TOESPRAAK NATIONALE HOLOCAUST HERDENKING 26 JANUARI 2014
Dames en heren,
Op 23 februari 1945, vier weken na de bevrijding van Auschwitz, schreef Otto Frank vanuit het zogeheten Stammlager aan zijn moeder:
“Ik bericht je, dat ik door de Russen gered ben, dat ik gezond en vol goede moed ben en dat er in alle opzichten goed voor mij wordt gezorgd. Waar Edith en de beide kinderen zijn weet ik niet, we zijn al vanaf 5 september 1944 van elkaar gescheiden. Ik heb alleen gehoord, dat ze naar Duitsland getransporteerd zijn. Hopelijk zien we ze gezond weer terug.”
Het was het eerste levensteken van de acht onderduikers uit het Achterhuis na hun arrestatie op 4 augustus 1944. Toen Otto Frank zijn brief schreef waren naast hem zelf nog vier van hen in leven: zijn beide dochters Margot en Anne, Auguste van Pels en haar zoon Peter. Geen van hen zou de oorlog overleven. Margot en Anne waren eind oktober 1944 naar Bergen Belsen gedeporteerd en bezweken daar in maart 1945 aan tyfus. Auguste van Pels werd vermoord tijdens een transport naar Teresienstadt. Haar zoon Peter bezweek op of vlak voor de dag van de bevrijding aan de ontberingen in Mauthausen. Al eerder hadden de Nazi’s een einde gemaakt aan de levens van Edith Frank, Herman van Pels en de tandarts Fritz Pfeffer, de eerste twee in Auschwitz, Fritz Pfeffer in Neuengamme.
De namen van deze en andere concentratie- en vernietigingskampen hebben we zojuist tijdens de herdenking gehoord bij het uitspreken van het Jizkor gebed door rabbijn Menno ten Brink. Ook als je, zoals ik, geen geloofsovertuiging aanhangt, ontkom je niet aan de rituele kracht van dit gebed. De sonore opsomming van die sinistere namen grijpt je bij de keel en laat je niet meer los. Met je ogen dicht dwaal je in gedachten over de kaart van Europa, oostwaarts, en zie je al die zwarte stippen voor je: kleine boerendorpen en slaperige provinciestadjes, die toen het decor vormden van een kolkende vernietigingsmachine.
1
Veel van de namen zie je voor je als het bord van een treinstation. Dat van Sobibor is voor ons in Nederland een van de bekendste, ook omdat het in het volkomen lege landschap zo’n onwezenlijke indruk maakt. Letterlijk en figuurlijk een eindstation, met het bord Sobibor als de echo uit een verder nagenoeg onzichtbaar verleden. Want bijna alle sporen van de vernietiging zijn uitgewist, het landschap ligt er weer lieflijk bij, in de dorpen en stadjes gaat het leven weer zijn gangetje.
Op de klanken van het Jizkor-gebed gaan mijn gedachten ook uit naar zwarte stippen op een andere kaart. In mei 1941 maakten ambtenaren van de gemeente Amsterdam in opdracht van de bezetter een kaart met de verspreiding van de Joden over de gemeente. We zien een plattegrond van de stad vol zwarte stippen, met concentraties rond het Waterlooplein, de Transvaalbuurt en de Rivierenbuurt. De legenda in de rechterbovenhoek legt uit hoe de kaart moet worden gelezen: elke stip = 10 Joden. De kaart is niet ver van hier te zien, in het Verzetsmuseum, en is in al zijn eenvoud een van de meest gruwelijke objecten uit de oorlog die ik ken. Ze vormde de tastbare opmaat tot de moord op de Amsterdamse Joden. Meer dan 60.000 van de in totaal circa 80.000 Joodse inwoners van de stad zouden, zoals dat heet, niet terugkeren. 6000 stippen, ze konden zonder al te veel moeite door de bezetter van de kaart worden geveegd, mede dankzij de nauwgezette administratie van een paar ambtenaren. Dat plaatst deze kaart in het hart van het debat over goed en fout, over zwart en wit en de laatste tijd ook grijs. De zwabberende naald op het morele kompas van de desbetreffende ambtenaren dwingt ons tot nadenken over ongemakkelijke vragen, die met ons eigen moreel kompas te maken hebben. Vragen die vaak gaan over de gevolgen voor jezelf en voor anderen van keuzes die je maakt. Maar de stippenkaart van Amsterdam laat ook nog iets anders zien of misschien moet ik zeggen: niet zien. De kaart confronteert ons ook met de gaten die gevallen zijn op de plekken waar in mei 1941 nog zwarte stippen stonden. Ze doet ons beseffen hoe in deze stad, in haar buurten, haar straten, haar huizen een wereld is verdwenen. Ze doet ons beseffen, dat Amsterdam die mooie stad niet alleen op palen maar ook op lege plekken rust.
2
Ik moest om die reden ook weer aan de stippenkaart denken toen ik onlangs een advertentie las waarin een woning bij mij in de straat te koop werd aangeboden. In welbekend makelaarsjargon werd de woning aangeprezen vanwege “haar gunstige ligging in de gewilde en gezellige Rivierenbuurt”. Daar is als zodanig weinig aan gelogen, want de buurt is zonder enige twijfel erg in trek en scoort bij de jaarlijkse tevredenheidsmeting onder bewoners onveranderd hoog. Maar wie de geschiedenis van de Rivierenbuurt in de oorlog kent, en een blik op de stippenkaart of in het digitaal joods monument is voldoende om die geschiedenis te leren kennen, moet toch even slikken als je die buurt nu gekwalificeerd ziet worden als gewild en gezellig. De werkelijkheid van toen en de werkelijkheid van nu verhouden zich slecht tot elkaar. Ons land kent veel plekken waar de oorlog overwoekerd is door het alledaagse leven van nu. De geschiedenis herneemt zijn loop, nieuwe generaties worden geboren, andere realiteiten dienen zich aan. In de trappenhuizen van de Transvaalbuurt, waar zich tragedies hebben afgespeeld, spelen nu jonge kinderen, net als in de Laarstraat in Zutphen of in de Haagse Bilderdijkstraat waar op die fatale 16e mei 1944 Sinti en Roma werden opgepakt. Huizen zijn leeggehaald, maar vervolgens ook weer opgeslokt door de loop van de geschiedenis en door nieuwe werkelijkheden.
Een plek die tot op de dag van vandaag nog altijd leeg is, is het Achterhuis aan de Prinsengracht. Daar zaten tussen juli 1942 en augustus 1944 acht Joden ondergedoken. Het is dankzij het dagboek van Anne Frank de bekendste lege plek van de stad en misschien zelfs wel van de wereld. Ieder jaar komen meer dan een miljoen mensen uit de hele wereld deze plek bezoeken. Er is niet veel te zien en je zult er ook niet veel feitelijke kennis over de oorlog opdoen. De betekenis van het Achterhuis zit hem juist in de leegte, die zich aan de bezoeker opdringt. Die leegte verwijst natuurlijk naar de afwezigheid van Anne Frank. Haar dagboek ligt als de stille boodschapper van haar onvoltooide leven in de serene leegte van het naar haar genoemde huis.
3
De leegte verwijst ook naar het gapende gat in het leven van haar vader Otto die zijn vrouw en beide dochters verloor. Hoewel het dagboek van zijn jongste dochter hem een nieuwe levensvervulling gaf en hij na de oorlog ook weer nieuw huwelijksgeluk vond, zou die leegte hem niet meer verlaten. En natuurlijk verwijst de leegte van het Achterhuis naar al die andere lege plekken, die nu aan ons oog zijn onttrokken maar nog wel doorwerken in ons leven. Voor de meestal buitenlandse bezoekers geeft dat de mogelijkheid om Amsterdam niet alleen te leren kennen als de stad van de mooie grachtengordel, het Rijksmuseum en de coffeeshop, maar ook als de stad waaruit meer dan 60.000 Joodse inwoners werden weggevoerd en vermoord. Wie het Achterhuis bezoekt neemt niet alleen de afwezigheid van Anne Frank tot zich, maar ook de afwezigheid van al die anderen die ten prooi vielen aan de vervolging door de Nazi’s. Meer nog dan foto’s, teksten of objecten is het bovenal de leegte die de bezoeker verbindt met een wereld die door de oorlog is verdwenen.
Daarmee keer ik terug naar de dag van vandaag, naar wat nu de nationale Holocaustherdenking is. Die herdenking maakt deel uit van een breder programma in het kader van de jaarlijkse Holocaust Memorial Day. Er zijn scholingsprogramma’s voor docenten, er worden lezingen en tentoonstellingen georganiseerd, er worden films vertoond en documentaires uitgezonden. Het is een indrukwekkend pakket aan activiteiten met ieder een eigen functie. Dat laatste geldt ook voor herdenkingen. Over de functie van herdenken wordt veel en intensief gedebatteerd, soms op hoge toon. Dat beschouw ik als een goed teken, want kennelijk hechten mensen nog altijd veel belang aan het herdenken van de Tweede Wereldoorlog, ook nu inmiddels vier van de vijf inwoners van ons land na de oorlog geboren zijn. Het brede draagvlak voor het herdenken blijkt ook uit het Nationaal Vrijheidsonderzoek, dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei jaarlijks houdt. Maar liefst 84% van de Nederlanders vindt het belangrijk om de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te herdenken.
4
Ik herken dat brede draagvlak ook aan de steeds maar weer groeiende belangstelling voor het Anne Frank Huis, waar we in 2013 voor het vierde achtereenvolgende jaar een record aantal bezoekers mochten ontvangen, 1,2 miljoen maar liefst. Minstens zo hoopvol is de gemiddelde leeftijd van 29 jaar, die aangeeft dat vooral jongeren het Huis bezoeken. Ook de meeste andere oorlogsmusea en herinneringscentra melden een groeiend aantal bezoekers. Vanzelfsprekend is een bezoek aan het Anne Frank Huis of aan een oorlogsmuseum of herinneringscentrum iets anders dan een herdenking. Maar wat bezoekers ondergaan in het lege Achterhuis lijkt daar toch veel op. Ze komen niet om te leren over de oorlog en ze komen al helemaal niet om te praten over racismebestrijding of mensenrechten, hoe belangrijk ook. Nee, ze komen om even hun ogen dicht te doen, de leegte tot zich te nemen en de tragedie die zich op die plek heeft afgespeeld tot zich te laten doordringen. Het is een klein, zelf georganiseerd ritueel in een ruimte die daartoe uitnodigt. Daarin schuilt denk ik ook de kern van een herdenking: we geven ons over aan de lege plekken uit het verleden en de afwezigheid van dierbaren, opdat we daarna weer in staat zijn verder te leven in de werkelijkheid van nu. Herdenken maakt het mogelijk om het grote verlies uit het verleden deel te laten uitmaken van ons dagelijks leven. Dat geldt in de eerste plaats natuurlijk voor hen, voor wie dit verlies persoonlijk van aard is. Zij hebben verder moeten leven met het verlies van dierbaren. In het Wertheim-park zijn die dierbaren eerder vandaag weer even in de armen gesloten, omdat ze nog altijd zo vreselijk worden gemist. Maar het geldt ook voor hen, die geen persoonlijk verlies hebben gekend, een groep die met het verstrijken van de tijd steeds groter wordt. Zij moeten het gegeven, dat ze nu wonen in een stad, een straat of een huis waar zich nog niet zo lang geleden tragedies hebben afgespeeld zien te verenigen met hun alledaagse leventje in diezelfde omgeving. Of om de metafoor van de Stolpersteine te gebruiken: zij struikelen voor of soms zelfs in hun huis over de geschiedenis en willen tegelijkertijd in datzelfde huis een goed en gelukkig leven kunnen leiden. Het verlies van toen en een betekenisvol leven nu tot één geheel maken. dat is waar herdenken over gaat.
5
Rituelen helpen daar enorm bij. Het uitspreken van de Kaddisj- en Jizkor-gebeden, met zijn allen twee minuten stil zijn, met je ogen dicht luisteren naar Sinti- en Roma muziek die de ziel doorsnijdt, een namenwand waar je zachtjes de naam van een dierbare fluistert: op allerlei manieren word je even uit de tijd getild en komen heden en verleden bij elkaar. Die rituelen hebben ook op jongere generaties een onverminderde aantrekkingskracht en uitwerking.
Laat ik bij deze gelegenheid ook zeggen wat herdenken naar mijn mening niet is of niet zou moeten zijn. Ik zie met enige regelmaat, dat er educatieve boodschappen in herdenkingen worden gestopt, gericht op het streven naar een betere, rechtvaardiger samenleving. Dat lijkt ook erg voor de hand te liggen, want de oorlog vormt bij uitstek een referentiekader voor goed respectievelijk fout denken en handelen. Voor de morele vorming van in het bijzonder jongeren is het teruggrijpen op de gebeurtenissen van toen daarom van groot belang. Maar in het als zodanig loffelijke streven om de jeugd te blijven betrekken zie ik soms de neiging om de opzet van herdenkingen geforceerd moderner te maken en te doorspekken met educatieve elementen. Ik geloof daar eerlijk gezegd niet zo in. Educatie vervult een andere functie dan herdenken en het is belangrijk om dat onderscheid goed op het netvlies te houden, ook of misschien wel juist als je die verschillende functies tot hun recht wilt laten komen. Bezoekers aan het Anne Frank Huis komen naar de Prinsengracht om een in leegte gestolde herinnering tot zich te nemen, niet voor educatieve boodschappen. De Nationale Herdenking op 4 mei is iets wezenlijk anders dan de op het heden en de toekomst gerichte viering van de bevrijding en de vrijheid op 5 mei, de Nationale Holocaustherdenking van vandaag heeft een andere functie dan de Nooit meer Auschwitz-lezing van afgelopen donderdag of de educatieve activiteiten van het NIOD in het kader van Holocaust Memorial Day. Laten we die verschillende functies in hun onderlinge samenhang goed blijven onderscheiden, want wie herdenking en educatie op een hoop gooit doet afbreuk aan beide.
6
Datzelfde geldt nog veel sterker voor de ondoordachte en door oppervlakkige sentimenten gemotiveerde pogingen om herdenkingen te vermengen met halfbakken verzoeningsgebaren. Juist vanwege het grote belang van zowel herdenken als verzoenen is het essentieel om aan beide een eigen plaats te geven, los van elkaar.
Dames en heren, volgend jaar is het zeventig jaar geleden dat Auschwitz en zo veel andere concentratie- en vernietigingskampen werden bevrijd en er een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. Voor velen kwam die bevrijding te laat. Hun dood heeft een gapend gat geslagen in de levens van hun nabestaanden en heeft een leegte achtergelaten die ons allemaal raakt. We herdenken hen, omdat ze ons dierbaar waren en omdat het ons in staat stelt verder te leven met de gevolgen van die gruwelijke geschiedenis. Met in onze herinnering de klanken van het Jizkor-gebed en de muziek van het Tata Mirando orkest steken we straks hier vlakbij de Ringvaart over richting Transvaalbuurt of de Amstel over richting Rivierenbuurt, gaan we naar de Laarstraat in Zutphen en de Bilderdijkstraat in Den Haag, zullen we weer genieten van spelende kinderen en van een gewilde en gezellige buurt, zijn we blij en trots op hernieuwd bloeiend Joods leven, maar zullen we ons ook altijd bewust blijven van wat niet meer is.
Ronald Leopold Algemeen directeur Anne Frank Stichting
7