Tracking Tafuri
Seminar Tracking Tafuri lentetrimester 2006
Loes Veldpaus s490253
[email protected]
dr ir Gijs Wallis de Vries drs Pieter Jan Gijsberts
09-06-2006
-1-
Operatief Tafuri?
In de Journal of the Society of Architectural Historians (JSAH) van 1981 geeft William Curtis zijn ongezouten mening over de dan net (in het engels) verschenen boeken ‘modern Architecture’ van Tafuri en Dal Co en ‘Modern Architecture: a critical history’ van Frampton. Maar hij begint met een simpele stelling die niet meer valt te ontkennen: “Historiografische gewoonten”, zegt hij, “zijn veranderd.” 1 Deze verandering, gaat hij verder, behoeft een verscheidenheid aan nieuwe vragen en interpretaties. De historicus van de recente geschiedenis, die een geschiedenis van de moderne architectuur wil schrijven, wordt geconfronteerd met de wonderlijke en enorme taak van selectie en synthese. Daarbij moet hij leren van zijn voorgangers en de door hen gemaakte fouten vermijden, en daarbij de, voor zijn voorgangers nog onbekende, nieuwe feiten te interpreteren. Welke selectie past hij toe, welk punt in de geschiedenis neemt de schrijver als begin en waar houdt het op, in welke context is het werk ontstaan en, natuurlijk, wat is de betekenis van ‘moderne architectuur’ als zodanig in de ogen van deze historicus.2
Dat zijn de eerste vragen die beantwoord moeten worden wanneer je opzoek gaat naar de methode van een geschiedschrijver om deze in perspectief van anderen te plaatsen.
Manfredo Tafuri en Francesco Dal Co “‘het doel was een complete verandering te bewerkstelligen, weg van de geschiedenis van de instrumentele architectuur, ancillae habiti, om te zoeken naar een historiografie van de architectuur, in permanente confrontatie met het lezen van historie als een repertoire waarvandaan praktische activiteit gelegitimeerd kan worden” 3
In het begin van de twintigste eeuw was het uitgangspunt van de architectuurhistorici met hun werk een bijdrage te leveren aan de vooruitgang van de wereld. Het waren visionaire historici die, in modernistische geest, het verleden met een verwachtingsvolle toekomst combineerden. Zij gingen
1 William Curtis; Journal of the Society of Architectural Historians, Vol. 40, No. 2 (May,1981) , pp.168-170 Reviewed Work(s): * Modern Architecture by Manfredo Tafuri, Francesco Dal Co * Modern Architecture: A Critical History by Kenneth Frampton 2 Ibid. 3 Any 25/26; 2000; anyone cooperation; pp 8 Solà-Morales
-2-
een verbond aan met de architect: architectuurgeschiedenis was voor hen een legitimatie van de koers uitgezet door moderne architecten. Tafuri kwam in opstand tegen deze ‘operatieve geschiedschrijving’. Hij pleitte voor een andere positie van het vak. Zijn meest kenmerkende ingreep was de architectuur historie voor te stellen als een historische wetenschap, die zich zou ontwikkelen tot een onafhankelijke en kritische, academische discipline, als een specialisatie binnen de historische wetenschappen. Tafuri stond daarmee aan de basis van één van de meest fundamentele debatten in de architectuurgeschiedenis. Hij gaf de voorkeur aan de ‘spirituele en mentale’ kwaliteiten van de architectuur en gebruikte hierbij symbolen, gevoelens, geloof, houding en voorstellingsvermogen. Hij gaf architectuurhistorie een plaats onder gebieden als literatuur, religie en de alledaagse geschiedenis.4 Dat dit van historisch belang is geweest voor de ontwikkeling van architectuurgeschiedenis als autonome discipline staat buiten kijf. Niet omdat het per definitie de juiste manier is, maar wel duidelijk stelt dat er meerdere opties zijn. Waar dat nu zo normaal is dat het voor mij een hele ontdekking was die optie er ooit niet was, had het in de jaren 80 een onvoorstelbaar grote impact op de algehele architecturale wereld. Tafuri breekt zo namelijk met de utopische dimensie van de architectuurgeschiedenis. In plaats daarvan stelt hij de pluraliteit en de complexiteit van het verleden centraal. Architectuur wordt zo, volgens Tafuri, een ‘nuttige categorie van analyse’ die een specifiek licht kan werpen op de maatschappij.5
De geschiedenis van de moderne architectuur begint volgens Tafuri in de 17e eeuw, op het moment dat er een fundamentele breuk ontstaat tussen het denken enerzijds en systemen van (technisch) beheer en bestuur anderzijds. De architect, zegt hij, voelt zich bedreigt door deze arbeidsdeling en bevecht zijn lot door de inventie van een nieuwe identiteit, die nu echter slechts ideologisch kan zijn.
Voor Tafuri is de essentie van moderniteit sterk gerelateerd aan twee fenomenen: fragmentatie en ‘operativiteit’ . Wat het moderne van de pre-moderne era scheidt is haar vermogen tot (be)duiden, en betekenisvol te worden. Architectuur wordt een middel van representatie, en producent van een bepaald wereldbeeld. Om te kunnen duiden moet de architectuur haar eigen rationele wetten uitvinden; het proces van architectuurontwerp gezien als een structuur, een systeem, een code. Deze 4 http://www.rug.nl/Corporate/nieuws/archief/archief2005/nieuwsbrief/week35/28_02 5 BUILDING VER SUS BILDUNG, Manfredo Tafuri and the construction of a historical discipline; proefschrift; T.R. Hoekstra; Facilitair Bedrijf RUG; 2005
-3-
representatie is echter altijd gemaakt voor het heden, voor het hier en nu; iets dat op dit moment moet werken, betekenisvolle moderne architectuur is inherent aan operatieve architectuur. En met deze operativiteit wordt ook meteen de fragmentatie van de architectuurhistorie gegeven. In hun queeste voor betekenisduiding zijn moderne architecten altijd in dialoog met de historie. Maar omdat hun gedachten gedicteerd worden door de problemen van het moment, zullen ze in de geschiedenis zoeken naar die stukjes die passen in hun verhaal. De historie ontbindt in een serie van fragmenten die uit hun juiste setting zijn getrokken. De exacte keuze van fragmenten zal altijd subjectief en arbitrair zijn. Geschiedenis wordt behandeld als een warenhuis dat geplunderd wordt voor subjectieve motieven. In de moderne era, zegt Tafuri, wordt de historie ge-de-historiseerd. 6
Het werk eindigt met een bijna verontschuldigende tekst die duidelijk weergeeft dat Tafuri en Dal Co zich, uiteraard, terdege bewust waren van de tekortkomingen die een geschiedschrijving nu eenmaal heeft. ‘When we undertook what has proved to be no small task, it was with the awareness that it is not possible to write a single history but only many and diverse histories. We have followed certain tracks; others remain to be explored. Our hope is that those we did trace will now be somewhat clearer. What we wished to show was not the history of one approach but of many approaches, and how they were born out of the work of certain architects – out of interaction of the real and the utopian. Our concern was not with the outward forms that those approaches produced, but rather with the thought behind them.’7 Dus een echt aangeduid einde, anders dan ‘hier begint vandaag’ is er niet. Het project was een poging de moderne tijd met betrekking tot architectuur in een bredere maatschappelijke context te plaatsen om zo vooral inzichtelijk te maken waarom iets gebeurt.
Ik denk echter dat Georges Teyssot een sterk punt heeft wanneer hij stelt dat Tafuri en Dal Co altijd lijken te gaan voor een oppositie, een dichotomie.8 Meestal gaat het niet zozeer tussen goed en kwaad, maar eerder om een tegenstelling in interesses. Zolang de notie van dialectiek bewaard blijft is het goed. Het liefst werkt Tafuri dit uit in een ‘oorlog’ tussen de sociale klassen. (Waarbij de bourgeoisie verdacht vaak het onderspit delft en wordt gezien als degene die echte sociale
6 BUILDING VER SUS BILDUNG, Manfredo Tafuri and the construction of a historical discipline; proefschrift; T.R. Hoekstra; Facilitair Bedrijf RUG; 2005 7 Modern Architecture; Manfredo Tafuri, Francesco Dal Co; London : Faber and Faber, 1986 2 dl. Oorspr. uitg., 1980. - Oorspr. Italiaanse uitg., 1976 8 Any 25/26; 2000; anyone cooperation; pp10 one portrait of Tafuri, Teyssot and Henninger.
-4-
architectuur onmogelijk maken.) Theorie vs praktijk is de meest duidelijke tegenstelling die gemaakt wordt. De zoektocht van Tafuri lijkt gespitst op het vinden van scheidingslijnen en tegenstellingen die hem helpen de gebeurtenissen uit te leggen. Daarbij is het belangrijk dat iedereen doet waar hij goed in is, overeenkomstig zijn professionele kwaliteiten, en niet ‘buiten zijn boekje’ gaat. Want er bestaat geen tegenstelling als de twee kanten vertegenwoordigd worden door de zelfde persoon.
Tafuri is de eerste geweest die overduidelijk en principieel koos voor een andere manier van geschiedschrijving, als autonome geschiedkundige wetenschap, maar ergens lijkt dit toch ook een dubbelzinnige kant te hebben. De historie van het vak wordt niet meer gerelateerd aan de specifieke architectonische praktijk, maar wel expliciet aan de maatschappelijke. Dit wordt gepresenteerd als ‘plaatsen in een context’ omdat je een specifieke geschiedenislijn nu eenmaal niet kunt isoleren uit het geheel der delen.
Deze twee punten worden voor mijn gevoel verduidelijkt door de volgende citaten
Hoofdstuk XI The attempts at urban reform in Europe between the wars, The urbanistic policy of Weimar Germany 1919-19339, begint direct met: “As we have seen, the central objective of the so-called modern movement has always been a radical reform of the organization of the building industry and of the administrative control of urban development. Yet there is a considerable gap, if not a contradiction between the modern approach to city planning and the proposals of Le Corbusier or the ideological notions of the avant-gardes.” Twee zinnen, waaruit zijn negatieve blik de modern movement naar voren komt en ook, impliciet, zijn niet al te positieve kijk op het systeem, al geeft hij deze ‘zogenaamde’ modern movement nog wel de credits in ieder geval de intentie te hebben het systeem radicaal om te vormen. Maar direct komt daar achteraan dat er duidelijk een verschil, of zelfs een tegenstelling is tussen idee en werkelijkheid. “The metropolis that they aimed to regulate or reform”, gaat hij verder, “was explicitly that of the nineteenth-century capitalism. Planning, for them, was simply a means, based on foresight, that could ‘correct’ the ills of a laissez-faire policy and that, […], was expected to carry out an equilibrating function that would discourage social conflicts.” In woorden als ‘correct’ (ook nog tussen aanhalingstekens) en ‘was expected to’ en de aantijging dat er op de negentiende-eeuwse metropool gereagereerd wordt, en dus niet op de bestaande, lees ik ten eerste 9 Modern Architecture; Manfredo Tafuri, Francesco Dal Co; London : Faber and Faber, 1986 2 dl. Oorspr. uitg., 1980. - Oorspr. Italiaanse uitg., 1976
-5-
de onvrede van Tafuri die het overduidelijk niet eens met deze ‘lapmiddelen’ en ten tweede stelt hij duidelijk dat er een tegenstelling bestaat, namelijk tussen wat men wil en wat met doet. Dan komt natuurlijk de volgende stap, “ […] that approach to urbanism appeared to be both limited and inadequate”[…] “in the effervescent situation that was to culminate in the Weimar Republic, […], a new conception of the technician’s role in dealing with the urban problem was making headway” Wat dit nieuwe denkbeeld is, en uberhaubt of dit historisch gezien klopt is niet relevant, waar het om gaat is de opbouw van zijn betoog. De manier van ‘bewijs voeren’ gebruikt Tafuri vaker, door te suggereren dat wat men doet niet rechtvaardig of juist is, rechtvaardigt hij de positie van de persoon die het in zijn ogen wel goed aanpakt. Door de historische onderbouwing en het plaatsen in de maatschappelijke en politieke context is dit natuurlijk niet geheel subjectief. Maar dat zoals hij zelf zegt: ‘De exacte keuze van fragmenten zal altijd subjectief en arbitrair zijn’ en ook het eerder aangehaalde slot van het boek geeft dit aan. Mijn vraag daarbij is dan, hoe operatief is Tafuri dan eigenlijk toch, achteraf bekeken? Want al is hij dan niet uit op het propaganderen van de nieuwe architectonische beweging, hij is weldegelijk bezig met het onderschrijven van een maatschappelijke ideologie, die niet openlijk bediscussieerd wordt vanuit zijn eigen standpunten, maar ‘historisch’ onderbouwd wordt met fragmenten uit de geschiedenis. Ik begrijp dat deze insinuatie als een flinke beschuldiging kan worden opgevat, maar zo is ze niet bedoeld. Waar het mij om gaat is te begrijpen waarom dit nieuwe denken, het negatieve denken, zo substantieel anders was dat wat anderen op dit gebied deden.
Daarom wil ik de geschiedschrijving van Tafuri en Dal Co vergelijken met een standaardwerk uit dezelfde periode, Kenneth Frampton’s boek Modern Architecture: A Critical History
Het standaardwerk van Frampton is dus in de zelfde periode ontstaan. Frampton kreeg al in 1970 de opdracht tot het schrijven van een overzicht, maar het kostte hem 10 jaar om het uiteindelijk af te maken. De maatschappelijke context waarin Frampton zich bevindt is echter totaal anders. Tafuri en Dal Co bevinden zich in een bevreemdende naoorlogse situatie in Italië, waar het fascisme ondanks alles nog lange tijd expliciet aanwezig was, ook in de academische wereld, en waar de communistische traditie diepe wortels heeft. En dit is van groot belang, want zoals Hoekstra stelt in haar proefschrift: “Een contextuele geschiedenis maakt duidelijk dat de door Tafuri geforceerde breuk alleen in Italië had kunnen plaatsvinden. Dat heeft te maken met de plaats van de architectuur en stedebouw in de Italiaanse maatschappij en de mate waarin de materiële cultuur in Italië een weerslag is van de geschiedenis van het land. Deze verbinding werd problematisch tijdens het fascisme: na de oorlog werd duidelijk
-6-
dat de verbinding tussen architectonisch modernisme en fascisme een onproblematisch verder gaan op oude voet onmogelijk maakte. Tafuri’s breuk met de operatieve architectuurgeschiedenis kon alleen plaatsvinden tegen deze achtergrond van het verbond tussen architectuur,stedebouw en de politieke geschiedenis van een land”10
Kenneth Frampton Frampton, van origine een Brit, leeft op het moment van schrijven al enkele jaren in Amerika, hij vertrok in 1965 uit Londen om les te gaan geven aan Princeton. Wat wellicht voor hem ook een bevreemdend effect had; “the primal scene coming to this country in 1965, flying over New York and seeing enormous fields of lights across the megalopolis. […] Also, I’d never seen production and consumption on such a scale before coming to the States” maar een geheel andere context dan die waarin Tafuri en Dal Co zich bevonden. Ook de insteek van beide boeken is duidelijk anders. Waar Tafuri en Dal Co hun ideeën over deze nieuwe manier van geschiedschrijving aan den lijve willen testen, krijgt Frampton de opdracht een geschikt boekwerk te produceren, dat gebruikt kan worden in het onderwijs en (dus) niet te duur mag zijn. Wat niet wil zeggen dat er geen persoonlijke insteek aan het werk zit, is gaan zitten.
Maar alvorens met het grote vergelijken te beginnen lijkt me een kleine introductie op Frampton en zijn boek Modern Architecture: A Critical History wel gepast.
De geschiedenis van de moderne architectuur ligt volgens frampton ergens tussen “het einde van de zeventiende en het moment waarop zich de definitieve scheiding tussen bouwkunde en architectuur voltrok. Niet zelden, zegt hij, wordt de stichting van Ecole des ponts et Chausséesin 1745 als het begin van de moderne architectuur genomen.” 11 Wegens ruimte gebrek echter, beschrijft hij de periode 1750-1939 in drie relatief korte, overzichtshoofdstukken en begint het ‘echte’ graven in 1836 bij deel twee van het boek: Een kritische architectuur geschiedenis 1836-1967. 1836 komt voort uit de volgende analyse van Frampton: “De ontwikkeling van de moderne architectuur na de verlichting leidde enerzijds tot utopisme van de avant-garde, […], en anderzijds tot die antiklassieke, anti-rationele en anti-utilitaristische opstelling van de christelijke hervormers, die een eerste uitdrukking vond in A.W.N. Pungins Contrasts van 1836.” Het lijkt mij dat ook hier het einde van het werk is ingegeven door het begin van het heden.
10 BUILDING VER SUS BILDUNG, Manfredo Tafuri and the construction of a historical discipline; proefschrift; T.R. Hoekstra; Facilitair Bedrijf RUG; 2005 11 Moderne architectuur: een kritische geschiedenis; Kenneth Frampton: SUN, Nederlandse vertaling 4e druk 2001; Orspr. Thames and hudson 1980
-7-
Zelf geeft Frampton in zijn inleiding aan dat hij zoals vele van zijn generatie “de invloed [heb] ondergaan van een marxistische interpretatie van de geschiedenis, maar […] ik [heb] geen gebruik gemaakt van de marxistische analysemethode.” Door zijn inleiding te beginnen met het beroemde citaat van Walter Benjamin over de engel van de geschiedenis, plaatst Frampton zich in de geschiedschrijving tegen een achtergrond van de kritische theorie, die geen neutrale maar een maatschappelijke geëngageerde wetenschap voorstaat.12 In een interview met Frampton13 gaat hij zelf in op zijn begin jaren in de states: Hem wordt gevraagd waardoor hij gepolitiseerd is tijdens het begin van zijn verblijf in de VS Frampton: “Primarily through my contact with students, at Princeton and elsewhere, moving toward 1968. It’s a short period really, 1965 to 1968, but the student movement was very important to me. Also, I’d never seen production and consumption on such a scale before coming to the States—gasoline, electrical energy, the whole lot. That made me very aware of the stakes, which could somehow be concealed in Europe then, at least to someone as naive as myself. Another factor is that I became more and more interested in the Russians.”
Later verruilde hij Princeton voor Columbia and the Institute of Architecture and Urban Studies. In New York begon hij met anderen(‘out of the strange amalgam of [Diana] Agrest and [Mario] Gandelsonas’s Francophile semiotics, Vidler’s emerging Tafurianism, Eisenman’s formalist predilections’ and Frampton’s own born-again socialism’.)14 het journal Oppositions. In de eerste uitgave van dit journal publiceerde Frampton het essay “Industrialization and the Crisis of Architecture” (1973), wat hij zelf bestempelt als “a somewhat naive attempt to adopt a Benjaminian approach to historical phenomena.” Daarnaast uit zich hierin ook dat Hannah Arendt “a key influence in politicizing me” was15. “The Human Condition (Arendt 1958) was and still is an important reference for my work. It’s not a Marxist thesis, but certainly a political one.”[…] “My first essay in Oppositions is patently influenced by Arendt: it opens with the Cartesian split between appearance and being as a basis of the scientific method—but also as the precursor of a great cultural predicament.” 12 Dat is architectuur, sleutelteksten uit de twintigste eeuw; Hilde Heynen e.a.;010 Publishers; 2000; pp558 13 A Conversation with Kenneth Frampton; STAN ALLEN AND HAL FOSTER;. © 2003 October Magazine, Ltd. and Massachusetts Institute of Technology; http://www.mitpressjournals.org
14 Paper on Kenneth Frampton: tracking the thought of the writer on architecture; Ollie Kinnane: dec.2005; 15 A Conversation with Kenneth Frampton; STAN ALLEN AND HAL FOSTER;. © 2003 October Magazine, Ltd. and Massachusetts Institute of Technology; http://www.mitpressjournals.org
-8-
Waar dit essay in zijn eigen ogen nog een naïeve poging is, zet hij deze benadering (in meer ontwikkelde vorm?) voort in Modern Architecture.
Tijdens de jaren 70 was Robert Venturi de ‘arch nemesis’ van Frampton. Hij reageerde vooral heftig op het Learning from Las Vegas van Venturi en Scott-Brown. Hij zegt dat “the sociopolitical critical faculty has been seduced by the so-called democratisation of consumption and by the inevitability of that, which I have characterized as the ‘instant utopias of Las Vegas’”. Het stoort hem dat Venturi juist dat ophemelt wat hij ziet als “the organization of society towards self defeating ends, on a sociopolitical basis that is totally invalid” 16 Op het Institute of Architecture and Urban Studies hing in die tijd een experimentele atmosfeer met een laboratorium-gevoel welke zeer productief was. Omdat er niet daadwerkelijk gebouwd werd ontstond er een intense exploratie van vormen, bronnen en representatiemiddelen, welke voor Frampton als een positieve ervaring werkte. Ook Banham had een duidelijke invloed. Frampton: As for Banham, his Theory and Design in the First Machine Age (1960) was extremely influential. It was patently a model for my Modern Architecture: A Critical History (1980). Banham organized his book in clear sections, with each one related to a specific avant-garde movement; he also cited the protagonists themselves. Those two aspects struck me as very effective, and I emulated them.17
Vanuit deze context ontstond het boek Modern Architecture: A Critical history.
De gebruikte methode is dus niet de algemeen aanvaarde marxistische analyse methode. Maar wat dan wel? Frampton zelf zegt: “My preoccupations arise out of the direct experience of making buildings, at the societal as well as the professional level. Even though it’s not explicitly elaborated, I tend to approach historical material through the eye of an architect: I ask myself what is the predicament faced by the architect in making a particular work in a physical setting at a given historical moment”18 Deze uitspraak is in mijn ogen tekenend voor het werk van Frampton. Even later gaat hij nog in op hoe hij de geschiedenis ervaart, fragmentarisch en tijdgebonden.
16 Paper on Kenneth Frampton: tracking the thought of the writer on architecture; Ollie Kinnane: dec.2005; www.iit.edu/%7Eokinnan1/architecture%20writings%20kenneth%20frampton.htm
17 A Conversation with Kenneth Frampton; STAN ALLEN AND HAL FOSTER;. © 2003 October Magazine, Ltd. and Massachusetts Institute of Technology; http://www.mitpressjournals.org 18 ibidem
-9-
Frampton: “when we look at a body of work, we often have the delusion that it should all be of a piece, but humans are not like that in the end, and history isn’t either. So there are moments where things are achieved and have a resolution, to be followed by moments when they can’t be attained any longer, either because of history or because the subject has changed. Perhaps it’s important in both critical and historical work to identify not careers as entities but specific works within an overall body of production”
Frampton’s manier van schrijven wordt, volgens Curtis in zijn artikel in JSAH, in zijn algemeen gemotiveerd door een waardering van de kracht van architectuur om morele standpunten uit te laten kristalliseren.
Samen gevat kun je dus stellen dat de ‘methode’ Frampton vooral bestaat uit het bekijken van de objecten op zich, bekeken vanuit de ontwerper en gezien in zijn fysieke, historische context. Door telkens te beginnen met een citaat uit de beschreven periode staat men er direct ‘midden in’. Hierin zit ook een heldere keuze voor de inslag van het hoofdstuk en de perceptie van de periode. Het citaat vertegenwoordigt op een redelijk extreme manier de selectie die de geschiedschrijver moet toepassen. Frampton ziet de maatschappij gereflecteerd in de architectuur, waardoor morele standpunten zich openbaren. Die probeert hij ook boven tafel te krijgen door de beschrijving van al dan niet gebouwde ontwerpen en de relatie ontwerper-maatschappij. Meer algemeen voelde hij zich aangetrokken tot de kritische theorie van de Frankfurter Schule (o.a. Theodor W. Adorno en Walter Benjamin) maar met een Arendtiaanse twist.
Waar het boek zich soms beperkt tot een analyse van de vorm, gaat het andere keren in op sociaaleconomische of ideologische omstandigheden. Hoofdstuk 15 De nieuwe zakelijkheid: Duitsland, Nederland en Zwitserland 1923-1933 is voor zover mogelijk het equivalent van het hoofdstuk XI uit Modern Architecture van Tafuri en Dal Co dat ik eerder gebruikte om te trachten hun aanpak bloot te leggen. Echter dit hoofdstuk is voor mijn gevoel vooral gericht op het analyseren van de vorm. Wellicht dat Curtis het daarom aanhaalt als ‘among the clearest’.
Het is over het algemeen moeilijker om Frampton te ‘betrappen’ op een ideologische ondertoon. Waar het bij Tafuri en Dal Co soms letterlijk van het papier afspat, zit het bij Frampton vaak meer verstopt in kleine woordjes.
- 10 -
Om toch een beeld te geven heb ik gekeken naar hoofdstuk 19 De nieuwe collectiviteit: kunst en architectuur in de Sovjet-Unie 1918-1932. Dit is een hoofdstuk dat Frampton, naar ik aanneem, na aan het hart ligt, aangezien zijn, in die periode, steeds groter wordende interesse in de Russen. Hierin zijn dan ook meer voorbeelden te vinden van Frampton’s toch wel wat ideologische toon. “…toen onder Stalin ook nog de paranoïde tendens tot censuur en controle door de staat op kwam, had het laatste uur van de ‘moderne’ architectuur in de Sovjet-Unie geslagen. […] Hoewel Lenin steeds de behoefte aan een proletarische cultuur rechtvaardigde, bestaat er weinig twijfel over dat zijn onderdrukking van de Proletkult in 1920 een eerste stap was in tegengestelde richting. Lenin’s NEP programma was duidelijk de tweede stap. Bovenal leidde het economische compromis van het NEP tot de herinschakeling van ‘politiek onbetrouwbare’ experts uit het burgerlijke tijdperk […] Dit deed niet alleen afbreuk aan de principes van de revolutie, maar verhinderde ook de ontwikkeling van collectieve cultuur...” Zo gaat hij nog even verder, maar de intentie is duidelijk, de manier waarop het de Proletkult in deze geschiedenis is vergaan staat Frampton niet aan. Vanuit, een overigens begrijpelijk, ideologisch standpunt gaat hij hier (voor mijn gevoel vooral in de cursieve gedeelten) duidelijk verder dan een analytische voorstelling van de historie.
Nu de aanpak van beide schrijvers beschreven is zal ik proberen de eerder opgeworpen vraag te beantwoorden door een vergelijk te trekken tussen beide.
In het eerder genoemde interview gaat Frampton kort in op zijn relatie met Tafuri: Allen: “It seems useful here to differentiate your thinking from Tafuri’s. You’re working from some of the same sources, such as Benjamin and Adorno, but there are important differences. The reference to Arendt is one thing that distinguishes you.” Frampton: “There are also overlaps, such as the young Italian Massimo Cacciari and his manifest interest in an existential, phenomenological approach. That comes to be inserted into Tafuri’s discourse. But my interest in Arendt does distinguish us, and with Arendt begins my susceptibility to Heidegger….”
Het gebruik van de ideeën van Arendt leidt dus tot een van de verschillen tussen Frampton en Tafuri. Het belang van Arendt komt meerdere malen naar voren, echter ik ben niet voldoende op de hoogte van haar werk om een duidelijke analyse te kunnen maken van wat die impact van haar werk op dat van Frampton dan precies is, en dus wat dit met betrekking tot de verschillen ten opzichte van Tafuri dit betekent.
- 11 -
Je moet, bijvoorbeeld volgens het proefschrift van Hoektra, Tafuri in zijn gehele maatschappelijke context plaatsen en kun je hem niet simpelweg bestempelen als marxistisch historicus. Toch is de marxistische ideologie op bepaalde momenten duidelijk aanwezig in ‘Modern Architecture’. Omdat het hier gaat om een vergelijk van de standaardwerken en niet om een heel oeuvre is dit uiteindelijk toch zeer relevant. Curtis in zijn JSAH artikel: The usual concentration on individual buildings and architects has been replaced by a sweeping approach which attempts to come to terms with the industrialized urban environment as a whole. Questions of form are treated lightly while questions of ‘ideology’ come to the fore.19 Curtis vraagt zich daarbij af wat nu het principiële onderwerp van het boek is. Want wanneer het, zoals het hem toe doet komen, de geschiedenis van de architectuur van de afgelopen eeuw beschrijft waarin schijnbaar ‘zomaar’ gebouwen opgenomen zijn die we eens ‘modern’ noemde, dan vindt hij het niet pluralistisch genoeg. Hij mist een scala aan onderwerpen zoals de ontwikkelingslanden, het landschappelijke vernacular en de industriële kanten van het verhaal komen niet of nauwelijks aan bod. Wat hij deels wijt aan een eurocentrische visie van Tafuri en Dal Co. “They seem to feel that it is more important to parade their social prejudices than to explain such “trivial” matters as the reasons why one set of forms rather than another was employed” Volgens Curtis is het hoofdthema van het boek uiteindelijk de groei van de industriële stad, de nieuwe opkomst van de interesse in de klassen en de rol van architectuur in verankerde macht. Hierbij blijft de ‘artiest’ gedoemd tot het produceren van een illusionaire glans. Wat ze hadden moeten doen, of zo denkt Curtis dat Tafuri het wil, ze zouden revolutie hebben moeten aanmoedigen. “Tafuri and Dal Co have a very incomplete grasp of the history of ideologies and the dynamics of their interrelationship with aspects of visual culture. As for the artistic aspects of architecture, these concern the authors not at all.” 20
Hier geeft Curtis volgens mij wel een scherpe en juiste analyse van het boek met betrekking tot de selectie die gemaakt wordt en het hoofdthema, maar met de conclusie die hij eraan verbindt ben ik het niet eens.
19 William Curtis; Journal of the Society of Architectural Historians, Vol. 40, No. 2 (May,1981) , pp.168 20 William Curtis; Journal of the Society of Architectural Historians, Vol. 40, No. 2 (May,1981) , pp.168
- 12 -
Dit is omdat ik denk dat Curtis het boek van Tafuri niet in een juiste categorie plaatst. Wat hij wil zien is een standaard werk, dat architectuur vanuit en in zijn context beschrijft. Iets dat Frampton wel doet, maar Tafuri niet. Tafuri’s werk behoort daarom voor mijn gevoel ook tot een ander genre. Wat Tafuri doet is het beschrijven van een historisch beeld van maatschappelijke context, waarin hij dan de gang van de architectuur centraal stelt. Daarbij gaat het bewust niet om het omschrijven van stijlen, gebouwen of personen, maar om het opspannen van een breed maatschappelijk veld, waarin deze, bekent geachte, actoren een rol spelen. De rol die ze vertolken en de invloed die dit dan weer heeft op de context, die is van belang. Hiermee wordt het werk van Tafuri substantieel anders dan bijvoorbeeld het werk van Frampton, die een heel ander doel nastreeft. Een doel dat, meer naar de zin van Curtis, eenvoudiger is en meer in de lijn van wat je zou verwachten van een geschiedschrijving.
“Tafuri was zich bewust van de noodzaak om, naast de zorg om de actualiteit, recht te doen aan de complexiteit van de geschiedenis. Tafuri wisselde zo een ethiek van deelname in voor een ethiek van kritische distantie. Tafuri zelf omschrijft deze overgang met de woorden: ‘I will throw away the compass’. Tafuri verlaat het idee van een architectonische kritiek die, als een gids, direct kan bijdragen aan de universele waarheidsclaim van een architectuurtheorie. In plaats daarvan bekeert hij zich tot de destabiliserende werking van de historische kritiek, die vanuit zichzelf slechts de steeds wisselende concepties van ‘waarheid’ aan het licht kan brengen.”
Dat de methode van Tafuri en Dal Co op dat moment anders en nieuw is valt niet te ontkennen. Dit komt naar mijn mening niet alleen omdat het architectonische geschiedschrijving los koppelt van de praktijk maar ook, of misschien wel juist omdat het een nieuw genre voorstaat. Maar wanneer je kijkt naar de omschrijving van dit ‘nieuwe’ wordt dat vooral geënt op het nietoperatief bewerken van de geschiedenis en daarmee het loskoppelen van de architectuurhistorie van de praktijk. Hier blijf ik intuïtief aanhikken tegen de omschrijving van het ‘niet operatieve’. De autonomie van het vak architectuurgeschiedenis is van belang voor de ontwikkeling van de discipline. Maar tegelijkertijd plaatst Tafuri zich deels buiten die discipline door zijn architectuurgeschiedenis te situeren in een dergelijk brede maatschappelijke context en de architectuur als een ‘taal’ te beschouwen. “Architecture becomes a ‘language’ at this point, when it becomes the carrier of a very particular system of meaning. Instead of being an artisanal activity, architecture now becomes rational and speculative of nature. As bearer of meaning, architecture has
- 13 -
the unique possibility to assume symbolical dimensions, to evoke that which is not immediately present.”21
Frampton schrijft een in mijn ogen meer ‘niet-operatieve’ geschiedenis van de architectuur dan Tafuri. Omdat hij juist op een, meestal, heldere manier uiteenzet wat er heeft plaats gevonden in welke periode en wat dat voor uitwerking had. Hierbij laat hij de persoon of het gebouw in kwestie aan het woord. Het is een informatie verschaffend werk, precies wat je nodig hebt als je wil weten wat die ene stijl ook alweer precies inhield, of wat de invloed van een architect in een periode was. Ook schrijft Frampton niet toe naar een bepaalde architectonische praktijk in dit werk, ook al kan hij het in zijn inleiding niet laten toch een toekomstvisie te opperen. Deze is zo algemeen dat ze eigenlijk alleen pleit voor de voortgang van het debat tussen het functionele en het schone, en zeker niet voor een bepaalde architectonische stijl. Tafuri heeft deze niet-operatieve trend ingezet, maar tegelijkertijd koppelt hij zijn historie zo sterk aan een ideologische visie dat het mij doet toekomen als opnieuw operatief. Niet het toeschrijven naar een bepaalde stijl, maar het impliciet onderschijven van een ideologie voelt bij mij, intuïtief, als vergelijkbaar. Uiteindelijk is het operatieve of niet-operatieve ook een kwestie van begrip van dit woord. Ik heb te weinig kennis van beide werken en personen om het dit nog verder te kunnen onderbouwen, maar ik denk dat ik zo ver als mogelijk mijn punt heb gemaakt.
21 BUILDING VER SUS BILDUNG, Manfredo Tafuri and the construction of a historical discipline; proefschrift; T.R. Hoekstra; Facilitair Bedrijf RUG; 2005
- 14 -