Toespraak Kamervoorzitter Anouchka van Miltenburg bij de presentatie van het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis, 19 november 2013
Dames en heren,
Het thema van het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2013 is 200 jaar constitutionele monarchie. Daarbij kijkt u dus naar het verleden. Maar ik wil vandaag juist kijken naar de toekomst. Die lijkt mij voor u als de fine fleur van het Nederlands Staatsrecht nog belangrijker dan het verleden.
In de korte tijd dat ik nu Voorzitter ben maakte ik mee dat niet het staatshoofd, maar de Tweede Kamer zelf de kabinetsformatie ter hand nam. Op 30 april dit jaar mocht ik mijn handtekening zetten onder de abdicatie van Koningin Beatrix. Een heel bijzonder moment waarop wat hetzelfde blijft en wat verandert heel zichtbaar werd. Waar heden en geschiedenis samen vielen. Een moderne tv-registratie bracht het perkamenten document in beeld waarop de Koningin de handtekening zette die haar aftreden bekrachtigde. Met een ouderwetse vulpen, gevuld met inkt die minstens 400 jaar zichtbaar blijft, zo werd ons verzekerd. Geen Ipad. Geen scan van haar vingerafdruk. En zo’n handtekening staat nog steeds onder alle Koninklijke besluiten en wetten – maar nu van koning Willem Alexander.
De abdicatie toonde op een bijzondere manier wat we ook zien op Prinsjesdag: de rolverdeling tussen de regering, waarvan het staatshoofd deel uit maakt - en de volksvertegenwoordiging.
1
We kennen onze constitutionele monarchie nu al 200 jaar. Het is een levend systeem, waarin volop ruimte is geweest voor verandering, emancipatie en modernisering.
Naast de machtenscheiding, rust onze democratie op twee belangrijke pijlers; de ministeriële verantwoordelijkheid en het algemeen kiesrecht. Maar vergeet niet, die pijlers staan er niet vanaf het begin.
In 1814 was de koning feitelijk een alleenheerser. Vanaf de grondwetswijziging van 1848 moest de koning zijn macht delen met de ministers.
Bij de start van ons Koninkrijk mochten alleen vermogende mannen stemmen. Pas in 1919 volgde het algemeen kiesrecht. Vanaf dat moment moesten mannen de macht delen met vrouwen.
En nu, aan het begin van de 21ste eeuw, staan we in mijn ogen voor een nieuwe uitdaging. Naast politieke partijen, vakbonden en belangenorganisaties roert zich in deze tijd de individuele, mondige burger. Dankzij de moderne media kan hij zich beter informeren en zich manifesteren. Wat steeds zichtbaarder wordt, zijn de paradoxen die hier het gevolg van zijn; de mondige burger kan alles zien maar kan niet alles volgen, de mondige burger kan alles roepen maar voelt zich niet gehoord. De Kamer kan daar niet omheen. De individuele burger zal meer invloed krijgen. Daardoor moeten belangenorganisaties hun positie gaan delen.
2
Maakt u zich geen zorgen, ik pleit hier niet voor een wetswijziging. Ik pleit voor een andere werkwijze, een andere manier waarop de volksvertegenwoordiging communiceert met de samenleving, een andere manier waarop zij zich laat beïnvloeden. Nu gebeurt dat vooral via geïnstitutionaliseerde organisaties. Ik had als Kamerlid regelmatig contact met bijvoorbeeld van vakbonden, ouderenorganisaties en werkgevers-organisaties. Zij zorgden er niet alleen voor dat ik wist welke opvatting hun achterbannen hadden over bepaalde voorstellen. Zij waren voor mij, en zijn voor ieder Kamerlid, een belangrijke bron van kennis en informatie. Ik noem ze de “spionnen” van de samenleving. Van onschatbare waarde voor Kamerleden om het werk van de regering goed te kunnen controleren. Een deel van de mondige burgers voelt zich niet of onvoldoende door deze organisaties vertegenwoordigd. En wat deze mensen ook verkondigen via moderne media, ze voelen zich niet gehoord. Den Haag pikt het onvoldoende op. Dat is de eerste paradox. Daar kom ik nog op terug. Eerst de tweede paradox. Die betreft het volgen van het politieke proces.
Gijsbert Karel van Hogendorp, één van de drie grondleggers van ons parlementaire stelsel, vond - heel modern voor zijn tijd - dat er een publieke tribune hoorde te zijn. Maar in zijn optiek was die symbolisch: op de perstribune zaten de echte ogen en oren van het volk.
Tegenwoordig reikt de publieke tribune tot in elke huiskamer. Alle debatten in zowel de plenaire zaal als de commissiezalen worden uitgezonden, zodat iedereen ze waar hij zich ook bevindt, kan zien. En door de service ‘debatgemist’ kunnen plenaire debatten zelfs op een zelf gekozen moment worden terug gezien. Dagelijks doen een paar duizend mensen dat ook daadwerkelijk. 3
En dat stelt ons ook voor nieuwe uitdagingen. Want nu iedereen rechtstreeks kan zien wat wij doen, moeten we ons afvragen: snappen die mensen ook wat ze zien?
Zijn wij er ons in voldoende mate van bewust welke rituelen er zijn, die zonder nadere duiding bij een buitenstaander tot verkeerde conclusies kunnen leiden? We zijn ons er vaak niet eens van bewust. Neem bijvoorbeeld het ritueel rondom het indienen van een motie. Deze wordt voorgelezen onder tijdsdruk, zonder dat de tekst voor het publiek is mee te lezen. De bewindspersoon reageert op de voorgelezen tekst en soms onderhandelen bewindspersoon en Kamerlid over de inhoud van de tekst. Op basis van de uitkomst van die onderhandeling geeft de regering er een oordeel over. Ik heb het gevoel dat het publiek hier onbedoeld maar effectief wordt buitengesloten van wat er gebeurt. Moties en ook amendementen zijn de meest zichtbare en concrete manier van beïnvloeding door de Kamer van de regering. We hebben de afgelopen jaren de debatten in het parlement zichtbaar gemaakt, maar precies daar waar de Kamer haar tanden laat zien is dat ongrijpbaar voor het publiek. Niet zo gek dus dat de mensen er het gevoel aan over houden dat er in de Tweede Kamer veel wordt geruzied maar weinig wordt bereikt. Daar moeten wij iets aan doen. En de technische mogelijkheden daarvoor zijn er.
Iedere Nederlander vergadert wel eens en kent dus de moderne middelen – afwezigen bellen in, pleidooien worden ondersteund met video’s en streams – maar in de meest professionele vergaderzaal van het land gebeurt dat allemaal niet.
4
Bedrijven en organisaties maken gebruik van crowdsourcing, maar de Kamer nog niet. De hele wereld om ons heen bestaat uit beelden, maar die van de Kamer bestaat nog steeds alleen uit woorden. Wij gebruiken geen filmpjes om ons betoog te ondersteunen en zelfs geen powerpoint. Daarmee zijn de verschillen met het dagelijks leven van ‘gewone Nederlanders’ wel groot geworden.
Ik wil daar als Kamervoorzitter iets aan doen.
Bijvoorbeeld een ‘second screen’ waarop je de tekst van de motie kunt meelezen. Daarmee kun je ook het probleem oplossen dat mensen wel iets zien gebeuren, maar niet weten wat er gebeurt. Informatie over de procedures. De naam van de vrouw of man is die aan het woord is, wie de andere deelnemers aan het debat zijn en hoe de orde van de vergadering in elkaar zit? Kortom, wat gebeurt er nu eigenlijk?
Betrokken burgers die de debatten volgen willen ook meepraten. Daar komen we bij de andere paradox. Mensen die kijken hebben een opvatting en die willen ze met ‘Den Haag’ delen. En die gelegenheid wil ik ze gaan geven. In het klein ben ik daar al mee begonnen. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen eind september werkte de Tweede Kamer voor het eerst met een eigen hashtag.
Mijn idee daarbij is dat de discussie daar gaat om een uitwisseling van kennis en ervaringen – dóór burgers, vóór Kamerleden.
5
Natuurlijk is de virtuele discussieruimte groter dan Twitter alleen. Er zijn natuurlijk veel mensen die meer te vertellen hebben over een onderwerp dan mogelijk is in 140 tekens. En ook zij zouden daartoe de gelegenheid moeten krijgen. Bijvoorbeeld op een platform waarop ze niet zozeer met Kamerleden discussiëren, maar op een plek waar ze juist andere betrokken burgers ontmoeten, ervaringsdeskundigen, wetenschappers maar ook querulanten. Ze kunnen op elkaar reageren, vragen stellen, uitdagen en uiteindelijk zelfs een bijdrage positief of negatief waarderen.
Het gaat niet alleen om de mening van de burgers, maar vooral ook om hun kennis en ervaring. Kamerleden zijn er in zo´n debat niet zozeer om te overtuigen, maar vooral om te luisteren en eventueel zelf vragen te stellen. De lacune in onze huidige informatievoorziening is naar mijn mening dat we te weinig inzicht hebben in hoe de organisaties, waarvan wij onze informatie krijgen, daartoe zijn gekomen.
Het op deze manier bij de politieke besluitvorming betrekken van de mondige burger voorziet in een behoefte. Deze burger identificeert zich niet per se met een politieke partij, misschien zelfs niet eens met de politiek als geheel. Maar hij heeft op enig moment wel een verlangen en beschikt over waardevolle informatie die hij met besluitvormers wil delen. Natuurlijk dicteren die burgers niet wat de Kamer moet vinden. Elk Kamerlid maakt op basis van alle aangedragen kennis en ervaring steeds zijn eigen keuze, geleid door zijn eigen politieke overtuiging. Maar die keuze kan wel worden gebaseerd op een veel breder palet aan informatie. Als de Kamer zich naar de mondige burger toe meer opstelt als een besluitvormer die luistert, gaan burgers zich mogelijk ook weer meer herkennen in wat er in Den Haag gebeurt. 6
Dames en heren,
Onze constitutionele monarchie bestaat bijna 200 jaar. Dat leidt onvermijdelijk tot de vraag, bestaat die over 200 jaar nog steeds? Ik weet het niet. Van Hoogendorp kon die vraag 200 jaar geleden ook niet beantwoorden. Maar als we bereid zijn om te doen wat we 200 jaar lang hebben gedaan; ons aanpassen aan de veranderingen in de tijd en in de samenleving, dan staat hier over 200 jaar nog steeds een Kamervoorzitter die ongetwijfeld constateert dat de pijlers van het politieke bestel niet meer dezelfde zijn als in 2013.
7