Net toen ik bedacht dat het weer eens tijd werd voor een interview, kwam ik een goede maand geleden Chris De Maegd tegen. Een interessante vrouw. Toen ze tot een gesprek bereid was en ik een afspraak wilde maken in een Leuvens cafeetje, beweerde ze alleen De Gambrinus te kennen. Wel typisch voor iemand die zich met monumentenzorg bezig houdt om een voorkeur te hebben voor het monument onder de Leuvense drankgelegenheden. Toch was het uiteindelijk in De Werf dat Chris De Maegd, Jeannine Willemse en ikzelf elkaar ontmoetten op maandag 25 april. Jeannine zou voor de notities zorgen en dit keer was ze zelfs met een recordertje gewapend; geen woord zou ons ontsnappen. Nog voor ik een vraag kon stellen, was Chris al honderduit aan het vertellen. Ze had een zucht van verlichting geslaakt toen ze in 1962 uit Paridaens wegging, zei ze. In die mate zelfs dat ze de laatste dag van haar schoolcarrière haar wit en blauw geruite schort had gescheurd. Dat deed ze met de toestemming van haar moeder, want ze was in feite een braaf en zelfs een bedeesd meisje. Pas achteraf heeft ze beseft dat ze in Paridaens een meer dan uitstekende vorming had gekregen en dat beseft ze nu nog. 36
Paridaensinfo 3 - 2009-2010
We zitten meteen in het onderwerp en beslissen met onze vragen van wal te steken.
Chris, hoe kwam je in Paridaens terecht? Ik had een tante die er kloosterzuster was, namelijk Mariette De Maegd, de oudste zuster van mijn vader. De oud-leerlingen zullen haar beter gekend hebben als soeur Imelda. Thuis was Mariette de oudste van het gezin geweest, gewend om met stevige hand de 5 kleine broers te helpen opvoeden. Ze studeerde voor onderwijzeres en na een reis naar Parijs kondigde ze aan dat ze kloosterzuster in Paridaens wilde worden. Mijn grootmoeder was dolgelukkig, want in die tijd was het de droom van alle ouders om een pater of kloosterzuster in de familie te hebben. We hebben nog een foto van haar, als bruid gekleed op de dag van haar professie. Zoals een bruid kreeg een kloosterzuster ook een uitzet mee, met onder meer nachtkledij. Toen tante Mariette 25 jaar in het klooster was, wilden we haar een cadeau geven. Ze vroeg een nachtkleed, want het enige wat overbleef van haar oorspronkelijk nachtkleed was het padje waar de knopen op stonden, al de rest waren ingezette stukken van gerecupereerde stoffen van kleren van overleden zusters. Zo zuinig leefden de zusters. Zelf heb ik Zuster Imelda ook gekend. Ze was directrice van de basisschool toen ik in 1957 in Paridaens aankwam en ik herinner ze mij als uiterst minzaam en vriendelijk. Toen ze al lang gepensioneerd was, heeft ze veel voor de oud-leerlingenbond gedaan, niet in het minst door duizenden adressen met de hand te schrijven. Ja, ik weet dat ze met de oud-leerlingenbond en met het boekje bezig was. Ze heeft me zelfs vaak gezegd dat ze iemand zou sturen om mij te interviewen.
Meteen wordt haar wens vandaag ingewilligd! Je hebt ook je lagere school in Paridaens gedaan? Inderdaad, mijn eerste leerjaar zelfs in het Frans, want toen bestond er nog geen Nederlandstalige afdeling op school. Het volgende jaar kon ik, met 5 andere meisjes, de lessen in het Nederlands volgen. Ik herinner me van die tijd vooral dat ik toen al heel graag boeken las. In het derde leerjaar kregen we van juffrouw Rosa een boekje over een andere Rosa, die een klasgenootje van juffrouw Rosa was geweest. Dat meisje was omgekomen bij de vlucht van de Leuvenaars bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. Dat boek maakte op mij een grote indruk.
Een verhaal dat ons meteen doet denken aan het pas verschenen en uitstekende boek van Marc De Meyer - oud-leraar in Paridaens - en van Misjoe Verleyen: Mei 1940. België op de vlucht! Aanbevolen lectuur! Heb je toch ook sommige goede herinneringen aan je leraressen van de middelbare school? Mijn beste herinneringen gaan uit naar mijn lerares geschiedenis, Ria Van Bragt. Ik heb ook zeer goede herinneringen aan juffrouw Simone Kuyl. Ik was helemaal geen kei in wiskunde, maar je voelde dat ze het goed met je meende. Ze dirigeerde ook het koor, waar ik veel plezier aan beleefde. We hebben eens een tocht door de stad gehouden met lampionnetjes, terwijl we in de ijzige kou Kerstliederen liepen te zingen. Bij de zus van juffrouw Kuyl, 'soeur Jean', zat ik op het 'Marialegioen'. De vergaderingen vonden plaats in de mooie bibliotheek van de zusters. We 2009-2010 - Paridaensinfo 3
37
moesten met onze blote knieën op het parket hardop de rozenkrans bidden, en we probeerden na een tijdje stiekem een beetje op te schuiven tot op het tapijt. Soeur Jean begon dan met luidere stem te bidden en heel streng te kijken, zodat je vlug weer achteruit schoof. Ik ging naar het Marialegioen omdat dat veronderstelde dat we op woensdagmiddag een bejaarde zouden bezoeken, en dat sociale werk sprak me erg aan. Toen we met echte zieke mensen te maken kregen heb ik afgehaakt, ik kon daar niet zo goed tegen.
Zelf ging ik ook naar het Marialegioen. Bij het Marialegioen spraken we elkaar aan met 'zusje', gevolgd door de familienaam. Ik vond dat erg fijn, want ik had geen zusjes. Zo was er onder meer, 'zusje Lepoutre', later apothekeres van de CM . Ria Lepoutre? Dat was een klasgenote! Wij hadden een zeer goede, hechte klas en ik genoot erg van die samenhorigheid. Met een aantal van mijn vroegere klasgenoten heb ik nog zeer regelmatig contact, nog meer nu we gepensioneerd zijn. Ik denk aan Lieve Casaer, Kristien Heyligers en inderdaad ook Ria Lepoutre. Ook het balspel tijdens de speeltijd vond ik geweldig. Ik denk zelfs dat ik jou vooral daarvan ken, van het spelen met de bal, waarbij we nogal hevig te keer gingen en de harde ballen met onze schort opvingen.
Inderdaad, daar was ik ook graag bij! Ik was een paar jaar jonger maar ik kende jou, dacht ik, vooral van babbeltjes na schooltijd op het Pater Damiaanplein. Je hebt me later ook nog goede raad gegeven toen ik geschiedenis zou gaan studeren, want dat lag dicht bij jouw branche, de kunstgeschiedenis. Hoe kwam je ertoe om kunstgeschiedenis te gaan studeren? Het was in feite niet mijn eerste keuze. Ik droomde ervan om journaliste te worden. Een onvoldoende op 'historische kritiek', maakte dat ik in mijn eerste jaar geschiedenis niet geslaagd was. Ik zat in zak en as. Toen mijn moeder mij na de deliberatie wilde opbeuren en mij aanspoorde om nieuwe schoenen te gaan kopen, zat ik triest op de traptrede te overwegen dat nieuwe schoenen niet nodig waren nu mijn leven elke zin verloren had. Een goede vriendin maakte er mij op attent dat ik toch veel belangstelling voor kunst had en dat die studie mij vast zou liggen. Het was al november toen ik de knoop doorhakte en besliste de richting Kunstgeschiedenis uit te gaan.
Inderdaad: 1 onvoldoende kon toen fataal zijn. Maar wat een geluk dat je toen je echte roeping hebt gevonden! Juist, ik sta er vaak versteld van hoe groot de rol van het toeval kan zijn in een mensenleven. Ik heb erg genoten van die studie en ik heb mijn verhandeling gemaakt over Gustave Van de Woestyne, aan wie nu in Gent zo'n mooie overzichtstentoonstelling is gewijd.
Maar hoe kwam je dan bij Monumentenzorg terecht? Professor Lemaire, die ook bezig was met de restauratie van het Groot Begijnhof, had het plan opgevat om een inventaris te maken van al het onroerend erfgoed in België tot en met 1800, en dit op aanbeveling van de Raad van Europa. Professor Lemaire had 2 Franstalige medewerkers en 2 Nederlandstalige, onder wie een vriendin van mij. Toen het eerste deel van zijn werk klaar was, namelijk het arrondissement Leuven, trouwde mijn vriendin. Ze wilde met haar man naar de 38
Paridaensinfo 3 - 2009-2010
Verenigde Staten vertrekken maar professor Lemaire liet haar niet gaan vooraleer er een vervanger voor haar was gevonden, en dat was niet zo gemakkelijk. Je verdiende heel weinig, er was geen sprake van een vaste aanstelling, je moest beschikken over een rijbewijs en een auto, én over een fototoestel. Toen mijn vriendin mij erover aansprak, was ik meteen in de wolken. Het leek me een heerlijke job. Dat ik niet volledig was afgestudeerd - mijn verhandeling was nog niet klaar - was geen bezwaar en kwam zelfs goed uit. Ik woonde nog thuis, dus ik kwam met een bescheiden wedde rond. Ik mocht de auto van mijn moeder gebruiken, moest een fototoestel aanschaffen en ik kon aan de slag. Officieel was ik in dienst van de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen om onderzoek te doen. Ik werd mondjesmaat betaald door de minister van cultuur van het toen nog unitaire België.
Hoe gingen jullie te werk? Ik denk dat het eindresultaat mocht gezien worden, maar de werkmethode was op vele vlakken amateuristisch. Om te beginnen het veldwerk. Nu het arrondissement Leuven klaar was, zouden we het Franstalige arrondissement Nijvel aanpakken. 's Morgens werd er bijvoorbeeld beslist: “Vandaag doen we Corroy-Le-Grand”. We vertrokken met 5 in een wagentje. De 2 Franstalige medewerkers en de 2 Nederlandstaligen, en daarbij ook professor Génicot - de assistent van professor Lemaire. Dat ging wel vlot, behalve dat we in de auto alleen Frans spraken, maar dat was toen normaal, hé! In Corroy-Le-Grand aangekomen, toerden we rond. Als iets interessant leek, stapten we uit, we noteerden het adres, we namen een foto en we maakten enkele notities die we dan later verwerkten in een beschrijvende tekst. We namen daarbij elk een aantal gebouwen voor onze rekening. Wanneer mijn tekst klaar was, gaf ik hem aan een van mijn Franstalige collega's om te vertalen en andersom. Zo werden alle teksten meteen in beide talen gemaakt. Erg amateuristisch als je bijvoorbeeld bedenkt dat er in het gehele bureau geen woordenboek te bekennen was, maar je leerde zo wel veel bij.
Kon je geen nuttige verbeteringen aanbrengen aan de werkmethode? Niet zo meteen. Vergeet niet dat ik een groentje in het vak was. In mijn opleiding had ik wel een vak ‘architectuurgeschiedenis’ gekregen, wat meebracht dat ik vrij veel wist over kerken en paleizen, en zeer veel over de gotiek in Frankrijk, maar niets over boerderijen en gewone rijhuizen. Als mijn collega's halt hielden voor een huis vroeg ik me vaak af waarom ze daar in godsnaam stopten. Als ik het op de duur toch durfde vragen - ik was een verlegen meisje - dan werd er vol ongeloof gereageerd. Zag ik dan dat aandak met vlechtingen niet? Die steigergaten? Die muizentanden? Ik besloot om mij niet langer te laten kennen en om mijn kennis bij te schaven. In de bibliotheek vond ik boeken over boerderijen in Frankrijk en in Nederland. Over België bestond er nog bijna niets. Mijn eerste teksten en beschrijvingen van huizen trokken ongetwijfeld ook nergens op. Gelukkig vond ik een schitterend Nederlands woordenboek van bouwkundige termen, maar het meest leerde ik van het maken van de vertalingen van mijn Franstalige collega's. Professor Génicot passeerde regelmatig in het bureau. Ik vroeg hem dan bijvoorbeeld: “Un mur goutterau, c'est quoi?” Hij beschreef dat in het Frans, ik raadde wat 'un mur gouttereau' in het Nederlands zou kunnen zijn, en dan keek ik het na in een Nederlands woordenboek. Op de duur had ik zelf een 2009-2010 - Paridaensinfo 3
39
hele lijst van uitdrukkingen en termen om bouwkundige fenomenen te beschrijven. Heel leerrijk en boeiend werk. Een heel nieuwe wereld ging voor mij open.
En zo hebben jullie heel het Belgisch bouwkundig erfgoed in kaart gebracht? Niet meteen, want toen Nijvel af was en we begonnen waren met het arrondissement HalleVilvoorde, werd België gefederaliseerd. Eerst werd de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen opgesplitst in een Franstalige cel en een Nederlandstalige cel. Van die laatste bleven mijn collega Suzanne en ikzelf voorlopig deel uitmaken. De toenmalige Vlaamse minister van cultuur, Frans Van Mechelen, had grootse plannen. Hij wilde een volledig nieuwe dienst voor Monumenten en Landschappen, losser van de Belgische administratie en met een veel ruimere doelstelling dan alleen de inventarisatie van het erfgoed. Die dienst kwam niet meteen van de grond. Suzanne ging naar alle onderhandelingen, maar kwam telkens ontmoedigd terug, en op een dag zei ze: “Chris, ik weet niet hoe het verder met de dienst en met ons moet, vanaf nu is het ieder voor zich”. Op aanraden van mijn vader heb ik toen mijn stoute schoenen aangetrokken en ik ben gaan praten met de secretaris van minister Van Mechelen, de heer Goedleven. Het was in volle regeringscrisis en zijn telefoon stond roodgloeiend. Ik werd meteen aangenomen. Van vandaag op morgen kreeg ik grote verantwoordelijkheden, hoewel ik nog voorzichtig gevraagd had of ik dat wel zou aankunnen. Ik moest toen dossiers voorbereiden waarover de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen advies moest uitbrengen voor de minister van cultuur.
Of hoe daadkracht en initiatief ook belangrijk zijn in een mensenleven! Inderdaad, maar denk maar niet dat ik alles in de schoot kreeg geworpen. Ik heb in de loop van de jaren nog aan verschillende moeilijke examens moeten deelnemen, we werden oorspronkelijk zeer weinig betaald en ik heb altijd zeer hard gewerkt. Maar ik heb mijn werk altijd heel graag gedaan.
Je spreekt van grote verantwoordelijkheden. Waaruit bestond je werk precies? Ik werd 'bestuurssecretaris', met een contract voor onbepaalde duur op 'Monumenten en Landschappen', zoals men die dienst binnen de Vlaamse Administratie lang noemde. Ik had dus een administratieve job. Mijnheer Goedleven, die mij had aangeworven, werd mijn onmiddellijk hoofd. Voorlopig moest ik mij niet meer bezig houden met onderzoek en met de inventarisatie van het erfgoed, hoewel ik dat tussendoor altijd ben blijven doen. De aandacht ging nu hoofdzakelijk naar het beschermen van het erfgoed en het beheren van dit beschermde erfgoed.
Wat bedoel je precies? Mijn taak bestond in het geven van advies aan de Commissie voor Monumenten en Landschappen of een bepaald gebouw al dan niet een 'beschermd statuut' moest krijgen. Voor elk gebouw dat daarvoor in aanmerking kwam, maakte ik een heel dossier. Dat dossier bestond onder meer uit een beschrijving van de binnen- en buitenkant van het pand, uit een historisch onderzoek er van, uit een formulering van de waarde er van. De uiteindelijke beslissing lag dan bij de minister. In 40
Paridaensinfo 3 - 2009-2010
1976 is er een wet gekomen die toeliet om ook stadsgezichten te beschermen. Ik vond dat toen een schitterend instrument en ik heb het onmiddellijk toegepast, onder meer op Leuven. Zoals je weet, krijgen de eigenaars van beschermde historische panden subsidies voor restauratie en voor onderhoud van het gebouw. Sommige eigenaars zijn nochtans niet zo opgezet met die bescherming. Ze vrezen met handen en voeten gebonden te zijn en geen enkele vrijheid meer te hebben om met hun huis te doen wat ze graag zouden willen doen.
En is dat dan niet zo? Dat wordt meestal fel overdreven. Het duurt alleen een zestal weken langer om een vergunning te krijgen, omdat je 1 stap meer moet doen. Toen ik vroeger in Paridaens kwam en met deernis naar de vervallen Janseniustoren keek, zei mijn tante altijd dat de zusters niets konden ondernemen omdat de toren een beschermd monument was. Dat was des te meer spijtig, zei ze, omdat de school een wetenschappelijke klas wiskunde wilde oprichten en ze daarvoor eigenlijk geen plaats had. Ik heb toen duidelijk gemaakt dat een 'beschermd statuut' niet wil zeggen dan je het gebouw geen nieuwe bestemming mag geven. Wel dat je bij de restauratie van het gebouw en/of bij werken die nodig zijn om het gebouw een nieuwe bestemming te geven, met de 'erfgoedwaarden' moet rekening houden, dus met de redenen waarom het gebouw als waardevol historisch gebouw beschermd werd. Op mijn aanraden hebben de zusters dan architect Lucas Van Herck gecontacteerd, met het bekende gelukkige resultaat.
Je sprak niet alleen van beschermen maar ook van beheren van monumenten. Waaruit bestond die laatste taak? Mijn taak bestond er ook in advies te geven bij de restauratie van een beschermd pand, of bij werken - ook nieuwbouw - in de buurt van een beschermd monument.
Kan je een concreet voorbeeld geven? Er kon, bijvoorbeeld, een probleem zijn met het dak van de Sint-Pieterskerk. De Kerkfabriek mocht niets ondernemen zonder goedkeuring van de Commissie. Het was dan mijn taak om poolshoogte te gaan nemen en een advies te formuleren. Ik kon zeggen “Het dak lekt als een zeef, ernstige werken dringen zich op”, of ook: “Het dak is in voldoende goede staat, de regenpijp hangt los en moet opnieuw vast worden gemaakt, dan is er geen enkel vochtprobleem meer aan de gevel en kunnen we nog twintig jaren verder”. Meestal was het wel wat ingewikkelder dan dat, dat spreekt voor zich!
En intussen bleef je toch ook met de inventarisatie bezig? Inderdaad. Als ik bijvoorbeeld een bouwaanvraag moest gaan beoordelen in de buurt van de beschermde kerk van Overijse, nam ik mijn fototoestel mee en ik profiteerde ervan om in het geniep een inventaris te maken van het bouwkundig erfgoed van die gemeente. Bij de voorbereiding van het monumentenjaar in 1975 vroeg de gemeente Overijse aan de heer Goedleven wat ze konden doen voor het monumentenjaar. Ik stelde dan voor om de inventaris van hun bouwkundig erfgoed uit te geven, want hij was toch al zo goed als klaar! De Commissie 2009-2010 - Paridaensinfo 3
41
en de minister zagen meteen ook in hoe nuttig een inventaris was en ze beslisten om het erfgoed van heel Vlaanderen verder te inventariseren. Een twintigtal werklozen, meestal kunsthistorici, werd aangeworven om in de verschillende provincies de inventaris te maken. Die inventaris is sinds een drietal jaren af, althans de inventaris van ons gebouwd cultureel erfgoed dat ouder is dan 1800. Het is een reeks van 55 boeken geworden, met telkens een adres, een foto, een externe beschrijving, eventueel een kleine evaluatie. Bijvoorbeeld 'nieuw houtwerk'.
Inderdaad een gevarieerd en boeiend werk. Maar het lijkt mij bij tijd en wijle ook vrij technisch. Was dat soms niet moeilijk? De moeilijkheid lag niet in het technische aspect van het werk. Ik had verschillende jaren aan de inventaris van Nijvel gewerkt en heel wat geleerd. Ook bleef ik de eerste 5 jaren op de zolder van het bureau van professor Lemaire in het Begijnhof van Leuven werken. Voor Lemaire was dat interessant. Hij was tegen de federalisering en zo kon hij zien wat we daar aan de Vlaamse kant aan het doen waren. Ook voor mij was het interessant. Als ik een probleem had, bijvoorbeeld met het lezen van een plan, dan kon ik hulp vragen aan een van de architecten. Bovendien voelde ik mij in dat werk volledig op mijn plaats; bij een restauratie kan immers alleen een kunsthistoricus een goed gefundeerd oordeel vellen over de historische waarde van een gebouw en er zijn bij een restauratie in elk geval al architecten en ingenieurs betrokken. Neen, de moeilijkheid lag op een ander vlak.
Hoezo? Om te beginnen ergerde ik me vaak aan het feit dat mensen met politieke invloed veel gedaan konden krijgen. Mensen die tegen de bescherming van hun pand waren - en de meesten waren ertegen - gebruikten een lange arm, en hop al mijn werk werd van tafel geveegd. De mentaliteit was niet rijp voor de bescherming van het erfgoed. Ik sprak bijvoorbeeld al over de bescherming van ensembles als stadsgezichten. Ik heb dat onmiddellijk toegepast op Bierbeek, op Hoegaarden, op Leuven intra muros, op Diest en op Aarschot. We - ik had ondertussen een collega - hebben daar 2 jaar hard aan gewerkt, maar daar is - door inmengingen allerhande niets van geëindigd als 'beschermd stadsgezicht'! Nu staat de samenleving daar wel voor open, maar men is later van nul af aan moeten herbeginnen. Erger is dat er intussen veel waardevols onherroepelijk verloren is gegaan. Denk maar aan het middeleeuwse huis in leembouw in de Diestsestraat in Leuven. Afgebroken. Ook kreeg ik op een bepaald ogenblik problemen met de Orde van de Architecten. Ik was de enige vrouw en de enige kunsthistorica in de mannenwereld van architecten, ingenieurs en aannemers. Ik kwam op de werven zeggen dat een restauratie niet goed was gebeurd en dus herbegonnen moest worden, dat iets niet mocht worden afgebroken enzovoort. Begrijp je wat voor problemen dat gaf? Op de duur kreeg ik problemen - mijn bijnaam 'de IJzeren Lady' zegt al wel iets! - en heb ik een breakdown gehad.
En toen? In 1988 heb ik zelf gevraagd om in de bibliotheek van Monumenten en Landschappen te gaan werken. Een zeer mooie bibliotheek, maar na 2 jaar is die bibliotheek verhuisd en nog eens 42
Paridaensinfo 3 - 2009-2010
verhuisd. Toen is er iets vreselijks gebeurd. Ik had als voorbereiding op nog eens een verhuizing de opdracht gegeven dozen met boeken naar de zolder te brengen van het Markiesgebouw, en ik was met vakantie gegaan. Op eigen initiatief hebben de verhuizers de dozen toen niet naar de zolder maar naar de garage gebracht. Een stortbui over Brussel heeft een modderstroom veroorzaakt en die modder is de garage van het gebouw binnengekomen, met tot gevolg onherroepelijke schade aan heel wat boeken, ook zeer kostbare en antiquarische boeken. Veel is toen verloren gegaan, vooral nieuwe boeken met glanzend papier. Een groot aantal oudere exemplaren hebben we kunnen redden door tussen alle bladen een blad tekenpapier te stoppen. Een titanenwerk. Op een bepaald ogenblik was er op onze dienst geen plaats meer voor de bibliotheek. Ik kon nog boeken bestellen, maar de bestaande bibliotheek bleef in kartonnen dozen die op een andere plaats terecht kwamen. Ik verveelde me vreselijk. Ik heb toen de beslissing genomen mijn tijd nuttig te besteden door opzoekingen te doen in het rijks- en het stadsarchief van Brussel. Zo kwam ik vele interessante familiearchieven op het spoor. De gegevens daaruit die nuttig waren voor de geschiedenis van de monumenten of landschappen verwerkte ik voor ons tijdschrift 'Monumenten en Landschappen'.
En dat heb je gedaan tot je onlangs met pensioen ging? Ik ben op een bepaald ogenblik opnieuw gaan inventariseren in plaats van als bibliothecaris te werken.
En vond je dat jammer? Helemaal niet, het is wat ik de laatste 17 jaren met veel enthousiasme heb gedaan. Op een bepaald ogenblik kreeg ik een boek in handen om te recenseren: een inventaris van de tuinen en parken van Wallonië. Wij hadden dat in Vlaanderen niet en dus heb ik toen het initiatief genomen om een dergelijke inventaris te maken, met dat verschil dat mijn collega en ik niet alleen kasteelparken in beeld wilden brengen maar ook de gewone parken en zelfs kleinere, particuliere tuinen. We zijn begonnen in Limburg en intussen zijn er 3 delen voor Limburg en 4 voor Vlaams Brabant verschenen. Deze inventaris blijft momenteel onvoltooid, door een reorganisatie van de administraties. De Dienst Monumenten en Landschappen was tot rond 2005 bevoegd voor zowel onderzoek als voor bescherming en beheer van het onroerend erfgoed, maar dat is nu niet meer het geval. Het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) is nu bevoegd voor al wat onderzoek is, dus ook voor de inventarisatie van het erfgoed. Monumenten en Landschappen is opgegaan in het Agentschap Ruimte en Onroerend Erfgoed en dat is nog alleen bevoegd voor bescherming en beheer van dat erfgoed. Bij het inventariseren van de tuinen van Limburg heb ik ook de tuinen van Hex leren kennen en daar heb ik grondiger historisch onderzoek naar gedaan. Door een gelukkig toeval hebben we in het kasteel achttiende-eeuwse plannen van de tuinen teruggevonden en dat heeft me bij mijn werk heel wat vooruit geholpen. Die studie is een boek op zich geworden. Graaf d'Ursel, de eigenaar van het kasteel en van de tuinen, heeft het initiatief genomen het boek in 3 talen uit te 2009-2010 - Paridaensinfo 3
43
geven bij Mercator. Het boek (Hex, een prinselijk landgoed ontsluierd / Hex, la genèse d'un jardin princier / Hex, a princely estate revealed) heeft in Frankrijk zelfs de prijs Redouté gekregen in de catégorie Histoire! Die Franse vertaling werd gemaakt door de secretaris van koningin Fabiola.
En nu genieten van je pensioen in je Leuvense huisje? Jij was lang geleden een van de eersten om de charme van een rijhuis in Leuven in te zien. Ik herinner mij hoe je daar enthousiast over was. Inderdaad! Intussen heb ik het huisje ernaast ook kunnen kopen. Zo heb ik een bredere tuin. Het tweede huis verhuur ik aan studentes. Met hen heb ik een zeer goede band. Ik ben vrijgezel, maar het lijkt wel of ik dochters heb. Binnenkort krijg ik waarschijnlijk al de dochter van een van mijn eerste studentes op kot! Dat zou ik geweldig vinden!
Nu we terugkijken op je werk zou ik nog 2 vragen willen stellen. De eerste is: is er een monument waar je bijzonder aan gehecht bent? Zonder aarzelen kan ik daarop antwoorden: de kerk van het Groot Begijnhof. Ik heb daarvan veel geleerd omdat ik er heel de restauratie heb kunnen van volgen en begeleiden. Maar ook de Janseniustoren draag ik natuurlijk in mijn hart.
Mijn tweede vraag is: zijn er monumenten waarvan je spijt hebt dat ze niet zijn beschermd? Ik zou antwoorden: de Leuvense binnenstad. In Leuven zijn een aantal van de belangrijke gebouwen beschermd, maar er zijn veel gewone huizen die ook de moeite waard zijn en die het verdienen als monument erkend te worden. Denk maar aan het appartementsgebouw op het Fochplein, waarvan de typisch modernistische gevel nu volledig is afgebroken. Toch ben ik de laatste om alles te willen behouden, een politiek die nu in Wallonië wordt gehanteerd. Wat ik ook heel spijtig vind is dat het Leuvense stadhuis nu zo goed als leeg staat. Een gebouw dat niet meer wordt gebruikt verliest zijn ziel en wordt uiteindelijk ook minder goed onderhouden.
Dat is ongetwijfeld zo. We zouden er nog lang over kunnen doorbomen, maar de tijd is meer dan om. Wij danken je van harte voor dit boeiende gesprek. Niets te danken. Ik heb ook het gevoel dat ik nog lang niet uitgepraat ben. Mensen weten zo weinig van monumentenzorg en toch is het zo ontzettend belangrijk. Ik ben ervan overtuigd dat onze omgeving een enorme invloed op ons heeft. Een verloederde omgeving zet aan tot vandalisme. Een mooie verzorgde omgeving, met de nodige aandacht voor ons verleden, werkt stimulerend, daar ben ik zeker van. Met de jongste rellen in Molenbeek, Sint-Gillis en Kuregem in het achterhoofd ben ik er nog meer van overtuigd dan ik al was.
Aan onze mooie omgeving heb jij zeker een grote bijdrage geleverd, lieve Chris. Je bent zonder meer een monument van een vrouw! Françoise Feys en Jeannine Willemse
44
Paridaensinfo 3 - 2009-2010