IVO VAN H l L V O O R D E
Topsport en gendoping Grenzen aansprt, opsporing aigeloojwaariigheid
Moderne ontwikkelingen binnen de biogenetische wetenschap verleiden tot vergaande bespiegelingen over het registreren en modificeren van sportief talent. De taai over genen confronteert de sport met diverse soorten beloften, variërend van het vroegtijdig opsporen van talent, het uitsluiten van. sporters met een ongunstige genetische aanleg tot het opvoeren van sportprestaties met behulp van^endopiiy. Enerzijds groeit de bewijsvoering voor aangeboren verschillen in aanleg. Tegelijkertijd nemen de verwachtingen toe dat met het modificeren, van talent aangeboren, verschillen kunnen worden gewijzigd. Wat betekent dit voor de sport? Duidelijk is dat het ingrijpen in de genetische aanleg een verschuiving van evenwicht met zich mee kan brengen, waar het in sport de organisatie betreft van gelijke kansen en het: in beeld brengen van relevante ongelijkheden. Deze ontwikkelingen genereren inmiddels maatschappelijke, morele en ook. ministeriële zorg. Naast de zorg voor de sport zelf concentreert deze zich onder meer rondom de vraag waar therapeutisch handelen ophoudt en het prestatiebevorderende handelen, begint. Binnen de sportwereld worden deze kwesties voornamelijk teruggebracht tot een. controleprobleem en tot de prangende vraag hoe men de genetisch, gemodificeerde atleet denkt voor te blijven. Hoe blijven controlerende antidopinginstituten geloofwaardige grenzen aanbrengen tussen het 'natuurlijke' en het 'opgevoerde' lichaam? Dat doen. ze in de eerste plaats door wereldwijd gentherapeuten in beweging te krijgen om het antidopingbeleid te ondersteunen. Onder het strijdbare motto 'For once, we want to be ahead, not behind' heeft het World Anti-Doping Agency (WADA) aansluiting gezocht met internationale autoriteiten op het terrein van. de klinische genetica. Dezelfde personen die de wereld hebben verrast met de gewichthcffcnde 'Schwarzenegger-muizen', schuiven nu aan bij WADA om de gentechnologische doos van Pandora weer te dichten. Althans, waar het de prestatiebevorderende toepassingen betreft. In deze bijdrage bied ik een. overzicht van de wetenschappelijke stand van zaken op het terrein van sport en. gentechnologie. Wat is er nieuw aan. de discussie over gendoping ten opzichte van de 'klassieke' discussies over doping in de sport? Vervolgens stel ik de zich wijzigende rol en. werkwijze van controlerende Instituten centraal, waar het gaat om. het vooruitzicht van gendoping. Hoe geloofwaardig zijn de grenzen rondom het natuurlijke sportlichaam? Blijven dergelijke grenzen, noodzakelijk voor het publieke vertrouwen in de sport, of kan. ook de genetisch gemodificeerde atleet een 'authentieke sportprestatie' leveren?
5
§
De (potentiële) toepassingen van gentechnologie in de sport Men. zegt wel eens dat om te kunnen slagen in de topsport, je in de eerste plaats je eigen ouders zorgvuldig moet selecteren op basis van genetische aanleg. Dit is de extreem selectieve logica binnen de moderne topsport, doorgevoerd tot het absurde. Meer reële beloften van de biogenetische wetenschap variëren van selectie van sporttalent tot preventie, opvoering van de sportprestaties of het doelbewust perfectioneren van genen van het nageslacht. Een aantal van deze beloften is wetenschappelijk gezien, nog zeer speculatief, maar in morele zin bij voorbaat al uiterst, beladen. Deze beladenheid geldt overigens in algemene zin voor het aantonen, van relaties tussen genetische aanleg en talent, in het bijzonder wanneer daaraan raciale connotaties zijn. verbonden (vgl. Entine zooo). Biogenetic! benadrukken dat het lichaam van de genetica geen. raciale grenzen, kent [vgl. St Louis 2003). Wel weet de taal over genen inmiddels steeds strakkere grenzen aan te brengen tussen het sportlef getalenteerde en. het ongetalenteerde lichaam. Op basis van. welke kenmerken worden dergelijke grenzen getrokken? Redelijke consensus bestaat er over het genetische aandeel in antropometrische kenmerken als lichaamshoogtc, lengte van armen en. benen. Eigenschappen als spie.rom.vang, spierkracht, verdeling van. typen, spiervezels, hartgrootte, longvolume, hartslag in rust en flexibiliteit van. gewrichten zijn weliswaar trainbaar, maar bezitten ook een sterk genetische component (Skinner 2001). Diverse onderzoekprogramma's verkennen momenteel, de genetische locaties van aan sportprestaties gerelateerde eigenschappen zoals zuurstoftransport, grootte van het hart, hormoonregulering of celgroei (Montgomery ea. .1.9.98; Wolfahrt 2002; Pérusse e.a. 2003; Hartmann 2003). Het lijkt erop dat de functies en locaties van genen die van cruciale betekenis zijn voor topsportgerelateerde vermogens met een. groeiende nauwkeurigheid, in beeld kunnen worden, gebracht. Dat geldt in het bijzonder voor genen die bijdragen aan spiergroei en de aanmaak van rode bloedlichamcn. De potentiële toepassingen van gentechnologie blijven echter niet beperkt tot gendoping. Hoewel hier de prestatiebevorderende toepassingen van. gentechnologie centraal staan, is het goed om te benadrukken dat. gentechnologie ook beloften, genereert waar het gaat om de selectie van sporttalent, maar ook om preventieve en therapeutische toepassingen. In het korr daarover enkele woorden.
Genetische selectie van talent Krisis 2004 ! 4
Genen geven Inzicht in kansen, predisposities en beperkingen. In het bijzonder bij spel-, bal- en teamsporten is het voorspellen van prestaties op basis van genetische aanleg niet eenvoudig. Explosieve sporten en duursporten vertonen meer elementen van. maakbaarheid en voorspelbaarheid. De toepassing van een 'sportgenetisch paspoort' voor het vroegtijdig selecteren van talent zou in deze takken van sport een nog efficiëntere wijze van handelen mogelijk maken. Met behulp van genetische informa-
tie kan het potentiële talent oog vroegtijdiger en nog efficiënter gcmatchcd worden aan. de juiste sport. Een. aantal topcoaches heeft zich. al enthousiast getoond over deze toepassing. Harmut Buschbachcr is coach van de Amerikaanse Olympische vrouwenroeiploeg. Hij gelooft dat genetische informatie veel tijd kan besparen door geen tijd te verdoen aan het werken met talent dat de top toch nooit zal halen. 'As a coach, f oi interested m performance, and if this genetic Information would give me a better opportunity to select the athletes for my team, I would like to use that. (That way) you're not going to waste so much time and energy on athletes who may not bc as successful' (Farrey 2002). De verwachting van deze coach, namelijk dat het mogelijk zal zijn om. mensen uit te sluiten die niet de vereiste genen hebben, voor het halen van. de top, lijkt een meer reële toepassing dan de 'positieve" identificatie van uitzonderlijk talent. Als er al zoiets ontwikkeld wordt als een sportief genenpaspoort, lijken vormen van negatieve selectie (om aan te tonen dat iemand de top waarschijnlijk niet kan halen) meer reëel, dan positieve selectie (wie haalt de top wel). Ook de selectie van sporters nog vóór de geboorte, bijvoorbeeld op basis van pre-impiantatiediagnostiek, is voorlopig een technologische brug te ver. Deze gevallen van 'atletische voorbestemming 1 roepen bovendien zwaarwegende morele en pedagogische bezwaren op (zie voor deze discussie Tamburrini 2002; Van Hilvoorde 2004).
< z
ï o o m
1 o °o o 5
3
CL
O
"EL OQ
Preventie Kennis van genetische aanleg wijzigt ons beeld van het 'natuurlijke'' en. 'gezonde' lichaam. Ziekten en afwijkingen dringen zich steeds vroeger aan ons op, nog voordat ze zich feitelijk openbaren. Genetische screening zou kunnen bijdragen aan de inperking van sportkeuzen in geval van erfelijke ziekte met verhoogde risico's. Sporters met een ongunstige genetische aanleg kunnen bijvoorbeeld worden ontraden om. deel te nemen aan contactsporten. Zo blijkt genetische aanleg een belangrijke rol te spelen bij de incidentje van Parkinson en Alzheimer bij boksers. Ook is bekend dat een genetische aanleg voor de bloedziekte sickle cell anemia levensgevaarlijk kan zijn in combinatie met bepaalde vormen van sportbeoefening (Munthe 2000). Het vak niet uit te sluiten dat inzicht in de genetische codering van ziekten en talent gunstige mogelijkheden biedt voor een veilige en meer autonome vorm van sportbeoefening. Het is verdedigbaar dat Inzicht in het eigen genetisch potentieel ('ken uw genetisch zelf) bijdraagt aan de mogelijkheden het eigen leven meer autonome vorm te geven. Het is ook denkbaar dat veel leed kan worden voorkomen wanneer de ambities van ouders beter en sneller aansluiten op het 'genetisch talent" en de beperkingen van het kind. Ondanks tegenslag in de onderzoeksresultaten zijn de verwachtingen rondom gentherapie op een. aantal terreinen veelbelovend. Deze ontwikkelingen lijken ook op
7
Krisïs 2004 \ 4
maat ce zijn gesneden voor de topsporter op zoek naar nieuwe grenzen en. records. Het gaat daarbij meestal om twee belangrijke prestatiebepalende factoren.: zuurstoftoevoer en spierkracht. Wat de toevoer van zuurstof naar de spieren betreft, daar is winst te behalen in het opvoeren van het hemogiobincgehalte en in de aanmaak van bloedvaten. Zo is er het gen voor erytropoëtine (epo: een synthetisch hormoon dat de aanmaak van hemoglobine stimuleert), bedoeld voor mensen met bloedarmoede en nierziekten. De sportwereld kijkt belangstellend toe, sinds berichten over met epogenen geïnjecteerde apen. Experimenten met vasculaire endotheci-groeifactor (VEGF) zijn gericht op een therapie waarbij nieuwe bloedvaten worden aangemaakt bij patiënten met ischemic. Toepassingen binnen, de sport worden niet uitgesloten. Gentherapeutisch onderzoek lijkt ook. te gaan. bijdragen aan een. revolutionaire ontkoppeling van het verband tussen spierkracht en trainingsarbeid. Experimenten, met insulintachtigegrocifactar-i (IGF-i) zijn veelbelovend voor de behandeling van diverse varianten van. spierdystrofie (zoals de ziekte van Duchenne of spiervermindering ais gevolg van veroudering). Bij muizen werd kort: na geboorte een. synthetisch gen in de spieren gespoten, waardoor ze meer IGF-i gingen produceren. De. spierkracht werd. in een maand tijd met zestig procent vergroot. Een andere veelbelovende ontwikkeling is het onderzoek naar het myostatinegen. Myostatine remt de opbouw van spiermassa. Blokkering van myostatine leidt dan ook. tot een spectaculaire groei van. spieren. Verwijdering van het myostatinegen bij muizen, gecombineerd met een muisspecifieke gewichttraining, heeft een indrukwekkende spieromvang tot gevolg (Sweeney 2004). Recent werd ook een. casus beschreven van een kind met een mutatie in het myostatinegen (Schueike e.a. 2004). Hierdoor was al op jonge leeftijd sprake van een uitzonderlijke spierkracht. Pas vierenhalf jaar oud kon het kind al een gewicht van drie kilo horizontaal uitstrekken.
Gespierde muizen
8
Knsis 2004 I 4
De genoemde experimenten worden uitgevoerd onder gentherapeutische vlag. Desondanks imiteren veel van. dergelijke experimenten al in een therapeutische context de logica die heerst binnen een menselijke topsportcontext. Het zijn vooral de genetisch gemodificeerde, bodybuildende en. gewichtheffende muizen die meehelpen aan. de beeldvorming van de genetisch gemodificeerde, menselijke atleet. Dat verklaart voor een deel ook de relatieve vanzelfsprekendheid waarmee gentherapeuten en media de overstap maken van muizen naar mensen. Genetische experimenten met muizen en apen suggereren, dat de Introductie van gendoping vooral een kwestie van tijd is (Aschwanden 2000; Steinacker en Wolfarth 2ooz; Sweeney 2004). Op basis van experimenten met muizen deed gentherapeut Lee Sweeney de volgende voorspelling: 'The world may be about to watch one of its last Olympic Games without genetically enhanced athletes' (2004). Dit, ondanks de nog zeer Ingrijpende risico's voor de gezondheid (sommige muizen zijn zo gespierd dat ze nauwelijks kunnen bewegen of het bloed wordt zo dik dat het nog nauwelijks kan
stromen). De speculatieve s u p van gespierde muizen naar menselijke atleten wordt tevens gevoed door de geschiedenis van topsport en doping (vgl. Hoberman 1992; Waddington 2000). Deze geschiedenis leert dat de kennis die wordt opgedaan met het behandelen van ziekten vaak in een vroegtijdig stadium een weg weet te vinden van de medische context naar de sport. Hoewel grenzen tussen, gendoping en gentherapie niet eenvoudig te handhaven zijn, blijft dit onderscheid van cruciaal belang voor het anridopingbeleid. Grenzen tussen therapeutisch en prestatiebevorderend handelen zijn echter steeds lastiger aan te brengen binnen een. context waarin in feite alles in het teken staat van het opvoeren van het lichaam (vgl. Buchanan e.a. 2000, 167; President's council qfbioethics 2003, 13-16). In de gehele samenleving verschuift de grens tussen therapie en prestatiebevordering. Ook op andere terreinen (denk aan cosmetische chirurgie) verlegt de medische wetenschap het blikveld Voorbij het normale functioneren'. Anders dan bijvoorbeeld de individuele keuze voor een borstvergroting vormt sport echter een sociale praktijk waarin een expliciete en gereguleerde vergelijking van menselijke vermogens aan de
< z
| o g m
O "O
43 3. 3 OtJ
fl)
3 Q.
g "° 3
orde is. l Het door WADA gehanteerde onderscheid tussen therapie (bringing back to normal) en enhancement (.going beyond normal) roept de vraag op naar de invulling van 'normaliteit'. De topsport kenmerkt zich juist door het verleggen van de grenzen van het 'normale functioneren'. Het medisch principe van 'niet schaden' krijgt binnen de sportgeneeskunde niet zelden het karakter van 'beperkt schaden' in het licht van de gestelde eisen aan de sporter. Hoe problematisch en contextafhankelijk de grens tussen therapeutisch en prestatiebevorderend handelen is, kan worden geïllustreerd aan de hand van het gen therapeutisch onderzoek naar pijn. Met het acroniem DREAM (downstream regulatory element antagonistic modulator) wordt een gen aangeduid dat cruciale stoffen (zoals endorfine) produceert in de ervaring van pijn. Modulatie van dit gen zou de pijn mogelijk kunnen wegnemen. Het gebruik ervan is biomedisch en bio-ethisch verdedigbaar. Maar hoe therapeutisch is het gebruik, in de sport, waar het kunnen weerstaan en overwinnen, van pijn een. wezenlijk onderdeel uitmaakt? In de sport staat pijn.toleran.tie symbool voor een karaktervolle persoonlijkheid. Bestrijding van pijn. in de topsport illustreert de inherente en soms onoverbrugbare spanning tussen, medische ethiek en sportethiek (Miah 2003).
Prestaticbcvordering voorbij het normale' Genetisch onderzoek confronteert het menselijk functioneren, met kritische grenzen. In het bijzonder de kritische bovengrenzen van. de topsporter spreken tot de verbeelding. Meer dan tien jaar geleden voorspelde John Hoberman dat de introductie van gentechnologie een ingrijpende breuk zou betekenen met de lange geschiedenis van doping in de sport. Hij greep daarbij terug op een voorspelling van de toenmalige West-Duitse minister-president Richard von Weizsacker uit 1985:
Q
Krisïs zoo4 | 4
'Het gevaar dat specifieke lichaamstypen voor specifieke raken win sport zullen worden ontwikkeld, is niet langer een verzinsel van de wetenschap. We kunnen .w\ de horizon al het gevaar zien opdoemen dat specifieke atletische typen zullen worden gekweekt door middel van nicer of minder geheime, of zelfs genetische manipulaties' fin: Hoberman 1992, 39). Onder meer op basis van deze uitspraak deed Hoberman in 1992 de volgende voorspelling: 'Genetische manipulatie zal hét blo-ethische thema worden van de volgende eeuw, omdat het over niets minder dan de menselijke identiteit zelf gaat. Het onderwerp zal veel meer omstreden worden dan doping omdat de voortplantingsbiologie - en dus de rechten en verantwoordelijkheden van ouders en hun kinderen - er op een. veel indringender wijze bij betrokken is. De strijd rond deze biotechnologie zal een van de grootste conflicten vormen in de geschiedenis van de mens; het zal een ideologisch gevecht zijn waarin een 'pro-wetenschappelijke' partij tegenover haar 'antiwetenschappelijke'' tegenstanders staaf' (Hoberman 1992,190).
10
Krisis 2004 | 4
Meer dan een. decennium later is duidelijk dat de voor- en tegenstanders zich niet zo duidelijk in twee kampen hebben verdeeld als Hobemian voor ogen stond. Sterker nog: er ontwikkelt zich op dit moment een derde partij, namelijk de 'pro-wetenschappeiijke tegenstanders'. Zij dragen met verve de gentherapeutische beloften uit, en bestrijden even zo fier de toepassingen voorbij het 'normale functioneren 1 . Wereldwijd worden, gentherapeuten in beweging gezet om het antidopingbeleid te ondersteunen. Hen worden gevraagd over grenzen te waken, die binnen de medische context weinig tot geen beperkingen, opleggen. Hoe denken controlerende Instituten het onderscheid tussen 'behandeling' en 'verbetering' desondanks te handhaven? Wanneer tijdens de training schade ontstaat aan de spieren lijkt een (gen)therapeutische behandeling gerechtvaardigd. Maar wat nu, wanneer de gevolgde gentherapie de spieren sterker maakt dan die waren voor het ontstaan van de blessure? Herstel staat per definitie in het teken van prestatiebevordering. Het gehanteerde onderscheid leunt dan ook vooral op de methode waarmee de therapeutische of prestatiebevorderende handeling wordt uitgevoerd. Hoewel een dergelijk criterium ook veel haken en ogen kent (waarom is een hoogtetraining of een training in een. luchtdrukkamer wel geoorloofd en een farmaceutisch middel niet, wanneer het resultaat hetzelfde is?), gaat het hier vooral, om de 'empirische uitwerking' van het onderscheid. Hoe is het in de praktijk te handhaven? Wanneer normoverschrijdingen niet aan of in het lichaam zijn af te lezen, vraagt dat om bewijzen omtrent de gevolgde methode. Dit vraagt echter om een ander type, een meer ingrijpende vorm van opsporing. Voordat de vraag gesteld wordt hoe men deze genetisch opgevoerde atleet denkt voor te blijven, sta ik eerst stil bij de vraag waarom sportorganisaties de genetisch gemodificeerde atleet willen voorblijven.
Gendoping: i¥ciaro??i niet? Sportinstituten legitimeren hun controle primair vanuit het idee van gelijke startkansen en. bescherming van de gezondheid van de atleet. Doping zou niet eerlijk zijn, een gevaar voor de gezondheid betekenen en indruisen tegen, de 'geest van de sport'. Daarnaast gaat het ook om. het beeld bij het grote publiek van een 'zuivere sport' en om commerciële belangen. Wat is nieuw aan de discussie over genetische doping? De kwestie rondom gendoping roept discussies en vragen, op die verder reiken, dan de sportcontext zelf Wie krijgt bijvoorbeeld toegang tot genetische Informatie en. wie bewaakt de privacy van (toekomstige) atleten? Hoe vrij zijn ouders in het opvoeren van het genetisch potentieel van hun kind? Vanaf aanvang van. de discussie steunde WADA op de vertrouwde argumenten.. Kortom: gendoping dient bestreden te worden omdat het gevaarlij k is en de gebruikers ervan een oneerlijk verschafte voorsprong geeft ten opzichte van de tegenstanders. Wat betreft het gezondheid.sargum.ent is er geen fundamentcel verschil, tussen gendoping en andere vormen van doping. In beide gevallen legitimeert men een paternalistische opstelling om zowel jonge als volwassen sporters te beschermen tegen mogelijk schadelijk gedrag voor de eigen gezondheid. Het gevaar bestaat vooral uit een gebrek aan. controle over de genexpressie (waardoor bijvoorbeeld het bloed te dik wordt of de spierkracht geen gelijke tred houdt met functionaliteit en coördinatie). De discussie wordt complexer wanneer gentherapeutische beloften worden ingelost en genmodificatie wei een veilige techniek wordt. Het lijkt ook deze richting in. te gaan met het huidige onderzoek, naar myostatine (vgl Sweeney 2004). In z o n geval is te verwachten dat sportautoriteiten het accent van legitimering verschuiven naar het argument van de oneerlijke competitie. Hier lijkt op het eerste gezicht sprake van een vergelijkbare situatie als met andere vormen van doping. Ook. het gebruik van gendoping lijkt de conceptie van een eerlijke competitie en het idee van eerlijke uitgangspunten te schaden. Wat is de Invloed van genetische technologie op het ideaal van gelijke kansen, en op het eigen karakter van de sport? Wedstrijdsport kan kortweg worden gekarakteriseerd als 'een vrijwillige poging onnodige obstakels te overwinnen.' (Suits 1995). Sport vormt een regeigeielde praktijk waarbinnen een 'gebod op gelijkheid' (op basis van de regels en het aanbrengen van prestatieniveaus) mogelijk maakt dat er een verschil in bekwaamheden, het 'gebod op overtreffen', tot uiting kan. worden gebracht. De wijze waarop het 'gebod op gelijkheid' vorm. wordt gegeven is sterk bepaald door de sociaal™ historische context waarbinnen de betreffende sport is ontstaan. Zo zijn we gewend dat boksers en worstelaars in gewichtsklassen worden ondergebracht, maar wordt een ongelijke verdeling van lengte binnen het basketbal, of volleybal geaccepteerd binnen de bestaande regels. Vanuit het perspectief van de sport is het een belangrijke vraag wanneer de vaardigheden van de betreffende sport dermate worden gewijzigd dat de sport als zodanig op het spel staat (vgl Steenbergen 2004). Het 'kunstmatig' creëren van een
< > z | 0
g " * o -g 33 g> g5*
11
Krisis 2004 | 4
stabiele hand (bijvoorbeeld met een bètablokker} is bijvoorbeeld in strijd met de 'opgeworpen hindernis' bij kleidulven.schi.eten. Uiteraard is veel discussie mogelijk over de vraag waaruit de 'hindernissen.' precies bestaan. Zo ging veel discussie vooraf aan de introductie van een nieuw zwempak, waarmee de zwemmer nog minder weerstand ondervindt. Direct contact tussen, de huid en het water verdwijnt daarmee als noodzakelijke voorwaarde van. de zwemsport.
Klapsckaats
12
Krisis 2004 I 4
ledere tak van sport kent. een specifiek evenwicht in de organisatie van gelijke omstandigheden en het in beeld brengen, van. 'relevante ongelijkheden'. Nieuwe technologie kan, maar hoeft geen ingrijpende Invloed uit te oefenen, op de organisatie van. gelijke omstandigheden. Innovatie draagt ook. bij aan. een meer gelijke vorm van prestatiemeting (indoorbanen bij het schaatsen minimaliseren bijvoorbeeld de invloed van weersomstandigheden). Van belang is de vraag hoe technologie wordt ingezet, wie erover beslissen en vooral: hoe ze wordt verdeeld. De effecten, van technologische innovatie in de sport kunnen worden onderscheiden naar de vraag of ze de te meten vaardigheid eenvoudiger maken (de-skïfhrig) of juist nieuwe vaardigheden noodzakelijk maken (re-skilliiy). Dankzij verbeterde technologie van golfmateriaai kunnen bijvoorbeeld betere prestaties worden geleverd door een breder publiek (de-skifhrig). De introductie van. de klapschaats is een voorbeeld van technologie die een sport naar een hoger niveau brengt, maar waarbij ook een nieuwe vaardigheid eigen, moet worden gemaakt (>e~skiüirig). De vraag Is nu of genetische modificatie leidt tot een problematische vorm van de-skilling. Is het een bezwaar indien het voor een groot deel van de bevolking haalbaar wordt om de marathon binnen de tweeëneenhalf uur te lopen? Ook Is de vraag relevant welke verschuivingen kunnen worden verwacht in de ongelijkheden die de betreffende sport in beeld beoogt te brengen. Het is helder dat wanneer de horden bij het onderdeel 400 meter hordeloop worden weggehaald, er geen sprake meer Is van een hordeloop, maar van een 400 meter vlak. Het wordt complexer Ingeval aangeboren lichamelijke beperkingen aangemerkt worden ais obstakels die overwonnen dienen te worden. Met behulp van generisch gemodificeerde spieren wordt het wellicht gemakkelijker om de 100 meter binnen de tien seconden te lopen (de-skilliryj). Het gaat echter niet alleen om. de tijd, maar ook om het verslaan van de tegenstanders. Wanneer alle atleten hun spiergroei op deze wijze opvoeren, kan dat bijdragen aan een verdere verfijning of perfectionering van de 'gelijke kansen'. Spierkracht betreft echter een eigenschap die in vele takken van sport een relevant onderdeel uitmaakt van. de verschillen die door middel van de specifieke wedstrijd juist in beeld moeten worden gebracht. De toename van generische kennis zal de ongelijkheid van startkansen, nog zichtbaarder maken. Gentechnologie kan ertoe bijdragen dat aangeboren verschillen steeds minder worden geaccepteerd als 'gegevenheden". Dat zou kunnen betekenen
dat deze verschillen worden ervaren als onrechtvaardige verdelingen van kansen en predisposities. Indien technisch mogelijk kan dit resulteren in een pleidooi voor een zo gelijk mogelijke verdeling van. 'lichamelijke uitgangspunten'. Dus: iedereen evenveel rode bloedlichaampjes en evenveel spierkracht. Tegenstanders van prestatiebevorderende technologie zoeken veelal hun. toevlucht in begrippen als 'verdienste' en 'toewijding'. Wanneer Dick Fosburry in 1968 een nieuwe sprong bij het hoogspringen introduceert (de 'Fosburry-flop'), is dat oneerlijk te noemen ten opzichte van de hoogspringers die nog op de oude manier over de lat rollen. Toch werd deze innovatie toegestaan en alom gewaardeerd omdat het vooral zijn eigen verdienste was dat hij deze nieuwe techniek had aangeleerd. Genmodifïcatie is - volgens de tegenstanders - op geen enkele wijze de verdienste van de atleet zelf. Toch is dit onderscheid niet zo helder als het hier wordt gesteld (vgl. Dixon 2O0i; Van Hilvoorde 2003). Met het nivelleren van prestatiebepalende factoren als spierkracht of zuurstoftransport winnen andere relevante ongelijkheden (zoals 'wilskracht') aan belang. Het argument dat de innovatieve hoogspringer uiteindelijk wel zelfde prestatie moet leveren, geldt evenzeer voor de genetisch gemodificeerde atleet. Goede genen, zijn een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor succes in de sport. Extreme toewijding blijft noodzakelijk voor topprestaties. Genen, gemodificeerd of niet, bieden de voorwaarden, het raamwerk waarbinnen aan enorme voorwaarden moet worden voldaan om de aanwezige talenten te kunnen aanspreken en verzilveren. Genmodificatie hoeft ook niet ten koste te gaan van de bewondering voor sportprestaties. De deugdzaamheid van de sporters wordt echter vooral op de proef gesteld omdat bestaande regels (het 'contract') worden geschonden. Het tegengaan van dopinggeduide middelen blijft ook met gendoping verdedigbaar vanuit het idee dat het geheime gebruik ervan mogelijk bepalend kan zijn voor de uitkomst van de wedstrijd. Ongelijke toegang tot prestatiebevorderende middelen mag niet bepalend zijn voor de uitslag van een wedstrijd. De sportliefhebber wil weten wie het snelst kan lopen, en niet wie toegang heeft tot de meest geavanceerde middelen of het. meest intelligent is in het ontlopen van de controles. Controle blijft dan ook onlosmakelijk verbonden aan de sport. Legitimering daarvan dient echter wel gebaseerd te zijn op geloofwaardige en betrouwbare mogelijkheden. Er bestaan echter grote twijfels over de mogelijkheden van een betrouwbare en werkbare test om gendoping aan het licht te brengen. Deze onzekerheid roept vragen op over de toekomstige geloofwaardigheid van het antidopingbeleid.
Controle m geloofwaardigheid Antidopinginstituten legitimeren hun werk rondom twee taken: opsporing en voorlichting. Het vooruitzicht van genetische doping doet velen twijfelen aan de toekomstige geloofwaardigheid van het opsporingsbeleid. Onder hen McCrory:
< z
g g ™ \ o •£ 3 ro 3 ro 3 CL gO TJ_
3*
TO
1
3
Krïsïs 1004 | 4
'The use of gene doping or gene transfer technology to improve athletic performance heralds a significant threat to the integrity of anti-doping initiatives. This approach has the potential to Improve sporting performance far beyond "traditional" pharmacological means and in ways chat make detection, of use extremely difficult if not impossible at the present time. It sounds like the ultimate sporting nightmare come true' (McCrory 2003, 192).
14
Krisis 2004 | 4
Volgens Hoberman (1992) heeft het antidopingbeleid vooral een belangrijke rituele en commerciële functie, bedoeld om een wereldpubliek gerust te stellen. Met het uitsluiten van een Vervuilde atleet' worden de overige deelnemers 'schoon verklaard'. Controle en bestraffing Is van. groot belang om het publiek aan sport te blijven binden. Zodra de uitslag van een sportwedstrijd ogenschijnlijk wordt bepaald door ongelijke toegang tot middelen of door ander bedrog, dan haken het publiek, en daarmee ook de sponsoren af Met het vooruitzicht van gendoping ontstaat echter een nieuw probleem, namelijk de mogelijkheid dat het niet meer valt op te sporen. Detectie Is een probleem omdat de gebruikte vectoren moeilijk zijn te traceren. De extra eiwitten die worden aangemaakt worden in feite 'lichaamseigen'. Sporen van het gen zouden mogelijk kunnen worden getraceerd in de spier (niet In het bloed of in de urine), maar daarvoor is een spierblopt noodzakelijk. En wanneer men Iets vindt, Is het bovendien moeilijk om een volledig betrouwbare grens te trekken tussen 'natuurlijke' en 'kunstmatige' mutanten (zoals de gespierde vierjarige). Een andere detectiemogeiijkheid is het langdurig volgen, van. de niveaus van eiwitproductie, maar ook dat roept allerlei praktische problemen en ethische bezwaren op. Men zou nu ai wereldwijd met de monitoring van alle jonge talentjes moeten beginnen. Een dergelijke logica kan slechts uitmonden In een sportieve variant van. het Big Brother-huls, waarbinnen atleten trainen onder permanente bewaking en toezicht (met als onvermijdelijk gevolg dat bulten dat huis betere atletische prestaties worden geleverd). Zowel het afnemen van spierbiopten als het langdurig bijhouden van de eiwitproductie wordt door WADA begrijpelijkerwijs als te 'Ingrijpend' aangemerkt. Het is niet alleen zeer kostbaar en tijdrovend, het vormt ook een grote Inbreuk op de privacy van de atleten. Ondanks twijfels aan de opspoorbaarheid blijft WADA zich optimistisch uiten over haar rol als grenswachter van het natuurlijke sportlichaam. Typerend hiervoor is de veelvuldig herhaalde uitspraak: 'For once, we want to be ahead, not behind'. Dit optimisme is te begrijpen vanuit de eerder benadrukte relatie met het grote publiek en de sponsoren. Op welke wijze probeert zij deze rol echter waar te maken? In 2001. gaf WADA expliciete prioriteit aan het thema gendoping. Eenjaar later volgde een groot congres over genetic enhancement of athletic performance in Banbury. Tijdens dit congres verklaarden de deelnemers zich akkoord met een groot aantal richtlijnen voor de toekomst. Een combinatie van regulering, voorlichting en onderzoek zou moeten volstaan, om te voorkomen dat gendoping realiteit zal worden. Met de steun van vele
autoriteiten op diverse terreinen streeft men. een wereldwijde harmonisatie na van het antigendopingbelcid. In 2003 werd generische doping voor het eerste vermeld op de
<
officiële dopinglijst. In April 2004 organiseerde het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo) in Utrecht een bijeenkomst in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Gentherapie. NeCeDo presenteerde daar een rapport over gendoping (Haisma e.a. 2004).z Slechts een. handjevol aanwezige experts was er getuige van dat WADA tijdens deze bijeenkomst inmiddels iets van het strijdbare optimisme had laten varen. Wetenschappelijk directeur Olivier Rabin zei: 'WADA must reiterate opposition to designing people for sport while recognizing that, in practical terms, there is nothing WADA can do to detect or stop it'.
2: p <§ g «•" I o -g 309
De toekomst van anti do p iit^ instituten Wat betekent dit voor de (toekomstige) rol van antidopinginstituten? Het betekent In ieder geval een verschuiving in de methoden van opsporing. Er is sprake van een groeiende kloof tussen de grenzen die WADA zich hierbij zegt op te leggen en de feitelijke processen van. opsporing die vanaf einde jaren negentig gemeengoed zijn geworden binnen de topsport. WADA hanteert het begrip invasiveness ter onderscheiding van geoorloofde en niet-geoorloofde opsporingsmethoden. Het ophalen en analyseren, van urine (in aanwezigheid van een controleur en mogelijk onverwacht) Is volgens de verantwoordelijke antidopinginstituten niet Invasief. Het afnemen van een spierbiopt (waarmee gendoping getraceerd zou kunnen, worden) wordt wel Invasief genoemd. Dit lijkt een heldere grens te veronderstellen op basis van respect voor de lichamelijke integriteit en privacy van de atleet. Die veronderstelling gaat echter voorbij aan het verschuivende proces van bewijsvoering en opsporing. Tijdens de Tour de Dopa^e in 1998 (waarin wielrenners en ploegleiders door de Franse justitie werden opgepakt) bereikte de criminalisering van de topsport een hoogtepunt. De methoden van opsporing hebben zich vanaf dat moment verder uitgebreid en blijven niet meer beperkt tot het zoeken naar overtreding van normbepa» lingen die aan het lichaam zijn gesteld. Overtreding van de normen wordt steeds minder in het lichaam gezocht, en steeds meer in de milieus waarin de sporters opereren. Veel topsporters op het hoogste niveau zijn per definitie verdacht en worden In toenemende mate geconfronteerd met methoden waar ook verdachten uit harde criminele circuits op kunnen rekenen. Uitslagen, van dopingtesten bleken in het verleden niet altijd waterdicht vanwege de ontoereikendheid van 'traditionele opsporingsmethoden of omdat te rigide grenzen, werden gesteld op basis van een gemiddeld sportlichaam. Omdat grenzen rondom het natuurlijke lichaam niet vastliggen en veelal het voorlopige resultaat zijn van demarquerende arbeid van controle-instituten, komen ze ook in toenemende mate onder de invloedssfeer van juridische domeinen. Deze Invloed heeft het voorbije decennium sterk aan belang gewonnen.3
m "3 CL
o "5. m
1
5
Krisis 2004 | 4
Wie de ontwikkelingen in de aanloop naar de Olympische Spelen van Athene heeft gevolgd, weet dat de processen, van opsporing in hun totaliteit steeds invasiever worden. Het gaat daarbij steeds minder over verboden stoffen in. de urine, maar in toenemende mate over aanklachten, op basis van 'dubieuze' contacten tussen mensen, verdenkingen op basis van onderschepte e-mails, ontcijfering van. codetaal, doorbreking van de omerta met behulp van kroongeaiigen, bedreigingen., infiltratie, klokkenluiders, spijtoptanten en strafvermindering na bekentenissen. Hoe ingrijpend dit controleapparaat w?ordt ervaren, door sporters zelf blijkt uit de volgende woorden, van. hordeloper Allen Johnson over het Amerikaanse antidopingagentschap (Usada): 'Het doet me denken aan praktijken zoals die in nazi-Duitsland bestonden. Usada lijkt wel op de Gestapo, of zo'n andere organisatie uit dat tijdperk' (de Volkskrant, 17-7-2004). Het illustreert een schrijnend gebrek aan wederzijds vertrouwen. Nogmaals, er zijn zwaarwegende argumenten aan te dragen, voor een verbod op gentechnologie in de sport. Introductie ervan kan grote gezondheidsrisico's met zich. meebrengen. Indien ongelijke toegang tot de beschikbare technologie bepalend wordt voor de uitslag kan zij ook schadelijk zijn voor de sport zelf. Wanneer het controlesysteem echter nieuwe ongelijkheden, introduceert (omdat bijvoorbeeld niet alle sporters op dezelfde wijze worden, gecontroleerd) en niet in staat blijkt tot een geloofwaardige en rechtvaardige uitvoering, dreigt de controle haar doel (vertrouwen wekken tussen sporters onderling en tussen sporters en publiek) voorbij te schieten.
"Paradoxen
16
KHsis 20-04 I 4
De ambitie om vooruit te willen lopen op de generisch gemodificeerde atleet roept het beeld op van een van de paradoxen, waarmee Zeno wilde aantonen dat beweging niet bestaat: de race tussen. Achilles en de schildpad. De schildpad mag eerder starten dan de veel snellere Achilles. Toch haalt Achilles de schildpad nooit in omdat op leder moment dat Achilles is aanbeland bij de plek waar de schildpad zo-even was, de schildpad alweer een stukje verder is. De voorsprong wordt weliswaar steeds kleiner, maar blijft altijd Intact. Althans, volgens deze paradox, waarmee Zeno speelt met de (on)deelbaarheid van tijd en ruimte. De gedachte vooruit te kunnen lopen op het experimentele domein van de topsport lijkt een moderne variant op deze paradox. WADA verdedigt een eerlijke en gezonde sport op basis van uitsluiting van. het Vervuilde lichaam". Deze controle impliceert een definiëring van het 'natuurlijke lichaam'. De door WADA gehanteerde grenzen tussen het "natuurlijke' en "onnatuurlijke" lichaam zullen zwaar op de proef worden gesteld door bio technologische beloften. WADA zet vooralsnog In op meer Ingrijpende methoden van opsporing. Dat vereist een precaire balans tussen twee pijlers van publiek vertrouwen: een rechtvaardige en eerlijke vorm. van controle en respect voor de sporters ais mensen met rechten op privacy en gelijke behandeling. Beide pijlers komen onder grotere druk te staan naarmate men langer vasthoudt aan een romantisch, "premodern" ideaal van sport (vgl. Gugutzer 2001).
Topsport kenmerkt zich door een paradoxale mix van progressie en behoudendheid. Het adagium 'citius, altius, fortius7 gaat vergezeld van. een door de sportwereld gekoesterd discours over het "zuivere sportlichaam'. Topsport is bij uitstek het domein waarop de ai langer verwoorde inzichten over de cyborg realiteit lijken te worden (Btitryn. 2002). Het overschrijden van grenzen vormt een systeemimmanent gebod binnen, de topsport. Dat vereist een groeiende symbiose tussen mens en machine, tussen sport, geneeskunde en technologie. Denk bijvoorbeeld ook aan mogelijkheden met 'elektronische doping' (zenders in het oor, "verrekijkers' in het oog) of het inbrengen van protheses die het "natuurlijke lichaam' overtreffen. Vat men sport op als een praktijk waarbinnen louter het opvoeren, van de prestaties centraal staat, dan kan gentechnologie daaraan een waardevolle bijdrage leveren. De mutual quest for excellence in sport kent echter ook. een regelgeleide structuur op basis waarvan gelijke startkansen, voor iedere deelnemer behoren, te worden gegarandeerd. Een sportintern ethos dient zorg te dragen voor een noodzakelijk minimum aan vertrouwen tussen zowel de deelnemers onderling ais tussen, de sporters en. het. publiek. Als vorm van entertainment vereist topsport eveneens een minimum, aan publiek vertrouwen. Dit vertrouwen hangt samen met twee andere elementen: spanning en de mogelijkheid de prestatie aan een duidelijke winnaar toe te schrijven. Spanning impliceert een evenwicht tussen, voorspelbaarheid en onvoorspelbaarheid van. de uitkomst. Bij totale onvoorspelbaarheid zou er sprake zijn van. een loterij. Met totale voorspelbaarheid begint de sport gelijkenis te vertonen met een wetenschappelijk experiment. Een van de argumenten tegen het accepteren van genmodificatie is gegrond in het idee dat topsporters vrijwel identieke prestaties gaan leveren. Dit argument, is gebaseerd op een irreële vorm van "genetisch essentialisme'. Bovendien, als er al sprake zou zijn van generische homogenisering"', dan leidt dit niet noodzakelijk tot een. toename van voorspelbaarheid noch van onvoorspelbaarheid van cle uitslag. Het kan wel betekenen dat het aandeel van overige factoren, zoals inzet, wilskracht en toewijding, wordt vergroot.
< z
| 0
g ™ o in XI O
^ 3 g> CL
o "5.
Irrelevante ongelijkheid Van groot belang blijft ook de authenticiteit en het eyendom van de sportprestaties. Topsporters spreken over hun prestaties als ware het een oeuvre. Zo'n term veronderstelt een Individueel eigendom (Ik spreek hier primair over Individuele takken van sport). Publiek vertrouwen in de authenticiteit van sportprestaties is Inmiddels afhankelijk geworden van een vergaand controleapparaat. Generische doping lijkt de sportprestaties een minder authentiek gezicht te geven. Topsport Is namelijk in hoge mate vereenzelvigd met het Ideaal van "bloed, zweet en tranen'. Inbreuk op dit Ideaal zou de geloofwaardigheid en aantrekkingskracht van geleverde prestaties kunnen aantasten. Het publiek wil de prestaties kunnen blijven toeschrijven aan Individuele eigenschappen. Dit blijft echter ook mogelijk, na genmodificatie. De atleet valt Immers niet samen met het gemodificeerde lichaam. Een onproblematische karakterisering van een sportprestatie als de verdienste van een individuele atleet veronderstelt dan wel
17
Krisis 2004 | 4
een gelijke toegang tot de beschikbare (gentechnologie. Omdat gelijke beschikbaarheid moeilijk te garanderen is, kan gentechnologie wel degelijk een bepalende invloed gaan uitoefenen op de uitslag. Een dergelijke invloed kan worden aangeduid als een irrelevante ongelijkheid, een ongelijke verdeling die niet bepalend dient te zijn. voor de uitslag van de wedstrijd. Verwijzend naar de rol. van ongelijke materialen wordt wel eens de vergelijking gemaakt met. de waardering die uitgaat naar de mecaniciens en constructeurs van raceauto's. Zo worden binnen het Formule i-racen, prijzen toegewezen aan. de constructeurs. De rol van de farmaceutische industrie daarentegen is vaak gebruikt als schrikbeeld van een sport waarin prestatiebevordcrendc middelen de verschillen gaan uitmaken tussen winst en verlies. Het is onwaarschijnlijk dat een vergelijkbare waardering ook daadwerkelijk uit zal gaan naar ingenieurs van het: menselijke lichaam.. Publieke verering en heroïsering van sporters laat weinig ruimte voor waardering voor prestaties achter de schermen van niet-gemotoriseerde sporten. De belangen zijn dusdanig groot dat echter niet valt uit te sluiten dat de innige relatie tussen sportprestaties, .farmacie en in de toekomst mogelijk ook biotechnologie een minder heimelijk karakter zullen krijgen, (zoals ook DSM inmiddels al jarenlang een fatsoenlijke sponsor is van. de Nederlandse topsport). Dat vereist echter een langdurig proces van "decriminalisering' van het gebruik van prcstatiebevorderen.de middelen in de sport. Daartoe zou in ieder geval herziening van termen, noodzakelijk zijn. Het gebruik van de term 'doping' gaat te zeer gepaard met morele reflexen, bij zowel voor- als tegenstanders. 'Antidoping'instituten vereenzelvigen zich dusdanig met het predikaat anti dat voor andere Invalshoeken clan opsporing en. bestraffing nauwelijks ruimte is. Dat geldt Inmiddels ook voor de discussie over gen.dopi.ng.
Kwetsbare sporten
18
Krïsis 2004 | 4
Gegeven deze opstelling van WADA en. nationale dopingautoriteiten is een ander scenario (dan "decriminalisering') derhalve meer waarschijnlijk. Een waarschijnlijk scenario is een marginalisering van zogeheten "kwetsbare sporten': sporten waarbij slechts enkele menselijke vermogens op de proef worden gesteld, zoals kracht, snelheid of uithoudingsvermogen. Dit worden ook wel de 'dierlijke sporten" genoemd, omdat de mens het in dergelijke sporten (zoals alle loopnummers) moet afleggen tegen dieren. Je kunt een aap leren een bal In een netje te gooien, maar nooit leren, basketballen. Spelsporten, waarbij ook tactische en meer intellectuele vaardigheden van onmisbaar belang zijn, zijn minder kwetsbaar voor (gen)doping. Een klassiek atietieknummer als de honderd meter sprint zal altijd tot de verheelding blijven spreken, maar heeft door alle schandalen in de afgelopen decennia Inmiddels wel veel glans verloren. Eveneens kwetsbaar voor de nieuwste technologie zijn sporten waar kracht een dominante rol speelt (zoals gewichtheffen of kogelstoten). Mocht een geloofwaardige controle uitblijven, dan dreigen dergelijke takken van sport op te schuiven In de richting van het sportieve schemergebied waarin zich ook
het bodybuilden ophoudt. Buiten, een selectieve groep van liefhebbers en kenners van spierversterkende middelen en methoden is veelal sprake van afkeuring. Klinische termen als bigorexia nervosa en het Adonis-complex worden aangewend om de "verstoorde' lichaamsidealen aan. te duiden. Het is denkbaar dat de criminalisering van de genetisch gemodificeerde atleet hand in hand zal gaan met vergelijkbare vormen van therapeurisering. Zeker wanneer de gezondheidsrisico's nog groot blijven, kan de eerste generatie genetisch gemodificeerde atleten ook. worden aangeduid als slachtoffer van obsessieve sportieve ambities. Vele takken van sport kennen schandalen en drama's, zonder de sport zelf echter aan het wankelen te brengen. De voorspelling dat biotechnologie het einde van. de topsport zal inluiden, is dan ook een te somber scenario. Het is echter niet uit te sluiten dat er sprake zal zijn van een ingrijpende Invloed op een aantal sporten zoals we die nu kennen. Een breuk, dus, zoals die ook is aan te brengen na de introductie van de beroepssport een. halve eeuw geleden. Deze breuk met het amateurideaal betekende volgens vele sportautoriteiten destijds het einde van de sport. De immense groei. die de sportwereld nadien, heeft doorgemaakt, illustreert de flexibiliteit waarmee ze vele maatschappelijke en technologische ontwikkelingen heeft weten te absorberen, zonder wereldwijd aan belangstelling in te boeten. Die aantrekkingskracht zal ze behouden, zolang we mensen van - al dan niet genetisch gemodificeerd - vlees en. bloed een min of meer gelijke strijd met elkaar zien aangaan.
Noten De moderne fitnesscultuur beweegt zich in het grensgebied tussen sport en cosmetische industrie. Er Is weliswaar sprake van een zekere rangorde (wie is fitter, mooier, strakker?), maar minder expliciet dan in de wedstrijdsport. Omdat deze praktijken bovendien niet gereguleerd zijn zoals sport, is ook de 'valsspeler' hier onbekend. Dat betekent dat in feite alle middelen (Inclusief genetische modificatie) geoorloofd zijn om het gewenste doel (een. meer gespierd lichaam bijvoorbeeld) te bereiken. Hiermee toont Nederland zich met zijn antidopingbeieid een zeer snelle en volgzame leerling van WADA. Ook waar het gaat om het testen van voedingssupplementen lijkt Nederland een gidsfunctie te willen vervullen. Het "Nederlands
Zekerheidssysteem Voedingssupplement en Topsport' werd internationaal met lof ontvangen. Dit initiatief haalde zelfs het tijdschrift Nature (Abbott 2004). Hierbij kan niet onvermeld blijven dat recent onderzoek uitwees dat geen land ter wereld zoveel vervuilde" (niet anabolen steroïden) supplementen aanbiedt als Nederland (Geyer e.a. 2004). Menig advocaat heeft gewezen op de spanningen, tussen civiel recht en sportrecht. Zo geldt er voor de 'betrapte1 sporter een omgekeerde bewijslast (sporter moet bewijzen dat gevonden stof niet onrechtmatig is toegediend) en is de strafmaat (twee jaar uitsluiting voor een eerste overtreding, levenslang na een tweede) disproportioneel te noemen wanneer dit wordt gerelateerd aan de relatief korte carrière van een gemiddelde beroepssporter.
< > z
•8 73
O m
O w XI O CU 3
m CU 3 CL O
"2. QFQ
19
Krisis 20-04 | 4
Literatuur
20
Krisis 20-04 I 4
Abbott, A. (2004) Dutch set the pace in. bid. to clean up diet supplements. Nature 429, p. 689. Andersen, J.L, P. Schjerling en B. Saltin (2000) Muscle, genes and athletic performance. Sdentific American 283, pp. 30-37. Aschwanden, C (2000) Gene cheats. New Scientist, pp. 24-29. Buchanan, A., D.W. Brock, N. Daniels en D. Wikler (2000) From chance to choke. Genetics andjustice. Cambridge, Cambridge University Press. Butryn, T.M. (2002) Cyborg horizons. Sport and the ethics of self-technologization. In: A. Miah en S. Eassom (red.) Spon technology History, philosophy and policy. Amsterdam, El.sevierSci.en.ee Ltd, pp. 111-133. Dixon, N. (2001) Rorty, performance-enhancing drugs, and change in sport. Journal of the Philosophy of Sport XXVIII, pp. 78-SS. Entine, J. (2000) Taboo. Why black athletes dominate sports and why were afraid to talk about it. New York, Public Affairs. Farrey, T. (2002) Genetic testing beckons. Hypertext document: http://espn.go.coni/ o tl/athlete/monday. html Geyer, H. e.a. (2004) Analysis of non-hormonal nutritional supplements for anabolic-androgenic steroids. Results of an international study. International Journal of Sports Medicine 25 (2), pp. 1.24-129. Gugutzer, R. (2001) Die Fiktion des Natürlichen. Sportdoping in der reflexiven Moderne. Soziale Welt 52, pp. 219-238. Haisma, H., O. de Hon, P. Sollie en}. Vorstenbosch (2004) Genetische doping. Capelle aan den IJssel, MeCeDo. Hartmann, W. (red.) (2003) Gendoping. Die Dopingbekamp/ung rtlstet sick. Keulen, Sport und Buch Straufi. Hilvoorde, I. van {1996) Het doplngverbod. Een moreel geladen spelregel. Filosofie 6 (3), pp. 2.8-32.
Hilvoorde» L van (2003] Flopping, Mapping and gene doping. Shijting dichotomies between 'natural' and * artificial' in dm sport Paper gepresenteerd tijdens de workshop 'Extreme Bodies', Universiteit van Maastricht, 31/10-01/11.
Hilvoorde, I. van. (2004) Sport und generics. Moral and educational considcratiom on athletic predestination'. In T. Torbjörn en C Tamburrini (red.) The genetic design of winners. Londen-New York, Routledge. Hoberman, J.M. (1991) Doping. De atleet ah machine. Utrecht, Kosmos. Jones, A. en D.R. Woods (2003) Skeletal muscle RAS and exercise perforni.an.ee Int ƒ Biochern Cell Biol 35 (6), pp. 855-866. Lamsam, C , F.H. Fu, P.D. Robbins en C H . Evans (1997) Gene therapy in sports medicine. Sports Medicine 25 (2), pp. 73-77. Lee, S.-J. en A.C McPhcrron (2001) Regulation of myostatin activity and muscle growth. Proc Natl Acad. Sci USA 98, pp. 9306-9311. McCrory, P. (2003) Super athletes or gene cheats? British Journal ofSports Medicine 37, pp. 192-193. Miah, A. (2003) Generic modifcatwn, pain and posthuman athletes. Paper gepresenteerd tijdens de workshop 'Extreme Bodies", Universiteit van Maastricht, 31/10-01/11. Miah, A. (2004) Genetically modified athletes. Biomedical ethics, ^ene doping and sport. Londen-New York, Routledge. Montgomery, H.E. e.a. (1998) Human, gene for physical performance. Nature 393, pp. 221-222.
Munthe, C (2000] Selected champions. Making winners in the age of genetic technology. In: T. Tannsjö en. C Tamburrini (reel) Values in sport. Elitism, nationalism, gender equality and the scientific manufacture of winners. Londen, E. & F.N. Spon, pp.217-231.
Pcrussc, L., T. Rankinen, R. Rauramaa, M.A. Rivera, B. Wolfarth en C Bouchard
(2003) The human gene map for performance and health-related, fitness phenotypes. The 2002 update. Med Sci Sports 'Exerc 35 (8), pp. 1248-1264. President's Council of Biocthics (20031 Bevond therapy. Biotechnology ami the pursuit of happiness. New York, Harper Collins Publishers. Schuetke, M. e.a. (2004] Myostyatin mutation associated with gross muscle hypertrophy in a child. The New England Journal of Medicine 350, pp. 2682-2688. Singer, R.N. en C M . Janellc (1999) Determining sport expertise. From genes to suprcmes. Int J. Sport Psychol 30, pp. 117-150. Skinner, J.S. (2001) Do genes determine champions? Sports Science Exchange 14 (4). Steenbergen, J. (2004) Granen aan de sport Een theoretische analyse van het sportbegrip. Maarsscn, Elsevier. Steinacker, J.M. en B. Wolfarth (2002) Molekularbiologie tind Molekulargenctik. Eine zukünfrigc Herausforderung in der Sportmedizin. Deutsche Zcitschriftfiir Sportmcdirin 53 (12). p. 337.
St. Louis, B. (2003) Sport, generics and the 4 natural athlete'. The resurgence of racial science. Body and Society 9 (2), pp. 75-95. Suits, B. (1995] The elements of sport, hi: W. Morgan en K. Meier (red,) Philosophic inquiry inspon. Champaign, Human Kinetics, pp. 8-15. Sweeney, H.L (2004) Gene doping. Scientific American juli, pp. 37-43. Tamburrini, C (2002) After doping, what? The morality of the genetic engineering of athletes. In: A. Miah en. S.B. Eassom (red.) Sport technology. History, philosophy arid, policy. Amsterdam., Elsevier Science Ltd. Wada (2003) The world anti-doping code. Waddington, I. (2000) Sport, health and drugs. A critical sociological perspective. Londen, E. & F.N. Spon. Wolfarth, B. (2002) Genetische Polymorphismen bei hochtrainierten Ausdauerathlctcn. Die GcnathleteStudie. Deutsche Zcitschrift für Sportmedizin 53(12), pp. 338-344.
< > z
8 50
a o "U m T3 O
3. m
OP
n>
O, O
12, aq
21
ICrisIs 2004 f 4