Toespraak Voorzitter VO Deelnemersdag 26 februari 2015 Goedemorgen, Mijn naam is Henk Sengers en ik ben voorzitter van het verantwoordingsorgaan. Tot voor een jaar geleden was dat nog de deelnemersraad, een term die u waarschijnlijk meer vertrouwd in de oren klinkt. Ik ga nu niet in op de verschillen, die zijn voor deze bijeenkomst niet relevant. U vraagt zich ongetwijfeld af wat u van mij kunt verwachten boven op wat het fonds en ASR u te vertellen hebben. Ik kan u geruststellen, dat vroeg ik mij ook af, maar toen had ik al ja gezegd. Bij nader inzien is er minimaal een goede reden om het VO geluid de laten horen bij deze gelegenheid. Bij bijna elk belangrijk bestuursbesluit van het pensioenfonds moet de vraag gesteld worden of de belangen van alle betrokkenen voldoende meegewogen zijn. U bent ongetwijfeld benieuwd om te horen wat de rol van het VO - als uw belangenbehartiger - in dit proces is geweest. Voor ik dat ga doen, wil ik vanuit VO perspectief proberen te schetsen waarom het zo ver moest komen, met de nadruk op moest. Toen ik 7 jaar geleden als DNR lid voor het eerst kennismaakte met het pensioenfonds was dat een vrij “losjes georganiseerde entiteit”. Het was een organisatie die niet altijd “in control” was, onder andere. Was dat niet goed? Was dat bedenkelijk? Nou nee. Vrijwel niemand had daar last van (afgezien van wat irritaties op microniveau tussen bestuursleden en DNR leden) Maar waar het mij om ging en nog steeds gaat; met name voor u de gepensioneerden had het geen nadelige gevolgen. De crisis zette een proces in gang dat ALLE fondsen dwong zich te (re)organiseren, te structureren en ALLES te documenteren. Het toenmalige bestuur (feitelijk bemand met part time vrijwilligers) heeft met de hulp van een professional een verbeteringsproces ingezet, waardoor het bestuur langzaam maar zeker steeds
beter en effectiever is gaan functioneren en uiteindelijk wel “in control” is gekomen. Als voorbeeld van die geweldige veranderingen is een blik op de organisaties van toen en nu voldoende. Aan de uitvoerende kant is toegevoegd een governancecommissie, een geschillencommissie en een risk-officer. Aan de toezichtkant is toegevoegd een visitatiecommissie, een verantwoordingsorgaan (niet te verwarren met het huidige orgaan), en een compliance officer. Deels werden deze functies bemand door externe professionals. Ondanks deze ingrijpende veranderingen maakte de visitatiecommissie zich zorgen over de continuïteit van het relatief kleine fonds op lange termijn. (u moet de vc zien als een soort raad van toezicht, bemand door externe experts, perse geen bobo’s) De vc constateerde o.a. dat het bemannen van het bestuur problematisch was, ook met het oog op de al maar strenger wordende DNB eisen voor bestuursleden. Ook de uitvoeringskosten waren hoog en werden hoger. Zeven jaar geleden was dat per jaar ongeveer €0.5 miljoen, nu ongeveer €1.5 miljoen. Per deelnemer is dat ongeveer €700, terwijl dit – gemiddeld in Nederland – in de buurt van de €100 ligt! We hebben daar als VO uiteraard kritische vragen over gesteld. Ik maakte me daar niet zo druk om. Bij een goede organisatie hoort een passend prijskaartje, maar bovenal, deze kosten kwamen niet ten laste van het fonds. De werkgever betaalde de rekening, het ging niet ten koste van de pensioenen. Deze ontwikkelingen hebben het pensioenfondslandschap behoorlijk doen veranderen. In de afgelopen 10 jaar is het aantal fondsen van 1000 naar ongeveer 300 afgenomen, en het gemiddelde beheerde vermogen is vertienvoudigd in diezelfde periode van €300 miljoen tot €3 miljard. Het afgelopen jaar zijn ongeveer 60 fondsen verdwenen, waarschijnlijk gestimuleerd door de “dreiging’ van nieuwe wetgeving.
Het was dan ook nauwelijks verrassend dat ongeveer twee jaar geleden een aanzet werd gegeven tot een gecombineerd Europees Chevron pensioenfonds in België via een zg IORP constructie. Dat initiatief, wat er veelbelovend uitzag, werd getrokken door één persoon, en het leek alsof met het verdwijnen van die persoon ook de IORP uit beeld verdween. Na ruim een jaar van radiostilte meldde Cees dat er een nieuw toekomstalternatief onderzocht zou worden; een buy-out door een verzekeraar. Elk apart al begrippen die ons niet direct in een toestand van euforie brachten. Het bestuur heeft het VO direct vanaf het begin voluit bij het proces betrokken, in het besef dat de buy-out alleen te realiseren zou zijn met voldoende draagvlak van de pensioengerechtigden en deelnemers, vertegenwoordigd door het VO. Afgezien de twijfelachtige toekomstbestendigheid van het fonds speelden een aantal bijkomende factoren een belangrijke rol (deels door Cees al benoemd): 1. De werkgever wilde voor de deelnemers een nieuwe DC regeling treffen, per 11-2015, een regeling die niet door het fonds uitgevoerd kon worden. 2. Nieuwe wetgeving (nFTK) dreigde (ook per 1-1-2015), met o.a. strengere eisen t.a.v. indexatie en inhaalindexatie, en last but not least 3. De uiteindelijke adviesaanvraag richting VO zou binnen 24 uur beantwoord moeten worden, dit vanwege het feit dat offertes van verzekeraars slecht 24 uur geldig zijn. Dat betekende dat al het huiswerk vooraf gedaan moest worden. In een eerste gezamenlijk bijeenkomst op 15 september is een gedetailleerde routekaart beschreven en zijn we gaan meedenken over de voorwaarden. Vanzelfsprekend stond onvoorwaardelijke indexatie bovenaan de lijst. Dan vraag je je af, wat nog meer, en komt de inhaalindexatie in beeld; die iets boven de 6% bedraagt. Ons werd gevraagd dat in te vullen, maar we kaatsten de bal terug. Het bestuur had 50% (van 6%) in gedachten, en daar konden we mee leven. Bij iedereen leefde de overtuiging dat met de introductie van het nFTK de
kans op inhaalindexatie erg klein zou worden, vergelijkbaar met de kans dat PSV dit jaar geen kampioen wordt. Er volgde een uitgebreide discussie over de vraag wat de voorkeur zou hebben; een vast jaarlijks percentage (bv 1.8%) of een percentage (80%) van een consumentenindex. Omdat het primaire doel van indexatie het bijhouden van de prijsontwikkeling is, lijkt de keuze van een relatieve index de meest logische, met het minste risico. Een laag risico betekent ook een zero kans om er “beter” van te worden, en dat was voor sommigen weer minder aantrekkelijk. Het bestuur gaf ook de voorkeur aan een koppeling aan een index. In de uiteindelijke doelstelling kwamen we overeen beide opties vast te leggen om zo veel mogelijk verzekeraars te kunnen bereiken; sommige verzekeraars waren enkel bereid een vast percentage aan te bieden. Na die eerste bijeenkomst is het bestuur gaan sleutelen aan de Heads of Agreement (zo noemden we het document met daarin de minimale voorwaarden) en is in overleg gegaan met de werkgever. Wij zijn onze juridische adviseur gaan opzoeken, die ons vanaf dat moment heeft bijgestaan. De tweede bijeenkomst - een maand later - was bedoeld om de puntjes op de i te zetten, drie partijen (bestuur, werkgever, VO) met adviseurs kwamen bij elkaar om de HoA af te ronden. Wij (bestuur en VO) wilden een soort garantiestelling van de werkgever om - gesteld dat er op D-day niet genoeg in kas zou zijn om de doelstelling te halen - de werkgever dat bij zou passen (per slot van rekening leverde de buy-out de werkgever besparingen op van ongeveer €10 miljoen), dat dachten we althans. (daar kom ik later op terug) Bij die gelegenheid werden we verrast; de werkgever had bedongen het % inhaalindexatie te verlagen naar 33% (oftewel in absolute termen van 3% naar 2%) en het bestuur was daar mee akkoord gegaan. We hebben daar op dat moment niet op gereageerd, ik wilde in de onderhandelingen met de werkgever een gesloten front vormen met het bestuur. Maar wat nog meer verraste was dat er met de werkgever niet te onderhandelen viel. De werkgever - oftewel zijn vertegenwoordiger - was niet bereid cq gemachtigd tot enige garantiestelling. We zijn na een lang en
vruchteloos debat uit elkaar gegaan. Het bestuur heeft hierna besloten toch verder gegaan.
Dit was zo’n moment waaraan ik later nog heb teruggedacht. Hadden we toen aan moeten geven dat dat standpunt niet acceptabel was, gezien de voorziene kostenbesparing voor de werkgever? Ik vertrouwde het bestuur en wist ook dat er feitelijk niets veranderde. Moest ik me druk maken om het feit dat de werkgever er mogelijk beter van wordt, of moest ik me concentreren op het belang van de gepensioneerde? Dat laatste vond ik toen en vind ik nog steeds belangrijker. Bovendien ontdekte ik dat het verdwijnen van actieven uit het fonds de werkgever de gelegenheid biedt de uitvoeringsovereenkomst op te zeggen, met een opzegtermijn van 6 maanden. Dat reduceerde het mogelijke voordeel van de werkgever tot grootteorde €1 miljoen, peanuts. In perspectief: grootteorde 0.5% indexatie. Zoals gezegd het bestuur besloot door te gaan – het zag er naar uit dat extra geld niet nodig zou zijn. Op 25 november volgde een zg beauty parade (met hoofdzakelijk mannen): een presentatie van de kandidaat verzekeraars. ASR had niet het beste bod, maar scoorde hoog op communicatie. Op 15 december volgde een laatste bijeenkomst met het bestuur. Lennaert van Anken presenteerde de resultaten van “een generale repetitie met de verzekeraars” die had plaatsgevonden op de vrijdag daaraan voorafgaand. De uitkomsten verschilden niet significant van die van 25 november. Op en rond die dag kwamen nog verschillende vragen naar boven die geadresseerd moesten worden. Ik noem er een paar. Hoe staat het met de belangen van de actieven? Die worden slaper, en het slapende deel van hun pensioen zal niet meegaan met de verdere carrière opbouw. Dat bleek - op tijd - opgelost in het overleg tussen werkgever en Ondernemingsraad over de nieuwe DC regeling.
Toen kwamen plotseling “uitruilfactoren” ter tafel! Ik had er nog nooit van gehoord, maar Cor van Opstal gelukkig wel. Wat zijn die factoren bij de verzekeraars in vergelijking met de onze? Ik heb de hele avond achter mijn pc gezeten en e-mails heen en weer zien gaan over dit onderwerp.
Vrij laat, rond tienen, heb ik onze juridische adviseur gebeld en haar verteld dat ik twijfelde. Ik was niet van plan de volgende dag te tekenen als die twijfel niet zou verdwijnen. Dankzij Leon en Marcel kwamen de antwoorden en verdween mijn twijfel, niet noodzakelijkerwijs in die volgorde. De volgende dag - D-day - meldden we ons bij Towers Watson en troffen we redelijk opgewekte gezichten. Lennaert van Anken presenteerde een samenvatting van de offertes op zijn bekende voortreffelijke wijze. Meerdere offertes voldeden ruimschoots aan onze voorwaarden en ASR was de meest aantrekkelijke. Het VO, beter gezegd de aanwezige VO leden (de afwezigen hadden volmachten afgegeven of waren telefonisch bereikbaar) hebben zich toen teruggetrokken om “formeel” te vergaderen en te stemmen. Dat was een formaliteit, dus mocht ik vervolgens vertellen dat het VO unaniem positief reageerde op de adviesaanvraag, die ik vervolgens mocht tekenen. Einde pensioenfonds, einde van mijn verhaal. Waarbij ik moet opmerken dat ik niet volledig ben geweest, ik heb o.a. niet verteld dat we onderweg ook nog overlegd hebben met de VGCT. Mijn voornaamste doel was u te vertellen wat de rol van het VO is geweest in dit traject. Dat was een bescheiden rol, niet omdat we niet wilden of durfden, maar feitelijk omdat het niet nodig was, het belang van de gepensioneerde was bij dit bestuur in goede handen - mijns inziens. Dank dus aan het bestuur, aan Leon, en de heren Veugelers en van Anken.
Mijn dank gaat ook uit naar de andere leden van het VO, Cor, Piet, Dick, Paul, Erik , Henny den Boon, en Wicky. Afgezien van hun inbreng en steun, verdienen zij alle lof alleen al voor het feit dat ze het al die tijd met mij hebben uitgehouden. Henk Sengers 26 februari 2015