Toespraak Frits van Oostrom bij presentatie Canoncommissie 31 augustus 2005 in het Mauritshuis, Den Haag
De canon van Nederland is een complex geheel, en wat dat betreft had het alleszins in de rede gelegen om hiervoor een grote commissie te installeren. (De Commissie De Rooy, aan wie wij een zeer wijs advies omtrent het geschiedenisonderwijs te danken hebben dat ons zeker zal inspireren, telde 23 leden plus drie secretarissen). Toch heeft de Minister tot mijn vreugde willen kiezen voor een relatief compacte commissie, daarmee voor lief nemend dat niet alle perspectieven en deskundigheden binnen zo’n gezelschap evenredig vertegenwoordigd zouden kunnen zijn, maar een die daarom wel zo werkbaar zal blijken, zo vermoed ik, en die bovendien een lange en nog steeds groeiende lijst van gesprekspartners aanlegt om op het juiste moment mee in overleg te treden, al was het maar om eigen lacunes of blinde vlekken te compenseren.
Het is mij een eer en een genoegen de commissieleden hier kort te kunnen voorstellen. Als vice-voorzitter, mede om onze uitdrukkelijke oriëntatie op het onderwijs tot uitdrukking te brengen, is daar Paul van Meenen, directievoorzitter van een groot conglomeraat van scholen, en die bovendien als wiskundige een welkom beta-element inbrengt, en ons eraan kan helpen herinneren dat Boerhaave ook een plaatsje onder de canonieke zon verdient. Dan twee beroepshistorici met veel gevoel voor de maatschappelijke rol van de geschiedwetenschap: Els Kloek en Herman Beliën. Verder Frans Groot, gespecialiseerd in de didactiek van de geschiedenis, en daarmee een aangewezen trait d’union tussen de inhoud van de historische canon en de toepassing daarvan op school. Vanuit het mooie schoolvak Aardrijkskunde Rob van der Vaart, die o.a. duidelijk kan helpen maken wat onze haat-liefdeverhouding met het water heeft betekend voor de inrichting van Nederland. Tenslotte twee leden uit wat ik nu maar noem de wijde culturele omgeving van de canon: Susan Legêne van het Tropenmuseum en, momenteel buitenslands, cultuurfilosofe Marjolijn Drenth von Februar, beter bekend onder haar schrijversnaam Marjolein Februari. Wij allen zullen tenslotte de broodnodige steun genieten van Hubert Slings die als secretaris het proces in
goede banen zal leiden maar ook inhoudelijk op dit gebied van wanten weet, als hoofdredacteur van diverse succesvolle initiatieven, ook op het web, in de sfeer van cultuureducatie.
De totstandkoming van ons gezelschap is in de eerste plaats aan een specifiek politiek-bestuurlijk proces te danken, zoals door de Minister geschetst. Maar dit proces is aangeblazen door een opvallend breed gedragen inhoudelijke stemming in de samenleving, met her en der de roep meer aandacht te geven aan de canon. Nu is canon ook een woord voor een meerstemmig lied, en geheel in die geest klonken er allerhande deuntjes door elkaar. Door sommigen werd canon vertaald in de behoefte om meer trots te durven tonen op het eigen verleden; bij anderen stond de wens voorop om langs een dergelijke weg nieuwkomers in Nederland te laten inburgeren; weer anderen zien het in het verlengde van versterkt besef van Nederlandse identiteit, al dan niet tegen de achtergrond van aanzwellend Europa.
Ik zal niet zeggen dat al die associaties of verlangens buiten de orde zijn, maar zij raken voor onze commissie toch beslist niet de kern van wat wij willen gaan proberen, en waarom wij dat gaan doen. Onze meest eigenlijke drijfveer is, als ik dat zo mag zeggen, veel minder defensief of negatief geconnoteerd: het is geen nationale culturele dijkbewaking. Wij zien de canon niet als een remedie tegen allerlei van buiten komend onheil, maar in de eerste plaats als grote intrinsieke waarde in zichzelf. Beter besef en kennis van wat bij uitstek wetenswaardig is aan feiten, figuren, processen en verschijnselen uit onze gedeelde geschiedenis en cultuur – van Nederland om te beginnen, maar heel uitdrukkelijk in relatie tot zijn wijde buitenwereld – kunnen in den brede goed doen. Uitdrukkelijk ook niet alleen richting de nieuwkomers in Nederland, want zorgen over het gedaalde kennispeil terzake – bijvoorbeeld over jongeren die menen dat Jeanne d’Arc de vrouw van Noach was – horen we al veel langer. De canon is er dus net zo goed voor Fouad Ajgou als voor Saskia de Vries. Bovendien betekent extra aandacht voor de canon ook een uitdrukkelijke keuze voor kwaliteit. Het gaat in de canon om belangrijke verschijnselen, rijke verhalen, markante personen en fraaie kunstwerken.
Natuurlijk valt over de waardering van dit alles best te twisten, maar de vergaande selectieprocessen die door de eeuwen heen rondom de canon aan het werk geweest zijn, hebben gemaakt dat haar samenstellende delen echt niet naar believen voor even zovele andere, laat staan hun tegendeel, kunnen worden ingeruild. De canon is er ook om kwaliteit en blijvend belang te durven benoemen, en ons te blijven doordringen van het verschil tussen historische gebeurtenissen en hypes, en tussen kunst en kitsch. Ook daarom kan wat meer canon allesbehalve kwaad naast alle talpa, en daarmee bedoel ik dan de soort en niet alleen die losse zender.
Maar kwaliteit en kwaliteitsverschil is iets dat men moet leren appreciëren. Slechts een zeer kleine minderheid vindt uit zichzelf de weg naar wat geschiedenis en cultuur aan kennis, schoonheid en inspiratie te bieden hebben. De overgrote meerderheid heeft daartoe een of meer makelaars nodig. Dat kan, voor wie toevallig in het hiervoor juiste wiegje is geboren, een ouder of een tante of een buurman zijn – maar de geschiedenis, in Nederland en elders, leert dat door de eeuwen heen de school veel meer dan wie of wat dan ook die functie heeft vervuld. Ontelbaar zijn de voorbeelden van latere cultuurdragers bij wie de vonk daartoe op school is overgeslagen, door toedoen van bevlogen leraren die de kunst verstonden van verleiden en verwijzen, en die hun onderwijs, naar het mooie Oudgriekse gezegde, niet zagen als het volgooien van emmers, maar als het ontsteken van een vuur. Dat in die kringen, dus bij leraren in allerlei schooltypen, thans duidelijk behoefte blijkt te leven aan meer ruggesteun voor canononderwijs, vormt voor onze commissie misschien wel het belangrijkste motief om deze taak graag te aanvaarden. Wij hopen voor de dag te kunnen komen met iets waar in de eerste plaats het onderwijs verheugd over zal zijn, zowel qua inhoud als qua vorm. In het gesprek over de canon in de laatste maanden is de meeste aandacht uitgegaan naar die inhoud, bij wijze van spreken of naast Willem van Oranje ook het korfbal tot de canon hoorde – maar niet minder belangrijk zal voor ons de vraag zijn naar het ideale “format” voor de canon in het onderwijs: in welke schoolvakken deze moet indalen, hoe de canon past in de wettelijk erkende eindtermen, en welke vormen voor de overdracht ervan het meest geëigend zijn: een schoolboek, lespakketten, excursies, een tv-serie,
schoolplaten, een website, cursussen voor docenten, een multimediaal pakket, een verzameling toptienen, of van dit alles wat. De canon in het onderwijs is dus niet alleen een kwestie van leerstof, maar ook van de didactische presentatie, en ook die zal onze commissie danig bezighouden.
Wij zullen onze werkzaamheden dus beginnen aan de zijde van het onderwijs. We hebben ons tijdens de eerste commissievergadering afgevraagd aan welke kant van het onderwijs we moesten beginnen. Er is een zekere traditie om examennormen en de daarmee samenhangende kennisgebieden af te leiden van wat in de wetenschap belangrijk gevonden wordt. Didactisering vindt dan plaats volgens het theezakjesmodel: op het vwo wordt van het academische zakje het eerste kopje getrokken, vervolgens hangt het een poosje in het havokopje, en het vmbo (met een marktaandeel van 65%) zoekt het zelf maar uit. De commissie heeft daarom vanmorgen haar eerste besluit genomen: wij zullen beginnen bij het basisonderwijs en groeien aldus met het ‘zich canoniserende kind’ mee naar de verschillende fasen van voortgezet onderwijs. Dat heeft als bijkomend voordeel dat het basisonderwijs nog minder in aparte schoolvakken verkokerd is dan in de latere schooltypen het geval is: een prima plek om met de vakoverstijgende taakopdracht van de commissie te beginnen.
Overigens moet de canon vooral niet synoniem worden met iets dat op school wordt overhoord. In deze sfeer geldt wel bij uitstek dat men niet leert voor de school maar voor het leven, en hoe vroom dat ook mag klinken, de kwaliteit van wat de canon biedt zou toch moeten kunnen maken dat het iets is wat men lang met zich meedraagt – tot en met dat men er later afstand van kan nemen, en zo men dat prefereert er een eigengereide draai aan kan geven. Niet de geringste functie van de canon is het voortdurende gesprek en ook debat erover; zij bewijst haar waarde niet zozeer door er te zijn, maar door te leven. Tot de opdracht van onze commissie behoort ook voorstellen te doen voor toekomstige verversing van de canon, en al voorzie ik dat heel wat ervan zeer resistent zal blijken tegen de wisselende tijdgeest, willen wij het land
zeker geen dwangbuis aanmeten. Verwacht van ons dus geen in stenen tafelen gehouwen canon.
Nederland lijkt intussen prettig nieuwsgierig naar wat er rond de canon gaat gebeuren. Nog voor wij ook maar iets hebben gedaan is ons spontaan al in totaal een volle tas geworden aan wenken en wensen. Onze commissie ziet dit als hoopgevend teken dat de canon ertoe doet, en wil rond haar werkzaamheden graag een intensief gesprek aangaan met alle geïnteresseerde instanties en individuen. Als eerste stap hiertoe hebben wij een website ingericht, waarop eenieder informatie vindt over de commissie, haar werkwijze en het lopende debat over de canon, en ook zijn of haar nu al gewaardeerde opinies en suggesties aan de commissie kenbaar kan maken. De site www.canonvannederland.nl is vanaf heden in de lucht, en wij hopen dat hij zal uitgroeien tot een efficiënt en veelgebruikt communicatie-instrument van en naar onze commissie.
Dit alles moge een eerste indruk geven van de geest waarin onze commissie hoopt te opereren, en van de werkwijze die ons voor ogen staat. De route zal van wezenlijk belang zijn, maar hoofdzaak zal het einddoel zijn: wat ons betreft een canon niet zozeer om mee te vendelzwaaien, of om er als een heipaal in te stampen, en ook geen columbarium met urnen om in eerbiedige stilte naar de as van de erflaters te kijken, maar eerst en vooral een canon om te koesteren.