4 – 8 – 1948 tot 4 – 9 – 1948
M.S. SIBAJAK, van de Rotterdamse Lloyd.
Woensdag 4 augustus 1948. “We komen terug”! Dat staat met krijt op de wagons geschreven op de trein die met razende vaart in de richting van Rotterdam snelt. We gaan inschepen vandaag. Om 9 uur 30 hebben we de kazerne verlaten en nu zitten we in de trein. Het was verboden op de wagons te schrijven, doch voordat de trein stilstond bij het binnenlopen in Bergen op Zoom was hij al vol geschilderd met leuzen als “Moed houden”, “We gaan Soekarno halen”, “Weg met de CPN”, “Blijf van onze meisjes af” , “Moeders hou je taai”. Ook uitroepen als “Leven is dienen, maar dienen is geen leven” en “We gaan bruine meiden halen” kon men lezen. Op het station in Bergen op Zoom waren niet veel mensen om afscheid te nemen. Enkele tranen vloeiden maar het afscheid werd afgebroken door een schrille fluit van de stationschef. Weg Bergen op Zoom. Om 10 uur 20 verliet de trein het station onder daverend gejuich van de mariniers, infanteristen en burgers. Nu snellen we voort naar Lage Zwaluwe. Ik zit rustig de krant te lezen, het Zeeuwse dagblad, dat ik op het station nog heb gekocht. Telkens als we een dorp passeren verdringen we elkaar voor de ramen om de mensen, maar vooral de meisjes toe te juichen. “Stop”! Hier in Lage Zwaluwe worden een 5-tal wagons met stoottroepen aangekoppeld. Deze jongens hebben heel wat minder ruimte dan wij. De wagons zitten stampvol en wij zitten met 4 man in een coupe. Verder gaat het weer, we passeren Dordrecht en bereiken Rotterdam. Ik kijk uit naar het huis van tante Dien, op het eiland, maar er is niemand te zien. Op station Delftse poort wordt er gerangeerd en gaan we richting haven. Voor we daar zijn passeren we nog een overweg die vol staat met familieleden. Met een gaansvaartje rijdt de trein daarlangs. Het is een geroep en geschreeuw van jewelste. Als we voorbij zijn stopt de trein en gaat nogmaals terug. Nu is het nog veel erger, zoekende mensen, vragend waar is die of die. Als ze weten welk onderdeel dan kunnen we aanwijzingen geven, als achterin, voorin of een paar wagons terug. Veel mensen springen nu op de treeplanken en rijden mee. Zoenen, tranen, maar ook gelach. Nog eenmaal passeert de trein de overweg. Nog een laatste afscheid van ouders en meisjes en we rijden de haven binnen. Hier wordt de militaire politie onverbiddelijk, niemand mag het haventerrein op. Stop! Uitstappen!. In een grote loods hangen we af. We krijgen een kop koffie met koek en daarna kunnen we nog een en ander inkopen. Juist als ik mijn portemonnee voor de dag haal roept de omroeper:“Kwartiermakers 413e bataljon inschepen”. Een paar commando’s en allen nemen hun bagage op en volgen. Voor we de loods verlaten krijgen we 30 sigaretten en een reep chocolade. Dan klimmen we de loopplank op en zijn aan boord van de SIBAJAK en kunnen niet meer terug! Ik moet hut no.78 hebben en na enig zoeken vind ik die. Het is een luxe 2e klasse hut voor 4 personen. Prima bedden met lakens, een vaste wasbak, een ventilator en een patrijspoort die uitzicht geeft op de haven en straks op zee. De kwartiermakers liggen ook op het A-dek. Ze hebben wel een beste plaats gekregen, maar het is toch wel veel minder dan bij ons. Nadat ik alles zo’n beetje heb bekeken ga ik een brief
schrijven naar huis. Nu merk ik toch, dat er iets veranderd is, want nu ga ik niet zaterdag met verlof. Als dat is gebeurd ga ik hem posten, dan gaat hij nog van boord. Het is nu 14 uur 30 en ben ik al bijna een uur aan boord. Ik heb verschillende bekenden gezien van de kaderschool en van de sluipschuttersopleiding, jongens die nu bij de stoottroepen zijn ingedeeld. Het is mooi weer geworden, het zonnetje schijnt en ik hang over de reling en kijk nu eens naar het in-schepen, dan weer naar de bootjes aan de andere zijde van de boot, die daar rondvaren en volgepropt zijn met familieleden. Om kwart voor vijf mogen de mensen de haven op komen. Ze attaqueren de boot alsof ze erop willen. Dat gaat echter niet meer, want de loopplanken zijn reeds door de kraan weg-gehaald. Ik kijk naar de boot die voor ons ligt, deze is geladen met planken. Een tiental aken liggen er om heen en vier grote kranen zijn bezig de planken van het grote schip in de kleine over te laden. Dan laat de hoorn van onze boot zes korte en een lange stoot horen, dat betekent sloepenrol. We moeten de zwemvesten leren aantrekken en onze sloep (sloep no.4) opzoeken. Het gaat nogal stroef en er zijn er een massa die rustig staan kijken naar de havendrukte en nergens erg in hebben. Even na vijf uur wordt het “Wilhelmus” gespeeld en de boot losgegooid. Twee sleepboten trekken de SIBAJAK van de kade weg, centimeter voor centimeter komen we vrij van de wal, waar de schreeuwende mensenmassa staat te wuiven. Vier politieboten begeleiden ons om te voorkomen dat de rondvaartboten te dichtbij komen. Als we een flink stuk de haven op zijn gooien de sleepboten de trossen los en ons passagiersschip gaat op eigen kracht verder. Geleidelijk aan raken de bootjes achter. Twee snelle politieboten blijven met ons mee varen tot Hoek van Holland en nemen dan afscheid door een paar stoten op hun hoorn. Als we op de Nieuwe waterweg varen komt een bekende boot binnenvaren. De “Prinses Beatrix” van de “Mij Zeeland”. Een prachtig schip. Op het land zien we auto’s en treinen rijden, alles gaat daar z’n gewone gang. Bij Hoek van Holland komen nog een paar bootjes met familie langs varen en we stomen de Noordzee op. Helemaal op het uiterste puntje van de pier staat nog een man te zwaaien en hij is in elk geval de laatste die ons uitzwaait. De kust trekt langzaam weg, steeds verder, maar niet helemaal uit het zicht, want de boot draait nu evenwijdig aan de kust en een smalle streep kust blijft te zien. We passeren nog een paar schepen en dan, behalve in het oosten, alleen zee, allemaal zee. Reeds op de Nieuwe waterweg ben ik voorop gaan zitten. Hier heb ik een prachtig uitzicht en het is er niet zo druk want hier mogen alleen officieren en onderofficieren komen. ’t Is 7 uur en we zijn nu een half uur op volle zee. Het is etenstijd, dus begeef ik me naar de eetzaal. Het eten is heerlijk, en de bediening is ook fantastisch. We eten als onder-officieren in de 1e klas eetzaal. Een dertigtal bruine jongens bedienen. De eetzaal is prachtig, mooi houtsnijwerk en een prachtige verlichting en tapijt op de vloer. Kortom we worden verwend en leven boven onze stand. Zo’n eersteklas zeereis met een passagiersschip naar Indië kost tegenwoordig toch zeker f 600 per man. Na het eten ga ik naar boven naar de rooksalon die al even luxe is uitgerust. Van hieruit heb ik een goed uitzicht op de kust. Ik zie nu Goedereede en Schouwen met de vuurtorens voorbij schuiven. Dan de Oosterschelde en de kust van Noord Beveland, mijn geboorteland. Het is 8 uur en als ze thuis op de zeedijk zouden staan dan zouden ze de boot, denk ik, kunnen zien. Ook Walcheren en Zeeuws Vlaanderen
zie ik voorbij komen. Van tijd tot tijd passeert er een schip en ook lichtschip Goeree zie ik liggen. Het begint donker te worden, aan de kust zie ik de lichtjes en schuin achter een vuurtoren. Even besluipt me een weemoedig gevoel, vanwege dat wenkende lichtje van Westkapelle dat we thuis ook altijd konden zien. Dan kijk ik weer naar het bruisende boegwater van onze boot en de roze horizon in het noordwesten, die nog door de zon verlicht wordt. Maar het leven gaat verder, vooruit naar de toekomst. “Hij die ploegt en die omziet naar wat achter hem is, is niet bekwaam voor zijn werk”. Tenslotte gaan we maar naar bed. Wat zullen we heerlijk slapen. We worden in slaap gewiegd door de deining van de boot. Het doet ons niets, al waren er vanmiddag al enkelen die het nodig vonden om Neptunus een offer te brengen. We zullen allemaal wel een beurt krijgen, denk ik. Onze hut ligt midscheeps, dus dicht bij de machinekamer. Het gedreun van de motoren is hier goed te horen, dat went wel en het hindert ook niet. Spoedig slaap ik in. Donderdag 5 augustus 1948. Om half 7 word ik wakker en spring uit mijn bed. Mijn collega is reeds op, hij wilde de krijtrotsen zien, maar is al te laat want deze nacht zijn we het Nauw van Calais reeds gepasseerd. Gisteravond voor ik ging slapen heb ik mijn horloge een uur teruggezet want we zitten nu in een gebied dat een uur achter is bij de Mid.Europese tijd. GMT dus. Op mijn horloge is het dus pas half 6. Na me gewassen en geschoren te hebben ga ik buiten kijken. We bevinden ons al in Het Kanaal. De zee is hier veel rustiger en je voelt alleen het trillen van de motoren. Om 7 uur gaan we eten en dat is weer even rijk verzorgd als gisteren. Hoewel het een beetje heiig is kunnen we vaag de kust onderscheiden in het noorden. Een eiland of een vooruitstekende landtong. Na het eten ga ik eerst eens kijken of er ergens wat is te beleven. Met dat beleven loopt het nogal mee, het enige wat we doen kunnen is over de reling hangen en wat rondneuzen aan dek. Land is er niet te zien, zee zover je kunt zien. Hier kun je echt zien hoe blauw de zee is, vooral als je achterop staat en naar het schroefwater kijkt zie je de blauwgroene kleur duidelijk. Om 12 uur is het weer eten. We eten warm en het is weer prima in orde. Na de middag om 2 uur is er appel. Ik heb de soldaten gewaarschuwd, dus die zullen wel op tijd zijn. Ze zijn ook op tijd en luitenant v. D. laat ze aantreden en houdt inspectie. Alles is in orde dus dat was dat. De luit. doet nog enkele mededelingen en ze kunnen weer inrukken. Ik sta op het achterschip naar de meeuwen te kijken. Die hebben het achter de boot net zo druk als op het land achter de ploeg. Dan zie ik aan stuurboord een schip op ons af komen. Het moet wel een flinke zijn, want hij steekt hoog boven de horizon uit. Het is een passagiersboot die van Engeland naar Frankrijk vaart. Hij passeert ons achterlangs op enkele kilometers en stevent op de Franse kust af die nu weer te zien is. Een landtong en een paar eilandjes. Ik kom tot de ontdekking dat er een winkeltje geopend is ergens op dek B. Het is gauw gevonden en ik koop een paar ansichtkaarten en pepermunt. Dan weer naar boven om de soldaten bij elkaar te trommelen om geld te halen. Om 4 uur geld halen in ruim D4. Dat ruim is niet zo maar een twee drie gevonden, maar toch lukt het na enig zoeken en vragen. In dit ruim liggen de stoottroepen, maar de accommodatie is er niet al te best, donker en vol. Op het C-dek slapen de soldaten nog op een soort kribben, maar in ruim D in hangmatten.
’s Avonds worden de hangmatten opgehangen en ’s morgens weer opgeborgen. Wij als onderofficieren hebben dan niet te mopperen en dat doen we dan ook niet. Wij slapen in hutten die keurig worden bij-gehouden door inlandse bedienden, ons bed wordt opgemaakt, enz. Als het etenstijd is wordt dit aan-gekondigd door een Mandoerees, die op een inlands instrument, een soort xylofoon, speelt. Ik zit met sergeant K. in de rooksalon een krant te lezen. Plotseling komt de bevolking van de boot in beweging, er wordt geroepen en gezwaaid. Wat is er nu weer loos? Vlug laat ik mijn krant in de steek om te zien wat de oorzaak van deze opwinding is. Het is een vrachtboot die met een flinke vaart op ons af komt. Hij komt heel dicht langs. Het blijkt de Ïngrid” te zijn. Juichend en joelend hangen de soldaten over de reling. De bemanning van de vrachtboot zwaait enthousiast terug. Hij is vlug voorbij en daarmee ook de sensatie van de dag. Ik ga weer terug naar de rooksalon en neem de draad van het verhaal weer op. Onderwijl ploegt de boot met een vaart van 14 knopen in de richting van de Golf van Biskaje en dat is reeds te merken. Vanmorgen voelde je nauwelijks beweging maar nu begint de boot weer te deinen. Nog niet zoveel als op de Noordzee, maar dat zal nog wel komen. Rond 9 uur zit ik weer in de rooksalon te luisteren naar de muziek van een bandje dat daar speelt. De heren verdienen daar een paar sigaretten mee, al is het hun daar niet om te doen. Plotseling zien we een lichtflits op de ramen. Wat nu weer, vlug even kijken. Het is weer een schip dat lichtseinen geeft. Streep, punt, streep, punt, punt, streep, punt, streep. Ik probeer de letters te ontcijferen. Hij seint niet vlug, maar toch lukt het niemand uit te vissen wat hij te vertellen heeft. Ik besluit nu maar naar bed te gaan, eerst nog even op de kaart kijken wat onze middagpositie was. Die positie wordt elke middag op het publicatiebord aangegeven. Vanmiddag was dat 50º09’N-1º19’W. Sinds gisteren hebben we ongeveer 233 zeemijl afgelegd en de koers was 244 graden. Morgenochtend zijn we dus in de Golf van Biskaje en mijn horloge moet 30 minuten terug. Vrijdag 6 augustus 1948. “Hop, daar gaat er weer een, goed zo”, luid gelach en gejoel weerklinkt als weer een flinke buizer over de boeg slaat. Soms plenst het buiswater tot tegen de ramen van het promenadedek. De soldaten vermaken zich vrolijk in de kuil achter de bak, deels omdat het leuk is en deels om de opkomende zeeziekte te vergeten. Dat is ook de beste oplossing, bezig blijven. Toen we vanmorgen opstonden bevonden we ons reeds voor in de Golf. Het weer was toen donker en regenachtig met een flinke bries. Na een paar uur klaarde de lucht weer wat op maar de wind werd krachtiger. Om een uur of 9 passeerden we een aantal vissersbootjes en die kleine scheepjes stampten geweldig. Onze boot deint rustig en er beginnen schuimkoppen op de golven te komen. Na het middageten even onze positie opnemen. We zijn nu midden in de Golf op 46º 10’N-7º 34’W dat is deze keer op koers 229º en afstand van 346 zeemijl. De middag wordt onderbroken voor het ophalen van de cadi. Deze bestaan uit 100 sigaretten en 2 doosjes lucifers. Tijdens het eten wordt het echt gezellig, je soep golft rustig in je bord heen en weer, terwijl de band een pittig liedje speelt. Verschillende personen moeten de eetzaal voortijdig verlaten om ook de vissen eens wat te voeren.
Na het eten weer naar het promenadedek en kijken naar de jongens die zich trachten te vergeten door te zingen en te stoeien. Ik constateer dat de boot meer beweging vertoont dan vanmorgen. De vlaggenstok voorop de boot maakt, van hieruit gezien, een slag van een halve meter met de horizon en dat was vanmorgen 3 dm. Toch zijn er nu minder schuimkoppen. De wind giert door de touwen, dat is echt romantisch. Ik hou van de zee en ik hou van de wind, maar of mijn maag daar op den duur tegen kan is de vraag. Niet een paar uur dobberen, maar dat urenlange dobberen wordt een mens funest. Je hersenen worden om beurten tegen je schedel en tegen strot aangedrukt. Niet je maag maar je hersenen gaan op den duur op hol. Er zijn reeds een massa jongens zeeziek en ook ik voel me verre van prettig. Ik ga deze keer maar wat vroeger naar bed. Eerst mijn horloge nog 15 minuten terug en dan lekker dromen. Zaterdag 7 augustus 1948. Langzaam word ik wakker, zuchtend en piepend deint de boot door de golven. De eerste indruk die ik krijg is dat het nog niet veel beter is dan gisteren. We zijn nu de Golf door en volgens mijn berekening komen we deze middag tegenover Porto. De zee is overdekt met schuimkoppen en de boot is een en al beweging. Na het wassen ga ik regelrecht naar boven. De vlaggenstok voorop maakt nu een slag van anderhalve meter en het buiswater slaat nu regelmatig over de bak en tegen de ramen. Reeds gaat de gong voor het eten. De havermout is gauw verwerkt, maar ik word steeds misselijker. Velen gaan er reeds vandoor en ook ik zie me genoodzaakt om de eetzaal te ontruimen en ga een poosje op bed liggen. Om een uur of 9 ga ik weer naar boven, ik ben nog steeds ziek maar dat mag niet hinderen, maar na een half uur moet ik weer weg. Nu ga ik, geloof ik, eerst de vissen maar eens voeren. Zo gezegd, zo gedaan en dan maar weer horizontaal.Om 10 uur komt de luit. vragen of ik om 11 uur behulpzaam kan zijn bij de medische inspectie die de soldaten moeten ondergaan bij de dokter. Om 11 uur ga ik eens kijken, maar ben vrij snel weer terug, het is maar een kleine groep. Ziezo, nu ’t bed in en er niet meer uit vandaag. Rustig dromen over werken op het land, gerst snijden en hooien. Over wandelen met een meisje langs de dijk en dan weer over golven en wind en regen. Er staat trouwens een flinke wind en regenen doet het al de hele morgen. Tegen de middag wordt het weer wat rustiger maar de golven zijn nu op zijn grootst. Om een uur of 4 word ik wakker. Aan de horizon passeert een oorlogsschip. Ook zie ik nog een paar vrachtschepen in de verte. Even voor 6 grabbel ik al mijn moed bij elkaar en ga eten. Drie sneetjes brood in mijn maag en een in mijn hand en weg ben ik weer. Vlug horizontaal en stil blijven liggen. Om 7 uur zijn de rotsen bij Lissabon in ’t zicht. Sergeant K. die weer wat is opgeknapt houdt ons op de hoogte. Hoog op de rotsen is een vuurtoren die regelmatig 3 lichtflitsen over de zee werpt. Onze middagpositie was 41º 12’N-9º 55’W, dat is sinds gistermiddag 315 zeemijl, koers 200º . Gisteren had ik voor mezelf uitgerekend wat onze nieuwe positie zou zijn en het was niet ver mis, 45’ maar. De zee is nu veel kalmer geworden, schuimkoppen zie je haast niet meer, maar toch is nog zo’n tweederde van de jongens zeeziek. De luit. komt binnen en vraagt naar mijn welstand. Hij vraagt me, of ik me morgen eens met soldaat v.D. wil bemoeien. “Die
heeft de neiging om heimwee te krijgen”! Ik zal zien wat ik doen kan, maar eerst duik ik mijn bed in, wel te rusten! Zondag 8 augustus 1948. Ik word wakker met een beroerd uitgehongerd gevoel. Het is half 6 en als ik door het patrijspoort kijk zie ik zowaar de kust. Dan schiet me te binnen dat we in de vroege morgen Kaap St.Vincent zouden passeren. Dat is inderdaad zo, na even wachten verschijnt de rots met er bovenop een soort klooster. Verder is er niets te beleven, dus duik ik nog een poosje in mijn bed. Even na zessen staan we op, even wassen en dan gaan eten. Zo eenvoudig is het deze keer niet, want er is geen water in de kraan. Met het laatste beetje dat nog in de karaf over is moeten we ons wassen en scheren. Het is vandaag zondag dus wordt de verjaardag van Prinses Irene gevierd. Dat is aan het eten goed te merken. We krijgen vanmorgen krentenbrood. Na het eten, dat zeer goed smaakte ben ik een stuk opgeknapt. Ik ga een beetje wandelen over de boot en kijken over de zee. Opvallend is het kleurverschil van het water, de Noordzee was grijsgroen, Het Kanaal was meer blauwgroen en hier is het vuilblauw. Aan bakboord hangt aan een stang een koord in het water. Bovenaan dat koord zit een wiel dat met een flink vaartje rond draait. Deze draaiende beweging wordt via een apparaat en een ijzerdraad over gebracht naar de brug. Aan dat koord sleept een soort projectiel met een schroef eraan door het water. Deze schroef wordt door het water in beweging gebracht en aan het aantal omwentelingen telt men de snelheid en de afgelegde weg in zeemijlen. Het middageten is weer feestelijk met een gebakje en een flesje bier na. De middagpositie is 36º 19’N-7º 57’W, dat is sinds gisteren 307 zeemijl, de koers 162º . Dat is een verschil met mijn verwachting van slechts 15’. Onze koers is nu meer oost geworden en in de loop van de middag zullen we Gibraltar passeren. Dat wordt de sensatie van de dag. Even 2 uur komt de kust in zicht. Vaag en nog heel ver weg. Mijn kamergenoot zegt:”Ga je mee voorop kijken”. “Dat mag niet, joh”, zeg ik. “Er zitten er al zo veel”. “Goed dan gaan we het Ook proberen, we zien wel”. Zo komt het dat we op het verboden terrein, de bak, belanden, die voor deze gelegenheid haast stampvol is. Langzaam, tergend langzaam, nadert de kust, die uit hoge rotsen bestaat. Plotseling, vlak voor de boot een paar grote vissen, bruinvissen. Telkens boven water duikelend en dan snel wegschietend in de boeggolf van de boot. Weer komt er een school aanzwemmen, recht op de boot aan. Bijna zwemt de voorste tegen de boeg op, maar maakt snel rechtsomkeert en blijft nu samen met zijn soortgenoten vlak voor de boeg voort schieten. Ik kan dit prachtig zien vanaf mijn positie op het uiterste puntje van de boeg. Snel zigzaggend schieten ze voor de boot uit, telkens met een sierlijke boog door de lucht. Duidelijk is het gat in hun kop te zien. Onderwijl zijn de bergmassieven van de Spaanse en Afrikaanse kust duidelijk te zien.
Regelmatig passeren nu schepen. De boot draait nog wat bij en voor ons ligt de Straat van Gibraltar. Aan weerszijden hoge bergen. Aan de Afrikaanse kust zijn de witte huizen van een stadje duidelijk te zien. Om 5 uur bevinden we ons in de Straat. Aan de Spaanse kant zijn we juist een dorp gepasseerd dat daar rustig tegen de berghelling aanligt. Prachtig worden gigantische bergen aan de Afrikaanse kant belicht. Bruin en grijs met een groene glans en bovenop de bergen rusten de wolken alsof ze op de bergen groeien, te mooi om te beschrijven eigenlijk. Mijn plaatsje op de boeg heb ik inmiddels ontruimd en ik loop nu over het promenadedek. Het is tegen 6 uur als de geweldige rots van Gibraltar nadert. We varen er dicht voorbij, hoog en massief en als dat nodig is vol leven en vuur, een haast onneembare vesting. Een fel licht in de rots begint te knipperen. Lichtseinen. Juist nu we dit machtssymbool passeren nadert er een boot met het rood-wit-blauw in top. De “Ridderkerk”, een Nederlands schip. Het is machtig mooi, midden op de wereld, ver van huis, de Nederlandse driekleur. De gong voor het eten gaat, het is weer zeldzaam verzorgd. Zo’n maal eten kost je in de stad zeker 3 gulden. “Thuis maken ze zich zorgen over ons”, zegt iemand, “en wij eten hier een koningsmaal en zwemmen in luxe”. “Terwijl ze thuis prakkizeren hoe zouden de jongens het maken, maken wij plezier en genieten van de meest prachtige gezichten”. En gelijk heeft hij, wie kan zich zoiets, daar in Holland voorstellen? Na het eten valt de duisternis snel, 8 uur en reeds stikdonker. Heel ver weg de lichtflitsen van een vuurtoren. Terwijl ik hier zit te schrijven komt er een luitenant naar me toe en zegt: “Pardon, het spijt me, maar dit is alleen voor sergeant-majoors en hoger sergeant”. “Oké luitenant, dan zal ik me even vlug evacueren, recht is recht”, zeg ik en vlug pak ik mijn spullen in mezelf grinnikend pleit ik hem. Daar alle plaatsen aan onze kant van de rooksalon bezet waren, had ik me de vrijheid veroorloofd om op verboden terrein een schrijftafel te lenen, welke me dus op deze manier afhandig wordt gemaakt. De stemming aan boord is flink gestegen na de gebeurtenissen van vandaag en vanwege het mooie weer. Luitenant v.D. komt vertellen dat we morgen dienst moeten doen. ’s Morgens 3 uur, ’s middags 1 uur. Dat valt dus wel mee. Nog even de klok 45 minuten vooruit en dan slapen. Maandag 9 augustus 1948. Om een uur of vijf word ik wakker, het is nog donker. Als ik mijn hoofd optil zie ik heel in de verte een lichtboei of een vuurtoren. Ik leg mijn hoofd weer neer en om kwart voor 7 word ik weer wakker. Over een kwartier is het eten, dus vlug wassen en kleden en aan tafel. Na het eten houd ik mijn gemak en kijk wat over de reling. De zee is hier helder blauw, met witte schuimkoppen overdekt. De boot schommelt behoorlijk, van het midden uit gezien ruim een meter ten opzichte van de horizon. Je voelt het bijna niet meer, alles went. Evenals gisteren is het ook vandaag een stralende dag, met niets dan zee. De dienst bestaat uit appél en als een les hygiëne, hersengymnastiek en lichamelijke oefening. Tussen de middag, tot 4 uur, rust. De temperatuur is aanzienlijk opgelopen. Reeds de hele middag is de kust van Afrika te zien. Hoog, maar nogal wazig tekenen de bergen zich af tegen de lucht. Het zijn net wolken die je aan de horizon ziet.
Een sleepboot trekt al hobbelend op de golven een kraan achter zich aan. “Typisch Nederlands werk, denk ik “Daar is Holland beroemd om” Het is inderdaad Hollands wat we inhalen. Zoals bij elk schip dat we dichtbij passeren, staan ook nu de jongens te roepen en te wuiven. Ook de bemanning op de kraan wuift terug. Plotseling komt iemand met het “rood, wit ,blauw” naar buiten en klimt op een verhoging op de kraan en begint te zwaaien. Een oorverdovend gejuich breekt los op onze boot. Ook de sleepboot heeft de driekleur in top. Onze boot groet met drie stoten op de misthoorn en de sleepboot groet terug. Onder daverend applaus passeren we de ”Poolzee”. Heerlijk is dat zo midden op zee zo’n stukje “Hollands glorie” te passeren. Onze positie hedenmiddag was 36 º 33’ N-0 º 09’ O, afgelegd 391 zeemijl koers 86 º. Vanmiddag heb ik gebaad in het water van de Middellandse zee, waarmee we onze badkuip volgepompt hadden Verder heb ik een paar kaarten en wat enveloppen geschreven. De brieven daarvoor schrijf ik pas de laatste dagen, dan hebben ze thuis het laatste nieuws .Ik heb ook een brief geschreven aan mijn correspondentievriendin. Een meisje uit Colijn , die ik tijdens mijn inschepingverlof heb ontmoet. We hebben toen afgesproken elkaar te schrijven, vrijblijvend overigens, maar toch wel leuk, en je weet maar nooit. ’s Avonds om half 10 zien we Algiers. Prachtig zoals de duizenden lichtjes langs de kust liggen .Urenlang is de stad nog te zien, met zijn vuurtoren en verschillende kustlichten. Rond tien uur zien we het centrum, een lichtjeszee mooi tegen de bergplooien op. Je zou er uren naar kunnen kijken, maar om half elf ga ik toch naar bed, want de nacht is kort. De klok gaat weer 30 minuten vooruit. Door de patrijspoort zie ik dat we nog een schip inhalen, een lichtjeseiland op het water. Met een groen licht seint hij naar onze boot.
Dinsdag, 10 augustus 1948. Het is reeds vroeg warm vandaag, maar we hebben nu onze tropenkleding aan, dus kunnen we wat meer verdragen. De morgen verloopt zeer rustig, appèl en een paar lessen Maleis, daarna eten. ’s Middags is weer een tijd lang de Afrikaanse kust te zien. Omstreeks vier uur zien we ook aan bakboord land. Voor mij is het duidelijk dat het een onbelangrijk eilandje is, maar het veroorzaakt niettemin een verhitte discussie. Sommigen noemen het Italië, Sicilië of Malta. Deze laatste twee passeren we echter morgen pas. Als mijn berekening klopt komen we vrijdag in Port Said aan, al zal het dan wel laat worden. Deze middag om drie uur medische inspectie, wat nu onder de jongens de prikkenparade wordt genoemd. Alles oké. De laatste dagen eten we tweemaal daags warm maar niettemin heerlijk. Mijn vaders klomp is een scheepje ,zegt een versje , dat is allemaal goed en wel, maar om dan met zo’n klomp op de grote zee te varen, is twee. Toch is hier een klein nietig bootje op tien kilometer uit de kust. Het bootje duikt geheel tussen de golven weg. Ik zou de “Lady” van v .Wieringen wel eens op de Zandkreek willen zien tussen zulke golven. Onze middagpositie was 37 º 12.5 ‘ N --7 º 29.5’ O.
Deze keer 354 zeemijl, koers 81 º. Aan de Afrikaanse kust bij Bizerta zouden nog verschillende scheepswrakken te zien zijn, maar aangezien het al donker is, zien we niets. Het wordt kort slapen vannacht Elf uur lig ik pas op bed en de klok gaat ook nog 30 min. terug. Hoe dat zo kwam? Voor ik naar mijn hut ging, liep ik nog even bij de jongens aan en daar waren ze nogal aan het vertellen. En gezelligheid vergeet de tijd, zodoende. Woensdag 11 augustus 1948. Ik word wakker met een slecht humeur. Het is vijf uur. Ik droom weer wat in en om half zeven word ik weer wakker door gefluit en geroep. Dat is voor mij het teken dat er weer een schip dichtbij passeert. Vlug steek ik mijn hoofd door het patrijspoort en jawel hoor, een groot passagierschip. De “Johan van Oldenbarneveld” wordt er gezegd. Ik weet het niet .Het schip komt me bekend voor en de “J.v.O” ken ik niet. Ik slaap echter nog te veel om te zien welke het dan wel is. Later bleek het de “Oranje” te zijn. In elk geval een Nederlands schip. Dat mijn humeur zo slecht is, is geen uitzondering. ’s Morgens, voordat ik goed wakker ben, heb ik de meeste hekel aan de dienst. De stemming wordt er niet beter op als ik verneem dat ik ruimsergeant word. Dat wil zoveel zeggen dat je de inwendige dienst van een ruim op je nek geschoven krijgt en dat je in het ruim moet slapen. Dat is nu ook weer niet zo erg want het is maar voor een week. Maar een rotbaantje is het wel. We zien wel wat er van te maken is. Orde en rust bewaren,toezien op het schoonmaken van het ruim en de klas melden bij de lessen. Al met al heb ik me toch grondig verveeld. Het was wel de saaiste dag tot nu toe. Allemaal zee van Sicilië of Malta is amper iets te zien. De golfslag is hier korter dan de vorige dagen. Een rimpelende deinende zee die de schuit flink doet bewegen. Vanmiddag waren er weer bruinvissen voor de boeg. Tijdens de middagpauze heb ik mijn sokken gestopt, wat al aardig begint te lukken. De soldaten vervelen zichzelf en de anderen. Waren we maar vast in Indië, maar dat duurt nog wel even. Onze middagpositie is 36º 16’N--14º 25’O, dat betekent weer 338 zeemijl,koers 98º . De laatste dagen verschijnt er een blaadje dat de naam “Sibajak´ draagt. Hierin staan wat wetens-waardigheden over onze boot de: ”Sibajak” is in 1927 te Vlissingen van stapel gelopen. Hij is 161,5 meter lang en 19 meter breed,en de tonnage is 12.225. Hij wordt aangedreven door twee dieselmotoren van 6250 P.K.die hem een snelheid van 14 a 15 knopen geven. “De DC6 is een Constelation” aldus sergant K “De DC6 is een vergrote uitvoering van DC4 en is een Douglas”, verbeter ik, “De Constelation is een Lockheed”. Absoluut niet zegt serg. K. Absoluut wel “Waar wedden we om” .”Om 20 sigaretten ”zeg ik voorzichtig. “Om 50”, aldus K. “Oké om 50”. Zo gaan we een weddenschap aan, wat overigens niet mijn gewoonte is. Na veel navragen vinden we een soldaat met een boek over vliegtuigen en dat biedt de oplossing. Ik win. Deze nacht gaat de klok twintig minuten vooruit zegt de luidspreker, maar het is nog geen nacht. Ik ga naar de rooksalon naar de muziek luisteren en schrijven.
Na een uurtje breng ik mijn spullen in mijn hut en verdwijn dan in het ruim. Alles is rustig tot elf uur. De scheepspolitie komt in actie en alles moet naar binnen en alles gaat naar binnen. Ik blijf nog even rondlopen wat de goede gang van zaken bevordert. Tenslotte ga ik ook naar mijn standy, maar van slapen komt voorlopig niets. Twee kerels gaan elkaar met zwemvesten te lijf. “Hé daar, wil je wel es as de weerga naar je nest gaan” zeg ik. Geen gehoor. Ik spring uit mijn bed en vlieg naar de herrieschoppers toe. “Naar jullie nest ”,zeg ik ,”en smijt die zwemvesten in de rekken”. “Ja wat mot je”,is de wedervraag. “Hou je mond en je nest in en laat je niet meer horen, begrepen”. Brul ik. “Uhe ikke, uhe ja sergeant” en de heren kruipen snel in hun standy. Ik ook weer in mijn bed maar stil is nog anders. “Moet dat licht niet uit, P”. vraag ik aan de korporaal. “Nee sergeant, het is nog nooit uit geweest ’s nachts”. “Goed, wel te rusten”. Maar zo ver is het nog niet,de korporaal onder me en de soldaat daarnaast zijn nog erg rumoerig. Op een gegeven moment hoor ik iemand roepen ”Hé ,wie is de ruimsergeant “.Hier” ,roep ik en weet gelijk wat er loos is. ”Waarom laat je me roepen?”blaft de peer, ”je bent toch niet doof”. “Nee, ,ikke hoorde…” “Moet dat licht niet uit?” “Mij niets van bekend, ik heb…”Zo weet je dat niet ,doe het dan onmiddellijk uit”. “ikke uh—jawel kapitein, ikke. .””Doe dat licht uit”. blaft de kapitein weer en verdwijnt. De jongens geven aanwijzingen omtrent de schakelaars en vlug draai ik het licht uit en duik weer in mijn standy. Een klein lichtpuntje doet me opkijken en ik zie hoe een jongen een sigaret opsteekt. Dat is verboden in het ruim, met het oog op brand gevaar .Ik vlieg bijna uit mijn vel. “Doe die sigaret uit” brul ik, “ben je hartstikke gek geworden” “en laat ik dat niet meer zien, want dan ben je zwaar zuur ,dat verzeker ik je”. Er valt een doodse stilte en de sigaret gaat uit. Na nog wat gemieter hier en daar kan ik mijn hoofd rustig neerleggen. Het is hier frisser dan in mijn hut, maar des ondanks slaap ik spoedig in. Donderdag 12 augustus 1948. Ik ben er vroeg uit deze morgen en alles loopt gesmeerd, het eten is goed en ik ben evenals gisteravond in een goede stemming. We krijgen vanmorgen de “Johan van Oldenbarneveld” te zien, vrij dichtbij, het is een mooi schip, groter dan die van ons. Er is daarbij weinig te beleven, de aardigheid van de passerende schepen gaat eraf.
Hij geeft ,evenals de “Poolzee” maandag vlaggen-seinen. In de vroege morgen zijn we de Grote Beer gepasseerd, maar toen was ik nog niet wakker De “Johan van Oldenbarneveld” heeft motorpech en ligt stil. Ook de “Grote Beer” lag stil want die moest op de “Johan van O” wachten. Ze voeren in convooi en de “Grote Beer” is tevens hospitaalschip. Dat is alles zo’n beetje. Ik houd wat toezicht op straf corvees , enz. Vanavond draait de film “Cassablanca”, Die heb ik al gezien, maar ik ga toch kijken. Wat moet je anders. Onze middagpositie is deze keer 34º 30’ N.-- 21º 09’ O, dat is 346 zeemijl op koers 106º .De klok moet weer 20 minuten vooruit .Morgen nog een dag zee en dan ś avonds misschien Port Said. Na de film blijf ik nog wat over de reling kijken naar de reeds dalende maan die prachtig weerspiegelt in de zee Heerlijk is dat. Om elf uur ga ik naar het ruim en ben vast besloten om gauw het licht uit te doen. Ik waarschuw de jongens en prompt draai ik het licht uit. Als ik in mijn bed kruip gaat het licht weer aan. Ik verbied het, maar begrijp meteen dat ik fout was. Daarom laat ik het licht nog een poosje aan. Het is toch rustig. Half 12 gaat het licht uit. Vrijdag 13 augustus 1948. Ik word wakker onder de klanken van een vrolijk lied. In de ruimen wordt men namelijk gewekt door de luidspreker die een vrolijk stukje grammofoon muziek laten horen. Deze morgen wordt er sloepenrol gehouden. Mijn ruim heeft reddings-station 16 en ik moet, als ruimsergeant, zorgen dat ze allemaal op tijd en van zwemvesten voorzien aangetreden staan.
Tegen de tijd dat de oefening begint, gaan de jongens reeds hun zwemvesten om doen. Ik persoonlijk vind dat zo’n oefening niet van te voren moet worden aangekondigd. Uit mijn zwemvest is een lint verdwenen. Ik weet dat er nog een over is. Ik snor hem op en leg hem op mijn bed. Als ik er even later weer bij kom is ook daaruit een lint verwijderd. Nu heb ik twee zwemvesten met een lint tekort. Ik bedenk me niet lang, pak mijn mes en snijd bij een der vesten een lint af en bevestig het aan het andere vest. Als ik hier haast mee klaar ben begint de sirene met zijn 6 korte en 1 lange stoten. Wij naar boven, de mannen opgesteld en klaar. Zo gebeurd, maar nu wachten op de C.O.T. voor de inspectie. Maar het duurt nog wel even. De jongens gaan zitten of wat rondhangen en ik kijk even bij de sloepen. Net als ik aan de andere kant van het dek ben komt de overste er aan.
“Waar is de commandant” ,blaft hij. Ik duik onder het wasgoed door dat daar te drogen hangt ,, glijd uit wip weer overeind en beland zo voor de overste. “Ja” zegt hij, ”dat was een blunder, maar je grootste blunder is dat je mannen op de grond zaten”. Hij kijkt langs de rijen heen, die overigens behoorlijk in het gelid staan. Dan wendt hij zich weer naar mij, bekijkt even mijn zwemvest, schiet dan op me af en blaft: “Dat zit verkeerd zo” en meteen rukt hij mijn zwemvest los en knopt het ruw weer vast. “Pardon overste, maar mij is dat anders geleerd” ,knetter ik terug. Overigens zijn er wel vier manieren van aanbinden, die minstens zo goed zijn als deze. “Voor je ze laat inrukken zorg je ervoor dat ze het allemaal zo geleerd hebben”, is het laatste wat ik hoor. Ondanks het modderfiguur dat ik ongetwijfeld sloeg, moet ik toch grinniken. “Die zet ook een grote mond op, sergeant”, zegt een soldaat. “O, dat hindert niet hoor dat doe ik ook wel eens”, zeg ik. Ik leer de soldaten even hoe ze hun vest dan wel aan moeten knopen, met de opmerking: ”Mij aldus, op enigszins onbeschofte wijze, geleerd door de C.O.T.”. Dat is ook weer voorbij. Ik laat de soldaten inrukken en ga naar beneden. Er valt weinig te doen vanmorgen. Wel wordt een luitenant van de R.V.A. (Regiment Veld Artillerie) in het nauw gebracht door soldaten, als hij de stommiteit begaat een debat te voeren over onze taak in Indië. Op zijn opmerking dat je dat voor je vaderland doet, merkt een van de jongens op, dat zijn vader helemaal geen land heeft, en de vaders van de andere jongens al evenmin. Een cryptische manier om aan te geven hoe weinig belang de meeste hebben bij Indië. Na de dienst worden we, ik en sergeant K, bij de luit op het matje geroepen. Hij geeft ons een klaar en helder beeld van de toestand in het leger, hoe het niet en hoe het wel hoort. Na zijn betoog over afstand bewaren en in de houding zetten, discipline ,enz. vraagt hij aan sergeant K. ”Wat heb je hier tegenin te brengen, want ik zie wel dat je het niet met me eens bent”. Dat blijkt inderdaad zo te zijn, want er komt prompt een stortvloed van woorden die de theorie van de Luit tot en met uitbenen. Over kameraadschap en samen optrekken, enz, Kortom hij vertelt precies wat ik ook verteld zou hebben, dus betuig ik mijn instemming met mijn collega. Het debat duurt drie kwartier doch tot overeenstemming komen we niet. Na het eten discussiëren we samen nog wat over deze kwestie en we zijn het gloeiend eens. We hebben nu al met al wel een breuk in het kaderbeleid, die wel eens tot een botsing zou kunnen leiden. Hoewel luitenant van D. een goede vent is waarmee we best op kunnen schieten, vrees ik toch wel moeilijkheden. De tijd zal het leren. Morgenochtend zijn we in Port Said. Van middag was onze positie : 32º46’N-27º45’O en dat wil zeggen dat we de afgelopen dag 346 zeemijl koers 106ºhebben afgelegd. De klok weer 20 minuten vooruit. ’s Avonds gaat alles weer gesmeerd. Het is nu toegestaan ook na elf uur aan dek te blijven, dus geen lichten uit. Om een uur of elf kruip ik onder de wol. Ik hoor nog opmerkingen als: Doe het licht uit” en “maak niet zo’n herrie” maar ik slaap, ze bekijken het maar. Zaterdag 14 augustus 1948. Zodra ik wakker word spring ik uit mijn bed, want we liggen voor Port Said op
31º16’N--32º18’O en 248 zeemijl sinds gistermiddag op koers 110º. Ik wil niets missen van het gebeuren van vandaag. Ongeveer om half zes komt de “Pilote” de loods, langszij en komt de loods aan boord. Rustig gaat het de haven binnen. Nog voordat we stil liggen komen er Egyptische ambtenaren aan boord, via de valreep die gisteravond is aangebracht. Het valt op dat het water hier voor Port Said een veel andere kleur heeft dan de Middellandse zee. Het heeft veel weg van de Noordzee, doch iets lichter groengrijs. Er zwemmen prachtige blauwe kwallen in het rond. Als we tussen de twee rijen boeien doorvaren die op de havenpieren uitlopen zien we nog de resten van gezonken schepen. Reeds van ver zie je de vuurtoren boven de stad uitsteken. Verder valt de koepel van een of ander groot gebouw op. Als we verder tussen de pieren doorvaren passeren we het standbeeld van de bouwer van het Suezkanaal, de Lesseps. De stad maakt een heel andere indruk dan bijvoorbeeld Rotterdam. Vreemde huizen, vreemde bomen en vreemde mensen. Nog voordat we tussen de boeien voor anker gaan, bieden de kooplui, die in roeiboten om onze boot krioelen, hun koopwaar aan. Terwijl de tankboten langszij komen en onze water-voorraad bijvullen en de ruimen worden geopend om vruchten enz. in te laden, bewonderen de militairen de begerenswaardige spullen. Veel lederwaren, zoals portefeuilles, tassen en koffers enz. Maar ook pompoenen, dadels, snoep en pinda’s. Verder messen en lederen knuppeltjes. Deze laatste gaan vlot van de hand. Wat de prijzen betreft, die zijn laag, maar dalen voortdurend. Zo was het mogelijk dat je ’s morgens dertig, vijfendertig gulden gaf voor een tas, die ’s avonds voor twintig gulden van eigenaar verwisselde. Een kleedje wordt verkocht voor 35 gulden en later voor 22 gulden 50. Er is een ongekende levendigheid aan boord. Verschillende handelaren zijn aan boord gekomen en doen ook goede zaken. Ik beperk me tot het kijken en denk, “Ik koop wel iets op de terugweg”.
De post is ook aan boord gekomen en zo snel mogelijk verwerven wij ons deel. Een brief van thuis, meer niet, hoogstens nog een van mijn broer L. denk ik, maar ik zie niets opdagen. Ha, toch een brief vlug een rustig plekje opgezocht en lezen. Het doet me goed. Daarna ga ik om ansichtkaarten plus postzegels. Vlug er wat op krabbelen en de koopman neemt ze mee van boord. Het is zeepost dus zal het wel lang onderweg zijn. Misschien is mijn post uit Batavia er wel eerder. Terwijl ik mijn brief
zit te lezen komt er een Arabier naar me toe met een ring. “Echt diamant” beweert hij en hij krast er mee over een asbak. ”Wat wil je er voor?” vraag ik in plat Zeeuws. “250 gulden” zegt hij .Ik maak een beweging met mijn hoofd, wat zoveel wil zeggen als “stik”. “150 gulden” zegt hij. “Twee gulden vijftig”, bied ik. Maar dat kan niet, vindt hij. Na lang heen en weer bieden maak ik een beweging van “rot nu maar op, alstublieft. “10 gulden”, is zijn laatste poging. Vijftig cent ”grinnik ik en de koopman gaat zijn geluk verderop proberen. Mijn weekdienst loopt gesmeerd, ik heb een wachtlijst gemaakt voor 4 ruimwachten, om het uur aflossen. Het is een gewaardeerde oplossing onder deze omstandigheden. Ieder heeft nu ruim de tijd om aan dek te komen. De Egyptische politie arresteert een soldaat, omdat hij een schets zit te maken van de omgeving. Het maken van foto’s is streng verboden, dus ook het maken van schetsen. Omdat ik geen foto’s, kan maken heb ik er wat gekocht. Verder heb ik niets gekocht dan een leren knuppeltje. Sinds half zeven, toen onze boot binnen kwam en voor “anker” ging, zijn er duizenden guldens aan deviezen over boord gegaan. Het gerucht gaat dat er ook morfine, opium en Spaanse vlieg wordt verhandeld. Daar staat een strenge straf op. Dan krijgen we ook nog een handigheidkunstenaar aan boord. Het is absoluut niet te volgen hoe hij dat doet. Een paar kunstjes legt hij uit b.v. een zakdoek om iemands pols binden en er weer afhalen zonder de knoop open te maken en het doen verdwijnen en weer verschijnen van een sigaret. Verder goochelt hij nog op een onnavolgbare manier met kuikentjes en damstenen met behulp van drie bekers en verschillende personen. Hij laat geld uit de hand van de ene in die van een ander overgaan. Hij doet een ring om een stok zonder de uiteinden daarvan los te laten. Verder trekt hij een draad in dertien stukken, frommelt ze op, steekt er een brandende sigaret in en blaast tot de rookwolken er uitkomen, wrijft er nog wat mee en het hele eind is weer aan elkaar. Dat steekt hij in zijn mond en begint te blazen tot de rookwolken uit zijn mond komen. Dan haalt hij een eind touw uit zijn mond met een vlaggetje er aan. Dan trekken maar het wordt een eind van drie meter met niet minder dan twaalf vlaggetjes ter grootte van een zakdoek. Vervolgens nog twee koperen kogels zo groot als een biljartbal, hoe bestaat het! Toen ik wat over de reling hing te kijken, zag ik plots een grote vis achter een andere vis aanschieten. “Een haai”, wordt er geroepen en meteen opschudding, en dan te bedenken dat er de hele dag jongens om de boot zwemmen, die bedelen om een geldstuk, alleen zilver, wat ze dan naduiken. Er is ook een man die voor een gulden onder de boot door duikt. Later voor drie dubbeltjes. Het krioelt hier van de roofvogels. Wat het zijn weet ik niet maar ze zijn zo groot als een kiekendief. De valreep wordt voortdurend bewaakt door een Egyptische en een Nederlandse militaire politie agent. In feite vijanden, staan ze als trouwe kameraden bij elkaar. Egypte heeft er n.l. een broertje aan dood, dat Nederland troepen naar Indië stuurt. We moeten blijven liggen tot twee uur vannacht, want de Egyptenaren moeten vannacht troepen over het kanaal zetten en daar hebben ze ons niet bij nodig. Die Arabieren zijn rauwe klanten waarmee je op moet passen en als je niet oppast wordt je belazerd waar je bij staat. Het is vlug avond geworden, nog steeds varen de
motorbootjes (watertaxi’s) met hun koffiemolenclaxons heen en weer. Ik heb er vanmiddag al een paar uitgezocht die geschikt zouden zijn voor Katse veer. Langzamerhand gaan overal de lichten aan, ook op de schepen en dat is een mooi gezicht. Ik heb wat hoofdpijn, dat komt van de drukte of van de injectie van een paar dagen geleden. Rustig zal het wel niet worden vannacht, denk ik. Alleen de boot ligt rustig te dromen tussen de boeien, waaraan hij is vastgebonden met touwen van acht cm doorsnee. Tot middernacht blijven de kooplui om de boot slingeren. De kooplust is echter over, of de centen zijn op. Toch is er nog een incident. Een koopman weigert wisselgeld terug te geven. Er wordt een tegenactie op touw gezet, er wordt een tas gekocht en aan een lijntje opgehaald. Vlug de tas uit het mandje en het touw met mand en al wordt overboord gezet , alles flikkert in het water, en meteen als de koopman bezig is zijn spullen op te vissen zetten ze de brandslang er op. Koopman, koopwaar en bootje alles is kletsnat. En schelden dat ze doen, maar ze hadden er wel om gevraagd. Nog een paar keer gooien ze met water naar de bootjes, maar die blijven nu op een veilige afstand, gooien met stenen en schelden. Dan wordt het rustig. Ik kijk nog wat naar de verlichting. Tegenover de boot is een hotel met er bovenop met grote en verlichte letters K.L.M. Ik word op den duur toch slaperig en net als bij de vuurtoren gaan mijn ogen open en dicht. Ik ga dus naar beneden en op mijn standy liggen, maar ik kleed me niet uit, want om twee uur wil ik er weer uit, want ik wil het zien, als we de haven verlaten. Zondag 15 augustus 1948. Maar helaas, dutten zonder in slaap te vallen is even moeilijk dan met meisjes omgaan en niet verliefd worden. Zodoende werd ik dan ook om drie uur wakker en de boot voer reeds. “Mij best”, dacht ik, kleedde me uit en sliep verder. Tegen half zes werd ik weer wakker, het begon zelfs licht te worden. Ik er direct uit om eens te kijken. Aan bakboord woestijn en aan stuurboord niet veel beter. Hier was nog wel enige armoedige begroeiing. Aan bakboord, over een zandweg langs het kanaal, hobbelen twee geladen woestijn schepen. Links-rechts-links-rechts. Het zijn eenbulters dus dromedarissen. De breedte van het kanaal valt mee, zo’n 80 à 90 meter schat ik. Een dubbele rij boeien zorgt voor dat we niet in het ondiepe komen en alleen het midden van het kanaal kunnen gebruiken. We bevinden ons even voorbij El Kantara. We varen in een convooi van zes schepen, twee voor ons en drie achter ons. Aan bakboord wordt het steeds kaler allemaal zand met hier en daar plassen. Het kanaal loopt door een laag gelegen terrein. Aan stuurboord zo nu en dan een kleine oase, meestal zie je daarbij ook dromedarissen en mensen. Verder passeren we een paar militaire kampen, midden op de gloeiende kale vlakte. Aan die kant loopt ook een spoorlijn en een verkeersweg evenwijdig aan het kanaal. Om een uur of acht bereiken we een meer ,het Timsah meer. Hieraan, tussen de bomen en palmen ligt de stad Ismaillia te dromen. Hier zien we ook weer eens blanke vrouwen die nogal op wat gefluit en ohoe geroep worden getrakteerd. Hier zien we ook weer een militair kamp. Voorbij het meer wordt het terrein heuvelachtig, maar voor we dit stuk kanaal op varen, passeren we een gedenknaald, geweid aan de verdedigen van het Suezkanaal in de eerste wereld
oorlog. Na dit stukje kanaal komen we in het Groot Bittermeer. Nu zien we aan weerszijde bergen op de achtergrond. De oevers zijn echter laag en het meer is ondiep. Uit tegenovergestelde richting nadert nu ook een flink convooi. Als we de overkant van het meer bereiken laten de schepen de ankers vallen. Het is nu tien uur en weer wordt het wachten. We hebben een goed uitzicht op de oevers, die aan de Z.W. zijde begroeid zijn. Er varen hier wat zeilbootjes en dat is een leuk gezicht. Om één uur worden de ankers weer gelicht. Onze boot komt het eerst in beweging, maar wat nu, voordat hij naar het kanaal draait laat hij het anker weer vallen. De andere schepen vertrekken in volgorde van aankomst. Het duurt nogal even, want ze nemen een tussenruimte van ongeveer één kilometer. Het anker wordt weer gelicht en we varen in een prachtige cirkel en sluiten achter de rij aan. Er wordt gemopperd; “waarom moeten we nu laatst, we waren derde”. De reden wordt snel duidelijk, we kunnen het niet bijbenen vanwege een motorstoring. In Suez zullen we weer voor anker gaan voor reparatie. Zo gaan we dan langzaam maar verre van zeker op het eind van het kanaal af. Op de bocht, waar we het Klein Bittermeer indraaien, ligt een vliegveld in de open vlakte te bakken en op de noordelijkste punt van de zuidelijke oever een prachtige oase. Door het Klein Bittermeer is de vaargeul afgebakend, het is erg ondiep. Er is hier blijkbaar maar één richting verkeer want er zijn geen tegenliggers. Het laatste stuk van het kanaal ligt voor ons. Er mag hier maar 5 knopen gevaren worden. Dat is zeker nodig, want overal zie je oevervallen. Het terrein is hier weer laag. Links niets dan zand met hier en daar een oude militaire nederzetting. Daar verder achter zien we het gebergte, waarvan de berg Sinaï deel uitmaakt. Het is echter erg vaag. Aan de rechteroever ook overwegend zand, ook ver-schillende oases. Op één daarvan zien we een kudde schapen, tenminste daar lijken ze het meest op, waarvan die moeten leven mag Joost weten. Op een andere plaats zien we auto’s, bussen en wandelaars, evenals in Europa zijn de bussen ook hier overvol. Naar alles wat mens lijkt wordt geroepen en gezwaaid. Ook zwaait men terug, maar de Arabieren, die overal langs de oever en de weg herstelwerkzaamheden verrichten, doen wel eens lelijk, ze hebben kennelijk niet veel op met ons Nederlanders. Zo bereiken we Suez. Een aardig stadje, alleen wat kaal. Achter de stad zien we hoog en massief, het Ataka gebergte en daarop aansluitend in het noorden het Genefagebergte. Als we het kanaal uitkomen worden de vier sloepen, die vanuit Port Said zijn meegekomen met bijbehorende Arabieren weer over boord gezet. Ze waren meegenomen om in geval van machinestoring, kabels naar de wal te brengen om de boot vast te leggen. Midden tussen de andere schepen gaat ook onze boot voor anker. Er komt nog een “Rotterdamse Lloyd” boot binnen van 6000 ton. .De stank hier is nogal hinderlijk. Ze wordt veroorzaakt door al de schepen die hier liggen stomen en door de dampen van een of andere fabriek aan de wal. De avond valt, om vijf uur waren we binnen, zes uur eten, zeven uur donker. Mooi is het nu, al de lichtjes van de schepen en de haven. Vroeger als kleine jongen dacht ik wel eens,” Ik wou dat ik ’s nachts eens een paar boten bij elkaar zag” want ik vond altijd zo mooi, om de Zierikzeese boot vol verlicht voorbij te zien varen. Nu heb ik
mijn zin, er zijn er hier zat. De muziek zorgt voor een opgewekt liedje. Zoals “Toen onze mop een mopje was”, “Serio Holland”, Always in my heart”, “Daar bij die molen”, enz. Tenslotte praten we nog wat na over de belevenissen van de dag, en gaan dan naar bed. Het leven is wonderlijk en vreemd. Soms weet ik niet hoe dat nu allemaal verder moet. Maar, “dispereerd niet”, zei eens een van onze voorvaderen, en mijn maat zegt altijd, “We houden moed”. En ik zeg “Vreest niet, het zal waarachtig wel gaan”. Spoedig slaap ik in en droom van een leuk meisje en wandelen langs de Oosterschelde. Maandag 16 augustus. Vandaag ben ik vroeg wakker en zodra de draai-orgelklanken door de luidspreker klinken spring ik uit bed en ga aan de slag. Na het morgenappel wordt het anker gelicht. Onze positie is Suez, 30° N – 32° 30' O, dat is 77 zeemijl van Port Said richting 172°. Half tien stomen we de golf van Suez in. We varen de hele dag tussen de hoge rotsachtige oevers. Alles zand, steen zee en lucht. Wat is de wereld groot en uitgestrekt, maar wat is er ook veel troosteloos en woest land. Halverwege de dag passeren we een nederzetting. Ik begrijp nog steeds niet waar de mensen hier van leven. ‘s Middags kijken we uit naar de berg Sinai, maar zien doen we hem niet. Er wordt wel gezegd die daar, of die, maar zekerheid krijgen we niet. Op de berg Sinai gaf God de tien geboden en daar wordt door ons wat over gediscussieerd en gefilosofeerd. Het komt al met al mijn stemming niet ten goede. Ik ben de dienst beu, ik ben dit rijke leventje beu, evenals mijn rang en alles wat mijn vrijheid nog meer in de weg staat. Ik wil rust. Maar of ik die rust ooit zal vinden? Maar het leven gaat verder en de natuur heeft me geleerd dat waar leven is, is ook strijd en waar strijd is , is leven. Geen seconde komt terug en niets kun je overdoen. Er is maar een weg en dat is voorwaarts, dus knokken, want ik wil leven. Deze warreling van gedachten maakt zich van mij meester en dat allemaal door de berg Sinai. Ik heb het verder druk met mijn weekdienst. Kamerwacht regelen, kadi halen, de klas presenteren voor de les, want vandaag is er gewoon weer dienst. Tegenwoordig wordt om negen uur vier uur en acht uur limonade verstrekt. Dat wordt alom gewaardeerd. Verder heb ik de was gedaan in zout water. Daarvoor bestaat een speciaal soort zeep en het gaat heus niet slecht. Heden middag is de positie 29° 17’ N- 32° 40' O , dat is 44 zeemijl op 169° . De klok gaat weer 20 minuten vooruit. Wat een schadelijke nachten. Dat zal op de terugweg wel beter gaan, maar dan zullen we wel twee jaar ouder zijn. Ik hang nog wat over de reling en kijk naar de zee, die is helder blauw-groen. We naderen de Rode zee die berucht is om zijn hitte. Hier is het nog niet heet. Niet warmer dan in de Middellandse zee. Gewoon warm. Dinsdag 17 augustus 1948. Om zes uur wordt ik gewekt door de vrolijke klanken van het draaiorgel. Een goed begin wat je humeur direct oppept. Helaas het halve werk, want tien over zes is de water toevoer stopgezet. Dat is reeds de derde opeenvolgende ochtend. De stemming keldert als een getorpedeerde boot. Zo iets moest niet voor kunnen komen. Ik ben
van plan daar eens achteraan te gaan. Een soortgelijk verschijnsel deed zich gisteren voor bij het kadi halen. Vier uur kadi halen, half vijf kadi halen. Tegen vijf uur kadi halen, maar nog een keer voor niets. Kwart over vijf eindelijk, nu nog een half uurtje in de rij staan en de kadi is in ons bezit. Een kankerstemming is het gevolg. Ik ben reeds om half acht bij de jongens om te zorgen dat het ruim in orde komt. Het gaat gesmeerd. We krijgen geen inspectie en dat is gemakkelijk. Om negen uur passeren we een eilandje met een vuurtoren.
Heel in de verte aan stuurboord zien we in een wazige nevel de kust. Verder zee, blauw als de Middellandse zee. Na het middageten vlug even kijken wat onze positie is. 24° ,24' N – 36°,10' O. Dat is 348 zeemijl en koers 147° sinds gisteren middag en de nacht zal 10 minuten te kort zijn. Morgen eindigt mijn weekdienst en ik heb nog geen rapportje opgelopen. Ook geen uitgedeeld trouwens, al waren er soms wel wat moeilijkheden. Bij de soldaten is de stemming zo, dat, terwijl je alles voor ze doet wat in je vermogen ligt om ze te dekken, zij zichzelf wel zullen dekken als ze er de kans voor zien om de sergeant er voor op te laten draaien. Als ze mij dat flikken zijn ze nog niet jarig, dat is geen kameraadschap. Om die reden heb ik dan ook een soldaat stevig uitgekafferd. Er waren geen orders aangaande het tenue voor de film-voorstelling. De soldaten wilden in korte broek zonder overhemd. Goed zeg ik, we proberen het. Bij het appel geeft de officier het bevel lange broek en overhemd. Een van de soldaten zegt; ja maar de ruimsergeant heeft gezegd, enz. Houd je mond en schiet op, val ik hem in de rede. Deze keer draait er een instructie film, verplicht dus. Over geslachts-ziekten. Vanavond draait op het machinedek een film voor onze groep, groep P dus. Ten behoeve van de RAO voorstellingen zijn we ingedeeld in groepen, A, B, C, D enz. Elke voorstelling een paar letters. Vanavond draait de verfilming van het boek “de verdwenen Saffier” . Om 10 uur roept de scheeps-omroep. Het is tien uur, ingang der verplichte stilte. Ach, zo denk ik, mij zie je niet meer voor een uur of elf. Ik weet nergens van. Dat is de manier om lastige orders op te lossen. Dat doen niet alleen wij als onderofficieren, maar Ook hogere bazen houden zich gedekt. Na de avondles maak ik enige orders bekend, waaronder een dat alleen op vaste tijden en plaatsen gewassen mag worden. De cornet die mij de order bracht zei; op de voorgeschreven tijd mag alleen op de voorgeschreven plaats gewassen worden, verder moet je maar niet kijken, het is maar dat ze het weten”. Zo gaat dat. Ik praat er niet meer over en ga lekker slapen. Woensdag 18 augustus 1948. De morgen verloopt volgens plan. Om tien uur begint de boot te schommelen., er komt een stevig windje dat steeds meer toeneemt. In minder dan geen tijd staan er golven dat het niet mooi meer is. Het schip begint flink te rollen en stampen. De boeg maakt een beweging van ruim een meter tegen de horizon, dat wil zeggen dat de achtersteven sprongen maakt (van hieruit gezien) van zo’n vier meter, dus een
hoogte verschil tussen boeg en achtersteven van plus minus vijf meter. Op het promenade dek betekent dat, dat je in luttele seconden vier meter omhoog geschoten wordt om vervolgens weer vier meter omlaag te vallen en dat alsmaar door. Daarbij komt dan nog de rolling van anderhalve meter, dus een hoogteverschil van zo’n drie meter tussen stuur en bakboord. Om half twaalf ligt het dek bezaait met zeezieken. Ik distantieer me ook naar midscheeps en neem een horizontale positie in., wat in de praktijk het meest succesvol is tegen zeeziekte. Tientallen zijn reeds bezig de vissen te voeren. Ik ben in het begin wel wat beroerd, maar daar blijft het bij. Dat stijgen en dalen heeft soms een bijzonder effect. Toen we vanmiddag bijvoorbeeld de ketels soep van de keuken naar de eetzaal moesten brengen. De keuken is een dek lager, dus dat betekend een trap op. Daarbij had ik met de etenhalers de volgende methode gevonden. Eerst naar de trap, dan, zodra de boot begint te dalen en het gewicht van de ketel bijna nul wordt, snel drie, vier treden omhoog. Begint de boot te stijgen, waardoor het gewicht van de ketel enorm toeneemt, hem klem drukken tegen de treden en wachten tot de boot weer begint te dalen.. Dan snel weer omhoog en weer vast klemmen. Zo kom je zonder al te veel krachtsinspanning boven. Na het eten ga ik naar mijn hut. Mijn weekdienst zit erop en ik ga lekker op bed liggen lezen. Er ontstaat zo langzamerhand een stormpje en nog wel een zand-stormpje. Het zand vliegt aan dek. Ondertussen laat de misthoorn van tijd tot tijd een droefgeestig geloei horen. Dit omdat het zicht zeer slecht is geworden. De zon verdwijnt van het toneel en het wordt wat koeler. Het was vanmorgen al smoorheet en het beloofde een gloeiende dag te worden. Gisteren was het trouwens ook bloedheet. Gelukkig dat we morgen in de golf van Aden zitten. Onze positie is nu 10°. 18'N - 39°.15' O , dat is weer zo’n 351 zeemijl op koers 150° . En de klok weer 15 minuten vooruit. Dat wordt dus al een paar uur te goed. Knip, knip, knip, doe ik de schakelaar aan, maar het licht gaat niet aan. Een andere lamp proberen, maar die doet ook niks. Er blijkt in de hutten naast ons ook geen licht te zijn. Dan eerst maar eten. Daarna pen en inkt gepakt en schrijven. Tenslotte ga ik nog even bij de kwartier-makers kijken maar daar is ook niets te beleven. Dan maar naar bed, want morgen is het film, dus wordt het dan vanzelf weer laat. Maar slapen lukt nog niet, dus pak ik de Cherio en ga verhaaltjes lezen tot ik in slaap val. Half de nacht wordt ik wakker met het boekje nog in mijn handen. Ik smijt het boven mijn kussen en pit weer verder. Donderdag 19 augustus 1948. Als het wat begint te schemeren word ik weer wakker met het boekje in mijn hand. Ra, ra hoe kan dat? Of ik heb de eerste keer gedroomd, dat ik het boekje weg deed of ik heb het in mijn slaap weer opgezocht. Ik zal me daar maar niet verder in verdiepen, want het is zo zeven uur en tijd om op te schieten. Vlug opstaan, wassen en scheren en naar de eetzaal. Na het eten de omgeving even waar-nemen. Er zijn weer eilandjes in zicht en ook een vuurtoren. Het belooft een behaaglijke temperatuur te worden vandaag. Er zit hier aardig wat vis. Daar zwemt een school vissen die voor haaien worden uitgescholden. Veel verstand van vis heb ik niet, maar dit zijn toch geen haaien, zoveel zie ik wel. Ze zijn groot en varkensachtig met een grote walvisachtige bek die ze geopend half boven, half onder water houden, daarbij met een kalm vaartje rondzwemmend. Ik betitel ze met de naam, soort potvis. Verder zien we weer bruinvissen die ook voor haaien of dolfijnen worden aangezien. Ten
slotte komen we tot de volgende theorie: bruinvissen en dolfijnen springen boven water uit, een bruinvis is bruinachtig en een dolfijn is zwart van boven en licht van onderen. Beiden hebben een horizontale staartvin. Een haai zou grijs zijn met een verticale staartvin. Volgens deze theorie zou de roofvis in Port Said geen haai maar een dolfijn zijn geweest. De zee is weer van kleur veranderd. Ze is hier olijf groenblauw of blauw-dropwater kleurig. Het is inmiddels smoorheet geworden. Na het eten kleed ik me uit en ga op bed liggen. Ik richt de tegenovergestelde van een windgenerator op mijn bed voor frisse lucht. Het is best vol te houden zo.
Rond twee uur passeren we weer een rotseiland. We komen deze keer dicht langs de vuurtoren. Wat een leven voor zo’n vuurtorenwachter, boven op zo’n steenklomp, midden op de zee te wonen. De boot gaat het op zijn gemak doen, we kunnen toch niet voor morgenmiddag in Aden binnenlopen. Onze positie is hedenmiddag 14° 28’N – 42° 27'O Weer 343 zeemijl, koers 147°. De zon is reeds de gehele middag in nevelen gehuld. De lucht wordt steeds donkerder, om half zeven is het al donker. We zitten nu ook in de tropen. De stemming aan boord is nog dezelfde, over het algemeen is men wat rustiger geworden en iedereen begint naar het einde van de reis te verlangen. Na acht uur, nadat we ons rantsoen limonade hebben genuttigd, wat wel smaakt met dit weer, ga ik met sergeant K. eens kijken wat er voor film draait. Na een kwartiertje de film te hebben bewonderd, besluiten we onze tijd wat nuttiger te besteden, want de film is wat we noemen “naadje”, of sterker uitgedrukt in ons jargon “kudt met dt”. Na nog een uurtje naar de band te hebben geluisterd gaan we naar bed. Ik slaap spoedig in, want er is een koel windje opgestoken. De klok moet vijftien minuten terug deze nacht, maar dat vergeet ik deze keer. Ik droom van prachtige kleuren en schone bloemen, van vechten en speuren, van golven en zon. Nog 173 zeemijl op koers 121° , en dan zijn we in Aden. Vrijdag 20 augustus 1948. Als ik wakker wordt dan merk ik dat het fris geworden is. Ik trek mijn hemd aan en pit weer verder.. Half zes ben ik weer wakker en zie door de patrijspoort bergen. Ik geloof het wel en slaap zo weer in. Even zes uur klauter ik uit bed om te kijken. Onze boot die een half uur geleden nog stil lag, is in beweging gekomen en juist komt daar de loodsboot aan. Ik haast me niet en als ik klaar ben voor het eten is het zowat zeven uur en ligt onze schuit reeds voor anker op de rede van Aden. Aden, het landje van belofte voor rokers. Velen hebben reeds dagen zitten popelen om sigaretten te kunnen kopen. Nu komen de bootjes met sigaretten bij tientallen opzetten. De eerste lijnen zijn reeds naar boven geworpen en het loven en bieden is reeds begonnen als
er een politieboot aan komt knetteren. De agent op de voorplecht stuurt al de kooplui van de boot vandaan. Protest alom, maar het heeft zijn reden, want er komen sleepbootjes met drinkwaterlichters en ook wordt er een olieleiding aangebracht. Er moet olie en drinkwater gebunkerd worden voor we de laatste oceaan gaan oversteken. Als alles aan het pompen is mogen de kooplui weer naderbij komen en kan de sigarettenhandel weer beginnen. “Players, Gold flake” enz. In pakjes en blikjes, 25 gulden voor tien blikjes á vijftig stuks en 10 gulden voor een slof van tweehonderd. De prijs wordt echter direct gedrukt. De ervaring opgedaan in Port Said komt goed van pas. Na enige tijd is de prijs gedaald tot 22 gulden voor tien blikjes en 6 á 7 gulden per slof. Ik besluit ook wat in te slaan, tien blikjes en drie sloffen voor 42 gulden. Dat kan in Indië aardig winst opleveren. De Arabieren en negers hier spreken overwegend Engels in tegenstelling met Port Said, waar je alle talen kon horen, zelfs volop Nederlands. Knoeien met wissel-geld levert voor de kooplui weinig succes op en wordt meestal direct afgestraft. Een van de kooplui krijgt vanaf het promenade dek een fles op zijn kop. De fles slaat op zijn hoofd in splinters zodat hij een poosje zit te suizebollen. Ook aan stuurboord zijn er problemen, een mand met geld gaat naar beneden, maar de koopman beneden beweert dat er niets inzit en maakt aanstalten om te vertrekken. Hevig protest van boven, maar hij hoort niets. Ruisend komt een zware pompoen naar beneden en slaat op de man zijn schedel in diggelen, zodat de puree over heel zijn drijvende winkel spat. De lol die deze afstraffing geeft maakt veel goed, al ben je je geld kwijt. Een derde koopman beweert dat hij Players Medium sigaretten heeft, wat betwijfeld wordt. Hij is zo stom om toch een slof van die sigaretten naar boven te hijsen om de kopers te overtuigen. Maar het zijn toch andere en prompt gaat de mand met inhoud en touw overboord, tot grote woede van de koopman. Ik vind het ook geen al te fraaie manier van handelen, maar wel effectief om geknoei tegen te gaan. De meeste kooplui zijn zodoende wel voorzichtig. Een van onze jongens komt naar me toe en zegt,”Sergeant , hebt u veel geld?” “Wil je lenen” vraag ik. “ja ik heb geen geld meer om sigaretten te kopen”zegt hij. “Zo, en hoeveel had je gedacht”vraag ik weer. “Een paar tientjes sergeant, je krijgt ze terug hoor”. “Nee”, zeg ik, “ik koop sigaretten voor je en als je geld hebt kun je ze van me overnemen voor de zelfde prijs”. Dat lijkt me safer dan tientjes uitlenen. De soldaat gaat daar mee akkoord en zo gebeurt het. Een eindje verderop, ligt een vrachtboot kolen te bunkeren. Net een mierennest. Naast de boot liggen lichters met kolen. Langs twee loopplanken worden de kolen aan dek gebracht. De loopplanken zijn bezet door werklui. Onderaan worden de zakken kolen aange-dragen, dan langs de loopplanken doorgegeven en aan dek weer verder gedragen. Ze zijn zeker met honderd man bezig. Ook hier cirkelen roofvogels boven de haven, af en toe naar beneden schietend naar het water oppervlak om iets te bemachtigen. De huizen tegen de bergen met groene bomen en palmen leveren een fraai gezicht op. Boven op de bergen, op de hoogste top, staan een paar radio masten. De weg omhoog slingert zigzag omhoog. Om half twee worden de ankers gelicht en de trossen van de boei achter ons losgegooid. We varen weer. Onze boot hangt met slagzij, want om op te schieten zijn de tanks alleen aan bakboord gevuld. Als we de haven verlaten passeren we nog een Nederlander, die groet door de vlag een keer te strijken. Langzaam vergrijzen de bergen van Aden en varen we de golf van Aden in met zijn
donker grijs groen water. Zachtjes wiegelt de boot, alsof hij afscheid neemt van het land. De vlaggen wuiven vaarwel aan de laatste schimmen van klein Azië, dat ons zoveel afwisseling bracht. Nog zie ik in gedachte de pracht van de stad Ismalia en de uitgestrektheid van de wildernis, kaal en dor, zand, niets dan zand. Nog voel ik de zon die ons dagen lang trachtte te verkolen. Nog zie ik de Arabieren langs het kanaal, die staan te schelden. Oh heerlijk land van hitte en zand, van zon en woestijn, ik acht je klein. De schatting is dat in Port Said zo’n 15000 gulden is omgezet. In Aden moet dat ongeveer 60000 gulden geweest zijn, omgerekend in sigaretten komt dat neer op zo’n anderhalf miljoen sigaretten. Zaterdag 21 augustus 1948. Na heerlijk geslapen te hebben wordt ik wakker met een gevoel alsof ik zo uit een draaimolen ben gestapt. Het is geen wonder want de schuit is een en al beweging. Net iets om zeeziek te worden. Maar dat valt nog al mee. Het is een hele toer om alle jongens op appél te krijgen, want er zijn er nogal met zeeziekteklachten. Na het appél weer eens een “pikken parade”. Alle lessen vervallen wegens ongunstige weersomstandigheden. Er zijn dreigende voortekens voor de komende week. Langs de reling op B-dek worden netten gespannen, om overboord slaan te voorkomen. Alles wat los zit wordt vastgesjord en de balken die over de bak waren aan-gebracht om er een zeil over te spannen voor de zon, worden weer verwijderd en opgeborgen. Er komt een order dat alle dozen, bussen enz. die in het ruim liggen, opgeborgen moeten worden. Dit omdat alles er anders vanzelf af zal vliegen en dat wordt ook zo ongezellig. We zitten in de golf van Aden, en het dobberen is al even erg als in de golf van Biskaje, zo’n anderhalf á twee meter. Dat betekend een hoogte tussen boeg en achtersteven van zo’n tien meter. Het rollen is nog gering, enkele decimeters. Onze middag positie is 12°59'N – 50°31'O, dus weer 324 zeemijl sinds Aden koers 89°. Ik kijk wat naar de golven die onze boot doet rijzen en dalen. Bulderend wordt boegwater omgeploegd als de boot juist in neergaande beweging is en in de volgende golf duikt. Het is zonnig weer en ik ben in een zonnige stemming. Ik vind dit machtig mooi. Er vliegen zomaar zwaluwen voor de boot uit. Vlug zwenkend en scherend en soms het water rakend. Zie ik nu goed, is een der vogels in het water gedoken? Hé, waar komen die nu vandaan? Snel schieten ze over het water, tientallen meters en verdwijnen dan weer in het water. Het zijn vliegende vissen, ze lijken op zwaluwen wat grootte, model en manier van zweven betreft. Ze vliegen tegen de wind in, in een haast rechte baan van soms wel 50 á 60 meter en tot zo’n meter boven het water. Ze zijn amper te onderscheiden van zwaluwachtige vogels die inderdaad ook om de boot vliegen. Ze zijn slanker van romp en blauw glanzend van kleur. Er zijn ook weer bruinvissen voor de boot. Ook zie ik een paar grote roggen, net vliegende vleugels die langzaam door het donker blauw groene water zweven, ze zijn minstens anderhalve meter breed. Tegen de avond krijgt het water weer een olijf groen vale kleur. Het weer wordt er niet beter op en ik distantieer me volgens plan van het promenade dek. Met andere woorden, ik vlucht naar mijn bed en ga horizontaal. Maar voor ik ga slapen, eerst de klok 45 minuten vooruit. Zondag 22 augustus 1948.
Het weer is nog niet beter en ik moet voortdurend strijd voeren met de zeeziekte, die zijn best doet mij in zijn macht te krijgen. Toen ik na het opstaan mijn hoofd buiten ons patrijspoortje stak, kreeg ik het vreemde gevoel dat ik thuis was. Daar in het oosten het dorp en daar de boerderij van Arenthals in de wazige nevels. Het is vreemd, maar telkens, de hele dag door, wanneer ik door het raampje naar buiten kijk, krijg ik hetzelfde idee. Na het eten ga ik weer naar bed, dat is het beste tegen zeeziekte. De wind staat nu op stuurboord, het stampen is een stuk minder, maar het rollen erger dan ooit. Het bevordert in hoge mate het soepetentje, je hoeft alleen je lepel in je bord te houden, je gaat vanzelf schuin. Ook het lopen door de gangen is grappig. Die gangen tussen de hutten zijn vrij smal en al lopend midden op het pad dan moet je uitkijken dat je je hoofd niet stoot tegen de wand. Nu links dan weer rechts. Het is grappig als er iemand voor je loopt. Het lijkt dan alsof de boot stilstaat en dat de man voor je met zijn hoofd en schouders van links naar rechts zwaait. Na het middageten blijf ik in de rooksalon. Ik lees in mijn boek en val telkens in slaap en dat zo tot zes uur. Dan weer eten, het is niets gedaan. Onze positie was hedenmiddag 12° 47'N – 56° 06'O. Dat wordt 326 zeemijl op koers 91° en de klok moet 20 minuten vooruit. Ik zie me genoodzaakt me weer op mijn bed terug te trekken. Al lezende val ik weer in slaap. Op deze manier heb je geen idee van de tijd. Op het ogenblik ligt weer zo ongeveer de helft van de passagiers voor dood. De rest loopt als levende lijken te waaien of hangt in een dekstoel. Het begint me wel te vervelen, toch moet ik lachen om de situatie. Je kunt zo wat beleven, het leven is geen lolletje, maar je kunt er een lolletje van maken. Maandag 23 augustus 1948. De donkerblauwe zee spookt nog steeds met grote hevigheid. Je waait zowat van het dek af. Vooreerst zullen we niet veel meer zien dan zee en wind en een combinatie daarvan, zo staat het letterlijk in onze scheepscourant. Het is inderdaad een aardige combinatie. Hij is zelfs in staat onze ouwe schuit een rolling van twee meter te geven. Moeizaam werk ik mijn eten naar binnen en neem weer een horizontale positie in. Na het middag eten ga ik eerst een paar uur rusten. Dat is wel nodig na zo’n gevecht met je bord. Die wil alles, naar links, naar rechts omhoog om vervolgens weer met een klap op tafel te belanden. Zwaar werk zo eten. Daarna ga ik een rondje over de boot maken, het is een belachelijk gezicht om de mensen over het dek te zien lopen in een onweerstaanbare zigzag lijn, daarbij sterk overhellend ten opzichte van de boot. Ik ga weer maar schrijven en het is echt wel moeilijk om met je pen alle belevenissen, feiten en gebeurtenissen, gedachten en gevoelens op papier te zetten. Het is moeilijk dan optimist te blijven, met een halve zeeziekte op bed liggend te schrijven. Onze positie is 10° 53'N – 61° 23' O, weer 331 zeemijl afgelegd. Koers 110°. Mijn positie is hut 78 bed D. Maar aan alle ellende komt een eind. ’s Middags gaat het een stuk beter met mij, en ik maak me verdienstelijk met het innen van geld en kadi voor ons detachement. Na het avondeten heb ik een verzetje, ik probeer tientjes te wisselen wat tenslotte lukt. Nu ga ik eerst de jongens uitbetalen. Het is zodoende toch vlug avond geworden. Ik voel me werkelijk een hele vent nu ik weer eens iets gepresteerd heb. Vandaag gaat de klok 25 minuten vooruit. Wat gaat dat vervelen altijd maar vooruit, die belazerde klok. Met de vliegende vis is het al even erg. Als grote sprinkhanen vliegen ze voor de boot opzij, bij tientallen, blinkend in de zon.
Tientallen in scheervlucht over het water. Het is de laatste dagen zonnig weer, zon, wind en water. De temperatuur is hier lekker, als het in Indië ook zo is, kom dan maar op. Vaandrig W. is vanavond laat waarachtig ook uit zijn schuilhoek gekomen, maar beroerd dat ie is, Neptunes heeft een goeie aan hem. Wat betaald die een belasting aan onze geliefde zeegod. Op dit schip vol manvolk is meer dan manvolk alleen. Zo nu en dan zie je een witte schim de trappen op of afzweven. Normaal blijven ze ver uit de buurt van de militairen. Eens zag ik zo’n wezen op het achterdek, het terrein van het Chinese personeel, bezig met strijken. Er stonden een troep jongens bij te lachen en ik dacht, kom laat ik daar ook eens kijken. Wat ik daar zag was werkelijk de moeite waard. Onze jonge vrouw, de knapste van het hele stel, probeerde haar wasgoed te strijken wat dankzij de welwillende instructies van een Chinees wel een beetje lukte. De jongens gaven eveneens volop aanwijzingen, maar teneinde raad gooide ze de boel maar neer en gaat er lachend vandoor, nagekeken door blank, bruin en geel. De Chinese wasman zet zijn werk voort en de jongens verspreiden zich weer, onder het maken van allerlei opmerkingen, zoals: “het is de moeite, een echte Hollandse vrouw en niet kunnen strijken, “ en “mot je meemake, ze kunne niks as sunnebaaie en wuuf weze”, of, “Mot je ze op dek zie ligge, is ’t een wonder da je geil wordt”. Inderdaad, ’t is niet al te fraai en met deze getuigen is de publieke opinie wel beschreven. Welterusten. Dinsdag 24 augustus 1948. Net als meestal wordt ik gewekt door moeder natuur. Ruim op tijd voor wassen en scheren. Pietje, mijn hutgenoot is ook weer zover dat hij uit bed komt. Hij is er zwaar aan toe geweest, zozeer zelfs dat hij het op een gegeven moment te kwaad kreeg en hij lag te huilen in bed. Maar dat is nu weer vergeten, de zee is weer rustig, althans volgens onze zeebenen, want de boot maakt nog steeds een beweging van een half bij een halve meter, wat in het begin van de reis voldoende zou zijn geweest voor een chaos aan boord. Nu knap je er van op. Weer normale dienst vandaag. Behalve een tiental zieken is alles weer op de been. Om tien uur krijgen de onderofficieren de kans om een kijkje op de brug te nemen. Iets wat ik met alle manieren van genoegen aanneem. In drie ploegen gaan we naar boven. Het valt me wel wat tegen, de inrichting van de brug kan niet opboksen tegen die van de M.S. Oosterschelde en de andere veerboten op de Schelde. Dit is het sperrij kompas, dat in verbinding staat met het moederkompas dat daar staat en dit is het stuurkompas wat de roerganger gebruikt, aldus onze gids. De roerganger staat rusteloos aan het stuurrad te draaien, precies als op de veerboten op de Oosterschelde. Een wijzer geeft de roerstand aan. De kompasstand is 108° maar de naald schommelt steeds heen en weer en met de zelfde regelmaat draait de roerganger aan zijn wiel om afwijkingen te corrigeren. De roergangers lossen elkaar om de twee uur af en dat lijkt me ook wel nodig. In zijn kantoortje achter de roerganger zit de stuurman met grote kaarten voor zich op tafel. Hij doet niets dan de koers bepalen en de positie opmeten met de sextant. Aan de hand van het middagbestek bepaalt hij de nieuwe koers die de roerganger voor moet houden. “Dit geeft de omwenteling van de schroeven aan”, vertelt onze gids. We zien twee glazen cilindertjes waar zuigertjes in op en neer gaan. Het aantal sprongen geeft het aantal omwentelingen aan. En dat aantal valt tegen, vijftig á zestig per
minuut. Verder zien we het log dat het aantal afgelegde zeemijlen telt. Buiten aan weerszijden de geschutsopstellingen die in de oorlog een stuk luchtafweergeschut bevatten. Verder een paar reddingsboeien die voor-zien zijn van een rookpot en een vuurpot om de plaats van een eventuele drenkeling te markeren. Dit was de afwisseling van de dag die verder even eentonig verliep als alle voorgaande dagen. Vanmorgen moest ik iemand aanwijzen als contact-man met de veldpredikant. Soldaat S. leek mij de meest geschikte, een rustige serieuze jongen. Verder heb ik mijn was weer gedaan, hier op de Indische oceaan op de coördinaten 9°.02'N66°.50'O, weer 341 zeemijl verder van huis, koers op 109°. De klok 15 minuten vooruit en dan naar bed. Nog even een glas water drinken, ho, maar de karaf is leeg en de kraan is dood. De watervoorziening aan boord is ook niet alles, af en toe een half uurtje water en voor de rest zonder doen, als je vergeet je karaf te vullen. Tenminste. Sinds Aden is het water trouwens nauwelijks te genieten vanwege de sterke chloorsmaak. Zeewater is er genoeg, je kunt het bad er zo mee volpompen, maar daar les je geen dorst mee. Niet mopperen, lekker slapen. Welterusten.
Woensdag 25 augustus 1948. Weer een dag dichter bij ons einddoel. Gewoon dienst doen vandaag. Een les tropenhygiëne, een les Maleis en een les organisatie. Daarna eten, vandaag krijgen we voor het eerst kinine tabletten tegen malaria te slikken, mecabrine heet dat spul. Sergeant K. heeft een pilletje kapot gebeten wat hem een prachtige gele tong en een macht van een rotsmaak oplevert. Na het eten een boek lezen, baden en de jongens wakker maken voor de les van kwart over vier. De klas melden en klaar is de dienst voor vandaag. Om half vier toen ik op het promenade dek door het raam keek, herinnerde ik me dat we vanmiddag de Malediven eilanden zouden passeren. Aan bakboord zie ik alvast niets. Dan naar stuurboord en inderdaad, daar is land. Deze keer geen bergen maar vlakke eilandjes begroeid met palmen. Verder niets dan vliegende vis, bij honderden hier. Ik heb berekend, voor zover dat mogelijk is met mijn primitieve middelen, dat we woensdag in Batavia aankomen, al is dat naar ik heb gehoord niet ons einddoel. Volgens een telegram moeten we door naar Ceribon wat een der heetste streken van Java is. We zien wel. Vanavond draait de film “Zeven Sinners”voor ons. Wij als overwegend plattelandsjongens zijn niet zo blij met dit soort films. Te veel seks en te weinig realiteit. De meesten zien liever een avonturenfilm of een kolderfilm. Vanavond treed voor het eerst het “Ocean Revue”op. Dat is een gezelschap, dat uit de aan boord liggende soldaten is gevormd en ons wil vermaken met muziek en conferences. Verder is er een wedstrijd georganiseerd in het bouwen van de “Willem Ruijs”. Hiervoor zijn bouwplaten beschikbaar gesteld. Morgen wordt het Neptunes feest gevierd, dus volop vertier en iedereen doet zijn best de tijd zo aangenaam mogelijk door te komen. Nadat hij dat weken heeft kunnen ontduiken en ontwijken zijn we er nu in geslaagd om wachtmeester H. als ruimcommandant in het ruim te krijgen voor de weekdienst. Hij behoort tot de RVA en is hier aan boord bij de kwartiermakers niet erg gezien. De stemming is goed onder de jongens en zoiets doet Ook weer goed. Onderwijl is onze
positie 7°.30'N – 72°.29'O geworden en weer 348 zeemijl dichter bij ons einddoel, de koers was 105° en de klok gaat 20 minuten vooruit. Voor dat ik slaap is het half één, dat komt van de warmte en omdat ik lang heb liggen lezen. Ik heb ontdekt dat “oneindig ”relatief is en niet altijd opgaat. Was dat wel zo dan zouden twee schepen elkaar nooit kunnen inhalen, je kunt hun afstand niet eindeloos halveren, vandaar, tot morgenochtend. Donderdag 26 augustus 1948. Prompt op tijd word ik wakker. He, he, vandaag Neptunes dag. De pret begint al vroeg, acht uur appel. Na het eten ga ik met sergt. K. naar het ruim om te zorgen dat de boel een beetje opgeruimd wordt. Dan weer appel, nu in sporttenue. We gaan Neptunes aan boord halen. Daarvoor moet alles in en om de rooksalon verzamelen, wat een drukte. Er is maar weinig orde en controle op zo’n troep uitgelaten soldaten. “Als de schuit maar niet zinkt” is mijn opmerking. Graag zou ik eens gekeken hebben of de boeg veel dieper lag dan normaal nu alles op het voorschip verzameld is. Even half negen geeft de “stoomfluit” een gil ten teken dat de goede man aan boord komt. Veel zie ik niet, maar dat geeft ook niet. Neptunes houdt een rede en de gezagvoerder doet ook zijn verhaal en de verwelkoming heeft plaats gehad. Nu wordt een aanvang gemaakt met de doop. Half elf appel en dan mag niemand ontbreken. Komt in orde. Ik blijf nog wat bij de jongens een beetje herrie maken. Soldaat P. is bezig om sergt. K. met een eindje touw vast te binden, maar dat lukt niet, want het slachtoffer krijgt tijdig argwaan. Ik neem een eind van het touw en leg een mastworp om de stoelpoot van soldaat van B., al pratend terwijl anderen zijn aandacht afleiden. “Ja, trekken”, roep ik en met een vaart vliegt van B. zijn stoel er van door en tuimelt het slachtoffer over het dek. Even kom ik overeind om goed te zien om vervolgens, bij het gaan zitten,met een klap op het dek te belanden. Mijn stoel had dus ook van het momentje van onoplettendheid gebruik gemaakt om te verdwijnen. Zo krijgt elk zijn deel van de pret. Ik ga nu eerst mijn sportbroek aantrekken. Als ik terugkom is er een waterballet aan de gang. Sergt. K .is reeds op een emmer water getrakteerd, alles wat droog is moet nat worden is het parool. Dat geeft natuurlijk aanleiding tot conflicten. De Chinezen mopperen omdat ze nat gespat worden en daarom stoppen ze maar met hun strijkwerk. “He, sergt. L . is nog droog, vooruit jongens”, roept iemand.Vlug gooi ik mijn overhemd uit. “Kom maar op”, roep ik. Spoedig word ik met water bestormd. Ik verweer me zo goed mogelijk, maar krijg toch volop mijn deel. Wie volgt. Zo gaat het door, de een na de ander, tot alles en iedereen druipt. Tijdens de strijd zit een KNIL-man in een boek te lezen. Op een kwaad moment “klets”, slaat de emmer water tegen de grond en “ziiit smak” tegen de benen van de KNIL-man. Het water spat overal. De getroffene vliegt overeind en geeft de schuldige een dreun. Algemene ergernis, maar daar blijft het bij. De strijd is geluwd en rustig wachten wij op onze beurt om voor Neptunes te verschijnen. Tegen elf uur “Appel”! “Alles present? Nee, korp.P. ontbreekt!”. “O, die krijgen we wel”. Op naar het machinedek. Drie man worden uitgezocht voor de officiële doop en de rest gaat onder de brandslang door. Daar zit Neptunes met zijn eega en vier knechten. De drietand die nog maar twee tanden heeft is het symbool van de hevigheid van de conflicten die soms kunnen ontstaan wanneer een weerspannige onder het mes komt. Het eerste slachtoffer komt onder het zeil
vandaan waar hij onder door moet kruipen om voor de troon van Neptunes te komen. “Knielen”, zegt de knecht. De betrokkene aarzelt en meteen krijgt hij een mep met een vette stijfselkwast op zijn kop. “Doe wat je gezegd wordt”, gromt de knecht. “Ja allemaal goed en….”. “Klets”. Een smak met de kwast in zijn gezicht, waarna de betrokkene wel door de knieën gaat. Neptunes leest de aanklacht voor waarin de misdaden staan die de beschuldigde heeft misdreven. Feiten die de “oude baas” heeft doorgekregen van officieren of onderofficieren van het betreffende onderdeel. Telkens als de beklaagde wil protesteren krijgt hij een mep met de stijfselkwast in zijn gezicht. Inmiddels is knecht no 2 bezig met een kwastje op zijn rug te schilderen. Als verf gebruikt hij een koffiedrabpapje. Na het verhoor zegt Neptunes: “Scheren, want hij is slecht geschoren”. Knecht no 1 pakt een groot houten scheermes en schraapt daarmee de pap van onze vriend z’n gezicht, veegt de scheerzeep van zijn mes en “klets” smijt hij het meteen weer in zijn gezicht terug. “Twee borrels”, zegt Neptunes. Knecht no 2 pakt een borrelglas en schenkt er uit een cognacfles zeewater in. De beklaagde weigert te drinken, maar dat baat niet, twee knechten grijpen hem beet en knijpen zijn neus dichten, hij moet wel slikken. Prompt gaan de 2 borrels naar binnen. “Weg, dopen”, zegt Neptunes. De knechts 3 en 4 grijpen hem beet en zetten hem in een kuip, waarna hij met de brandslang wordt schoongespoten. De andere 2 beklaagden ondergaan hetzelfde lot en daarmee worden we bekwaam geacht om de evenaar te passeren. Zo volgen de ploegen elkaar op. Na elke rechtszaak moet de betreffende ploeg snel het dek ontruimen. Bij een bepaalde ploeg ging de ontruiming niet vlug genoeg en daarom werd de sergeant-majoor een beetje driftig en gaf een der jongens een stomp. Prompt vliegt de hele ploeg de man aan. Handgemeen. Twee vaandrigs en een luitenant weten de vechtenden te scheiden en krijgt de sergeant-majoor een uitbrander vanwege zijn driftbui. Feest is feest, dus kalm blijven. Tegen het eind van de plechtigheid krijgen de jongens onze onderduiker korporaal P. te pakken. Hij wordt kletsnat gegooid en voor de troon van Neptunes gesleept. ”Doe je hemd uit”, zegt een van de jongens. “Nee, ze maken me niks”, zegt de onderduiker. Maar daarin vergist hij zich zwaar. Hij wordt van top tot teen volgeklad, zijn hemd en al. Zwaar gefolterd komt hij tenslotte weer van de verstoorde Neptunes vandaan. Daarmee is het feest voor ons voorbij en de rest van de dag hebben we vrijaf. ’s Middags houd ik me bezig met lezen in mijn natuurkundeboek en met kijken over de zee, wat ik uren kan doen. De zee is langzamerhand van donker blauwgroen veranderd in diepblauw tot dof donkerblauw. Onze positie is inmiddels 4° 48'N –77° 59'O, weer 366 zeemijl op koers 116°. Voor de nacht moeten we 25 minuten inleveren. Tegen middernacht ontstaat er nog een rel in en om ruim A2. Iedereen wil langzaamaan gaan slapen, behalve een groep jongens die nogal luidruchtig zit te kaarten buiten het ruim. Gemopper in het ruim. Steeds meer protesten maar zonder resultaat. “Knip”en het licht buiten het ruim is uit. Even later “knip”aan en weer “knip” uit. “Knip” aan, handgemeen. “Floep” alle lichten in en om het ruim gaan uit. Tijdens het conflict heeft iemand kans gezien een zekering te verwijderen. De scheepspolitie gaat zich er mee bemoeien wat ook niet zoveel oplevert trouwens.
Langzamerhand weet men de gemoederen tot bedaren te brengen en trekt de bui over. Stilte. Vrijdag 27 augustus 1948. De dag verloopt rustig vandaag, ik voel me een stuk fitter dan de vorige dagen het geval was. Daardoor ben ik ook wat stipter en preciezer, wat goed uitkomt want de jongens zijn ook een stuk levendiger. Dat komt misschien omdat het eind van de reis in zicht komt. Verschillende jongens zijn als vrijwilliger bezig met roest bikken en schilderen op de bovenste dekken en de schoorsteen en dat is hard nodig. De Sibajak is al oud en een roestbak, wat alleen met veel krabben en veel verf verdoezeld kan worden. De scheepsschilder kan zo wat achterstand inlopen, zodat onze boot er weer pront uit zal zien bij aankomst. Onze positie is heden 02°. 24'N en 83° 17'O, weer 348 zeemijl koers 114° . De zee wordt weer wilder, er is een aardig zijwindje van stuurboord opgestoken wat onze ouwe Sibajak licht doet stampen en aardig doet rollen. De eerste zeezieken laten zich weer zien. De lessen gaan gewoon door. Aantreden in kakiuniform en nutteloze herhalingslessen, maar je moet toch wat doen vindt het kader. Rond 5 uur valt de boot weer eens stil, machinestoring. Dit is niet de eerste keer. Na een half uurtje komt ie weer op gang. Ja het wordt tijd dat onze boot uit de vaart genomen wordt. Naar men zegt zal dit ook niet lang meer duren. Verder is het nog steeds mooi weer en niet gek warm. Tegen de avond komen er wat buien aan de lucht. Vaak niet groot, maar wel met flink wat regen. Ik ga eens op het machinedek kijken welke film er draait. Ik weet me een aardig plaatsje te verwerven door over een sloep heen te klimmen. Na een kwartiertje begint het ineens te gieten uit een bijna wolkenloze hemel. Dan maar naar mijn hut, een boek gepakt en lezen. Ik kleed me helemaal uit want het is heet binnen. Al lezend en af en toe slapend is het vlug 12 uur. Mijn boek is uit. Ik zet mijn horloge 25 minuten vooruit, trek de deken over me heen en slaap spoedig in. Zaterdag 28 augustus 1948. Met mijn ogen knipperend word ik wakker. Al aardig licht. Het zal even 6 uur zijn. Ik vind het nog te vroeg en blijf nog even liggen. Als ik weer wakker word is het hoog tijd om op te schieten. Wassen, aankleden en dan nog hard opschieten om op tijd aan tafel te komen. Na het eten appel, dan nog “pikkenparade” en verder geen dienst meer van-morgen. Per ongeluk loop ik luit. v. D. tegen het lijf. “Ik moet nog met een paar jongens praten, zegt de luit, en ook nog met jou”. “Goed luit., laat ons dan meteen maar beginnen, nu hebben we de tijd”. En zo gezegd, zo gedaan. Hij stelt verschillende vragen,’t is namelijk een test, en daardoor ontspint zich een diepgaand gesprek. Over discipline, over godsdienst. Over discipline zijn we het nog steeds niet eens. Na deze nadere kennismaking te hebben beëindigd hoor ik dat we om 11 uur sport hebben. “Je kunt me de moord galopperen, denk je dat ik van plan ben om het hele schip af te zoeken om de jongens bij elkaar te krijgen? Ik begin er niet aan”, zeg ik. De les wordt dus afgelast. Vanmiddag is het uitrusting in orde maken, baden en kadi halen. 't Gaat zijn gewone gangetje. Vanmiddag even na 12 uur passeerden we de evenaar. Om 12 uur was onze positie 0°. 04'N- 88° 22' O. Dat was weer 336 zeemijl en de koers was 115°. Dat klopt dus niet met de datum op mijn
diploma, daar staat 26 aug. op. De klok moet weer 20 minuten vooruit. De dag loopt weer teneinde. Nog even kijken wat voor film er draait. ’t Stelt niks voor. Dus maar vroeg naar bed vanavond. Voor ik slaap zijn mijn gedachten nog even naar Holland. Ik denk niet vaak aan thuis, maar nu het eind van de reis nadert verlang ik toch weer naar post. Hoeveel brieven zullen er zijn? Een, twee, hoogstens drie. ‘k Ben benieuwd.
Zondag 29 augustus 1948. Prompt om 6 uur word ik wakker, ik ben wat dat betreft net een machine. Ik klim er meteen uit, want ik moet mijn overhemden wassen. Om eerlijk te zijn vind ik het geen stijl om op zondagmorgen de was te moeten doen en zeker niet als je de hele week tijd hebt gehad,. Nadat ik mezelf dus een standje heb gegeven heb ik mijn was gedaan en die hangt nu te drogen. Het moet morgen, koninginnedag, schoon zijn. Na het eten een brief schrijven aan thuis. Om half 10 is het kerk, er wordt een herdenkingsdienst ge-houden. Wel aardig om naar te luisteren. Na het middageten lekker pitten. Op bed liggen is een prettige bezigheid als je veel gegeten hebt en dat heb ik. Als je ziek bent is het niet zo leuk natuurlijk. De soldaten worden als ze ziek zijn naar de ziekenzaal gebracht. Officieren en onderofficieren blijven in hun hut liggen en krijgen daar verzorging en eten. Mijn hutgenoot serg. T. is al een paar dagen ziek, hoofdpijn. Er zijn niet veel zieken aan boord. Dit is vooral te danken aan de voorzorgsmaatregelen en van de hygiëne aan boord. Ondanks dat zijn er toch nog ratten aan boord gekomen. Gisteren zag ik er een lopen. Voor elke rat die je inlevert, dood of levend, krijg je een pakje sigaretten. Een ziekte die veel voorkomt en waaraan haast niemand ontsnapt is de rooie (zee) hond. Heel onschuldig, wat koorts en een rode huiduitslag, die na een paar dagen verdwijnt. Deze ziekte hoort bij de Indische oceaan zegt men. Verder diaree en hoofdpijn, misschien door kouvatten door het slapen aan dek. Ik slaap maar niet aan dek, dat vind ik wel zo veilig. De rest van de dag houd ik me bezig met het in orde brengen van mijn uitrusting en met niets doen. Onze positie vanmiddag 2°. 10' Z-93°. 38' O, dat is 343 zeemijl op koers 113° . Verder moet de klok weer 25 minuten vooruit. Jammer dat hier geen vliegende haring meer zit, anders had ik dit Ook nog kunnen melden. Welterusten. Maandag 30 augustus 1948. Na een heerlijke nachtrust mag ik me weer verheugen in een goede gezondheid. Vandaag koninginnedag. Na het eten om 8 uur appel. “Kom aan mannen, opschieten”. Na het appel naar de rooksalon waar de C.O.T. zijn rede afsteekt. Alles wat hij vertelt is geen nieuws. Een gewone rede, zoals zulke heren plegen te houden. Dan klinkt het “Wilhelmus” uit duizend kelen, zoals dat heet en de feestdag is geopend. Ik heb er nog helemaal geen zin in en of dat nu komt omdat ik gisteren aan mijn correspondentie vriendin schreef dat ik liever voor deze gelegenheid in Holland zou zijn, of omdat we zo een inspectie van de C.O.T. krijgen, weet ik niet, maar ik denk van het laatste. Ik neem me dan ook voor , dat als de C.O.T. weer begint te blaffen ik alles zoveel mogelijk in de war zal sturen, want eerst afgeblaft worden en
dan feesten daar pas ik voor. Het loopt goed af. Geen moeilijkheden. Na de inspectie door de C.O.T. gaan we plezier maken. Eerst naar de rooksalon 2e klas. Vrij zingen, er zijn sigaretten mee te verdienen. Een viertal personen geeft een nummertje ten beste en ter afwisseling zingen we met zijn allen wat populaire liedjes. Langzaamaan begint er wat sfeer te komen en met wat geforceerde lol komt er toch een beetje feeststemming en die heb je tenslotte nodig om feest te vieren. Na het zingen gaan we naar de rooksalon van de onderofficieren. Hier is vrij cabaret. De luit. V. heeft hier het commando en dat is bij hem in goede handen. Verschillende soldaten en onderofficieren geven hier een stukje cabaret weg om je hoed voor af te nemen. Dat is lachen geblazen. Dan naar eetzaal 2e klas. Hier wordt een partij hersengymnastiek gedaan. Twee ploegen van 10 man. Om beurten krijgen de ploegen een vraag te beantwoorden. Er zijn moeilijke vragen bij bv. wie schreef dat boek of wie heeft dit uitgevonden. En muziekvragen, welke componist of welk stuk wordt er gespeeld. Verder geschiedenis- en aardrijkskundevragen. Ik ben ook ingedeeld en onze ploeg wint uiteindelijk met 1 punt. Nu eerst eten. Er is flink wat wind gekomen en de boot begint te rollen en te stampen. Je merkt het haast niet meer, alleen als je naar de horizon kijkt zie je hoeveel de boot beweegt, anderhalf bij anderhalf op het ogenblik. We krijgen bier bij het eten, dat weer van uitstekende kwaliteit is. Na het middageten even de positie noteren, 4° 16' Z – 98° 07' O. Koers was 115° , afgelegde weg 297 zeemijl. We zijn dit etmaal slecht opgeschoten, maar we hebben tegenwind. Twee uur beginnen de sportwedstrijden. Helemaal boven op het sportdek. Van hieruit kan je zowel de boeg als het achterschip zien. Je bent zowat op de hoogte van het kraaiennest in de voormast. Nu kun je pas goed zien hoe de boot danst. De spelletjes bestaan uit zaklopen, touwtrekken, het verplaatsen van blokjes van de ene naar de andere kant met hindernissen zoals koprol, hinken voor- en achteruit, enz. Verder een wedloop op handen en voeten met een lepel in de mond met daarop een aardappel en niet te vergeten het met de mond opvissen van een koekje uit een bak meel en dan wie dat koekje het eerst heeft opgevist en naar binnen gewerkt. Nu, ik laat me niet onbetuigd. ‘k Ben weer veel te ruw natuurlijk, de stukken vliegen er als het ware af. Ik maak koprollen waar je U tegen zegt, maar dat kan niet beletten dat ik een tegenstander vind die wint, al is het ook maar met enkele punten. Alzo behoorlijk geradbraakt maar verkwikt beëindigen we de middag. De kwartiermakers hebben een flinke buit aan prijzen binnen gehaald. Vooral met touwtrekken waren wij goed. Vooral soldaat P., de jongste van de ploeg is goed. Nu rest nog het feestmaal. Ik vraag me af of het zal lukken want het eten is altijd al feestelijk. Maar toch zijn ze er in geslaagd het dit keer nog iets beter te maken. Gebraden kip met toebehoren en koffie met gebak toe. Na het eten blijf ik nog wat aan dek, maar na een uurtje wordt de vette kip in mijn maag lastig en aangezien ik niet van plan ben die aan Neptunes te offeren ga ik naar mijn hut en horizontaal. Ik krijg ook nog een dreunende hoofdpijn en het duurt wel even eer ik slaap. Om 10 uur word ik wakker en merk dat mijn maag weer tot rust is gekomen. Ik schop mijn kleren uit en slaap verder. Dinsdag 31 augustus 1948. Met een hemelsgevoel word ik wakker. “Verrek, het is nog hartstikke donker”. Ik graaf mijn horloge op, half 5. ”O hemeltje ja, der moet nog 20 minuten bij, glad
vergeten gisteren”. “He, he, ik heb gedroomd en wat voor een droom. Ik was op het dorp met de melk, hartstikke druk”. Daar knap je van op en wie belet me door te dromen dus sluit ik mijn ogen weer. Om half 7 klim ik uit bed. Ik kraak over al mijn leden, er is geen spier die niet beledigd is, maar ja, je viert ook maar eens koninginnedag op een schip op de Indische oceaan. ’t Is tegen half 9 dat ik ver weg aan de horizon land ontdek. “He jongens, land in zicht”, roep ik. “Da’s de Krakatou”, zegt soldaat L. “En gie geluft dat, zeg ik, daar komen we vandaag niet meer bij”. En zo is dat ook. Traditiegetrouw ben ik altijd de man die alles bij de pak heeft, een kaart, een mes, een schaar, koperpoets, enz. “Sergt. mag ik dit gebruiken of hebt U dat bij de hand. Kunt U me hier mee helpen en hoe moet dat?” Er is altijd wel wat. Appèl. Een man kapper, een man dokter, verder alles present. Er volgen nog enkele bekendmakingen. Over een half uur weer appèl. De C.O.T. (Commanderenden Officier Troepen] gaat zijn afscheidsrede afsteken. Geweldig, dank je, ook veel geluk en zonder stukken terug. “Klier!” Verder geen geintjes, klaarmaken om te debarkeren. Na mijn middagdutje ga ik sergt. K. wakker schoppen, hij moet er voor zorgen dat het ruim in orde komt. Hij is ruimsergeant voor de 2e week en slaapt in zijn hut. Dit gaf de nodige wrijving en vermaak met de wachtmeester v.H. die zich laatst wou drukken van een week ruimslapen. Hij probeert van alles om sergt. K. het ruim in te krijgen, doch hij vergist zich zwaar. “Een telegram voor je op ’t radiostation”, maakt T. me wijs. “Bestaat niet”, zeg ik. “Je naam werd om-geroepen”, zegt hij. “’k Heb niks gehoord, ‘k zal zo wel eens gaan kijken”, zeg ik. Ik ga naar het radiostation maar er is niks, tenminste niet voor mij. Ondertussen heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om daar eens rond te kijken. De marconist zit rustig maar razend vlug te seinen. Hij kan zichzelf horen seinen en bovendien ook nog zien aan een rood lampje. Na het avondeten ga ik naar boven en een rondetafelconferentie houden. Vaandrig W. vertelt dat we nog niet effectief zijn, tenminste de papieren zijn er niet bij. De papieren van de luit. zijn er helemaal niet, dus zal hij voorlopig zonder moeten doen. De kwartiermakers wonnen de 1e prijs met de Willem Ruys bouwplaatwedstrijd. De klok moet vannacht maar even 1 uur vooruit. Wat een schadelijk kort nachtje. Onze middagpositie was 5° 55' Z – 102° 41' O , de koers was 110° en we zijn weer 290 zeemijl dichter bij het beloofde land, dat we morgen zullen zien. Alleen zien, want van boord komen we niet, zegt men. Afijn ik ga eens de was binnenhalen en dan naar bed. Woensdag 1 september 1948. Gapend draai ik me nog even om. Vandaag Tandjungpriok, de haven van Batavia. Ik loer eens naar buiten. ’t Is nog vrij donker, maar meteen begint de luidspreker met zijn welbekende melodie. Zes uur dus. Ik draai me nog een keer om en bedenk dat we nu in de Straat van Soenda moeten zijn. De boot is rustig, dat is al een hele tijd geleden. Om half 7 wordt ik weer wakker. Eerst eens kijken of er al land in zicht is en inderdaad, ver weg. De kust komt steeds dichterbij. Java wordt reeds goed zichtbaar. We zijn nu, na het eten, op de smalste plaats in de Straat en midden in die nauwte ligt nog een eiland, “Dwars in de weg”, heet dat. Ik herinner me dat de plaat voor
Brouwershaven ook zo heet. Het eiland is mooi en zwaar begroeid evenals de bergen aan de Javaanse kust. Wat een verschil met de dorre, kale rotsmassieven van de Afrikaanse kust. Al maar verder varen we door de groenblauwe zee, soms meer blauw, soms lichtblauwgroen tot grijs. Om Kaap St. Nicolaas draaien we weer zuidoost en stomen tussen de eilanden door. Het krioelt hier van eilanden en allemaal vol bomen. Er zijn reeds verschillende prauwen op het water. Half 11, voor op het promenadedek, turend in de verte. “Schip in zicht”, de eerste boot sinds Aden. Hij nadert snel met een hoog opslaande boeggolf. Het is een torpedojager. Hij passeert aan bakboord, het is de “Van Galen”. Na het middageten nog steeds eilandjes en dan, eindelijk de haven.Langzaam varen we in die richting. Daar komen een paar bootjes aan. Een militaire patrouilleboot en een landingsboot. Ze blijven een beetje om onze boot heen draaien. We liggen nu praktisch stil. De bootjes komen nu vlakbij. Er worden sigaretten aan boord gegooid, hele pakjes. Verschillende vallen in het water, die zijn voor de haaien, als die tenminste roken. Het wachten is op een loods, die eindelijk op komt draven en met de loods komt ook de langverwachte post aan boord. We stomen de haven binnen. Het krioelt hier van de prauwen. Bij de ingang van de haven ligt een scheepswrak. Het is nu 2 uur en we liggen aan de kade. De laatste 251 zeemijl, koers 92° zit er op. Inmiddels is de post uitgezocht en mag ik me verheugen op 2 brieven. Ik stop ze vlug in mijn zak en help verder sorteren. Eerst iedereen aan post helpen, dan zelf lezen.Veel daverend nieuws is er niet, alleen de ramp met v B. is een sensatie. “Ik vind het erg voor je, maar verdiend heb je het wel”, denk ik.”Vuile bloedzuiger, dienstklopper, maar dat je in stukken zou vliegen, dat had ik je toch niet toegewenst”. Het nieuwtje breng ik halsoverkop bij de diverse 3e compieërs van de 2 KSI (kaderschool infanterie), waarvan v. B. instructeur was.Volgens de brief was hij omgekomen bij een ongeluk met een handgranaat. Ze reageren verschillend. De een zegt: “Ik had hem veel gegund, maar dat toch niet”. Een ander zegt: “Een schone opruiming en een opluchting voor Weert, het loeder”. Anderen beperken zich tot het in herinnering brengen dat het een beul en een bruinwerker was. “Er was er maar een op de KSI die ik wel op zijn duvel kon geven, dat was hij!” Batavia brengt verder weinig nieuws. Ik kijk wat naar de bedrijvigheid op de kade. Hier zien we ook weer blanke kinderen tussen al die bruintjes. Wat lopen die bruintjes er haveloos bij. Ondertussen komen we te weten dat we van Ceribon naar Indramajoe zullen gaan, een kustplaats met veel malaria. Waarschijnlijk zullen we morgen aan land mogen. Het is weer avond en ik loop mijn rondje nog eens en kijk nog even naar de haven met zijn honderden lichtjes. Het geeft na al de havens, die we al gezien hebben, weinig nieuws meer, al blijft het mooi. Dus maar weer naar bed, slapen is tenslotte ook een onmisbare factor in het leven. Donderdag 2 september 1948. Van morgen is er niet veel te beleven. Over de reling hangen en naar de bedrijvigheid op de kade kijken.
De boordkranen zijn bezig met het lossen van de vracht, meest post. Er moet een kist van 5 ton van boord. Daarvoor komen de beide kranen die de kade van de Lloyd rijk is samen. De nieuwste heeft een hefvermogen van 3 ton op 14 meter en anderhalve op 16 ½ meter, dat staat erop tenminste. De andere zal ongeveer even sterk zijn, denk ik. Samen zetten ze de kist op een auto en klaar is Kees! Om half 2 mogen we in groepsverband aan wal. De beste plunje wordt voor deze gelegenheid uit de kast gehaald. De valreep af en op de auto. Auto’s zat hier, het krioelt ervan. We krijgen met z’n negenen, plus nog wat stoottroepers, een anderhalftonner. Drie jongens en vaandrig T. zijn al weg, die hadden toestemming om met een kameraad of familielid weg te gaan. Vaandrig T. is een Indo en heeft hier kennissen in Batavia. Hij kent het land en de taal. Met een rotgang gaat het op Batavia af. Het eerste dat opvalt is het links verkeer, dat is even wennen, het is een rot gezicht en je denkt in het begin telkens dat het mis gaat. De wegen zijn prima, allemaal asfalt, maar het is hier ook stad- en havengebied. De haven toont een groot verschil met Port Said en Aden. Hier overal kranen en bunkerinstallaties, enz. Ik heb sinds de oorlog niet zoveel drukte in de lucht gezien als hier. Je ziet Austers, Dakota’s, Skymasters, Constallations en Catalina-vliegboten. Al voortsnellend zien we klappers en pisangs groeien. Zo’n klapperboom is flink hoog, een pisangboom laag. Het is een geweldig verschil met ons land. Overal begroeiing en geen hoog-bouwhuizen.Het is wel mooi, maar toch Ook niet zo daverend. Batavia moet een mooie stad zijn, maar het kan niet in de schaduw staan van een Nederlandse stad. De voornaamste straten met de grote gebouwen zijn wel mooi, maar des te armoediger zijn de achterbuurten en de Chinese wijk. Het is er een vunzige rotzooi met vuile stinkende grachten waar alles in gedaan wordt. Hier zie je vrouwen de was doen en een eindje verderop zijn ze aan het zwemmen, daar vlakbij doet iemand zijn behoefte en zijn buurman poetst zijn tanden. Daar is iemand bezig zijn groente te wassen. Hoe schoon het water is, kun je wel begrijpen. Na 3 uur zijn we waar we zijn wilden en we krijgen 3 kwartier om wat rond te kijken en inkopen te doen.Gisteren hebben we Indisch geld gekregen, dus kunnen we vooruit. Het kopen loopt nog niet zo hard. De tokohouders hebben wel door dat we nieuw zijn en vragen forse prijzen. Ze stuiten echter op onze ervaring opgedaan in Port Said en Aden. Behalve pisangs en pinda’s is alles nogal duur. Een fles limonade kost een
gulden. In een winkeltje staat met grote letters “Gewone prijzen”, en daaronder “bier f 2,25”. Dat is overigens geen nieuwtje, want dat hadden we aan boord al gehoord. Ik wil iemand betalen met een Nederlandse gulden. “Pas op joh, die zijn meer waard”, roepen de jongens. Een Chinees heeft het al gezien en biedt direct ƒ 1,50. Ik heb nog 8 guldens in mijn porte-monnee. Ik laat ze zien. “Limabelas”, zeg ik na even denken. (vijftien). Maar daar komt niets van in. Hoe ik ook probeer ,ik krijg niet meer dan 12 roepiah. Toch 4 roepiah winst. Nu is het zo dat wij voor 1 roepiah (Indische gulden) 1 Nederlandse gulden krijgen, dus maar zien om Hollands geld te krijgen om hier te verkopen en weer naar Holland over te maken. Het geeft 50 % winst. De pisangs smaken niet slecht, ik koop er 24 voor een roepiah.
’t Is tijd, we gaan moe en bezweet weer op pad met de auto. Een van de stoters verspeelt zijn baret. “Stop, stop”, roepen we en timmeren op het cabinedak tot de auto stopt. Een inlander op een fiets komt hem nabrengen. Hij verdient daar een paar sigaretten mee. Fietsen zijn er hier al evenveel als auto’s.Vooral fietstaxi’s die rijden er bij honderden. Daar gaan we weer richting Priok. De haven ligt er nog en behalve een paar karbouwen, allemaal met een ring door de neus met een touw er aan, zien we niets bijzonders meer. Hoe de stemming in Batavia is kan ik niet zeggen. De kinderen zwaaien en joelen niet minder dan in Holland en ook grote mensen zijn vriendelijk en behulpzaam. De grote gebouwen in de stad waren versierd in verband met koninginnedag. Ik ga bijtijds naar bed, wat moet ik anders nog doen? Eerst ga ik nog even achter kijken of er nog nieuws is. Sergt. K. heeft per man 2 postbladen gekregen, die kunnen we nog tot morgen 4 uur schrijven en posten, dan gaan ze gelijk van boord. Op bed overdenk ik de gebeurtenissen van de dag nog eens. Voor hetzelfde geld zaten we nu in de kantine in Priok in plaats van op bed. Een paar sufferds hebben er voor gezorgd dat dat niet doorging. Ik zie het nog gebeuren, het was half 7. Soldaten staan te dringen voor de valreep, maar de scheepspolitie laat ze niet door. De achtersten duwen en de 2 SP-ers protesteren heftig maar dat mag niet baten. Ze breken uit. Zo’n 20 jongens gaan aan de haal, maar blijven op het haventerrein dwalen.Intussen is er een korporaal van de S.P. komen opdagen en die vraagt aan de SP-ers waarom ze de jongens hebben doorgelaten. “Waarom ? da’s nogal logisch”. De korporaal is zo de valreep af en stuurt de jongens terug aan boord. Dat doen ze dus niet, maar ze worden toch wat kalmer. Een paar smeren hem. Een, vlak bij de
korporaal, probeert het ook, doch de korporaal pakt de baret van zijn hoofd. “Geef hier”, zegt de soldaat. “Ik zeg dat je terugkomt”, zegt de korporaal. De soldaat moet wel, want zonder hoofddeksel kom je niet ver. Als nieuwe versterking rukt een opperwachtmeester aan en gaat de vluchtelingen achterna. Die gaan er in een looppas vandoor. Dankzij de smalle uitgang slaagt hij erin de meesten te beletten nog verder te gaan. Ze geven het dan ook op en gaan weer aan boord. De opper is de rest achterna en sommeert ze terug te komen, waaraan de meesten voldoen. Al met al is door dit relletje toch de uitgaansavond van de baan. Vrijdag 3 september 1948. Ik schrik wakker en graaf mijn horloge op en zie tot mijn ontsteltenis dat het kwart voor 7 is, dus etenstijd. Mijn reactie is dat ik met zo’n vaart uit mijn bed vlieg dat mijn voeten er zeer van doen. Door de schok waarmee ik neerkom word ik pas goed wakker en herinner me dat we vanmorgen pas om kwart voor 8 eten. Ik klim weer terug, want het is nog veel te vroeg. Als het dan tenslotte echt tijd is gaan we er weer uit. Behalve de 2 korporaals, die de laatste dagen bij ons in de hut slapen. We hebben die 2 “daklozen” toestemming gegeven de 2 onbezette bedden te gebruiken. We knappen ons op en gaan naar de eetzaal. Na het eten ga ik eerst brieven schrijven. Juist als ik daar mee klaar ben vertelt de luit. dat het om half 10 les is. ’t Is zo half 10, dus ga ik alvast naar achter. Ik ontdek dat aan de kade tegenover ons zowaar de jager “Van Galen” ligt. Die is ook niet lang weggeweest. Daar aan boord zijn ze bezig met de kanonnen en mitrailleurs, omhoog, omlaag, links, rechts, ze draaien alle kanten op. De luit. geeft een les hygiëne en veldveiligheid en na 11 uur over inlandse godsdienst. Verder geen dienst dus begin ik alvast met mijn plunjezak vol te stampen. Alles moet er in en alles gaat er in.’t Is zo 2 uur en ik ga me baden en verschonen en dan gelijk de was doen. Na het appel geld halen, De sleepboten komen weer opzetten, we gaan zo weg. Een hoornstoot doet de boot trillen, een waarschuwing, dat we weggaan. Op het achterschip is het nu druk, de boot moet worden losgemaakt. Ik ga eens boven kijken hoe het met het geld uitreiken gaat. Een majoor loopt wat te kankeren op de soldaten dat ze stil moeten staan. Hij pakt me bij de schouder en zegt: “Jij hoort hier niet thuis, weg”. “Pardon majoor, ik ben van het 413e bat. en moet hier geld halen”, boemerang ik terug. “Goed, goed”, en weg is hij. De boot geeft nog eens 2 stoten als waarschuwing “alles klaar”. De boordomroep waarschuwt dat alle bezoekers moeten verdwijnen. Nog 1 stoot op de hoorn en de sleepboten sleuren de Sibajak van de kade weg. Eindelijk krijg ik toch geld. Per man 4 briefjes van 10 cent en voor mezelf 39 gulden en 60 cent. Nu zijn we voor deze maand effen. Ik werp nog een blik op de haven. Daar ligt de “M.S.Zeeland” en de “Garoet” van de Rott.Lloyd en daar is het watervliegveld met zijn Catalina’s. Een politieboot begeleidt ons tot de uitgang van de haven. We varen weer, weer zee, nog 107 zeemijl met een gemiddelde koers van 110º . Nog 1 nacht. ’t Is filmavond, maar niet voor mij, want ik heb geen tijd. De kwartiermakers zijn belast met het coördineren van de ontscheping. Het debarkatieplan wordt doorgenomen en de taken verdeeld. Op het avondappel worden de laatste bijzonderheden bekend gemaakt.
Zaterdag 4 september 1948. Vroeg er uit vanmorgen, een half uur vroeger eten. Dan appel met volle bepakking. We naderen de rede reeds. Geweldig hoog staat daar de oude vulkaan “Tjereme”. Het is de hoogste berg die ik tot nu toe heb gezien. Ratelend valt het anker en we liggen op de rede van Ceribon. Om 9 uur zal de ontscheping beginnen. Er komt een grote landingsboot langszij en de ontscheping gaat beginnen. Het is een drukte van belang. Afdeling na afdeling gaat op oproep de valreep af. Hier een commando, daar een aanwijzing, het loopt prima. Soldaat B. zegt tegen een vaandrig: “Sta niet te ouwehoeren, doorlopen”. “Willen de heren een stukje opzij gaan”, roept sergt. K. tegen de C.O.T. en consorten en zo loopt het gesmeerd. Even 10 uur is de landingsboot vol, het hele bataljon stoottroepen zit er op. De boot wordt losgegooid en het Wilhelmus klinkt ten afscheid. Wij gaan er ons gemak van nemen en een lekker bakje koffie drinken en dan komt langzaamaan ook voor ons de tijd. Wij gaan met 3 prauwen getrokken door een sleepbootje. Eerst gaat het mitrailleur-compagnie de valreep af, dan volgen wij. Wat weegt die plunjezak zwaar. Om 11 uur werp ik de laatste blik op de klok van de rOoksalon. Dan de valreep af. Wij zijn de laatsten. De sleepboot begint te trekken en ook voor ons klinkt het Wilhelmus uit de speakers van de Sibajak. Weg Sibajak, weg rust, weg luxe, hier is het oorlog. Langzaam, heel langzaam gaan we een nieuwe toekomst tegemoet. Om half 1 staan we aan wal, eindelijk weer een onbeweeglijke bodem onder onze voeten. Een glas bier, een pakje highway sigaretten en nog wat pinda’s kopen voor onderweg. Dan op de auto met de hele troep. De luit. en de vaandrigs in een jeep voorop en daar gaan we. We hebben gewapende soldaten op de auto, een bren en 4 geweren. Vroem, daar gaan we, straat in straat uit en de hoofdweg op. Ik eet sinds geruime tijd weer eens ouderwets lekker, een homp brood op een bonkende auto en kouwe thee uit een veldfles. Zo ken ik mezelf weer helemaal. We rijden door vlak terrein. Je kunt je hier best voorstellen door Zeeuws landschap te rijden. Machtig grote, droge sawahs doen denken aan stoppelland, de kleine kampongs met bomen lijken boerderijen. In een kampong stoppen we even. Ze vieren hier feest, het 50-jarig jubileum van de koningin. We rijden weer verder en in de volgende kampong worden we aangehouden door een paar inlanders. Ze hebben 4 ploppers gevangen, of we die mee kunnen nemen naar de volgende militaire post. Het begint goed, nog geen 2 uur aan land en we hebben al gevangenen aan boord. Bij de eerstvolgende post worden ze afgeleverd en zetten we onze reis voort. Zo komen we eindelijk op de plaats van onze bestemming, Indramajoe. Eerst de bagage van de officieren wegbrengen en dan naar de tangsie (kazerne) over de kali (rivier).