II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
II.02
Toelichting op ‘Gedragsregels voor artsen’
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
1
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
Inhoudsopgave Introductie
3
1. De arts en wetenschappelijk onderzoek
4
2. De Mededingingswet
6
3. Geweten, levensbeschouwing en medisch-ethische opvattingen
8
4. Geschrapte regels en overige wijzigingen
9
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
2
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
Introductie Nog meer regels, zult u zich wanhopig afvragen. Regels hadden we toch al meer dan genoeg? Maar we kunnen u geruststellen. Van de nieuwe ‘Gedragsregels voor artsen’ zijn er minder dan de oude. Van de 63 zijn er 55 overgebleven. Zij zijn op 25 juni 2002 door de algemene vergadering vastgesteld en zijn in september 2002 ook beschikbaar gekomen voor niet-leden, en voor de gezondheidszorg relevante instellingen en beroepsgroepen, tuchtcolleges, Inspecties en patiëntenorganisaties. De regels zijn algemeen geformuleerd. Ze kunnen niet los worden gezien van de interpretatie, uitwerking en concretisering die te vinden is in KNMG-documenten, die door haarzelf of in samenwerking met relevante partners zijn ontwikkeld. Soms wordt in de regels expliciet naar deze documenten verwezen, zoals het ‘groene boekje’ over de richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens, de Meldcode Kindermishandeling of de Code Geneesmiddelenreclame. Deze en ook andere achtergronddocumenten zijn te vinden op Artsennet (of in een papieren versie opvraagbaar) of worden in de komende tijd geactualiseerd en zijn aan vernieuwde versie van het Vademecum toegevoegd. De aanleiding tot de herziening van de regels (de vorige versie dateert van 1994) zijn de invoering van de Mededingingswet en de actuele ontwikkeling in de discussie over de integriteit en onafhankelijkheid van de arts in relatie tot het bedrijfsleven. Ook speelde de discussie over de arts die deelneemt aan wetenschappelijk onderzoek een rol. Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook de overige regels tegen het licht te houden en ze te schrappen of te wijzigen wanneer ze verouderd bleken. Er zijn drie soorten regels. Sommige zijn de uitleg van wetgeving die de gezondheidszorg of speciaal de arts-patiëntverhouding regelt. Andere geven een nadere invulling van het begrip ‘goed hulpverlenerschap’, waarmee de wetgever ruimte biedt om van wetsregels af te wijken. Weer andere verwijzen naar morele beginselen, die in de traditie van de uitoefening van het medisch beroep zijn ontwikkeld en beproefd. Een regelmatige herziening van de regels is daarom onvermijdelijk, omdat de wetgeving die voor de gezondheidszorg van toepassing is zich ontwikkelt, maar ook omdat de mores in de beroepsuitoefening aan verandering onderhevig is. In de preambule is een uiteenzetting te vinden over de werking van de Gedragsregels in verhouding tot de wet en tot regelgeving van beroepsverenigingen. Hieronder worden de veranderingen die in de regels zijn aangebracht nader uiteengezet. Eerst wordt ingegaan op de aanpassingen van regels over het bedrijfsleven en wetenschappelijk onderzoek (hoofdstuk IV en VI). Dan op de invloed van de Mededingingswet (vooral in hoofdstuk III en V van de regels). Apart worden de wijzigingen in regels behandeld die verwijzen naar medisch-ethische opvattingen, de rol van de levensbeschouwing en het beroep op het eigen geweten. In het laatste deel wordt beargumenteerd waarom sommige regels konden worden geschrapt.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
3
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
1. De arts en wetenschappelijk onderzoek 1.1. De arts en het bedrijfsleven De betekenis van beide gedragsregels is met een kleine wijziging in de tekst niet veranderd ten opzichte van de oude tekst. De bedoeling van beide gedragsregels is duidelijker benoemd: de arts voorkomt iedere belangenverstrengeling die de patiënt kan schaden. Belangenverstrengeling kan optreden bij artsen, die wetenschappelijk onderzoek uitvoeren en in relaties tussen artsen en het bedrijfsleven. Hoe de arts zijn integriteit en onafhankelijkheid kan bewaren bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek wordt in gedragsregel IV in 4 artikelen uitgelegd1 en bij relaties met het bedrijfsleven wordt in gedragsregel VI verwezen naar de Gedragscode van de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR). Over de integriteit van onderzoekers bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek wordt veel gesproken en gedaan. Voor meer achtergrond verwijs ik naar een artikel hierover in het NTvG2 . In de KNMG gedragsregel ‘De arts en het bedrijfsleven’ wordt verwezen naar de Gedragscode van de stichting CGR. Alhoewel deze code betrekking heeft op geneesmiddelen, acht de KNMG deze code van toepassing op alle relaties tussen artsen en bedrijven, die producten leveren die gerelateerd zijn aan de behandeling van patiënten.
1.2. Gedragscode Stichting Code Geneesmiddelenreclame Het doel van de Stichting CGR is te bereiken dat de farmaceutische bedrijven en betrokken beroepsgroepen zodanig met elkaar omgaan dat de patiënt verzekerd kan zijn van een objectief advies, en zonodig, het juiste geneesmiddel. Dat vergt integriteit en onafhankelijkheid van betrokken partijen. Een hulpmiddel daarbij zijn onderlinge afspraken, vastgelegd in de Gedragscode van de stichting. De stichting heeft een Codecommissie ingesteld voor het uitvoeren van een klachtenregeling en uitbrengen van adviezen. Een van de peilers van zelfregulering is de mogelijkheid van het indienen van klachten door bedrijven of individuen over vermeende overtredingen van de Gedragscode en het openbaar maken van de uitspraken van de Codecommissie. Als onderdeel van de Gedragscode werkt de Stichting CGR bepaalde onderwerpen nader uit in de vorm van richtlijnen en nadere uitwerkingen. De federatie KNMG participeert in de Stichting CGR. Hieronder volgt een samenvatting van enkele punten uit de Gedragscode van de CGR3 , die speciaal voor artsen van belang zijn. Cadeaus Bij een professionele relatie tussen arts en bedrijf passen in principe geen cadeaus. Vanwege de sociale aspecten van het geven en ontvangen van cadeaus worden cadeaus van geringe waarde toegestaan, dat wil zeggen maximaal 50 euro per keer en 150 euro per jaar, per arts per bedrijf en per therapeutische klasse. Gastvrijheid Voor dit onderdeel worden twee soorten bijeenkomsten onderscheiden: A. Wetenschappelijke bijeenkomsten 1. Dit zijn bijeenkomsten, waarvan de inhoud als wetenschappelijk wordt aangeduid door een van bedrijven onafhankelijke en door de beroepsgroep erkende instantie, bijvoorbeeld een wetenschappelijke vereniging. De organisator bepaalt onafhankelijk van betrokken bedrijf (bedrijven) de inhoud van het programma, de keuze van sprekers, het uitnodigingenbeleid en de keuze locatie en tijdsduur. Indien een spreker banden heeft met het bedrijf wordt zijn/haar objectiviteit vooraf getoetst door de hierboven bedoelde instantie. 2. Indien de organisatie in handen is, of plaats vindt in opdracht van een bedrijf dan kan de bijeenkomst alleen als wetenschappelijk worden geduid door de Stichting CGR. B. Overige bijeenkomsten (die niet vallen onder A).
1.3. Regels ten aanzien van Gastvrijheid
Banden tussen sprekers en bedrijven dienen vooraf bekend te worden gemaakt aan de deelnemers. Artsenbezoekers en andere vertegenwoordigers van het gastvrijheid biedende bedrijf moeten als zodanig herkenbaar zijn, bijvoorbeeld door het dragen van een badge.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
4
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
Bij wetenschappelijke bijeenkomsten gelden de volgende regels voor gastvrijheid: a. de voor rekening van het bedrijf komende kosten per arts en per therapeutische klasse mogen niet meer bedragen dan 500 per keer en 1500 per jaar (bij het bedrag per jaar tellen ook de bedragen mee die de arts voor dezelfde therapeutische klasse van andere bedrijven heeft ontvangen), ófwel b. de arts dient 50% van alle kosten (reis, verblijf en deelname) zelf te betalen (deze optie geldt uitsluitend voor categorie A.1) Bij de overige bijeenkomsten mogen de kosten die voor rekening van het bedrijf komen niet meer bedragen dan e 50 per keer, en e 150 per jaar, per arts en per therapeutische klasse. Openheid Artsen moeten openheid geven over bestaande (financiële) banden met bedrijven. Onderscheid reclame en informatie; internet Bedrijven balanceren regelmatig op de grens tussen het maken van reclame en geven van informatie. Reclame voor receptgeneesmiddelen aan het publiek is verboden, het geven van informatie niet. Reclame kenmerkt zich door het aanprijzende karakter. De grens tussen informatie en reclame is niet eenvoudig vast te stellen. De CGR heeft onlangs een Richtlijn opgesteld met aanknopingspunten om het verschil te verhelderen en met eisen die aan informatie moeten worden gesteld. Zo dient informatie objectief, volledig en niet misleidend te zijn. Ook heeft de CGR een Richtlijn opgesteld over informatie en reclame op internet. Op dit moment wordt door de CGR een richtlijn voorbereid over de kwaliteit en de vergoeding van post-registratie onderzoek en de integriteit van de betrokken partijen in dat verband. Deze richtlijn moet een eind maken aan het fenomeen van seeding trials. De Gedragscode van de CGR en de daarbinnen ontwikkelende Richtlijnen zijn dynamisch van aard. Deze worden in de tijd aangepast op grond van opgebouwde kennis, jurisprudentie (o.a. van de Codecommissie) en maatschappelijke ontwikkelingen.
1.4. VWS geeft vertrouwen aan zelfregulering De Minister van VWS heeft zomer 2002 schriftelijk bevestigd dat de uitleg, die de Stichting Code geneesmiddelenreclame (CGR) geeft aan het Reclamebesluit Geneesmiddelen, binnen dit besluit valt. Daarmee vervalt de eerder uitgebrachte handhavingsnotitie van de Inspectie over gunstbetoon, waarin het RBG op een aantal punten strikter werd uitgelegd. Tevens heeft de minister haar vertrouwen uitgesproken in de zelfregulering op dit terrein door betreffende partijen, verenigd in de Stichting CGR.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
5
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
2. De Mededingingswet 2.1. Betekenis Mededingingswet Op 1 januari 1998 is de Mededingingswet in werking getreden. Deze Wet vervangt de uit 1956 daterende Wet economische mededinging. Doelstelling is gezonde concurrentie tussen ondernemingen te bevorderen en daarmee de dynamiek van de Nederlandse economie te stimuleren. Centrale sturing en zelfbescherming tegen concurrentie doordat ondernemingen onderling afspraken maken, zouden schadelijk zijn voor het concurrentievermogen. Ook zorgaanbieders worden aangemerkt als onderneming in de zin van de Wet, omdat zij ‘economische activiteiten uitoefenen of vervullen’. Dat doen zij als zij deelnemen aan het economisch proces, gericht op het produceren of distribueren van goederen of het verlenen van diensten. De Wet is echter niet van toepassing op afspraken die gemaakt worden tussen een gering aantal ondernemingen met een beperkte omzet (de zgn. bagatelbepaling). Voor een kleine groepspraktijk of maatschap bestaande uit een beperkt aantal artsen met een omzet van minder dan e 908.000,- danwel bij een gezamenlijke omzet van minder dan e 4.450.000,- aan goederenleveranties (bijv. apotheekhoudende huisartsen) kan deze uitzonderingsbepaling mogelijkheden bieden bijvoorbeeld voor het maken van gezamenlijke afspraken met de zorgverzekeraar. In de Wet is gekozen voor een verbodssysteem, dat wil zeggen een algemeen verbod voor mededingingsafspraken en misbruik van een economische machtspositie. Dit systeem sluit aan bij de EG-mededingingsregels, die eenzelfde stelsel kennen. De Wet voorziet, evenals het Europese stelsel, in een systeem van preventieve toetsing van concentraties en afspraken door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De Wet kent een aantal uitzonderingen, vrijstellingen en een systeem van ontheffingen op het verbod tot het maken van mededingingsafspraken. De eerder door de LHV ingediende aanvraag tot ontheffing van het kartelverbod voor (alle) huisartsen voor een aantal interne regelingen is door de NMa afgewezen. Die regelingen hebben betrekking op het collectief regelen van ziekenfondscontracten, uniforme normen voor de praktijkomvang en een vestigingsbeleid, advies over waarneming waaronder een non-concurrentiebepaling en eisen over bereikbaarheid en beschikbaarheid. De LHV voerde aan dat het geheel van regelingen juist beoogt de kwaliteit van en een verantwoorde zorgverlening door huisartsen te bevorderen en te verbeteren. De NMa is van mening dat de verbodsbepaling op deze regelingen wél van toepassing is, omdat het hier gaat om overeenkomsten tussen ondernemingen c.q. besluiten van een ondernemingsvereniging, ertoe strekkend dat de mededinging op de lokale danwel regionale markten wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Daarbij merkt de NMa op, dat collectief overleg over kwaliteitsbevordering niet beschouwd dient te worden als een mededingingsbeperking en derhalve niet onder de verbodsbepaling valt. Het gaat dan om afspraken met betrekking tot kwaliteit zoals vastgelegd vastgesteld en in het Vademecum opgenomen onder IX.1 in standaarden en protocollen, nascholing, intercollegiale toetsing, farmacotherapeutisch overleg en objectieve (minimum-)kwaliteiteisen. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat een aantal regelingen, bepalingen of gedragsregels van LHV, Orde en KNMG aangepast moest worden. Dat gold ook voor de KNMG ‘Gedragsregels voor artsen’.
2.2. Consequenties voor de KNMG ‘Gedragsregels voor artsen’ De inwerkingtreding van de Mededingingswet heeft ertoe geleid dat die Gedragsregels, die betrekking hebben op tariefstelling (was en blijft II.20), waarneming en vestiging (was III.12, 13, 14, 15 en 16 en is geworden III.9, 10 en 11) en publiciteit (was V.1, 2 en 3 en is geworden V.1) aangepast danwel geschrapt moesten worden. Bij die aanpassing ligt het accent op het wegnemen van barrières die de patiënt in zijn keuze kunnen beperken en op het hebben van (voldoende) keuzemogelijkheid voor de patiënt. Eén van de Gedragsregels die is aangepast is II.20 (oud en nieuw). Deze gaat over het in rekening te brengen tarief voor de geboden hulpverlening en het specificeren en desgevraagd toelichten van de declaratie. Het eerste deel van de oude regel, dat de arts zich dient te houden aan de geldende tarieven, heeft een dwingend karakter en is ‘mededingingsbeperkend’. Dat deel van de regel is dan ook weggelaten. Een andere regel die is aangepast is III.9 (nieuw). Deze gaat over het werven van patiënten door artsen die voor collegae waarnemen c.q. hebben waargenomen. In de oude regel was een verbod geformuleerd tot het opnemen van bedoelde patiënten gedurende zes maanden na de waarnemingsperiode. Dat verbod is ‘mededingingsbeperkend’. De regel geeft nu aan dat een arts tijdens waarneming niet actief zal werven onder deze patiëntengroep noch patiënten zal aanmoedigen zich over te schrijven naar zijn praktijk.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
6
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn Gedragsregel III.15 (oud) is geschrapt. Deze betrof het verbod om gedurende twee jaar als (geregistreerd) arts werkzaam te zijn in het praktijkgebied waar de arts (een deel van) de specifieke beroepsopleiding bij een collega heeft gevolgd. De regel ‘beperkt’ de arts om zich te vestigen. Overigens zal, gelet op de huidige tekorten, de HAIO op dit moment meer dan welkom zijn! Ook regel III.16 (oud), waarin een mogelijk verbod tot vestiging ter plaatse van een medisch specialist na opleiding in een academisch ziekenhuis was opgenomen, is om dezelfde reden geschrapt. Bovengenoemde gedragsregels zijn ‘mededinging-proof’. Voordat ze in juni 2002 ter goedkeuring zijn voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de KNMG zijn ze besproken met de NMa en conform de voorstellen aangepast.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
7
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
3. Geweten, levensbeschouwing en medisch-ethische opvattingen Bij de herziening van de gedragsregels zijn onder meer ook twee regels gewijzigd die te maken hebben met geweten, levensbeschouwing en medisch-ethische opvattingen. Deze twee regels zullen hier in samenhang worden besproken. Het gaat om regel I.9 over het aanvaarden van een opdracht. Er stond dat een arts geen opdracht diende te aanvaarden die in strijd is met zijn medisch-ethische opvattingen. In de nieuwe versie is ‘zijn’ vervangen door ‘algemeen aanvaard’. De oude regel II.16 was gewijd aan de levensbeschouwing van de arts en bepaalde dat hij de patiënt in de gelegenheid diende te stellen contact met een collega te krijgen, wanneer de hulpverlening niet kon worden gewaarborgd omdat zijn levensbeschouwing niet strookte met die van de patiënt. Deze regel is gesplitst. In regel II.16 staat nu bepaald dat een arts zijn levensbeschouwing kenbaar kan maken, zolang dit niet op een hinderlijke wijze gebeurt en hem er niet van weerhoudt de patiënt de hulp te verlenen waar hij recht op heeft. Vervolgens wordt in regel II.17 de slotfrase van de oude regel (over het in contact brengen met een collega wanneer de hulpverlening niet kan worden gewaarborgd), gekoppeld aan een gewetensprobleem dat een arts kan hebben, wanneer van hem een antwoord op een bepaalde hulpvraag wordt verwacht. Het bezwaar tegen de oude regel was dat de arts-patiëntrelatie werd opgevat als een mogelijke botsing van levensbeschouwingen. In levensbeschouwelijke tradities heersen standpunten over bepaalde ethische kwesties die de opvattingen van mensen die zich op dergelijke tradities beroepen sterk zullen kleuren. Ze zijn algemeen geformuleerd zodat ze zowel de arts als de patiënt vanwege de concrete nood van de patiënt niet binden. Een patiënt kan van zijn arts terecht verwachten dat hij zich laat leiden door algemeen aanvaarde medisch-ethische opvattingen. Dat wil zeggen, opvattingen die specifiek met het oog op de relatie van arts en patiënt zijn vormgegeven. Zoals je ze, kort gezegd, met Beauchamp en Childress (Principles of Biomedical Ethics) kunt samenvatten in het viertal: weldoen, niet schaden, respect voor de autonomie van de patiënt en rechtvaardigheid. Gedragsregel I.1 geeft hier een variant van. Het kan zijn dat de levensbeschouwelijke identiteit een rol speelt in het beleid van de instelling waarbinnen een arts werkt. Zo zijn er instellingen die euthanasie in de zin van de Wet Toetsing levensbeëindigend handelen op verzoek niet toestaan, of geen vergunning hebben aangevraagd volgens het Besluit Afbreking Zwangerschap, of om levensbeschouwelijke redenen eigen inclusiecriteria hanteren voor de toepassing van kunstmatige voortplantingstechnieken. Het vergt binnen de instelling moreel beraad, bijvoorbeeld met een (medisch-)ethische commissie om kaders te vinden, waardoor de professionele autonomie van de arts blijft gewaarborgd (zie ook regel I.4). Natuurlijk blijven er gewetensproblemen over. Het gaat over situaties waarin de algemene medisch-ethische opvattingen in een concreet geval met elkaar strijdig kunnen zijn. Bijvoorbeeld wanneer het welzijn van de patiënt in de ogen van de arts op gespannen voet staat met het respect dat hij dient te hebben voor diens autonomie bij wilsbekwaamheid. Zo kan het een algemeen aanvaarde medisch-ethische opvatting zijn dat een mutilerende ingreep als besnijdenis onaanvaardbaar is vanuit het gezichtspunt dat het welzijn van de patiënt is gediend bij de integriteit van zijn lichaam, maar dat hij toch ingaat op de hulpvraag wanneer hij het sterke vermoeden heeft dat zonder zijn hulp de besnijdenis toch, maar dan op een ondeskundige manier zal worden uitgevoerd met ernstiger gevolgen van dien voor de patiënt. Het kan zijn dat een anesthesist tijdens een operatie, waarbij standaard geen bloedtransfusie is voorzien, bij een calamiteit toch tot bloedtransfusie besluit, al heeft de Getuige van Jehova bij de instemming met de operatie uitdrukkelijk het gebruik van bloed uitgesloten, omdat de arts zelf op dat moment het behoud van leven als welzijn van de patiënt laat prevaleren boven de betekenis die de patiënt vanuit zijn geloofsovertuiging daaraan wenste te geven. Het gaat dan om een beslissing in situaties waarin twee belangrijke medisch-ethische beginselen met elkaar strijdig zijn. Aangemerkt moet worden dat het gaat om uitzonderlijke gevallen. Soms wordt er wel cynisch opgemerkt dat de patiënt voor al zijn vragen wel een arts zal vinden die hem wil helpen of, anders gezegd, hoe kun je naar iemand verwijzen die tot een behandeling bereid is, waartegen je zelf ernstige gewetensbezwaren hebt? Het gaat toch niet alleen om het bewaren van je eigen integriteit, maar ook om de behandeling die je verwerpelijk vindt, zelfs als een ander die zou uitvoeren? De arts heeft echter te respecteren dat de patiënt recht heeft op vrije artsenkeuze. De gebruikelijke en waarschijnlijk meest wenselijke gang van zaken zal zijn dat arts en patiënt er samen uitkomen, dat wil zeggen, samen de weg vinden die het beste is.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
8
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn
4. Geschrapte regels en overige wijzigingen In onderstaande toelichting over de nieuwe gedragsregels wordt de aandacht gevestigd op veranderingen die hierboven (over wetenschappelijk onderzoek en het bedrijfsleven, over mededingingsregels en over algemeen aanvaarde medisch-ethische opvattingen, levensbeschouwing en geweten) nog niet aan de orde zijn gesteld en op overige regels die geschrapt zijn.
4.1. Wijzigingen Regel I.2 bevatte een reeks rollen, waaronder iemand zich bij een arts kon aandienen: als patiënt, cliënt, verzekerde en werknemer. Er was een noot nodig om uit te leggen dat het om een persoon gaat, waarvoor een arts volgens zijn professie iets te betekenen heeft in termen die reeds in het artikel zijn opgenomen: behandeling, advisering, begeleiding en keuring. Dat kon eenvoudiger. De wijziging betreft het accent op de hoedanigheid van de arts in plaats van die op de rollen van de patiënt, zodat ook de noot kon vervallen. In II.5 over de continuïteit van de zorg is de medeverantwoordelijkheid van de werkgever vervangen door de instelling waar hij werkzaam is. De strekking van de regel blijft hetzelfde. De nieuwe formulering ziet op samenwerkingsverbanden, waarbij soms van een formele werkgever geen sprake is. Regel II.10 over kindermishandeling is nieuw. De toelichting daarbij is te vinden in MC 57(2002)28/29, p. 1077. Daar is ook een toelichting te vinden op de Meldcode Kindermishandeling die, samen met de Vereniging voor Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling is opgesteld. Deze meldcode is in de AV van de federatie KNMG van 25 juni jl. vastgesteld en in het Vademecum opgenomen onder IX.1. In II.15 over de zwijgplicht is de zinsnede ‘behoudens wettelijke uitzonderingen’ kortheidshalve uitgeschreven. Ontheffing ontstaat door toestemming van de patiënt (het impliceert geen spreekplicht), door wettelijke plicht tot gegevensverstrekking, in overleg met hulpverleners die deel uitmaken van de behandeleenheid en bij conflict van plichten. De regels III.6, III.7 en III.8 betreffen bepalingen voor waarneming met het oog op de continuïteit van de zorg. Ze bevatten een al te tijdgebonden uitwerking van regel II.5. Ze zijn toegesneden op een praktijk die nu volop in beweging is, terwijl nog niet goed te zien is hoe die zal uitkristalliseren. De oude regel III.9 over de waarneming binnen een specialisme kon worden gehandhaafd.
4.2. Vervallen Regel II.13 (oud) over de bewaring van keuringsgegevens is geschrapt, omdat zij inhoudelijk niets toevoegt aan wat al in de vorige regel is geformuleerd. II.17 (oud) ging over het gebruik van alcohol en roken tijdens de beroepsuitoefening. De regel is al te vanzelfsprekend een maatschappelijke conventie, dan dat ze apart zou dienen te worden geformuleerd. II.25 (oud) was gewijd aan het sport-medisch handelen en verwees naar de Richtlijnen ter zake. De regel past niet goed omdat het karakter van de Regels generiek is gehouden en daarom geen verwijzingen bevat naar specifieke beroepsgroepen. De KNMG is betrokken geweest bij het tot stand brengen van de Richtlijnen.
4.3 Tot slot In de wandeling wordt nog steeds gesproken over ‘het blauwe boekje’. Dat was eerst een boekje met de titel Medische Ethiek van 176 pagina’s (1936, ongewijzigd in 1941), dat in de derde druk uitgroeide tot 300 (1959) met een blauwe kaft. Het heette toen ‘Medische Ethiek en Gedragsleer’. Vanaf 1978 is de titel vervangen door ‘Gedragsregels voor Artsen’ in een geschrift van 48 pagina’s, nog steeds in blauwe kaft, dat naast een opsomming van 86 regels ook beschouwingen bevatte over de toenmalige standpuntbepaling in zake van abortus en euthanasie. Tevens was het addendum uit het blauwe boekje als bijlage gehandhaafd: de Eed van Hippocrates, het Ochtendgebed van Maimonides, de Eed bij het Artsexamen, de WMA-Verklaring van Genève (1948) en de International Code of Medical Ethics van 1949 en vele andere. De nieuwste versie van de Gedragsregels voor Artsen is met blauwe inkt gedrukt, maar kan geen boekje meer heten, nu de Regels op vier A4-tjes passen. Het betekent niet dat het leven er inmiddels eenvoudiger op is geworden. In feite
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
9
II.02
Toelichting op de gedragsregels richtlijn kunnen de regels niet worden gelezen zonder uitwerkingen die in tal van andere KNMG-documenten over specifieke onderwerpen in het Vademecum te vinden zijn.
4.4 Noten 1. 2. 3.
Tekst KNMG gedragsregels Klasen EC, Overbeke AJPM, Melden van wetenschappelijk wangedrag in gezondheidsonderzoek, Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:1622-4 Zie voor de volledige tekst van de Gedragscode CGR, de Uitwerkingen en Richtlijnen: www.cgr.nl.
®KNMG uitgave - versie 3.0 Organisatie/Auteur: KNMG, Laatst gewijzigd: 2002
10