HOEK VAN HOLLAND TIJDENS DE BEZETTING
T
OEN 28 Augustus 1939 de mobilisatie werd afgekondigd, betekende dat voor Hoek van Holland veel militaire drukte, inkwartiering en ingebruikneming met volle bezetting van het fort Maasmond, waarin sinds 1937 slechts een klein aantal manschappen gelegerd was geweest. Dit oude fort had veel invloed op de ontwikkeling van het oude dorp uitgeoefend. Rond de sterkte waren drie kringen getrokken, waarvoor strenge bepalingen voor de woningbouw golden. Binnen de eerste kring mochten in het geheel geen woningen worden gebouwd, binnen de tweede slechts van hout en binnen de derde weliswaar van steen, maar tot een maximum hoogte. Het fort deelde het dorp in tweeën: in de Oude Hoek, die na de aanleg van de Nieuwe Waterweg achter de duinstrook aan de westzijde was verrezen en in een latere uitbreiding langs de Waterweg aan de oostzijde, de Nieuwe Hoek. Op de dag van de afkondiging der mobilisatie arriveerden 1200 man infanterie onder bevel van Jhr. Snoeck en een torpedojager met een onderzeeër ter versterking van de kustwacht. Dukdalven werden van ijzeren kappen voorzien en acht geleidelichten afgeschermd om te voorkomen, dat de uitstraling aan de vliegtuigen der oorlogvoerende partijen de weg naar Rotterdam zou wijzen. Inmiddels bereidde de hulpsecretarie een evacuatieplan voor om de bevolking in geval van oorlogsgevaar naar Rotterdam en omstreken af te voeren. Hierbij werd alleen rekening gehouden met een eventuele landing van uit zee. Om agitatie te voorkomen bleef dat plan voorlopig geheim. De Hoek raakte spoedig ingesteld op de aanwezigheid der militairen, die in de stille wintermaanden wat vertier brachten. Bij de intrede van de lente, maakte het dorp zich gelijk andere jaren gereed voor het naderende badseizoen, totdat zich op de avond van de 9de Mei de eerste voortekenen aankondigden van naderend onheil. Een binnenkomend graanschip, de Alkaid van de N.V. Van Nievelt, Goudriaan en Co's Stoomvaart Mij werd n.1. voor de Waterweg door een vliegtuig aangevallen en ernstig beschadigd. Die zelfde avond werd de vaart op de Waterweg gestremd, doordat de Marine een staaldraadversperring over de in de rivier geplaatste ankerboeien aanbracht, lopend vanaf 152
de Calandsteiger naar Rozenburg. De verlichting en de vuurtoren bleven echter rustig branden, 's Avonds laat vertrok een compagnie kustartillerie naar de stellingen op de Beer, waar het kustgeschut 's middags was ingeschoten. Tal van geruchten deden de spanning onder de bevolking nog toenemen. De volgende morgen wist men reeds vroeg, dat de bange vermoedens werkelijkheid waren geworden, want reeds in het schemerdonker daverde de lucht van het geronk van vliegtuigmotoren. Aanvankelijk dachten nog velen, dat een Duitse luchtvloot naar Engeland trok, maar toen het lawaai aanhield en het luchtdoelgeschut in werking kwam, moest men deze illusie opgeven. De radio nam de laatste twijfel weg: Nederland was zelf het doel van de aanval. En de strategisch zo belangrijke Waterweg kon nu onmiddellijk vijandelijke belangstelling verwachten. Reeds vroeg in de morgen van die 10de Mei, omstreeks half vijf, wierpen uit het westen komende vijandelijke vliegtuigen enige magnetische mijnen uit boven de monding van de Waterweg en even later zweefden de eerste parachutisten neer bij het Staalduinse Bos. Van deze uitgeworpen mijnen vielen er twee even benoorden de Noorderdam op zeer korte afstand van het Noorderhoofd. Deze zijn even later ter plaatse ontploft. Anderen konden door het fort of op andere wijze onschadelijk worden gemaakt. De resterende maakten echter de verbinding met zee uiterst gevaarlijk en het was meer geluk dan wijsheid, dat de torpedojager H.M. Jan van Galen, welke later vanuit zee naar Rotterdam opstoomde, niet op zulk een mijn liep. Een loodsboot, welke goud naar Engeland moest vervoeren werd te Vlaardingen nabij de Westgeul het slachtoffer van een dergelijke mijn. Nadien hebben Engelse mijnenvegers vele mijnen opgeruimd, zodat dergelijke rampen werden voorkomen. *) De parachutistenlandingen vormden een volkomen verrassing. De Junkers 52 daverden boven het Westland, aanvankelijk hoog in de lucht, maar allengs lager en lager. Nederlandse jagers waren er nagenoeg niet of werden snel buiten gevecht gesteld. Het schaarse luchtdoelgeschut liet zich zo goed mogelijk gelden en kon hier en daar een treffer plaatsen. Behalve de bovengenoemde landingen tussen het Staalduinse bos en de spoorlijn hadden ook landingen plaats in de Scheurpolder, bij 153
Monster en in de omgeving van het vliegveld Ockenburg en het vliegveld Ypenburg. Zwevend aan hun parachutes vormden de Duitsers een prachtig doelwit, doch onze soldaten waren helaas niet of onvoldoende gewaarschuwd en sliepen deels nog. Zij hadden aanvankelijk ook geen instructies hoe te handelen, want tegen luchtacties was nog niet geoefend. Hier en daar viel een parachutist op een broeikas en werd zodoende buiten gevecht gesteld, terwijl later individueel tegen hen werd opgetreden. Voor de Hoek waren de twee eerstvermelde landingen van belang. Rustig daalden de Duitsers, ontdeden zich van hun parachutes en vorderden fietsen en auto's, waartoe zij zelfs in het Nederlands gestelde vorderingsbewijzen bij zich hadden! Vanaf het fort Maasmond werd in de beginne geen actie ontplooid om de binnen zijn bereik gelande parachutisten onschadelijk te maken, terwijl het kustgeschut in de omgeving van de boulevard niet landwaarts kon vuren. Zodoende konden de Duitsers zich in het bos, waarin geen militairen gelegerd waren, verzamelen en oprukken langs de Haakweg naar 's-Gravenzande. Juist even tevoren hadden zich echter artilleristen langs de Maasdijk gelegerd, opgecommandeerd naar Ypenburg. Enkele van deze militairen boden het eerste verzet. Later stootte deze groep op de reservecompagnie kustartillerie nabij de Woutersweg te 's-Gravenzande, waarna zij in de richting Monster tussen de kassen werd verspreid. Na de eerste landingen vlogen vele Duitse vliegtuigen laag over de Hoek en bestookten met boordgeschut alles wat zij zagen. Daar licht automatisch geschut ten enenmale ontbrak konden zij dit aanvankelijk ongehinderd doen. Toen een militaire kolonne in de Rietdijkstraat werd bestookt, in welke omgeving ook burgers stonden te kijken, viel wonder boven wonder als eerste slachtoffer slechts een paard. Om ongeveer half tien landde een tweede groep parachutisten nabij blokpost zeventien langs de Nieuwe Waterweg en de spoorlijn, waarbij de vliegtuigen ongehinderd aan de grond konden worden gezet en weer konden opstijgen. Deze afdeling trok eveneens boswaarts, doch is later op een groep van het 39ste Regt. infanterie gestoten en verdreven naar een zijarm van het Oranjekanaal, waar zij tussen de dijken tot aan de overgave kon stand houden. De daarbij gelegen woning van de 154
heer Kool werd op 13 Mei door enkele welgemikte schoten van het kustgeschut vernietigd. Kort na deze landingen cirkelden drie Junkers 52 laag over de huizen en werden met gewone geweren en machinegeweren bestookt. Dit scheen hen toch zodanig beschadigd te hebben, dat zij overhaast in de Bonnenpolder landden en niet meer konden opstijgen. Eén dezer machines werd door een stuk veldgeschut vanuit de Bonnenstraat beschoten en geraakte in brand nabij de Hilwoning. De inzittenden - 14 man - werden door een marinier gevangen genomen en overgebracht naar het fort. Vanaf dit fort en vanaf de Beer begon men nu het Staalduinse bos te beschieten teneinde de aldaar verdekt opgestelde parachutisten te verdrijven. Door het uitlopende groen ging het bos echter niet branden. De vier in de omgeving gelande vliegtuigen werden door mortiervuur verder onbruikbaar gemaakt. De op het eiland de Beer gelande groep werd door een snelle aanval van vrijwilligers tot overgave gedwongen. Helaas sneuvelden hierbij luitenant Teunissen en soldaat de Winter. Slechts één parachutist werd op Hoeks gebied gedood. De Duitsers hebben zich die eerste dag vergist in de kracht van onze verdediging langs de Noordzee. De aanval op den Haag bleek weldra een fiasco te zijn en de mond van de Waterweg bleef tot aan de capitulatie in Nederlandse handen. Wel bracht de roep „parachutisten" een zeer nerveuze spanning te weeg, wat zelfs enige malen tot een ernstig misverstand leidde, wie vriend en wie vijand was. De geruchten werkten zeer verwarrend en verlammend, evenals het voortdurende gehuil der sirenes voor luchtalarm. Voor de binnenlandse veiligheid werden reeds vroeg in de morgen van de 10de Mei de leden der N.S.B, in verzekerde bewaring gesteld. Die 10de Mei hadden alle Hoekenaren maar één onderwerp van gesprek: de landing van de Engelsen. De volgende morgen meerden inderdaad Engelse oorlogsbodems aan de Harwichsteiger, wat onmiddellijk een kalmerende uitwerking op de nerveuze bevolking had. Onze bondgenoten stelden afweergeschut op in de straten en beschoten de vijande155
lijke verkenningsvliegtuigen, terwijl de schepen werden gelost. In de latere bezettingsjaren, toen er aan alles gebrek heerste, is er nog dikwijls gesproken over de enorme hoeveelheden dekens, tenten, pannen, kooktoestellen, uniformen, ja, zelfs kisten Nigroids, scheerapparaten, potloden enz., die toen op de kaden stonden gepakt. Van deze goedvoorziene troepenmacht ging een opmerkelijke rust uit. De soldaten wandelden in de buurt van hun afweergeschut in de zon en alleen, wanneer een officier op zijn tirailleurfluitje blies ten teken van luchtgevaar, begaven de manschappen zich naar hun stukken of zochten dekking in de huizen. Die avond kwam het nog tot een zware luchtaanval op de vriesinrichting Vianda, die weldra in lichte laaie stond en waarbij 1500 ton vlees en spek verloren gingen. Ook de 12de Mei hadden enige luchtaanvallen plaats. In de morgen vielen drie bommen in de tuin van de R.K. pastorie en richtten daar grote schade aan. Omstreeks half acht 's avonds vielen vijf bommen nabij de Berghaven, waardoor de Rijkswoningen werden beschadigd en enige zelfs moesten worden ontruimd. Een volgende aanval gold het schip Prinses Juliana van de N.V. Stoomvaart Mij Zeeland, dat met een paar honderd soldaten en bijbehorend geschut en paarden op weg was van Vlissingen naar Amsterdam. Het schip wilde de Waterweg binnen lopen om zich aan de beschieting uit de lucht te onttrekken, toen het plotseling het mikpunt werd voor Duitse bommenwerpers. Het schip werd wel niet geraakt, maar de bommen ontploften op zo korten afstand van de scheepswand, dat het achterschip beschadigd werd en dieper kwam te liggen. Na enige uren maakte de Prinses Juliana dan ook slagzij. De opvarenden redden zich in de boten en een aantal paarden bereikte zwemmende de wal. Later is de Prinses Juliana ongeveer 1 km benoorden de Noorderdam op het strand gezet. In de zomer van 1940 bracht de Duitse geïllustreerde pers foto's van het schip als van een Engels vaartuig, dat bij de Nederlandse kust in de grond was geboord. Behalve voor dergeh'jke propagandistische doeleinden diende het wrak in de bezettingsjaren als schietschijf; het was nog lang duidelijk zichtbaar. Ter gemeente-secretarie, die tegeh'jk als luchtbeschermingspost, verbandplaats en telefooncentrale diende, worstelden de 156
autoriteiten intussen met het probleem van de drinkwatervoorziening. Hoek van Holland was niet aangesloten op het Rotterdamse net. Twee maal per dag placht een waterboot van Rotterdam het drinkwater aan te voeren. Dat dit ravitailleren in oorlogstijd zou kunnen stagneren, had men tijdig voorzien, maar de besprekingen met de directie van de Westlandse Drinkwater Maatschappij over een pijpleiding hadden nog niet tot enig resultaat geleid. Weliswaar bezat het oude fort waterkelders en een klein aantal huizen regenputten, maar reeds op 12 Mei moest op de grootste zuinigheid met drinkwater worden aangedrongen. Op 14 Mei is het enige mariniers nog gelukt om een boot met water naar de Hoek te brengen. De volgende dagen werd er bij tussenpozen op de zich schuil houdende parachutisten gevuurd. De legerleiding vond het daarbij nodig twaalf tuinderswoningen en een boerderij af te branden voor verruiming van het schootsveld. Tengevolge van de toenemende luchtaanvallen op de eerste Pinksterdag en de inslag van granaatscherven, afkomstig van een door het fort afgeschoten en ontijdig tot ontploffing gekomen projectiel, die verschillende huizen binnendrongen tot zelfs in de R.K. kerk tijdens de Hoogmis, werd de toestand voor de burgerbevolking gaandeweg onhoudbaar. Het scheelde weinig, of nerveuze Hoekenaars hadden een panische vlucht ontketend, waarbij velen slachtoffers van de boordwapens der langs de wegen scherende vliegtuigen zouden zijn geworden. Zo ver kwam het echter niet. Burgemeester Oud gaf bijtijds de leider van de hulpsecretarie telefonisch uitgebreide volmachten tot evacuatie. „Alle bevoegdheden, die ik als burgemeester geven kan, geef ik u. Schroom niet maatregelen te nemen, ze zijn tevoren goedgekeurd." Toen nu op de tweede Pinksterdag zwaar afweergeschut werd opgesteld langs de Waterweg in de Oude Hoek, was het verblijf daar voor de burgerbevolking niet langer mogelijk, 's Avonds om elf uur werd nog bevel gegeven tot evacuatie naar 's-Gravenzande en omstreeks middernacht werd de tocht aanvaard. In gesloten formatie vertrokken acht a negenhonderd bewoners naar 's-Gravenzande. Maar evacueren bleek ook al niet zonder gevaar. Vijandelijke jagers, die reeds in het dorp slachtoffers onder de militairen hadden gemaakt, doken opnieuw uit de 157
wolken om de beweging op de 's-Gravenzandseweg van nabij te verkennen. Maar zonder verdere ongelukken bereikten de beide gedeelten der karavaan 's-Gravenzande en Naaldwijk, waar de Hoekenaren bij familie en kennissen of door de goede zorgen van het evacuatiebureau een onderdak vonden. Voor de achtergeblevenen werd het weldra duidelijk, dat het mis ging met de vesting Holland. Een tiental auto's brachten H.M. de Koningin met gevolg naar de Hoek. Voor zij het verlaten dorp binnen reden, hadden de inzittenden bij de huizen aan de 's-Gravenzandseweg dekking moeten zoeken tegen een zware luchtaanval. Het zware luchtdoelgeschut, dat in de afgelopen dagen te Hoek van Holland was opgesteld, dwong de aanvaller echter deze sector te verlaten. Na een oponthoud van circa een half uur kon de tocht worden voortgezet. De wagens stopten bij het oude fort, waar H.M. met de diverse autoriteiten enige besprekingen voerde. Besloten werd, met een Britse torpedojager naar Breskens te varen. Tijdens de overtocht werd van koers veranderd, omdat de voorgenomen reis te grote gevaren met zich meebracht. Een nog veger teken was de inscheping van de geallieerde troepen met achterlating van grote hoeveemeden materiaal. Veel effect had de geallieerde hulp in de eerste phase van de oorlog niet voor ons land gehad. In de morgen van de 14de Mei hadden opnieuw bomaanvallen plaats in de omgeving van het Station en de Nieuwe Hoek. Toen achtte de leider van de hulpsecretarie het raadzaam om ook de Nieuwe Hoek te evacueren. Juist toen de bevolking langs de Nieuwe Weg in de richting van 's Gravenzande trok, opende de Duitse luchtmacht een aanval met splinterbommen op de zich inschepende Engelse troepen. Hoezeer de komst der bondgenoten in den beginne de beangste gemoederen ook had gekalmeerd, nu ondervond men het nadeel van deze hulpverlening. Het regende kleine bommen, welke vijf burgers, alsmede drie Nederlandse en twaalf Engelse soldaten doodden. En het mag een wonder heten, dat er nog niet meer slachtoffers vielen. Overigens had de evacuatie een snel verloop, dank zij het transport door vele vrachtwagens uit het Westland. Ook het bevolkingsregister en de belangrijkste stukken van de hulpsecretarie konden zodoende in veiligheid worden gebracht. De secretarie 158
van Hoek van Holland werd daarop tijdelijk geïnstalleerd in het bioscooptheater te Naaldwijk, waar het gedurende de tien dagen van de ballingschap bergen werken heeft verzet. Enige uren na de evacuatie vielen er enige bommen in de Rietdij kstraat, die bedoeld waren voor het in Hotel Amerika ondergebrachte hoofdkwartier der Engelse strijdkrachten. Zij troffen de daarnaast gelegen panden, welke afbrandden, zodat een 22-tal woningen met de grond gelijk werd gemaakt. Zo lag de Hoek na vier dagen van onrust dus verlaten. Van tijd tot tijd patrouilleerden alleen enige Nederlandse soldaten door de straten om eventuele rovers te snappen. Maar de onrust duurde voort in een klein gebied van de Hoek, op een terrein met prikkeldraadversperring en scherp bewaakte ingang: het Jodenkamp. De bewoners, merendeels gevluchte Duitsers, wisten te goed, wat hen te wachten stond, wanneer het Nederlandse leger zou moeten capituleren. Het heeft hen niet mogen baten, dat zij enkele uren voor de capitulatie werden geëvacueerd naar de bloemenveiling te Naaldwijk. De intocht van de Duitsers op 15 Mei was berekend om te imponeren. Veel autoriteiten in veel auto's reden naar het oude fort. De commandant had een kort onderhoud met de leider van de hulpsecretarie De Bruyn, die hij plechtig Herr Bürgermeister noemde. Terwijl in de daarop volgende weken de Duitse soldaten verlangend in de richting van Engeland staarden, begon de Sicherheitsdienst met de terugvoering van de Joden naar het kamp in de Hoek. De Gestapo bleek goed ingelicht te zijn omtrent de bewoners. Onmiddellijk werden vier deserteurs, welke er in waren ondergebracht, gearresteerd en zonder vorm van proces in de duinen gefusilleerd. De Ortskommandant liet de lijken ongekist in het duinzand begraven. Eerst anderhalf jaar later werd toestemming gekregen om ze over te brengen naar het kerkhof, op voorwaarde, dat zij ter aarde zouden worden besteld in de hoek, waar de niet geïdentificeerde lijken van aangespoelde zeelieden een laatste rustplaats vonden. Maar een fout maakte de Gestapo, toen zij kort na haar komst een razzia hield om de verblijfplaats van pater Muckermann, een bekend bestrijder van het nazi-regiem, op te sporen. Deze bevond zich toen al in veiligheid in Frankrijk. In de volgende maanden werd het Jodenkamp geliquideerd door de 159
bewoners op transport te stellen naar Westerbork, voor zover zij niet op trawlers hadden weten te ontkomen. De eerste dagen kon de vlucht overzee nog worden gewaagd. Sommige vluchtelingen van elders lieten hun auto op de kaden achter, waarover de een of ander zich dan wel ontfermde. Toen de Duitse Havencommandant Kruse zich goed en wel in het dorp had geïnstalleerd, liet hij op de hulpsecretarie informeren, waar de bevolking gebleven was. Langzamerhand keerden de bewoners dan ook maar terug, zodat de Hoek weer een normaal aanzien kreeg. Het werd er zelfs voller dan ooit, daar vele daklozen uit Rotterdam een woning in de Hoek huurden. De Nederlandse militairen, voor zover zij niet in krijgsgevangenschap waren, hielden zich onledig met het dreggen naar even voor de capitulatie in de Waterweg en Berghaven weggewerkt oorlogstuig. En de jeugd amuseerde zich met de mitrailleurs van de vliegtuigen, die in de Bonnenpolder een noodlanding hadden moeten doen en toen deze waren weggehaald met het slopen der vliegtuigen en het verzamelen van oorlogssouvenirs. Van herstel der verwoestingen kwam voorlopig niet veel, daar Rotterdam alle werkkrachten tot zich trok. Veel had de Hoek trouwens niet geleden. Het duurde echter nog tot 16 October, voordat Waterstaat zijn werkzaamheden hervatte. Eerst moest de Waterweg van magnetische mijnen worden gezuiverd. De 22ste Mei 1940 drong het eerst goed tot de Hoekenaren door,dat zij in een bezet land leefden. Volgens een bekendmaking moesten alle inwoners van zestien jaar en ouder zich voorzien van een legitimatiebewijs, afgegeven door het gemeentebestuur en geviseerd door de Duitse commandant. Het gevolg was, dat de gehele bevolking ter hulpsecretarie verscheen, waarbij de ambtenaren er voor zorgden, dat zoveel mogelijk ingezetenen legitimatiepapieren kregen, die hen een grotere mate van bewegingsvrijheid verzekerden, dan de Hoekenaren was toegedacht. Want in deze zelfde dagen werd het verboden om militair terrein en het strand te betreden, om te fotograferen of te tekenen en om zich tussen kwart over elf 's avonds en vier uur 's morgens op straat te bevinden. De 20ste Mei bracht de Duitse Marine het in de Berghaven opgelegde lichtschip Maas naar de Vulcaanhaven te Vlaardingen. 160
30. Bunkers langs het strand (1949). Naar een tekening van A. Kikkert in het Gemeente-Archief 31. Resten van Duitse verdedigingswerken op ,,De Beer" (1947). Naar een tekening van Chris Schut in het Gemeente-Archief
32. Bunkers langs het strand en in de duinen van Hoek van Holland (1946). Foto J. F. H. Roovers 33. Bunkers langs Strandweg in Hoek van Holland (1946). Foto J. F. H. Roovers
Twee dagen later werd de gasboei benoorden de Waterweg gedoofd, zodat de Waterweg 's nachts voor de zeeman onvindbaar was geworden. Maar al werd iedere Duitse maatregel door de bevolking gretig in verband gebracht met de verwachte aanval op Engeland, van sefieuse invasiepogingen was niets te merken. De Engelse vliegers, die regelmatig verkenningsvluchten boven het dorp en de omgeving uitvoerden, zullen niet veel belangrijks te rapporteren hebben gehad. Weliswaar werd in Juni veel zwaar afweergeschut opgesteld op de terreinen langs de Waterweg, waarop de geallieerden in de nacht van 26 op 27 Juni een zestal bommen gooiden, die in een der aangrenzende huizen een begin van brand deden ontstaan, maar daar bleef het bij. Ondertussen deden zich reeds de eerste symptomen voor van ondergrondse werkzaamheid. Er werden door de Duitsers enige bussen olie opgeslagen tegen de glooiing van een dijkje in de omgeving van het dorp. Enige uren later werd de voorraad door de R.A.F, gebombardeerd en ging in vlammen op. De Duitse commandant kreeg daarop argwaan bij het zien van drogend wasgoed en vliegers en vuurtjes, wat dan ook allemaal werd verboden. Dat waren de kleine ergernissen naast de tragiek van de oorlog, waarvan men af en toe iets te beleven kreeg, ook al legde de haat in vele gevallen het mededogen het zwijgen op. Zo voeren op de vroege morgen van 26 Juli 1941 drie Duitse torpedojagers de Waterweg uit. Het was de commandant niet bekend, dat in de voorgaande nacht Engelse vliegtuigen magnetische mijnen hadden uitgegooid. Kort na elkaar vlogen de schepen de lucht in. Onmiddellijk na de laatste knal vroeg een verschrikte Duitse stem telefonisch aan de hulpsecretarie de daar opgeslagen brancards naar de kust te doen brengen. Enige hoog opgeladen handkarren vertrokken onder gejuich van de omstanders ^). Maar diep waren de Hoekenaren geschokt, toen een Joods advocaat uit Leidschendam na een vergeefse poging om naar Engeland over te steken een capsule vergif innam en na enige ogenblikken overleed *). De belangrijke versterkingen van het kustleger brachten een tekort aan kazerneruimte mee. In December werden daartoe enige huisjes aan de Slachthuisweg ontruimd. Maar meestal 161
nam de legerleiding zijn toevlucht tot inkwartiering. Lijdelijk verzet daartegen bleef niet uit, maar alleen in de R.K. pastorie kwam het tot een ernstige botsing. Pastoor Onderwater stond trouwens al niet te best aangeschreven op de Kommandantur. In zijn preken kwam hij rond voor zijn mening over het nationaal-socialisme uit en een conflict met een N.S.B.-vader naar aanleiding van een doop had de Duitse aandacht ook reeds op hem gevestigd. Zijn verzet tegen de inkwartiering leidde op 28 Juli 1941 tot zijn inhechtenisneming. Wel keerde hij die zelfde avond terug, maar om de volgende dag en nu voor goed in gevangenschap te geraken. Via het Haagseveer, de Rivierpolitie en Amersfoort - waar hij op 15 Augustus 1942 zijn zilveren priesterfeest moest vieren -, Oranienburg en Saksenhausen kwam hij tenslotte in Bergen-Belsen terecht, waar hij einde Maart 1945 is overleden. In Januari 1941 werden de eerste maatregelen tegen de Joden afgekondigd. Een Joods gezin werd weggevoerd, waarover men nimmer enig bericht ontving. De deernis met deze ongelukkigen en daarop de ergernis over de arrestatie van pastoor Onderwater maakten de Hoekenaren steeds verbetener. 22 April 1941 waren er al Duitse onderkomens in de Prins Hendrikstraat vernield, waarop de hulpsecretarie vereerd werd met een brief en een bezoek van Duitse zijde. Het bezoek werd al aangekondigd, voor men in de gelegenheid was geweest de brief te beantwoorden. Hen* Bürgermeister kon kiezen tussen straf en betalen. De officier voelde het meest voor straffen, maar de heer De Bruyn wist zijn toorn met tweehonderd gulden af te kopen. Ongeveer een jaar later had de Ortskommandant klachten over het vernielen van verkeersborden. Tot straf moest een aantal inwoners over dag wachtlopen. Een majoor van politie kreeg echter argwaan en ontdekte op een avond, dat een Duits soldaat, na eerst omzichtig om zich heen te hebben gekeken, een der borden kapot trapte. „Es ist nicht war! Ganz unmöglich," was het antwoord van de commandant op deze ontdekking, maar na enkele dagen trok hij de strafmaatregel in en verdere klachten over vernielde verkeersborden bleven uit. Zelfs viel hij de bevolking niet moeilijk, toen op de mof gen van 21 November 1941 een reddingsvlet van de Zuid-Hollandse Maatschappij voor Drenkelingen verdwenen bleek te zijn en het gerucht ging, dat 162
een aantal Engelandvaarders daarmede hun doel hadden bereikt. De commandant gaf zo min mogelijk bekendheid aan de zaak, maar voortaan werd iedere avond de mond van de Berghaven afgesloten met een versperringsdraad, die door een verklikker in verbinding stond met een post van de kustbewaking. In April 1942 kreeg een groot aantal gezinnen in de Oude Hoek order om te verhuizen naar de nieuwe Hoek of omliggende gemeenten. De ontruimde woningen zouden worden gesloopt in verband met de plannen voor een tankval, die de basis zou vormen voor een sterke verdedigingsgordel rond de Waterweg. Dat was het begin van de evacuatie, waarvan steeds meer gezinnen en woningen het slachtoffer werden. In iedere ontruimde woning moesten een kachel, lichtpunten en de verduisteringsgordijnen achterblijven. Vooral het achterlaten van een kachel woog voor velen zwaar, al werd er ook een vergoeding in het vooruitzicht gesteld. Plotseling leed de helft van de Hoekse bevolking aan rheumatiek en ischias. Maar „Befehl ist Befehl" en doktersattesten mochten niet baten. Tenslotte vond de bevolking genoegdoening in een algemene ruil tussen evacuerende en achterblijvende gezinnen, zodat de Duitsers in de ontruimde huizen de meest primitieve kachels aantroffen, waarvan zij weinig warmte genoten. Nauwelijks had de eerste evacuatie haar beslag gekregen, of een tweede stond voor de deur. Maar eerst werd een zogenaamde „Handgepack-evacuatie" van het gehele dorp voorbereid. De gehele bevolking zou daarbij worden overgebracht naar Naaldwijk, dat zelf zorg zou dragen voor het vervoer van vierhonderd ouden van dagen. Bij de ontruiming van de Pannenbuurt, die 91 gezinnen omvatte, werd onderscheid gemaakt tussen de z.g. economisch gebondenen en anderen. De laatste werden elders in het land onder dak gebracht, maar voor vijftig gezinnen, waarvan de kostwinner werkzaam was bij het Reddingwezen, het Gasbedrijf, de Secretarie, de P.T.T. of de Drinkwatervoorziening moest woonruimte worden gevonden in de Nieuwe Hoek of in de aangrenzende gemeenten. Wij noemen hierbij het personeel van de Drinkwatervoorziening. Inderdaad was tijdens de bezetting een aansluiting op het net van de Westlandse Drinkwater Maatschappij tot stand 163
gekomen, maar deze aansluiting bood bij oorlogshandelingen niet voldoende zekerheid. 5 September kreeg de bevolking dan ook bevel om putten en pompen gereed te maken. Met witte verf werd een grote P geschilderd op de gevels der huizen, waarin zich een pomp bevond. In het geheel waren er dat negenendertig, die ieder circa 2 m^ water per uur leverden, afgezien nog van de pompen, wier water voor de consumptie was afgekeurd, maar die in geval van brand bluswater konden leveren. Ondertussen gingen de slopers hun gang. Menig hecht gebouwd huis van nog geen tien jaar oud viel onder hun hamer. De afbraak werd door het Centraal Bureau voor Sloopmateriaal naar Duitsland overgebracht om daar bij de wederopbouw te worden gebruikt. Slechts een klein gedeelte werd ter beschikking gesteld voor de bouw van woningen en schuren in het Westland. Een globale telling wees uit, dat op 1 November 1942 reeds 1400 inwoners waren geëvacueerd. Daarbij zijn geteld de bewoners van een aantal huizen aan de 's-Gravenzandseweg, die in Augustus hadden moeten vertrekken. De achterblij venden namen de verminking en verarming van het dorp steeds laconieker op en wachten gelaten hun eigen beurt af. Tenslotte mochten slechts 850 inwoners achterblijven, hoewel de som van de economisch gebonden huisvaders met hun gezinsleden 1070 bedroeg. Men werd het toen eens over 913 personen, terwijl 1194 de Hoek moesten verlaten. Weliswaar werden minder woningen gesloopt dan de oorspronkelijke plannen eisten, welke o.a. ook de Prins Hendrikstraat, de Rietdijkstraat en de Harmoniestraat met de grond gelijk wilden maken, maar het burgerlijk leven raakte gaandeweg toch in een verre staat van ontbinding. Hier moge een voorbeeld volgen uit de kerkelijke organisatie: De Gereformeerde pastorie werd in April 1942 afgebroken. Ds Sybrandy verhuisde eerst naar een bakkerswinkel in de Tweede Scheepvaartstraat en in September 1943 naar Maasland. Het kleine witte kerkgebouw kwam binnen het „Sperrgebiet" te liggen, maar de samenwerking van allerlei instanties wist sloop te voorkomen. De pastorie werd echter met de houten consistorie afgebroken en ook uit de kerk zelf werd veel hout ontvreemd. Maar met f 10.000,— restauratiekosten hadden de Gereformeerden einde 1946 hun kerk terug. De laatste oorlogs164
jaren moesten de ongeveer 120 achtergebleven lidmaten zich behelpen met de Herv. Kerk in de Prins Hendrikstraat, waar af en toe ook Duitse legerpredikanten optraden, wier gehoor nimmer de tien overschreed. Maar het bord Evangelische Standortkirche beschermde de kerk tegen vernieling. Het laatste halfjaar is echter in 't geheel geen dienst meer gehouden; de gemeenteleden waren allen geëvacueerd en ds Luyendijk, de Hervormde predikant, die al spoedig uit zijn pastorie was gezet, had zich toen in De Lier gevestigd. Mede tengevolge van het geïntrigeer van N.S.B.ers werd echter de bewoners van de R.K. pastorie nog minder rust geschonken. 1 December 1942 verhuisden zij naar het Mitropahuis, vandaar in Maart 1943 naar het gebouw van de havendienst in de Prins Hendrikstraat en vandaar drie maanden later naar een bovenhuis in dezelfde straat. Iedere woonruimte was weer kleiner dan de voorafgaande, zodat het grootste deel van de inventaris bij anderen moest worden ondergebracht. Maar weer twee maanden later ontving kapelaan Brinkman, die zijn gevangen pastoor verving, bericht, dat voor de geestelijkheid in het geheel geen onderdak meer beschikbaar was. Tot eind November 1944 genoot de kapelaan toen de gastvrijheid van de heer en mevrouw Fruytier in de Prins Hendrikstraat, totdat een der eerste V's dit huis onbewoonbaar maakte. De laatste oorlogsmaanden heeft hij toen vanuit een woning aan de 's-Gravenzandseweg zijn verstrooide parochianen bediend. 1943 was het jaar van de bunkerbouw. Een ware vestinggordel werd gelegd langs de Noordzee, waaraan menig huis ten offer viel. Als slopers werkten te Hoek van Holland en omgeving de N.V. Industria uit den Haag, de firma Gebr. Hofstede uit Rotterdam en de firma Boer. De bunkers bouwden Ways und Freytag A.G. en de firma's Julius Berger en Philipp Holzmann. Veel effect verwachtten de Duitsers van de mijnenvelden, waarin de mooiste woonwijk werd herschapen. Om de eigen soldaten te waarschuwen werden de velden omgeven met prikkeldraad, waarbij ieder paaltje door een rechtopstaand stukje ijzerdraad nog speciaal werd gemerkt. Bovendien wist de secretarie-ambtenaar Van Enoo de commandant te overreden om bij de mijnenvelden bordjes met het woord „Minengefahr" benevens een daaronder geschilderd doodshoofd met 165
twee doodsbeenderen te plaatsen, waardoor het succes van de aanleg vrijwel illusoir werd. Het was de Geallieerden later een raadsel, hoe een Duits officier zich een dergelijk voorstel kon laten opdringen en het bovendien nog met succes bij zijn collega's kon propageren, waardoor in geheel bezet Nederland de mijnenvelden tenslotte duidelijk aangegeven waren. De werklieden voor de bunkerbouw werden grotendeels per vrachtauto uit Den Haag en Rotterdam aangevoerd. Er werd met grof geld betaald en weinig gepresteerd. Mitrailleuraan vallen konden het werk gevaarlijk maken en als hulpverlening aan de vijand stond het slecht aangeschreven. Iedere partij propaganda werd er echter bij geweerd. De Commandant toonde zich zeer ontstemd, toen een groep N.S.B.ers partij liederen zingend naar hun werk trokken en hij maakte ook onmiddellijk een einde aan deze demonstratie. Een enkel maal werd de aandacht van het slopen en bouwen afgeleid door luchtaanvallen der geallieerden. In Juli 1943 werd het Zweedse schip Bernicia de Waterweg binnen gesleept, nadat het een aanval had moeten doorstaan en op 26 November 1943 had een beschieting door jachtvliegtuigen plaats op de in de Waterweg nabij Poortershaven tewerk gestelde zandzuiger Oranie. Maar dit waren onbetekenende incidenten vergeleken bij het noodlot, dat zich door sloping en vernieling dag in dag uit aan de Hoek voltrok. Langzamerhand was reeds een groot gedeelte van het dorp in „Sperrgebiet" veranderd; alleen toegankelijk voor bewoners, dokters, verplegend personeel, leveranciers e.a., die daartoe vergunningen ontvingen en armbanden, voor zover zij zich ook na zonsondergang op straat moesten begeven. Nadat in September 1943 de Nijverheidsstraat en de Bonnenstraat onder slopershanden waren gevallen, werd het hotel Hoek van Holland aan de Strandweg met hetzelfde lot bedreigd. De Duitse autoriteiten toonden zich ongevoelig voor de historische rol, die het pand in de geschiedenis van de Waterweg had gespeeld: „Bei dem gegenstandlichen Haus konnte ein historischer Wert nicht festgestelt werden und ausserdem geschieht der Abbruch aus militarischen Grimden," antwoordde de Raumingskommissar. Ook veel van de aan de dienst van Waterstaat behorende 166
panden werden gesloopt; in April 1944 werden alle op het Berghaventerrein aanwezige opstallen van Waterstaat en de onderhoudsaannemer afgebroken en afgevoerd. Als gevolg van het Spionnage-complex, waaraan de Duitsers steeds meer gingen lijden, werden de toegangen tot de vesting streng bewaakt, terwijl de inwonenden werd aangezegd, dat reeds het verliezen van hun papieren als het verrichten van spionnagediensten zou worden beschouwd. In deze dagen kromp de bevolking van de Hoek tot 296 personen. 15 Maart werden alle scholen gesloten, omdat er niet voldoende kinderen meer over waren, die het onderwijs konden volgen. De Duitse legerleiding trok vanzelfsprekend haar conclusies voor de verdediging van de Hoek uit de rapporten der officieren, die de invasie in Normandië hadden meegemaakt. Wanneer de Geallieerden ook hier een landing zouden beproeven door middel van drijvende havendammen, die zij loodrecht op de kust plaatsten, dan zou een invasie ook hier kunnen slagen. In grote haast moesten belangrijke nieuwe versterkingen worden aangebracht, terwijl de reeds eerder ontworpene nog niet zo ver waren gevorderd, als van Duitse zijde was berekend. Thans was het moment gekomen om op grote schaal burgers uit de omliggende gemeenten en in de eerste plaats uit Rotterdam in te schakelen, voor welke verplichte tewerkstelling de plannen reeds gereed lagen. Als grondslag daartoe hadden de zogenaamde wachtlooplijsten gediend, die aan de hand van de kiezerslijsten waren opgemaakt. De verplichting om gedurende veertien dagen te werken gold voor alle mannelijke inwoners van 18 tot 45 jaar. De Rotterdamse wethouder Dijkhuis zorgde ervoor, dat voor bepaalde categorieën, o.a. voor scholieren en de wethouder minder welgezinde personen, de termijn onbepaald werd verlengd. De werkzaamheden bestonden voornamelijk uit het slaan van palen, het spannen van draadversperringen en het assisteren bij het aanbrengen van betonvlechtwerk op het zeestrand. Vele arbeiders werden genoodzaakt uren lang tot het middel in het zeewater te staan. De meeste animo bestond voor indeling bij de E.H.B.O.-groep, die tevens de kroon spande in de kunst van saboteren. Dagelijks voerden de treinen honderden burgers aan, die alvorens naar hun werkterrein op De Beer, onder Monster of 167
bij Vianda te vertrekken in de grote locomotievenloods hun persoonsbewijs moesten afgeven, dat zij eerst 's avonds na de beëindiging van de dagtaak weer konden terughalen, zodat niemand er tussentijds uit knijpen kon. Geen wonder, dat het storm liep om doktersattesten en ziekteverlof. Toen de overvloed van maag- en hartpatiënten de Duitse argwaan wekte, bedacht de Hoekse dr Knip er wat anders op. Hij schafte zich een grote houten hamer aan en bezorgde vele patiënten enige weken ziekteverlof door ze met die hamer een geduchte klap op de linkerhand te geven. Menige zieke ging gezond bij hem binnen en kwam met een gekneusde hand bij hem vandaan, welke remedie hem door de loslippigheid van zijn patiënten zeker noodlottig zou zijn geworden, wanneer de verplichte tewerkstelling niet met ingang van 12 Augustus was gestaakt. Voordat de aannemersketen bij het beëindigen der werkzaamheden zouden worden afgebroken, wilde een ondergrondse groep, voornamelijk bestaande uit politiepersoneel, de situatietekeningen van de vestingwerken rond de Waterweg ontvreemden, om ze naar Engeland over te zenden. Het geluk was hen bij die inbraak niet gunstig. Daar de kast, waarin de tekeningen werden bewaard, niet kon worden opengebroken, besloot men haar geheel mede te nemen. Maar juist toen enige agenten de kast 's avonds naar buiten tilden, kwam een groep Duitse militairen aangemarcheerd. Het meubel kon nog juist weer naar binnen worden getrokken, terwijl de agenten zich schuil hielden. Een kwartier later arriveerde de kast op een handkar op het politiebureau, waar de buit werd gedeponeerd. De volgende morgen verscheen een nerveuze aannemer op het politiebureau om aangifte te doen van het ontvreemden van een kast. Bij het opnemen der situatie bleek... dat de inbraak was geschied door Duitse militairen. De aannemer ontdekte bijna gelijktijdig met de inspecteur een Duitse uniformknoop en een Duitse liefdesbrief. Een klein gedeelte der arbeiders bleef werkzaam op Rozenburg voor het aanleggen van startbanen voor de V 1. Weldra werd dit vergeldingswapen echter vervangen door de V 2, waarvan de startbaan simpeler van constructie en verplaatsbaar was. Na Dolle Dinsdag was het echter met de meeste werkzaamheden gedaan. De aannemers waren verdwenen en de Duitsers hadden 168
alle sterkten bezet om ze niet meer voor de algehele capitulatie te verlaten. Zij namen voorts verschillende maatregelen, om de defensieve kracht van de vesting zo hoog mogelijk op te voeren. De vuurtoren werd met twee bommen ondermijnd en onder de nabijgelegen Harwich-steiger werd een 25-tal bommen gelegd. Deze laatste projectielen lagen gekoppeld en konden van een centraal punt uit automatisch tot explosie worden gebracht. Wat de Hoek bij dergelijke explosies te wachten stond, ondervond men, toen op 2 October 1944 het met 2500 ton munitie geladen tankschip Wachtel ter hoogte van de oude ExportSlachterij bij het Steenovengat door Engelse bommenwerpers werd aangevallen en explodeerde. Grote stukken van de scheepshuid werden tot over de spoorbaan geslingerd; ankers, kettingen en allerlei stukken ijzer lagen op kilometers afstand van de ontploffing 5). Om het binnenvaren van vijandelijke vaartuigen te verhinderen, lagen in de Berghaven en elders schepen gereed om onmiddellijk tot zinken te worden gebracht. Voor het einde van October was de toegang trouwens al bij Maassluis geblokkeerd. De 19de September werd de bevolking van de Hoek verplicht alle fietsen, auto's, benzine e.d. in te leveren onder bedreiging van strenge straffen. Het resultaat was, dat er twee oude frame's en een oud wiel werden gebracht. Woedend gaf een Duits officier bevel tot een nauwgezette huiszoeking. Het oostelijk deel van het dorp werd toen als het ware afgestroopt. Daar de landingen bij Arnhem inmiddels een ernstige toestand deden ontstaan, werd de huiszoeking verder met de Franse slag afgewerkt. Gelijktijdig werd echter een zo goed als algehele evacuatie bevolen, zodat velen hun fiets in onderdelen in een kist moesten vervoeren, omdat de Duitsers zich niet schaamden om de vervoermiddelen af te nemen van de toch al in benarde omstandigheden verkerende evacué's, waarvan ieder maar moest zien, waar hij terechtkwam. Ondertussen werd de vesting De Hoek van enorme voorraden voorzien, hoewel zij reeds overvloedig was geproviandeerd. Terwijl het volk hongerde kwam er nog 6.000 kg boter en 10.000 kg meel bij. Het fort Maasmond en het herstellingsoord St. Joseph werden daarbij als opslagplaatsen gebruikt. Bovendien bevonden zich in de vesting grote hoeveelheden olie en 169
benzine voor het voortdrijven van de noodaggregaten, gelegen achter het gebouw van de Havencommandant en achter de huizen van de Zuidhollandsche Reddingmaatschappij langs de Berghaven, nabij het fort en het eiland Rozenburg. In het totaal waren in de omgeving opgeslagen 3200 liter benzine, 3400 liter gasolie en 3600 liter motorolie. De 12de November 1944 bracht een nieuwe emotie door het afschieten van de eerste V 2. Dit projectiel ontplofte op het R.K. kerkhof en richtte daar veel schade aan, evenals aan de kerk en pastorie. Deze V-projectielen werden 's avonds op een grote vrachtauto van circa 8 m lengte gebracht en aan de westzijde van de fruitloods bij de nieuwe veersteiger neergelegd, 's Nachts maakten enige Duitsers de V's bij het licht van zaklantaarns startklaar. Van het vrij belangrijke aantal V's, dat in de Hoek is afgeschoten, voornamelijk van de Harwichsteiger en uit het Staalduinsebos, zijn er negen boven het dorp ontploft. De Blaugasfabriek, de gemeente-secretarie en de woning dienende als kantoor van de onderhoudsdienst van de Rijkswaterstaat aan de Prins Hendrikstraat met de belendende percelen werden daarbij zwaar beschadigd. Ondanks het kleine aantal inwoners en de ravage door de V-projectielen werd de Hoekenaren de November-razzia niet bespaard. In de morgen van de 19de reden enige vrachtauto's het dorp binnen en stopten voor het politiebureau, overvielen de wacht en namen alle politie-ambtenaren mee op één na, de heer Van Duin, die ziek te bed lag. De razzia in het dorp had geen succes, daar de weinige mannelijke inwoners, die niet te oud waren, bijtijds hadden kunnen ontkomen. De Duitsers koelden hun woede door de deuren van verscheidene leegstaande woningen in te trappen en trokken vervolgens met hun „gevangenen" af naar Delft, waar de dienaren van Hermandad wisten te ontvluchten. Na een avontuurlijke tocht bereikten zij tenslotte weer de Hoek, dat na het staken van de veerdienst Maassluis-Rozenburg geheel van de buitenwereld geïsoleerd lag. Naarmate de strijd in Nederland vorderde, nam het gewicht van de vesting Hoek van Holland toe. In December waren tussen de Hoek en Wassenaar 10.000 man marine-personeel gelegerd benevens de Hermann Göring-divisie en 300 man Grüne Polizei. Hiertegen werd van geallieerde zijde weinig 170
ondernomen. In November was bij Poortershaven door bommenwerpers een mijnendepöt vernield, terwijl ondergrondse bergplaatsen voor onderzeeboten zwaar werden beschadigd. Zelf liet de havencommandant tegen het einde van 't jaar een onderdeel van de Zuiderdam opbreken en enige weken later de in de Noorder- en Zuiderdam gelegde mijnen tot ontploffing brengen. De eerste Januari 1945 werd voor de Duitsers al een bijzonder zwaite dag. Bij een vlucht van een twintigtal toestellen boven de Hoek werden er door het eigen luchtdoelgeschut niet minder dan achttien neergeschoten, waaronder het toestel van de Commandant. Als nieuw wapen brachten de Duitsers in deze weken naast de V's de zogenaamde eenmanstorpedo's, waarmede in de avonduren druk werd geoefend. De 17de en de 24ste Januari werd het haventje te Poortershaven, waar deze torpedo's gemeerd lagen, zonder effect gebombardeerd. De torpedo's werden daarop overgebracht naar de Berghaven, waarop de geallieerde luchtmacht eveneens een aanval ondernam, juist toen zij waren uitgevaren. Daar dit nieuwe wapen in de practijk slecht voldeed, sloegen de Duitsers de torpedo's tenslotte maar op in de Fruitloods. Ondertussen ging het gehalte van de bezettingstroepen snel achteruit. De goedgedrilde manschappen werden afgevoerd naar de fronten en de Volkssturm, oudere, in der haast opgeroepen burgers, namen de verlaten plaatsen in. Moreel en rantsoenen namen met de dag af. Op Rozenburg werd het nodig biljetten aan te plakken, die maanden tot volhouden tot aan de eindoverwinning. In April lagen op Rozenburg nog 1200 man met 30 stukken geschut. In de laatste week van die maand werden daar de verdedigingswerken, die reeds een oppervlakte van enige km^ besloegen nog uitgebreid met loopgraven en eenmansputten. Maar de kern van de verdediging maakten de geschut-, commando- en woonbunkers uit, waaraan 5000 a 6000 arbeiders in de afgelopen jaren hadden gewerkt. Het geschut in deze bunkers was van een enorm kaliber. De manschappen bewoonden in de bunkers zeer comfortabele vertrekken, voorzien van keukens en badkamers, die van alle gemakken waren voorzien. Ook de hospitaalbunkers met operatie- en verbandkamers 171
waren zeer modern ingericht. In de keukenbunkers was zelfs plaats voor het stallen van melkvee. Het gehele verdedigingswerk op Rozenburg droeg de naam van Reinhardwerk en werd gewoonlijk aangeduid met de naam Kern werk. In Hoek van Holland lagen in die tijd 700 militairen met 9 stukken landgeschut en 21 stukken zeegeschut. De munitievoorraad bedroeg op de beide oevers van de Waterweg te samen 140.000 stuks. Op Rozenburg lagen circa 200.000 landmijnen. Langs de weg van het Staalduinsebos naar Hoek van Holland stonden zes automatische vlammenwerpers opgesteld, die ieder 25 liter brandstof „per salvo" konden spuiten. Het commando van de kustverdediging bevond zich omtrent het midden van April in Bloemendaal. Plaatselijk commandant was de 21-jarige luitenant N.S.F.O. Seefeldt, een felle Nazi, die wist te bewerkstelligen, dat tussen de spoorlijn Hoek van Holland-Rotterdam en het Staalduinsebos een begin gemaakt werd met de aanleg van een vliegveld. Ook de R.K. kerk moest er in deze weken nog aan geloven. Vooral de aanleg van het vliegveld wekte de indruk, alsof de legerleiding aan een volledige aftocht dacht. De Engelse Marine was al heer en meester op de Noordzee, zodat het scheepvaartverkeer zoveel mogelijk over de binnenwateren werd geleid. 18 April kreeg de vesting twee jacht- en alarmcommando's uit de Volkssturm ingelegerd, speciaal om een eventuele landing van geallieerde parachutisten te voorkomen. Hoe gering de vechtlust van deze troepen was blijkt uit de onophoudelijke controle op hun wapens, die anders „zoekraakten". Op 20 April vertrok overzee onder bescherming van een rookgordijn een troepentransport om hulp te bieden bij de beveiliging van Noord-Duitsland. Er bleven toen in de Hoek nog 1800 man achter en op Rozenburg 1300 man. Al beschikte men daarvoor over grote voorraden, het voedsel werd zuinig gedistribueerd. Eind April werd er echter nog 200 ton meel gelost, terwijl voortdurend enorme voorraden aardappelen en . . . handgranaten werden ingekuild. Kort voor de capitulatie had de Hoek nog eens te kampen met fietsenvordering. En nogmaals kreeg het een nieuw wapen te zien, de zogenaamde springboten, die in een stenen loods langs de Stationsweg bij het fort Maasmond werden opgeslagen. 172
Deze springboten konden draadloos worden bestuurd en hadden veel gemeen met de zogenaamde Goliath-tanks. De Duitsers achtten in die dagen hun vesting met het kleine aantal Nederlandse burgers volkomen vrij van spionnen. Nauwkeurig controleerden enige soldaten de passen van wie de toegangswegen passeerden, maar dat achtten zij ook voldoende. Maar dagelijks stelde een lid van de ondergrondse beweging zich op de hoogte van de troepenbewegingen, de uitbreiding der versterkingen en de proviandering en binnen de vier en twintig uur hadden de resultaten van deze gevaarlijke speurtochten, voorzien van goed gedetailleerde tekeningen, het hoofdkwartier der Geallieerden bereikt. Bomaanvallen op strategisch belangrijke punten werden tot in details voorbereid, maar vele malen luidde het rapport na de aanval: „veel te laat" of „sterker aanvallen". Deze berichtgeving had tengevolge, dat onze bondgenoten, bekend met de loop van de twee tankgrachten, de ligging van de mijnenvelden en de aanwezigheid der vele bunkers van een invasie op dit gedeelte van de Nederlandse kust hebben afgezien. Naarmate de bevrijdingslegers de Noordzeekust naderden, steeg de spanning in de Hoek. De bevolking vreesde namelijk, dat de vestingscommandant in het zuidelijk deel van het Westland de strijd na de capitulatie van het Duitse leger zou voortzetten. De binnenlandse strijdkrachten, door het geringe aantal bewoners uiteraard gering in aantal, stonden hier voor een moeilijk probleem. De B.S. bestond alleen uit een zogenaamd strijdend gedeelte; te bewaken viel er in deze sector niets. De strijdkrachten beschikten over een groot aantal vuurwapenen, voornamelijk stenguns, die in de kluis van de spaarbank te Maassluis geborgen waren. Commandant was de majoor van politie J. A. van Duin. Op Vrijdag 5 Mei, toen de capitulatie van het Duitse leger een feit was geworden, klonken er in de Hoek geen vreugdekreten. De Hoekenaren vreesden voor de komende dagen, toen bleek, dat vooreerst van een Canadese bezetting nog geen sprake kon zijn. Aan een opruimen door de B.S. van de restanten van het bezettingsleger, zijnde hier nog zes duizend man, viel niet te denken. Zondag 7 Mei verspreidde zich nogmaals hardnekkig het gerucht, dat de commandant de strijd tot de laatste man zou 173
voortzetten. De heer Van Duin begreep toen, dat de tijd gekomen was om de commandant omtrent zijn plannen te polsen. De vesting scheen immers buiten het door de Geallieerden te bezetten gebied te vallen en dat gaf hem volmacht zelfstandig op te treden. Ortskommandant was in die dagen de marine-commandant, een bezadigd koopvaardij-kapitein. Met de leider van de hulpsecretarie, de heer De Bruyn, begaf de heer Van Duin zich naar de Ortskommandantur. Zij hadden een onderhoud gevraagd over de teruggave van in beslag genomen auto's, boerenwagens en schrijfmachines. De ontvangst was zeer hartelijk. De ortskommandant garandeerde teruggave van het gevorderde en constateerde: „Der Krieg ist am Ende." De heer De Bruyn zuchtte plichtmatig en de heer Van Duin waagde het zijn verwachting uit te spreken, dat de Geallieerden spoedig het militair bestuur in handen zouden nemen. „Heeft u geen ondergrondse beweging in dit dorp?" vroeg de commandant na een korte pauze. „Naar ik heb gehoord, bent u er op tegen," informeerde de secretaris. „Natürlich nicht, bei uns in der Heimat hatten wir auch eine im letzten Kriege und ich war der Hauptmann unserer Stadt." „Dus u zoudt geen represaillemaatregelen nemen of de leden van de ondergrondse strijdkrachten laten arresteren?" De kommandant keek even nadenkend naar het verlaten dorp. „Nein,"" sprak hij na enige ogenblikken, „unter der Bedingung, dasz es verstandige Leute sind und sie ehrlich handlen." „Mag ik u dan voorstellen onze commandant Van Duin en in uw aanwezigheid hem zijn herkenningsteken ombinden," vroeg de heer De Bruyn en haalde gelijktijdig de B.S.-armband uit zijn zak. „Gut," stemde de Duitser in, „aber bitte ruhig." Enige ogenblikken later stonden De Bruyn en Van Duin weer buiten, de laatste nu als B.S.-commandant. De volgende dagen bleef alles rustig. Men had begrepen, dat de Ortskommandant de komst van de bevrijders wilde afwachten en vermeed iedere animositeit. In de middag van 10 Mei verscheen een flottielje Engelse mijnen vegers voor de Waterweg. Als een lopend vuurtje ging het bericht door het dorp, dat de invasievloot was gearriveerd. De spanning steeg, toen zich uit het flottielje een snelboot los174
maakte en de Waterweg binnenvoer. De Duitse commandopost had hetzelfde waargenomen. Tot grote verbazing der Hoekenaren begaf zich een twintigtal Duitse officieren naar de Harwichsteiger, waar zij zich min of meer officieel opstelden. Aangekomen voor de steiger werd aan boord iets geroepen, doch het was niet te verstaan. „They don't understand English," riep een Hoekenaar, die het wel verstaan had. Tot hun grote verbazing zagen de aanwezigen de boot weer zee kiezen, maar na een kwartier keerde het vaartuig terug en meerde aan de steiger. Toen kwam het grote moment. De eerste Engelsman stapte aan wal, kapitein Hopper van de Navy. Hem volgden enige officieren en een stenograaf. Hij werd tegemoet getreden door een uiterst beleefde Duitser, die terstond bereid was alle gewenste inlichtingen gründlich te geven. Dat was niet nodig. De Engelsen gaven enkele orders, kort maar krachtig en met een handdruk voor de Hollander, die als tolk op was getreden en een saluut vertrok Captain Hopper. Nu was de Hoek ec/?f bevrijd. Toch hadden de Hoekenaren zich de bevrijding van hun dorp anders voorgesteld, meer als een eclatant succes, met een glorieuse intocht van geallieerden. Met het vertrek van Captain Hopper was de bevrijdingsroes teneinde en leek de overwinning meer droom dan werkelijkheid. Werd de Hoek eigenlijk niet vergeten door het bezettingsleger? Vergeten was de Hoek niet. In de nacht van 10 Mei stond om drie uur in Bergen op Zoom de „Hook Party" gereed om te starten. Van te voren was uitvoerig besproken, hoe de Hoek moest worden bevrijd. Er lagen drie plannen klaar. A. vanuit zee: „advance party will land on the beach North of Hook after preliminary sweep for moores mines, etc." B. van boven af: „recce party to be landed by glider." C. gewoon over land: „the Germans decide to retire to the Hook and to hold out as long as possible in this stronghold.'* Van Bergen op Zoom reed de karavaan, bestaande uit een leidende jeep, de bombdisposal jeep, de port mine sweeping jeep en enige drietonsvrachtwagens met bagage naar Apeldoorn. Nadat in deze gemeente enige tijd rust genomen was, ging het over Utrecht naar den Haag. Naarmate het convooi den Haag naderde, werd de rit meer en meer een zegetocht. Een juichende bevolking, bloemen en spandoeken met „We welcome our 175
Liberators" over de wegen. Na enige rust in den Haag werd de tocht voortgezet. Men wist toen nog niet zeker of de Hoek bevrijd was of niet. Bij de Maasdijk aangekomen vroeg een der dispatchrijders, die de colonne begeleidde aan een „inboorling", waar de Canadese opperbevelhebber zich gevestigd had. „Jullie benne onze eerste Canadese," was het nuchtere antwoord. De officieren begrepen toen, dat zij zich in verbinding moesten stellen met de Ortskommandant. Tien minuten later stopte de colonne voor een der loodsen aan de Berghaven, waar de Hafenkommandant, toen tegelijk Ortskommandant, zich bevond. Enige officieren en een tolk stapten het gebouw binnen en vonden commandant Kamens achter zijn bureau, zichtbaar opgelucht, dat de geallieerden waren gearriveerd. Op zijn werktafel lagen lijsten met honderden namen van officieren en manschappen, die ontwapend moesten worden en de sleutels van de wapenkamers. Zo had Captain Hopper het bevolen. Deze vlotte gang van zaken viel mee. De Ortskommandant kreeg last zijn manschappen binnen 24 uur onder geallieerd toezicht te ontwapenen. Zo was de Hoek dan bevrijd zonder wapengeweld en hadden de Hoekenaren ten lange leste toch nog enige voldoening van een Canadese intocht. De aangetroffen voorraden waren aanzienlijk, waaronder een groot aantal vijfentwintig liter mandflessen met jenever en rhum. De Duitse hjntelephoon-montageploeg werd onmiddellijk gelast om in samenwerking met de Britse communicatieploeg, geassisteerd door een P.T.T.-ploeg, enige lijnen voor het gebruik gereed te maken. Ondanks de onbetrouwbaarheid van de leider van de Duitse ploeg, die de geallieerden „Chief German Collaborator" noemden, maar van wiens bekendheid met de telephoonverbindingen zij toch wisten te profiteren, konden zij binnen enkele dagen reeds over een zeventigtal aansluitingen beschikken. Uit de verdedigingswerken kwam steeds meer oorlogsmateriaal voor de dag. 4000 landmijnen van Rozenburg, batterijen van 28 en 24 cm, afkomstig van een Duits vestzakslagschip en van wijlen H. M. Heemskerck, 22.500 granaten, verdeeld over 400 bunkers en tenslotte 38 electrische torpedo's in de New Fruit Wharf Loods. 176
De laatste phase van de bezetting was de Duitse aftocht. Een groot gedeelte der troepen werd in Duitse schepen onder Britse of Engelse bewaking uit de Hoek naar Wilhelmshafen gebracht. De overige Duitsers moesten naar hun Heimat marcheren. Alleen uitrustingsstukken en persoonlijke eigendommen, voor zover ze in een koffer konden worden gepakt, mochten worden meegenomen, „but certainly nothing reasonably suspect to be of Dutch origin". Zelfs een paar extra schoenen, op grond van ,,christliche Barmherzigkeit" door een Feldwebel gevraagd, werd geweigerd. Na de Duitse aftocht bleef het rommelig in de Hoek. Canadezen en Engelsen sloegen hun tenten bij het dorp op. Spoedig begon men met de bouw van een Transit-camp, waar de manschappen van het bezettingsleger op hun doorreis van of naar Duitsland overnachtten. Het kamp bracht drukte en vertier mede, maar vertraagde de terugkeer naar de gewone gang van zaken. Maar nu de wederopbouw van het verminkte en geschonden dorp deugdelijk ter hand is genomen, gaat het een nieuwe toekomst tegemoet. 1) Het materiaal voor dit overzicht is in 1945/46 in opdracht van de archivaris verzameld door C. Postma, toentertijd adjunct-commies bij het Gem. Archief, waarvoor werden geïnterviewd G. Quint, overste der Marine; A. N. M. de Bruyn, leider der hulp-secretarie; P. J. van Enoo, adjunct-commies ter hulpsecretarie; N. Hoogenboom, opzichter van de Rijks Waterstaat; ds H. Luyendijk, ned. herv. predikant; ds Sybrandy, geref. predikant; kapelaan P. Brinkman; dr K. M. Knip en J. A. van Duin, majoor van politie. De eindredactie is van mej. dr A. Th. C. Kersbergen, met medewerking van de heren De Bruyn en Hoogenboom (1948). 2) 11 Mei des morgens werd aangevangen met het vegen van mijnen. Door twee Engelse treilers werd met behulp van een stalen sleepnet het gedeelte van de mond van de Waterweg tot boven de Berghaven geveegd. Nabij de Semaphore werden twee magnetische mijnen tot ontploffing gebracht. 3) 6 Aug. 1940 ging een Duits Marinevaartuig (Belgische vissersboot) op de Maasvlakte ten onder. 7 September 1941 werd nabij de brulboei bij de Hinderribben door oorlogshandelingen een Duitse treiler (Hafenschutzboot van Hoek van Holland) tot zinken gebracht. 28 October 1941 liep het Duitse convooischip Hertha Engelina Fritzen op de Maasvlakte aan de grond, brak in tweeën en ging verloren. 23 Maart 1942 strandde een Duits Marine vaartuig (vislogger) tegen de afsluitdam van het Zuiderhoofd en moest ter plaatse worden gesloopt.
177
27 Maart 1942 is de Duitse Sperrbrecher nr. 47 op ongeveer 4 km benoorden de Waterweg in de lucht gevlogen. 4) Een poging van zes jongelui om met een roeiboot Engeland te bereiken werd in Juli 1941 door het slechte weer verhinderd en door de Duitsers ontdekt. Hier toonde de legerleiding haar steeds scherper wordende houding tegenover de Nederlanders, doordat deze jongelui naar concentratiekampen zijn overgebracht, vanwaar er slechts drie meer dood dan levend zijn teruggekeerd. 5) Door mijnontploffing was op 15 Juli 1944 op de Maasvlakte reeds een Duitse mijnenlegger ten onder gegaan. Te Maassluis was op 13 September 1944 door beschieting van Engelse jachtvliegtuigen het beneden de haven liggende versperringsvaartuig in de grond geschoten. Eveneens werd op 16 September d.a.v. door Engelse jachtvliegtuigen het versperringsvaartuig, liggende in de Waterweg beneden de Semaphore, beschoten. Hoewel dit slechts lek geschoten was, is dit op 20 September ter plaatse gezonken. VESTING HOEK VAN) HOLLAND NAAR EEN STAFKAARTJE 3MEJ 184 5 CfRAGMENT) » VTELLINCEN B E Z E T DOOR 2O*A 3O MAM .
MAN
Q = c m geschut (r.-- FLAK =TANKGftACHT s
34
178