Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
Kwalificatiedossier:
Toetsvorm: Toetsduur: Cesuur:
BOA Basisbekwaamheid Rechtskennis Geldig vanaf 1 januari 2017
Onderwerp
Begrip/Artikel
50 Gesloten vragen 90 minuten 55% met correctie voor de gokkans
Taxonomie
# vragen
1.1.1 De kandidaat kan in hoofdlijnen het begrip constitutionele monarchie omschrijven en de belangrijkste kenmerken ervan benoemen 1.1.2 De kandidaat kan in hoofdlijnen het begrip democratische rechtsstaat omschrijven en de belangrijkste kenmerken ervan benoemen 1.1.3 De kandidaat kan in hoofdlijnen het begrip gedecentraliseerde eenheidsstaat omschrijven en de belangrijkste kenmerken ervan benoemen 1.1.4 De kandidaat kan het principe van de scheiding der machten omschrijven (trias politica) 1.2.1 De kandidaat kan het begrip provincie omschrijven en haar belangrijkste taken benoemen 1.2.2 De kandidaat kan het begrip Provinciale Staten en haar rol omschrijven en haar belangrijkste taken en haar bevoegdheden benoemen
K
1
1.2.3 De kandidaat kan het begrip Gedeputeerde Staten en haar rol omschrijven en haar belangrijkste taken benoemen 1.2.4 De kandidaat kan het begrip Commissaris van de Koning, zijn rol en functie omschrijven en zijn belangrijkste taken en zijn bevoegdheden benoemen 1.2.5 De kandidaat kan het begrip gemeente omschrijven en haar belangrijkste taken benoemen 1.2.6 De kandidaat kan het begrip gemeenteraad en zijn rol omschrijven en zijn belangrijkste taken en zijn bevoegdheden benoemen
K
Toetsterm
I. Het functioneren binnen en als onderdeel van de organen van de strafrechtspleging 1. Staatsinrichting en wetgeving algemeen (5 vragen = 10%) 1.1 Staat, regering en zijn bestuur
1.2 Provincies en gemeenten
Constitutionele monarchie Art. 42 lid 2 GW Democratische rechtsstaat Art. 51, 52, 54, 55, 56 GW Gedecentraliseerde eenheidsstaat Art. 132, 133 GW Scheiding der machten Art. 42 lid 1, 81, 117 GW Provincie Provinciale Staten Art. 125, 127, 129 lid 1 en 4 GW Gedeputeerde Staten Art. 34 PW Commissaris van de Koning Art. 9, 34, 61 PW Gemeente Gemeenteraad Art. 125, 127, 129 lid 1 en 4 GW
K K
K K
1
K
K
K K
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 1
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
College van B&W Art. 34 Gemw Burgemeester Art. 9, 34, 61 Gemw Wet
1.2.7 De kandidaat kan het begrip College van B&W en zijn rol omschrijven en zijn belangrijkste taken benoemen 1.2.8 De kandidaat kan het begrip burgemeester, zijn rol en functie omschrijven en zijn belangrijkste taken en zijn bevoegdheden benoemen 1.3 1.3.1 De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven hoe centrale wetgeving is Centrale wetgeving georganiseerd, hoe wetten tot stand komen, hoe wetten worden gewijzigd en hoe wetten worden geschrapt AMvB 1.3.2 De kandidaat kan het begrip Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Art. 89 GW omschrijven en kan in hoofdlijnen benoemen hoe een AMvB tot stand komt en wordt vastgesteld 1.4 Provinciale verordening 1.4.1 De kandidaat kan het begrip provinciale verordening omschrijven en kan Decentrale wetgeving Art. 127 GW in hoofdlijnen benoemen hoe een provinciale verordening tot stand komt en wordt vastgesteld Gemeentelijke verordening 1.4.2 De kandidaat kan het begrip gemeentelijke verordening omschrijven en Art. 127, 176 GW kan in hoofdlijnen benoemen hoe een gemeentelijke verordening tot stand komt en wordt vastgesteld 1.5 Strafrecht algemeen 1.5.1 De kandidaat kan benoemen welke wetboeken de basis van het Strafrecht algemeen Art. 107 lid 1 GW Nederlands strafrecht vormen en kan de begrippen materieel strafrecht en formeel strafrecht omschrijven Wetboek van Strafrecht 1.5.2 De kandidaat kan benoemen welke plaats het Wetboek van Strafrecht (WvSr) heeft in het Nederlandse recht en wat het beschrijft Wetboek van Strafvordering 1.5.3 De kandidaat kan benoemen welke plaats het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft in het Nederlandse recht en wat het beschrijft 2. Functioneren binnen het voor zijn opsporingstaak vastgesteld wettelijk kader (5 vragen = 10%) 2.1 De boa functioneert overeenkomstig het daartoe bepaalde in het Wetboek van Strafvordering (Sv)
Opsporingsambtenaar Art. 127, 141, 142 Sv Bevoegdheid tot uitvoering taken boa Art. 142 lid 1 Sv Taken en bevoegdheden boa Art. 142 lid 1 t/m 3 Sv H5 Beleidsregels BOA Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Art. 142 lid 4 Sv
K K K
1
K
K
1
K
K
1
K K
2.1.1 De kandidaat kan de begrippen algemeen opsporingsambtenaar en buitengewoon opsporingsambtenaar omschrijven 2.1.2 De kandidaat kan benoemen wie bevoegd zijn de taken van boa uit te voeren
K
2.1.3 De kandidaat kan benoemen met welke taken de boa is belast
K
2.1.4 De kandidaat kan benoemen dat nadere regels zijn uitgewerkt in een AMvB
K
1
K
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 2
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
2.2 De boa functioneert overeenkomstig het daartoe bepaalde in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar
2.3 Samenwerking met de politie
Verkrijgen en verlenen van de opsporingsbevoegdheid Art. 2, 3, 4, 16 lid 1 en 2, 17, 19 lid 1 BBO Akte van opsporingsbevoegdheid en Akte van beëdiging Art. 10, 19 BBO Intrekken, vervallen en beëindigen van de opsporingsbevoegdheid Art. 8, 35 lid 1 en 2 BBO Het toezicht over de boa Art. 32, 36, 38, 39, 41, 42 BBO De instructie aan de boa Art. 25 lid 1 en 2, 26, 26a, 27, 28, 29, 31 BBO Samenwerking met de politie Art. 10 lid 2 Politiewet 2012 Art. 146 lid 2 Sv Art.. 29 lid 1, 30 lid 1, 38 BBO Brief minister aan TK d.d. 1 april 2014 Het begrip Politie Art. 2, 2a Politiewet 2012 De taak van de politie Art. 3 Politiewet 2012 De organisatie van de Nationale Politie Art. 25 lid 1, 27 lid 1, 38 lid 1, 42 lid 1 en 3 Politiewet 2012 De bevoegdheden van de politie
2.2.1 De kandidaat kan de algemene voorwaarden benoemen waaronder opsporingsbevoegdheid kan worden verkregen of kan worden verleend
K
1
2.2.2 De kandidaat kan de begrippen Akte van opsporingsbevoegdheid en Akte van beëdiging omschrijven
K
2.2.3 De kandidaat kan de omstandigheden benoemen voor het intrekken, vervallen en beëindigen van de opsporingsbevoegdheid
K
2.2.4 De kandidaat kan omschrijven hoe het toezicht over de boa is ingericht
K
2.2.5 De kandidaat kan de regels benoemen waaronder hij zijn functie uitoefent
K
1
2.3.1 De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven hoe samenwerking met de politie is ingericht en georganiseerd
K
1
2.3.2 De kandidaat kan het begrip Politie omschrijven
K
2.3.3 De kandidaat kan de taak van de politie benoemen
K
2.3.4 De kandidaat kan de organisatie van de Nationale Politie omschrijven
K
2.3.5 De kandidaat kan de bevoegdheden van de politie benoemen
K
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 3
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
Art. 6, 7 lid 1, 3 en 5 Politiewet 2012 De verleende 2.3.6 De kandidaat kan de bevoegdheden van de boa in relatie tot het gebruik bevoegdheden aan de boa van geweld en fouilleren benoemen Art. 7 lid 7 Politiewet 2012 Het gezag over de politie 2.3.7 De kandidaat kan de organisatie van het gezag over de politie omschrijven Art. 11 lid 1, 12 lid 1, 13 lid 1 en 3 Politiewet 2012 Art. 39 Wvr 2.4 Bevoegdheid tot opsporing 2.4.1 De kandidaat kan benoemen wie bevoegd zijn tot het verrichten van Het opsporen van van strafbare feiten opsporing van belastbare feiten strafbare feiten Art. 141, 142, 148 lid 1 Sv Minister van Veiligheid en 2.4.2 De kandidaat kan de rol van de minister in relatie tot het opsporen van Justitie strafbare feiten omschrijven Art. 127 Wet RO College van Procureurs2.4.3 De kandidaat kan de rol van het College van Procureurs-Generaal in Generaal relatie tot het opsporen van strafbare feiten omschrijven Art. 130 lid 2 Wet RO Openbaar Ministerie 2.4.4 De kandidaat kan de rol van het Openbaar Ministerie in relatie tot het Art. 124 Wet RO opsporen van strafbare feiten omschrijven Officier van justitie 2.4.5 De kandidaat kan de rol van de officier van justitie in relatie tot het Art. 148 lid 1 en 2, 149, 181 opsporen van strafbare feiten omschrijven lid 1 Sv Hulpofficier van justitie 2.4.6 De kandidaat kan het begrip hulpofficier van justitie en zijn rol in relatie tot Art. 132a, 146a Sv het opsporingen van strafbare feiten omschrijven Rechter-commissaris 2.4.7 De kandidaat kan de rol van de rechter-commissaris in relatie tot het Art. 63 jo. 64, 170 lid 2, opsporingen van strafbare feiten omschrijven 177, 180 Sv 3. Handelen naar de ambtseed en de eed van zuivering (2 vragen = 4%) 3.1 De boa handelt op grond van kennis van afgelegde eden of beloften
Ambtseed, ambtsbelofte, eed of belofte van zuivering Art 20, 21 BBO
3.1.1 De kandidaat kan de begrippen ambtseed of ambtsbelofte en eed of belofte van zuivering omschrijven
K
K
K
1
K
K
K K
K K
K
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 4
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
3.2 De boa onthoudt zich van (ambts)misdrijven
(Ambts)misdrijven Art. 44, 177 lid 1, 207 lid 1 t/m 3, 225 lid 1 en 2, 363 lid 1, 370 lid 1 WvSr II. Het opsporen van strafbare feiten
3.2.1 De kandidaat kan de belangrijkste (ambts)misdrijven waarvan de boa zich moet onthouden benoemen
K
1
1
4. Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten (2 vragen = 4%) 4.1 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten n.a.v. eigen bevindingen 4.2 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten n.a.v. het doen van aangifte 4.3 Verzamelen en/of ontvangen van gegevens m.b.t. mogelijk strafbare feiten n.a.v. het doen van een klacht
Eigen bevindingen
4.1.1 De kandidaat kan benoemen met welk doel de boa gegevens verzamelt
K
Aangifte
4.2.1 De kandidaat kan de begrippen aangifte en ambtshalve vervolgbaar omschrijven 4.2.2 De kandidaat kan het proces van het doen van aangifte beschrijven
K
Doen van aangifte Art. 161, 163 lid 1, 2, 3, 4 en 6 Sv Art. 70, 188 WvSr Klacht 4.3.1 De kandidaat de begrippen klacht en op klacht vervolgbaar omschrijven Doen van een klacht 4.3.2 De kandidaat kan het proces van het doen van een klacht beschrijven Art. 161, 163 lid 1, 164 lid 1, 165 lid 1 Sv Art. 67, 188 WvSr Klachtdelict 4.3.3 De kandidaat kan het begrip klachtdelict omschrijven en kan hiervan Art. 266 lid 1, 269, 285b, voorbeelden noemen 316 lid 1 en 2, 319, 324, 338 WvSr 5. Beoordelen of de verzamelde en/of ontvangen informatie strafrechtelijk relevant is (7 vragen = 14%)
K
5.1 Het legaliteitsbeginsel
Legaliteitbeginsel Art. 16 GW Art. 1, 91 WvSr Art. 1 Sv
K
5.1.1 De kandidaat kan in hoofdlijnen het begrip legaliteitsbeginsel en de reikwijdte ervan omschrijven
K K
1
K
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 5
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
5.2 Toepasselijkheid Nederlandse strafwet 5.3 Een feit als strafbaar feit
Territorialiteitsbeginsel en vlagbeginsel Art. 2, 3 WvSr Strafbaar feit Wettelijke rechtvaardigingsen schulduitsluitingsgronden Art. 39, 40, 41, 42, 43 lid 1 WvSr Strafbepaling
5.4 Poging tot misdrijf en voorbereiding van een misdrijf 5.5 Deelnemen aan strafbare feiten
Poging tot misdrijf Art. 45 lid 1, 46b WvSr Voorbereiding van een misdrijf Art. 46 lid 1, 46b WvSr Daders en medeplichtigen Art. 47, 48, 49 WvSr
5.2.1 De kandidaat kan de begrippen territorialiteitsbeginsel en vlagbeginsel omschrijven
K
5.3.1 De kandidaat kan het begrip strafbaar feit, de voorwaarden van de strafbaarheid en de hiermee in relatie staande begrippen omschrijven 5.3.2 De kandidaat kan de wettelijke uitsluitingsgronden benoemen
K
2
K
1
5.3.3 De kandidaat kan het begrip en de opbouw van de strafbepaling omschrijven en kan de hoofdstraffen benoemen 5.4.1 De kandidaat kan het begrip poging tot misdrijf omschrijven.
K
1
K
1
5.4.2 De kandidaat kan het begrip voorbereiding van een misdrijf omschrijven
K
5.5.1 De kandidaat de begrippen daders en medeplichtigen omschrijven
K
Rechtspersonen 5.5.2 De kandidaat kan benoemen wie strafbare feiten kunnen begaan en kan Art. 51 lid 1 WvSr de soorten rechtspersonen benoemen Art. 1 lid 1, art. 3 Boek 2 BW 5.6 Samenloop van strafbare 5.6.1 De kandidaat kan het begrip samenloop van strafbare feiten omschrijven Samenloop van strafbare feiten en hiervan voorbeelden noemen. feiten Art. 55 WvSr 5.7 Jeugdige personen 5.7.1 De kandidaat kan de belangrijkste relevante bepalingen met betrekking tot Jeugdige personen Art. 486 Sv jeugdige personen benoemen Art. 77a WvSr Art. 2 WID 6. Een onderzoek instellen teneinde bewijsmateriaal te verzamelen (23 vragen = 46%) 6.1 De verdachte
De verdachte Art. 27 lid 1 en 2 Sv
6.1.1 De kandidaat kan het begrip verdachte omschrijven
1
K
K
K
K
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 6
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
6.2 Rechtmatig toepassen van de opsporingsbevoegdheden
6.3 Toepassen van dwangmiddelen ten aanzien van de persoonlijke vrijheid
Opsporingsbevoegdheden
Misbruik van de opsporingsbevoegdheden Art. 3:3 Awb Art. 359a Sv Opsporingsbevoegdheden t.a.v. jeugdige personen Art. 487 lid 1 Sv Opsporingsbevoegdheden bij vrijwillige en niet vrijwillige medewerking Opsporingsbevoegdheden bij herhaalde en voortgezette toepassing van bevoegdheden Opsporingsbevoegdheden onder bescherming van wettelijke regels Art 179, 180, 184 lid 1, 185, 266 lid 1 jo. art. 267 jo. art. 269 WvSr Staande houden Art. 27a, 27c Sv, 52 Sv Art. 435 sub 4 WvSr Identiteit Art. 4 lid 1, art. 5 lid 5, art. 6, art. 9 lid 1 en 3 Boek 1 BW Toonplicht identiteitsbewijs Art. 1 sub 1 t/m sub 4, art. 2 WID
6.2.1 De kandidaat kan de begrippen met betrekking tot de opsporingsbevoegdheden uitleggen (opsporingsbevoegdheden, toezichtbevoegdheden) 6.2.2 De kandidaat kan de begrippen met betrekking tot de opsporingsbevoegdheden omschrijven (rechtmatigheid, wetmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit) 6.2.3 De kandidaat kan de begrippen met betrekking tot misbruik van de opsporingsbevoegdheden uitleggen en kent de mogelijke gevolgen van het ontbreken van de rechtmatigheid
B
1
6.2.4 De kandidaat kan de belangrijkste bevoegdheden van de boa met betrekking tot jeugdige personen benoemen
K
6.2.5 De kandidaat kan de opsporingsbevoegdheden van de opsporingsambtenaar bij (niet) vrijwillige medewerking van de verdachte benoemen 6.2.6 De kandidaat kan de begrippen herhaalde toepassing van eenzelfde bevoegdheid en voortgezette toepassing van bevoegdheden uitleggen
K
6.2.7 De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie bepalen of gedrag strafbaar kan worden gesteld.
T
2
6.3.1 De kandidaat kan het begrip staande houden omschrijven en kan de voorwaarden waaronder staande mag worden gehouden benoemen
K
2
6.3.2 De kandidaat kan de wettelijke regels met betrekking tot het Nederlandse naamrecht benoemen
K
1
6.3.3 De kandidaat kan de documenten waarmee de identiteit kan worden vastgesteld benoemen
K
K
B
1
1
B
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 7
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
Bevoegdheid vorderen inzage identiteitsbewijs Art. 8 lid 1 en 2 Politiewet 2012 Art. 5:16 Awb Art. 447e WvSr Vaststellen en bewijsvoering identiteit Art. 27a, 55b, 55c lid 1 en 2 Sv Heterdaad en buiten heterdaad Art. 128 Sv Aanhouden van een verdachte Art. 15 lid 1 GW Art. 53 lid 1, 54 lid 1 t/m 3, 55 lid 1 en 2, 55a lid 1 en 2, 67 lid 1 sub a, 133 Sv Geleiden van de verdachte voor de (hulp)officier van justitie Art 53 lid 2 t/m 4, 54 lid 1 t/m 3, 57, 60, 61 lid 1 Sv Bevel tot ophouden van een verdachte voor onderzoek en ter vaststelling van zijn identiteit Art. 61 lid 1 t/m 8 Sv Verhoren van een verdachte Art. 23 lid 4, 27c lid 3 en 4, 29 Sv Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor Rechtsbijstand Art. 18 lid 1 GW
6.3.4 De kandidaat kan benoemen wie bevoegd is tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs en kan de strafbaarheid bij het niet tonen van een identiteitsbewijs benoemen
K
1
6.3.5 De kandidaat kan benoemen wie de identiteit van de verdachte kan vaststellen, op welke wijze dat geschiedt en welke gegevens daartoe moeten worden gevraagd aan de verdachte)
K
6.3.6 De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of er sprake is van heterdaad.
T
1
6.3.7 De kandidaat kan benoemen wanneer, waar en door wie een verdachte mag worden aangehouden bij ontdekking op heterdaad en ontdekking buiten heterdaad.
K
2
6.3.8 De kandidaat kan de procedure beschrijven met betrekking tot het voorgeleiden van de verdachte
K
1
6.3.9 De kandidaat kan de procedure beschrijven en bepalingen benoemen met betrekking tot het ophouden van een verdachte voor onderzoek
K
1
6.3.10 De kandidaat kan de procedure beschrijven met betrekking tot het verhoren van een verdachte en kan de rechten van de verdachte benoemen
B
2
6.3.11 De kandidaat kan de rechten van de verdachte met betrekking tot rechtsbijstand benoemen
K
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 8
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
Art. 28, 50 lid 1 en 2, 50a Sv De processtukken Art. 30 lid 1, 31 sub a, 51, 137, 149a lid 1 en 2 Sv Inverzekeringstelling van een verdachte Art. 57 lid 1, 58 lid 1 en 2 Sv In voorlopige hechtenis nemen van een verdachte Art. 63 lid 1, 64 lid 1 en 2, 65 lid 1 en 2, art. 66 lid 1, 133 Sv Geleiden van de verdachte voor de rechtercommissaris Art. 59a lid 1 t/m 4 Sv Dagvaardigen van een verdachte Art. 258 lid 1, 261 lid 1 en 2 Sv Pro-formazitting 6.4 Toepassen van dwangmiddelen ten aanzien van de persoonlijke integriteit 6.5 Inbeslagneming van voorwerpen
Strafvorderlijke fouillering ter inbeslagneming Art. 11 GW Art. 56 Sv Inbeslagneming van voorwerpen Art. 107 lid 1 Boek 3 BW Art. 94, 95, 96, 96a lid 1 en 2, 96b, 116 lid 1 en 2, 134 Sv
6.3.12 De kandidaat kan de rechten van de verdachte en de raadsman van de verdachte met betrekking tot processtukken benoemen
K
6.3.13 De kandidaat kan het begrip bevel tot inverzekeringstelling omschrijven en de voorwaarden voor inverzekeringstelling benoemen
K
6.3.14 De kandidaat kan het begrip voorlopige hechtenis omschrijven en de voorwaarden voor het in voorlopige hechtenis nemen benoemen
K
6.3.15 De kandidaat kan de rol van de rechter-commissaris omschrijven en de procedure van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris beschrijven
K
1
1
6.3.16 De kandidaat kan het begrip dagvaarding ter terechtzitting omschrijven
6.3.17 De kandidaat kan het begrip pro-formazitting omschrijven en het doel van een pro-formazitting uitleggen 6.4.1 De kandidaat kan de begrippen onderzoek aan het lichaam of kleding en onderzoek in het lichaam omschrijven en de voorwaarden voor deze onderzoeken benoemen
6.5.1 De kandidaat kan de bevoegdheden van de opsporingsambtenaar benoemen en de procedure beschrijven met betrekking tot de inbeslagneming van voorwerpen
K/B K
1
K
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 9
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
6.6 Betreden en binnentreden van woningen en plaatsen
Betreden en binnentreden van woningen in het algemeen Art. 12 GW Art. 1 lid 1, 2 en 4 Awob Betreden en binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner Art. 12 GW Art. 2 lid 1 en 3, art. 3 lid 1 en 2, art. 8 lid 2, art. 9, art. 10 lid 1, art. 11 lid 1 eerste volzin Awob Betreden van enkele bijzondere plaatsen Art. 12 Awob III. De afhandeling van opgespoorde strafbare feiten
6.6.1 De kandidaat kan de algemene begrippen betreden en binnentreden van een woning omschrijven en de bijbehorende bevoegdheden benoemen
K
6.6.2 De kandidaat kan de bevoegdheden van de opsporingsambtenaar benoemen en de procedure beschrijven met betrekking tot het betreden en binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner
K
6.6.3 De kandidaat kan de bevoegdheden van de opsporingsambtenaar met betrekking tot het betreden van enkele bijzondere plaatsen benoemen
K
1
7. Een proces-verbaal opmaken dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting (3 vragen = 6%) 7.1 De functie van het procesverbaal
7.2
De beslissing tot vervolging Art. 167 lid 1 Sv, art. 242 lid 1 Sv De beslissing tot afzien of niet voortzetten van vervolging Art. 12, 167 lid 2, 242 lid 2 Sv De strafbeschikking Art. 257a lid 1 en 2 Sv
7.1.1 De kandidaat kan het begrip vervolging omschrijven
7.1.3 De kandidaat kan het begrip strafbeschikking omschrijven en kan de daarbij behorende straffen en maatregelen benoemen
K
De Halt-straf
7.1.4 De kandidaat kan het begrip Halt-straf omschrijven en kan benoemen wie, en onder welke voorwaarden, een Halt-straf kan voorstellen 7.1.5 De kandidaat kan de noodzaak van de aanwezigheid van wettig en overtuigend bewijs bij de behandeling door de rechter uitleggen
K
7.2.1 De kandidaat kan benoemen op welk moment en op welke wijze een proces-verbaal wordt opgemaakt
K
De gerechtelijke beslissing Art. 338, 339 lid 1 sub 5 jo. 344 lid 1 sub 2 Sv Opmaken van het procesverbaal
7.1.2 De kandidaat kan de begrippen sepot en opportuniteitsbeginsel omschrijven en kan de artikel 12-procedure uitleggen
K
1
K/B
B
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 10
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
Wettelijk eisen t.a.v. het proces-verbaal
Art. 152 lid 1, 153 Sv
Het doen toekomen van het 7.2.2 De kandidaat kan benoemen wanneer en aan wie de proces-verbaal aan de opsporingsambtenaar het door hem opgemaakte proces-verbaal moet juiste functionaris doen toekomen Art. 156 lid 1 Sv De inhoud van het proces7.2.3 De kandidaat kan benoemen welke mededelingen in een proces-verbaal verbaal worden opgenomen en kan de relevante begrippen benoemen 8. Een verdachte tegen wie een proces-verbaal is opgemaakt informeren over de mogelijke gevolgen ervan (3 vragen = 6%) 8.1 De organisatie en de taken van het Openbaar Ministerie
8.2 De procureur-generaal bij de Hoge Raad
8.3 De organisatie van de rechtspraak
K
K
1
1
De organisatie van het Openbaar Ministerie Art. 125 Wet RO
8.1.1 De kandidaat kan benoemen wie de taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie uitoefenen
K
De taken van het Openbaar Ministerie m.b.t. de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen Art. 553 Sv De procureur-generaal bij de Hoge Raad Art. 111 lid 2 sub a en c Wet RO Art. 117 lid 1 GW De rechterlijke colleges Art. 2 Wet RO Art. 117 lid 1, 121 GW De rechtbanken (strafrecht) Art. 1, 3 Wet RI Art. 40 lid 1, 47, 51, 52, 53 Wet RO Art. 368, 382 sub b Sv De gerechtshoven Art. 2, 3 Wet RI Art. 58 lid 1, 60 lid 1 Wet RO Art. 411 lid 1 Sv
8.1.2 De kandidaat kan de rol van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen omschrijven
K
8.2.1 De kandidaat kan de rol van de procureur-generaal bij de Hoge Raad omschrijven
K
8.3.1 De kandidaat kan de te onderscheiden rechtscolleges benoemen en kan de begrippen enkelvoudige kamer en meervoudige kamer omschrijven
K
8.3.2 De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven hoe de rechtbank is georganiseerd en kan benoemen welke strafzaken door de rechtbank en de te onderscheiden rechters worden behandeld
K
8.3.3 De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven hoe het gerechtshof is georganiseerd en wat de taak is van het gerechtshof en kan benoemen welke strafzaken door het gerechtshof worden behandeld
K
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 11
Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017
8.4 De rechterlijke beslissing
De Hoge Raad Art 72 lid 1, 75 lid 2, 81 Wet RO De rechterlijke beslissing Art. 338, 339, 344 lid 2, 350, 351, 352 lid 1 eerste volzin Sv
8.3.4 De kandidaat kan omschrijven wat de taken zijn van De Hoge Raad en kan benoemen welke strafzaken door de Hoge Raad worden behandeld
K
8.4.1 De kandidaat kan uitleggen hoe de rechterlijke beslissing tot stand komt
B
Gebruikte afkortingen
Gebruikte taxonomie (naar Bloom)
Awob: BBO: BW: boa: Gemw: GW: PW: Sv: Wet RI: Wet RO: WID: Wvr: WvSr:
K: Kennis B: Begrip T Toepassen
Algemene wet op het binnentreden Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Burgerlijk Wetboek buitengewoon opsporingsambtenaar Gemeentewet Grondwet Provinciewet Wetboek van Strafvordering Wet op de rechterlijke indeling Wet op de rechterlijke organisatie Wet op de identificatieplicht Wet veiligheidsregio’s Wetboek van Strafrecht
1
Vastgesteld juni 2016 (1.0) 12