Toepassing van administratieve sancties bij ‘kleine misdrijven’. Hoe staan betrokken actoren tegenover de uitbreiding van het toepassingsgebied? Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (01001686) Rasschaert Melissa Academiejaar 2014-2015
Promotor : Prof. Dr. De Ruyver Brice
Commissaris : Dr. Janssens Jelle
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Rasschaert Melissa (01001686) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 18 mei 2015 Handtekening: Rasschaert Melissa
Voorwoord In het laatste jaar van mijn humaniora werd ik overladen met brochures van verschillende hogescholen en universiteiten. Voor veel van mijn vrienden en klasgenoten een wikken en wegen. Voor mij was de keuze al gemaakt. Reeds een jaar eerder had ik voor mezelf uitgemaakt ‘criminologie’ te gaan studeren. Het was vooral een buikgevoel dat dit echt iets voor mij was. Een aantal personen gaven me de raad om te doen waar ik me goed bij voel, en zo geschiede. Ondanks het negatief advies van de klassenraad van het middelbaar onderwijs schreef ik me in voor de opleiding criminologische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Ik had maar één doel voor ogen: mijn diploma halen en bewijzen dat ik het kan. Al snel werd duidelijk dat ik de juiste keuze gemaakt had. Ik zal niet beweren dat ik steeds met evenveel enthousiasme opstond om naar de les te gaan. Maar wat een feit is, is dat ik steeds nieuwe dingen bijleerde die mijn interesse in het vakgebied alleen maar deed toenemen. De opleiding was helemaal wat ik ervan verwachtte en ik leerde enorm veel bij. Nu, 5 jaar later, sluit ik met deze scriptie mijn opleiding af en heb ik bijna mijn doel bereikt. De mensen die niet in mij geloofden, hebben ongelijk. Gelukkig werd ik doorheen deze periode voldoende gesteund door mensen die mij dierbaar zijn en mij meermaals wezen op de leuze: ‘Nie Neute, Nie Pleuje’. Een expliciete vermelding is niet nodig. De mensen naar wie ik deze welgemeende ‘dankuwel!’ richt weten dat dit voor hen is.
Deze scriptie heeft de laatste maanden een belangrijke rol in mijn leven gespeeld. Het heeft veel moeite en inzet gekost, maar het is gelukt. Hierbij wil ik toch een woord van dank richten aan Prof. Dr. Brice De Ruyver voor de nodige aansturing, vooral in de beginfase. Ook een woord van dank aan assistente Tatiana Kazadi voor de tips en het nalezen van een aantal stukken van deze scriptie.
Melissa Rasschaert
i
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................. i Inleiding.................................................................................................................................... iv 1. The Culture of Control van David Garland. ..................................................................... 1 1.1. Situering van The Culture of Control. ............................................................................. 1 1.2. De Controlecultuur (Garland, 2001). .............................................................................. 2 1.3. Wat is de meerwaarde van The Culture of Control? ....................................................... 3 1.4. Besluit.............................................................................................................................. 4 2. Administratieve sancties. ..................................................................................................... 5 2.1. Wat wordt verstaan onder administratieve sancties? ...................................................... 5 2.2. Waarom zijn administratieve sancties in het leven geroepen? ........................................ 5 2.3. De keuze voor een bestuurlijke procedure. .................................................................... 6 2.4. De voetbalwet en de wet op gemeentelijke administratieve sancties. ............................. 7 2.5. Besluit.............................................................................................................................. 7 3. De wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden. .......... 9 3.1. Ontstaansgeschiedenis. .................................................................................................... 9 3.2. Soorten administratieve sancties in de voetbalwet. ....................................................... 10 3.3. Procedure van de voetbalwet. ........................................................................................ 11 3.4. De voetbalwet als basis voor de gemeentelijke administratieve sancties. .................... 12 3.5. Besluit............................................................................................................................ 13 4. De gemeentelijke administratieve sancties. ...................................................................... 14 4.1. Ontstaansgeschiedenis. .................................................................................................. 14 4.1.1. Context. .................................................................................................................. 14 4.1.2. Straffeloosheid van overlast wordt aangepakt........................................................ 15 4.2. Soorten gemeentelijke administratieve sancties. ........................................................... 16 4.3. Procedure van de GAS-wet. .......................................................................................... 17 4.3.1. GAS niet-verkeer. ................................................................................................... 17 4.3.2. GAS verkeer. .......................................................................................................... 20 4.4. Verschil tussen de voetbalwet en de GAS-wet. ............................................................ 21 4.5. Besluit............................................................................................................................ 23 5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven. ................ 24 5.1. Wat wordt verstaan onder kleine misdrijven? ............................................................... 24 5.2. Kan nog gesproken worden van overlast? ..................................................................... 26 5.3. Hoe zit het met de rechtsbescherming? ......................................................................... 27 5.4. Mogelijke problemen bij de uitbreiding van het toepassingsgebied. ............................ 28 5.5. Besluit............................................................................................................................ 29 6. Empirisch onderzoek: methodologie ................................................................................ 31 6.1. Methode van dataverzameling. ..................................................................................... 31 ii
6.2. Onderzoekspopulatie. .................................................................................................... 31 6.3. Verwerking van de gegevens. ....................................................................................... 32 6.4. Besluit............................................................................................................................ 33 7. SWOT-analyse. ................................................................................................................... 34 7.1. Strengtness. ................................................................................................................... 34 7.2. Weakness. ...................................................................................................................... 35 7.3. Opportunities. ................................................................................................................ 36 7.4. Threats. .......................................................................................................................... 37 7.5. Besluit............................................................................................................................ 38 8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven. ......................... 41 8.1. Stadsbesturen en gemeentebesturen. ............................................................................. 41 8.1.1. GAS en kleine misdrijven. ..................................................................................... 41 8.1.2. Gaat het nog om overlast? ...................................................................................... 42 8.1.3. Is het een taak van gemeentebesturen?................................................................... 43 8.1.4. Tussenbesluit .......................................................................................................... 44 8.2. Politie. ........................................................................................................................... 44 8.2.1. GAS en kleine misdrijven. ..................................................................................... 45 8.2.2. Gaat het nog om overlast? ...................................................................................... 45 8.2.3. Is het een taak van gemeentebesturen?................................................................... 46 8.2.4. Tussenbesluit. ......................................................................................................... 47 8.3. Justitie............................................................................................................................ 48 8.3.1. GAS en kleine misdrijven. ..................................................................................... 48 8.3.2. Gaat het nog om overlast? ...................................................................................... 49 8.3.3. Is het een taak van gemeentebesturen?................................................................... 49 8.3.4. Tussenbesluit. ......................................................................................................... 50 8.4. Gelijkenissen en verschillen. ......................................................................................... 51 8.4.1. GAS en kleine misdrijven. ..................................................................................... 51 8.4.2. Gaat het nog om overlast? ...................................................................................... 52 8.4.3. Is het een taak van gemeentebesturen?................................................................... 53 8.5. Besluit............................................................................................................................ 53 9. Terugkoppeling naar literatuurstudie. ............................................................................. 56 9.1. Terugkoppeling naar The Culture of Control van David Garland (2001). .................... 56 9.2. Terugkoppeling naar de theorie omtrent GAS. ............................................................. 57 Besluit ...................................................................................................................................... 60 Bibliografie .............................................................................................................................. 65
iii
Inleiding
Inleiding In België bestaat de mogelijkheid om bepaalde strafbare feiten buiten het strafrecht af te handelen, via de bestuurlijke procedure. De meest bekende vorm zijn gemeentelijke administratieve sancties (GAS). Deze werden eind jaren ’90 in het leven geroepen om de straffeloosheid van overlast aan te pakken. Bepaalde kleine misdrijven zoals wildplassen, sluikstorten,… leidden bij de bevolking tot ergernis. Deze feiten bleven meestal ongestraft aangezien ze geen prioriteit waren van het Openbaar Ministerie (Veny, Warnez & Goes, 2013). GAS werd ingevoerd om komaf te maken met overlast en de straffeloosheid ervan (Vander Beken, Vandeviver & Persak, 2014). De wet van 24 juni 2013 slaat echter een nieuwe weg in. Deze biedt de mogelijkheid aan steden en gemeenten om GAS toe te passen op kleine misdrijven zoals slagen en verwondingen, winkeldiefstal en bepaalde verkeersinbreuken. Het gebruik ervan wordt ook aangemoedigd door justitie aan de hand van een Ministeriële Omzendbrief1. Dit leidt tot de nodige discussie. Tegenstanders argumenteren dat GAS op deze manier gebruikt wordt als oplapmiddel voor gerechtelijke achterstand. Het heeft niets meer te maken met het oorspronkelijk doel, namelijk overlast bestrijden (De Geest, 2014). Bijkomend wordt geargumenteerd dat het een taak van justitie is om dergelijke misdrijven te bestraffen. Wanneer dit doorgeschoven wordt naar de gemeenten dreigt het gevaar dat de scheiding der machten geschonden wordt (De Geest, 2014). Voorstanders geven aan dat dit wel een taak van gemeentebesturen is aangezien het gaat om overlast, zij het in een indirecte vorm. Straffeloosheid van kleine misdrijven leidt tot een onveiligheidsgevoel bij de burger, wat beschouwd kan worden als overlast (Geudens, 2014). Deze discussie gaat over de vraag of het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS al dan niet de taak van gemeentebesturen is. Hierbij ligt de focus op overlast. Het wordt slechts beschouwd als een taak van gemeentebesturen wanneer effectief gesproken wordt van overlast. Kan bij dergelijke kleine misdrijven nog gesproken worden van overlast? Het probleem is, dat overlast een containerbegrip is (Van den Hende, 2011) waardoor het moeilijk te definiëren is. Dit leidt tot discussies met betrekking tot het feit of deze kleine misdrijven nog thuishoren in GAS. De Hert (2008) beweert dat GAS zich moet beperken tot de kleine vergrijpen. Enkel kleine vormen van overlast horen thuis in de GAS-wet. Door anderen wordt aangegeven dat de doelstelling van GAS verschoven is. De focus ligt niet meer op overlast, wel op het bestrijden van de straffeloosheid (Veny, Warnez & Goes, 2013). Overlast is geen vereiste meer voor het opleggen van GAS (Geudens, 2011). 1
Omzendbrief nummer 1/2006 van het College van Procureurs-generaal bij het Hof van Beroep
iv
Inleiding
Er heersen dus twee discussies. Ten eerste: is het sanctioneren van kleine misdrijven een taak van gemeentebesturen? Ten tweede: zijn deze kleine misdrijven overlast en horen ze thuis in de GAS-wet? De bedoeling van deze scriptie is om een plaats in te nemen in deze discussies door volgende doelstelling te realiseren: nagaan hoe gemeentebesturen, politie en justitie staan tegenover het toepassen van GAS bij kleine misdrijven door te peilen naar hun opinie aan de hand van kwalitatieve interviews. Deze doelstelling zal bereikt worden door het beantwoorden van een aantal onderzoeksvragen. De eerste onderzoeksvraag luidt als volgt: hoe
worden
administratieve
sancties
vandaag
gebruikt?
Daarbij
wordt
de
ontstaansgeschiedenis van administratieve sancties onder de loep genomen. Waarom werd de weg van de bestuurlijke procedure gekozen? Daarbij zal de focus gelegd worden op twee soorten administratieve sancties, namelijk de administratieve sancties in de voetbalwet en GAS. Nadien worden nog twee onderzoeksvragen beantwoordt aan de hand van kwalitatieve interviews bij respondenten uit steden/gemeenten, politie en justitie. Hoe ervaren betrokken actoren het huidige GAS-systeem? Deze vraag wordt opgelost aan de hand van een SWOTanalyse. Tot slot wordt de focus gelegd op de kleine misdrijven. Hoe staan betrokken actoren tegenover de uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS? Hierbij wordt de focus gelegd op de discussies die heersen in de literatuur. Er wordt aan de actoren gevraagd of de kleine misdrijven thuishoren in de GAS-wet. Kan volgens hen gesproken worden over overlast? Is het een taak van gemeentebesturen om dit soort gedragingen te sanctioneren? Bijkomend wordt tijdens dit onderzoek een theoretische bril opgezet. De resultaten zullen gespiegeld worden aan ‘The Culture of Control’ van David Garland (2001). Daarbij wordt nagegaan of momenteel, naar aanleiding van de GAS-wet van 2013, in België kan gesproken worden van ‘a swelling culture of control’ (Devroe, 2012).
Tot slot wordt een kort overzicht gegeven van de hoofdstukken die zullen besproken worden in deze scriptie. The Culture of Control van David Garland (2001). In dit hoofdstuk wordt duiding gegeven bij het theoretisch kader van deze scriptie. Wat is de controlecultuur van Garland? Er wordt verduidelijking gegeven bij het ontstaan ervan. Wat wilde Garland bereiken met zijn theorie. Tot slot wordt de meerwaarde van deze theoretische bril verduidelijkt. Welke meerwaarde heeft deze theorie in een scriptie met betrekking tot GAS? Administratieve sancties. Na verduidelijking van het theoretisch kader wordt de focus gelegd op de administratieve sancties. Wat wordt hieronder verstaan en waarom werden deze in het leven geroepen. Waarom wordt gebruik gemaakt van een bestuurlijke procedure in plaats van v
Inleiding
een strafrechtelijke procedure? Uiteindelijk wordt een aanzet gegeven naar de administratieve sancties die besproken zullen worden in dit werk, namelijk de sancties in de voetbalwet en GAS. Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden. Deze wet zal besproken worden als moederwet van GAS. Er wordt teruggekeerd naar de roots van de GASwet om deze beter te kunnen kaderen. Wat de voetbalwet betreft, wordt eerst uitgelegd waarom deze ontstaan is. Nadien wordt de focus gelegd op de wet an sich. Welke soorten sancties zijn er en via welke procedure worden deze opgelegd? Gemeentelijke administratieve sancties. Dit hoofdstuk kent een gelijkaardig verloop als dat van de voetbalwet. Eerst zal de ontstaansgeschiedenis van GAS besproken worden. Nadien wordt uitleg gegeven bij de soorten GAS-boetes en de procedure tot het opleggen van dergelijke boete. Uiteindelijk zal een vergelijking gemaakt worden tussen de voetbalwet en de GAS-wet. Zo wordt duidelijk waarin GAS verschilt van zijn inspiratiebron. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven. In dit laatste theoretische hoofdstuk wordt de focus gelegd op de discussies die heersen in de literatuur met betrekking tot kleine misdrijven en GAS. Eerst wordt duiding gegeven bij het begrip ‘kleine misdrijven’. Wat kunnen we hieronder verstaan als lezer? Nadien wordt de vraag gesteld of nog kan gesproken worden van overlast. Bijkomend wordt nagegaan hoe het zit met de rechtsbescherming. Tot slot worden een aantal problemen naar voor geschoven die in de literatuur aangegeven worden. Empirisch onderzoek. In dit hoofdstuk wordt de aanzet gegeven naar het empirisch onderzoek. Welke methode wordt gebruikt, wie is de onderzoekspopulatie en hoe worden de gegevens verwerkt? SWOT-analyse. In dit hoofdstuk wordt de SWOT-analyse uitgevoerd bij de respondenten. Aan de hand van dit hoofdstuk kan een antwoord gegeven worden op de tweede onderzoeksvraag, namelijk hoe ervaren betrokken actoren het huidige GAS-systeem? Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven. Hierin wordt naar de opinie gepeild van steden/gemeenten, politie en justitie. Er wordt nagegaan hoe ze staan tegenover GAS en kleine misdrijven. Kan volgens hen nog over overlast gesproken worden en is het een taak van gemeentebesturen om dit soort misdrijven te sanctioneren? De opinie van de actoren zal apart besproken worden, waarna deze met elkaar vergeleken wordt. Terugkoppeling literatuurstudie. In dit laatste hoofdstuk wordt een terugkoppeling gemaakt tussen de bevonden resultaten en hetgeen in de literatuur geschreven staat. Hierbij wordt ook teruggekoppeld naar het theoretisch kader, de controlecultuur van David Garland. vi
Inleiding
De meerwaarde van deze scriptie schuilt in het feit dat naar de opinie gepeild wordt van personen die dagdagelijks bezig zijn met de materie. De attractiviteit zit hem in het gegeven dat de verschillende actoren met elkaar zullen vergeleken worden en niet als geheel beschouwd worden. Helaas heeft deze scriptie ook zijn gebreken. Aangezien het gaat om een scriptie, was de onderzoeksduur slechts 1 academiejaar. Dit leidt ertoe dat slechts onderzoek werd gevoerd in een klein deel van het land. Resultaten zijn daardoor niet veralgemeenbaar naar Vlaanderen of België. Ze kunnen wel gebruikt worden als aanzet naar verder onderzoek.
vii
1. The Culture of Control van David Garland
1. The Culture of Control van David Garland. In het eerste hoofdstuk van deze scriptie wordt ‘The Culture of Control’ van David Garland (2001) besproken. Dit zal functioneren als het theoretisch kader, het is de theoretische bril die opgezet wordt. De idee ontstond naar aanleiding van het artikel ‘When things get serious: reflections on the legitimacy of local administrative sanctions in Belgium’ van Vander Beken & Vandeviver (2014). Daarin wordt gesteld dat in België verschillende aspecten van ‘the culture of control’ voorkomen. In het artikel zelf wordt ook de link gelegd tussen de controlecultuur en het huidige systeem van gemeentelijke administratieve sancties. Aangezien dit sanctieapparaat de kern van deze scriptie vormt, kan het een meerwaarde zijn deze theoretische bril op te zetten.
1.1. Situering van The Culture of Control. Om te beginnen wordt het ontstaan van de theorie gesitueerd. Op deze manier wordt de nodige achtergrondkennis verschaft om een beter begrip te krijgen over de controlecultuur an sich. De periode waarin deze theorie ontstaan is, wordt gekenmerkt door de evolutie van het ‘penal welfarism’ naar het ‘penal modernism’. Garland wou aan de hand van zijn controlecultuur deze evolutie analyseren (Daems, 2009). Het penal welfarism moet bekeken worden vanuit de context van de verzorgingsstaat. Hierbij ligt de focus op rehabilitatie, het bestraffen van misdaden en het gegeven dat straffen de misdadiger beter moeten maken. Garland noemt dit het ‘crime control complex’ (Young, 2002). Eind jaren ’80 startte de evolutie naar het penal modernism, te wijten aan een crisis die het penal welfarism onderging. Deze crisis kon toegeschreven worden aan 3 factoren. Ten eerste kwam het gedachtegoed van de verzorgingsstaat onder druk te staan. Ten tweede was er een toenemende vraag naar nieuwe vormen van bestraffing. Ten derde deden er zich nieuwe ontwikkelingen voor op het vlak van criminaliteitsbestrijding en bestraffing. Dit leidde in de jaren ’90 tot een nieuwe postmoderne fase die Garland zal benoemen als: ‘penological modernism’ (Daems, 2009). In die periode was er sprake van een toenemende aandacht voor bestraffing. Dit ging gepaard met het feit dat de staat steeds vaker tegenstrijdige sanctiemethoden door elkaar gebruikte. Zo werden zware misdrijven strenger bestraft en werden kleine misdrijven uit het strafrecht gehaald. Garland had als doel deze toegenomen aandacht voor bestraffing te verklaren op basis van de controlecultuur (Young, 2002). Met betrekking tot de criminaliteit gaf Garland aan dat er sprake was van een ‘more crime prone society’ (Young, 2002). Dit wil zeggen dat verschillende aspecten een invloed hadden op de stijgende criminaliteitscijfers. Er was sprake van toegenomen mogelijkheden tot het plegen van criminaliteit, een toegenomen 1
1. The Culture of Control van David Garland
risicopopulatie en een daling van zowel de situationele als de sociale controle. Deze problematiek schrijft Garland toe aan de laatmoderne samenleving. Deze samenleving wordt gekenmerkt door bovenstaande elementen en staat volgens hem in causaal verband met de vatbaarheid van de samenleving om hoge criminaliteitscijfers te produceren (Daems, 2009). De ultieme doelstelling van Garland was om met zijn ‘culture of contol’ te komen tot een multidimensionele bestraffingsssociologie die in staat is bovenstaand gegeven te verklaren (Devroe, 2012).
1.2. De Controlecultuur (Garland, 2001). De controlecultuur van Garland kan onder de noemer van controletheorieën geplaatst worden, welke de oorzaken van criminaliteit trachten te verklaren. De kerngedachte is dat een verzwakte band tussen individu en samenleving leidt tot criminaliteit (Devroe, 2012). Een voorbeeld van een klassieke controletheorie is de sociale controletheorie van Hirshi. Hij gaat op zoek naar manieren om te voorkomen dat individuen overgaan tot het plegen van criminaliteit. De sociale controletheorie stelt dat een individu zal overgaan tot het plegen van criminaliteit wanneer hij de binding met de maatschappij verliest (Hebberecht, 2010). De controlecultuur van Garland verschilt van deze klassieke controletheorieën omdat hij niet op zoek gaat naar oorzaken van criminaliteit, hij wil nieuwe tendensen in het veiligheidsdiscours analyseren (Devroe, 2012). Garland voert onderzoek uit naar de ontwikkelingen in criminaliteitsbeheersing en strafrechtsbedeling in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Zijn studie beoogt niet om een vergelijkende studie te zijn. Hij gaat enkel op zoek naar gelijkenissen tussen beide landen in de jaren ’90 (Daems, 2009). Criminaliteit neemt een centrale plaats in, aangezien dit steeds beïnvloed wordt door de manier van bestraffing (Young, 2002). De kern van de controlecultuur van Garland stelt dat alle mogelijke middelen ingezet worden om de mogelijke risico’s te beperken (Devroe, 2012). Aan het eind van zijn betoog stelt Garland (2001) dat rekening moet gehouden worden met het feit dat de controlecultuur niet kan plaatsvinden in elke samenleving. Er is gevaar voor ‘een ijzeren kooi’ (Garland, 2001) wanneer een samenleving gekenmerkt wordt door een toegenomen sociale verdeeldheid, versterkte criminogene processen, het uitsluiten van brede groepen, een daling van de burgerlijke tolerantie en een autoritair optreden van de overheid. Wanneer er sprake is van bovenstaande elementen is het niet mogelijk dat de controlecultuur optreedt. Het is opvallend dat Garland geen oplossingen geeft voor deze problematiek (Devroe, 2012). 2
1. The Culture of Control van David Garland
1.3. Wat is de meerwaarde van The Culture of Control? Zoals eerder aangehaald, werd de idee gehaald uit een artikel van Vander Beken & Vandeviver (2014). Daarin wordt verwezen naar het proefschrift van Devroe (2012) ‘A Swelling Culture of Control. Genese en toepassing van de wet op gemeentelijke administratieve sancties in België.’. Devroe (2012) gaat in haar proefschrift na of er in België sprake is van een swelling culture of control door het gebruik van GAS. De link tussen GAS en de controlecultuur is dus niet nieuw. Doch is het aangewezen te verduidelijken waarom gekozen werd voor deze theoretische achtergrond. Eerder werd aangegeven dat de controlecultuur verschilt van klassieke controletheorieën omdat onderzoek gedaan wordt naar nieuwe tendensen in het veiligheidsdiscours in plaats van het onderzoeken van oorzaken van criminaliteit. De reden waarom de link gelegd wordt tussen GAS en de controlecultuur ligt in het feit dat GAS onderdeel uitmaakt van het veiligheidsdiscours. Het is een manier om misdrijven te bestraffen. De controlecultuur legt de focus op nieuwe tendensen, wat GAS echter niet is. De meerwaarde van de controlecultuur in deze scriptie ligt in het feit dat sinds de laatste wetswijziging van GAS, de mogelijkheid gekomen is om kleine misdrijven te sanctioneren met GAS, wat kan beschouwd worden als een nieuw gegeven. Het toepassingsgebied van wordt hiermee uitgebreid. Op deze manier kan de vraag gesteld worden of alle mogelijke middelen ingezet worden om de risico’s te beperken? Ligt hierdoor de focus op bestraffing? Maar waarom de keuze voor de controlecultuur van Garland en niet voor een andere controletheorie? Ook de sociale controletheorie van Hirshi is een interessante denkpiste met betrekking tot GAS. Zij heeft tot doel criminaliteit te voorkomen. Als lezer kunnen we stellen dat criminaliteit voorkomen en preventief te werk gaan ervoor zou kunnen zorgen dat een uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS niet nodig is. Toch ligt de focus bij de sociale controletheorie meer op het voorkomen van criminaliteit dan op het bestraffen ervan. De controlecultuur van Garland (2001) is het meest relevant omdat de focus van deze scriptie ligt op GAS, een manier om misdrijven te sanctioneren. Vandaar de keuze voor een theorie die de focus legt op bestraffing. De klemtoon van deze scriptie ligt niet in het voorkomen van criminaliteit waardoor de sociale controletheorie van Hirshi minder relevant is. Devroe (2012) komt in haar proefschrift tot het besluit dat er in België (nog) geen sprake is van een swelling culture of control met betrekking tot GAS. Dit ligt volgens haar aan het feit dat GAS gebruikt wordt als een ultimum remedium. Het wordt gebruikt als een stok achter de deur in de strijd tegen overlast. We kunnen ons als lezer wel de vraag stellen of dit nog steeds
3
1. The Culture of Control van David Garland
zo is na de uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS. Geldt dan nog de stelling dat GAS moet gezien worden als een ultimum remedium?
1.4. Besluit. Het ontstaan van de controlecultuur moeten we situeren in de jaren ’80 en ’90 van vorige eeuw. Rond die tijd vond de evolutie plaats van het penal welfarism naar het penal modernism. De voornaamste reden van deze evolutie is de toenemende vraag naar nieuwe vormen van bestraffing. Het is deze evolutie die Garland trachtte te verklaren met zijn theorie (Daems,
2009).
Op
deze
manier
wilde
hij
komen
tot
een
multidimensionele
bestraffingssociologie. De controlecultuur van Garland verschilt in zijn doelstelling van de klassieke controletheorieën. De klassieke controletheorieën hebben tot doel criminaliteit te voorkomen. Garland daarentegen wil met zijn controlecultuur nieuwe tendensen in het veiligheidsdiscours analyseren (Devroe, 2012). Hij gaat na of alle mogelijke middelen ingezet worden om alle mogelijke risico’s te beperken. Tot slot werd verduidelijkt waarom een bespreking van de controlecultuur een meerwaarde biedt in het kader van deze scriptie. Aangezien Garland nieuwe tendensen in het veiligheidsdiscours wil analyseren is de nieuwe GAS-wet van 2013 een interessant gegeven. Door een analyse van GAS wordt bekeken of alle mogelijke middelen ingezet worden om alle mogelijke risico’s te beperken. Een laatste reden die aangehaald werd voor de link tussen GAS en de controlecultuur is het proefschrift van Devroe (2012). Daarin wordt gesteld dat in België, anno 2012, nog geen sprake was van een swelling culture of control. Dit lag volgens haar aan het feit dat GAS toen gebruikt werd als ultimum remedium. De vraag is, of dit vandaag de dag nog steeds zo is.
4
2. Administratieve sancties
2. Administratieve sancties. Bedoeling van dit hoofdstuk is duiding geven bij de term ‘administratieve sancties’. Het is een ruim begrip dat enige uitleg vereist. Er wordt antwoord gegeven op de vraag wat administratieve sancties zijn en waar ze hun oorsprong kennen. Aangezien hierbij sprake is van een buitenstrafrechtelijke afhandeling, wordt de meerwaarde van de bestuurlijke procedure uitgelegd. Het is belangrijk dat we als lezer weten waarom gekozen werd voor dit systeem boven het strafrecht. Tot slot wordt de focus gelegd op de administratieve sancties die besproken worden in deze scriptie.
2.1. Wat wordt verstaan onder administratieve sancties? Het vinden van een eenduidige definitie van administratieve sancties is niet eenvoudig. In de literatuur (Veny, De Geyter & Vandendriessche, 1999 ) wordt gesteld dat er geen algemeen aanvaarde definitie is, aangezien dit nergens in een wet omschreven is. Dit probleem wordt in de rechtsleer opgelost door een aantal kenmerken naar voor te schuiven waaraan administratieve sancties moeten voldoen. Ten eerste moet er sprake zijn van een overtreding van een rechtsnorm. Dit leidt tot een maatregel die opgelegd wordt door een orgaan van actief bestuur, zonder voorafgaande tussenkomst van een rechter. Vervolgens moet deze maatregel van preventieve en repressieve aard zijn. Tot slot moet het opgelegde nadeel een reactie op de inbreuk van de rechtsnorm zijn. Uiteindelijk leidden bovenstaande kenmerken tot de volgende omschrijving: administratieve sancties zijn een bij of krachtens de wet vastgelegde maatregel met een repressief karakter, die in beginsel door een orgaan van actief bestuur wordt opgelegd door middel van een eenzijdige, individuele rechtshandeling als reactie op een inbreuk op een rechtsnorm of publiek voorschrift.
2.2. Waarom zijn administratieve sancties in het leven geroepen? Zijn er specifieke redenen die aan de basis liggen voor het ontstaan van administratieve sancties? Wat leidde tot het gebruik van dergelijk systeem? Vaak lijkt het dat administratieve sancties, en hoofdzakelijk gemeentelijke administratieve sancties, een fenomeen zijn van onze moderne samenleving. Het tegendeel is echter waar. Vanaf 1831 heeft de overheid de bevoegdheid om bestuurlijke sancties op te leggen. Dit werd gezien als een normaal attribuut van de uitvoerende macht (De Geyter, 2005), dat gebruikt werd in verschillende rechtstakken. Vandaag de dag wordt dit systeem verkozen bovenop dat van de strafrechtelijke handhaving (Put, 2005). Maar wat zijn hiervoor de achterliggende redenen? Enerzijds voldoen administratieve sancties aan de voorwaarden van de mensenrechtelijke benadering van een 5
2. Administratieve sancties
straf (Put, 2005) (Zie 5.4. Hoe zit het met de rechtsbescherming?). Anderzijds worden ze gebruikt om de duur van strafprocessen in te korten (Van Geveren, 2012). Het huidige strafrecht
wordt
hoofdzakelijk
gekenmerkt
door
traagheid,
inefficiëntie
en
onrechtvaardigheid. Voor deze problematiek werd een oplossing gezocht buiten het strafrecht. Administratieve sancties bieden soelaas aangezien deze sneller, lichter en krachtdadiger zijn (Vander Beken, 2004). Als lezer kunnen we concluderen dat administratieve sancties hoofdzakelijk gebruikt worden als oplossing voor de hiaten die zich voordoen in het strafrecht. Bijkomend kunnen ze gebruikt worden als aanvulling op het strafrecht.
2.3. De keuze voor een bestuurlijke procedure. Dit onderdeel heeft tot doel duiding te geven bij het gebruik van administratieve sancties. Waarom werd op zoek gegaan naar nieuwe sanctiemethoden, namelijk een afhandeling buiten het strafrecht? Wat zijn de opportuniteiten en consequenties hiervan? Om te beginnen is het belangrijk dat we weten waarom de keuze werd gemaakt voor het systeem van administratieve sancties. Deze keuze kan toegeschreven worden aan twee eenvoudige zaken. Ten eerste is het minder repressief dan het klassieke strafrecht. Ten tweede is het sneller (Hof van Cassatie, 2002). De bedoeling is dat zaken via de administratieve procedure sneller afgehandeld worden dan via het strafrecht. Op deze manier volgt de sanctie sneller op de feiten waardoor ze meer effect heeft. Naast dit feit, biedt het ook andere opportuniteiten. Het werken met een bestuurlijke sanctionering maakt de procedure eenvoudiger. Dit is grotendeels te wijten aan het feit dat het vaak om eenvoudige inbreuken gaat met duidelijk bewijsmateriaal. Bovenstaande in acht genomen, kan geconcludeerd worden dat het minder repressieve karakter, de snelheid en de eenvoudige procedure de grootste voordelen zijn van een bestuurlijke procedure (Geudens, 2005). Zoals de meeste systemen heeft de medaille ook een keerzijde (Geudens & Vanhecke, 2009). Wanneer voor een strafrechtelijke vervolging gekozen wordt, beschikken de betrokken actoren over een langere verjaringstermijn. De keuze voor deze korte termijn, in een bestuurlijke procedure, ligt voor de hand. De doelstelling is namelijk kort op de bal spelen. Bijkomend zijn er nog een aantal zaken niet mogelijk in een bestuurlijke procedure vb. het optreden van een onderzoeksrechter, een gevangenisstraf,.. Dergelijke zaken vereisen een strafrechtelijke procedure. Belangrijk is dat we als lezer voor ogen houden dat een bestuurlijke procedure niet tot doel heeft het strafrecht te vervangen, het wil enkel het strafrecht vervolledigen (Hof van Cassatie, 2002). Bij complexe inbreuken is het strafrecht meer aangewezen, terwijl bij eenvoudige inbreuken de bestuurlijke procedure met zijn administratieve sancties raadzaam is (Geudens, 6
2. Administratieve sancties
2005). Als lezer kunnen we dus stellen dat het bestuurlijk systeem en het strafrecht elkaars gebreken aanvullen.
2.4. De voetbalwet en de wet op gemeentelijke administratieve sancties. Nadat meer betekenis gegeven is aan het begrip ‘administratieve sancties’, is het tijd om de blik te vernauwen. De focus wordt kort gelegd op de administratieve sancties die besproken zullen worden in deze scriptie. Dit soort sancties komt voor in verschillende rechtstakken, vb. in het fiscaal recht, sociaal recht, voetbalwet,… (De Geyter, 2005). Het is dit laatste aspect, namelijk de voetbalwet, dat samen met de gemeentelijke administratieve sancties zal besproken worden in deze scriptie. De keuze voor GAS blijkt uit de titel. Doel van deze scriptie is om na te gaan hoe betrokken actoren staan tegenover de toepassing van gemeentelijke administratieve sancties bij kleine misdrijven. Maar vanwaar de keuze voor de voetbalwet? De voetbalwet wordt vaak gezien als inspiratiebron voor wetgeving waarin administratieve sancties gebruikt worden (Idomon, 2011). Dit leidt ertoe dat de voetbalwet vaak beschouwd wordt als moederwet van GAS(Geudens, 2005). Aangezien onderzoek gevoerd wordt naar de recentste uitbreiding van het systeem is het niet slecht om ‘back to the roots’ te gaan. Door terug te keren naar de basis van het systeem, wordt eerst een kritische blik geworpen op de essentie ervan alvorens na te denken over uitbreiding.
2.5. Besluit. Bedoeling van dit hoofdstuk was duiding geven bij het begrip ‘administratieve sancties’ en diegene die besproken zullen worden in deze scriptie. Om te beginnen werd duidelijk gemaakt dat er geen sprake is van een wettelijke definitie van administratieve sancties. Daarom werd ervoor geopteerd in deze scriptie te werken met een omschrijving (Veny, De Geyter & Vandendriessche, 1999). Nadien werd verduidelijking gegeven bij het gebruik van administratieve sancties. Ze werden hoofdzakelijk ingevoerd om tegemoet te komen aan de gebreken die zich voordeden bij het strafrecht, vb. inefficiënt en traag. Toch is het belangrijk om als lezer voor ogen te houden dat een bestuurlijke procedure geen wondermiddel is. Bepaalde zaken zijn niet mogelijk wanneer voor de bestuurlijke weg geopteerd wordt, vb. gevangenisstraf (Geudens & Vanhecke, 2009). Het is belangrijk voor ogen te houden dat de bestuurlijke procedure er niet gekomen is om de strafrechtelijke procedure te vervangen. Er kan gewerkt worden met een systeem van administratieve sancties wanneer het strafrecht
7
2. Administratieve sancties
tekort schiet. Wanneer beiden slim en doordacht ingezet worden, kan dit de kwaliteit van de rechtsbedeling ten goede komen. De 2 systemen kunnen zo elkaars gebreken compenseren. Tot slot werd een eerste aanzet gegeven naar de voetbalwet en de GAS-wet, de administratieve sancties die besproken zullen worden in deze scriptie. Daarbij is het belangrijk te onthouden dat de voetbalwet zal besproken worden als voorloper van de GASwet, aangezien deze beschouwd wordt als haar moederwet (Geudens, 2005). Op deze manier krijgen we als lezer meer inzicht in de GAS-wet. Deze kan vanuit een bredere context bekeken worden.
8
3.De wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
3. De wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden. In dit onderdeel zal de voetbalwet, als moederwet van de GAS-wet, besproken worden. Op deze manier kan GAS bekeken worden vanuit een andere en bredere context. Eerst en vooral zal duiding gegeven worden bij de ontstaansgeschiedenis van de voetbalwet. Nadien wordt uitleg gegeven bij de mogelijke administratieve sancties die opgelegd worden, waarna verduidelijk wordt volgens welke procedure deze kunnen opgelegd worden. Tot slot nemen we een aanloop naar de GAS-wet. Wat is de meerwaarde van een bespreking van de voetbalwet in een scriptie omtrent GAS?
3.1. Ontstaansgeschiedenis. Wat betreft de ontstaansgeschiedenis van de voetbalwet kan een onderscheid gemaakt worden tussen twee belangrijke periodes. Er wordt gesproken van een ‘pré 1985 tijdperk’ en een ‘post 1985 tijdperk’. 1985 is een sleutelmoment voor de veiligheid met betrekking tot het voetbalgebeuren, aangezien op 29 mei 1985 het Heizeldrama plaatsvond (Geudens & Vanhecke, 2009). Het ‘pré 1985 tijdperk’ wordt beschouwd als een periode waarin alles kon en mocht. Voetbal was oorlog (De Pauw, 2004). In deze periode was er sprake van een toenemend hooliganisme, waarop zelden reactie kwam. Indien er toch reactie kwam in de vorm van een sanctie, werd deze pas jaren na de feiten uitgesproken waardoor de straf geen enkel afschrikkend effect had (Geudens & Vanhecke, 2009). Hooliganisme was geen prioriteit van het Openbaar Ministerie, waardoor feiten geseponeerd werden met straffeloosheid tot gevolg. Enkel de zeer ernstige feiten werden aangepakt via de strafwet (Quataert, 2004). Het ‘post 1985 tijdperk’ breekt aan na het Heizeldrama. Wat nadien volgt is een resem aan commissies en werkgroepen die streven naar veiligheid in het voetbalgebeuren (De Pauw, 2004). Uiteindelijk zou het nog tot 1998 duren voor er een duidelijk wetgevend kader kwam. Alles kwam in een stroomversnelling naar aanloop van EURO 2000. Op 21 december 1998 trad de wet betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, of kortweg de voetbalwet in werking. (Mulleners, 2004). De voetbalwet moet functioneren als een kaderwet voor het voetbalgebeuren. Het moet beschouwd worden als een instrument om hinderlijk ervaren gedragingen in en rond voetbalstadions aan te pakken langs de bestuurlijke weg (Geudens, 2005). Het uiteindelijke doel is om van voetbal terug een familiale gebeurtenis te maken (Vanhecke, 2003).
9
3.De wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
3.2. Soorten administratieve sancties in de voetbalwet. Aan wie kan een administratieve sanctie opgelegd worden en wat voor sancties kunnen gegeven worden aan overtreders? Eerst en vooral is het aangewezen te weten op wie de voetbalwet van toepassing is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen rechtspersonen en natuurlijke personen (Idomon, 2011). Meer specifiek zijn rechtspersonen de organisatoren van de voetbalwedstrijd en de overkoepelende sportbond. Wat natuurlijke personen betreft gaat het om elke persoon, die de leeftijd van 14 jaar bereikt heeft, die feiten pleegt die het verloop van nationale en internationale voetbalwedstrijden kunnen verstoren. Vooraleer beschreven wordt welke soorten administratieve sancties er zijn, is het belangrijk om weten dat deze aan dezelfde voorschriften moet voldoen als strafsancties (Geudens, 2005). Administratieve sancties moeten in overeenstemming zijn met art. 6 EVRM. Bijkomend moet de overtreder de mogelijkheid hebben om beroep aan te tekenen bij een rechter met volle rechtsbevoegdheid. Dit aspect zal later verder besproken worden (Zie 3.3. Procedure van de voetbalwet). De administratieve sancties voor rechtspersonen zijn beperkt. Zij lopen risico op een administratieve geldboete van minimum 500 euro tot maximum 250 000 euro (Geudens, 2003). Met betrekking tot de sancties voor natuurlijke personen, kan keuze gemaakt worden uit 2 soorten administratieve sancties (Geudens & Vanhecke, 2009). Enerzijds kan geopteerd worden voor een geldboete van minimum 250 euro tot maximum 5000 euro. Anderzijds kan een administratief stadionverbod gegeven worden van minimum 3 maanden tot maximum 5 jaar. Een combinatie van beide is mogelijk. Ook is het interessant om weten dat er een zekere vorm van rechtsgelijkheid nagestreefd wordt doordat de voetbalwet vaak vaste straffen voorschrijft voor specifieke feiten. Op die manier liggen de minima en maxima minder ver uit elkaar (Geudens & Vanhecke, 2009). Verder kan een stadionverbod nog gecombineerd worden met een perimeterverbod of een aanmeldingsplicht. Bij een perimeterverbod mag de veroordeelde zich 5u voor tot 5u na de match niet begeven in delen van de perimeter waar hij zich zou begeven in het kader van de voetbalwedstrijd. Wat de aanmeldingsplicht betreft, moet de veroordeelde zich 45 min. na het begin van de match aanmelden in een op voorhand bepaald politiekantoor. Als lezer kunnen we stellen dat een beperkt aantal straffen opgelegd kunnen worden voor een beperkt aantal feiten. De voetbalwet heeft dus een strikt toepassingsgebied met strikte maatregelen. Een laatste belangrijk element is de leeftijd van de overtreder. Eigen aan de voetbalwet is dat personen vanaf 14 jaar gesanctioneerd kunnen worden. Wel is het zo dat minderjarigen enkel
10
3.De wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
gesanctioneerd kunnen worden met een stadionverbod. Een geldboete is uitgesloten aangezien dit in strijd is met de voorwaarden van het jeugdbeschermingsrecht (Vanhecke, 2003). 3.3. Procedure van de voetbalwet. Het is aangewezen om ook enige duiding te geven bij de procedure die moet gevolgd worden om een sanctie op te leggen. Alvorens een uiteenzetting te geven, moet er rekening mee gehouden worden dat de voetbalwet niet altijd en overal van toepassing is. Er moet namelijk aan een aantal voorwaarden voldaan worden. Ten eerste moet het gaan om internationale of nationale wedstrijden. Ten tweede is de voetbalwet enkel van toepassing binnen een perimeter van 5 km rond het stadion en 5u voor en 5u na de wedstrijd. Hier vallen ook de collectieve reizen van supporters onder (Geudens & Vanhecke, 2009). Ten slotte moet de overtreder zich in de perimeter bevinden in het kader van de voetbalwedstrijd (Vanhecke, 2003). Als lezer kunnen we ons wel vragen stellen bij deze strikte begrenzing in tijd en ruimte. Is hier het gevaar voor verschuiving van de problematiek niet te groot? De procedure die gevolgd wordt, is afhankelijk van het feit of het gaan om een natuurlijke persoon of rechtspersoon (Idomon, 2011). Met betrekking tot deze scriptie zal enkel het aspect van de natuurlijke personen (de voetbalsupporter) uitgelegd worden. De reden voor deze keuze is te wijten aan het feit dat bij GAS-boetes geen onderscheid gemaakt wordt tussen rechtspersonen en natuurlijke personen. Het bespreken van de procedure van de voetbalwet bij rechtspersonen is dus weinig zinvol.
De procedure wordt gestart wanneer supporters feiten plegen die gesanctioneerd kunnen worden op basis van de voetbalwet. De politieambtenaar zal een PV opstellen, welke bezorgd zal worden aan de bevoegde sanctionerend ambtenaar van de voetbalcel van Binnenlandse Zaken. Bijkomend wordt een afschrift van de PV bezorgd aan de Procureur des Konings (Idomon, 2011). Wat betreft de voetbalwet wordt het ‘non bis in idem-principe’ gerespecteerd, het Openbaar Ministerie heeft namelijk een vervolgingsmonopolie (Geudens, 2005). Concreet houdt dit in dat de Procureur des Konings een maand de tijd heeft om te beslissen wat hij met de zaak zal doen (Idomon, 2011). Ten eerste kan hij opteren voor een gerechtelijk onderzoek of opsporingsonderzoek. Ten tweede kan hij beslissen om niets te doen. In dat geval moet de sanctionerend ambtenaar wachten tot een maand na de feiten voor hij een administratieve sanctie kan opleggen. Hij mag voordien wel de procedure opstarten zonder een sanctie op te leggen. Tot slot kan de Procureur ook beslissen dat een administratieve sanctie meer opportuun is. Op deze manier kan de sanctionerend ambtenaar in 11
3.De wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
actie treden, na signaal van de Procureur, en moet hij niet wachten tot de termijn van een maand verstreken is. Wanneer de sanctionerend ambtenaar aan zet is zal de overtreder op de hoogte gebracht worden met een aangetekend schrijven. De overtreder heeft op zijn beurt 30 dagen de tijd om verweer aan te tekenen of om een mondelinge verdediging aan te vragen. In geval er geen verweer wordt aangetekend, kan de administratieve sanctie opgelegd worden na 30 dagen. In geval van een mondelinge verdediging kan pas na deze verdediging een sanctie opgelegd worden. Binnen de voetbalcel is delegatie mogelijk wat de verdediging betreft. Dit wil zeggen dat de persoon die de overtreder hoort, niet dezelfde persoon moet zijn als diegene die de sanctie oplegt. Wel is het wettelijk verplicht een schriftelijk verslag te maken van deze verdediging (Idomon, 2011). Wanneer de overtreder niet akkoord is met zijn sanctie, kan hij beroep aantekenen bij de politierechtbank binnen een termijn van een maand (Geudens & Vanhecke, 2009). De politierechter heeft niet de bevoegdheid om te oordelen over de opportuniteit van de administratieve sanctie, het enige wat hij kan doen is deze verminderen. Het nadeel bij dit gegeven is dat deze rechters niet gespecialiseerd zijn in de materie, wat het nemen van beslissingen bemoeilijkt. Uiteindelijk zullen de feiten verjaren na 6 maanden vanaf de dag dat de feiten plaatsvonden. De beroepsprocedure wordt hierbij niet meegerekend aangezien het beroep een schorsende kracht heeft. (Idomon, 2011). Als oplettende lezer kunnen we stellen dat 6 maanden een zeer korte termijn is. Dit leidt ertoe dat alles snel moet gaan en dat enige efficiëntie aangewezen is. Voordeel hierbij is dat de sanctie snel op de feiten volgt, wat een oplossing is voor het gevoel van straffeloosheid dat zich voordeed in de periode voor 1985 (Zie 3.1. Ontstaansgeschiedenis). Met betrekking tot de procedure is nog niet gesproken over het slachtoffer, nl. wat gebeurt er als er sprake is van een slachtoffer? Wanneer het slachtoffer snel schadevergoeding wil krijgen, is het niet aangewezen de bestuurlijk afhandeling te volgen. Voor het slachtoffer is het beste alternatief zich burgerlijke partij te stellen en op deze manier de strafvordering in gang te zetten. Hierdoor krijgt het slachtoffer sneller de schadevergoeding (Geudens, 2005).
3.4. De voetbalwet als basis voor de gemeentelijke administratieve sancties. Eerder in dit hoofdstuk werd duiding gegeven bij de ontstaansgeschiedenis, soorten sancties en de procedure die gevolgd wordt in de voetbalwet. Hierdoor kan de voetbalwet op een concrete manier gekaderd worden en kan een aanloop genomen worden naar de essentie van deze scriptie, namelijk gemeentelijke administratieve sancties. Waarom is een bespreking van de voetbalwet relevant voor een scriptie omtrent GAS? 12
3.De wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden
De voetbalwet wordt vaak gebruikt als inspiratiebron voor eender welke wetgeving die gebruik maakt van administratieve sancties (Idomon, 2011). De GAS-wet heeft het procedurele luik van de voetbalwet overgenomen, daarom wordt gesteld dat de voetbalwet de moederwet is van GAS (Geudens, 2005). Een van de doelstellingen van de voetbalwet is overlast in de buurt van voetbalstadions verminderen (Geudens, 2003). Daarnaast kan de GAS-wet gebruikt worden als een aanvulling op de voetbalwet (Geudens & Vanhecke, 2009). Ze kan ingezet worden om overlast, gepleegd door voetbalsupporters, aan te pakken. Hieraan zijn wel voorwaarden gekoppeld. Het is belangrijk dat er geen overlap is, GAS functioneert enkel als aanvulling. Verder is het vereist dat er duidelijke communicatie is naar de burger toe. Hij of zij moet weten op basis van welke wetgeving er voor bepaalde gedragingen een sanctie kan opgelegd worden (Geudens & Vanhecke, 2009).
3.5. Besluit. Het sleutelmoment tot het ontstaan van de voetbalwet is het Heizeldrama dat plaatsvond in 1985. Voordien heerste een periode waarin alles kon en mocht. Dit was te wijten aan de straffeloosheid van kleine vormen van hooliganisme (Geudens & Vanhecke, 2009). Na het Heizeldrama vonden heel wat werkgroepen en commissies plaats, om uiteindelijk te komen tot de voetbalwet van 21 december 1998. Deze wet kreeg de doelstelling om van voetbal terug een familiale gebeurtenis te maken (Vanhecke, 2003). Eigen aan de voetbalwet is dat er gebruik wordt gemaakt van een bestuurlijke procedure. Zaken worden afgehandeld buiten het strafrecht, waardoor overtreders een administratieve sanctie krijgen in plaats van een strafsanctie. Het feit dat gewerkt wordt met een bestuurlijke procedure wil niet zeggen dat het Openbaar Ministerie niets meer in de pap te brokken heeft. Ondanks de werking met administratieve sancties behoudt het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsmonopolie. Het komt erop neer dat er enkel een administratieve sanctie volgt als de Procureur des Konings beslist om de zaak niet te behandelen (Idomon, 2011). Tot slot moeten we nog weergeven dat de voetbalwet besproken werd als moederwet van de GAS-wet. Op deze manier wordt beter inzicht verschaft in de ontstaansgeschiedenis van GAS en het feit dat gewerkt wordt met administratieve sancties. Op deze manier kan GAS in een bredere context geplaatst worden.
13
4. De gemeentelijke administratieve sancties
4. De gemeentelijke administratieve sancties. In voorgaand hoofdstuk werd aangehaald dat de voetbalwet gebruikt is als inspiratiebron voor de wet op gemeentelijke administratieve sancties. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de GAS-wet. Eerst wordt het ontstaan ervan gekaderd, nadien wordt de procedure uitgelegd. Daarna wordt de voetbalwet met de GAS-wet vergeleken. Door deze vergelijking te maken komen mogelijk vaststellingen naar boven die nog van pas kunnen komen bij een eventuele uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS.
4.1. Ontstaansgeschiedenis. Wat waren de redenen voor het ontstaan van de GAS-wet? In welke context moet het ontstaan ervan bekeken worden? Hoe evolueerde deze wetgeving? Op deze vragen wordt getracht een antwoord te formuleren, zodat inzicht kan verschaft worden in het gehele kader waarbinnen GAS plaatsvindt. 4.1.1. Context. De ontstaansgeschiedenis van de GAS-wet is gelijkaardig aan die van de voetbalwet. Deze ontstond naar aanleiding van een aantal gebeurtenissen in de jaren ’80 en ’90 van vorige eeuw, welke het falen van justitie en politie aan het licht brachten. Denk maar aan feiten zoals het eerder genoemde Heizeldrama, de bende van Nijvel, CCC,… Later was sprake van zwarte zondag en de witte mars. Dit alles ging gepaard met een stijging van kleine criminaliteit, bij de burger leidde dit tot een toename van het onveiligheidsgevoel (Vander Beken, 2014). Daar bovenop bleef deze toegenomen kleine criminaliteit vaak ongestraft, aangezien dergelijke feiten geen prioriteit vormden van het Openbaar Ministerie (Veny, Warnez & Goes, 2013). Naast deze beleidssepots werd de oorzaak van de problematiek ook bij het strafrecht gezocht. De gebreken van het strafrecht werden eerder besproken (Zie 2.2. Waarom in het leven geroepen?). Daarom wordt hier niet verder op ingegaan. Om tegemoet te komen aan deze gebreken werd een oplossing gezocht buiten het strafrecht. De mosterd wordt bij de voetbalwet gehaald en er wordt geopteerd voor een systeem van administratieve sancties. De keuze voor dit systeem is te wijten aan zijn kenmerken. Het is namelijk een nieuw, snel, licht en krachtdadig systeem. Gemeentelijke administratieve sancties moeten bekeken worden als een specifieke vorm van administratieve sanctionering (Vander Beken, 2004). Met andere woorden, net zoals bij de voetbalwet wordt het fenomeen van straffeloosheid aangepakt door te opteren voor een bestuursrechtelijke aanpak in plaats van een strafrechtelijke (Van den Hende, 2009). 14
4. De gemeentelijke administratieve sancties
4.1.2. Straffeloosheid van overlast wordt aangepakt. In de jaren ’90 krijgen gemeenten ruimere bevoegdheden wat betreft het handhaven van de openbare orde (Veny & De Vos, 2005). Door de wet van 13 mei 1999 krijgen zij de mogelijkheid maatregelen te nemen in de strijd tegen de openbare overlast. Dit begrip werd toegevoegd aan de wet om gemeenten meer armslag te geven bij het voeren van een lokale veiligheidspolitiek (Veny, De Geyter & Vandendriessche, 1999). Gemeenten kunnen vanaf nu optreden tegen kleine vormen van criminaliteit als ze kunnen aantonen dat het om openbare overlast gaat. Het is wel zo dat gemeenten niet zomaar gedragingen kunnen opnemen in hun reglement, er is namelijk een verbod op dubbele bestraffing (Veny & De Vos, 2005). Dit houdt in dat gemeenten enkel misdrijven kunnen opnemen als ze nog niet strafbaar zijn in hogere wetten (Vander Beken, 2014). Er heerste veel enthousiasme over het nieuwe sanctieapparaat. GAS werd gezien als het ei van Colombus (Vander Beken, 2004). De wet kon echter de verwachtingen niet inlossen en leverde niet het verhoopte resultaat op. Het werd weinig toegepast, wat toegeschreven werd aan het onwerkbare karakter ervan. Er was nood aan verandering, wat in 2004 leidde tot een wijzigingswet (Veny, 2013). De wet werd zeer weinig toegepast omdat gemeenten weinig inbreuken konden invoeren, de meeste gedragingen waren reeds strafbaar in hogere wetgeving. Om aan deze problematiek tegemoet te komen werden de gemengde inbreuken geïntroduceerd, dit wil zeggen dat gemeenten feiten kunnen sanctioneren wanneer parketten dit niet doen. Nog een nieuwigheid in de wet van 2004 was de verlaging van de leeftijdsgrens naar 16 jaar, vanaf dan is het ook mogelijk een GAS-boete op te leggen aan minderjarigen (Vander Beken, 2014). Na de wijzigingswet van 2004 kwam er in 2005 een reparatiewet om de nodige hiaten en fouten met betrekking tot de procedure op te lossen (Veny, 2013). Vanaf dan wordt steeds meer gebruik gemaakt van de gemeentelijke administratieve sancties (De Hert & De Schepper, 2013). De voorlopig laatste wetswijziging vond plaats op 24 juni 2013. Deze had voornamelijk als doel inspelen op de vragen die er waren vanuit het werkveld en de rechtsbescherming uitbreiden (De Hert & De Schepper, 2013). Daarnaast werd ook het toepassingsgebied van GAS verruimd, met als voornaamste doel het voorkomen van straffeloosheid (Veny, 2013). Als lezer kunnen we ons hierbij de vraag stellen of dit nog past in het oorspronkelijk doel van de GAS-wet, namelijk gemeenten een armslag geven om openbare overlast aan te pakken. Hierop wordt later teruggekomen in het empirisch deel. Nog een nieuwigheid aan deze wet is de verlaging van de minimumleeftijd naar 14 jaar. Op basis van deze leeftijdsverlaging is er sprake van een harmonisatie met de voetbalwet en de jeugdbeschermingswet (Veny, 2013). 15
4. De gemeentelijke administratieve sancties
Na deze wetswijziging wordt geponeerd dat GAS een succes is, aangezien het in 83% van de gemeenten in België wordt toegepast (Vander Beken, 2014). Het is een feit dat momenteel de voorkeur wordt gegeven aan GAS boven het strafrecht vanwege de snelheid van de bestuursrechtelijke procedure (De Hert, 2008).
4.2. Soorten gemeentelijke administratieve sancties. Wat wordt verstaan onder gemeentelijke administratieve sancties? Met wat kan de burger gesanctioneerd worden? Het is zo dat er sprake is van een limitatieve lijst. Daarbij wordt het ‘nulla poenabeginsel’ gehanteerd: gemeenten kunnen op geen enkele manier een andere bestuurlijke sanctie invoeren (Veny, De Geyter & Vandendriessche, 1999). Van bij het begin van de GAS-wet was sprake van 4 soorten gemeentelijke administratieve sancties (Allewaert, 2013). Deze 4 kunnen onderverdeeld worden in 2 categorieën. Ten eerste is er de administratieve geldboete die kan opgelegd worden door de sanctionerend ambtenaar. Ten tweede zijn er 3 sancties die opgelegd kunnen worden door het College van Burgemeester en Schepenen. De administratieve geldboete is voor minderjarigen max. 175 euro, voor meerderjarigen max. 350 euro. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen (Veny, 2013). De andere 3 administratieve sancties zijn: de administratieve schorsing van een toestemming of vergunning, de administratieve intrekking van een toestemming of vergunning en de tijdelijke of definitieve administratieve sluiting. De wet van 24 juni 2013 voegde bovenop deze 4 sancties 2 alternatieve maatregelen toe (Allewaert, 2013). Een eerste alternatieve maatregel is de bemiddeling. Deze is facultatief, maar bij minderjarigen is het aanbod verplicht. De minderjarige is echter niet verplicht om hierop in te gaan. Tevens heeft de minderjarige ook de mogelijkheid om beroep te doen op ouderlijke betrokkenheid, in het kader van deze bemiddeling. Een tweede alternatieve maatregel is de gemeenschapsdienst. Deze maatregel kwam er naar aanleiding van een aantal nieuwe behoeften die ontstonden in verband met veiligheid, feitelijke omstandigheden en specifieke kenmerken van de overtreder (Allewaert, 2013). Ook bij de gemeenschapsdienst wordt een onderscheid gemaakt tussen minderjarigen en meerderjarigen. Bij minderjarigen bedraagt de gemeenschapsdienst max. 15u, bij meerderjarigen is dit max. 30u. Deze moet zowel bij meerderjarigen als minderjarigen uitgevoerd worden binnen de 6 maanden. Wanneer er sprake is van een geslaagde bemiddeling of gemeenschapsdienst vervalt de geldboete. Naast bovenstaande alternatieve maatregelen, zorgde de wet van 24 juni 2013 voor een aantal nieuwe elementen omtrent het GAS gebeuren. Nieuwigheid in de wet is dat de burgemeester 16
4. De gemeentelijke administratieve sancties
de mogelijkheid heeft om een plaatsverbod op te leggen (Veny, 2013). De burgemeester kan dit wanneer er sprake is van een verstoring van de openbare orde door een individuele of collectieve gedraging. Bij het niet naleven van dit plaatsverbod zal de overtreder een administratieve geldboete krijgen. Voor dit plaatsverbod zal de burgemeester een perimeter bepalen die binnen de grenzen van de gemeente valt (Allewaert, 2013). Deze sanctie is geldig voor een periode van 1 maand, indien nodig kan dit maximum 2 keer vernieuwd worden. De grootste vernieuwing van de wet van 24 juni 2013 kwam op verkeersrechtelijk vlak (De Hert & De Schepper, 2013). De nieuwe GAS-wet geeft namelijk de mogelijkheid aan steden en gemeenten om bepaalde verkeersinbreuken te sanctioneren met GAS. Dit gaat om inbreuken met betrekking tot stilstaan en parkeren en het negeren van de verkeersborden C3 en F103. Deze feiten kunnen enkel gesanctioneerd worden met een administratieve geldboete waarvan de tarieven op voorhand bepaald zijn. De bedoeling van deze vernieuwing is om steden en gemeenten de mogelijkheid te geven een efficiënt parkeerbeleid te voeren (De Roy, 2014). Straffeloosheid als gevolg van een capaciteitstekort bij politie lag aan de basis voor het invoeren van deze inbreuken in de GAS-wet (Geudens, 2014). Hierbij kunnen we als lezer de vraag stellen of dit nog in overeenstemming is met de oorspronkelijke doelstelling van GAS, namelijk overlast bestrijden. Naast bovenstaande inbreuken werden met de wet van 2013 nog een aantal gemengde inbreuken toegevoegd. De parketten geven aan steden en gemeenten de mogelijkheid om kleine misdrijven als winkeldiefstal en slagen en verwondingen te sanctioneren met GAS (De Geest, 2014). Door deze toenemende mogelijkheden aan overheidsinterventie en sanctionering wordt in de literatuur de vraag gesteld of er op deze manier geen gevaar is voor netwidening (Vander Beken, 2004).
4.3. Procedure van de GAS-wet. In dit onderdeel geven we toelichting bij hetgeen dat plaatsvindt tussen het vaststellen van de feiten en het opleggen van de GAS. Sinds de wet van 2013 is ook een luik met betrekking tot verkeer ingevoerd in de GAS-wet. Wat verkeer betreft wordt een iets andere procedure gevolgd dan de klassieke procedure. De procedure van GAS niet-verkeer en GAS verkeer zal daarom apart besproken worden.
4.3.1. GAS niet-verkeer. Er wordt gestart bij het begin, namelijk het vaststellen van de feiten. Daarin onderscheidt GAS zich van andere wetgevingen, aangezien meerdere actoren de bevoegdheid hebben om feiten, die gesanctioneerd kunnen worden met GAS, vast te stellen. De politie heeft de 17
4. De gemeentelijke administratieve sancties
bevoegdheid om alle GAS inbreuken, zowel de bestuurlijke als de gemengde, vast te stellen. Naast de politie zijn er verschillende andere actoren die de bevoegdheid hebben om bestuurlijke inbreuken vast te stellen, namelijk gemeentelijke ambtenaren, personeelsleden van openbare vervoersmaatschappijen, gemeenschapswachten, bijzondere veldwachten, provinciale
en
gewestelijke
ambtenaren,
personeelsleden
van
intergemeentelijke
samenwerkingsverbanden en personeelsleden van autonome overheidsbedrijven. Hierbij moet wel een kanttekening geplaatst worden. Bovenstaande actoren zijn enkel bevoegd voor een beperkt toepassingsgebied, namelijk datgene wat tot hun takenpakket behoort (Allewaert, 2013). Bijvoorbeeld, personeelsleden van openbare vervoersmaatschappijen zijn enkel bevoegd tot het vaststellen van bestuurlijke inbreuken die verband houden met het openbaar vervoer zoals overlast op bussen. Zij hebben niet de bevoegdheid om inbreuken zoals sluikstort vast te stellen. Ook is het aangewezen te weten dat de vaststellende ambtenaar niet dezelfde persoon in als de sanctionerend ambtenaar. Nu geweten is wie feiten kan vaststellen, kan overgegaan worden tot het uitleggen van de procedure. Wanneer feiten vastgesteld worden heeft de vaststeller 2 maanden de tijd om deze over te maken aan de sanctionerend ambtenaar of de Procureur des Konings. Wat betreft vaststellingen op heterdaad is er een uitzondering, deze moeten namelijk binnen een maand overgemaakt worden (Allewaert, 2013). Of de vaststeller de feiten moet overmaken aan de sanctionerend ambtenaar of aan de Procureur des Konings is afhankelijk van de aard van de inbreuk. Wanneer het gaat om een bestuurlijke overtreding wordt het bestuurlijk verslag, met informatieve waarde, overgemaakt aan de sanctionerend ambtenaar. In dergelijk geval is de sanctionerend ambtenaar niet afhankelijk van het parket. Wanneer het gaat om een gemengde inbreuk wordt de PV, met bewijswaarde, bezorgd aan de Procureur des Konings. De sanctionerend ambtenaar kan dan pas in actie schieten na groen licht van het parket, dat 2 maanden de tijd heeft om te beslissen of het al dan niet iets zal doen (Allewaert, 2013). Als er sprake is van een gemengde inbreuk, zijn er 2 mogelijke pistes die doorlopen kunnen worden. De eerste mogelijkheid is een protocolakkoord tussen de Procureur en het College van Burgemeester en Schepenen. Dit protocolakkoord zal het verloop van de te volgen procedure bepalen. Daarin wordt duidelijk omschreven wat met welke feiten moet gebeuren (Geudens, 2014). Een tweede mogelijkheid is het volgen van het wettelijk samenloopmechanisme. Dit gebeurt wanneer er geen protocolakkoord beschikbaar is. In het geval van het wettelijk samenloopmechanisme zijn er 3 opties. Ten eerste kan de Procureur beslissen dat er een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek wordt gestart, of hij kan de feiten seponeren. In bovenstaande 3 gevallen zal er geen GAS opgelegd worden. Ten tweede kan de Procureur 18
4. De gemeentelijke administratieve sancties
geen gevolg geven aan de zaak waardoor GAS mogelijk is. Een derde en laatste mogelijkheid is het stilzwijgen van de Procureur. Wanneer dit het geval is kan de sanctionerend ambtenaar na 2 maanden de zaak naar zich toe trekken en een GAS-boete opleggen (Veny, 2013). Eens het bestuurlijk verslag of de PV bij de sanctionerend ambtenaar is, heeft deze 6 maanden de tijd om de overtreder in te lichten. Indien de 6 maanden verstreken zijn, is de beslissing nietig (Allewaert, 2013). Wanneer het gaat om gemengde inbreuken wordt ook een kopie bezorgd aan de Procureur des Konings. Wat de beslissing betreft is het belangrijk dat de sanctionerend ambtenaar deze duidelijk motiveert. Hij heeft namelijk een formele motiveringsplicht wat wil zeggen dat hij de overweging duidelijk, concreet, nauwkeurig, daadkrachtig en waarheidsgetrouw moet omschrijven. Dit moet ertoe leiden dat de verzoekende partij weet op basis van welke juridische en feitelijke gronden de beslissing genomen is (Veny & De Vos, 2005). Naast het opleggen van een geldboete kan de sanctionerend ambtenaar ook oordelen of een alternatieve maatregel meer aangewezen is. Wanneer hiervoor gekozen wordt, wordt de beslissingstermijn verlengt tot 12 maanden. Dit is om ervoor te zorgen dat in geval van mislukking toch nog een geldboete kan opgelegd worden. Het is namelijk zo dat bij een mislukte alternatieve maatregel nog steeds een geldboete kan opgelegd worden. Het is de sanctionerend ambtenaar die zal bepalen of de uitvoering van de alternatieve maatregel al dan niet geslaagd is (Veny, 2013). Wanneer de administratieve geldboete meer is dan 70 euro heeft de overtreder het recht om een mondelinge verdediging aan te vragen (Veny, 2013). Deze kan slechts in 3 gevallen geweigerd worden. De verdediging kan geweigerd worden wanneer het gaat om onbetwistbare feiten met een eenduidige constatatie, wanneer het in het algemeen belang belangrijk is om snel op te treden of wanneer de te horen persoon niet binnen een redelijke termijn bereikt kan worden (Veny & De Vos, 2005). Wat betreft het verweer is er sprake van een paradox (Allewaert, 2013). De gemeente kan beroep aantekenen tegen de beslissing van de sanctionerend ambtenaar, wat wijst op de onafhankelijkheid van de ambtenaar. Maar de verweerder kan enkel beroep aantekenen tegen de gemeente omdat de sanctionerend ambtenaar gezien wordt als een orgaan van de gemeente. Als lezer kunnen we stellen dat dit een vreemd gegeven is. Het zou misschien beter zijn dat de verweerder rechtstreeks beroep kan aantekenen tegen de sanctionerend ambtenaar. Dit zou zijn onafhankelijkheid mogelijks ten goede komen. Om het verweer in te dienen heeft de verweerder 1 maand de tijd. Meerderjarigen doen dit bij de politierechtbank, minderjarigen bij de jeugdrechtbank. Het voordeel aan dit gegeven is dat beroep kan aangetekend worden bij een rechter met volle rechtsbevoegdheid. Dit is een voorwaarde die opgelegd wordt vanuit het 19
4. De gemeentelijke administratieve sancties
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (Allewaert, 2013). Een rechter in beroep kan de beslissing van de sanctionerend ambtenaar bevestigen, herzien of vernietigen. Deze beslissing mag enkel gebaseerd zijn op wettelijkheid en proportionaliteit en niet op persoonlijke redenen van de rechter (Allewaert, 2013). De politierechter heeft de bijkomende bevoegdheid om de GAS-boete te schorsen wanneer er sprake is van een onvoldoende motivering. De feitelijke en juridische gronden moeten vermeld zijn (Van den Hende, 2011). Ook de jeugdrechter heeft een bijzondere bevoegdheid. Hij kan namelijk een sanctie veranderen in een maatregel van bewaring, opvoeding of behoeding. Dit in overeenstemming met het jeugdbeschermingsrecht (Allewaert, 2013). Met betrekking tot GAS is er sprake van verjaring na 5 jaar vanaf de dag dat de GAS-boete betaald zou moeten worden. Stuiting hiervan is mogelijk (Allewaert, 2013). Met betrekking tot het opleggen van sancties moet nog op een punt gewezen worden. Het probleem heerst dat de sanctionerend ambtenaar weinig houvast heeft aangezien er weinig sanctietoemetingscriteria zijn (Geudens, 2012). Dit kan deels opgelost worden door bijvoorbeeld te werken met een sanctionerende dienst op de provincie. Op deze manier kunnen de extreme verschillen eruit gefilterd worden (Geudens, 2009). Nog een mogelijke oplossing kan het GAS register zijn dat vanaf de wet van 2013 van kracht is (X, 2014). Het is de bedoeling dat gemeenten een GAS register gaan bijhouden waarin alle GAS-boetes en alternatieve maatregelen staan. Op deze manier heeft de sanctionerend ambtenaar zicht op sancties die hij oplegde voor gelijkaardige feiten.
4.3.2. GAS verkeer. Zoals eerder aangehaald, wordt met betrekking tot GAS verkeer een andere procedure gevolgd dan de klassieke procedure. De procedure van GAS verkeer is namelijk gebaseerd op de procedure van de onmiddellijke inningen. Hiervoor werd gekozen omdat het gaat om een snelle en eenvoudige procedure (Geudens, 2014). Oorspronkelijk werd dit ingevoerd voor personen met geen vaste verblijfplaats of woonplaats in België. Op deze manier zijn er meer garanties voor het effectief innen van de boete (De Roy, 2014). Wanneer een gemeente ervoor kiest verkeersinbreuken te sanctioneren met GAS zijn ze verplicht een protocolakkoord af te sluiten met de Procureur des Konings. Dit zorgt voor verduidelijking en praktische afspraken (De Roy, 2014). Dergelijke parkeerinbreuken kunnen vastgesteld worden door politie, de bijzondere veldwachter, een aangewezen gemeentelijke ambtenaar die de nodige opleiding volgde, personeelsleden van autonome gemeentebedrijven en personeelsleden van het Brussels parkeeragentschap. GAS verkeer is niet in alle gevallen 20
4. De gemeentelijke administratieve sancties
van toepassing. Er zijn namelijk 2 uitzonderingen. Ten eerste kan er geen GAS opgelegd worden wanneer het voertuig direct of indirect betrokken is bij een ongeval. Ten tweede, wanneer de inbreuk verbonden is aan andere feiten (De Roy, 2014). Na de vaststelling van de feiten zal de vaststeller de sanctionerend ambtenaar op de hoogte brengen. De Procureur wordt op de hoogte gebracht volgens het protocolakkoord. Opvallend hierbij is het feit dat de vaststeller aan geen termijn gebonden is om zijn vaststelling over te maken. Dit kan een gevaar zijn voor mogelijke gerechtelijke achterstand (Allewaert, 2013). Eens de vaststelling bij de sanctionerend ambtenaar is, heeft deze 15 dagen de tijd om de overtreder in te lichten. Binnen de 30 dagen moet de overtreder betalen of hij moet binnen de 15 dagen verweer aantekenen. Indien de boete hoger is dan 70 euro, kan de verweerder gehoord worden. Wanneer het verweer ongegrond is moet de verweerder ten laatste 30 dagen na kennisname betalen. (Allewaert, 2013). Wat betreft verkeer, is enkel een geldboete mogelijk. Alternatieve maatregelen zijn uitgesloten. De wetgever wou een parallel bewaren tussen GAS en strafrechtelijke sancties (Allewaert, 2013). Het bijzondere aan GAS verkeer is het feit dat onmiddellijke inningen mogelijk zijn. Daarbij moet voldaan worden aan 3 voorwaarden. Ten eerste kan enkel de politie een onmiddellijke inning doen. Ten tweede kan dit enkel na akkoord van de overtreder, deze kan niet verplicht worden. Tot slot moet de overtreder meerderjarig zijn. Ook is het belangrijk te weten dat een onmiddellijke inning niet noodzakelijk leidt tot het verval van de strafvordering (Veny, 2013). Bij dergelijke onmiddellijke inning moet de verbalisant de sanctionerend ambtenaar op de hoogte stellen door hem het PV te bezorgen (Allewaert, 2013). 4.4. Verschil tussen de voetbalwet en de GAS-wet. Zoals eerder aangehaald werd de voetbalwet besproken om ‘back to the roots’ te gaan. De bedoeling was om de moederwet van de GAS-wet te ontleden. Door terug naar de basis te gaan stoten we misschien op aandachtspunten die relevant kunnen zijn voor een uitbreiding van het toepassingsgebied van de GAS-wet. Vandaar dat in dit deel een vergelijking zal gemaakt worden tussen de voetbalwet en de GAS-wet. Wanneer de ontstaansgeschiedenis van de voetbalwet en de GAS-wet gelezen wordt, kan opgemerkt worden dat deze zeer gelijklopend is. De aanloop was steeds kleine criminaliteit zoals overlast en hooliganisme die ongestraft bleef aangezien dit geen prioriteit was van het parket (Quatart, 2004). Dit ging langs beide kanten gepaard met dramatische gebeurtenissen in de jaren ’80 en ’90 van vorige eeuw zoals het Heizeldrama, CCC, Bende Van Nijvel,… (Vander Beken, 2014). Uiteindelijk kwamen de voetbalwet en de GAS-wet tot stand eind 21
4. De gemeentelijke administratieve sancties
jaren ’90. Beide wetgevingen ontstonden om de straffeloosheid van bepaalde feiten aan te pakken. Wanneer gekeken wordt naar de soorten administratieve sancties, kunnen we een aantal verschillen opmerken. Voornaamste verschil is het feit dat de voetbalwet onderscheid maakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Rechtspersonen krijgen voornamelijk een hogere geldboete (Geudens, 2003). In de GAS-wet wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide. Dit leidt ertoe dat een GAS-boete voor een rechtspersoon vaak weinig impact heeft. Het kan nuttig zijn om hierin een onderscheid te maken. Hierbij kan België een voorbeeld nemen aan Nederland waarbij hogere administratieve sancties kunnen opgelegd worden aan rechtspersonen (Veny, 2013). Ook wat betreft de bedragen van de geldboete is er een groot verschil tussen de voetbalwet en de GAS-wet. Bij de voetbalwet kan een geldboete variëren tussen 250 en 5000 euro (Geudens & Vanhecke, 2009), terwijl een GAS-boete max. 350 euro is en voor minderjarigen 175 euro (Allewaert, 2013). Wanneer GAS wordt toegepast op kleine misdrijven , zoals slagen en verwondingen, kunnen we ons als lezer de vraag stellen of een boete van 350 euro wel toereikend is. Een laatste opvallend verschil tussen de sancties van beide wetgevingen is het sanctioneren van minderjarigen. Momenteel zijn beide wetgevingen van toepassing op personen die de leeftijd van 14 bereikt hebben. Grote verschil is de manier van sanctioneren. Bij de voetbalwet kunnen minderjarigen enkel een stadionverbod krijgen, geen geldboete. Bij GAS is dit wel het geval. Hierbij stellen we ons de vraag of het niet beter is minderjarigen een alternatieve maatregel op te leggen, bijvoorbeeld gemeenschapsdienst, in plaats van een geldboete. Op deze manier krijgt de minderjarige ook effectief een sanctie en wordt deze niet doorgeschoven naar de ouders. Met betrekking tot de procedure kunnen een aantal verschilpunten vastgesteld worden tussen beide wetgevingen, maar in grote lijnen is deze echter gelijklopend. Wat betreft de voetbalwet en gemengde inbreuken in de GAS-wet wordt het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie nageleefd. De beslissing van de Procureur des Konings wordt afgewacht (Geudens, 2005). De verschillen doen zich voor op het vlak van de termijnen. Bij de voetbalwet heeft de sanctionerend ambtenaar 1 maand (Idomon, 2011) om de overtreder in te lichten, bij de GASwet is dit 2 maanden met uitzondering van heterdaad (Allewaert, 2013). Ook de termijn van verjaring is anders. Feiten in de voetbalwet verjaren na 6 maanden (Idomon, 2011), terwijl dit bij de GAS-wet slechts na 5 jaar is (Allewaert, 2013). Dit is toch een opvallend verschil. Op deze manier kunnen zaken langer uitgesteld worden en riskeren gemeenten dat sancties te laat op de feiten volgen waardoor een soortgelijke problematiek van straffeloosheid gecreëerd wordt die heerste voor GAS. 22
4. De gemeentelijke administratieve sancties
Een laatste verschil tussen de voetbalwet en de GAS-wet is het toepassingsgebied van beide. De voetbalwet is niet altijd en overal van toepassing. Er moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden (Geudens & Vanhecke, 2009). De GAS-wet daarentegen is op dit vlak een geval apart, deze kent namelijk een lokaal karakter. Gemeenten kunnen vrij bepalen of ze deze wet al dan niet toepassen. Ook de inbreuken zijn niet overal gelijk. Dit leidt ertoe dat GAS geen nationaal karakter heeft zoals de voetbalwet. Op deze diversiteit wordt later terugkomen (Zie 5.5. Mogelijke problemen bij de uitbreiding van het toepassingsgebied).
4.5. Besluit. Het ontstaan van de GAS-wet begint in de jaren ’90 met een toename van kleine criminaliteit die ongestraft bleef. Dit zorgde voor een verhoogd onveiligheidsgevoel bij de burger (Vander Beken, 2014). Om de problematiek van straffeloosheid aan te pakken werd, net zoals bij de voetbalwet, een oplossing buiten het strafrecht gezocht. Op 13 mei 1999 ontstond de GASwet waarbij gemeenten vanaf dan de mogelijkheid krijgen overlast aan te pakken via de bestuurlijke weg (Veny, De Geyter, Vandendriessche, 1999). Er werd een opsplitsing gemaakt tussen bestuurlijke inbreuken en gemengde inbreken. Over bestuurlijke inbreuken kunnen gemeenten autonoom, onafhankelijk van het parket, beslissen. Bij gemengde inbreuken geldt een verbod op dubbele bestraffing. Dit wil zeggen dat enkel een GAS-boete kan opgelegd worden indien de Procureur niets doet (Allewaert, 2013). De laatste wetswijziging dateert van 24 juni 2013. Naast het toevoegen van een aantal gemengde inbreuken, vond een grote vernieuwing plaats op verkeersrechtelijk vlak. Vanaf dan hebben gemeenten ook de mogelijkheid om GAS-boetes op te leggen voor bepaalde verkeersinbreuken. Opvallend feit daarbij is dat gebruik wordt gemaakt van de procedure van onmiddellijke inningen en niet van de klassieke GAS-procedure (De Roy, 2014). Om te eindigen werd een vergelijking gemaakt tussen de voetbalwet en de GAS-wet. Daarbij was het opvallend dat beide een gelijkaardige ontstaansgeschiedenis kennen in ongeveer dezelfde periode, namelijk eind jaren ’80 – jaren ’90 van vorige eeuw. Wanneer naar de procedure van beide wetgevingen gekeken wordt kan gesteld worden dat ook deze zeer gelijklopend is. Grootste en voornaamste verschil daaromtrent zijn de termijnen. Bij GAS is sprake van veel langere termijnen. Als lezer kunnen we concluderen dat dit een vreemd gegeven is, aangezien een van de doelstellingen van de GAS-wet kort op de bal spelen is. Een laatste verschil tussen de voetbalwet en de GAS-wet is het feit dat de voetbalwet een nationaal karakter heeft. Het is een uniforme wet voor het gehele grondgebied. Bij de GAS-wet is dit niet het geval aangezien deze aangepast is aan de lokale context van een gemeente. 23
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven. In dit hoofdstuk wordt de focus gelegd op kleine misdrijven, de essentie van deze scriptie. Zoals eerder aangehaald is het de bedoeling om de opinie van betrokken actoren na te gaan met betrekking tot het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS. Daarbij is een duidelijke omschrijving van het begrip ‘kleine misdrijven’ noodzakelijk. Bijkomend zal de vraag gesteld worden of hierbij nog kan gesproken worden van overlast. Bijkomend zal toelichting gegeven worden bij de rechtsbescherming. Biedt de GAS-wet voldoende rechtsbescherming om aan uitbreiding te denken? Tot slot worden nog een aantal probleempunten van de huidige GASwet uitgelegd. De vraag wordt hierbij gesteld of dit geen bijkomende problemen zal geven bij de uitbreiding van het toepassingsgebied.
5.1. Wat wordt verstaan onder kleine misdrijven? Het definiëren van kleine misdrijven is niet eenvoudig. Wat is een klein misdrijf? Vaak is dit een subjectief aanvoelen, maar in het kader van deze scriptie is een klaar en duidelijke definitie een must. De focus zal hier liggen op de gemengde GAS inbreuken, aangezien dit feiten zijn die ook strafrechtelijk afgehandeld kunnen worden. Deze inbreuken werden uitgebreid met de GAS-wet van 2013, (Allewaert, 2013) waardoor deze interessant zijn voor academisch onderzoek. Eerder werd ook aangegeven dat gemeenten gemengde inbreuken kunnen afhandelen op basis van een protocolakkoord (Geudens, 2014). De gemengde inbreuken die in het protocolakkoord van Oost-Vlaanderen opgenomen zijn zullen in deze scriptie beschouwd worden als kleine misdrijven. De reden waarom gekozen werd voor het protocolakkoord van Oost-Vlaanderen, zal later verduidelijkt worden in het empirische gedeelte. (Zie 6. Empirisch onderzoek: methodologie) Belangrijk is om bij aanvang te weten op wie het protocolakkoord van toepassing is. In OostVlaanderen werd de keuze gemaakt om enkel meerderjarigen op te nemen in dit akkoord, dit ten gevolge van een zaak die nog hangende is bij het Grondwettelijk Hof2. Dit wil zeggen dat in Oost-Vlaanderen minderjarigen enkel kunnen gesanctioneerd worden met GAS als het gaat om bestuurlijke inbreuken, zaken die niet strafbaar zijn in hogere wetgeving. Net zoals bij de procedure omtrent GAS wordt ook in het protocolakkoord een opsplitsing gemaakt tussen niet-verkeer en verkeer, deze opsplitsing zal ook behouden worden bij het bespreken van de kleine misdrijven. In het protocolakkoord niet-verkeer3 is het zo dat de gemengde inbreuken steeds gekoppeld zijn aan een aantal cumulatieve voorwaarden. Een 2 3
Protocolakkoord betreffende gemeentelijke administratieve sancties inbreuken op het strafwetboek niet-verkeer Protocolakkoord betreffende gemeentelijke administratieve sancties inbreuken op het strafwetboek niet-verkeer
24
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven
eerste gemengde inbreuk die beschouwd kan worden als een klein misdrijf is opzettelijke slagen en verwondingen (art. 398 Sw.). Wat betreft dit misdrijf moet voor ogen gehouden worden dat niet alle slagen en verwondingen hieronder vallen. De feiten moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. Het nadeel moet kleiner of gelijk zijn aan 125 euro, er mag geen sprake zijn van verzwarende omstandigheden, er mag geen herhaling zijn van gelijkaardige feiten binnen de periode van 2 jaar en de feiten moeten onherroepelijk vaststaan. Een tweede gemengde inbreuk is winkeldiefstal (art. 461 en art. 463 Sw.) waarbij de schade kleiner of gelijk aan 125 euro is, er mag geen herhaling zijn van gelijkaardige feiten binnen de periode van 2 jaar, er is geen sprake van geweld of georganiseerd karakter en de feiten staan onherroepelijk vast. Derde gemengde inbreuk zijn een aantal misdrijven die onder de noemer van beschadiging en vernieling kunnen geplaatst worden (art. 521 Sw, art. 526 Sw, art. 534bis Sw, art 534ter Sw, art. 537 Sw, art. 545 Sw, art. 559 1° Sw, art. 563 2°). Hierbij mag de schade niet groter zijn dan 500 euro en mag er geen sprake zijn van herhaling van gelijkaardige feiten binnen een periode van 2 jaar. Gemengde inbreuk nummer 4 is nachtlawaai (art. 561 1° Sw), waarbij de schade niet groter mag zijn dan 500 euro en er mag geen herhaling zijn binnen de periode van 2 jaar. Tot slot kan ook een GAS boete gegeven worden voor inbreuken op art. 563 3° Sw en art. 563bis Sw. Deze zijn niet gebonden aan cumulatieve voorwaarden. Algemeen gezien moeten bovenstaande gemengde inbreuken nog aan een aantal voorwaarden voldoen alvorens deze kunnen gesanctioneerd worden met GAS. Zoals eerder gezegd mogen enkel meerderjarigen gesanctioneerd worden met GAS voor bovenstaande feiten. Deze feiten mogen niet samenhangen met andere inbreuken. Wanneer dit het geval is, is bestuurlijke afhandeling uitgesloten. Tot slot staat expliciet in het protocolakkoord dat er sprake moet zijn van overlast. Dit wil zeggen dat de feiten zich moeten afspelen in de openbare sfeer en niet in familiale omstandigheden, duidelijk voorbeeld hiervan is partnergeweld dat zich binnenskamers voordoet. Dergelijk misdrijf kan nooit gesanctioneerd worden met GAS aangezien het zich niet afspeelt in de openbare sfeer. Als gekeken wordt naar het protocolakkoord verkeer4, wordt slechts gesproken over een beperkt aantal kleine misdrijven. Het gaat namelijk om overtredingen betreffende het stilstaan en parkeren en overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F103 die zijn vastgesteld met automatisch werkende toestellen. Wat deze inbreuken betreft, zijn er een aantal uitzonderingen wanneer GAS niet van toepassing is. GAS wordt uitgesloten wanneer het
4
Protocolakkoord betreffende gemeentelijke administratieve sancties inbreuken op het strafwetboek verkeer
25
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven
voertuig direct of indirect betrokken is bij een ongeval, wanneer er een verband is met een andere gemengde inbreuk of wanneer de overtreding gebeurde op een autosnelweg.
5.2. Kan nog gesproken worden van overlast? Wanneer de ontstaansgeschiedenis van GAS onder de loep genomen wordt, blijkt dat dit hoofdzakelijk ontstaan is om de straffeloosheid van overlast aan te pakken. Bij de recentste uitbreidingen van de GAS-wet kan de vraag gesteld worden of deze wijzigingen er zijn gekomen onder de oorspronkelijke doelstelling van GAS, namelijk overlast aanpakken of zijn er andere redenen in het spel? Een definitie van overlast is bijzonder moeilijk. Dit maakt het ook moeilijk om na te gaan of bijkomende gemengde inbreuken nog kunnen beschouwd worden als overlast. Er kan alvast gesteld worden dat overlast een containerbegrip is (Van den Hende, 2009). In de jaren ’90 werd openbare overlast gezien als lichte feiten die storend ervaren werden door de burger. Dergelijke feiten behoorden niet tot de bestaande toepassingssfeer en waren geen strafrechtelijke inbreuken in strikte vorm (Veny & De Vos, 2005). Uit de Veiligheidsmonitor bleek dat dit soort gedragingen leidden tot ergernis bij de bevolking. Dit was de reden voor het ontstaan van GAS (De Wit, 2005). Gemeenten kregen de bevoegdheid om gedragingen op te nemen in hun politiereglement als ze vinden dat deze gedragingen overlast veroorzaken (Van den Hende, 2011). Belangrijk hierbij is dat het gaat om lokale overlast (Veny, 2013). Deze overlast moet een probleem vormen in de lokale context van de gemeente. Gezien het feit dat er geen wettelijke definitie is voor het begrip ‘overlast’, hebben gemeenten een ruime macht om het begrip in te vullen (De Wit, 2005). Later werd getracht dit probleem op te lossen door een definitie te laten circuleren in de Ministeriële Omzendbrief OOP30bis. Daarin wordt overlast omschreven als: ‘De openbare overlast heeft betrekking op, voornamelijk individuele, materiële gedragingen die het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten kunnen verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, een wijk, een straat, kunnen beperken op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt. Men kan openbare overlast beschouwen als lichte vormen van verstoring van de openbare rust, veiligheid, gezondheid en zindelijkheid.’5. Deze definitie zal in deze scriptie gebruikt worden als de definitie van overlast.
5
Ministeriële Omzendbried OOP 30Bis van 3 januari 2005 aangaande de uitvoering van de wetten van 13 mei 1999 tot invoering van gemeentelijke administratieve sancties, van 7 mei 2004 tot wijzinging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet
26
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven
Er gaan stemmen op die beweren dat overlast geen noodzakelijke vereiste meer is voor het opleggen van GAS. Het begrip werd destijds ingevoerd in de nieuwe gemeentewet om gemeenten meer armslag te geven, nu heeft ‘openbare overlast’ slechts een secundaire rol als sanctietoemetingscriteria (Geudens, 2011). Wanneer gekeken wordt naar gemengde inbreuken, kan vastgesteld worden dat overlast slechts een beperkte rol speelt. Deze inbreuken staan ongeveer 10 jaar in de GAS-wet maar hebben juridisch gezien weinig met overlast te maken. De gemengde inbreuken moeten gezien worden als een wens van de wetgever om de handhaving te waarborgen (Geudens, 2014). Gemengde inbreuken werden vaak aan de GAS-wet toegevoegd vanwege het capaciteitstekort bij justitie (Geudens, 2014), toch moet hiermee met de nodige voorzichtigheid omgegaan worden. Overlast mag echter niet veranderen in een oplapmiddel voor gerechtelijke achterstand (De Geest, 2014). Het begrip ‘openbare overlast’ mag niet misbruikt worden (Van den Hende, 2011). Hierdoor wordt de GAS-wet steeds meer gebruikt als een middel om straffeloosheid aan te pakken (Veny, 2013). Als lezer kunnen we ons de vraag stellen in welke mate de recentste uitbreidingen nog thuishoren in de GAS-wet, met de doelstelling het bestrijden van overlast? Kwam de uitbreiding er vanwege straffeloosheid of vormden de nieuwe gemengde inbreuken wel degelijk overlast? In het empirisch gedeelte zal op zoek gegaan worden naar een antwoord op deze vragen.
5.3. Hoe zit het met de rechtsbescherming? Wanneer gesproken wordt over uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS, is het nuttig na te gaan hoe het zit met de rechtsbescherming. Is deze aangepast aan de uitbreiding van de GAS-wet? Worden de rechtswaarborgen voldoende nageleefd? Eerder werd al aangegeven dat administratieve sancties moeten voldoen aan dezelfde regels als strafsancties (Zie 3.2.Soorten administratieve sancties in de voetbalwet). De vraag is of dit ook het geval is. Om te starten is het belangrijk dat het rechtszekerheidsbeginsel nageleefd wordt. Er moet duidelijk kenbaar gemaakt worden welke gedragingen gesanctioneerd kunnen worden met GAS (Veny, 2013). Meestal doen gemeenten dit door hun politiereglementen kenbaar te maken via infoblaadjes of de gemeentelijke website. GAS onderscheidt zich van andere sancties in het feit dat GAS opgelegd wordt door een bestuur en niet door een strafrechter (De Geyter, 2005). Het Europees Hof van de Rechten van de Mens (De Geyter, 2005 stelt dat sancties mogen opgelegd worden door het bestuur als de overtreder de mogelijkheid heeft om beroep aan te tekenen bij een rechter met volle rechtsmacht. Het Arbitragehof (De Geyter, 2005) deed een gelijkaardige uitspraak. 27
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven
Bestuurlijke sancties kunnen, als een rechter voldoende controle kan uitoefenen. Dit wil zeggen dat een rechter de opportuniteit en de billijkheid van de sanctie moet kunnen beoordelen en indien nodig deze kan bevestigen of hervormen. Eerder werd uitgelegd dat de verweerder steeds de mogelijkheid heeft om beroep aan te tekenen bij de politierechtbank, een rechter met volle rechtsbevoegdheid (Zie 4.3. Procedure van de GAS-wet). Op dit vlak kan gesteld worden dat GAS voldoet aan de eisen. Bijkomend element is dat art. 6 EVRM steeds nageleefd wordt. Hier wordt het moeilijker. De koppeling tussen art. 6 EVRM en de overlastprocedure is niet eenvoudig. Dit ligt aan het feit dat de gemeentelijke ambtenaar beslist over zowel de opportuniteit van de vervolging als over de sanctiemaat. Dit leidt tot een gevaar voor instrumentalisering, vooral bij gemengde inbreuken. Ondanks de moeilijke koppeling met art. 6 EVRM kan toch aangenomen worden dat in de GAS-wet voldoende aandacht is geschonken aan de rechtsbescherming en de rechten van de verdediging (De Hert, 2008). De vraag is, of een uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS gepaard moet gaan met een uitbreiding van de rechtsbescherming. Op deze vraag is in de literatuur geen eenduidig antwoord terug te vinden. Er is sprake van 2 kampen: enerzijds wordt gesteld dat het noodzakelijk is de rechtsbescherming uit te breiden wanneer er aan uitbreiding van het toepassingsgebied gedaan wordt (De Hert & De Schepper, 2013), anderzijds wordt beweerd dat te veel rechtsbescherming ervoor zou zorgen dat het bestuursrecht overbodig wordt. Een te veel aan rechtsbescherming heeft er namelijk voor gezorgd dat het strafrecht niet meer functioneerde en dat de toevlucht moest gezocht worden in het bestuursrecht (De Hert, 2008). Besluitend kan dus gesteld worden dat er nood is aan een balans op het vlak van rechtsbescherming (De Hert, 2008).
5.4. Mogelijke problemen bij de uitbreiding van het toepassingsgebied. Naast de rechtsbescherming, waar enige discussie over is, kampt de GAS-wet met een aantal problemen. De bedoeling is dat deze kort toegelicht worden, en aan de hand van het empirisch onderzoek zal getracht worden meer duiding te geven bij de discussie die hierover heerst. Het eerste probleem dat zich stelt, doet zich voor wanneer er sprake is van een slachtoffer. De GAS-wet wordt vaak beschouwd als slachtofferonvriendelijk (Van den Hende, 2009). Het probleem is dat indien een slachtoffer schade heeft, het enkel vergoeding kan krijgen door zich burgerlijke partij te stellen (De Wit, 2005). Alternatief hiervoor is bemiddeling, wat echter enkel op vrijwillige basis is. Er is geen zekerheid dat dader en slachtoffer tot een compromis komen. De kans dat de schade niet volledig vergoedt is, wordt reëel. Als lezer moeten we ons de vraag stellen of dit geen probleem zal vormen bij de nieuwe gemengde 28
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven
inbreuken waar bijvoorbeeld slagen en verwondingen aan toegevoegd zijn. Heeft het slachtoffer in dit geval voldoende mogelijkheden om de schade vergoed te krijgen? Het tweede probleem is de scheiding der machten. In de literatuur wordt soms gesteld dat de scheiding der machten niet gerespecteerd wordt in de GAS-wet, aangezien de gemeente de rol van rechter op zich neemt terwijl ze ook een partij in het geding is. Op deze manier is de gemeente geen onafhankelijke en onpartijdige rechter (De Wit, 2005). Ook hier moeten we ons als lezer de vraag stellen of dit geen problemen zal geven bij een verdere uitbreiding van het toepassingsgebied van de GAS-wet? Het laatste probleem is de rechtsgelijkheid. Toen misdrijven nog door parketten werden behandeld, was er sprake van uniformiteit in het arrondissement. Dit komt de rechtsgelijkheid ten goede. Nu gemeenten zelf kunnen bepalen wat er onder GAS valt en hoe dit gesanctioneerd wordt, zijn er soms grote verschillen tussen de gemeenten onderling (Van den Hende, 2009). Ook hier kunnen we ons als lezer de vraag stellen of dit geen problemen vormt met bijkomende gemengde inbreuken. Wat betreft de rechtsgelijkheid worden in de literatuur oplossingen naar voor geschoven. In Nederland bijvoorbeeld wordt gewerkt met een limitatieve lijst van bepaalde gedragingen die gezien kunnen worden als overlast. De gemeenten mogen enkel gedragingen vaststellen die op deze lijst staan. Gemeenten zijn ook verplicht om de volledige lijst te gebruiken. Op deze manier wordt in Nederland gestreefd naar meer uniformiteit (De Hert, 2008). In het empirisch onderzoek wordt nagegaan of deze rechtsongelijkheid problemen vormt en of er eventuele oplossingen zijn.
5.5. Besluit. In dit hoofdstuk was het hoofdzakelijk de bedoeling meer duiding te geven bij het begrip ‘kleine misdrijven’. In deze scriptie zullen kleine misdrijven beschouwd worden als de gemengde inbreuken die vaststaan in het protocolakkoord van Oost-Vlaanderen. De vraag die gesteld kan worden is de volgende: gaat het nog om overlast? In de literatuur worden opinies teruggevonden die aangeven dat gemengde inbreuken juridisch gezien weinig met overlast te maken hebben. In het empirisch onderzoek zal de vraag gesteld worden aan de betrokken actoren hoe zij dit ervaren. Beschouwen zij de gemengde inbreuken als overlast? Daarnaast werd duiding gegeven bij de rechtsbescherming die de GAS-wet biedt. Daaromtrent vinden we in de literatuur een discussie terug. Enerzijds wordt beweerd dat een uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS moet gepaard gaan met een uitbreiding van de rechtsbescherming (De Hert & De Schepper, 2013), anderzijds wordt aangehaald dat te veel
29
5. Gemeentelijke administratieve sancties uitbreiden naar kleine misdrijven
rechtsbescherming het bestuursrecht overbodig maakt (De Hert, 2008). We kunnen besluiten dat op het vlak van rechtsbescherming nood is aan evenwicht. Tot slot werd duiding gegeven bij een aantal problemen waarmee de GAS-wet kampt. De vraag wordt gesteld of deze geen extra bedreiging zijn wanneer het toepassingsgebied van GAS wordt uitgebreid. Ten eerste is er sprake van een slachtofferonvriendelijk systeem. Ten tweede zijn er problemen wat betreft de scheiding der machten. Tot slot worden ook vragen gesteld bij de rechtsgelijkheid. Tijdens het empirisch onderzoek zullen ook deze problemen aan bod komen.
30
6. Empirisch onderzoek: methodologie
6. Empirisch onderzoek: methodologie Nadat in voorgaande hoofdstukken het theoretisch deel van deze scriptie verduidelijkt is, kan overgeschakeld worden naar de praktijk. Doel van dit hoofdstuk is een aanloop te nemen naar het empirisch onderzoek door meer duiding te geven bij de gehanteerde methodologie. Eerst zal duiding gegeven worden bij de methode van dataverzameling. Waar en hoe werden gegevens verzameld? Nadien wordt de focus gelegd op de onderzoekspopulatie. Wie zijn de betrokken actoren waar in de titel over gesproken wordt? Wie zijn de respondenten. Tot slot wordt uitgelegd hoe de gegevens in dit onderzoek verwerkt zijn. Hoe werd tot de resultaten gekomen?
6.1. Methode van dataverzameling. De doelstelling van dit onderzoek is nagaan hoe betrokken actoren staan tegenover het toepassen van GAS bij kleine misdrijven door te peilen naar hun opinie aan de hand van kwalitatieve interviews. Dit leidt ertoe dat bureauonderzoek weinig zin heeft. Empirisch onderzoek is noodzakelijk om de doelstelling te realiseren. Aangezien op zoek wordt gegaan naar de opinie van verschillende personen, lijkt een kwalitatief interview het meest aangewezen. Dit geeft ons de mogelijkheid open vragen te stellen en het interview, indien nodig, in de gewenste richting te sturen (Decorte & Zaitch, 2010). Het voordeel aan het kwalitatieve interview is dat de focus gelegd kan worden op de mening van de betrokkene, hoe ervaart hij/zij de problematiek omtrent GAS? Door het stellen van gelijke vragen aan de respondenten kunnen de verschillende opinies tegenover elkaar afgetoetst worden. Repercussie hierbij is dat een beperkte groep van respondenten bevraagd wordt, waardoor het niet mogelijk is om algemeen geldende uitspraken te doen. De focus ligt om kennis in de diepte, niet in de breedte (Decorte, 2014).
6.2. Onderzoekspopulatie. Wie zijn de betrokken actoren? Wanneer naar de procedure van GAS gekeken wordt (zie 4.3. Procedure van de GAS-wet), kan opgemerkt worden dat er sprake is van 3 hoofdrolspelers, met name stads/gemeentebesturen, politie en justitie (Openbaar Ministerie). Wat betreft deze scriptie werden uiteindelijk 17 interviews afgenomen waarvan 7 bij stads/gemeentebesturen, 8 bij politie en 2 bij justitie. Deze interviews werden afgenomen in Oost-Vlaanderen. Eerder werd al uitgelegd dat in Oost-Vlaanderen gewerkt wordt met een protocolakkoord dat uitgaat van de Procureur des Konings (zie 4.3. Procedure van de GAS-wet). Door enkel interviews af te nemen in Oost-Vlaanderen kan nagegaan worden in welke mate zij van elkaar verschillen 31
6. Empirisch onderzoek: methodologie
met betrekking tot de toepassing van het protocolakkoord. Dit verklapt indirect de opinie van de actoren met betrekking tot het toepassen van GAS op kleine misdrijven. De focus enkel op Oost-Vlaanderen leggen heeft ook zijn repercussies. Dit leidt ertoe dat de resultaten van deze scriptie niet kunnen veralgemeend worden naar Vlaanderen of België. Doch wordt aan deze problematiek tegemoet gekomen. Door strikt te focussen op 1 provincie, wordt hierover een duidelijk beeld verschaft. Dit kan een aanzet zijn om het onderzoek verder uit te breiden naar de 9 andere provincies in België.
6.3. Verwerking van de gegevens. Om te beginnen zal eerst een SWOT-analyse uitgevoerd worden, dit om na te gaan hoe betrokken actoren het GAS-systeem ervaren. SWOT staat voor strengtness, weakness, opportunities en threats (Desmidt, 2013). Dergelijke analyse gebeurt vaak in het kader van een beleidsmatig onderzoek wanneer op zoek wordt gegaan naar verandering (Cools, 2007). Concreet komt het erop neer dat er een analyse gedaan wordt van de huidige toestand om te komen tot meer strategische alternatieven voor de toekomst (Desmidt, 2013). Het gebruik van een SWOT-analyse heeft meerdere voordelen voor deze scriptie. Ten eerste kan een analyse gemaakt worden van de huidige toestand. Dit wil zeggen dat wordt nagegaan hoe betrokken actoren aankijken tegenover GAS. Op deze manier wordt het systeem geëvalueerd door mensen die er dagdagelijks met bezig zijn, wat interessante resultaten kan opleveren. Ten tweede wil SWOT strategische alternatieven voor de toekomst aanreiken. De resultaten van deze analyse kunnen later gebruikt worden als leidraad bij een verdere uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS. Vooraleer een eventuele bijkomende uitbreiding overwogen wordt of vooraleer er aanpassingen worden aangebracht, is het niet slecht om eerst zicht te krijgen op de sterktes en zwaktes van het systeem die naar voor komen vanuit het werkveld. Op deze manier kan een eventuele nieuwe wetswijziging inspelen op de noden van mensen die dagdagelijks bezig zijn met GAS. Naast de SWOT-analyse zullen de kwalitatieve interviews geanalyseerd worden op basis van de opinie van de respondenten met betrekking tot het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS. Daarbij worden 3 belangrijke vragen gesteld, namelijk: horen deze kleine misdrijven thuis in de GAS-wet, kan er nog gesproken worden van overlast en is het de taak van gemeentebesturen om deze misdrijven te sanctioneren? Eerst zal de mening van stads/gemeentebesturen, politie en justitie apart besproken worden. Nadien zullen de actoren met elkaar vergeleken worden. Op deze manier kan nagegaan worden of er sprake is van een uniforme opinie omtrent GAS bij kleine misdrijven of niet. 32
6. Empirisch onderzoek: methodologie
6.4. Besluit. Hetgeen steeds voor ogen moet gehouden worden is de doelstelling van het empirisch onderzoek. Met dit onderzoek wordt de mening van betrokken actoren nagegaan met betrekking tot het toepassen van GAS op kleine misdrijven. Aan de hand van kwalitatieve interviews wordt getracht deze doelstelling te bereiken. In totaal werden 17 interviews afgenomen bij de 3 belangrijkste actoren in de GAS-procedure, stads/gemeentebesturen, politie en justitie. Deze interviews werden afgenomen in Oost-Vlaanderen. De keuze om enkel in Oost-Vlaanderen interviews af te nemen ligt in het feit dat hier gebruik wordt gemaakt van een protocolakkoord met betrekking tot gemengde inbreuken. Op deze manier kunnen steden en gemeenten vergeleken worden in de mate waartoe ze het protocolakkoord toepassen. Zo wordt indirect inzicht verworven over hun houding tegenover het toepassen van GAS op kleine misdrijven. Bij het verwerken van de gegevens zal eerst een SWOT-analyse uitgevoerd worden. Zo wordt een analyse van de huidige toestand van het GAS-systeem gedaan, waarna alternatieven voor de toekomst aangereikt worden. Tot slot zal de opinie van stads/gemeentebesturen, politie en justitie besproken worden met betrekking tot het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS. Eerst zal de opinie van elke actor apart besproken worden, daarna zullen deze onderling vergeleken worden.
33
7. SWOT-analyse
7. SWOT-analyse. In dit hoofdstuk wordt de SWOT-analyse uitgevoerd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen stads/gemeentebesturen, politie en justitie. De respondenten worden voor dit onderdeel samen genomen. Op basis van deze analyse wordt inzicht verschaft over de mening van de betrokken actoren tegenover het systeem. Deze mening komt van personen die dagdagelijks bezig zijn met GAS. Op deze manier zullen mogelijks andere voor- en nadelen naar bovenkomen dan diegene die we terugvinden in de literatuur.
7.1. Strengtness. Hier worden de sterktes van het GAS-systeem besproken. Wanneer aan de respondenten gevraagd werd naar de sterktes van GAS, kwamen tal van zaken aan bod. De focus wordt gelegd op zaken die door zowel stads/gemeentebesturen als politie als justitie aangehaald worden. Het grootste voordeel aan de GAS-wet is volgens de 3 actoren het feit dat een lik op stuk beleid kan gevoerd worden. Dit kwam naar voor bij 10 van de 17 respondenten. Hiermee wordt bedoeld dat het grote voordeel van GAS is dat gemeenten kunnen inspelen op lokaal gebonden overlast. Voorbeeld hiervan is Gent als studentenstad. Via GAS kan ingespeeld worden op de overlast in de uitgaansbuurt. Een problematiek die zich niet stelt in een kleine plattelandsgemeente. Een tweede voordeel dat aangegeven wordt door 8 van de 17 respondenten is het feit dat er dankzij GAS geen straffeloosheid meer is van bepaalde feiten. Door GAS kan een duidelijk signaal gegeven worden naar de burger toe dat bepaald gedrag niet kan. Het verhelpen van deze straffeloosheid is de voornaamste reden waarom gemeenten instappen in het systeem. Een van de respondenten verwoordde dit als volgt: ‘Maar het voordeel is dat nu de straffeloosheid opgelost wordt. Dat is eigenlijk de enige beweegreden waarom wij dit opgenomen hebben. Op die manier heeft het wel effect’(Respondent 8). 6 van de 17 respondenten gaven aan dat er kort op de bal gespeeld kan worden. Door de korte termijnen waaraan GAS gebonden is, is het mogelijk om snel een signaal te geven naar de burger toe. Deze snelle reactie leidt ertoe dat respondenten ook weten waarom ze een sanctie krijgen. Op deze manier heeft de sanctie meer effect op de overtreder. Een laatste voordeel kan geïllustreerd worden met volgend citaat: ‘Ik vind het een goed systeem voor de zeer kleine vergrijpen (…). Dus eigenlijk als we spreken over GAS 1 (onder GAS 1 worden de bestuurlijke inbreuken verstaan, red.), vind ik dat het eigenlijk wel een goed systeem is omdat dat nu iets is wat totaal geen prioriteit was voor het parket. Dat zijn zaken 34
7. SWOT-analyse
die lokaal verankerd zijn en het parket staat daar vrij ver van af’. (Respondent 2). Hiermee wil de respondent weergeven dat GAS vooral goed is voor het sanctioneren van kleine vormen van overlast, zaken die vroeger hoe dan ook zonder gevolg bleven. 5 van de 17 respondenten geven dan ook aan dat GAS goed is voor het indijken van kleine vormen van overlast.
7.2. Weakness. De meningen van de respondenten zijn meer verdeeld als gepeild wordt naar de zwaktes van het systeem. Het valt op dat er meer zwaktes dan sterktes naar boven komen, maar het is nergens het geval dat de meerderheid van de respondenten eenzelfde feit naar voor schuift als nadeel. Er is sprake van een grote diversiteit aan zwaktes. Het probleem dat het meest naar voor komt, namelijk bij 7 van de 17 respondenten is het gebrek aan uniformiteit. ‘Het is scheef getrokken. Het is een wirwar aan reglementen en politieverordeningen. Het is te veel. Vooral dan GAS 1. Daar is te veel diversiteit in. Het is belangrijk dat daaraan gesleuteld wordt. We moeten het min of meer gaan gelijk stellen’ (Respondent 1). Respondenten hebben het vooral moeilijk met het feit dat niet alle gedragingen overal gelijk strafbaar zijn. Ze vrezen dat bepaalde groepen misdadigers op die manier hun delicten gaan plannen in gemeenten waarvan zij weten dat GAS niet van toepassing is en de kans op sepot reëel is. 6 van de 17 respondenten geven aan dat de kosten van GAS hoger zijn dan de baten. Het zijn vooral gemeenten die hierover klagen. Het komt vaak voor dat overtreders weigeren de boete te betalen. In dit geval kan de gemeente het zo laten of het kan een deurwaarder inschakelen. Vaak doen gemeenten dit niet omdat dit meer kost dan dat het opbrengt. Er is 1 gemeente waar steeds een deurwaarder wordt ingezet, wanneer GAS niet betaald wordt. De kosten van deze deurwaarder proberen zij steeds terug te vorderen van de verweerder. Volgende zwakte zijn een aantal zaken die met elkaar verbonden zijn en hoofdzakelijk te maken hebben met de procedure. De problemen die zich voordoen zijn de volgende: te veel administratie (3 op 17 respondenten), een complexe procedure (3 op 17 respondenten) en er gaat te veel tijd over (4 op 17 respondenten). Deze zaken komen ook tot uiting in volgend citaat: ‘Maar ik denk dat het ingevoerd is om de straffeloosheid tegen te gaan en ook om het sneller te doen gaan. Maar dat tweede aspect… als het meer dan een half jaar duurt dan vind ik het een maat van niets. 2 maanden vind ik een redelijke termijn voor een administratieve procedure te doorlopen. Maar 6 maanden vind ik te veel. Dan zijn we weer in hetzelfde bedje ziek. We krijgen dezelfde problemen’ (Respondent 13). Als lezer kunnen we aangeven dat dit 35
7. SWOT-analyse
een opmerkelijk resultaat is. Bij dezelfde onderzoekspopulatie werd aangegeven dat kort op de bal spelen een grote sterkte van het systeem is. Er kan snel een signaal gegeven worden aan de burger. Ondanks dit gegeven zijn er ook respondenten die vinden dat het allemaal te lang duurt. Bij deze tweestrijdigheid moeten we ons als lezer de vraag stellen in hoeverre kan gesproken worden van ‘kort op de bal spelen’ en in welke mate dit ook effectief gerealiseerd wordt. Een laatste problematiek die naar boven komt situeert zich in de relatie tussen de politie en de provinciale ambtenaar. Respondenten bij politie en justitie (4 op 17 respondenten) geven aan dat er geen communicatie is tussen politie en de provinciale sanctionerende ambtenaar. Het grootse probleem volgens deze actoren is het feit dat de sanctionerend ambtenaar niet terugkoppelt naar politie. Wanneer de overtreder verweer aantekent gaat de ambtenaar hier meestal op in zonder navraag te doen bij politie. Dit leidt tot enige frustratie bij zowel politie als justitie. Dit probleem doet zich niet voor wanneer de stad of gemeente een eigen sanctionerend ambtenaar tewerk stelt. Helaas kan in deze scriptie geen verdere uitleg geven worden bij dit gegeven, aangezien de provinciale sanctionerende ambtenaren niet bereid waren mee te werken aan dit onderzoek.
7.3. Opportunities. Wat betreft de opportuniteiten, wordt gepeild naar mogelijkheden die de respondenten in de GAS wet zien. Zaken die de werking kunnen vereenvoudigen, die huidige problemen mogelijks kunnen oplossen of mogelijkheden om een nieuwe weg in te slaan om overlast en de straffeloosheid ervan aan te pakken. Deze vraag beantwoorden was voor veel respondenten niet eenvoudig. Velen hadden het moeilijk met het aanreiken van nieuwe mogelijkheden, doch doken een aantal zaken meermaals op. Bij het bespreken van de zwaktes van GAS kwam een gebrek aan uniformiteit naar voor als grootste zwakte van het systeem. Logisch gevolg daaruit is het feit dat 4 van de 17 respondenten aangeven dat de overweging gemaakt moet worden om de GAS wet te uniformiseren. Gemeentebesturen en politie geven aan dat burgers vaak met de vraag komen of bepaalde gedragingen al dan niet mogen vb. het gras afrijden op zondag. Dit is niet toegestaan in alle gemeentes, met als gevolg dat het kan dat een persoon zijn gras niet mag afrijden op zondag en een persoon die 100m verder woont in een andere gemeente dit wel mag. Dit kan bij de burger tot wrevel lijden. Daarom komt vanuit politie en gemeentebesturen vaak de vraag om de GAS-wet te uniformiseren. Meermaals wordt naar de voetbalwet verwezen om meer duiding te geven bij dit feit: ‘Uiteindelijk voor mij de eerste GAS 36
7. SWOT-analyse
wetgeving is de voetbalwet. Dat is een nationaal instrument. Die is duidelijk en beperkt.’ (Respondent 6). Maar ook justitie vraagt naar meer uniformiteit. Deze problematiek werd in Oost-Vlaanderen deels opgelost met het protocolakkoord. Probleem hierbij is dat dit enkel van toepassing is op gemengde inbreuken en niet op de bestuurlijke overtredingen. Het is vooral met betrekking tot deze bestuurlijke inbreuken dat het gebrek aan uniformiteit het grootste is. Als lezer kunnen we hierbij een bedenking plaatsen. Eerder werd aangegeven dat de grootste sterkte van GAS het lik op stuk beleid is. Gemeenten kunnen zelf de bestuurlijke inbreuken vastleggen op basis van de lokale context. Op dit vlak is er sprake van een paradox: enerzijds wordt de diversiteit van GAS als een voordeel beschouwd omdat gemeenten een lik op stuk beleid kunnen voeren, anderzijds is er vraag naar meer uniformiteit om het verhaal duidelijker te kunnen uitleggen naar de burger toe. 3 van de 17 respondenten kwamen met het voorstel om GAS weg te halen bij de gemeenten en terug over te hevelen naar justitie. Oplossing daarvoor zou een instantie zijn bij justitie die zich enkel gaat bezighouden met kleine misdrijven. De reden waarom dit naar voor geschoven wordt ligt in het feit dat het vervolgen van misdrijven eigenlijk een taak van justitie is. Daar bovenop is de scheiding der machten voor veel respondenten een belangrijk issue ‘Nu los van dit vind ik dat de scheiding van de machten… dat die in acht zou genomen moeten worden en blijven. Er zouden meer middelen naar de rechterlijke macht moeten gaan als ze te weinig capaciteit hebben.’ (Respondent 17). Laatste opportuniteit die naar boven kwam bij 3 van de 17 respondenten heeft betrekking op de procedure. Eerder werd al aangegeven dat het een zwakte van GAS is dat er soms veel tijd over gaat, met als gevolg dat overtreders pas na een half jaar de GAS-boete effectief in de bus krijgen. De respondenten hebben hiervoor een mogelijke oplossing. Aangezien met betrekking tot GAS verkeer de mogelijkheid is gekomen om GAS op te leggen via een procedure van onmiddellijke inningen (zie 4.3.2.GAS verkeer), wordt de vraag gesteld of deze procedure niet kan toegepast worden op andere GAS inbreuken. Op deze manier volgt de boete onmiddellijk na de overtreding en moet de overtreder zich niet afvragen voor welke overtreding hij maanden later een boete krijgt.
7.4. Threats. Met betrekking tot de bedreigingen zijn er twee zaken die eruit springen. Beide zijn verbonden met de uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS. Daardoor geven ze indirect een aanzet tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
37
7. SWOT-analyse
De eerste bedreiging die gegeven wordt door 7 van de 17 respondenten heeft betrekking op de uitbreiding van het toepassingsgebied. Er wordt gevreesd dat door verzadiging een vorm van straffeloosheid gaat ontstaan bij GAS. Vanuit het parket wordt deze bezorgdheid als volgt geïllustreerd: ‘Eigenlijk zien we dat de sanctionerend ambtenaren… net zoals dat ook is met het beleid van het parket, dat zij ook een bepaald seponeringsbeleid beginnen te ontwikkelen. Waarbij dat ze eigenlijk de feiten lezen en zeggen goh ja… zo erg is dat niet wat hier gebeurd is… het is ook een eerste feit… we gaan dat zonder gevolg zetten. Dus daar is ook een seponeringsbeleid aan het ontstaan. Dus wat de parketten eigenlijk verweten werd. Of nog verweten wordt. Zien we nu net ontstaan ook bij de sanctionerend ambtenaren.’(Respondent 2). Een tweede bedreiging die naar voor wordt geschoven bij 6 van de 17 respondenten hangt opnieuw samen met de recentste uitbreiding van de GAS-wet. Verschillende respondenten vrezen dat de uitbreidingen te ver gaan. Ze maken zich zorgen om het feit dat steeds nieuwe zaken toegevoegd worden aan de GAS-wet. De vraag is waar dit gaat eindigen. Er wordt gevreesd voor dezelfde verzadiging die zich voordeed bij de vrederechter. De respondenten vrezen dat te veel zaken in GAS terecht komen waardoor deze onmogelijk allemaal kunnen afgehandeld worden. Als lezer kunnen we stellen dat bovenstaand feit nauw samenhangt met de eerste bedreiging, namelijk dat steeds meer GAS-PV’s geseponeerd worden. De vrees bij de betrokken actoren bestaat dat de GAS-wet zodanig zal uitbreiden dat dit repercussies gaat hebben op het vlak van vervolging. Op deze manier belanden we terug in de situatie van voor GAS, namelijk straffeloosheid van overlast en kleine vergrijpen.
7.5. Besluit. Deze SWOT-analyse werd uitgevoerd om na te gaan hoe respondenten aankijken tegenover GAS. Naast een analyse van het huidige systeem biedt SWOT ook de mogelijkheid om aanbevelingen te doen naar de toekomst toe. Bij het uitvoeren van deze SWOT-analyse kwamen een aantal tegenstrijdigheden naar boven. Zo wordt het lik op stuk beleid als grootste sterkte van GAS beschouwd. Het wordt als een groot voordeel beschouwd dat steden en gemeenten zelf kunnen bepalen wat ze sanctioneren met GAS. Ze kunnen hun beleid aanpassen aan de lokale problematiek. Dit zorgt uiteraard voor verschillen tussen steden en gemeenten onderling. Deze diversiteit werd bestempeld als de voornaamste zwakte van GAS. Het is een paradox dat de sterkte van GAS ook de grootste zwakte van het systeem is. Dit gegeven heeft zijn gevolgen voor de aanbevelingen die de respondenten geven naar de toekomst toe. Respondenten beschouwen het als een opportuniteit 38
7. SWOT-analyse
om het systeem te uniformiseren. Er is vraag naar een uniformer GAS beleid, vooral dan wat de bestuurlijke inbreuken betreft. Het kan een oplossing zijn om het voorbeeld van Nederland te volgen. Daar wordt een lijst opgesteld met gedragingen die beschouwd worden als overlast. Steden en gemeenten nemen deze lijst volledig aan of niet. Op deze manier wordt gestreefd naar meer uniformiteit (De Hert, 2008). In België kan het interessant zijn om onderzoek te voeren of dit al dan niet een optie is. Wat betreft de gemengde inbreuken worden inspanningen gedaan om deze problematiek op te vangen met het protocolakkoord. Nog een tegenstrijdigheid die opduikt in deze analyse is de snelheid van de reactie op het maatschappelijk ongewenst gedrag. De respondenten geven aan dat een sterkte van GAS het kort op de bal spelen is, tegelijkertijd geven respondenten ook aan dat een zwakte van GAS de procedure is. Deze zou te complex en te administratief zijn met als gevolg dat het te lang duurt voor de sanctie ook effectief opgelegd wordt. Ook hier hebben we opnieuw te maken met een paradox. Hierin kan het misschien een mogelijkheid zijn om opnieuw naar de voetbalwet te kijken en daar de mosterd te gaan halen. GAS verschilt namelijk enorm van de voetbalwet als het gaat om de termijnen. Voorbeeld hiervan is de beslissingsperiode bij het parket om de zaak al dan niet tot zich te nemen. Bij de voetbalwet is dit een periode van 1 maand (Idomon, 2011), bij de GAS-wet is dit dubbel zo lang (Allewaert, 2013). Nog een voorbeeld is de termijn waarbinnen de overtreder moet ingelicht worden nadat de sanctionerend ambtenaar een beslissing heeft genomen. Bij de voetbalwet is dit 30 dagen (Idomon, 2011) terwijl dit bij GAS 6 maanden is (Allewaert, 2013), wat toch wel een opvallend verschil is. Het zou misschien geen slecht idee zijn om de overweging te maken om in de GAS-wet de termijnen aan te passen om alles sneller te laten gaan. Het is namelijk een van de oorspronkelijke doelstellingen van GAS en administratieve sancties tout court om kort op de bal te spelen. Laatste aspect dat nog moet besproken worden houdt, verband met de laatste wetswijziging en de uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS. Momenteel wordt het als een sterkte van GAS beschouwd dat bepaalde feiten niet meer straffeloos blijven en dat kleine vormen van overlast effectief aangepakt worden. Maar wanneer gevraagd wordt naar de bedreigingen van GAS, zijn het net deze zaken die volgens de respondenten zullen verdwijnen. Er wordt gevreesd dat door een toenemende uitbreiding verzadiging zal optreden bij de sanctionerende ambtenaren, waardoor ook op het gebied van GAS straffeloosheid zal ontstaan. Momenteel is een trend aan de gang waarbij sanctionerend ambtenaren een sepotbeleid gaan ontwikkelen. De vraag wordt door respondenten gesteld of we dan niet terug naar af gaan. Ook werd door respondenten aangehaald dat de sterkte van GAS net het bestraffen is van deze kleine vormen 39
7. SWOT-analyse
van overlast. Wanneer steeds aan uitbreiding gedaan wordt, wordt de vraag gesteld waar dit gaat eindigen en of dit nog te maken heeft met overlast. We kunnen stellen dat uit deze SWOT-analyse belangrijke aspecten naar boven gekomen zijn die ons in staat kunnen stellen de onderzoeksvraag te beantwoorden. Wanneer we de SWOTanalyse grondig bekijken merken we op dat er sprake is van een soort angst voor het blijven uitbreiden van GAS. De specifieke mening van de verschillende actoren zal in het volgende hoofdstuk uitgebreid aan bod komen.
40
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven. In dit hoofdstuk wordt de focus gelegd op het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag: hoe staan stads/gemeentebesturen, politie en justitie tegenover het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS. Eerst wordt de opinie van de 3 instanties afzonderlijk besproken. Nadien worden deze met elkaar vergeleken. Zo kan nagegaan worden of er al dan niet sprake is van uniformiteit tussen instanties. De focus ligt op de kleine misdrijven, namelijk de gemengde inbreuken die opgenomen zijn in het protocolakkoord van Oost-Vlaanderen. Er wordt gepeild naar de opinie van de respondenten tegenover GAS en kleine misdrijven. Horen deze wel thuis in de GAS-wet? Daarbij wordt de vraag gesteld of er nog gesproken kan worden van overlast. Bijkomend wordt gevraagd of het sanctioneren van deze misdrijven een taak is van stads/gemeentebesturen.
8.1. Stadsbesturen en gemeentebesturen. In deze paragraaf ligt de focus op kleine misdrijven. Er wordt nagegaan hoe gemeenten staan tegenover kleine misdrijven en GAS. Daarbij wordt gepeild naar de mate waarin zij de gemengde inbreuken van het protocolakkoord ervaren als overlast. Bijkomstig wordt hen ook de vraag gesteld of zij het sanctioneren van dergelijke misdrijven effectief een taak van stadsof gemeentebesturen vinden. In totaal werden interviews afgelegd in 7 gemeenten (Wichelen, Laarne, Wetteren, Zele, Dendermonde, Lokeren en Gent). Er werd steeds gesproken met de sanctionerende ambtenaar van de gemeente of de gemeentesecretaris.
8.1.1. GAS en kleine misdrijven. De focus wordt gelegd op het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Er wordt nagegaan hoe steden en gemeenten staan tegenover het toepassen van GAS op kleine misdrijven. Dit wordt gedaan aan de hand van het protocolakkoord, door te kijken hoe het wordt aangenomen en wat de redenen hiervoor zijn. Op deze manier wordt inzicht verschaft in de opinie van steden en gemeenten tegenover GAS en kleine misdrijven. 4 van de 7 gemeenten hebben het protocolakkoord in zijn geheel aangenomen. Dit wil zeggen dat kleine misdrijven gesanctioneerd worden met GAS als deze voldoen aan de cumulatieve voorwaarden. Het grote voordeel aan het protocolakkoord is volgens de gemeentebesturen de uniformiteit. Door dit akkoord toe te passen, wordt meer uniformiteit gecreëerd, wat een oplossing is voor de diversiteit die als zwakte van GAS werd ervaren door de respondenten. Minpunt is dat dit protocolakkoord enkel van toepassing is voor gemengde inbreuken en niet voor bestuurlijke. Er is sprake van unanimiteit wat betreft de reden voor het sanctioneren van 41
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
kleine misdrijven met GAS. De doelstelling van steden en gemeenten is om op deze manier straffeloosheid te voorkomen. Ze willen een duidelijk signaal geven naar de burger toe, zodat recidive vermeden wordt. Doch geven deze gemeenten ook aan dat deze misdrijven kantje boordje zijn voor GAS. De kleine geldboete zal niet altijd een oplossing bieden. ‘Als je kijkt naar de inhoud van de zware gemengde inbreuken, het is soms een beetje kantje boordje. Bepaalde zaken zijn echt niet goed om met een geldboete te gaan bestraffen. Wij weten op voorhand dat het alleen tot erger gaat leiden.’. (Respondent 16). Ook wordt door de gemeentebesturen aangegeven dat het door de cumulatieve voorwaarden slechts om een beperkt aantal dossiers zal gaan. Meeste van de gemengde inbreuken zullen volgens hen nog steeds naar het parket gaan. Bijvoorbeeld omdat de schade boven het opgelegde maxima gaat. De 3 andere gemeentebesturen namen het protocolakkoord ook aan, zij het in een aangepaste versie. Deze steden en gemeenten namen enkel het protocolakkoord niet-verkeer aan en dit met uitzondering van slagen en verwondingen en winkeldiefstal. Zij vinden dit te ernstige feiten om te sanctioneren met GAS, ondanks de cumulatieve voorwaarden. Een van de reden waarom weigerachtig wordt gestaan tegenover het sanctioneren van deze kleine misdrijven met GAS, is het slachtoffer. De vrees bestaat dat de schade van het slachtoffer niet vergoed zal worden. Bemiddeling tussen dader en slachtoffer is mogelijk, maar leidt niet altijd tot vergoeding van de schade wat duidelijk gemaakt wordt in onderstaand voorbeeld met betrekking tot beschadiging en vernieling. Dit misdrijf mag met GAS gesanctioneerd worden tot een schadebedrag van max. 500 euro. Een voorwaarde van bemiddeling is dat het slachtoffer vergoed moet worden, dit wil zeggen dat de dader max. 500 euro zal moeten betalen. De dader kan ook bemiddeling weigeren wat leidt tot een GAS-boete van max. 350 euro. Op die manier is de keuze voor sommige daders ook snel gemaakt.
8.1.2. Gaat het nog om overlast? Eerder werd de theoretische vraag gesteld of kleine misdrijven nog beschouwd kunnen worden als overlast. In deze paragraaf wordt de theorie aan de praktijk getoetst. Vinden respondenten dat deze kleine misdrijven nog kunnen beschouwd worden als overlast? De respondenten gaven om te beginnen het probleem aan dat eerder gesteld werd in deze scriptie. Er is geen wettelijke definitie van overlast. Dit leidt er toe dat het niet onwettelijk is om kleine misdrijven te beschouwen als overlast. Doch wordt in het protocolakkoord de voorwaarde gesteld dat gemengde inbreuken enkel gesanctioneerd kunnen worden met GAS als het effectief gaat om overlast. Gemeenten repliceren daarop dat straffeloosheid an sich als overlast bestempeld kan worden. ‘Kleine misdrijven zijn deels overlast. Als zaken niet 42
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
vervolgd worden, dan is het overlast. Er moet een afweging gemaakt worden. Enerzijds feiten aanpakken als overlast. Anderzijds straffeloosheid. Je mag daarin wel niet te extreem gaan. Het mag geen heksenjacht worden.’ (Respondent 15). Algemeen kan besloten worden dat gemeenten die kleine misdrijven sanctioneren dit doen om straffeloosheid te vermijden. Straffeloosheid wordt gezien als een vorm van overlast. De gemeenten die instemmen met het protocolakkoord geven aan dat ze dit hoofdzakelijk doen om straffeloosheid aan te pakken. Toch stellen deze gemeenten zich ook vragen bij de toenemende uitbreiding. Ze vrezen dat GAS op lange termijn gaat beschouwd worden als een wondermiddel waar alles in kan en dat het misbruikt zal worden voor andere doelen. Een respondent maakt de vergelijking met wat gebeurde met de vrederechter. Alles werd naar hem toe geschoven waardoor hij verzadigd raakte. De vrees bestaat dat dit ook met GAS zal gebeuren. Er heerst dus enige twijfel omtrent de toenemende uitbreiding van het toepassingsgebied. De vraag is of dit kan blijven duren.
8.1.3. Is het een taak van gemeentebesturen? Hierbij wordt aan steden en gemeenten gevraagd of zij het hun bevoegdheid vinden om dergelijke misdrijven te gaan sanctioneren. De respondenten zijn het er unaniem over eens dat dit oorspronkelijk de taak van justitie is. Taken die justitie niet meer kan, worden doorgeschoven naar de gemeente. Alleen kan justitie niet blijven afstoten. Is dit nu effectief een taak van gemeentebesturen? 3 van de 7 respondenten vinden dat het een taak van gemeenten is, omdat de gemeente slachtoffer is. ‘Eigenlijk is het de taak van de gemeente. De gemeente is ook indirect slachtoffer van overlast. Bijvoorbeeld beschadiging van openbare domeinen, wildplassen, sluikstorten,… noem maar op. Vooral sluikstorten. Dat is een groot probleem. (…) Dus als teken van goed bestuur vind ik zeker dat de stad daar tegen op mag treden. De stad staat er ook het dichtste bij. Ze weet ook perfect wat kan er, wat kan er niet.’. (Respondent 16). Een kleine meerderheid, 4 van de 7 respondenten, vindt dat dit geen taak van steden en gemeenten is. Dergelijke taken moeten volgens hen bij justitie blijven. ‘Om eerlijk te zijn, neen het is geen taak van gemeenten. En waarom, ik vind dat de gemeente een wettelijk orgaan heeft zoals de gemeenteraad en een uitvoerend orgaan heeft en dat is het college. En je hebt de scheiding van de machten, wel op die manier is het een doorbreking van de scheiding der machten. Ik vind dat geen goede zaak.’ (Respondent 17). Dat de scheiding der machten naar voor komt als reden waarom het geen taak is van gemeentebesturen, is geen vreemd gegeven. Dit kwam eerder al naar boven bij de SWOT-analyse (Zie 7.4. Threats). 43
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
8.1.4. Tussenbesluit In dit tussenbesluit wordt alles kort op een rijtje gezet. Een kleine meerderheid van de steden en gemeenten (4 van de 7) heeft het protocolakkoord in zijn geheel aangenomen, dit om straffeloosheid te vermijden. Eerlijkheidshalve geven deze steden en gemeenten toe dat deze misdrijven kantje boordje zijn. Ze zijn niet volledig op zijn plaats in de GAS-wet. Het probleem van de GAS-wet is dat er geen wettelijke definitie van overlast is. Dit leidt ertoe dat het niet onwettelijk is zware gemengde inbreuken toe te voegen. Gemeenten geven aan dat straffeloosheid wel degelijk overlast is, waarvoor GAS een oplossing biedt. Toch schuilt het gevaar in een klein hoekje. GAS mag niet misbruikt worden, de focus moet blijven liggen op overlast. Als lezer kunnen we de vraag stellen of het geen oplossing kan zijn om overlast duidelijk te definiëren. Op deze manier kan er bij een eventuele nieuwe uitbreiding geen discussie zijn of het al dan niet gaat om overlast. Tot slot zijn steden en gemeenten het er unaniem over eens dat het beteugelen van deze misdrijven oorspronkelijk een taak van justitie is. Ondanks deze unanimiteit is er onderling discussie over het feit of deze taak al dan niet toebehoort aan steden en gemeenten. 3 van de 7 respondenten vinden dit een taak van de gemeente, aangezien het indirect slachtoffer is. Daar tegenover vinden 4 van de 7 respondenten dat dit geen taak van de gemeente is, omdat de scheiding der machten niet nageleefd wordt. Algemeen genomen kunnen we, wat de steden en gemeenten betreft, besluiten dat er geen eenduidigheid is, de meningen zijn verdeeld. We kunnen voorlopig concluderen dat de belangrijkste reden voor het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS het vermijden van straffeloosheid is. Het voorkomen van straffeloosheid is, wat ook de voornaamste drijfveer was voor het aannemen van het protocolakkoord.
8.2. Politie. De tweede actor die besproken wordt is politie. In totaal werden 8 lokale politiezones bezocht (PZ Wetteren/Laarne/Wichelen, PZ Gent, PZ Lede/Erpe-Mere, PZ Dendermonde, PZ Zele/Berlare, PZ Lokeren, PZ Aalter/Knesselare en PZ Aalst). Een oplettende lezer ziet hierbij dat de politiezones niet volledig overeenstemmen met de gemeenten die bezocht werden. Dit is te wijten aan weigeringen of non-respons vanuit de gemeente. Dit heeft als gevolg dat politie niet volledig met de gemeente kan vergeleken worden. Desondanks is een vergelijking nog steeds opportuun aangezien het om Oost-Vlaamse steden en politiezones gaat.
44
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
De mening van politie zal op dezelfde wijze besproken worden als bij steden en gemeenten. Eerst wordt na gegaan hoe ze staan tegenover het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS. Nadien wordt bekeken of dit volgens politie nog onder de noemer overlast geplaatst kan worden. Tot slot wordt aan politie gevraagd of zij het de taak van gemeentebesturen vinden om kleine misdrijven te sanctioneren met GAS.
8.2.1. GAS en kleine misdrijven. Hoe staat politie tegenover het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS? Wat betreft het protocolakkoord is het zo dat 6 van de 8 politiezones dit volledig aangenomen hebben, hoofdzakelijk om straffeloosheid te vermijden. Zij willen dat er sowieso gevolg gegeven wordt aan bepaalde feiten. Er wordt beargumenteerd dat kleine misdrijven bij GAS horen omdat het wel degelijk gaat om overlast.
De andere 2 politiezones namen het
protocolakkoord niet of slechts gedeeltelijk aan. Zij beargumenteren dat deze kleine misdrijven niet in GAS passen. Vanuit de politiezones die akkoord gingen met het volledige protocolakkoord, duikt meermaals het fenomeen van ‘de gedwongen keuze’ op. Deze politiezones stellen dat het ofwel kiezen voor het protocolakkoord is, ofwel zien ze hun PV’s geseponeerd worden. ‘Het is natuurlijk afwegen. De burgemeesters staan met hun rug tegen de muur. Het is ofwel het protocolakkoord aanvaarden ofwel PV’s opstellen voor niets. Ze worden toch geseponeerd. Men heeft de keuze ja. Maar eigenlijk heeft men geen keuze. Als men het niet doet, wordt er niet vervolgd.’. (Respondent 5). Ook bestaat in verschillende politiezones de vrees dat criminelen op deze manier weten waar ze bepaalde feiten straffeloos kunnen plegen. Criminelen kunnen nagaan waar ze bijvoorbeeld kleine winkeldiefstallen kunnen plegen op plaatsen waar deze niet gesanctioneerd worden met GAS. Als deze feiten niet gesanctioneerd worden met GAS, is de kans op sepot reëel, met straffeloosheid tot gevolg.
8.2.2. Gaat het nog om overlast? Ook aan politie werd de vraag gesteld of zij de gemengde inbreuken van het protocolakkoord nog onder de noemer van overlast plaatsen. Volgend citaat geeft een duidelijke weergave van de opinie van politie tegenover gemengde inbreuken en overlast. ‘Bij winkeldiefstal zou ik niet zeggen dat dat openbare overlast is. Want daar heb je een dader en een benadeelde. Slagen en verwondingen is iets anders. Daar heb je ook een dader en een slachtoffer maar die kunnen wel degelijk overlast zijn. Als dat gebeurt in horecazaken of in de omgeving van 45
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
horecazaken. Euh… jeugdhuizen… het zijn meer op die plekken dat je dat kan hebben. En dan zou ik dat wel onder de noemer van overlast durven plaatsen. Maar dat begrip overlast is ook… wat voor mij overlast is kan voor u geen overlast zijn en omgekeerd.’. (Respondent 11). Uit dit citaat kunnen we 2 zaken afleiden.: enerzijds dat door politie slagen en verwondingen in bepaalde omstandigheden kan bestempeld worden als overlast, winkeldiefstal is moeilijker omdat dit zich meer in de privésfeer afspeelt, anderzijds komt opnieuw het probleem van een wettelijke definitie van overlast naar voor, waardoor voorlopig tal van zaken als overlast kunnen beschouwd worden. Het ontbreken van een wettelijke definitie is ook hier een issue, waarbij we ons als lezer toch de vraag kunnen stellen of hier niet dringend werk van moet gemaakt worden.
8.2.3. Is het een taak van gemeentebesturen? Tot slot werd aan politie gevraagd of zij het sanctioneren van kleine misdrijven een taak van gemeentebesturen vinden. Net zoals bij de steden en gemeenten, is er bij politie unanimiteit wat betreft de rol van justitie. Politie stelt dat justitie zijn verantwoordelijkheid doorschuift naar de bestuurlijke overheid. Het is de taak van justitie om dergelijke inbreuken te gaan sanctioneren, niet van de gemeente. ‘Net zoals ik gezegd heb, de bevoegdheid van die GAS ambtenaar. Dat is geen taak die weggelegd is voor iemand die bij het gemeentebestuur werkt. Het is voor een rechter die dergelijke zaken moet behandelen. Een onafhankelijke instantie.’ (Respondent 4). 3 van de 8 politiezones formuleren een gelijkaardige oplossing. Er wordt voorgesteld om een onafhankelijke instantie bij justitie op te richten die zich enkel kan bezighouden met het sanctioneren van overlast en kleine misdrijven. Zo komt dit terug in handen van justitie en is er sprake van een onafhankelijke sanctionerende instantie. Politie neemt wel een ander standpunt in wat verkeer betreft. ‘Het protocolakkoord spreekt ook enkel maar over parkeren en C3. Dus het is wel heel beperkt. En dan denk ik dat dat wel kan voor de gemeente. Omdat ja, het zijn ook inbreuken waar weinig discussie over kan zijn. Die auto staat er en je kan er niet over discussiëren.’ (Respondent 3). Bij politie (2 van de 8 respondenten) kan ermee geleefd worden dat de gemeente GAS zou opleggen voor verkeersinbreuken die in het protocolakkoord staan. Wat de andere gemengde inbreuken betreft vinden zij dit een taak die van justitie is en daar moet blijven.
46
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
8.2.4. Tussenbesluit. Hoe staat politie tegenover het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS? 6 van de 8 politiezones hebben het protocolakkoord in zijn geheel aangenomen. Doch stelt de politie dat dit eerder een gedwongen keuze was. Of het is kiezen voor het protocolakkoord of de PV’s worden geseponeerd. Het is dus hoofdzakelijk om straffeloosheid te vermijden dat politie het protocolakkoord heeft aangenomen. De politiezones die het protocolakkoord niet of slechts gedeeltelijk hebben aangenomen deden dit omwille van het feit dat deze gedragingen niet beschouwd kunnen worden als overlast. Het gaat te ver. Wanneer de vraag aan politie werd gesteld of er bij de nieuwe gemengde inbreuken nog gesproken kan worden over overlast, werd een onderscheid gemaakt tussen slagen en verwondingen en winkeldiefstal. Politie kan zich vinden in het feit dat slagen en verwondingen overlast veroorzaken vb. uitgaansbuurt. Bij winkeldiefstal is dit moeilijker aangezien het zich meer in de privésfeer afspeelt. Het is dan ook om straffeloosheid te vermijden dat deze inbreuken in de GAS-wet zitten. Niet zozeer of het al dan niet zou gaan om overlast. Ook hier dook het probleem van het ontbreken van een wettelijke definitie van overlast op. Dit leidt ertoe dat steeds gedragingen toegevoegd worden aan de GAS-wet. Als oplettende lezer kunnen we ons de vraag stellen of straffeloosheid niet gelijk wordt gekoppeld aan overlast. Gedragingen worden steeds opgenomen in de wet om straffeloosheid te vermijden. Het excuus wordt gebruikt dat straffeloosheid wel degelijk overlast is. Of dit een geldig excuus is, vereist misschien nader onderzoek. De respondenten waren het eens wie bevoegd is voor het sanctioneren van overlast of kleine misdrijven. Binnen politie was men het er unaniem over eens dat het oorspronkelijk de taak is van justitie. 3 respondenten stelden voor om een onafhankelijke instantie op te richten binnen justitie die zich met dergelijke zaken kan bezighouden. Tot slot werd binnen politie onderscheid gemaakt tussen GAS niet-verkeer en GAS verkeer. Een aantal respondenten (2 op 8) vinden dat GAS verkeer meer tot het takenpakket van gemeenten hoort dan GAS niet-verkeer, aangezien het gaat om duidelijke en eenvoudige inbreuken. Opnieuw kunnen we besluiten dat er geen eenduidigheid is. Een meerderheid nam het protocolakkoord volledig aan. Niet zozeer in de strijd tegen overlast. Wel om te vermijden dat bepaalde inbreuken straffeloos blijven. Of het een opdracht is die moet toegeschoven worden naar de gemeenten, kunnen we eerder negatief antwoorden. Beter zou zijn om een onafhankelijke instantie op te richten binnen justitie.
47
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
8.3. Justitie. De laatste actor die besproken wordt is justitie. Bij justitie werden slechts 2 interviews afgelegd (Parket Gent en Parket Dendermonde). Dit leidt ertoe dat enkel uitspraken gedaan kunnen worden voor een heel beperkte groep. Het is dan ook moeilijk om te spreken over de opinie van justitie. Er kan enkel gesproken worden over de opinie van de 2 respondenten. Opnieuw zal dezelfde manier van rapporteren gehanteerd worden als bij steden/gemeenten en politie. Eerst wordt de opinie van de respondenten met betrekking tot het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS besproken. Vervolgens wordt nagegaan of beide respondenten vinden dat kleine misdrijven onder de noemer van overlast geplaatst kunnen worden. Tot slot wordt besproken of de respondenten binnen justitie vinden dat het sanctioneren van deze misdrijven een taak is van steden en gemeenten.
8.3.1. GAS en kleine misdrijven. Wat betreft het protocolakkoord, zijn beide respondenten het eens met elkaar. Ze geven aan dat dit de uniformiteit ten goede komt. Gemengde inbreuken zullen zo op gelijkaardige wijze gesanctioneerd worden. Helaas is dit enkel in de steden en gemeenten die het protocolakkoord aangenomen hebben. Wat betreft het opnemen van kleine misdrijven is er discussie tussen beide respondenten. Enerzijds wordt gezegd dat het goed is om kleine misdrijven op te nemen in GAS. Op die manier wordt straffeloosheid vermeden en kan naar de burger toe een duidelijk signaal gegeven worden ‘Bij winkeldiefstal gaat het effectief om overlast.(…) Maar je kan niet iemand naar het parket sturen voor een blikje Cola. We willen vooral de straffeloosheid tegengaan. Het is een goede zaak.’ (Respondent 1). Anderzijds wordt de vraag gesteld wat er mis is met straffeloosheid in bepaalde gevallen. ‘Nu wil men dat soort zaken (cf. slagen en verwondingen) opvangen via de GAS… Is dat nodig? Is dat echt zo slecht dat er dan sepot is voor iemand die nooit een ander feit heeft gepleegd. En nu ja… nu heeft hij eens een klap uitgedeeld. Zonder ernstige gevolgen. Is de maatschappij daar gebaat bij om daarvoor een GAS-boete op te leggen? Ik vind dat persoonlijk niet.’ (Respondent 2) Waar de respondenten het ook over eens zijn is de werklast van de parketten. De nieuwe gemengde inbreuken beslaan slechts een beperkt aantal dossiers, waardoor het parket weinig tot geen capaciteitswinst heeft. Al is het nog vroeg om daarover uitspraken te doen en zal de toekomst dit nog verder moeten uitwijzen. Voorlopig heeft de wetswijziging geen gevolg voor de werklast van de parketten, er is geen sprake van ontlasting. 48
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
8.3.2. Gaat het nog om overlast? In dit onderdeel is sprake van tegenstrijdigheid. De respondenten hebben een uiteenlopende mening wanneer de vraag gesteld wordt of gemengde inbreuken nog onder de noemer van overlast kunnen geplaatst worden. Enerzijds stelt een respondent dat bij het opstellen van het protocolakkoord alles heel goed overwogen is. Het is zodanig omschreven dat GAS enkel gebruikt mag worden wanneer er effectief sprake is van overlast. Toch stelt ook deze respondent zich vragen over de nieuwe gemengde inbreuken, ondanks de strikte afweging in het kader van overlast. Hoe dan ook is winkeldiefstal effectief overlast. Maar voor deze respondent ligt het moeilijker bij slagen en verwondingen. Dit is al een zwaarder misdrijf. Anderzijds wordt duidelijk gesteld dat de gemengde inbreuken niet onder de noemer van overlast kunnen geplaatst worden. Er is geen sprake van lokale overlast. Deze horen niet thuis in een systeem dat gemaakt is om kleine lokale problematieken aan te pakken.
8.3.3. Is het een taak van gemeentebesturen? Ook op deze vraag is sprake van een tegenstrijdige mening bij de respondenten. Enerzijds wordt gesteld dat dit een taak van gemeenten kan zijn mits de nodige verfijning. Alles moet duidelijk afgelijnd worden. Wanneer de link tussen de gemengde inbreuken en overlast klaar en duidelijk is, kan dit een taak van gemeentebesturen zijn. ‘Ja, mits de nodige verfijning is dit zeker een taak die toekomt aan gemeentebesturen. Er moet duidelijk kunnen aangetoond worden dat het gaat om overlast. Bijvoorbeeld een uitgaansbuurt of winkelstraat. Er moet naar de burger toe een signaal gegeven kunnen worden als bepaald gedrag echt niet kan.’ (Respondent 1). Anderzijds wordt gesteld dat dit een taak van justitie is. Puur principieel kan dit geen taak zijn van gemeentebesturen. Het is de hoofdtaak van justitie om te reageren op misdrijven. ‘Nachtlawaai en dergelijke meer, daar zou ik eventueel nog voor kunnen inkomen. Maar ik ben er eigenlijk geen voorstander van dat dat wordt toegepast voor diefstallen en voor slagen. Maar dat is dan puur mijn persoonlijke mening. Puur principieel omdat ik dat echt wel een taak vind voor het parket, voor justitie. En niet voor een bestuurlijke overheid. Ik vind als we spreken over misdrijven zoals slagen en verwondingen en diefstallen… Ja ik vind dat relatief ernstige misdrijven. Waarbij dat ik vind dat dat niet door een bestuurlijke overheid moet aangepakt worden, maar wel door justitie. Dat is volgens mij de core business van justitie.’ (Respondent 2).
49
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
8.3.4. Tussenbesluit. Een besluit met betrekking tot de opinie van justitie is niet eenvoudig, aangezien slechts 2 van de 17 respondenten tot deze instantie behoren. Dit leidt ertoe dat in deze scriptie niet kan gesproken worden over dé mening van justitie. Er kan enkel een beeld gevormd worden hoe een aantal mensen binnen justitie aankijken tegenover de problematiek van GAS en kleine misdrijven. Beide respondenten zijn het over 2 zaken eens met elkaar. Ten eerste wordt aangegeven dat het protocolakkoord zorgt voor uniformiteit. Dit heeft als voordeel dat gemengde inbreuken in steden en gemeenten op meer gelijke wijze gesanctioneerd worden. Ten tweede heeft de recentste wetswijziging, waarbij het toepassingsgebied van GAS werd uitgebreid, weinig impact op de werklast van de parketten. Er is geen sprake van capaciteitswinst. De bijkomende inbreuken gaan tenslotte maar over een beperkt aantal dossiers. Naast zaken waarover de respondenten het eens zijn met elkaar, zijn er ook een aantal elementen waarbij ze elkaars mening niet delen. Respondent 1 vindt dat het goed is dat de kleine misdrijven in de GAS-wet gekomen zijn. Op deze wijze kan een signaal gegeven worden aan de burger en straffeloosheid vermeden worden. Deze respondent vindt ook, dat mits de nodige omschrijving, deze misdrijven kunnen beschouwd worden als overlast. Aangezien de respondent kleine misdrijven als overlast bestempelt, vindt deze het een taak van steden en gemeenten om deze misdrijven te sanctioneren. De tweede respondent heeft hierover een tegenovergestelde mening. Kleine misdrijven zijn niet op zijn plaats in de GASwet. Ook niet om straffeloosheid te vermijden. Dit leidt ertoe dat de respondent bij dit soort misdrijven niet over overlast kan spreken, laat staan dat dit beschouwd wordt als een taak die moet uitgevoerd worden door steden en gemeenten. Hieruit blijkt dat beide respondenten een zeer tegenstrijdige mening vertonen. Verder onderzoek naar de opinie van justitie kan interessant zijn om na te gaan of er nog meer uiteenlopende meningen zijn, of wordt een gulden middenweg gevonden?
50
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
8.4. Gelijkenissen en verschillen. Nadat de opinie van de 3 actoren apart besproken is, worden deze in dit onderdeel naast elkaar gelegd. Er wordt op zoek gegaan naar gelijkenissen en verschillen tussen de 3 actoren met betrekking tot de 3 voornaamste vragen. Hoe staan de actoren tegenover GAS en kleine misdrijven? Vinden zij dat deze kleine misdrijven kunnen gezien worden als overlast? In het een taak van stads en gemeentebesturen om deze misdrijven te sanctioneren? Om de gelijkenissen en verschillenen duidelijk te kunnen weergeven, worden deze hieronder afzonderlijk per vraag besproken.
8.4.1. GAS en kleine misdrijven. Wat betreft de link tussen GAS en kleine misdrijven, kan gesteld worden dat er meer gelijkenissen dan verschillen zijn. Alle actoren geven aan dat het protocolakkoord OostVlaanderen bevorderlijk is voor de uniformiteit wat betreft het sanctioneren van gemengde inbreuken. Het is een minpunt dat het niet geldig is voor bestuurlijke inbreuken. Aangezien dit door de 3 actoren wordt aangegeven als minpunt, kan binnen het parket misschien nagedacht worden over het uitbreiden van het protocolakkoord naar bestuurlijke inbreuken om ook op dit vlak meer uniformiteit te creëren. Over het al dan niet aannemen van het protocolakkoord was er geen eenvormigheid. Waar echter wel gelijkenis in was, was de reden achter het al dan niet aannemen van het protocolakkoord. Wanneer het protocolakkoord aangenomen werd, was dit om straffeloosheid te vermijden. De actoren willen op deze manier een signaal geven naar de burger toe. Doch geven de meeste respondenten bij verschillende instanties wel aan dat de nieuwe gemengde inbreuken kantje boordje zijn. Het moet goed afgewogen worden om deze al dan niet te sanctioneren met GAS. Wanneer het protocolakkoord niet of slechts gedeeltelijk werd aangenomen was dit om de eenvoudige reden dat deze inbreuken niet in GAS passen aangezien deze hiervoor te ernstig zijn. Nog een aspect waar de respondenten uit de verschillende instanties het over eens zijn is de werklast van de parketten. Een van de redenen waarom misdrijven in GAS worden gestoken is om de parketten te ontlasten. Doch geven de verschillende actoren en vooral justitie aan dat de nieuwe gemengde inbreuken slechts voor een beperkt aantal dossiers zorgen, waardoor dit geen invloed heeft op de werklast van de parketten. Er is geen sprake van capaciteitswinst. Laatste aspect dat besproken wordt is een verschilpunt dat optreedt bij de respondenten. Bij een van de actoren, namelijk politie, vallen meermaals de woorden ‘gedwongen keuze’. Politie wijst erop dat ze met hun rug tegen de muur staan wat betreft het aannemen van het protocolakkoord. Het is ofwel kiezen voor het akkoord, ofwel worden de PV’s geseponeerd. 51
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
Politie poneert hierbij dat ze bijna verplicht worden het protocolakkoord aan te nemen. Gemeenten delen hierbij hun mening niet expliciet mee. Er werd nooit door een respondent van stads- of gemeentebesturen beweerd dat er sprake is van een gedwongen keuze. Bij justitie wordt gesteld dat er geen sprake kan zijn van een gedwongen keuze. Steden en gemeenten hebben namelijk ook de mogelijkheid om een ‘protocolakkoord-light’ op te nemen. Hierbij nemen steden en gemeenten het protocolakkoord aan, maar met uitzondering van slagen en verwondingen en winkeldiefstal. Helaas werd binnen justitie niets gezegd wat betreft sepot van deze misdrijven. Justitie geeft dus geen sluitend antwoord op de vraag van politie of er sprake is van sepot wanneer deze inbreuken niet in het protocolakkoord zijn opgenomen. 8.4.2. Gaat het nog om overlast? Deze filosofische vraag zorgde voor meerdere gelijkenissen en verschillen. Grootste probleem dat door de respondenten naar voor geschoven werd, is het ontbreken van een wettelijke definitie van overlast. Daar er geen wettelijke definitie voor het begrip is, is het niet onwettelijke verschillende gedragingen onder de noemer van overlast te plaatsen. De respondenten geven aan dat hierdoor gevaar is voor het misbruiken van de GAS-wet. Op deze manier kunnen allerhande zaken in GAS gestoken worden zonder dat deze ook maar iets met de oorspronkelijke doelstelling te maken hebben. De respondenten geven wel aan dat vanuit het parket geprobeerd is aan deze problematiek tegemoet te komen door in het protocolakkoord expliciet te vermelden dat GAS enkel kan als er sprake is van overlast. Desondanks blijft het moeilijk te bepalen wat overlast is. Naast het feit dat de respondenten het erover eens zijn dat het ontbreken van een wettelijke definitie van overlast een probleem is, zijn er ook verschillende meningen omtrent overlast. De meeste actoren bij steden/gemeenten en politie geven aan dat deze misdrijven wel degelijk onder de noemer van overlast geplaatst kunnen worden aangezien deze ongestraft blijven door justitie. Deze straffeloosheid kan beschouwd worden als overlast. Daartegenover stelt een respondent bij justitie dat er helemaal niet kan gesproken worden van overlast. Zeker niet over een lokale problematiek. De feiten zijn te erg om beschouwd te worden als overlast. Een laatste verschil heeft expliciet te maken met de nieuwe gemengde inbreuken winkeldiefstal en slagen en verwondingen. Politie geeft namelijk aan dat slagen en verwondingen in bepaalde gevallen overlast is, vb. in de uitgaansbuurt. Winkeldiefstal kan geen overlast zijn aangezien zich dit meer in de private sfeer afspeelt. Bij justitie wordt daar volledig anders over gedacht. Slagen en verwondingen zijn volgens justitie geen overlast. Het 52
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
is een moeilijke afweging die gemaakt moet worden. Daar tegenover vindt justitie dat winkeldiefstal wel kan gezien worden als overlast, vb. als dit zich afspeelt in een winkelstraat. Bovenstaande tegenstrijdigheid wijst erop dat er heel wat discussie is over het feit of de gemengde inbreuken al dan niet overlast zijn. Dit leidt ertoe dat het ook moeilijk is om aan te geven of deze inbreuken al dan niet thuishoren in de GAS-wet.
8.4.3. Is het een taak van gemeentebesturen? Deze vraag leidde tot de meeste verschillende meningen tussen de respondenten. De enige gelijkenis tussen de 3 actoren is het feit dat er nergens sprake is van een eenduidige mening. Binnen elke instantie is er discussie over het feit of dit wel degelijk een taak is voor gemeentebesturen. Globaal genomen zijn de meningen gelijk verdeeld. Ongeveer de helft is pro, de andere contra. De enige verschilpunten die we bij deze vraag kunnen weergeven is de reden waarom het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS al dan niet een taak van stads- en gemeentebesturen is. Voorstanders bij steden en gemeenten vinden dat dit tot hun takenpakket behoort aangezien ze indirect slachtoffer zijn. Ze moeten de mogelijkheid krijgen om zich te verdedigen. Bij justitie vinden voorstanders dat dit inderdaad een taak voor de gemeente is, op voorwaarde dat er zeker sprake is van overlast. Bij de voorstanders is de politie de vreemde eend in de bijt. Zij vinden dat gemeentebesturen enkel bevoegd kunnen zijn voor het sanctioneren van GAS-verkeer. Als oplettende lezer kunnen we stellen dat dit een opvallend verschilpunt is tussen politie en de andere 2 instanties. Politie is de enige instantie waarbij niemand vindt dat het sanctioneren van gemengde inbreuken niet-verkeer een taak is van steden en gemeenten. Wat de tegenstanders van dit aspect betreft, wordt slechts een reden naar voor geschoven die bij de 3 instanties gelijk is. Namelijk, het sanctioneren van misdrijven is een taak die van justitie is, welke ze niet mag doorschuiven naar de gemeente. Het moet zijn eigen verantwoordelijkheid opnemen zodat ook de scheiding der machten gerespecteerd wordt.
8.5. Besluit. Hoe staan betrokken actoren tegenover het toepassen van GAS op kleine misdrijven? Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van dit besluit. Indien mogelijk zullen ook deze resultaten gekoppeld worden aan een aantal zaken die naar voor kwamen uit de SWOTanalyse. SWOT gaf onder andere een overzicht hoe het systeem nu ervaren wordt door
53
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
respondenten. Dit gekoppeld aan de opinie omtrent de recentste wetswijziging kan nuttige informatie opleveren en interessante inzichten. Wat betreft de opinie van de respondenten is er sprake van een grote diversiteit aan meningen. Er is geen sprake van eenduidigheid. Er circuleren tal van meningen over het feit of deze kleine misdrijven wel thuishoren in de GAS-wet of niet. Kan nog gesproken worden van overlast, wat toch het oorspronkelijk doel was van deze wetgeving. Meer nog, is het wel een taak van gemeentebesturen om deze zaken te sanctioneren? De respondenten zijn het niet eens met elkaar. Ondanks dit alles kunnen toch een aantal grote lijnen geschetst worden. Om te beginnen is er bij de respondenten eensgezindheid met betrekking tot het protocolakkoord, het is duidelijk dat het bevorderend is voor de uniformiteit. Uit de SWOT-analyse blijkt dat een gebrek aan uniformiteit de grootste zwakte van GAS is. Hieraan komt het protocolakkoord tegemoet, wat de uniformiteit nog meer ten goede komt. Doch moeten we hier als lezer een kanttekening bij plaatsen. De uniformiteit wordt als een grote zwakte beschouwd van GAS. Daarom dat justitie ook de nodige inspanningen deed om dit op te lossen. Paradoxaal is het dat het lik op stuk beleid, een beleid aangepast aan de lokale context, de grootste sterkte van GAS is. Wanneer er een evolutie plaatsvindt van uniformisering moet getracht worden het nodige evenwicht te bewaren met de autonomie van de gemeenten. Het is belangrijk dat gemeenten GAS nog steeds kunnen aanpassen aan de problemen die zich voordoen in hun gemeente. Steden en gemeenten waren echter niet verplicht het protocolakkoord aan te nemen. Kan ervan uitgegaan worden dat wanneer steden en gemeenten het protocolakkoord aannemen ze instemmen met het toepassen van GAS op kleine misdrijven? Of toch niet? Wanneer steden en gemeenten het protocolakkoord aannemen, is dit niet zozeer omdat ze vinden dat deze misdrijven thuishoren in GAS. Voornaamste reden voor hun is het feit dat hiermee de straffeloosheid verholpen wordt. Dat GAS straffeloosheid oplost, komt ook in SWOT naar voor als sterkte van het systeem. Toch komt in de SWOT-analyse ook een bedreiging naar voor. Door het steeds toevoegen aan misdrijven is er gevaar voor verzadiging bij de sanctionerend ambtenaren waardoor het risico ontstaat dat zij ook een seponeringsbeleid gaan ontwikkelen. Op die manier zijn we terug in hetzelfde bedje ziek en blijven bepaalde misdrijven ongestraft. Wat opvallend is, is het feit dat verschillende actoren, die mee stapten in het protocolakkoord, aangaven dat deze misdrijven eigenlijk kantje boordje zijn om in GAS te steken. Als lezer moeten we stellen dat het aannemen van het protocolakkoord niet noodzakelijk wijst op het gegeven dat ingestemd wordt met het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS. Er is meestal sprake van achterliggende 54
8. Mening van betrokken actoren met betrekking tot kleine misdrijven
drijfveren. Wanneer steden en gemeenten niet meestappen in het protocolakkoord is dit omdat ze de gemengde inbreuken te ernstig vinden om te sanctioneren met GAS. Als lezer kunnen we ook verwijzen naar een bedreiging uit de SWOT-analyse. De vraag wordt door verschillende respondenten gesteld: waar gaat deze toenemende uitbreiding eindigen. Gaat het niet te ver? Deze respondenten antwoorden duidelijk negatief op de onderzoeksvraag. Zij staan niet open voor het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS.
Rechtsfilosofisch werd de vraag gesteld of de gemengde inbreuken overlast zijn. Op deze vraag werd geen eenduidig antwoord gegeven. Bepaalde respondenten vinden dat kan gesproken worden van overlast vanwege de straffeloosheid. Anderen vinden dan weer dat er helemaal geen sprake kan zijn van overlast. Er is dus sprake van discussie. De respondenten geven aan dat deze discussie het gevolg is van het ontbreken van een wettelijke definitie van overlast. Er is nood aan een duidelijke omschrijving van wat overlast is. Op deze manier zijn bovenstaande discussies niet meer nodig. Al werd het tijdens de interviews meer dan eens duidelijk dat overlast steeds een minder belangrijke rol gaat spelen. De focus ligt steeds vaker op straffeloosheid en op het vermijden ervan.
Een laatste aspect dat bevraagd werd, is het feit of het sanctioneren van kleine misdrijven een taak van gemeentebesturen is. Ook omtrent deze vraag was heel wat discussie. Tegenstanders geven aan dat het enkel en alleen een taak is van justitie om misdrijven te vervolgen en sanctioneren. Wel werd vanuit de respondenten een oplossing naar voor geschoven. Een orgaan oprichten binnen justitie, dat zich bezig houdt met deze kleine vergrijpen. Op deze manier houdt een onafhankelijke instantie zich bezig met het sanctioneren van misdrijven en wordt de scheiding der machten gerespecteerd. Voorstanders vinden dat dit een taak van gemeentebesturen is mits de nodige verfijning. Als er duidelijk sprake is van overlast, is er geen reden om gemeentebesturen dit niet te laten doen. Als lezer kunnen we opmerken dat hierbij overlast terug een centrale rol speelt. Er wordt gesteld dat gemeenten enkel bevoegd zijn als het gaat om overlast. Hierbij keren we terug naar af en moet gestart worden met een definitie van overlast. Enkel wanneer die er is, kan bepaald worden of steden en gemeenten al dan niet bevoegd zijn.
55
9. Terugkoppeling naar literatuurstudie
9. Terugkoppeling naar literatuurstudie. Met dit onderdeel wordt het empirisch onderzoek afgesloten. Dit wordt gedaan door de resultaten terug te koppelen naar de resultaten uit de literatuurstudie. Er wordt na gegaan in welke mate theorie en praktijk in overeenstemming zijn met elkaar. Eerst wordt terug gekoppeld naar het theoretisch kader van deze scriptie, namelijk The Culture of Control van David Garland (2001). Kan er met de uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS gesproken worden van een toenemende controlecultuur in België? Nadien wordt de focus gelegd op de theorie omtrent GAS. In welke mate vindt deze overeenstemming in de praktijk?
9.1. Terugkoppeling naar The Culture of Control van David Garland (2001). De idee van de controlecultuur van Garland ontstond eind jaren ’80 wanneer het penal welfarism in een crisis belandde en evolueerde naar het penal modernism. Diezelfde periode, eind jaren ’80 – begin jaren ’90, ontstond de problematiek die later aanleiding zou geven tot GAS. In die periode was sprake van een toegenomen onveiligheidsgevoel bij de bevolking (Vander Beken, 2014). Het penal modernism wordt gekenmerkt door zijn vraag naar nieuwe vormen van bestraffing. Hierbij kunnen we als lezer perfect de link leggen naar GAS. In de bovenstaande periode bleven bepaalde feiten, zoals kleine criminaliteit, ongestraft, waardoor de vraag kwam vanuit de bevolking om deze criminaliteit aan te pakken. Dit zou in 1999 leidden tot de GAS-wet, waarbij steden en gemeenten de mogelijkheid kregen om via de bestuurlijke weg bepaalde vormen van overlast aan te pakken (Veny, Warnes & Goes, 2013). Bijkomend werd het penal modernism gekenmerkt door tegenstrijdige vormen van bestraffing waarbij onder andere kleine misdrijven uit het strafrecht gehaald worden. Het is net dit feit dat sterke gelijkenissen vertoont met de GAS-wet van die periode. Oorspronkelijk werden een aantal strafrechtelijke bepalingen gedepenaliseerd om deze te kunnen sanctioneren met GAS (Vander Beken, 2004). Als lezer kunnen we stellen dat de ontstaansgeschiedenis van GAS en de oorspronkelijke bedoeling ervan sterke gelijkenissen vertonen met het penal modernism. Wat wilde Garland met zijn controlecultuur bereiken? Hij wilde een analyse doen van nieuwe tendensen in het veiligheidsdiscours (Devroe, 2012). Het is net daarom dat dit gekozen werd als theoretisch kader. Het sanctioneren van kleine misdrijven met GAS is een nieuw gegeven in ons huidige veiligheidsdiscours. In deze scriptie werd de analyse uitgevoerd op basis van de SWOT methode. Op deze manier werd het GAS-systeem van binnenuit geanalyseerd. Garland wil met zijn analyse nagaan of alle mogelijke middelen ingezet worden om alle mogelijke risico’s te beperken (Devroe, 2012). Deze stelling kan toegepast worden op GAS. De oorspronkelijke doelstelling van GAS was het bestrijden van overlast. Uit de interviews 56
9. Terugkoppeling naar literatuurstudie
blijkt dat vooral de straffeloosheid een belangrijk issue is. Straffeloosheid kan dus als het te bestrijden risico beschouwd worden. De vraag die dan moet gesteld worden is de volgende: worden alle mogelijke middelen ingezet om straffeloosheid te beperken? Op basis van de interviews die afgenomen zijn in het kader van deze scriptie, kan gesteld worden dat ver gegaan wordt om de straffeloosheid te beperken. Daarmee wordt verwezen naar het feit dat gemeenten de bevoegdheid krijgen om kleine misdrijven zoals slagen en verwondingen te sanctioneren met GAS. Dit leidt in het werkveld tot hevige discussies tussen voor- en tegenstanders. Of hiermee alle mogelijke middelen ingezet worden, wordt in het midden gelaten. Het is wel een feit dat veel moeite gedaan wordt, met een sterke uitbreiding van het takenpakket van de gemeente tot gevolg. Kan op basis van het antwoord op bovenstaande vraag gesteld worden dat in België sprake is van een swelling culture of control? In haar werk in 2012 stelde Devroe dat er in België toen geen sprake was van een swelling culture of control omdat GAS enkel gebruikt werd als ultimum remedium. Maar is dit nu nog steeds zo? Uit de interviews blijkt dat steeds meer misdrijven toegevoegd worden aan de GAS-wet om straffeloosheid te vermijden. Daarop zou gesteld kunnen worden dat GAS niet meer gebruikt wordt als ultimum remdium, het wordt effectief ingezet als middel tegen straffeloosheid. Het wordt niet meer achter gehouden als stok achter de deur. Toch moet hierbij een kanttekening geplaatst worden. Niet alle steden en gemeenten hebben het protocolakkoord aangenomen, wat wil zeggen dat GAS niet overal even repressief wordt ingezet tegen straffeloosheid. Op sommige plaatsen blijft dit beperkt tot kleine vormen van overlast, dan kan GAS wel gezien worden als stok achter de deur. Er is dus sprake van twijfel. Enkel en alleen al gebaseerd op het feit van bestaande twijfel kan gezegd worden dat er sprake is van een (lichte) toename van de controlecultuur. Dit omdat sommige steden en gemeenten GAS vrij repressief wordt ingezet als middel tegen overlast.
9.2. Terugkoppeling naar de theorie omtrent GAS. Er wordt teruggekeerd naar het begin, namelijk de ontstaansgeschiedenis. GAS is oorspronkelijk ontstaan voor het voeren van een lokale veiligheidsproblematiek. Om gemeenten hiervoor meer armslag te geven werd het begrip ‘openbare overlast’ ingevoerd (Veny, De Geyter & Vandendriessche, 1999). Overlast speelde met andere woorden een centrale rol in de GAS-wet. Inderdaad, speelde. Bij de laatste wetswijziging van 2013, kwam de focus te liggen op het bestrijden van straffeloosheid (Veny, 2013). Wijzigingen kwamen er om iets te doen aan deze problematiek. Niet om overlast aan te pakken. Gelijkaardig verhaal
57
9. Terugkoppeling naar literatuurstudie
komt naar boven bij de interviews. Daarin spreken respondenten steeds meer over het belang dat straffeloosheid wordt aangepakt. Het is duidelijk dat overlast slechts een bijrol bekleedt. Het is duidelijk dat de waarde van overlast in het GAS-verhaal daalt. Overlast is een containerbegrip (Van den Hende, 2009). Bij de oorspronkelijke GAS-wet vielen geen strafrechtelijke inbreuken onder de noemer ‘overlast’ (Veny & De Vos, 2005). Dit is nu niet meer het geval. Er staan tal van gemengde inbreuken in, waaronder slagen en verwondingen. Dit wordt ook beaamd in de interviews. De focus ligt op straffeloosheid. Niet op overlast. Het wordt in twijfel getrokken of de nieuwe gemengde inbreuken nog onder de noemer van overlast kunnen geplaatst worden. Sommige respondenten beweren van wel, omdat straffeloosheid ook een vorm van overlast is. Tegenstanders menen dat dit geen overlast is, aangezien de inbreuken te ernstig zijn. Het ontbreken van een duidelijke en wettelijke definitie van overlast leidt dus tot discussie met betrekking tot wetswijzigingen van de GASwet. Naast de definitie van overlast moet ook de rol in vraag gesteld worden. Moet er sprake zijn van overlast om een inbreuk te kunnen sanctioneren met GAS en is straffeloosheid daardoor voldoende. Het protocolakkoord Oost-Vlaanderen vindt allesinds van niet. Overlast is een must voor het opleggen van GAS, ookal wordt in de literatuur soms iets anders beweerd. Overlast bekleedt nu de rol van secundair sanctietoemetingscriteria. Dit verklaart waarom gemengde inbreuken nog weinig met overlast te maken hebben (Geudens, 2014). In de literatuur vinden we terug dat de laatste gemengde inbreuken toegevoegd werden aan de GAS-wet vanwege een capaciteitstekort bij justitie (Geudens, 2014). Dit wordt niet tegengesproken in de interviews, daarin komt wel naar boven dat de nieuwe gemengde inbreuken slechts een klein aantal dossiers behandelen. Er is daardoor geen sprake van capaciteitswinst bij justitie, laat staan een verminderde werklast. In het empirisch onderzoek werden een aantal problemen uit de literatuur besproken (Zie 5.5. Mogelijke problemen bij de uitbreiding van het toepassingsgebied). Nu het empirisch onderzoek afgerond is kan nagegaan worden of deze problemen zich ook in de praktijk voordoen. Een
eerste
probleem
dat
naar
voor komt
in
de literatuur is
het
slachtofferonvriendelijk karakter van de GAS-wet (Van den Hende, 2009). Via de GAS-wet is het niet eenvoudig voor het slachtoffer om schade vergoedt te zien. Bij een toename van het aantal gemengde inbreuken kan dit een probleem vormen. Dit werd ook bevestigd door de respondenten. Vooral steden en gemeenten geven dit aan als probleem. Ze vermelden dat bemiddeling een oplossing kan zijn. Probleem is echter dat de dader er vaker goedkoper vanaf komt met een GAS-boete dan de schade aan het slachtoffer te vergoeden.
58
9. Terugkoppeling naar literatuurstudie
Het tweede probleem is de scheiding der machten. Deze wordt niet nageleefd (De Wit, 2005), wat bevestigd wordt door de 3 actoren. Vanuit politie komt het voorstel om binnen justitie een orgaan op te richten dat zich zal bezighouden met het sanctioneren van deze vergrijpen. Op deze manier blijft de scheiding der machten bewaard en wordt de verweerder gesanctioneerd door een onafhankelijke instantie. Het laatste probleem dat teruggevonden wordt in de literatuur is de afwezigheid van rechtsgelijkheid. Er zijn te grote verschillen tussen de gemeenten onderling (Van den Hende, 2008). Dit wordt bevestigd in de SWOT-analyse waar een gebrek aan uniformiteit naar boven komt als grootste zwakte. De Hert (2008) formuleert een oplossing die gebruikt wordt in Nederland. Daar wordt gebruik gemaakt van een limitatieve lijst van overlastgerelateerde inbreuken. Dit zou een oplossing kunnen zijn voor België. Vanuit het veld is hier echter geen vraag naar. Waar wel op aangestuurd wordt, is een protocolakkoord dat ook van toepassing is op bestuurlijke inbreuken. Doch is het voor de respondenten belangrijk dat de nodige autonomie van de gemeentebesturen bewaard wordt. De grootste sterkte van GAS is namelijk het lik op stuk beleid, zo blijkt uit de SWOT-analyse. Er moet van deze sterkte gebruik gemaakt worden bij het uitbreiden van het toepassingsgebied van GAS, op voorwaarde dat inspanningen geleverd worden die tegemoet komen aan deze zwakte. De rechtsgelijkheid moet geoptimaliseerd worden.
59
Besluit
Besluit Hoe worden administratieve sancties vandaag gebruikt? Op deze onderzoeksvraag werd antwoord gegeven op basis van inzichten uit de literatuur.
Eerst werd een algemene
bespreking gegeven van administratieve sancties tout court. Dit soort sancties is hoofdzakelijk ontstaan om tegemoet te komen aan de problemen van het strafrecht (Vander Beken, 2004). Het grote voordeel ervan is dat het sneller en minder repressief is. Op deze manier kan de sanctie sneller op de feiten volgen (Hof van Cassatie, 2002). Administratieve sancties moeten gezien worden als een aanvulling op het strafrecht. Ze kunnen ingezet worden wanneer het strafrecht geen gepaste reactie kan geven. Bijvoorbeeld wanneer een feit geen prioriteit is van het Openbaar Ministerie. Nadien werden twee soorten administratieve sancties besproken, namelijk de administratieve sancties in de voetbalwet en de gemeentelijke administratieve sancties. De voetbalwet werd besproken als moederwet van GAS en werd hoofdzakelijk gebruikt om de GAS-wet beter te kunnen kaderen. Beiden kennen een zeer gelijke ontstaansgeschiedenis die gesitueerd moet worden in de jaren ’80 en ’90 van vorige eeuw. Beiden werden ingevoerd om de straffeloosheid van respectievelijk hooliganisme en overlast aan te pakken. Deze gedragingen bleven meestal ongestraft omdat deze geen prioriteit vormden van het Openbaar Ministerie (Veny & De Vos, 2005). Naast de gelijklopende ontstaansgeschiedenis, zijn toch een aantal verschillen op te merken tussen beide wetgevingen. Voornaamste verschil is dat de voetbalwet een nationaal instrument is, geldig voor het gehele grondgebied. Dit is niet het geval bij GAS, waar gemeentebesturen zelf kunnen bepalen of ze GAS al dan niet toepassen en welke gedragingen met GAS gesanctioneerd kunnen worden. Daarnaast zijn nog 2 opvallende verschillen. Een eerste verschil zijn de bedragen van de sancties. Bij de voetbalwet liggen de bedragen veel hoger. Hierbij werd de bedenking gemaakt of de maximum GAS-boete voldoende afschrikt bij de nieuwe misdrijven zoals slagen en verwondingen. Dit is een aspect waarbij vragen moeten gesteld worden bij het toepassen van GAS op kleine misdrijven. GAS werd ingevoerd om ervoor te zorgen dat een strafbaar feit zeker gesanctioneerd zou worden. Wanneer een misdrijf slechts gesanctioneerd wordt met een zeer kleine boete moet de vraag gesteld worden of dit wel de juiste methode van aanpak is. Een tweede verschil houdt verband met de termijnen. De voetbalwet is aan veel striktere termijnen gebonden dan de GAS-wet. Dit houdt in dat bij een inbreuk op het GAS-reglement de mogelijkheid bestaat dat de verweerder meer dan 6 maanden moet wachten op zijn boete. Daarbij kan de vraag gesteld worden of dit nog in overeenstemming is met de doelstelling van GAS, namelijk kort op de bal spelen. Het kan een
60
Besluit
meerwaarde zijn om GAS opnieuw aan de voetbalwet te spiegelen en de termijnen van GAS aan te passen aan deze van de voetbalwet om alles sneller te laten verlopen. De antwoorden op de volgende twee onderzoeksvragen worden afgeleid uit de resultaten van het empirisch onderzoek. In totaal werden 17 kwalitatieve interviews afgenomen waarvan 7 bij steden en gemeenten, 8 bij lokale politiezones en 2 bij justitie. Het feit dat slechts 2 interviews afgenomen zijn bij justitie is een beperking voor deze scriptie. Dit leidt ertoe dat bij justitie niet hetzelfde beeld kan gevormd worden als bij steden/gemeenten en politie. Alle interviews werden afgenomen in Oost-Vlaanderen. Dit omdat vertokken werd vanuit het protocolakkoord dat hier geldt. De kleine misdrijven die besproken worden zijn de gemengde inbreuken die hierin opgenomen zijn. Dit leidt ertoe dat alle respondenten met elkaar vergeleken kunnen worden op basis van hun opinie met betrekking tot dit akkoord. Dit geeft indirect weer hoe respondenten staan tegenover het toepassen van GAS op kleine misdrijven. Hoe ervaren betrokken actoren het huidige GAS systeem? Deze onderzoeksvraag werd beantwoord op basis van een SWOT-analyse. Opvallend aan deze analyse is het feit dat er sprake was van een aantal tegenstrijdigheden. Om te beginnen werd door de respondenten aangegeven dat het lik op stuk beleid een grote sterkte is. Het is goed dat gemeenten hun beleid kunnen afstemmen aan de lokale problematiek. Vreemd genoeg is deze sterkte ook verbonden met de grootste zwakte van het systeem, namelijk een gebrek aan uniformiteit. Respondenten geven aan dat deze diversiteit problemen met zich meebrengt. Vooral om het verhaal duidelijk uit te leggen naar de burger toe. Dit leidt ertoe dat respondenten andere opportuniteiten in de GAS-wet zien. Het wordt als een mogelijkheid beschouwd om de GASwet te uniformiseren. Een uniforme GAS-wet zou een oplossing kunnen zijn. Maar hierbij moeten we als lezer een kanttekening bij plaatsen. Deze uniformiteit mag namelijk niet te ver leiden. Dit zou het lik op stuk beleid niet ten goede komen, wat net de grootste sterkte van GAS is. Er is nood aan evenwicht. Hierbij werd als mogelijke oplossing naar het voorbeeld van Nederland verwezen waarbij een vaste lijst is van GAS-inbreuken. Gemeenten kunnen vrij kiezen om deze al dan niet aan te nemen. Op deze manier wordt de autonomie gerespecteerd en wordt gewerkt aan meer uniformiteit. Een andere sterkte die naar voor kwam uit de interviews, is het feit dat door GAS de straffeloosheid van de zeer kleine vergrijpen verdwijnt. Op dit vlak kan gesteld worden dat GAS zijn verwachtingen inlost. Het verhelpen van de straffeloosheid van overlast was namelijk de oorspronkelijke doelstelling van GAS. Maar wanneer gesproken wordt over de recentste uitbreiding van de GAS-wet, waarbij steeds meer gedragingen onder het toepassingsgebied van de wet vallen, wordt gevreesd voor dit gegeven. De vrees bestaat dat 61
Besluit
zodanig veel dossiers op de nek van de sanctionerende ambtenaren terecht komen, dat deze zaken gaan seponeren. Deze tendens is momenteel al aan de gang waardoor ook bij GAS sprake is van straffeloosheid. Dit gegeven zorgt ervoor dat de recentste wetswijziging in vraag moet gesteld worden. We kunnen besluiten dat het gevaar erin zit dat sanctionerende ambtenaren de focus gaan leggen op de zwaardere gemengde inbreuken vb. slagen en verwondingen, waardoor de kleine vormen van overlast ongestraft blijven. Op deze manier zijn we terug naar af. Laatste opvallend aspect dat bleek uit de SWOT-analyse is de snelheid van het systeem. GAS is oorspronkelijk ontstaan om alles sneller te doen gaan. Er werd reeds aangegeven dat GAS veel langere termijnen hanteert dan de voetbalwet. Hierbij werd de vraag gesteld of op deze manier nog snel ingegrepen kon worden. Het antwoord hierop in de interviews is paradoxaal. Respondenten geven aan dat het een sterkte van GAS is dat er snel kan ingegrepen worden. Daartegenover staat dat de procedure zeer complex is waardoor het allemaal te lang duurt. Het is traag. Er is dus tweestrijd. Toch kan hierbij de bedenking geplaatst worden of het geen mogelijkheid is om de termijnen van de GAS-wet aan te passen aan deze van de voetbalwet. Op deze manier zijn de actoren gebonden aan striktere termijnen en kan alles sneller gaan. Besluitend op de tweede onderzoeksvraag kan gesteld worden dat er geen eenduidigheid is. De actoren ervaren GAS op een andere manier. Sterktes voor de ene worden ervaren als zwaktes voor de andere. Sterktes worden ook als bedreigingen beschouwd of zwaktes als opportuniteiten. Er kan geen duidelijke lijn getrokken worden in de antwoorden van de respondenten.
Laatste onderzoeksvraag waarop antwoord dient gegeven te worden is de volgende: hoe staan betrokken actoren tegenover de uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS? Deze vraag werd opgelost aan de hand van 3 deelvragen. Ten eerste wordt nagegaan of kleine misdrijven thuishoren in de GAS-wet. Moeten deze met GAS gesanctioneerd worden? Hieromtrent is een grote diversiteit aan meningen. Grotendeels waren respondenten het erover eens dat het protocolakkoord zorgt voor meer uniformiteit met betrekking tot gemengde inbreuken. Dit is goed aangezien een gebrek aan rechtsgelijkheid zowel in de literatuur als in de SWOTanalyse naar boven kwam als een zwakte. Nadeel aan dit protocolakkoord is het feit dat dit niet van toepassing is op bestuurlijke inbreuken. De overweging kan gemaakt worden om dit te doen naar de toekomst toe. Respondenten stappen mee in het verhaal van het protocolakkoord om straffeloosheid te vermijden. Dit is de reden waarom ze vinden dat kleine misdrijven gesanctioneerd kunnen 62
Besluit
worden met GAS. Wanneer het protocolakkoord niet in zijn geheel aangenomen is, is dit omdat deze misdrijven als te ernstig ervaren worden voor GAS. Besluitend op deze vraag kan gesteld worden dat er opnieuw tweestrijd is. Enerzijds vinden respondenten dat deze misdrijven thuishoren in GAS omdat zo de straffeloosheid opgelost is, anderzijds horen ze niet in GAS omdat ze te ernstig zijn. Ten tweede wordt besproken of de kleine misdrijven nog onder de noemer van overlast geplaatst kunnen worden. De respondenten zijn het er unaniem over eens dat het ontbreken van een wettelijke definitie van overlast een probleem is. Op deze manier is het niet onwettelijk om bepaalde gedragingen onder de noemer van overlast te plaatsen. Zo is er ook gevaar voor misbruik. Het grootste deel van de respondenten geeft aan dat de nieuwe gemengde inbreuken overlast zijn omdat ze straffeloosheid veroorzaken. Als lezer kunnen we stellen dat ze op zich geen overlast veroorzaken, de straffeloosheid ervan leidt tot ergernis van de bevolking. Indien deze misdrijven zouden gesanctioneerd worden door justitie zou niet gesproken worden van overlast. Tot slot wordt aan de respondenten gevraagd of zij het een taak van gemeentebesturen vinden om deze misdrijven te sanctioneren. Ook hier is discussie. Steden en gemeenten vinden dat dit hun bevoegdheid is aangezien zij indirect slachtoffer zijn van overlast. Bij justitie is er tweestrijd. Enerzijds is het een taak van gemeentebesturen als het duidelijk om overlast gaat, anderzijds wordt gezegd dat dit nooit een taak van gemeentebesturen kan zijn. Bij politie wordt gesteld dat gemeentebesturen enkel bevoegd kunnen zijn voor GAS verkeer aangezien dit gaat om zeer duidelijke inbreuken. Ondanks deze discussie en ondanks het feit dat sommige respondenten vinden dat gemeentebesturen hiervoor bevoegd zijn, vind ook een deel van de respondenten dat dit geen taak is voor gemeentebesturen. Dergelijke misdrijven zijn te zwaar en moeten door justitie gesanctioneerd worden. Als besluitend antwoord op deze laatste vraag kan gesteld worden dat er discussie is. Er kan geen duidelijke lijn getrokken worden tussen de 3 actoren. Binnen elke instantie is er discussie en er zijn geen opvallende verschillen tussen de actoren onderling. Algemeen genomen kan gesteld worden dat er twee groepen zijn. Een eerste groep vindt dat kleine misdrijven thuishoren in GAS omdat ze ongestraft blijven. De focus ligt op straffeloosheid. Of deze misdrijven ook effectief overlast veroorzaken is bijzaak. Dit is ook het standpunt dat vaak teruggevonden werd in de literatuur. De focus van GAS is verschoven naar het bestrijden van straffeloosheid. Overlast is geen vereiste meer voor het opleggen van een straf (Veny, Warnez & Goes, 2013). Deze groep vindt ook dat het een taak is van gemeenten om deze misdrijven te sanctioneren. De tweede groep vindt dat deze misdrijven niet thuishoren in 63
Besluit
GAS omdat ze te zwaar zijn. Dergelijke misdrijven behoren tot het takenpakket van justitie en moeten door justitie gesanctioneerd worden. Niet door gemeentebesturen.
Tot slot werd een terugkoppeling gemaakt naar de controlecultuur van David Garland. Aan de hand van deze scriptie werd nagegaan of in België gesproken kan worden van een swelling culture of control. Devroe (2012) stelde dat dit in 2012 niet het geval was, aangezien GAS gebruikt werd als ultimum remedium. De vraag is, of dit ook in 2015 nog het geval is. Wordt GAS nog steeds gebruikt als ultimum remedium? GAS wordt meer ingezet in de strijd tegen straffeloosheid. Op deze manier wordt het instrument repressiever gebruikt en niet meer als stok achter de deur. Doch is het zo dat niet alle gemeenten het protocolakkoord hebben aangenomen en GAS nog steeds gebruiken wanneer het echt niet anders kan. Hieruit kan besloten worden dat er sprake is van een (lichte) toename van de controlecultuur. Dit omdat op bepaalde plaatsen van het land GAS niet meer gebruikt wordt als ultimum remedium. Om een voldoende gefundeerd antwoord te kunnen geven op de vraag of in België anno 2015 gesproken kan worden van een swelling culture of control is verder onderzoek nodig. Om te beginnen moet onderzoek gedaan worden naar de mate waarin steden en gemeenten GAS toepassen op kleine misdrijven en hoe zij daartegenover staan. Bijkomend kan nagegaan worden of in België sprake is van een toegenomen controlecultuur. Hierbij kan dit onderzoek gebruikt worden als eerste aanzet.
64
Bibliografie Allewaert, T. (2013). Recente ontwikkelingen inzake gemeentelijke administratieve sancties: de wet van 24 juni 2013. Themis, 2013(84), 29.
Cools, M. (2007). De SWOT-analyse anders geduid voor criminologen. Panopticon, 6, 96 99.
Daems, T. (2009). Bestraffingssociologie van David Garland. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
De Geest, C. (2014). O ironie, gij smaakt zo zoet. De Juristenkrant, 296, 10.
De Geyter, L. (2005). Een mensenrechtelijke bendering van het fenomeen van de bestuurlijke sancties. Een analyse van de rechtspraak van het arbitragehof en het Europees Hof van de Rechten van de Mens. In M. Santens (Ed.), Gewapend bestuur? Gemeentelijk bestuur(srecht) en gemeentelijke administratieve sancties ter bestrijding van overlastfenomenen en kleine criminaliteit (pp. 223). Brugge: Die Keure.
De Hert, P. (2008). Democratie en rechtsbescherming bij zeer lichte administratieve sancties. Panopticon, 29(1), 1- 10.
De Hert, P., & De Schepper, T. (2013). Wetgever breidt gas-wet uit. De Juristenkrant, 271, 1.
De Pauw, N. (2004). Samenwerking en overleg, de sleutels tot succes. Orde van de dag, 27, 31.
De Roy, C. (2014). Het afhandelen van parkeerinbreuken en andere verkeersovertredingen via GAS: nieuwe mogelijkheden na de wet van 24 juni 2013. Tijdschrift van de Politierechters (T. Pol.) / Journal des Juges de Police (J.J.Pol.), 2014(3), 115-129.
De Wit, J. (2005). GAS-wet maakt van gemeenten rechters. De Juristenkrant, 107, 2.
Decorte, T. (2014). Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling. Een handleiding. Gent: Academia Press. 65
Decorte, T., & Zaitch, D. (2010). Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven Acco.
Desmidt, S. (2013). SWOT-analyse, stakeholders en strategische issues. In S. Desmidt & A. Heene (Eds.), Strategisch management een handboek voor de publieke sector (pp. 261 - 303). Leuven: Lannoo Campus.
Devroe, E. (2012). A swelling culture of control? Genese en toepassing van de wet op gemeentelijke administratieve sancties in België. PhD. Vrije Universiteit Amsterdam.
Garland, D. (2001). The Culture of Control. Crime and Social Order in Contemporary Society. Oxford: Oxford University Press.
Geudens, G. (2003). De voetbalwet. Stand van zaken na de wijzigingswet van 10 maart 2003. Nieuw Juridisch Weekblad(53), 1354.
Geudens, G. (2005). De voetbalwet als bestuurlijk handhavingsinstrument. In M. Santens (Ed.), Gewapend bestuur? Gemeentelijk bestuur(srecht) en gemeentelijke administratieve sancties ter bestrijding van overlastfenomenen en kleine criminaliteit (pp. 223). Brugge: Die Keure.
Geudens, G. (2005). Hof van Cassatie geeft brede interpretatie rechtsbescherming voetbalwet. De Juristenkrant, 103, 12.
Geudens, G. (2005). Noot - De aanpak van voetbalgerelateerd geweld: een kwestie van strafof bestuursrecht? Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent (RABG), 2005(6), 549-555.
Geudens, G. (2009). GAS-wet heeft wel bestaansrecht. De Juristenkrant, 192, 12.
Geudens, G. (2011). De GAS-wet en rechterlijke toesting: nood aan uniformiteit. De Juristenkrant, 232, 13.
66
Geudens, G. (2012). De nieuwe GAS-wet: enkele bedenkingen en aandachtspunten. De Juristenkrant, 247, 12.
Geudens, G. (2014). De GAS-wet: over overlast, het hellend vlak en andere mythes. De Juristenkrant, 298, 10. Geudens, G. (2014). GAS-boetes voor hinderlijk en gevaarlijk parkeren. De Juristenkrant, 293, 2.
Geudens, G., & Vanhecke, J. (2009). Zakboekje veiligheid bij voetbalwedstrijden. Mechelen: Kluwer.
Hebberecht, P. (2010). Cursus "criminologie". Academiejaar 2010 - 2011.
Hof van Cassatie. (2002). Gelijkheid en niet-discriminatie - Administratieve geldboete Voetbalwet - Keuze van wetgever voor strafsancties of voor administratieve sancties Verzachtende omstandigheden - Onmogelijkheid tot vermindering van geldboete beneden een bepaald bedrag - Onmogelijkheid om toepassing te maken van maatregel van opschorting, uitstel of probatie. Rechtskundig Weekblad (R.W.),66(15), 580-583.
Idomon, C. (2011). De administratieve sancties in de Voetbalwet. Een overzicht van rechtspraak. In A. De Nauw, F. Deruyck, & M. Rozie (Eds.), Het strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw (pp. 395-415). Brugge: Die Keure / La Charte.
Mulleners, F. (2004). Spelen en brood: veiligheid bij voetbalwedstrijden. Orde van de dag, 27, 7.
Paelinck, G. (2014, 3 oktober 2014). Burgemeesters willen geen GAS-boetes geven voor diefstallen. Retrieved 3 november 2014 form http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2108329
Put, J. (2005). Naar een kaderwet administratieve sancties. Rechtskundig Weekblad (R.W.), 69(9), 321-337.
Quataert, J. (2004). Voetbal: brood en spelen? Orde van de dag, 27, 39.
67
Van den Hende, T. (2009). Strafrecht light tegen overlast is overbodig. De Juristenkrant, 191, 10.
Van den Hende, T. (2011). Bewezen inbreuk op politiereglement leidt niet automatisch tot administratieve geldboete. De Juristenkrant, 230, 3.
Van Geveren, G. (2012). Administratieve sancties, een alternatief voor strafsancties. De Juristenkrant, 2012(249), 12.
Vander Beken, T. (2004). Administratieve afhandeling. Anders en beter? In T. Balthazar, J. Christiaens, M. Cools, T. Decorte, B. De Ruyver, P. Hebberecht, P. Ponsaers, S. Snacken, P. Traest, T. Vander Beken, & G. Vermeulen (Eds.), Update in de criminologie. Het strafrechtssysteem in de laatmoderniteit (pp. 197). Mechelen: Kluwer.
Vander Beken, T., Vandeviver, C., & Persak, N. (2014). When things get serious: reflections on the legitimacy of local administrative sanctions in Belgium.
Vanhecke, J. (2003). De nieuwe voetbalwet. Nog korter op de bal spelen. Politiejounaal en politieofficier: het Belgisch politievakblad(3), 5 - 11.
Veny, L., De Geyter, L., & Vandendriessche, F. (1999). De invoering van gemeentelijke administratieve sancties… of naar publieke rechtshandhaving op lokaal vlak in België. Algemeen Juridisch Tijdschrift, 157 - 173.
Veny, L., & De Vos, N. (2005). Gemeentelijke administratieve sancties. Brugge: Vanden Broele.
Veny, L., Warnez, B., & Goes, P. (2013). De nieuwe lokale bestuurlijke politie: meer recht(vaardigheid)? Chroniques de Droit Public - Publiekrechtelijke Kronieken (CDPK), 2013(4), 434-465.
X. (2014). GAS wet. Nieuw Juridisch Weekblad, 295.
68
Young, J. (2002). Searching for a new criminology of everyday life. A review of 'the culture of control' by David Garland. British Journal of criminology, 43(1), 228 - 243.
69
Wetgeving Omzendbrief nr. 1/2006 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven ban Beroep.
OOP 30BIS van 3 januari 2005.
Protocolakkoord betreffende de gemeentelijke administratieve sancties inbreuken op het strafwetboek niet-verkeer
Protocolakkoord betreffende de gemeentelijke administratieve sancties inbreuken op het strafwetboek verkeer
Wet betreffende de gemeentelijke administratieve sancties.
Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid van voetbalwetstrijden
70