bureau van de universiteit
algemeen bestuurlijke en juridische zaken
Toelichting model bachelor-OER voor het studiejaar 2014-2015 De model-Onderwijs en Examenregeling voor de bacheloropleiding is ingrijpend gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de versie van april 2013 worden hieronder toegelicht. Het afgelopen jaar hebben belangrijke wijzingen plaatsgehad van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) via enerzijds de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid (KiV) en anderzijds de Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs. Deze wijzigingen zijn verwerkt in de nieuwe model-OER voor de bacheloropleiding. Vooraf merken wij op dat de volgorde van de diverse paragrafen is gewijzigd teneinde de leesbaarheid en logica van de volgorde te vergroten. Paragraaf 1 – Algemene bepalingen Aan artikel 1.1 is een nieuw lid 5 toegevoegd betreffende het schakelprogramma. Omdat bij het volgen van een schakelprogramma inschrijving voor een bacheloropleiding plaatsvindt, is de OER van die bacheloropleiding van toepassing. Zie verder artikel 8.5 over de bevoegde Examencommissie bij schakelprogramma’s. Artikel 1.2 sub k: betreft het juiste gebruik van de term bindend studieadvies (BSA). O.g.v. artikel 7.8b, lid 3 WHW is alleen het negatief studieadvies bindend. Een positief of voorlopig studieadvies is uit de aard der zaak niet bindend (je kunt een student niet verplichten om de opleiding te vervolgen). Artikel 1.2 sub n, o, p: de aanduidingen van de minoren is gewijzigd. Zie verder artikel 8.1. Artikel 1.2, sub v, w, x: de onderdelen zijn toegevoegd. Paragraaf 2 - Vooropleiding (voorheen paragraaf 9) Artikel 2.1, lid 1: op grond van artikel 7.24 lid 1 WHW geldt als vooropleidingseis voor het universitair onderwijs een vwo-diploma. Op grond van artikel 7.25 WHW kunnen aan dit vwodiploma profieleisen worden gesteld door de minister, met het oog op het volgen van bepaalde universitaire opleidingen (de zgn. nadere vooropleidingseisen). Artikel 2.1, lid 2: “naast de in de wet genoemde diploma’s”: Op grond van art. 7.28 lid 1 WHW geldt dat de bezitter van een bachelor- of mastergraad van een universiteit of hogeschool voldoet aan de vooropleidingseis voor het universitair onderwijs. Op grond van hetzelfde lid geldt hetzelfde voor Europese diploma’s waarmee toegang kan worden verkregen tot universitair onderwijs in het desbetreffende Europese land. Dit geldt alleen voor de Europese landen die het “Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio” hebben geratificeerd (ook wel Lissabon Erkenningsconventie genoemd). Zie voor meer informatie:
1›6
http://www.nuffic.nl/diplomawaardering/diplomawaardering/wetgeving-toelating-hogeronderwijs/lissabon-erkenningsconventie. Indien er profieleisen gelden voor het vwo-diploma, kan de eerdergenoemde bezitter van een bachelor- of mastergraad of van een Europees diploma via een aanvullend onderzoek aantonen te beschikken over de kennis en vaardigheden waarop de profieleis betrekking heeft (art. 7.28, lid 3 en 4 WHW). Artikel 2.1, lid 2: “in bijlage 1 vermelde gelijkwaardige vooropleiding”: In de bijlage kunnen de vooropleidingen worden genoemd die het faculteitsbestuur op voorhand als gelijkwaardig beschouwd aan het vwo-diploma. Dit kan naar het oordeel van het FB bijvoorbeeld een vwo-diploma ‘oude stijl’ zijn op basis van het vakkenpakket, het gymnasiumdiploma afgegeven krachtens de Hoger Onderwijswet 1876 of een hbs-diploma afgegeven krachtens de Middelbaar Onderwijswet. Verder kunnen het ook niet-Nederlandse vooropleidingen betreffen, bijvoorbeeld het Surinaams getuigschrift Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs of het Diploma van het internationale baccalaureaat verstrekt door het International Baccalaureate Office te Genève. Artikel 2.2: Dit artikel heeft betrekking op bacheloropleidingen waarvoor een profieleis geldt. Indien men een vwo-diploma heeft met het ‘verkeerde’ profiel, of een ander diploma dat op grond van artikel 2.1, lid 2, toegang geeft, kan men worden ingeschreven als is aangetoond dat hij/zij wel voldoende kennis heeft van de desbetreffende profielvakken op vwo-eindexamenniveau. Artikel 2.3: Via de wet KiV is het automatisch toelatingsrecht met een hbo-propedeuse naar een wobacheloropleiding verdwenen, dit gegeven de hoge studie-uitval. De universiteiten mogen voortaan zelf eisen stellen aan aspirant-studenten met een hbo-propedeuse die geen vwovooropleiding of een ten minste gelijkwaardig diploma hebben. De te stellen eisen hebben uitsluitend betrekking op kennis en vaardigheden die de student heeft kunnen opdoen in een vooropleiding (voorgezet onderwijs en/of hbo-propedeuse). Het nieuwe lid 1a van artikel 7.28 WHW is per 1 september 2013 inwerking getreden. Dit werd eerst bij besluit van 18 juli 2013 bekendgemaakt. Studenten die in het huidige studiejaar 20132014 begonnen zijn met de hbo-propedeuse teneinde in het nieuwe studiejaar 2014-2015 te starten met een wo-bachelor, hebben zich derhalve niet kunnen voorbereiden op eventuele nadere eisen voor toelating tot het wo. Ook de RUG heeft de aspirant-studenten van het hbo hier niet over kunnen voorlichten. In het studiejaar 2014-2015 zal er daarom voor de toelating van de studenten met een hbo-propedeuse geen verandering optreden ten opzichte van het huidige studiejaar 2013-2014. De afschaffing van het automatisch toelatingsrecht, betekent echter dat bedoelde student als regel niet voldoet aan de vooropleidingseis van een universitaire bachelor. In de OER van het studiejaar 2014-2015, in artikel 2.3 lid 2, dient daarom te worden vastgelegd welke hbo-propedeuses zonder meer toegang geven tot de bachelor (gelijk aan de huidige situatie). Voor elke desbetreffende student dient in beginsel een toelatingsbeschikking te worden afgegeven. Een standaardprocedure is gemaakt door de afdeling Studenten Administratie en Informatie (SI&A) van het Bureau, waar u tevens terecht kunt bij vragen hieromtrent. 2›6
Het College van Bestuur heeft de faculteitsbesturen verzocht aan te geven welke eisen er per 1 september 2015 zullen worden gesteld aan aspirant-studenten met een hbo-propedeuse die geen vwo-vooropleiding of een ten minste gelijkwaardig diploma hebben. T.a.v. deze nadere eisen per 1 september 2015, zal nog nadere besluitvorming plaatsvinden. Artikel 2.6: ter informatie van studenten is een artikel toegevoegd over de Toelatingscommissie. De Toelatingscommissie dient overigens te zijn vastgelegd in het Faculteitsreglement. Artikel 2.7: In dit artikel worden de met de KiV ingevoerde studiekeuzeactiviteiten en het hieraan verbonden (niet bindende) studieadvies kort genoemd. Het betreft de inschrijving voor een opleiding, hetgeen tot de bevoegdheid van het CvB behoort, en niet de vooropleidingseisen voor toelating tot een opleiding, hetgeen tot de bevoegdheid van het faculteitsbestuur behoort. De bepalingen omtrent matching zijn dan ook vastgelegd in de Regeling Inschrijving en Collegegeld, waarnaar verwezen wordt. De matchingsactiviteiten zijn qua vormgeving nader ingevuld door de faculteiten. Paragraaf 3 - Inhoud en inrichting van de opleiding Deze paragraaf is nieuw. Hierin zijn bepalingen opgenomen die voorheen in paragraaf 1 en 2 van de OER stonden. Artikel 3.1: - in lid 1 sub a wordt verwezen naar het nieuwe lid 2. - aan lid 1 sub b is toegevoegd: “gedragsnormen die gelden tijdens de studie en binnen de wetenschap” vanwege de wetenschappelijke integriteit. - lid 2 is nieuw en betreft de eindkwalificaties van de afgestudeerde. Het belang van nadere precisering en het uitschrijven van de eindkwalificaties ligt in de toetsingswijze van de NVAO bij accreditatie. Artikel 3.4 lid 4: op grond van de KiV dient de jaarlijkse studielast van de deeltijdopleiding te worden vastgelegd (art. 7.4, lid 3 WHW). Artikel 3.5, lid 1: om een bachelordiploma te kunnen verstrekken dient de RUG hiervoor een inspanning te hebben verricht (vanwege de diplomabekostiging) en garant te kunnen staan voor de kwaliteit van het afgegeven diploma en daarmee van de kwaliteit van de afgestudeerde (kwaliteitszorg). De hoofdregel is daarom dat ten minste 50% van de onderdelen van de opleiding aan de RUG zijn afgelegd. Artikel 3.5, lid 2: het ministerie heeft bepaald dat bij een double degree met een buitenlandse instelling minimaal een kwart van het programma aan de Nederlandse instelling moet zijn gevolgd. Er bestaan vooralsnog geen joint degree bachelorprogramma’s aan de RUG. 3›6
Artikel 3.7, lid 3: zie hiervoor artikel 8.1. Paragraaf 5 - Studievoortgang inclusief studieadvies (voorheen paragraaf 4) Artikel 5.2, lid 7: Dit artikellid is toegevoegd omdat is gebleken dat bij een BSA, dus een bindende afwijzing voor de opleiding vanwege onvoldoende studievoortgang, soms getracht wordt om via een inschrijving voor een andere RUG-opleiding of via het volgen van vakken bij een andere universiteit (waaronder de OU), het BSA te omzeilen. Omdat dit indruist tegen het wezen van de BSA, is deze bepaling geschreven. Artikel 5.6, lid 3: dit artikellid is geherformuleerd met als doel e.e.a. op een begrijpelijke wijze te verwoorden. Bij de behandeling van de model-OER in de U-raad een jaar geleden, bleek de formulering van dit artikellid in samenhang met artikel 5.3, lid 5 voor onduidelijkheid te zorgen.
Paragraaf 8 - Overige programma’s Deze paragraaf is onderverdeeld in A Minoren, B Honoursprogramma en C Schakelprogramma A. De minoren zijn qua benaming en beschrijving aangepast aan de praktijk. De bevoegdheid van de Examencommissie is expliciet benoemd in artikel 8.3. Artikel 1.1 is een vergelijkbaar artikel voor wat betreft de toepasselijkheid van de OER. C. Vastgelegd is de bevoegdheid van de Examencommissie van de bacheloropleiding ten aanzien van onderdelen van het schakelprogramma. Bij een schakelprogramma van de RUG vindt een inschrijving voor de bacheloropleiding plaats vanwege het recht op studiefinanciering. De Toelatingscommissie van de master beslist over toelating tot het schakelprogramma. Paragraaf 9 - tentamens van de opleiding (voorheen paragraaf 8 tentamens en examen van de opleiding) Verhouding artikel 9.3, lid 5 en artikel 9.6 lid 1: Artikel 9.3 lid 5 heeft betrekking op een student die deelgenomen heeft aan het tentamen maar dit niet heeft gehaald. De examinator kan hem bij wijze van uitzondering een aanvullende of vervangende opdracht geven (reparatie). Hierbij kan worden gedacht aan iemand die alle practicumopdrachten met een goed resultaat heeft afgelegd, maar de eindtoets uiteindelijk niet met een voldoende afsluit. Artikel 9.6, lid 1 heeft betrekking op het creëren van een extra tentamenkans voor die student waarbij het achterwege laten hiervan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule). Gedacht kan worden aan de student die ter afronding van zijn bachelor nog
4›6
1 vak moet behalen, waarvoor hij bij de reguliere tentamenkansen is gezakt, terwijl hij hierdoor een aanzienlijke studievertraging dreigt op te lopen. In artikel 9.4, lid 1 is vastgelegd dat een scriptie uitsluitend voor 1 opleiding kan ‘meetellen’. Indien 2 opleidingen zodanige overeenkomst vertonen dat in beginsel met 1 scriptie kan worden voldaan aan de eindtermen van beide opleidingen, wordt dat met dit artikel uitgesloten. In artikel 9.7 is expliciet opgenomen dat t.a.v. een onderdeel elders, de Examencommissie van dat onderdeel elders bevoegd is. Bijvoorbeeld, een student Scheikunde (faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen) volgt een keuze-onderdeel bij de opleiding Rechtsgeleerdheid (faculteit Rechtsgeleerdheid). De Examencommissie van de eigen opleiding (i.c. Scheikunde) dient het onderdeel goed te keuren als keuze-onderdeel binnen het curriculum van de opleiding. Als de student echter een extra tentamenkans wil vanwege persoonlijke omstandigheden, is de Examencommissie van het keuze-onderdeel bevoegd (i.c. van de opleiding Rechtsgeleerdheid). Artikel 9.15 betreffende de Examencommissie is toegevoegd ter informatie aan studenten. In de Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs is bepaald dat personen met een managementfunctie die een financiële verantwoordelijkheid binnen de instelling dragen geen zitting mogen nemen in de Examencommissie. Deze bepaling gaat per 1 september 2014 in. Verder stelt voornoemde wet verplicht dat elke examencommissie een extern deskundige als lid heeft, d.w.z. van buiten de opleiding. De externen kunnen worden gezocht binnen de instelling; een vakgenoot van een andere discipline, een expert van een kennisinstituut of een beleidsmedewerker uit de centrale of facultaire staf. Externen kunnen ook afkomstig zijn van buiten de instelling; uit het werkveld, uit een andere instelling of uit een extern bureau of organisatie zoals een advocatenkantoor, adviesbureau etc1. Het opnemen van een externe deskundige als lid van de Examencommissie zal verplicht worden per 1 september 2015. In artikel 9.16 zijn de begrippen fraude en plagiaat gedefinieerd en is vermeld wat de rol van de Examencommissie hierbij is. In artikel 9.17 is verwoord wat het Iudicium Abeundi is en wie hierbij een rol spelen, onder verwijzing naar de Regeling Inschrijving en Collegegeld (RIC). Paragraaf 10 - Examen van de opleiding (Voorheen samengevoegd met tentamens van de opleiding) In artikel 10.1, lid 7 is de verplichting opgenomen dat afsluitende examens, ofwel eindwerkstukken, minimaal 7 jaar moeten worden bewaard. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van de opleiding in ieder geval beoordeeld kan worden over de gehele periode van de vorige accreditatie. In artikel 9.4 lid 2 m.b.t. de scriptie wordt hiernaar verwezen. Omdat veel studenten in de zomer hun eindwerkstukken afronden en het van belang is dat deze
1
5›6
Memorie van Toelichting, Kamerstuk 33472, nr. 3, pag. 13.
eindwerkstukken worden bewaard, treedt deze verplichting in werking per 1 juni 2014 o.g.v. de Wet verhoging kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs. Artikel 10.4, lid 6 is nieuw en gebaseerd op ervaringen met fraudegevallen.
Als bijlagen bij de OER worden bijgevoegd: 1. Overzicht met gelijkwaardige opleidingen; 2. Contacturen; 3. Verwante CROHO-opleidingen; 4. Facultaire minoren.
6›6