Dick Bulterman leidde het CWI bij de oorsprong van NLnet
‘Toen ik in Amsterdam kwam, woedde er een hevig gevecht om netwerken’ Geen indian, maar een ‘chief’ was Dick Bulterman bij de ontwikkeling van internet. Als chef van de CWI-groep die netwerken aanlegde stuurde hij het aan, en ging later zelf pionieren met internettechnologie. Loopbaan 1951, geboren in Amstelveen, opgegroeid in New York 1969, Tottenville High School, Staten Island, NY 1973 Hope College, B.A. in Politieke Economie (minor in mathematics) 1977 Master of Science, toegepaste Wiskunde en Informatica Brown 1982 Brown University, Ph.D. in computer science 1981-1988 Brown University, Division of Engineering, Laboratory for Engineering Man/Machine Systems 1988-1994 hoofd Computersystemen en Telematica (CST) Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) 1994-1998 Hoofd Multimedia en Human Computer Interaction CWI 1999 CWI, start-up Oratrix Development BV 2002-heden Hoofd Distributed and Interactive Systems CWI 2008-heden Hoogleraar Vrije Universiteit, Distributed Multimedia Languages & Infrastructures 2013-Directeur FX Palo Alto Laboratory (http://www.fxpal.com) Lectoraten 1985 TU Delft, Informatie Theorie 1989-1991 Utrecht, Informatica 1993-1994 Brown University, Computer Science Verder: 2000-2010 (Co-)voorzitter van de W3C Synchronized Multimedia, werkgroep voor webstandaardisatie; Amerikaanse en Nederlandse vliegbrevetten; Speelt trombone en bas (in Jazz Warriors); Zingt in de Cantorij van de Oude Kerk in Amsterdam Homepage bij CWI Op Wikipedia De storm en sluiting van Centraal Station Amsterdam op 28 oktober 2013 noopten tot het afzeggen van de afspraak met Dick Bulterman. Een Skype videoverbinding bood de oplossing, tussen de stormachtige Hollandse kust en het Singel in Amsterdam met omgewaaide bomen op auto’s.
Bulterman heeft de dag daarvoor de ACM Special Interest Group on Multimedia (SIGMM) Award kregen voor ‘Outstanding Technical Contributions to Multimedia Computing, Communications and Applications’, vanwege zijn bemoeienissen met interactieve televisie en de taal ‘SMIL’. U kwam tegelijkertijd met de overgang naar internet bij het CWI als chef van de afdeling Computersystemen en Telematica. “Op 1 januari 1988 kwam ik uit de Verenigde Staten. Ik kende het CWI als e-mail knooppunt voor Europa via de machine MCvax, waarbij MC stond voor Mathematisch Centrum. Die afkorting was onbekend, maar MCvax was een begrip in de netwerkwereld. De eerste officiële verbinding heb ik later dat jaar van dichtbij mogen meemaken, want in mijn groep werkten Piet Beertema, Daniel Karrenberg en Jaap Akkerhuis. De mannen van het eerste uur.” Was het netwerk ‘core-business’ of meer bijzaak van jullie afdeling? “Onze afdeling was ondersteunend, met louter het beheer van systemen als taak. Het inrichten en onderhouden en daarbij het CWI als Europees knooppunt vroeg van onze mensen echt veel inspanning. De aankoop van een computer was toen nog kostbaar en bijzonder. Of je een Sun of Vax van Digital kocht was interessant, maar het netwerk stond centraal in onze groep. Vooral Piet Beertema en Daniel Karrenberg hebben daar aandacht aan gegeven. Later volgden de .NL domeinen. Gelukkig is die laatste taak, met de komst van Ripe en later Stichting Domeinregistratie, afgesplitst. Een belangrijke taak voor het CWI was ook om de Europese distributie van wiskundige stukken via het netwerk te laten verlopen. Later heb ik de afdeling omgebouwd tot een onderzoeksgroep van het CWI.” Op 1 januari 1988 begon ook Surfnet, een centralistisch model betaald met geld van Onderwijs & Wetenschappen, gebonden aan Osi en X.25. Er ontstond strijd. “Op het moment dat ik in Amsterdam kwam was dat een hevig gevecht, met grote druk uit Den Haag om van internet af te zien. Dat was mijn eerste kennismaking met centraal gestuurd beleid, iets wat ik in de Verenigde Staten niet gewend was. Die jongens in mijn groep waren gebrand op het bouwen van een TCP/IP laag, de standaarden voor internet. Ministerie en PTT moesten niets hebben van een soort federatief hobbyistennetwerk. Toch werd internet een succesverhaal van bottom-up innovatie” Werd u geremd door het ministerie?
“Er waren allerlei gesprekken over beleid. Wie er welke verbindingen moest en mocht optuigen. Wie er zeggenschap zou krijgen over de nationale infrastructuur. Of het CWI daar nog een rol in zou kunnen spelen met de buitenlandse knooppunten. Daar had de leiding van het CWI vooral mee van doen; Cor Baayen, wetenschappelijk directeur, en Jan Nuis, zakelijk directeur. Zij moesten de druk opvangen van Surfnet en het ministerie. Wij overlegden misschien wel eens overleg, maar deden vooral ons werk.” Jullie gingen stug door met het verbinden van universiteiten, als concurrent van Surfnet. “Je kreeg een logische reactie. Wij als bestaande partij, die had gepionierd, tegenover een partij als Surfnet die van bovenaf moest gaan opleggen en sturen. We zagen Surfnet in de begintijd eerder als bron van beperking dan als toegevoegde waarde. Wij beschouwden onszelf als poort naar buiten en wilden dat knooppunt handhaven, vanwege de lange geschiedenis van e-mail diensten en de vele contacten met het buitenland. De universiteiten vroegen ons ondertussen om internetverbindingen om te blijven e-mailen. Ik hield me minder bezig met wat mocht dan met wat er kon. De faciliteiten werden netjes betaald door de aangesloten partijen, dus er was geen centje pijn.” In uw tijd begon ook NLnet vanuit het CWI met commercieel aanbod van internet. “Ja, een van de eerste spin-offs…” Dat is een mooie term, want uw mensen hielpen NLnet actief met de opbouw van een commercieel bedrijf. Zonder een formeel aandeel van het CWI. “We deden een aantal dingen voor NLnet, want er waren nauwe contacten. Je wilt als instituut experts binnenhalen, maar als ze iets starten wil je ze de mogelijkheid bieden om het extern uit te bouwen. Het beleid voor spin-offs was toen nog niet zo helder als nu. Geen valorisatie nog, waarbij een deel van de aandelen of zeggenschap werd geclaimd van de start-up. Het was de tijd van enthousiasme. Wij waren gewoon blij dat de idealen van de netwerkontsluiting goed gestalte kregen in de markt. Trots op NLnet en blij met de goede contacten. Van concurrentievervalsing door de overheid was geen sprake, want er was geen concurrentie. Bedrijven konden nergens anders terecht voor internet, maar wilden er wel op.” NLnet ging aan de slag met de NS-infrastructuur, maar iedereen was nog wel van de PTT afhankelijk?
“Hulp aan NLnet was geen pesterij van de PTT. Iedereen had de PTT nog nodig voor lijnen naar abonnees. Wij zorgden juist voor klandizie voor de PTT, maar lieten internet over die lijnen gaan. PTT bood die applicatielaag zelf niet aan. CWI werd gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), maar we zagen onszelf nooit als overheidsdienst, die bijvoorbeeld verplicht was om de PTT terwille te zijn..Eerder als onafhankelijk onderzoekscentrum dat met elke innovatieve partij kon samenwerken. We hadden ook contacten en contracten met bijvoorbeeld Philips. Die heeft nog een bij ons ontwikkelde computer, de X1, vercommercialiseerd. In 1988 waren de geldstromen en verantwoording minder belangrijk dan nu.” Hielp dat ook bij de verbreiding van internet? “Nee, de groei werd vooral gedreven door de grote vraag. Mensen zagen heel snel de toegevoegde waarde, vooral van de laagdrempelige e-mail. Wij hadden het idee dat we een prachtige technologie hadden. Het voelde als het naar buiten brengen van een ideaal, niet als vercommercialisering van een dienst.” De revolutionaire groei van internet leidde later tot veel aandacht voor het pionieren door het CWI. Is die aandacht terecht? “Met Piet Beertema heeft de geboorte van het internet in Nederland een gezicht gekregen. Dat is gezien zijn tijd en aandacht terecht. Maar het is niet juist om dat aan één persoon op te hangen, daarmee doe je afbreuk aan de collectieve inspanning. Er waren vijf tot tien mensen van groot belang voor die eerste ontwikkelingen van internet vanuit Amsterdam. Als je die allemaal naar voren schuift, krijg je een voetbalteam en dat verkoopt iets minder goed dan één sterspeler; een ‘Mister Internet’.” Daarom ook dit project om de ‘aartsvaders’ van internet meer als groep gestalte te geven. “Daniel Karrenberg, Ted Lindgreen en Jaap Akkerhuis, hebben een groot aandeel gehad in de koppositie van Amsterdam bij de internetontsluiting van Europa. Uiteraard ook Teus Hagen, m’n voorganger bij het CWI, die als eerste Europese verbindingen tot stand bracht. Het CWI deed echter veel meer dan internet en dat is minder belicht. We brachten bijvoorbeeld ook de eerste workstations naar Nederland en verrichtten veel baanbrekend onderzoek.” Waaraan is het succes van het CWI volgens u te danken? “Het CWI had een enorme flexibiliteit, omdat het klein was; een man of honderdvijftig. De rekencentra van de universiteiten bijvoorbeeld waren nogal logge organisaties, die vooral goede contacten hadden met grote en
dus vertrouwde leveranciers als IBM en daarom dus ook met een IBMnetwerk begonnen. Als er dan ineens, zoals met internet, zo’n hele nieuwe wereld binnenkomt , was het CWI bij uitstek een partij die dat snel onderkende en ermee aan de slag ging. Het is een instituut datgoed is in pionieren.”
Ook het World Wide Web kwam uit een wetenschappelijke omgeving. “Ja, van het Cern, een natuurkunde-instituut. Zo zie je dat toeval een grote rol speelt. Overal ontstond behoefte om informatie efficiënter te delen, ook bij Cern. Daar was het ook één gezicht, in de persoon van Tim Berners-Lee, die naam maakte. Maar het echte werk met het web is erna opgebloeid. Dat geldt ook voor het CWI. Hier is het begonnen voor Europa, maar vervolgens waren er tientallen tot tienduizenden entrepreneurs nodig om het tot het succes van vandaag te maken. Tot en met goede diensten en content, want anders was het bij een stel draden gebleven.” Heeft u in Amerika wel eens iets gemerkt van de rol van Nederland en Amsterdam in de Europese ontsluiting van internet? “MCvax als machinenaam, die ik al noemde, was in kleine kring wereldberoemd. Dat MC voor Mathematisch Centrum stond en waarAmsterdam nu precies lag, deed er minder toe. In de wereld van de netwerken en architectuur was Nederland jarenlang een hele bekende speler.”
Had u vóór u naar Nederland kwam in de VS al met internet te maken? “We deden bij Brown University projecten voor de Amerikaanse marine, en onderhielden online contact. Dat was meer op het gebied van signaalverwerking, ten behoeve van een enorm afluisternetwerk. Bedoeld om signalen op te vangen van Russische onderzeeërs in de buurt van Noorwegen. De Koude Oorlog woedde toen nog.” Kent u de Amerikaanse pioniers van het internet? “Ik heb ze nooit persoonlijk ontmoet, maar de namen zijn bekend. Vooral Vint Cerf. Maar ook daar was het niet één man die de eer toekomt, maar hebben velen een stukje bijgedragen aan de totstandkoming van het internet. De bouw van internet is geen doelbewust proces geweest om het tot de schaal te laten groeien die het later kreeg, en op dat moment beseften we niet dat de bedenkers ervan beroemd zouden worden. Vooral bij Darpa, het Defense Advanced Research Projects Agency, zijn velen jarenlang bezig geweest om het internet vorm te geven als veilig militair netwerk voor het geval van een bominslag.” Rob Blokzijl en uw ex-collega Daniel Karrenberg, twee Nederlandse pioniers, ontkennen die militaire drijfveer juist. Er zou vooral een economische reden aan ten grondslag liggen; de wens om computercapaciteit te delen. “Dat weet ik zo net niet. Darpa heeft ontzettend veel geld geïnvesteerd in het internetproject en het Pentagon deed dat niet uit liefdadigheid. Daar zat echt een militaire bedoeling achter en werd dus een geavanceerd project. Het kunnen doorstaan van een klap op computers, verbonden in een netwerk, was altijd een principiële doelstelling en reden voor de investeringen. Amerikaanse universiteiten ontwikkelden mee en realiseerden uiteindelijk ook de verbindingen. Dat was onderdeel van samenwerking met Darpa, dat staat buiten kijf. In de begintijd verliep de ontwikkeling van protocollen snel, wat het uiteindelijke internet tot een groot succes maakte.” De behoefte was groot, vooral aan e-mail. Voor de technici ook aan Usenet, vanwege discussies. “Stukje bij beetje kreeg je meer functionaliteit, maar in aanvang was het moeilijk in gebruik; zoals de file-transfer. Ook het World Wide Web was aanvankelijk niet gebruiksvriendelijk, alleen maar tekst. Er waren mensen met voeling voor de markt nodig om het rudimentaire web verder te ontwikkelen tot een browser voor een grote doelgroep. Dat ging wel razendsnel.
Het is waar dat e-mail de grote drijveer was voor de groei van internet. Berichtenverkeer was heel persoonlijk en bracht mensen ertoe om voortdurend internet te benaderen om te kijken of er nieuwe berichten waren. Het werd een pull-netwerk in plaats van push-netwerk. Mensen gingen steeds frequenter online kijken en dat maakte het zinvol om alle informatie te ontsluiten en steeds meer communicatie toe te voegen, zoals chat en videotelefonie. Deze concentratie aan functionaliteit heeft uiteindelijk tot het always-on van vandaag de dag geleid.” Waarom begon u een start-up vanuit het CWI? “We deden met het CWI veel voor de W3C standaardisatie voor het web. Ondermeer met de standaard SMIL - uitgesproken als ‘smile’ -oftewel Synchronized Multimedia Integration Language. We wilden daarop gebaseerde technologie naar buiten brengen, daarom werd Oratrix als apart bedrijf op gezet. Het bouwde aan de toen kansrijke software voor simpele vervaardiging van multimedia presentaties met animaties. Dat kwam te vroeg en is ongeveer tegelijkertijd met de Twin Towers opgeblazen. Het was een hele elegante oplossing voor een probleem dat nog niemand had. Je kunt beter een platte oplossing hebben voor een probleem dat iedereen ervaart. Organisaties zoals Daisy, die ondersteuning onderzochten voor bijvoorbeeld slechthorenden en slechtzienden, wisten de toegevoegde waarde ervan wel in te schatten en waren er heel blij mee. Ik dacht het in stilte op te bouwen, met commercialisering door een andere partij. In 2001 werd het onmogelijk om financiering te krijgen. Voor het failliet ging, hebben we de stekker eruit getrokken. We hadden een terugkeergarantie van het CWI.” [een verre voortzetting is de ambulant Player voor animaties http://www.ambulantplayer.org/ ] Nu opnieuw weer ondernemen. U werd per 1 oktober 2013 directeur van FX Palo Alto Laboratory. Waarom? “Je spreekt wat mensen en voor je het weet, blijkt er een hele mooie baan voorhanden. Ik groeide in New York op, dus California heeft iets exotisch en is ver weg. Ik ben nu 62, er is geen verplichte pensioneringsleeftijd in de VS, dus het is een mooi moment. Een week per maand ben ik nu in Palo Alto. Als onze twee kinderen in 2014 van de middelbare school komen, gaan we met z’n allen verhuizen.” Welke technologische mogelijkheden liggen er voor u open? “FX is een voortzetting van het vermaarde Xerox Parc Lab, een samenwerking in Fuji Xerox, een Japanse dochter. Het lab werkt aan multimedia and human-computer interfaces, van kopieerapparaten maar ook voor de fase erna. Het gaat om efficiënte en effectieve communicatie. Bijvoorbeeld voor beveiliging van documentstromen, aantekeningen
maken op video-opnames van vergaderingen, betere videoconferencing via internet. Leuke wereld. Na vijftien jaar voorstellen schrijven voor de Europese Unie is het heerlijk dat straks maar één man toestemming moet geven als je meer geld wilt besteden.” U heeft net een prijs gewoon, ook voor interactieve televisie. Wat was uw bijdrage? Nadat wij vele jaren multimedia via internet hadden bestudeerd, zijn we een jaar of acht geleden samen met Philips, Stoneroos en anderen begonnen aan een interactief televisieproject. Hieruit kwam zeer vroeg een experiment met ‘second screens’ en andere vormen van het persoonlijk sturen en verrijken van televisieprogramma’s. Dat is onderkend.” Bij uw officiële afscheid per 1 januari 2014 heeft u 25 jaar bij het wetenschappelijke CWI gewerkt’. Een min of meer ambtelijke loopbaan. Of doe ik dan het CWI tekort? “Absoluut. Het CWI is een parel in de wetenschappelijke wereld. Als je bij een universiteit werkt ben je ambtelijk bezig. Het CWI is een verzameling van 15 zelfstandige ondernemers op intellectueel gebied die allen hun eigen groepje om zich heen hebben. Met een ongekende mate van vrijheid. Ik heb nog nooit zo vrij en flexibel kunnen werken als hier. Er heerst een regime van onafhankelijkheid dat grenst aan onverschilligheid. We worden aardig gesteund door NWO, maar moeten ook geld van buiten aantrekken. Dat vind ik goed, want het versterkt het contact met de buitenwereld en je smeedt zo Europese bondgenootschappen. De interessante contacten liggen niet twee kamers verderop, maar twee landen. We konden ook altijd open communiceren, zonder ons te bekommeren om intellectueel eigendom van vindingen. Dat was strategisch heel verstandig. Het is daarom ook geen toeval dat het CWI zo’n vooraanstaande rol kon spelen met de Europese netwerken. Dat vereist een initiatiefrijke omgeving, die door de buitenwereld als professioneel en betrouwbaar wordt erkend. Bovendien was er de stimulans van de eigen onderzoekers, die ook online goede contacten met de buitenwereld moesten onderhouden. We zijn daarin succesvoller geweest dan bijvoorbeeld de Franse evenknie Inria. Die is weliswaar veel groter, maar loopt aan een sterk touw van de overheid. Hier is veel meer vrijheid, dus is het geen ongeluk dat het internet hier begon in Europa…” Kijkt u vanwege het werken voor de Marine in de VS met een speciaal oog naar de internetspionage door de NSA?
“Perceptie is doorslaggevend. Toen ik voor de eerste keer in OostDuitsland kwam, had ik er het gevoel dat alles werd gehoord en gezien. Ik denk dat Europeanen dat gevoel nu weer krijgen. Ik herinner me nog van een bericht van twintig jaar geleden over microfoons in de de business class vliegtuigstoelen. Ook toen sloeg de verontwaardiging toe. De vraag is of de NSA echt weet wat er in de wereld omgaat door zulke massale stromen informatie te verwerken. Tussen verzamelen en begrijpen zit nog veel ruimte. Waarover ik me toch verbaas, is dat veel Amerikanen het spioneren op deze schaal nodig vinden. Twintig jaar geleden zouden deze onthullingen een schok teweeg hebben gebracht in de Verenigde Staten. Na 9/11 niet meer….”