Capita selecta
Toekomstige verfijning van diagnostiek en therapie met DNA-microarrays. II. Toepassingen s.c.linn, m.van de rijn en g.giaccone De belangrijkste toepassingen van DNA-microarrays in de geneeskunde zijn te herleiden tot drie verschillende moleculaire analysen. In dit artikel gaan wij in op de klinische bruikbaarheid van deze drie toepassingen van DNA-microarrays. Voor details omtrent technische aspecten en data-analyse wordt de lezer verwezen naar het eerste deel van deze serie.1 De eerste toepassing betreft genexpressieanalyse. Hiertoe wordt RNA geïsoleerd uit te onderzoeken weefsels, zoals tumoren. Het RNA laat men reageren met de DNA-microarray. Dit geeft informatie over het expressieniveau van vrijwel alle genen in het genoom en wordt ook wel de ‘moleculaire signatuur’, ‘vingerafdruk’ of het ‘genexpressieprofiel’ van een weefsel genoemd. Deze informatie kan nuttig zijn voor verfijning van de huidige diagnostiek en voor het vinden van nieuwe aangrijpingspunten voor therapie. De tweede toepassing is genotypering met behulp van een specifiek soort microarray, ook wel ‘single-nucleotidepolymorfisme(SNP)-chip’ genoemd. Men isoleert genomisch DNA uit bijvoorbeeld normale witte bloedcellen, knipt het in stukjes met behulp van een restrictieenzym en laat dit reageren met de SNP-chip. Een SNP is een verandering van één basenpaar in een gen, die soms invloed kan hebben op de werking van het genproduct. SNP’s worden, in tegenstelling tot mutaties, beschouwd als normale variaties in het genoom. Omdat ze verspreid over het hele genoom voorkomen, zijn ze te gebruiken als genetische markers. Met de microarrayanalyse verkrijgt men een individueel SNP-patroon; variaties in deze patronen zijn informatief ten aanzien van de kans op een bepaalde ziekte of (bij)werking van een geneesmiddel. In de derde plaats kunnen microarrays gebruikt worden voor het sequencen van een bepaalde mutatie in een gen waarvan de normale sequentie bekend is. Zo zou men een microarray kunnen samenstellen waarmee men kan screenen op kiembaanmutaties in verschillende tumorsuppressorgenen. Hiermee kan het individuele risico op bepaalde vormen van kanker ingeschat worden. Andere voorbeelden zijn een chip die screent op monogenetische neurologische ziekten of een chip die het aantal aangedane genen in een genetisch complexe ziekte Stanford University Medical Center, afd. Pathologie, Stanford, Calif., VS. Mw.dr.S.C.Linn, internist (thans: Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam); dr.M.van de Rijn, patholoog. VU Medisch Centrum, afd. Geneeskundige Oncologie, Postbus 7075, 1007 MB Amsterdam. Prof.dr.G.Giaccone, internist-oncoloog. Correspondentieadres: prof.dr.G.Giaccone (
[email protected]).
800
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 26 april;147(17)
Zie ook het artikel op bl. 795. samenvatting – De belangrijkste (toekomstige) toepassingen van DNA-microarrays in de geneeskunde berusten op 3 verschillende moleculaire analysen: genexpressieanalyse, genotypering met een specifiek soort microarray (single-nucleotidepolymorfisme(SNP)chip), en sequencen van een bekende genmutatie. – Bij genexpressieanalyse wordt de ‘moleculaire signatuur’ van weefsel onderzocht door weefsel-RNA te laten reageren met een DNA-microarray. Deze informatie kan nuttig zijn voor verfijning van ziekteclassificaties of diagnostiek, en voor het vinden van nieuwe aangrijpingspunten voor therapie. – Bij genotypering laat men genomisch DNA dat in stukjes is geknipt, reageren met een SNP-chip, om een individueel SNPpatroon te verkrijgen. Een SNP is een verandering van één basenpaar in een gen, die soms invloed kan hebben op de werking van het genproduct. Variaties zijn geen mutaties; ze geven informatie over de kans op een bepaalde ziekte of (bij)werking van een geneesmiddel. – Door het sequencen van een bepaalde mutatie in een gen waarvan de normale sequentie bekend is, kan men screenen op erfelijke afwijkingen. Hiermee kan het individuele risico op bepaalde vormen van kanker of monogenetische neurologische ziekten ingeschat worden.
inventariseert. De moleculaire diagnostiek in erfelijkheidsonderzoek zal hiermee verfijnd en versneld kunnen worden. genexpressieanalyse Verfijning van huidige ziekteclassificaties. Ziekteclassificaties zijn gebaseerd op de klinische presentatie en het beloop van het ziektebeeld, en worden ondersteund door de pathologische anatomie (PA) met morfologische, immunohistochemische, moleculair-genetische en elektronenmicroscopische data. Met de komst van geavanceerde technieken zijn deze classificaties de afgelopen 50 jaar sterk verbeterd. Toch zijn er nog steeds patiënten die over- of onderbehandeld worden, onder meer doordat hun klinische en/of PA-diagnose onterecht een slechte of goede prognose suggereert. Dit geldt in het bijzonder voor patiënten met kanker, een ziekte gekenmerkt door genetische heterogeniteit, iets waarmee in de huidige ziekteclassificaties nauwelijks rekening gehouden wordt. Verscheidene onderzoekers hebben aangetoond dat met behulp van genexpressieprofielen binnen een patiëntengroep met dezelfde klinische en/of PA-diagnose twee of meer klinisch relevante subgroepen onderscheiden kunnen worden.2-5 In geval van borstkanker en diffuus grootcellig B-cel-non-
Hodgkin-lymfoom worden inmiddels chips voor de klinische praktijk ontwikkeld ter identificatie van prognostisch ongunstige subgroepen. Deze chips zullen in de nabije toekomst ingezet worden als hulpmiddel bij de therapiekeuze. Genexpressieprofielen van maligniteiten met bekende diagnose kunnen ook gebruikt worden om aan moeilijk te classificeren maligniteiten en metastasen de juiste diagnose toe te kennen (leukemie; kleine, ronde, blauwcellige maligne tumoren van de kinderleeftijd; diverse carcinomen).6-9 Tot slot hebben verschillende publicaties een bijdrage geleverd aan het in kaart brengen van transcriptomen van diverse vormen van kanker10-19 en ziekten als Alzheimer,20 multiple sclerose21 en schizofrenie (een transcriptoom is het totaal van mRNA’s dat tot expressie kan worden gebracht door een cel of een verzameling van cellen (weefsel)).22 Deze studies zijn pionierstudies te noemen, verricht met materiaal van relatief weinig patiënten. Uiteindelijk hoopt men in 5 à 10 jaar een wereldwijde, gemeenschappelijke microarraydatabase te hebben, die voor bevoegde personen toegankelijk is via het internet en die bestaat uit genexpressieprofielen van vele duizenden patiënten, compleet met diagnose, behandeling en ziektebeloop.23 Door het genexpressieprofiel van de eigen patiënt in te voeren in de database, kan men zien met welk genexpressieprofiel het de meeste gelijkenis vertoont, en welke behandeling voor een dergelijk genexpressieprofiel de beste resultaten gaf. De hypothese is dat deze strategie tot betere behandelingsresultaten zal leiden. Identificatie van nieuwe aangrijpingspunten voor therapie. Door maligniteiten genoomwijd in kaart te brengen, denkt men de genen te kunnen vinden die per type maligniteit een cruciale rol spelen in bijvoorbeeld groei, angiogenese en uitzaaiing. De verwachting is dat men met deze kennis efficiënte geneesmiddelen kan ontwikkelen, gericht tegen die cruciale genen. Daarnaast hoopt men met behulp van DNA-microarraytechnologie de tumoren te identificeren die gevoelig zijn voor bepaalde cytostatica24 25 of voor recent ontwikkelde doelgerichte therapieën. Voorbeelden van deze laatste zijn onder andere therapieën met imatinib (voorheen STI571), gericht tegen verscheidene tyrosinekinasen,26 en de verbindingen die interfereren met de groeistimulerende signalen van de epidermale groeifactorreceptor (EGFR) (onder andere cetuximab en ZD1839; beide zijn niet in Nederland geregistreerd).27 Imatinib heeft al indrukwekkende resultaten geboekt bij de behandeling van chronische myeloïde leukemie28 29 en gastro-intestinale stromale tumor, een zeldzame vorm van sarcoom.30 31 De met EGFR interfererende middelen zijn in combinatie met standaardchemotherapie veelbelovend gebleken in pilotstudies betreffende niet-kleincellig longcarcinoom en hoofd-halstumoren.32 33 Hierna volgt een tweetal voorbeelden om de hierboven genoemde toepassingen van DNA-microarraytechnologie nader toe te lichten. St. Croix et al. vergeleken genexpressieprofielen van endotheel verkregen uit normaal en maligne colonweefsel en vonden 46 transcripten die verhoogd tot expressie kwamen in het tumorgerelateerde endotheel.34 Deze transcripten zouden gebruikt
kunnen worden als doelen voor het ontwikkelen van nieuwe angiogeneseremmers.35 MacDonald et al. vergeleken transcripten van binnen het centraal zenuwstelsel uitgezaaid medulloblastoom met lokaal groeiend medulloblastoom en vonden onder andere relatieve overexpressie van ‘platelet derived’-groeifactorreceptor alfa (PDGFRA) in de uitgezaaide tumoren. In een onafhankelijke set van 20 medulloblastomen (6 uitgezaaid, 14 lokaal) werd deze bevinding met immunohistochemie bevestigd. Vervolgens toonde men in vitro aan dat antiPDGFRA-antilichamen celmigratie inhibeerden van een medulloblastoomcellijn die in vivo metastaseert. Mogelijk zou het hiervoor genoemde STI571, dat onder andere PDGFR als aangrijpingspunt heeft, ingezet kunnen worden bij de behandeling van medulloblastoom.36 genotypering Microarrays en klinische genetica. SNP’s worden gedefinieerd als enkelvoudige basenpaarposities in genomisch DNA van normale individuen, waarvoor verschillende sequentiealternatieven bestaan (figuur).37 SNP’s worden onder andere gebruikt in ‘linkage disequilibrium’-studies (‘linkage disequilibrium’ houdt in dat een variant die gerelateerd is aan een ziekte niet de oorzaak is van de ziekte, maar samenhangt met een andere mutatie).38-40 Stel, er is een nog onontdekt gen X met mutatie Y verantwoordelijk voor ziekte Z. Nu blijkt dat met het overerven van dat gemuteerde gen in de regel ook één of enkele SNP’s die vlak in de buurt van dat gen liggen, overerven. Ze segregeren tijdens meiotische recombinatie meestal mee met het gemuteerde gen. Indien men nu het genoomwijde SNP-profiel van honderden mensen met de ziekte Z vergelijkt met het SNPprofiel van een gezonde controlegroep, dan zullen de SNP’s die tezamen overerven met het gemuteerde gen statistisch significant vaker gevonden worden bij de zieke groep dan bij de gezonde groep. Op deze manier kan men het gebied waar het ziekmakende gen ligt bijvoorbeeld verkleinen van 3 × 109 basenparen (het totale humane genoom) tot een gebied van ongeveer 105 basenparen. De bruikbaarheid van oligonucleotidearrays voor het in kaart brengen van SNP’s is inmiddels aangetoond.41 Het inzetten van oligonucleotidearrays in SNP-linkagedisequilibriumstudies zal ontwikkelingen in de klinische genetica enorm versnellen.42 Met het oog op de toe-
a
b Een voorbeeld van een single-nucleotidepolymorfisme (SNP), een variant in overigens identieke DNA-sequenties: de getoonde sequenties zijn identiek op 1 basenpaar na: een T-A in (a) en een C-G in (b).37 Ned Tijdschr Geneeskd 2003 26 april;147(17)
801
komstige klinische implicaties van SNP’s wordt gewerkt aan een SNP-database van het humane genoom (http://snp.cshl.org).43 Arrays, SNP’s en therapie op maat. In het bovenstaande voorbeeld kan het nog onontdekte gen X met mutatie Y ook verantwoordelijk zijn voor bijvoorbeeld een ongewenste bijwerking van een geneesmiddel. Met microarrays verkregen SNP-profielen zullen dan ook ingezet kunnen worden bij het voorschrijven van geneesmiddelen. In geval van fase-II-onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen zou men genoomwijde SNP-linkagedisequilibriumpatronen kunnen correleren aan effectiviteit-toxiciteitprofielen.42 Op basis van geïdentificeerde SNP-patronen zou men vervolgens specifieke arrays kunnen ontwerpen voor het selecteren van patiënten voor fase-III-studies.42 Met deze benadering is karakterisering van de verantwoordelijke genen niet meer nodig; het SNP-patroon is voldoende. Met dezelfde strategie zou men postmarketing surveillance van geneesmiddelen waardevoller kunnen maken. Van vele duizenden patiënten die een bepaald middel krijgen voorgeschreven, zou men geanonimiseerde DNA-monsters kunnen verzamelen. Zodra voor enkele patiënten een zeldzame bijwerking gemeld is, kan men het genoomwijde SNPprofiel van deze patiënten vergelijken met die van een groep patiënten die geen bijwerkingen ervaarden, waardoor een specifiek SNP-profiel geïdentificeerd kan worden dat samenhangt met die bepaalde bijwerking.42 Deze ontwikkelingen, ook wel farmacogenetica genoemd, introduceren een nieuw paradigma in het farmaceutisch denken; niet meer 1 medicijn ontwikkelen voor allen, maar veel verschillende, zeer effectieve medicijnen voor genetisch diverse patiëntengroepen. Twee aspecten moeten daarbij van elkaar onderscheiden worden: (a) de genetische variaties die van invloed zijn op de farmacokinetiek en -dynamiek van een geneesmiddel (toxiciteit/effectiviteit); en (b) de verschillende genetische oorzaken die aan één klinisch ziektebeeld (bijvoorbeeld hypertensie, borstkanker) ten grondslag kunnen liggen en mogelijk verschillende behandelingen behoeven (effectiviteit).44 SNP’s kunnen dus een hulpmiddel zijn bij het voorschrijven van geneesmiddelen aan de individuele patiënt. Hoe kan men zich dat voorstellen? SNP’s hebben een gemiddelde frequentie in het genoom van 1 per 1000 basenparen, wat uiteindelijk neerkomt op ongeveer 100.000 verschillende aminozuren wanneer twee proteomen van willekeurige individuen naast elkaar gelegd worden.37 Deze variaties in aminozuren kunnen een effect hebben op bijvoorbeeld de werkzaamheid van enzymen. Veel enzymen zijn betrokken bij de distributie, de metabolisering en de klaring van geneesmiddelen. Het cytochroom-P450-2D6(CYP2D6)-gen bijvoorbeeld kent polymorfismen waardoor het enzym nauwelijks meer werkt. CYP2D6 is betrokken bij de metabolisering van vele medicijnen, onder andere fluoxetine, tricyclische antidepressiva, anti-arrhythmica, β-blokkers en codeïne.45 46 Een dergelijk polymorfisme vraagt om aanpassing van dosering of verandering van geneesmiddel. 802
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 26 april;147(17)
Daarnaast kunnen aminozuurvariaties in het aangrijpingspunt van een geneesmiddel de werkzaamheid van dat geneesmiddel beïnvloeden.44 Een voorbeeld hiervan is een polymorfisme in de β2-adrenerge receptor, dat meespeelt in de gevoeligheid voor β-agonisten in de behandeling van kinderen met astma.47 Naast de hiervoor genoemde monogenetische varianten, wordt het effectiviteit-toxiciteitprofiel van geneesmiddelen vaker bepaald door een combinatie van genpolymorfismen. In de toekomst zullen oligonucleotidearrays met diagnosespecifieke SNP’s beschikbaar zijn, waarmee polymorfismen gescreend kunnen worden die de werkzaamheid en het bijwerkingprofiel van de voor die diagnose geïndiceerde geneesmiddelen beïnvloeden.42 Zo zal voor de individuele patiënt op basis van zijn of haar DNA-polymorfismen, in combinatie met bijkomende klinische factoren, het geschiktste geneesmiddel gekozen kunnen worden. sequencen van bekende genmutaties Het screenen van DNA op bekende genmutaties zou van nut kunnen zijn voor (a) het vaststellen van genetische predispositie voor bepaalde ziekten, waarbij door verschillende maatregelen (leefregels, medicijnen, medische controles) de kans op (overlijden aan) de ziekte verkleind wordt; (b) het vaststellen van dragerschap van een bepaalde erfelijke ziekte met daaraan gekoppelde reproductieve adviezen; (c) prenatale diagnostiek. Het direct sequencen van genen is een arbeidsintensieve bezigheid die relatief veel tijd kost. Met oligonucleotidearrays zou DNA-screeningsonderzoek aanzienlijk versneld kunnen worden. Verwacht wordt dat in de toekomst met behulp van arrays risicoprofielen verkregen kunnen worden ten aanzien van ziekten als diabetes mellitus, hypertensie, atherosclerose, emfyseem, hemochromatose en verschillende vormen van kanker.48 49 In feite betreft DNA-screening een prescreening. Deze dient ter identificatie van hoogrisicogroepen in de populatie. In hoeverre men deze screeningsmethode ook daadwerkelijk in de klinische praktijk zal introduceren, hangt onder meer af van de sensitiviteit van de screeningstest, de mogelijkheid tot medische interventie, de daarmee bereikte reductie in morbiditeit en sterfte, en de kosten-batenanalyse.50 51 De sensitiviteit van de screeningstest betekent in deze context het juist inschatten van het levenslange risico op het krijgen van de aandoening. Dit is niet altijd eenvoudig. Voor ‘breast cancer’(BRCA)1- of BRCA2-dragerschap is recent uiteengezet dat de risico-inschattingen te hoog zijn, omdat een selectiebias bestaat voor het volgen van BRCA1- of BRCA2-dragers uit families met een hoge prevalentie van borst- en/of ovariumkanker. Additionele onbekende genetische factoren en/of gedeelde omgevingsfactoren veroorzaken een te hoge inschatting van het risico.52 Waarschijnlijk zullen klinische risicofactoren, zoals een positieve familieanamnese, verdisconteerd moeten worden in de bepaling van het uiteindelijke risico. Tot slot zullen er oligonucleotidearrays ontwikkeld kunnen worden voor het testen op dragerschap van bepaalde ziekten, zoals cystische fibrose, lysosomale stapelingsziek-
ten, glycogeenstapelingsziekten, chorea van Huntington, spierdystrofieën, en fragiele-X-syndroom. Deze informatie zou gebruikt kunnen worden voor het formuleren van adviezen ten aanzien van reproductie. Dezelfde chips zou men natuurlijk ook kunnen gebruiken voor prenatale diagnostiek.53 conclusies De afgelopen decennia is veel bekend geworden over de invloed van de genetische constitutie op ziekte en gezondheid. Tot op heden was het niet mogelijk om deze genetische kennis te gebruiken in de dagelijkse medische praktijk door het ontbreken van een snelle, genoomwijde screeningstest. Vaak werd pas achteraf een genetische test ingezet naar aanleiding van een klinisch beeld. Met de komst van microarrays zullen wij eindelijk een krachtig instrument in handen hebben om preventieve geneeskunde te bedrijven. Nog voor het manifest worden van ziekten zullen wij risicoprofielen kunnen bepalen, eventueel uitmondend in leefregels, periodieke controleonderzoeken en preventieve medicatie. Microarrays zullen ingezet kunnen worden bij de keuze van het geneesmiddel dat het meest effectief en het minst toxisch is voor de individuele patiënt. In de klinische genetica zullen microarrays de moleculaire diagnostiek enorm versnellen. Klinisch genetici zullen geconfronteerd worden met een ethisch dilemma als zij over meer informatie beschikken dan waar de patiënt om gevraagd heeft. Microarrays zullen gebruikt worden voor verfijning van diagnostiek en als hulpmiddel bij therapiekeuze. De eerste klinische toepassingen van microarrays zullen waarschijnlijk binnen enkele jaren een feit zijn binnen de medische oncologie en de klinische genetica. De introductie van farmacogenetische chips zal waarschijnlijk iets langer op zich laten wachten. Uiteindelijk zullen kosten-batenanalysen de definitieve plaats van microarrays in de dagelijkse klinische praktijk bepalen. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: mw.dr.S.C.Linn ontving ondersteuning van de Nederlandse Kankerbestrijding/Koningin Wilhelminafonds in de vorm van een ‘research fellowship’.
that can sometimes influence the function of the gene product. SNPs are considered to be variations in the genome and should be distinguished from mutations. These variations can for instance provide information about the probability of a certain disease, or the effectiveness or side effect of a certain drug. – Sequencing well characterized genes to search for mutations is used to screen for genetic abnormalities. This process can be accelerated with the aid of oligonucleotide arrays. With this tool an individual’s risk of developing certain forms of cancer or monogenetic diseases can be estimated.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
abstract Novel approaches; improved diagnostics and therapeutics with DNA microarrays. II. Applications – The most important (future) applications of DNA microarrays in medicine are based on three different molecular analyses: gene expression analysis, genotyping with a specific type of microarray (single nucleotide polymorphism chip (SNP chip)), and DNA sequencing to search for a well-known mutation in a certain gene. – With gene expression analysis one can obtain a ‘molecular signature’ of a tissue by allowing tissue RNA to react with a DNA microarray. This information may help to refine disease classifications, to guide the choice of therapy and to find new therapeutic targets. – Genotyping utilizes genomic DNA that, after digestion, reacts with a SNP chip to obtain an individual SNP pattern. An SNP is a change of a single base pair within a gene sequence
14
15
16
17
literatuur Linn SC, Rijn M van de, Giaccone G. Toekomstige verfijning van diagnostiek en therapie met DNA-microarrays. I. Technologie en data-analyse. Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147:795-9. Alizadeh AA, Eisen MB, Davis RE, Ma C, Lossos IS, Rosenwald A, et al. Distinct types of diffuse large B-cell lymphoma identified by gene expression profiling. Nature 2000;403:503-11. Rosenwald A, Wright G, Chan WC, Connors JM, Campo E, Fisher RI, et al. The use of molecular profiling to predict survival after chemotherapy for diffuse large-B-cell lymphoma. N Engl J Med 2002;346:1937-47. Bittner M, Meltzer P, Chen Y, Jiang Y, Seftor E, Hendrix M, et al. Molecular classification of cutaneous malignant melanoma by gene expression profiling. Nature 2000;406:536-40. Veer LJ van ’t, Dai H, Vijver MJ van de, He YD, Hart AA, Mao M, et al. Gene expression profiling predicts clinical outcome of breast cancer. Nature 2002;415:530-6. Golub TR, Slonim DK, Tamayo P, Huard C, Gaasenbeek M, Mesirov JP, et al. Molecular classification of cancer: class discovery and class prediction by gene expression monitoring. Science 1999; 286:531-7. Khan J, Wei JS, Ringner M, Saal LH, Ladanyi M, Westermann F, et al. Classification and diagnostic prediction of cancers using gene expression profiling and artificial neural networks. Nat Med 2001;7: 673-9. Su AI, Welsh JB, Sapinoso LM, Kern SG, Dimitrov P, Lapp H, et al. Molecular classification of human carcinomas by use of gene expression signatures. Cancer Res 2001;61:7388-93. Giordano TJ, Shedden KA, Schwartz DR, Kuick R, Taylor JM, Lee N, et al. Organ-specific molecular classification of primary lung, colon, and ovarian adenocarcinomas using gene expression profiles. Am J Pathol 2001;159:1231-8. Perou CM, Sorlie T, Eisen MB, Rijn M van de, Jeffrey SS, Rees CA, et al. Molecular portraits of human breast tumours. Nature 2000; 406:747-52. Garber ME, Troyanskaya OG, Schluens K, Petersen S, Thaesler Z, Pacyna-Gengelbach M, et al. Diversity of gene expression in adenocarcinoma of the lung. Proc Natl Acad Sci USA 2001;98:13784-9. Dhanasekaran SM, Barrette TR, Ghosh D, Shah R, Varambally S, Kurachi K, et al. Delineation of prognostic biomarkers in prostate cancer. Nature 2001;412:822-6. Okabe H, Satoh S, Kato T, Kitahara O, Yanagawa R, Yamaoka Y, et al. Genome-wide analysis of gene expression in human hepatocellular carcinomas using cDNA-microarray: identification of genes involved in viral carcinogenesis and tumor progression. Cancer Res 2001;61:2129-37. Chen X, Cheung ST, So S, Fan ST, Barry C, Higgins J, et al. Gene expression patterns in human liver cancers. Mol Biol Cell 2002;13: 1929-39. Welsh JB, Zarrinkar PP, Sapinoso LM, Kern SG, Behling CA, Monk BJ, et al. Analysis of gene expression profiles in normal and neoplastic ovarian tissue samples identifies candidate molecular markers of epithelial ovarian cancer. Proc Natl Acad Sci USA 2001; 98:1176-81. Nielsen TO, West RB, Linn SC, Alter O, Knowling MA, O’Connell JX, et al. Molecular characterisation of soft tissue tumours: a gene expression study. Lancet 2002;359:1301-7. Watson MA, Perry A, Budhjara V, Hicks C, Shannon WD, Rich KM. Gene expression profiling with oligonucleotide microarrays distinguishes World Health Organization grade of oligodendrogliomas. Cancer Res 2001;61:1825-9.
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 26 april;147(17)
803
18
19
20
21
22
23
24
25
26 27 28
29
30
31
32
33
34
Rickman DS, Bobek MP, Misek DE, Kuick R, Blaivas M, Kurnit DM, et al. Distinctive molecular profiles of high-grade and lowgrade gliomas based on oligonucleotide microarray analysis. Cancer Res 2001;61:6885-91. Armstrong SA, Staunton JE, Silverman LB, Pieters R, Boer ML den, Minden MD, et al. MLL translocations specify a distinct gene expression profile that distinguishes a unique leukemia. Nat Genet 2002;30:41-7. Ginsberg SD, Hemby SE, Lee VM, Eberwine JH, Trojanowski JQ. Expression profile of transcripts in Alzheimer’s disease tanglebearing CA1 neurons. Ann Neurol 2000;48:77-87. Lock C, Hermans G, Pedotti R, Brendolan A, Schadt E, Garren H, et al. Gene-microarray analysis of multiple sclerosis lesions yields new targets validated in autoimmune encephalomyelitis. Nat Med 2002;8:500-8. Mirnics K, Middleton FA, Marquez A, Lewis DA, Levitt P. Molecular characterization of schizophrenia viewed by microarray analysis of gene expression in prefrontal cortex. Neuron 2000;28: 53-67. Brazma A, Hingamp P, Quackenbush J, Sherlock G, Spellman P, Stoeckert C, et al. Minimum information about a microarray experiment (MIAME) – toward standards for microarray data. Nat Genet 2001;29:365-71. Scherf U, Ross DT, Waltham M, Smith LH, Lee JK, Tanabe L, et al. A gene expression database for the molecular pharmacology of cancer. Nat Genet 2000;24:236-44. Butte AJ, Tamayo P, Slonim D, Golub TR, Kohane IS. Discovering functional relationships between RNA expression and chemotherapeutic susceptibility using relevance networks. Proc Natl Acad Sci USA 2000;97:12182-6. Buchdunger E, Matter A, Druker BJ. Bcr-Abl inhibition as a modality of CML therapeutics. Biochim Biophys Acta 2001;1551:M11-8. Mendelsohn J, Baselga J. The EGF receptor family as targets for cancer therapy. Oncogene 2000;19:6550-65. Druker BJ, Talpaz M, Resta DJ, Peng B, Buchdunger E, Ford JM, et al. Efficacy and safety of a specific inhibitor of the BCR-ABL tyrosine kinase in chronic myeloid leukemia. N Engl J Med 2001; 344:1031-7. Druker BJ, Sawyers CL, Kantarjian H, Resta DJ, Reese SF, Ford JM, et al. Activity of a specific inhibitor of the BCR-ABL tyrosine kinase in the blast crisis of chronic myeloid leukemia and acute lymphoblastic leukemia with the Philadelphia chromosome. N Engl J Med 2001;344:1038-42. Joensuu H, Roberts PJ, Sarlomo-Rikala M, Andersson LC, Tervahartiala P, Tuveson D, et al. Effect of the tyrosine kinase inhibitor STI571 in a patient with a metastatic gastrointestinal stromal tumor. N Engl J Med 2001;344:1052-6. Oosterom AT van, Judson I, Verweij J, Stroobants S, Donato di Paola E, Dimitrijevic S, et al. Safety and efficacy of imatinib (STI571) in metastatic gastrointestinal stromal tumours: a phase I study. Lancet 2001;358:1421-3. Ciardiello F, Tortora G. A novel approach in the treatment of cancer: targeting the epidermal growth factor receptor. Clin Cancer Res 2001;7:2958-70. Shin DM, Donato NJ, Perez-Soler R, Shin HJ, Wu JY, Zhang P, et al. Epidermal growth factor receptor-targeted therapy with C225 and cisplatin in patients with head and neck cancer. Clin Cancer Res 2001;7:1204-13. St. Croix B, Rago C, Velculescu V, Traverso G, Romans KE, Montgomery E, et al. Genes expressed in human tumor endothelium. Science 2000;289:1197-202.
35
36
37 38
39
40
41
42 43
44 45
46
47
48
49
50 51 52
53
Kerbel RS. Clinical trials of antiangiogenic drugs: opportunities, problems, and assessment of initial results. J Clin Oncol 2001;19(18 Suppl):45S-51S. MacDonald TJ, Brown KM, LaFleur B, Peterson K, Lawlor C, Chen Y, et al. Expression profiling of medulloblastoma: PDGFRA and the RAS/MAPK pathway as therapeutic targets for metastatic disease. Nat Genet 2001;29:143-52. Brookes AJ. The essence of SNPs. Gene 1999;234:177-86. Martin ER, Lai EH, Gilbert JR, Rogala AR, Afshari AJ, Riley J, et al. SNPing away at complex diseases: analysis of single-nucleotide polymorphisms around APOE in Alzheimer disease. Am J Hum Genet 2000;67:383-94. Rioux JD, Daly MJ, Silverberg MS, Lindblad K, Steinhart H, Cohen Z, et al. Genetic variation in the 5q31 cytokine gene cluster confers susceptibility to Crohn disease. Nat Genet 2001;29:223-8. McCarthy LC, Hosford DA, Riley JH, Bird MI, White NJ, Hewett DR, et al. Single-nucleotide polymorphism alleles in the insulin receptor gene are associated with typical migraine. Genomics 2001; 78:135-49. Hacia JG, Fan JB, Ryder O, Jin L, Edgemon K, Ghandour G, et al. Determination of ancestral alleles for human single-nucleotide polymorphisms using high-density oligonucleotide arrays. Nat Genet 1999;22:164-7. Roses AD. Pharmacogenetics and the practice of medicine. Nature 2000;405:857-65. Sachidanandam R, Weissman D, Schmidt SC, Kakol JM, Stein LD, Marth G, et al. A map of human genome sequence variation containing 1.42 million single nucleotide polymorphisms. The International SNP Map Working Group. Nature 2001;409:928-33. Evans WE, Relling MV. Pharmacogenomics: translating functional genomics into rational therapeutics. Science 1999;286:487-91. Marez D, Legrand M, Sabbagh N, Guidice JM, Spire C, Lafitte JJ, et al. Polymorphism of the cytochrome P450 CYP2D6 gene in a European population: characterization of 48 mutations and 53 alleles, their frequencies and evolution. Pharmacogenetics 1997;7:193-202. Richelson E. Pharmacokinetic drug interactions of new antidepressants: a review of the effects on the metabolism of other drugs. Mayo Clin Proc 1997;72:835-47. Martinez FD, Graves PE, Baldini M, Solomon S, Erickson R. Association between genetic polymorphisms of the beta2-adrenoceptor and response to albuterol in children with and without a history of wheezing. J Clin Invest 1997;100:3184-8. Wen WH, Bernstein L, Lescallett J, Beazer-Barclay Y, SullivanHalley J, White M, et al. Comparison of TP53 mutations identified by oligonucleotide microarray and conventional DNA sequence analysis. Cancer Res 2000;60:2716-22. Hacia JG, Brody LC, Chee MS, Fodor SP, Collins FS. Detection of heterozygous mutations in BRCA1 using high density oligonucleotide arrays and two-colour fluorescence analysis. Nat Genet 1996; 14:441-7. Hakama M. Cancer screening for medical oncologists: definitions and aims. Ann Oncol 2002;13 Suppl 4:185-8. Wilson J, Jungner G. Principles and practice of screening for disease. WHO Public Health Paper 34. Genève: WHO; 1968. Begg CB. On the use of familial aggregation in population-based case probands for calculating penetrance. J Natl Cancer Inst 2002; 94:1221-6. Brenner C, Cohen J. The genetic revolution in artificial reproduction: a view of the future. Hum Reprod 2000;15 Suppl 5:111-6. Aanvaard op 12 november 2002
Bladvulling Schoone straten Londen. – De County Council van Londen heeft bepaald, dat niemand, op boete van ten hoogste 2 P. St, straten of andere openbare of voor het publiek toegankelijke plaatsen mag verontreinigen door te spuwen, papieren of ander afval van wel-
804
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 26 april;147(17)
ken aard ook neder te werpen of voor mensch en dier gevaarlijk mag maken door glasscherven of andere scherpe voorwerpen. (Berichten Buitenland. Ned Tijdschr Geneeskd 1903;47II:207.)