- inzicht -
wetsartikelen die zijn opgenomen in de eindtermen
opleiding BOA
Besluit BOA
Deze reader geeft een overzicht van de wetsartikelen die zijn genoemd in de eindtermen, versie juni 2005. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 2 De buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over: a. een titel van opsporingsbevoegdheid, b. de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en c. een akte van beëdiging, is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig procesverbaal op te maken als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering. Hoofdstuk 2. De titel van opsporingsbevoegdheid § 1. Algemene bepalingen Artikel 3 De titel van opsporingsbevoegdheid is de rechtsgrond die de bevoegdheid tot opsporen bepaalt van de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, b of c , dan wel artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De titel, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a en b , en de aanvullende bevoegdheid op grond van artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden overeenkomstig dit hoofdstuk verleend. Artikel 4 1. Een akte van opsporingsbevoegdheid wordt verleend, een aanwijzing wordt gedaan, dan wel een aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt toegekend, indien die opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de desbetreffende persoon of de dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is. 2. Een akte van opsporingsbevoegdheid en de aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de dag waarop de akte van beëdiging is uitgereikt. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd. 3. De aanwijzing en de categoriaal verleende aanvullende opsporingsbevoegdheid gelden voor de duur van maximaal vijf jaren met ingang van de datum van inwerkingtreding van de beschikking. De geldigheidsduur kan telkens met maximaal vijf jaren worden verlengd.
kenmerk: BOA.besluitBOA.doc
versie: 1.0a
© RBBA BV – Lelystad
blad 1 5 bladen
- inzicht -
wetsartikelen die zijn opgenomen in de eindtermen
opleiding BOA
Besluit BOA Artikel 8
1. Een akte van opsporingsbevoegdheid, de aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid worden ingetrokken op aanvraag van de werkgever of indien de noodzaak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, niet meer aanwezig is. 2. De intrekking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door degene die de akte van opsporingsbevoegdheid of de aanvullende opsporingsbevoegdheid heeft verleend, dan wel de aanwijzing heeft gedaan. § 2. De procedure voor het verkrijgen van de akte van opsporingsbevoegdheid Artikel 10 Onze Minister verleent de akte van opsporingsbevoegdheid, waarin staan vermeld het grondgebied en de strafbare feiten waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. Hoofdstuk 3. De bekwaamheid en de betrouwbaarheid Artikel 16 1. Een persoon beschikt over de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. De bekwaamheid blijkt uit het met goed gevolg hebben afgelegd van een examen waarmee Onze Minister heeft ingestemd. Artikel 17 1. Een persoon beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij van onbesproken gedrag is. 2. Onze Minister beslist of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden. Hoofdstuk 4. De beëdiging Artikel 19 1. Onze Minister maakt ten behoeve van de beëdiging een akte van beëdiging op. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld model. 2. In de akte van beëdiging zijn in elk geval opgenomen de feiten tot de opsporing waarvan de desbetreffende persoon beëdigd is en het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. Als grondgebied wordt bepaald het gebied waarop de desbetreffende persoon zijn functie uitoefent in verband waarmee hij tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt beëdigd. 3. Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is politiebevoegdheden uit te oefenen dan wel geweldmiddelen, als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie en de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, te gebruiken, wordt daarvan aantekening gemaakt op de akte. kenmerk: BOA.besluitBOA.doc
versie: 1.0a
© RBBA BV – Lelystad
blad 2 5 bladen
- inzicht -
wetsartikelen die zijn opgenomen in de eindtermen
opleiding BOA
Besluit BOA Hoofdstuk 5. De instructie Artikel 25
3. Indien hij bevoegd is politiebevoegdheden uit te oefenen, gedraagt hij zich overeenkomstig artikel 8, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Politiewet 1993 en de op hem van toepassing zijnde bepalingen uit de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 28 De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt bij de opsporing de door of namens het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 148 van het Wetboek van Strafvordering, gegeven aanwijzingen op, tenzij artikel 80, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of artikel 203 van de Wet inzake de douane van toepassing is. Hij verstrekt het bevoegd gezag de gewenste inlichtingen. Artikel 29 1. De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt bij het uitoefenen van de politiebevoegdheden de door of namens de meerdere, bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, gegeven aanwijzingen op. 2. Hij verstrekt de meerdere, bedoeld in het eerste lid, de gewenste inlichtingen. Artikel 30 1. De buitengewoon opsporingsambtenaar volgt de aanwijzingen van de toezichthouder en de direct toezichthouder op die met het oog op een goede samenwerking met de politie zijn gegeven, tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald. 2. Hij verstrekt hen de gewenste inlichtingen en stelt hen terstond op de hoogte van een voorgenomen wijziging van zijn standplaats, zijn functie en zijn werkgever. Artikel 31 3. Indien de uitoefening van politiebevoegdheden mede het gebruik van bepaalde geweldmiddelen, als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, omvat, oefent de buitengewoon opsporingsambtenaar met die middelen. Hoofdstuk 6. Het toezicht § 1. Algemeen Artikel 32 1. Onze Minister is belast met het toezicht op de buitengewoon opsporingsambtenaar voor wat betreft diens titel van opsporingsbevoegdheid en diens bekwaamheid en betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden. kenmerk: BOA.besluitBOA.doc
versie: 1.0a
© RBBA BV – Lelystad
blad 3 5 bladen
- inzicht -
wetsartikelen die zijn opgenomen in de eindtermen
opleiding BOA
Besluit BOA
2. Iedere vijf jaar dan wel op het daartoe op de akte van beëdiging vermelde tijdstip, stelt Onze Minister vast of de titel van opsporingsbevoegdheid en de bekwaamheid en de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden nog aanwezig zijn, alsmede of het dienstverband of de functie van de buitengewoon opsporingsambtenaar ongewijzigd is gebleven en het opsporen van strafbare feiten nog steeds onderdeel uitmaakt van diens functie. 3. Onze Minister kan daartoe inlichtingen vragen aan het College van procureurs-generaal en andere betrokkenen. Artikel 35 1. De opsporingsbevoegdheid vervalt met ingang van de dag na de datum waarop a. de titel van opsporingsbevoegdheid vervalt of wijzigt, tenzij de akte van beëdiging is gewijzigd als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder a ; b. is vastgesteld dat de bekwaamheid of betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is; c. is vastgesteld dat het dienstverband met de werkgever is beëindigd, dan wel dat de opsporing van strafbare feiten geen onderdeel meer uitmaakt van de functie van de desbetreffende persoon; d. door Onze Minister de opsporingsbevoegdheid van de desbetreffende persoon is beëindigd. 2. Onze Minister kan de opsporingsbevoegdheid van een buitengewoon opsporingsambtenaar beëindigen a. op een daartoe strekkende aanvraag van de werkgever of van de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar; b. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar misbruik maakt van zijn bevoegdheden; c. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar de aanwijzingen van het bevoegd gezag, de toezichthouder en de direct toezichthouder niet nakomt; d. indien de buitengewoon opsporingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met enige andere bepaling bij of krachtens dit besluit of voor zover op hem van toepassing, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. § 2. De toezichthouder en direct toezichthouder Artikel 36 2. Indien het grondgebied, bedoeld in artikel 5, onder b , is gelegen binnen de grenzen van een politieregio, is de hoofdofficier van justitie, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Politiewet 1993, de toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar. De korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993, is in dat geval de direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 37 1. Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is in het gehele land op te kenmerk: BOA.besluitBOA.doc
versie: 1.0a
© RBBA BV – Lelystad
blad 4 5 bladen
- inzicht -
wetsartikelen die zijn opgenomen in de eindtermen
opleiding BOA
Besluit BOA
sporen dan wel zijn titel van opsporingsbevoegdheid ontleent aan een beschikking als bedoeld in de artikelen 11 en 13, wijst Onze Minister een lid van het openbaar ministerie als toezichthouder aan. Onze Minister kan de korpschef van een regionaal politiekorps of de korpschef van het Korps landelijke politiediensten als direct toezichthouder aanwijzen. Artikel 38 De toezichthouder ziet er op toe dat de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn taak bij de opsporing naar behoren vervult en de opsporingsbevoegdheden alsmede de politiebevoegdheden op juiste wijze uitoefent. Hij ziet eveneens toe op een goede samenwerking met de politie. Artikel 39 1. De direct toezichthouder ziet toe dat de buitengewoon opsporingsambtenaar het gestelde in hoofdstuk 5 naleeft. Hij oefent tevens het dagelijks toezicht uit op de juiste uitoefening van bevoegdheden en een goede samenwerking met de politie. 2. De direct toezichthouder ziet toe dat de werkgever zorg draagt voor het onderricht aan de buitengewoon opsporingsambtenaar, tenzij in de voorschriften, bedoeld in artikel 16, tweede lid, een ander persoon daarvoor is aangewezen. 3. De direct toezichthouder verstrekt de toezichthouder de gewenste inlichtingen en doet ook ongevraagd mededeling van hetgeen voor het uitoefenen van het toezicht van belang kan zijn. § 3. De werkgever Artikel 42 1. De werkgever zendt terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan de toezichthouder en de direct toezichthouder. 2. Bij de afhandeling van de klacht neemt de werkgever het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van die bevoegdheden in acht.
kenmerk: BOA.besluitBOA.doc
versie: 1.0a
© RBBA BV – Lelystad
blad 5 5 bladen