NEDERLANDS PG 001 002 003 004 005 006 007 008 009 010 011 012 013 014 015 016 017 018 019 020 021 022 023 024 025 026 027 028 029 030 031 032 033 034 035 036 037 038 039 040 041 042 043 044 045 046 047 048 049 050
NÉERLANDAIS
TITEL / TITRE ARTISTE(S) 24 rozen Toon Hermans Aan de Amsterdamse grachten Wim Sonneveld Aan de oever van de Rotte Af en toe gaan pa en moe Heleentje van Capelle Als ik toch eens rijk was Lex Goudsmit Als je voor een dubbeltje geboren bent Louis Davids Annabel Hans de Booij As ’t effe kan Lex Goudsmit Ballade voor de vriendinnen van een nacht Armand Ben ik te min Armand Beneden alle peil Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Bij de marine Dorus Bloemen Guus Meeuwis Café Herman van Veen Cis Verdonk Gerard van Maasakkers Daar bij die molen Johnny Hoes / Mary Servaas Daar zaten zeven kikkertjes Dat tedere gevoel Herman van Veen De aarde Urbanus (van Anus) De clown Ben Cramer De eerste keer Doe maar De eeuwige soldaat Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh De glimlach van ’n kind Willie Alberti De laatste keer Jaap Fisher(Visser) De monniken Jaap Fisher(Visser) De Noordzee (The Golden Vanity) Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh De nozem en de non Cornelis Vreeswijk De troebadoer Lenny Kuhr De vrienden van vroeger Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh De weg Guus Meeuwis De zoete oorlog van het minnen Herman van Veen Dodenrit Drs. P Dodenrit (vervolg) Drs. P Een bakske vol met stro Urbanus (van Anus) Een meisje van zestien Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Een rustige ouwe dag Urbanus (van Anus) Een vriend zien huilen Herman van Veen Élégie prénatale Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Er hangt een paardenhoofdstel aan de muur Kilima Hawaiia Er is leven na de dood Freek de Jonge Er komen andere tijden Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Even aan mijn moeder vragen Bloem Griep Gerard van Maasakkers Hé, kleine meid Herman van Veen Hebben en houwen Herman van Veen Hee gaode mee Gerard van Maasakkers Het dorp Wim Sonneveld Het is altijd lente in de ogen van de tandartassistente Peter de Koning Het is een nacht Guus Meeuwis Het kleine café aan de haven Vader Abraham
NEDERLANDS
NÉERLANDAIS
PG 051 052 053 054 055 056 057 058 059 060 061 062 063 064 065 066 067 068 069 070 071 072 073 074 075 076 077 078 079 080 081 082 083 084 085 086 087 088 089 090 091 092 093 094 095 096 097 098 099 100
ARTISTE(S) Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Herman van Veen Corry en de Rekels Robert Long Guus Meeuwis
TITEL / TITRE Het land van Maas en Waal Hilversum 3 Huilen is voor jou te laat Iedereen doet het Ik ben blij dat ik je niet vergeten ben Ik en mijn vriendje Ik heb een huis met een tuintje gehuurd Ik heb geen zin om op te staan Is dit alles Jan Klaasen Jantjes blues Jimmy Kangoeroe-eiland Ketelbinkie Kom uit de bedstee m’n liefste Kom van dat dak af Komt er maar in Laat mijn zonnebril zitten Lage landen Liefde Liefde is een werkwoord Limburg Limburg, mijn vaderland Madammen met een bontjas Meisjes met rode haren Meneer de baron is niet thuis Met jou in de buurt Morgen Niemand Nikkelen Nelis November Oh, oh, Den Haag Op een mooie pinksterdag Op straat Opzij opzij opzij Oom Wim Per spoor Pipo de clown Plezant liedje voor Lud Ritme van de regen Sophietje Sprookje Strand Strand (vervolg) Suzanne Suzanne ’t Heukske Te lang Tearoom tango Testament
August de Laat Armand Doe Maar Rob de Nijs Cornelis Vreeswijk Boudewijn de Groot Cocktail Trio Louis Davids Egbert Douwe Peter Koelewijn Gerard van Maasakkers Peter Blanker Boudewijn de Groot Rowwen Hèze Guus Meeuwis Rowwen Hèze C. Krekelberg Urbanus (van Anus) Arne Jansen The Ramblers Herman van Veen Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Guus Meeuwis Wim Sonneveld Rowwen Hèze Harrie Klorkestein A.van den Heuvel & L.Jongewaard Guus Meeuwis Herman van Veen Freek de Jonge Guus Meeuwis Joop Reynolds Urbanus (van Anus) Rob de Nijs Johnny Lion Jaap Fisher(Visser) Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh VOF De Kunst Herman van Veen Ton Meisen Guus Meeuwis Wim Sonneveld Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh
NEDERLANDS
NÉERLANDAIS
PG 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128
ARTISTE(S)
TITEL / TITRE Tien kleine negertjes (1) Tien kleine negertjes (2) Tien kleine negertjes (3) Tien kleine visjes Tijd genoeg ’t Is moeilijk bescheiden te blijven Tulpen uit Amsterdam Twee motten Verdronken vlinder Vrijgezel Visite Waar blijft de tijd We zullen doorgaan Welterusten, meneer de president Wensen Wie is loesje Wie schoa os Limburg is Wilhelmus van Nassouwe (1) Wilhelmus van Nassouwe (2) Woningnood Ze boog zover voorover Ze kunnen m’n zak opblazen 1 Ze kunnen m’n zak opblazen 2 Ze kunnen m’n zak opblazen 3 Ze zijn niet meer als toen Zegen Zo heerlijk rustig Zuiderzeebalade
Rita Reys Doe Maar Peter Blanker Herman Emmink Dorus Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Lennie Kuhr Herman van Veen Ramses Shaffy Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Guus Meeuwis De Ramblers Harry Bordon Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Herman van Veen
Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh Gerard van Maasakkers Wim Sonneveld Willy van Hemert
vierentwintig rozen
Toon Hermans
C
Veertien appelbomen in de zomerzon, Dm
x
1
G7
zeven dikke tranen op een bruidsjapon. C7
Vijftien zomersproetjes op een wang, G7
twee enorme zoenen op de gang. C
G7
CDIM
C
En zesendertig liedjes waar ik veel van hou. C
G7
C
F
C
G7
C
C
G7
C
C
G7
C
C
G7
C
C
G7
C
En vierentwintig rozen, vierentwintig rozen, vierentwintig rozen voor jou. G7
La la la la la
la
C
la!
C
Vijftien mooie meiden in een boerenschuur, Dm
G7
C7
F
zesenveertig zieltjes voor het vagevuur. Twee fanfares en hun hoempapa, D7
G7
een begrafenis met koffie na. C
G7
C
G7
C
En vier papieren vliegers aan een touw. C
CDIM
F
En vierentwintig rozen, vierentwintig rozen, vierentwintig rozen voor jou. G7
La la la la la
la
C
la!
C
Zestien stille nonnetjes op oudejaar. Dm
G7
Twee aanstaande moeders en een ooievaar, C7
F
veertienhonderd doppers in een blik, D7
G7
negen hiks van iemand met de hik, C
G7
CDIM
C
en zeven babyfoto’s op een schouw, C
G7
C
F
En vierentwintig rozen, vierentwintig rozen, vierentwintig rozen voor jou. C
Zestien bisschopsmijters op ’n lange rij, Dm
G7
een klein moedervlekkie op een damesdij, C7
F
negen dominees op ’t carnaval, D7
G7
twee olijven en een bitterbal, C
G7
C
en vier verliefde wolken in ’t blauw, C
G7
CDIM
C
F
En vierentwintig rozen, vierentwintig rozen, vierentwintig rozen voor jou. C
Zestien lichte vrouwen in vergadering, Dm
G7
twee enorme boeren van een zuigeling, C7
F
veertien kamerleden op ’t toilet, D7
G7
zeven apen op een autoped, C
G7
C
en twaalf Sinterklazen in de kou, C
G7
C
CDIM F
2 3
F
D7
x
•
CDIM
En vierentwintig rozen, vierentwintig rozen, vierentwintig rozen voor jou.
4
Wim Sonneveld Peter Shott (= Pieter Goemans)
aan de amsterdamse grachten F#m
D
Bm
Aan de Amsterdamse grachten D
A7
A7 F#m
G
Heb ik heel mijn hart voor altijd verpand. B7
Em
A7
Amsterdam vult mijn gedachten Bm
E7
A7
als de mooiste stad in ons land. D
F#m
D
A7
Bm
Al die Amsterdamse mensen,
A7
G
A7
al die lichtjes ’s avonds laat op het plein. B7
Em
A7
Niemand kan zich beter wensen, D
A7
D
dan een Amsterdammer te zijn. Dm
Gm
Dm
Er staat een huis aan de gracht in oud Amsterdam, C
F
A7
Dm
waar ik als jochie van acht bij grootmoeder kwam. Dm
Gm
Gm Dm A7
Dm
Nu zit een vreemde meneer in ’t kamertje voor Gm
Dm
A7
Dm
en ook die heerlijke zolder werd tot kantoor. Gm C7
F
Gm
C7
F
Alleen de bomen, dromen, hoog boven het verkeer Gm
Dm
Gm
A7
en over het water gaat er een bootje net als weleer. REFREIN Dm
Gm
Dm
A7
Dm
’k Heb veel gereisd en al vroeg de wereld gezien C
F
Gm Bb A7
Gm Dm A7
en nimmer kreeg ik genoeg van ’t reizen nadien. Dm
Gm
Dm
Maar ergens bleef er een sterk verlangen in mij Gm
Dm
A7
Dm
naar Hollandse kust en de stad aan Amstel en IJ. Gm C7
F
Gm
C7
F
Alleen de bomen, dromen, hoog boven het verkeer Gm
Dm
Gm
A7
en over het water gaat er een bootje net als weleer. REFREIN
Gm Bb A7
•
aan de oever van de rotte Aan de oever van de Rotte
Aan de oever van de Rotte
Tussen Delft en Overschie
Tussen Delft en Overschie
Zat een kikvors luid te wenen
Zat een kikvors luid te wenen
Met een zuig’ling op haar knie
Met een zuigeling op haar knie
Lieve kleine, sprak de moeder
Lieve kleine, sprak de oude
Zie je ginds die ooievaar
Zie je ginds die ooievaar
’t Is de moord’naar van je vader
’t Is de moord’naar van je vader
Hij vrat ’m op met huid en haar
Hij vrat hem op met huid en haar
Potverdomme, sprak de kleine
Wel verdomme, sprak de kleine
Heeft die rotzak dat gedaan
Heeft die rotzak dat gedaan
Als ik later groot en sterk ben
Als ik later groot en sterk ben
Zal ’k ’m op zijn donder slaan
Zal ik hem op z’n falie slaan
En de kikvors groot geworden
Nauwelijks was hij uitgesproken
Zag opnieuw die ooievaar
Of daar kwam de ooievaar
En je zult het niet geloven
Greep de kleine bij z’n lurven
Hij vrat hem op met huid en haar
En vrat hem op met huid en haar In de slokdarm aangekomen Zag hij daar zijn vader staan En toen zijn ze met z’n tweetjes Naar de uitgang toe gegaan En de moeder oud geworden ’t Klinkt heel gek, maar ’t is heus waar Greep de ooievaar bij zijn lurven En vrat hem op met huid en haar En zo ging ’t nog jaren verder Tot er geen kikvors meer over was En ook ooievaars zijn verdwenen Je ziet ze niet meer op de plas.
Heleentje van Capelle (1951) Bob Bleyenberg ™ Gerhard Froboess
af en toe gaan pa en moe (de speeltuin) Af en toe gaan pa en moe, met ons naar de speeltuin toe, dat is voor ons kinderen, het fijnste wat bestaat. ’t Is een eind bij ons vandaan, en daarom gaat de karavaan ’s morgens vroeg op weg dan zijn wij er niet te zo laat. C
Dm7
G7
Heeft mama een goede bui C
en is papa niet te lui F
G7
C
Nou dan gaan we naar de speeltuin! C
Dm7
G7
Ma draagt broodjes in een mand C
Pa de trommel met verband F
G7
C
Ja dan gaan we naar de speeltuin En we wippen en we draaien en we schommelen zo fijn tot we misselijk van het draaien en de limonade zijn C
Dm7
G7
heel de dag is het dan feest C
tot we er uit zien als een beest F
G7
C
en we heerlijk in de speeltuin zijn geweest. Kleine Jan valt van de wip, valt z’n tanden door de lip hij brult als een wilde als papa verbinden wil, Mien draait in de molen rond jankend als een jonge hond want ze wil eruit en dat ding dat staat niet stil REFREIN Komen wij dan ’s avonds thuis, vuil van zand en stof en gruis, dan zegt Papa boos: Dat was beslist de laatste keer Maar we zeuren al weer gauw: mama wanneer gaan we nou nog es naar de speeltuin? En spoedig gaan we weer!
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
als de liefde Bbm
Als de liefde niet bestond
Ebm7
Zullen ze stilstaan de rivieren Ebm
En de vogels en de dieren Bbm
Als de liefde niet bestond Bbm
Als de liefde niet bestond
Ebm7
Zou het strand de zee verlaten Ebm
Ze hebben niets meer te bepraten Bbm
Als de liefde niet bestond F#
Als de liefde niet bestond
Fm7
Zou de maan niet langer lichten Ebm7
Geen dichter zou meer dichten Fm
Als de liefde niet bestond F#
Nergens zouden bloemen staan Fm7
En de aarde zou verkleuren Ebm7
Overal gesloten deuren
Fm
En de klok zou niet meer slaan Bbm
Als de liefde niet bestond
Ebm7
Dan was heel de vrijerij bedorven Ebm
De wereld was gauw uitgestorven Bbm
Als de liefde niet bestond Bbm
Als de liefde niet bestond
Ebm7
Zou de zon niet langer stralen
Ebm
De wind zou niet meer ademhalen Bbm
Als de liefde niet bestond Bbm
Geen appel zou meer rijpen Ebm7
Zoals eens ’t paradijs
Ebm7
Als wij elkaar niet meer begrijpen Bbm
Dan wordt de wereld koud als ijs Bbm
Ik zou sterven van de kou Ebm7
En mijn adem zou bevriezen Ebm7
Als ik jouw liefde zou verliezen Bbm
Er is geen liefde zonder jou
•
als ik toch eens rijk was
Lex Goudsmit
C
Als ik toch eens rijk was, dedel, deidel, dedel, dedel, deidel, dedel, deidel, dom G7
F#DIM
Cm
x
G7
Alle dagen, biddie, biddie, bom, als ik toch eens rijk zou zijn. C
Niet zo hard meer werken, dedel, deidel, dedel, dedel, deidel, dedel, deidel, dom G7
Cm
D7
G7
EbM7 1 1 1 1 1 2 3 4
Cm
Was ik maar een ietsie-pietsie rijk, dedel, deidel, dedel, deidel, dom Bb7
Fm
EbM7
Ik bouwde prompt een huis met zeventig kamers, vloeren bedekt met dik tapijt, Fm
G7
C
een glazen koepeldak voor een zee van licht. Bb7
Fm
C7
C7
EbM7
C7
Drie mooie trappen, waarvan een naar het dak, een tweede naar beneden leidt, F#DIM
Fm
G7
de derde dient alleen maar voor ’t gezicht. C7
F
G7
C
A7
Dan zouden op mijn erf de kippen en ganzen zingen in duizendvoudig koor,
Dm
G7
C
snaat’rend, kaak’lend, gakkend zo hard als ’t kan. Bb7
Fm
C7
EbM7
En al dat kwak-kwak-kwak en tokke-tokke-tok, dat klonk als trompetten in je oor, F#DIM
Fm
C7
G7
dan wisten ze: daar woont een schatrijk man. REFREIN B b7
Fm
EbM7
Ik zie m’n Golde al, behangen met juwelen en met een dubb’le onderkin.
Fm
G7
C
C7
Koken, bakken, al wat haar hart begeert. Bb7
Fm
C7
EbM7
Bb7
Ik zie haar trots als een pauw al wand’lend door de straten, oi ! Heeft dat mens ’t naar haar zin, F#DIM
Fm
G7
als ze het hele huis tiranniseert! C7
F
G7
C
A7
En de elite van de stad komt dan bij mij om raad. Dm
G7
C
C7
Ik moet ze adviseren, als Salomo zo wijs.
Alstublieft, Reb Tevye ! Heel veel dank, Reb Tevye ! De rabbijn stelt ook uw oordeel zeer op prijs Maar het maakt niets uit wat ik antwoord Of ’t nu goed is of ernaast Ben je rijk, dan ben je een profeet ! Als ik ooit eens rijk zou worden Bracht ik ’t liefst m’n tijd in de synagoge door En kreeg ik misschien een plaats bij de Oostermuur En ik besprak met geleerden het Heilig Boek Ja, dat stel ik me zo voor Dat werd m’n uitverkoren uur C
Als ik toch eens rijk was, dedel, deidel, dedel, dedel, deidel, dedel, deidel, dom G7
F#DIM
Cm
G7
Alle dagen, biddie, biddie, bom, als ik toch eens rijk zou zijn. C
Niet zo hard meer werken, dedel, deidel, dedel, dedel, deidel, dedel, deidel, dom G7
Cm
Heer, U schiep de tijger en het hert G7
Cm
U bepaalde wie en wat ik werd G7
Cm
Ben ik in Uw ogen dan zo klein G7
C
Dat ik niet schatrijk kan zijn ?
Louis Davids Jacques van Tol
als je voor een dubbeltje geboren bent C
G7
C
Er zijn mensen die geloven nimmer aan hun lot, G7
C
ploeteren en sappelen en sjouwen zich kapot. Am
C
Ik zeg: ‘Mensen denk toch steeds bij alles wat je doet. Am
Dm7
G7
Het komt altijd zoals het komen moet.’ C
G7
Als je voor een dubbeltje geboren bent, C
bereik je nooit een kwartje.
G7
Of je Grieks, Latijn of twintig talen kent, C
C7
gerust, het leven tart je. F
C
Je verbeeldt je dat je aan de touwtjes trekt, Am
G7
maar och, het leven smijt je heen en weer. C
G7
Als je voor een dubbeltje geboren bent, C
bereik je nooit een stuiver meer. C
G7
C
Zelden vind je iemand die de zin van het leven kent. G7
C
Je kunt zo gelukkig zijn als je tevreden bent. Am
C
Waarom zoek je ’t geluk steeds in een ver verschiet? Am
Dm7
G7
Het ligt vlak bij je en je ziet het niet. REFREIN Ja, zo is het. En al ga je nou op je hoofd staan zo blijft het. Als je voor een demi-tje in de wieg bent gelegd, dan zal je nooit een pels dragen. Dat is gek. En als je nou roggebroodkind bent, dan zal je je nooit in kaviaar verslikken. En doe nou maar geen moete meer, wees verstandig, want het blijft zo. Zo is het. C
G7
Als je voor een dubbeltje geboren bent, C
bereik je nooit een stuiver meer.
annabel
Hans de Booij
C
G7
Iemand zei: ‘Dit is Annabel, C G7 ze moet nog naar het station. C G7 Neem jij de wagen dan haalt ze het wel.’ Am G7 En ik zei: ‘Da’s goed’, en reed zo stom als ik kon. C G7 We kwamen aan bij een leeg perron. C G7 En ik zei: ‘’t Zit je niet mee.’ C G7 En in de verte ging de laatste wagon Bb A Ab en Annabel zei: ‘Oké, ik ga met je mee.’ C
G7
En later lagen we samen, zoals dat heet, C G7 een beetje moe, maar voldaan. C G7 Er kwam al licht door de ramen, ze zei: Am G7 ‘Ik heb geen tijd voor ontbijt, ik moet gaan.’ C G7 Ik zei alleen nog: ‘Tot ziens Annabel.’ C G7 En ik dacht: ik zie jou nooit meer terug. C G7 Ik dacht: ik draaib me om en slaap nog even door, B A Ab G maar twee uur later was ik nog wakker, lag stil op m’n rug. Bb
Cm
Annabel, het wordt niets zonder jou, Annabel. (2×) C
G7
Zo bleef ik twee dagen liggen in bed. C G7 Ik was totaal van de kaart. C G7 Toen stond ik op, ik moest niet denken maar doen, Am G7 want zonder haar was ik geen stuiver meer waard. C G7 Ik ging de stad door op zoek naar een glimp. C G7 En ik dacht: ik zie jou nooit meer terug. C G7 Ik ging zelfs bhardop praten in mezelf B A Ab G en iemand zei: ‘Je stond uren met je handen op de leuning van de brug.’ REFREIN C G7 En op een avond zag ik haar weer. C G7 Ze stapte net op de tram. C G7 Ze was nog mooier dan de vorige keer. Am G7 Ik riep haar naam en trapte hard op de rem. C G7 Ik sprong m’n auto uit en greep haar vast. C G7 Ze stond stil en keek om. C G7 Ze keek bme aan, maar was nauwelijks verrast. B A Ab G Ik zei: ‘Hé, waar moet je naar toe?’ Ze zei: ‘Naar het station.’ C
G7
Ik bracht haar weg, ze kocht een kaartje Parijs. C G7 Ik zei: ‘Ja, nog één erbij.’ C G7 De lokettist gaf twee maal een enkele reis Am G7 en Annabel keek even opzij. C G7 Ik zei: ‘Ik heb je gevonden vandaag. C G7 Ik laat je nooit meer alleen, C G7 al reis je door naar Barcelona of Praag, b B A Ab G7 al reis je door naar het eind van de wereld, ik ga met je mee. REFREIN
as ’t effe kan
Lex Goudsmit
D
A7
D
De lieve heer heeft man en vrouw geschapen. A7
D
De een is zwak, de andere is sterk. G
B7
G
De lieve heer heeft man en vrouw geschapen,
E7
G
dus, as ’t effe kan, ja dan, E7
A
D
as ’et effe kan, ja dan, F#7
G
D
E7
A7 D
doen de vrouwen fijn het zware werk A7
As ’t effe kan, D
as ’t effe kan, A7
as ’t effe kan,
D
doen zij het zware werk ! D
A7
D
De sterke drank most eigenlijk verdwijnen, A7
D
met de café’s in elke straat of steeg. G
B7
G
De sterke drank most eigenlijk verdwijnen, E7
G
dus, as ’t effe kan, ja dan, E7
A
D
as ’et effe kan, ja dan, F#7
G
D
E7
A7
D
zuip ik zellef alle flessen leeg ! REFREIN Je hebt als man zo weinig vreugde Dus as ’t effe kan dan doe je daar wat an ! D
A7
D
Het vrouw’lijk schoon dat denkt direkt aan trouwen, A7
D
het vrouw’lijk schoon wil boter bij de vis. G
B7
G
Het vrouw’lijk schoon dat denkt direkt aan trouwen,
E7
G
dus, as ’t effe kan, ja dan, E7
A
D
as ’et effe kan, ja dan, F#7
G
D
E7
A7
D
zorreg ik dat het vrijblijvend is ! D
A7
D
Een ieder heeft wat over voor een ander. A7
D
Dat is en blijft een ongeschreven wet. G
B7
G
Een ieder heeft wat over voor een ander,
E7
G
dus, as ’t effe kan, ja dan, E7
A
F#7
G
D
as ’et effe kan, ja dan, D
E7
A7
D
lazer ik ze allemaal uit bed D
A7
D
Je mag je vrouw nooit bedriegen met een ander. A7
D
Door al die kind’r’is ze toch al overwerkt. G
B7
G
Je mag je vrouw nooit pesten met een ander,
E7
A
dus, as ’t effe kan, ja dan, E7
A
D
as ’et effe kan, ja dan, F#7
G
D
E7
A7
D
zorreg ik dat ze d’r niks van merkt !
•
ballade voor de vriendinnen van een nacht
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
Cm
Wel ben ik liever thuis dan in de kroeg, maar daar sluipt ’s-nachts de stilte om me heen G7
en denken over jou deed ik genoeg, dus blijf ik dan maar liever op de been, Cm
want slapen gaat allang niet meer alleen. Eb
Alleen is maar alleen, ik ken de stad.
Bb7
Wanneer ik eenmaal lastig ben en zat, is ieder lichaam even warm en zacht Eb
G7
Cm
en helpt vergeten wat ik eenmaal had. Zo ken ik mijn vriendinnen van een nacht. Cm
Wanneer de dag komt, zie ik pas mijn prooi, daar naast me slaapt een onbekend gezicht G7
en blijkt ze ’s-morgens vroeg niet meer zo mooi als gisteravond met dat roze licht,
Cm
dan doe ik maar weer gauw m’n ogen dicht. Eb
Het was misschien wel fijn voor deze keer, B b7
ik ga en kom na deze nacht nooit meer. En als ze mij ontmoeten, vragend lacht, Eb
G7
Cm
dan denk ik: ‘Wie ben jij nu ook alweer?’ Zo ken ik mijn vrindinnen voor een nacht. Cm
Soms droom ik half, dat ik weer iets herken, een geur van haar, een lach waar van ik hou. G7
Maar al te goed weet ik dan waar of ik ben, hier lig ik met een vreemde blote vrouw. Cm
En niemand op de wereld lijkt op jou. Eb
Maar blijf ik ’savonds thuis, dan wordt het stil. Bb7
Die kamers vol van toen, ze zijn zo kil. Ik vlucht de stad in en ga weer op jacht Eb
G7
Cm
en breng mezelf opnieuw waar ik niet wil. Zo ken ik mijn vriendinnen van een nacht. Cm
Prinsesjes lief, als iemand jullie kwetst, Bb7
of sletten noemt of over zeden zwetst, laat hem een ziekte krijgen vol venijn, Eb
we sliepen met elkaar en dat was fijn.
B b7
En daarom heb ik niemand ooit veracht, Eb
G7
maar zal ik jullie altijd dankbaar zijn. Zo ben ik ! Mijn vriendinnen van een nacht.
G7 Cm
•
ben ik te min D
Armand
D
Wil je blijven, okee. B
E
Het heeft toch geen enkele zin. A
D
Als je me maar niet ziet als het jochie met de rozen, B
E
Want dan stort je hele droomwereld in. D
A
Jijwas, zoals ze dat noemden, het idealistische type. D
A
Maar daarheb je nu verrekt weinig meer van. D
A
Je bent nu net zo materialistisch als ik. B
E
Maar hoe wil je het, hoe wil je het in godsnaam anders dan? A
Ben ik te min, D
E
A
ben ik te min, omdat je ouders meer poen hebben, dan de mijne? A
Ben ik te min, D
E
A
ben ik te min, omdat je pa in een grotere kar rijdt, dan de mijne? D
D
En toch wil je blijven, maar je pa, die wil ’t niet. B
E
Ik denk, dat je beter kunt gaan. A
D
En je moeder, die doe je ook veel verdriet. B
E
Als je thuiskomt, zegt ze: Kind, wat doe je me aan? D
A
Jouw moeder, die ik moest aanhoren. D
A
Met haar achterlijk gezwam over de studie van je broer. D
A
En dat je pa zo’n succesvol zakenman was, B
E
Met andere woorden Wat ben jij een boer. REFREIN D
D
Maar kijk uit! Je bent het niet gewend B
E
om te vreten van de straat. A
D
Als je lichamelijk maar niet belangrijk vindt, B
E
want dat is het in feite niet waar het om gaat D
A
en als je het aankunt, nou, kom dan gerust weer D
A
en anders, dan sodemieter je maar op, D
A
want het is echt niet, dat ik niets om je geef, B
E
maar zo duw je je hoofd in een strop. REFREIN
beneden alle peil
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
C
G
Jouw armen liefste zijn niet om te slaan, je moet je handen niet tot vuisten maken. Em
G7
C
Je ogen hoeven niet zo hard te staan, ontspan die harde lijnen om je kaken. F
G7
C
C
Je lichaam, lief, is zacht om aan te raken, maar jij denkt enkel aan je eigen heil, G
F
G
C
jij denkt alleen maar aan je eigen zaken en dat is toch beneden alle peil. Am
E
Am
Bekijk jezelf en lach, je zachte arm is voor mijn hoofd gemaakt om op te rusten, F
G
C
F
G
Am
je borst als veilig kussen houdt me warm, maar warmer zijn je lippen die me kusten, F
G
C
C
zo wekte j’een voor een mijn andere lusten, maar jij dacht aan een ander onderwijl G
F
G7
C
waarmee je zonder moeite je geweten suste en dat is toch beneden alle peil. C
G
Mijn liefde was de inzet voor jouw spel, door mij liet jij je ijdelheid graag strelen. Em
G7
C
Je wilde niet dan wilde je weer wel. Ik was verblind, ik liet maar met me spelen. F
G7
C
C
Je liet je zo maar door een ander stelen en mijn geluk ging zo maar voor de bijl. G
F
G
C
Maar mijn verdriet kon jou niet zo veel schelen en dat was toch beneden alle peil. Am
E
Am
Prinsheerlijk lig je in een anders bed en maakt hem met je lichaam dwaas en dronken, F
G
C
F
G
Am
wat in geen enkel opzicht jou belet achter zijn rug om weer naar mij te lonken.
F GC C
Bedriegen ligt nu eenmaal in jouw stijl. G
F
G7
C
Je hebt je in ’t geheim aan mij geschonken, maar het is toch wel beneden alle peil.
•
bij de marine
Dorus
F
BbF
C7
Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine, bij de marine. C7
F
Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine moet je zijn. Bb
F
Het is gezond voor je lijf en je leden. G7
C7
Bij de marine is d’r niemand ontevreden.
F
C7
F
Zorreg dat je d’r bij komt, bij de mari-ine. C7
F
’s Ochtends krijg je scheepsbeschuit en een koppie thee op bed. G7
C7
Dan komt de eerste officier met ze vinger an ze pet. Gm
C7
F
Gm
C7
F
Hij zegt: ‘Meneer, ik stoor toch niet, hier is uw ochtendblad, G7
C
G7
C
uw handdoek en uw stukkie zeep, nou ken U fijn in bad.’ C7
Je hebt een moeder en een vader aan hem. (AHOY) C7
Gm C7
En hij besluit met zachte stem: (AHOY) ‘En nou as de gesmeerde bliksem uit de veren, jullie luie voddebalen! Nou, kompt ’r nog wat van?’ REFREIN ’s Middags gaan we op de wal, dat doene we hand in hand En worden prettig rondgeleid door de vrouw van de commandant En niemand zit er krap bij kas, je krijgt honder gulden mee ’t Mag allemaal in een dag op, zo geldt de wet der zee Maar niemand wil d’r ’s avonds laat op de wal (AHOY) Want dan begint pas goed het bal (AHOY) Dan gaan we naar de fillem, in de kantine, in de kantine Eten gevulde koeken, in de kantine moet je zijn Dat is gezond voor je lijf en je leden Bij de marine is er niemand ontevreden Zorreg dat je d’r bij komt, bij de marine En hij besluit met een vriendelijke snoet (AHOY) Als hij tot slot het licht uitdoet (zo zoet) REFREIN
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
bloemen AEAE
(intro)
C#m
E
F#m
B
Bloemen bloeien langs de weg, waarop ik langzaam slenter. C#m
E
F#m
B
In de verte ligt jouw huis, ik zie je fiets: je bent er. A
E
A
E
Ik loop hier elke dag, ’tis een klein kwartiertje om. F#m
B
Toch hoop ik op een lach, dat ik je tegenkom. G
Em
Am
D
Je weet niet zeker wie ik ben, maar ik vergeet je niet. G
Em
Am
D
Je loopt me altijd strak voorbij, zonder dat je mijn hand ziet. C
G
C
G
Ik loop hier elke dag, de zomer is al om. Am
D
Toch hoop ik op een dag, dat ik je tegenkom. G
Em
C
D
D/F#
G
Em
D
Dadiadada dadiadada dadiadada dadom dadiadada dadiadada dadiadada dadom C#m
E
F#m
B
Heel veel eikels op de weg, ik ben de allergrootste. C#m
E
F#m
B
Omdat mijn liefde mij nog niet tot aan je voordeur loodste. A
E
A
E
Ik loop hier elke dag, en driekwart jaar is om. F#m
B
Toch hoop ik op een lach, dat ik je tegenkom. G
Em
C
D
Sneeuw valt langzaam op de weg en het wordt alsmaar kouder. G
Em
C
D
Zonder nog dat jij het weet, worden we samen ouder. C
G
C
G
Ik loop hier elke dag, het jaar is bijna om. Am
D
Ik hoop nog op een dag, dat ik je tegenkom. REFREIN G
Em
C
D
Bloemen bloeien in de berm, waarin we samen rusten. G
Em
C
D
Het is niet zo lang gelee, dat ik jouw lippen kuste. C
G
C
G
Ik liep hier elke dag, en ik weet nu waarom: Am
D
de lach op jouw gezicht, die ik daar tegenkom. G Em C D G D/F# Em D C G C G Am D
Dadiadada REFREIN C
G
C
G
Ik liep hier elke dag, een jaar lang kwartiertjes om. Am
D
G
Een jaar, het was het waard, nu lachen we erom.
•
•
café
Herman van Veen
C
Am
Ik weet waar ’n café is, biljart en geen tv is, F
G
waar opa op z’n sloffen z’n nieren af komt stoffen. C
Am
Een Griek uit verre landen biljart over drie banden. F
G
Geen mens is uit de gratie, geen grein diskriminatie. Cm
G
Fm
G
Ach, zo’n café, café met ’n lage zoldering en geen wc voor dames apart. Cm
Ach, zo’n café, spoedig ’n herinnering zonder tv. Een piano alleen. Fm
Cm
Fm
Cm
Verboden door de wet met zijn rommelig buffet, Fm
Cm
G
Cm
zijn pilsjes en zijn pret en zijn scheve biljart. C
Am
En als je ’n stoot wil maken daar op het groene laken, F
G
dan word je onverschrokken al aan je mouw getrokken. C
Am
‘Je mot ’t indirekt doen, jongen, je mot ’t met verschrikkelijk veel effekt doen, F
G
die keu die is zo teer niet: ’t is je jonge heer niet!’ C
Am
Dus raak ’m zonder eerbied, dat je die bal nooit weerziet F
G
en is die stoot dan toch nog mis, dan heerst allom de droefenis. REFREIN C
Am
Want zie: de nieuwe wet is, dat zo’n café niet net is, F
G
de zoldering te laag is en het licht er veel te vaag is. C
Am
En dat er alle vrouwen hun plas op moeten houwen, F
G
omdat er geen wc is, die veilig en privé is. C
Am
En mensen, mensen, mensen, ook al biggelt er ’n traan over Carmiggelt, F
G
de wet, de wet heeft rechtgedaan, dus die cafeetjes gaan eraan. REFREIN
Gerard van Maasakkers Gerard van Maasakkers
cis verdonk Am
Dm
Ik zal oe ’s wa gaon zingen, ’t is over Cis Verdonk Am
E
Ze woonde in ’n huiske achteraf en ze dronk teveul Am
Dm
Ze stonk tegen de wind in, en d’r heund die stonken mee Am
E
Am
Maar Cis, die klaagde nooit; Cis die waar tevreje C
G
Ze las nooit de krant, want aan lezen had ze ’t land. C
G
En de mensen zeiden altijd: ‘D’r is mee Cisse wa aan de hand.’ Am
Dm
En als Cis oe ’n snuupke gaf, dachte bij oew eigen: ‘Bah, Am
E
Am
God weet, hoe lang da’t in haar smerige jas gezeten had.’ Am
Dm
’t Was op een donderdag toen deed iemand z’n beklag Am
E
Bij de politie, want de heund die gingen zo tekeer die dag Am
Dm
D’n opper maakte er werk van, en hij stuurde agent De Groot Am
E
Am
Die vond toen Cis Verdonk, ze was al dagen dood. C
G
’t Kwa_am in de krant en de mensen praatten schand. C
G
Hoe kan zoiets toch gebeuren, och, wa’n wereld, och, wa’n land Am
Dm
En toen ’t huis werd doorgezocht, vonden ze tussen ’t keukengerei
Am
E
Am
Zeventien rollekes pepermuntjes, netjes op ’n rij.
daar bij die molen (het plekje bij den molen) Ik weet een heerlijk plekje grond, daar waar die molen staat. Waar ik mijn allerliefste vond, waarvoor mij ’t harte slaat. Ik sprak haar voor den eersten keer, aan d’oever van den vliet. En sinds dien tijd kom ik daar meer, die plek vergeet ik niet. Daar bij die molen, die mooie molen, daar woont het meisje, waar ik zooveel van hou. Daar bij die molen, die mooie molen, daar wil ik wonen als zij eens wordt mijn vrouw. Als in den stillen avondstond, de zon ten onder ging. En ik haar bij den molen vond, in zoete mijmering. Fluisterde zij mij in het oor: ‘Oh, heerlijk zaam te zijn.’ De molen draaide lustig door, en ik zei: ‘Liefste mijn.’ REFREIN Ik zie den molen al versierd, ter eer van ’t jonge paar. Het heele dorp dat juicht en tiert, zij leven menig jaar. En zie ik trotsch den molen staan, dan zweer ik in dien stond: nooit ga ik van die plek vandaan, waar ik mijn vrouwtje vond.
daar zaten zeven kikkertjes Daar zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot. De sloot was toegevroren, ze lagen half dood. Ze kwekten niet, ze kwaakten niet van honger en verdriet. Daar zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot. De jongste, die een wijsneus was, zei tot z’n kameraads: ‘Die malle nachtegalen, wat hadden die een praats. Was eerst het ijs maar in de dooi, wij zongen eens zo mooi!’ Daar zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot. De milde lieve lente kwam; zij kwaakten de oude wijs! Als zij dat zingen noemen, wens ik ze weer in ’t ijs. Ik geef die kikkers allemaal voor ene nachtegaal. Daar zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot.
Trad.
dat tedere gevoel D
R. Bruining ™ Herman van Veen
G
A
G
Ik heb dat tedere gevoel voor elke zot, voor elke dwaas, D
G
A
D
die buiten ronddaast zonder doel, die niemands knecht is, niemands baas. G
A
G
A
Ik heb dat tedere gevoel voor ieder die zich luidkeels uit, D
G
A
D
die elk gebaar ervaart als koel, voor wie zich elke kudde sluit. G
A
G
A
Ik heb dat tedere gevoel voor wie zich in een droom verwart D
G
A
D
en waar die droom de waarheid ramt, klinkt soms zijn lach net iets te hard. D D Em F#m G G F#m Em D G A D
(Intermezzo) D
G
A
G
Ik heb dat tedere gevoel voor elke vrouw, voor elke man, D
G
A
D
die in volkomen weerloosheid een ander mens beminnen kan. G
Lai di dai
AGADGAD
•
de aarde
Urbanus (van Anus)
D
A
De aarde is ’n grote bol, met plantjes en met beestjes vol G
A
D
en ze draait al heel lang in het rond.
A
En wat ik haast niet kan geloven, soms hangen we ondersteboven G
A
D
en toch blijven onze voeten op de grond. G
D
En al de wolkjes boven ons, die lijken wel een grote spons, G
A
D
ze brengen ons het water van de zee. A
En als de aarde drinken wil, dan houdt de wind de wolkjes stil G
A
D
en dan valt dat water naar benee. D
A
Oh grote wereldbol, ik snap er nie veel van. D
’t Is gewoon ’n wonder, wat jij allemaal kan.
A
Je vliegt maar en je vliegt maar zonder te verdwalen.
D
Je draait maar en je draait maar zonder motor of pédalen. D
A
Als de zandman weer verdwijnt en de zon haar zonnestraaltje schijnt, G
A
D
lekker op de rug van onze poes,
A
dan valt aan d’and’re kant de nacht, daar is ’t Janneke maan die lacht
G
A
D
naar de ingeslapen kangoeroes. G
D
En als Jeseke zijn bedje maakt en al z’n pluimpjes kwijtgeraakt
G
A
D
dan begint ’t hier bij ons te sneeuwen. A
Toch brandt de zon in Afrika de negertjes tot chocola, G
A
D
maar bijt ze niet want anders gaan ze schreeuwen. REFREIN D
A
En van waar dit allemaal komt: de lucht, het water en de grond, G
A
D
dat kan tot nu toe niemand vertellen.
A
De aarde draait hier niet alleen, er zijn nog meer bollen om haar heen,
G
A
D
veel meer dan de mensen kunnen tellen. G
D
Want als je straks ’n lichtje ziet, dat plots’ling door de hemel schiet, G
A
D
dan kan dat ’n marsmannetje zijn.
A
Dat heel gewoon aan jou komt vragen, of je een van deze dagen G
A
D
met hem meevliegt in zijn marskonijn. REFREIN
•
de clown
Ben Cramer
C# f c# g# - f# c# g# - f c# g# - f c# g# Ab d# c g# - f# c g# - f c g# - d# c g# Ab d# c g# - f# c g# - f c g# - d# c g# C# f c# g# - f# c# g# - f c# g# - f C
G
Hij was maar een clown, in ’t wit en in ’t rood. C
Hij was maar een clown, maar nu is hij dood. G
Hij lachte en sprong, in ’t felgele licht, C
maar onder die lach zat een droevig gezicht. C
De herinnering blijft C
G
G
G
aan die clown met z’n lach. G/D
C
Hij heeft alles gegeven C
G
G
G/D Ab
G
tot de laatste dag. G/D
C
Niemand kende de pijn C
G
G
van zijn stille verdriet. G/D
G
G/D Ab
C
Want er was op het einde C
G
G/D G
G
G
niemand die hij verliet. Hij woonde alleen, in een wagen van hout. Hij was maar een clown, en zo werd hij oud. Z’n hoed was te klein, en z’n schoenen te groot. Hij was maar een clown, maar nu is hij dood. REFREIN Op een avond, hij viel, net als elke keer. Het publiek lachte luid, maar voor hem was het uit. Hij was maar een clown, in ’t wit en in ’t rood. Hij was maar een clown, maar nu is hij dood. REFREIN
de eerste x
Doe Maar
C
F
G
C
Ze lachte en toen bleef ze voor me staan. C
F
G
C
Ik wachtte maar ze keek me enkel aan. F
FG
FG C
Ik stond daar maar en wist bij god niet wat ze van me wou F
G7
en toen zei ze: Ik heb zin in jou! C
F
G
C
Ik bloosde, maar nam haar toch mee naar huis
C
F
G
C
en daar trok ze al haar kleren uit.
FG
FG
F
C
Kom maar, zei ze zacht toen ik daar aarzelend bleef staan. F
G7
Ik schaamde me voor haar want ik had HET nog nooit gedaan. C
F
G
C
Ze fluisterde: Wie had dat ooit gedacht. C
F
G
FG
C
Ik zei: ’k Ben bang dat jij teveel verwacht. F
FG
C
Ik heb haar naar haar fiets gebracht en alles was voorbij. F
G7
Wat heb ik toch gedaan? Ik ben haar kwijt, nou heb ik spijt voor altijd. Dm
Am
Dm
Am
Ellen, ik ben zo verliefd op jou. (4×)
•
de eeuwige soldaat F
Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh ™ Bob Dylan
G7
C
Am
Hij is klein van stuk en hij is groot en fors, F
G7
C
zijn wapens zijn van staal en steen en hout. F
G7
Am
C
Am
Hij is dertig jaar of meer en hij is nog maar zeventien, F
G7
als soldaat is hij al eeuwen oud. F
G7
C
Am
Hij is ’n muzelman, ’n hindoe, ’n atheïst, ’n jood, F
G7
C
katholiek en doopsgezind gereformeerd. F
G7
Am
C
Am
En al duizend jaar dood hij mij voor jou en jou voor mij F
G7
en toch weet hij heel goed: doden is verkeerd. F
G7
C
Am
Hij vecht voor Groot Brittanië en voor Amerika. F
G7
C
Hij vecht voor Portugal en Pakistan. F
G7
Am
C
Am
Hij vecht ook voor de Russen en hij denkt terwijl hij vecht, F
G7
dat hij zo een eind aan oorlog maken kan. F
G7
C
Am
En hij vecht voor ’t kommunisme en voor de monarchie, F
G7
C
hij zegt: ‘’t Is voor de vrede van ’t land.’ F
G7
Am
C
Am
Hij die uit te maken heeft, wie er sterft en verder leeft F
G7
en toch ziet hij nooit het teken aan de wand. F
G7
C
Am
Maar als hij er niet geweest was, dan had Hitler nooit ’n kans. F
G7
C
Zonder hem had Caesar slechts alleen gestaan. F
G7
Am
C
Am
Hij maakt van zichzelf een wapen dat gebruikt wordt in de strijd F
G7
en door hem zal al dat moorden verder gaan. F
G7
C
Am
Hij is de eeuwige soldaat en hij is werkelijk de schuld, F
G7
C
zijn orders komen heus niet van zo ver. F
Am
G7
C
Am
Hij krijgt ze hier vandaan, van jou en mij, zijn leiders, dat zijn wij, F
G7
zo maken we geen eind aan ’t oorlogsleed.
•
de glimlach van een kind Am
Willy Alberti
Am
G
Jij bent zo wijs, dat zegt een kind. Am
G
Jij bent zo grijs, dat zegt een kind. C
E7
Jij bent getrouwd, dat zegt een kind. C
E7
Jij bent al oud, dat zegt een kind. Am
G
Dan denk je: Ja, een rimpel meer. Am
G
Je wordt al echt een oude heer. C
E7
Maar voor je denkt: Hoe moet dat nou? C
B7
Pakt ze je hand en lacht naar jou.
E7
A
De glimlach van een kind D
doet je beseffen dat je leeft. E7
De glimlach van een kind, A
dat nog een leven voor zich heeft. Db7
F#m
Dat leven is de moeite waard B7
met soms wel wat verdriet, E7
maar met liefde, geluk en plezier in het verschiet. A
De glimlach van een kind, D
dat met een trein speelt of een pop. E7
Die glimlach maakt je blij. A
Daar kan geen feest meer tegenop. Db7
F#m
Wat geeft het of je ouder wordt. B7
Dat maakt toch niks meer uit, E7
want je voelt je gelukkig al heb je geen duit. REFREIN
•
de laatste keer Voor de laatste keer stak jij de sleutel in ’t slot en vroeg je: ‘Je blijft toch nog even?’ Voor de laatste keer zei ik ja en dat was rot, want je hebt me al te veel gegeven. En al ’t licht dat nodig was, was voor ’t ophangen van onze jas, de rest was overbodig. Er was geen licht en we hadden geen licht, we hadden geen licht meer nodig. En na ’n half uur praten en na anderhalf uur wat anders, toen durfde ik niet meer te zeggen: ‘Meisje’, te zeggen: ‘meisje, dit was nu de laatste keer. Dit was nu de laatste keer.’
Jaap Fischer
de monniken
Jaap Fischer
C
G
Daar waren twee monniken, Hans en Joop in een klooster op een heuvel. F
C
G
C
Ze sleten hun tijd, en dat was een hoop met sigaren, wijn en gekeuvel. C
G
Ze kletsten over Jeruzalem en loofden de heer met psalmen. F
C
G
C
En zo kon je Hans’ eerste en Joops tweede stem in de omtrek horen galmen. C
G
Of ze gingen naar het dorp benee om daar de heer te loven. F
C
G
C
En dan stemden ze op de KVP en dan gingen ze weer naar boven. C
G
Er klopte daar een meisje aan, dat hebben ze opgenomen. F
C
G
C
Want ze misten bij ’t zingen een goede sopraan, daar ze zelf niet zo hoog konden komen. C
G
Zij waste hun kleren, het witgoed en bont, ze maakte hen nieuwe sandalen. F
C
G
C
In ’t klooster ging de wijnfles rond en in ’t dorp de roddelverhalen. C
G
Het meisje begreep dit en is weggegaan na een afscheid met veel tranen. F
C
G
C
Joop gaf haar een hand, wat hij nooit had gedaan en Hans voor de reis wat bananen. C
G
En ’s avonds zongen ze in duet een lied dat ging door je merg en F
C
G
C
het meisje hoorde dat nog net en antwoordde over de bergen. C
G
Maar toen kwam er een man uit het dorp op de fiets en sprak: ‘Zo kunnen we ’t niet laten. F
C
G
C
Dat meisje moet terug, anders hebben we niets daar beneden om over te praten.’ C
G
En nu zingen ze weer met z’n drieën in koor en wast ze weer hun kleren. F
C
G
C
En zij krijgen er zelfs subsidie voor, want gods kinderen zijn rare peren.
•
•
de noordzee (the golden vanity)
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
C Am Dm G7
(intro)
C
Dm
Daar zeilde op de Noordzee, de Noordzee, wijd en koud, G
C
een schip zo zwaar beladen met ’s werelds ijdel goud. C
Dm
Daar kwam de Spanjaard dreigen te roven ons het goud G7
C
Am
Dm
G7
C
G7 C G7
toen we voeren op de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, al op de Noordzee, wijd en koud. C
C
’t Was onze jongste makker, een jongen, sterk en koen, Dm
G
die sprak al tot de schipper: ‘Wat zult gij aan mij doen, C
C
wanneer ik wil gaan zwemmen en ginds ’t spaans galjoen Dm
G7
C
Am
Dm
G7
C
doe zinken in de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, al in de Noordzee zinken doe.’ C
G7 C G7
C
‘Ik zal U geven zilver, een wapen, een blazoen, Dm
G
mijn eigen jonge dochter zal ik U huwen doen, C
C
wanneer gij wilt gaan zwemmen en ginds ’t spaans galjoen Dm
G7
C
Am
Dm
G7
C
doet zinken in de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, al in de Noordzee zinken doet.’ C
G7 C G7
C
De jongen bad de hemel, sprong daarop overboord Dm
G
en heeft in ’s vijands scheepswand drie gaten toen geboord. C
C
En van de trotse Spanjaard is nimmer meer gehoord, Dm
G7
C
Am
Dm
G7
C
op heel de wijde Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, op heel de Noordzee meer gehoord. C
G7 C G7
C
Toen zwom hij naar ’t schip en de mannen juichten luid, Dm
G
maar onze schipper gaf hem zijn dochter niet tot bruid. C
C
Al smeekte ook de jongen: ‘Haal mij het water uit’, Dm
G7
C
Am
Dm
G7
C
de schipper gaf de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, gaf hem de Noordzee als zijn bruid. C
G7 C G7
C
Toen zwom hij om het schip heen, hij was zo koud en moe, Dm
G
vol bitterheid en wanhoop riep hij zijn makkers toe: C
C
‘Ach makkers, haalt mij op, want ik ben het zwemmen moe, Dm
G7
C
Am
Dm
G7
C
mij trekt de koude Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, mij trekt de Noordzee naar zich toe.’ C
G7 C G7
C
Zijn makkers redden hem toen, maar op het dek stierf hij. Dm
G
Na ’t één, twee, drie in Godsnaam, dreef weg met ’t getij, C
C
de koene, jonge zeeheld, veel jonger nog dan wij Dm
G7
C
Am
Dm
G7
C
en zonk toen in de Noordzee, de Noordzee, de Noordzee, en in de Noordzee weg zonk hij.
G7 C G7
de nozem en de non F
Cornelis Vreeswijk
Bb
Dm
Gm
C7
Niemand ter aarde weet hoe ’t eigenlijk begon, F
Bb
Gm
C7
F
Dm
Bb Gm7 C7
F
Het droevige verhaal van de nozem en de non. Van de noooozem en de non. Vroeg in het voorjaar ontmoetten zij elkaar. Hij keek in haar ogen en toen was de liefde daar. Ja toen was de liefde daar. Sterk is de liefde, tijdelijk althans. De non vergat haar plichten en zelfs haar rozenkrans. Ze vergat haar rozenkrans. Met zijn zonnebril en z’n nauwe pantalon verwekte onze nozem de hartstocht van de non. Ja, de hartstocht van de non. ’t Is wel te begrijpen, ’t gebeurt toch elke dag. De nozem was verloren, toen hij in haar ogen zag. Toen hij in haar ogen zag. Ze liepen in het plantsoen in de prille lentezon. En kussen bij de vleet kreeg de nozem van de non. Kreeg de nozem van de non. Een zekere juffrouw Jansen sloeg hen gade door de ruit. Ze wist niet wat ze zag en haar ogen puilden uit. Ja, haar ogen puilden uit. Een zekere heer Pieterman keek neer van zijn balkon. Hij keek stomverbaasd naar de reacties van de non. De reacties van de non. Leve de liefde, zei Pieterman galant. Maar juffrouw Jansen, die belde naar de krant. Ja, die belde naar de krant. Maar daar dacht ’n ieder, dat ze het maar verzon. Dus ging ze naar de kapelaan en verklikte daar de non. En verklikte daar de non. Dat, zei de kapelaan, is weer des duivels werk. Zo gauw ik er niet bij ben, belazert hij de kerk. Dan belazert hij de kerk. Dankzij juffrouw Jansen en de kapelaan maakte de politie er een einde aan. Ja, er kwam een einde aan. Want ze liepen namelijk zo maar op het gras. En de politie zei dat dat verboden was. Dat ’t gras verboden was. De non en de nozem die gingen op de bon. Een schop kreeg de nozem, de zenuwen de non. Ja, de zenuwen de non. Niet om het een of ander, maar omdat het niet kon, Eindigde de liefde van de nozem en de non. Van de nozem en de non. Volgens Aristoteles weegt een zoen niet zwaar. Letterlijk uitstekend, figuurlijk zelden waar. Vraag de non er maar’s naar.
•
de troebadoer
Lenny Kuhr
Dm
Am
Hij zat zo boordevol muziek, hij zong voor groot en klein publiek, Bb7
G
A7
Dm
hij maakte blij, melancholiek, de troebadoer. Dm
Am
Voor ridders in de hoge zaal, zong hij in stoere, sterke taal, Bb7
G
A7
Dm
een lang en bloederig verhaal, de troebadoer. F
C7
A7
Dm
Maar ook het werkvolk uit de schuur hoorde zijn lied vol avontuur,
F
Bb7
C7
A7
hoorde bij ’t nachtelijk keukenvuur, de troebadoer, de troebadoer. F
C7
A7
Dm
En in de herberg van de stad, zong hij een drinklied op het nat, F
Bb7
C7
A7
Dm
voor wie nog staan kon en wie zat, de troebadoer, de troebadoer. F
C7
Bb
A7
Dm
F
C7
Bb
A7
Dm Dm7 Gm A7
La la la la la la lai la la lai la la la la la La la la la La la la la la la lal la la lai la la la la la la la la la Dm
Am
Hij zong in kloosters stil zijn lied, van een mirakel dat geschiedt, Bb7
G
A7
Dm
ook als geen mens het wonder ziet, de troebadoer. Am
Van vrouwen in fluweel of grijs, bracht hij de harten van de wijs, Bb7
G
A7
Dm
zijn liefdeslied ging mee op reis, de troebadoer. F
C7
A7
Dm
Hij zong voor boeren op het land een kerelslied van eigen hand, F
Bb7
C7
A7
hij was van elke rang en stand, de troebadoer, de troebadoer. F
C7
A7
Dm
Zo zong hij heel zijn leven lang, zijn eigen lied, zijn eigen zang. F
Bb7
C7
A7
Dm
Toch gaat de dood gewoon zijn gang. De troebadoer, de troebadoer. REFREIN Dm
Am
Toen werd het stil, het lied was uit, enkel wat modder tot besluit. Bb7
G
A7
Dm
Maar wie getroost werd door zijn lied, vergeet het niet. Am
Want hij zat zo boordevol muziek, hij zong voor groot en klein publiek, Bb7
G
A7
Dm
hij maakte blij melancholiek, De troebadoer F
C7
Bb
A7
Dm
F
C7
Bb
A7
Dm
F
C7
Bb
A7
Dm
C7
Bb
A7
La la la la la la lai la la lai la la la la la la la la la La la la la la la lai la la lai la la la la la la la la la
La la la la la la lai la la lai la la la la la la la la la la la F
Bb Gm7
D
La la la la la la lai la la lai la la la la la lai la la la la la la la
•
de vrienden van vroeger C
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
F
G
’t Is eindelijk een feit: ik weet, ik ben volwassen, C
F
G
ik moet nu op gaan passen, met werk en geld en tijd. C
F
G
De jaren zijn voorbij van luieren en leren, C
F
G
C
onschuldig potverteren, beschonken zijn en blij. F
G
Ik heb een vrouw, een kind, een doel om voor te leven, F
C
F
G
maar gist’ren dacht ik even: waar is m’n beste vrind, C
F
G
met wie ik indertijd het leven attaqueerde C
F
G
en franse thema’s leerde en met dezelfde spijt C
F
G
het meisje heb gekend, dat onze harten roofde F
C
F
G
C
en zich daarna verloofde met een derdejaars student. C
F
G
Die jongenuit m’n klas, die ouder was in jaren C
F
G
en daardoor meer ervaren, van wie dat boekje was, C
F
G
dat later op een dag door vader werd gevonden, C
F
G
C
waarin die plaatjes stonden, waarop je alles zag.
F
G
De vriend die alle pret en zorgen met je deelde, F
C
F
G
de stoerheid, die we speelden, de eerste sigaret. C
F
G
De eerste kuise zoen, gekregen van een meisje, C
F
G
in ruil voor ’t choco-ijsje, waarvoor ze ’t wel wou doen. C
F
G
De vrienden uit die tijd, waar zijn ze nu gebleven F
C
F
G
C
en soms denk ik wel even: raakte ik mezelf soms kwijt? C
F
G
De onschuld van een kind, alleen te zien wat waar is, C
F
G
wat vriendschap voor elkaar is, terwijl je later vindt, C
F
G
dat alles anders is dan vroeger in je dromen, C
F
G
C
niets is er van gekomen, zo heb je je vergist.
F
G
Ook ik heb vroeg of laat, dat liedje wel gezongen, F
C
F
G
van beste, brave jongen, maar met een hart vol haat. C
F
G
Waar zijn m’n vrienden heen, die ’k moeiteloos vertrouwde, C
F
G
op wie ik dromen bouwde, ’k ben nu helaas alleen, C
F
G
omdat ik nu wel weet: je kunt op niemand bouwen, F
C
F
G
C
je kunt geen mens vertrouwen, dus droom ik maar, dus droom ik maar, en vergeet!
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
de weg DGADGAD
(intro)
F#m
D
G
D
Kan nauwlijks wat zien; door de waas voor m’n ogen, F#m
ASUS
G
lijkt alles gelogen, al het mooie lijkt dood. F#m
G
A
D
Ik heb zelfs de kracht niet, om op te geven.
D
A/C#
Bm
Al wil ik het niet,
A
Gm
D
het leven gaat door.
F#m
D
G
D
We leefden ons leven, om samen te sterven. F#m
ASUS
G
De bergen beklommen, de dalen gedeeld. F#m
A
G
D
In het diepst van de nacht, zelfs de zon laten schijnen. A/C#
D
Bm
Niets wat niet kon,
A
Gm
F#m
D
D
niets was te veel. G
D
G
ASUS
We wilden geloven in het eeuwige leven. F#m
Samen verscholen in wanhopige troost. F#m
A
G
D
We hebben de waarheid zo diep als kon begraven. A/C#
D
Bm
Ik was één met een engel
A
Gm
D
zolang het mocht.
F#m7
G
D
Waar jij verscheen, scheen de zon met je mee. F#m7
Bm7 / A
ASUS
G
Geen tijd voor verdriet, maar elke dag omarmd. F#m7
F#m7/9
G
D
A
A
En altijd vrolijk, hoe jij dat voor elkaar kreeg.. DSUS
A
D
.. met oneindig veel moed. ’t leven is niet fair. D
A
G
D
De dans, gedanst, op een zilveren tapijt. D
A
G
A
Met jou dicht bij mij, de verloren tijd beweent. F#m
Em
D
Bm
Doelloos verzonken, en dronken en niets dat niet mocht. A/C#
G
D
D
A
D
Wij twee door de tijd, de tijd heen. Midzomernachtdroom. REFREIN F#m
F#m7/9
Jouw stralende lach,
G
D
en je mooie gedichten.
F#m
F#m7/9
ASUS A
G
Jouw tedere woorden, je onverwoestbaar krachtige wil. F#m
G
D
A
Je hebt je noodlot, steeds het hoofd geboden. DSUS
A
D
Tot het eind geloofd in jouw idee van geluk. F#m
G
F#m
G
ASUS
Zal altijd maar doorgaan, tot aan het eind. G
Heb je voor altijd, m’n hart gegeven. Bm
A F#7
G
D A/C#
Bm
A Gm
D
Ik draag je bij me, Ik draag je bij me,
A
D
D A/C#
tot het licht straks dooft. tot het licht straks dooft.
D D9
Jouw idee van geluk.
D
Ik ga niet weg, heb nog wat tijd gekregen. F#m
D9
D4 D2 D
D
Gm
D7
Gm
Als liefde zoveel jaar kan duren, dan moet het echt wel liefde zijn. Gm
D7
Gm
Ondanks de vele kille uren, de domme fouten en de pijn. Bb
Cm x
waar ons bed steeds heeft gestaan, Bb Eb
draagt sporen van een fel verleden. F
Die wilde hartstocht lijkt nu heen, Ab
die zoete razernij vergaan,
D
de wapens waar we toen mee streden. Gm
Cm
Ik hou van jou, met heel mijn hart en ziel hou ik van jou, D7
Cm7
langs zon en maan tot aan het ochtendblauw, Cm
EDIM
D7
ik hou nog steeds van jou. Gm
D7
Gm
Jij kent nu al mijn slimme streken, ik ken allang jouw heksenspel. Gm
D7
Cm Gm
Ik hoef niet meer om jou te smeken, jij kent m’n zwakke plaatsen wel. Bb
F
Soms liet ik jou te lang alleen, Fm
Eb
misschien was wat je deed verkeerd, Ebm
Bb
Eb
maar ik had ook wel eens vriendinnen.
Bb
F
We waren jong en niet van steen,
Ab
maar zo hebben we dan toch geleerd, D
je kunt altijd opnieuw beginnen. REFREIN Gm
D7
Gm
We hebben zoveel jaar gestreden, tegen elkaar en met elkaar. Gm
D7
Gm
Maar rustig leven en tevreden is voor de liefde een gevaar. Bb
F
Jij huilt allang niet meer zo snel, Eb
Fm
ik laat me niet zo vlug meer gaan, Ebm
Bb
Eb
we houden onze woorden binnen.
Bb
F
Maar al beheersen we het spel, Ab
een ding blijft toch altijd bestaan: D
2 3
Eb
Bb
EDIM 1
Heel deze kamer om ons heen, Ebm
x
F7
F
Fm
•
Herman van Veen Jacques Brel & Gérard Jouannest
de zoete oorlog van het minnen
de zoete oorlog van het minnen. REFREIN
F7
Cm
F7
4
•
dodenrit
Drs. P.
Am
E
Am
Wij rijden met de troika door het eindeloze woud. Am
E
Am
Het vriest een graad of dertig, het is winter en vrij koud. Dm
A
Dm
De paardehoeven knersen in de pas gevallen sneeuw. E
Am
’t Is avond in Siberië en nergens is een leeuw. We reizen met de kinderen, al zijn ze nog wat jong door het eindeloze woud waarover ik zoëven zong. Een lommerrijk en zeer overzichtelijk terrein, waarin men zich gelukkig prijst dat er geen leeuwen zijn. We zijn op weg naar Omsk, maar de weg daarheen is lang en daarom vullen wij de tijd met feestelijk gezang. Intussen gaat zich iets bewegen in de achtergrond, iets donkers en iets talrijks en dat lijkt me ongezond. Ze zijn nog vrij ver achter ons, ik zie ze echter wel. Het is een hele massa en ze lopen nogal snel en door ons achterna te lopen halen zij ons in. Wat onvoordelig uit kan pakken voor een jong gezin. De donkere gedaanten zijn bijzonder vlug ter been. Ze lopen op vier poten en kijken heel gemeen. Ze hebben grote tanden, dat is duidelijk te zien. Het zijn waarschijnlijk wolven, en kwaadaardig bovendien. Al is de toestand zorgelijk, ik raak niet in paniek. Ik houd de moed erin door middel van volksmuziek. We kennen onze bundel en we zingen heel wat af, terwijl de wolven nader komen in gestrekte draf. Het is van hier naar Omsk nog een kleine honderd werst. ’t Is prettig dat de paarden net vanmiddag zijn ververst. Maar jammer dat de wolven ons nu hebben ingehaald. Men ziet de flinke eetlust die uit hun ogen straalt. We doen heel onbekommerd en we zingen continu. Toch moet er iets gebeuren onder moeders paraplu. En zonder op te vallen overleg ik met mijn vrouw. ‘Wie moet eraan geloven?’, vraag ik, ‘toe bedenk eens gauw!’
dodenrit (vervolg) Am
E
Am
Moet Igor het maar wezen? Nee, want Igor speelt viool. Am
E
Am
Wat vindt je van Natasja? Maar die leert zo goed op school. Dm
A
Dm
En Sonja dan? Nee, Sonja niet, zij heeft een mooie alt. E
Am
Zodat de keus tenslotte op de kleine Pjotr valt. Dus onder het gezang pak ik het ventje handig beet. Daar vliegt hij uit de troika met een griezelige kreet. De wolven hebben alle aandacht voor die lekkernij. Nog vierentachtig werst en oh, wat zijn wij heden blij. We mogen Pjotr wel waarderen om zijn eetbaarheid, want daardoor raken wij die troep voorlopig even kwijt. Zo jagen wij maar voort, als in een gruwelijke droom. Ajo, ajo, ajo, al in die hoge klapperboom. Daar klinkt alweer gehuil en onze hoop is verscheurd. De wolven zijn terug en nu is Sonja aan de beurt. Daar gaat het arme kind, zij was zo vrolijk en zo braaf. Nog achtenzestig werst en in Den Haag daar woont een graaf. Ik zit nog na te peinzen en mijn vrouw stort meen’ge traan. En kijk, daar komen achter ons de wolven alweer aan. Dus Igor, ’t is wel spijtig, maar jij wordt geen virtuoos. Nog tweeënvijftig werst en daar was laatst een meisje loos. Nu Igor is verwijderd, hebben wij weer even rust, maar nee, daar zijn de wolven weer, op nog een prak belust. De doodskreet van Natasja snijdt ons pijnlijk door de ziel. Nog zesendertig werst en in een blauwgeruite kiel. Mijn vrouw en ik zijn over, dus zingen we een duet en als het even mee zit, halen we het net. Helaas, ik moet haar afstaan aan de hongerige troep. Nu nog maar twintig werst en hoeperdepoep zat op de stoep. Ik zing nu weer wat lustiger, want Omsk komt in zicht. Ik maak een sprong van blijdschap en verlies mijn evenwicht. Terwijl de wolven mij verslinden, denk ik: dat is pech, ja, Omsk is een mooie stad, maar net iets te ver weg.
een bakske vol met stro C
Urbanus (van Anus)
F
C
C
•
Heel lang geleden voor de allereerste keer, Jezeke is geboren, G C F C dat had ge moeten zien: ’t was verschrikkelijk slecht weer, aleluja alloo! C F C G Jezeke is geboren lag hij daar te bibberen in een kouwe koeiestal G C F G C in een kribbeke met een os en een ezel, dat was al. in een bakske vol met stro. F C Maar boven in de lucht kon je een sterretje zien staan, G C dat alsmaar zat te fonkelen, d’r hing een wegwijzertje aan. F C En ’t duurde daar niet lang of dat was daar volle bak: G F G C het krioelde van de herders met een dikke wollen frak.(stuk in hunne frak) REFREIN C F C Toen kwamen de drie koningen, een zwarte en een witte. G C Ze vroegen of ze ook mochten komen babysitten. C F C Ze schonken een rol balatum en een grote pot vernis, G C een salami met look en een aquarium met een vis. F C De zwarte gaf aan Jozef een paar vijzen en een boor G C en aan Jezeke een sjalleke en een broekske in ivoor. F C Maria kreeg een zak cement met een grote roze strik G F G C en een potlood met een gommeke om te gommen kreeg ’k ik. REFREIN C F C De heilige geest die hing daar te schijnen aan ’t plafond G C in zijn blauwe training en zijn purperen plastron. C F C Op dat moment zei Jozef: ‘Kijk daar is mijne kleine, G C bezie maar zijne neus, ’t is helemaal de mijne.’ F C De heilige geest moest lachen: ‘Och arme sukkelaar, G C die kleine die is van mij want ik was de ooievaar!’ F C Jozef gaf de geest een goei mot op zijn gezicht, G F G C toen zaten ze meteen zonder klank en zonder licht. REFREIN C F C Ze bleven daar maar zwaaien met hun vuisten in het rond. G C De os en de ezel lagen knock out op de grond. C F C Toen kwam God de Vader en hij sprak: ‘Dit is mijn zoon!’ G C Nu stonden ze te gapen, nu stonden ze daar schoon. F C Jozef kon niet volgen en die is beginnen zuipen G C en Maria van afronten, die wist ook niet meer waar kruipen. F C Dat werd me daar een kermis, dat werd me daar een klucht, G F G C toen viel er ook nog een nest met Engelsen uit de lucht. REFREIN C F C Jezus nam zijn fles met pap en havervlokken G C en heeft nog rap een verse pisdoek aangetrokken. C F C Hij zei: ‘Vrede op aarde aan iedereen die dat wil.’ G C Toen werd weer alles kalm en alles werd weer stil. F C Hij had er daar genoeg van en ging er maar vandoor G C en trok zijn aureooltje scheef over zijn oor. F C Hij is gelijk een grote in zijn sportwagen gekropen. G F G C ‘Al wie mij volgen wil, zal wreed hard moeten lopen.’ REFREIN
•
een meisje van zestien Am
Dm
Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh / Charles Aznavour & R. Chauvigny
Am
E7
Am
Ze woonde in een villawijk, haar ouders waren stinkend rijk, G
G7
C
toch was er niets meer dat haar bond, ze gaf zich aan ’n vagebond, E7
Am
E7
Am
die sprak van liefde, ’t oud verhaal en zij geloofde het allemaal.
C
G7
C
G7
C
Zo ging ze weg, ze nam niets mee, alleen haar jeugd en het idee, E7
A
E7
A
dat hij haar man was, zij zijn vrouw en het altijd zo blijven zou. C
G
G7
Am
E7
Arm kind, zestien lentes zo pril, ach wat lig je hier stil, langs de kant van de weg. Am
Dm
Am
E7
Am
Ze trokken voort van stad tot stad, omdat hij ruimte nodig had. G
G7
C
Het zwerversleven was te zwaar zwaar, niets voor een kind van zestien jaar. E7
Am
E7
Am
Haar liefde was haar levenslot, ze ging er langzaam aan kapot. C
G7
C
G7
C
Ze kon de hartstocht niet weerstaan, moest tot het einde verder gaan. E7
A
E7
A
Zij was geen kind, maar ook geen vrouw en wist niet wat er komen zou. REFREIN Am
Dm
Am
E7
G7
Am
Ze werd vermoeid, zag bleek en vaal, verloor haar jeugd, haar ideaal. G
G7
C
Alleen haar liefde bleef bestaan, toen ging hij weg, bij haar vandaan. E7
Am
E7
Am
Toch had ze kunnen weten dat hij niet genoeg aan liefde had,
C
G7
C
G7
C
dat op een dag hij weg zou zijn en zij alleen, met spijt en pijn, E7
A
E7
A
dat hij zo lang een meisje had, als stormwind speelt met een enkel blad. REFREIN
G7
Am
een rustige ouwe dag
Urbanus (van Anus)
C
G7
’k Heb elke dag mijn taske koffie en goei boter op mijn beschuit. C
Een koppel zelf gelegde eitjes en vitaminekes met fruit.
G7
’k Heb ook een hofke vol met bloemekes met een vogelken dat fluit C
en een vijver met viskes en een fontijneken dat spuit, F
G
C
maar zolang da’k alleen zit, haalt dat allemaal niet veel uit. F
C
F
G7
C
’t Is die eenzaamheid, eenzaamheid, eenzaamheid. Hoe raak ik ze kwijt? C
G7
Ik heb ne radio vol met liekes met flikkerlichtjes aan en uit,
C
een fles champagne in de frigo en mijn strikske steekt vooruit.
G7
Ik dans een walske rond de tafel: ne stap naar voor, twee achteruit. C
’k Heb mijnen trikoloren hoed op, ne valse neus op mijnen snuit, F
G
C
maar zolang da’k hier alleen dans, haalt dat allemaal niet veel uit. F
C
F
G7
C
’t Is die eenzaamheid, eenzaamheid, eenzaamheid. Hoe raak ik ze kwijt? C G7 (Dm7) C
(solo)
C
G7
Mijn poeske kietelt aan mijn voeten, ik lach me tranen met een tuit. C
Ik hoor de kermis in de verte, er schijnt een sterretje door mijn ruit, F
G
C
maar zolang da’k hier alleen lig, haalt dat allemaal niet veel uit. F
C
F
G7
C
’t Is die eenzaamheid, eenzaamheid, eenzaamheid. Hoe raak ik ze kwijt?
•
een vriend zien huilen
Herman Van Veen Willem Wilmink (l) Johan Verminnen (r) ™ Jacques Brel
CAPO III
D
A
Bm
Natuurlijk is het ergens oorlog
Natuurlijk wordt alom gestreden D
F#m
A
G
D
en zwijgt voor velen de muziek,
Kanonnen maken geen muziek
de tederheid is overleden
En vrede is er zo hard nodig
en de illusies zijn doodziek.
Een paradijs bestaat er niet
Natuurlijk laat zich alles kopen
Aan geld kleeft er toch steeds een geurtje
voor wie er maar het meeste biedt
Maar wie het heeft die ruikt het niet
en worden bloemen stukgelopen
Bloemen vertrappen dat gebeurt soms
E
A
A
D
Bm
D
A
G
D
E
A
A7
F#m
D
E7
A
maar een vriend zien huilen... kan ik niet.
Maar een vriend zien huilen kan ik niet
D
A
Bm
D
F#m
Natuurlijk zijn er kwade dagen
Natuurlijk hebben wij verloren
A
G
D
en wacht de dood ons aan het eind,
En aan het eind wacht ons de dood
met onze schouders ver naar voren
Ons lichaam blijft ons steeds verbazen
staan wij nog amper overeind.
We leven nog, dus er is hoop
Natuurlijk zijn we vaak bedrogen
Natuurlijk, ontrouw wordt gewoonte
E
A
A
D
Bm
D
A
G
A
die voor het laatst hebben gevlogen A7
E
We kunnen elkaars geluk vermoorden D
maar een vriend zien huilen... kan ik niet. D
D
Liefde in vele bedden ziek
en liggen vogels in het riet
F#m
E7
A
Bm
A
Maar een vriend zien huilen kan ik niet F#m
Worden er steden stukgesmeten
En al die steden die vermoeid zijn
door kinderen van vijftig jaar
Door kinderen van wel 50 jaar
D
A
G
A
D
E
dan wordt het leed weer gauw vergeten
Al onze liefdes hebben tandpijn
voor nieuw verdriet of nieuw gevaar.
Iemand die helpt, vergeet het maar
En die stations vol met verdwaalden,
De tijd blijft altijd ongenaakbaar
al te ver heen voor elk verdriet.
Je kan verdrinken in verdriet
Geen enk’le waarheid die het haalde,
Er is de waarheid die ons spaart maar
maar een vriend zien huilen... kan ik niet.
Een vriend zien huilen kan ik niet
D
A
D
Bm
D
A
G
A
A7
D
Bm
D
E
E7
A
F#m
Natuurlijk zijn we nog integer
Natuurlijk, spiegels zijn integer; D
A
F#m
G
A
D
geen moed genoeg om jood te zijn,
Zonder het lef om Jood te zijn
niet elegant genoeg voor neger,
Zelfs elegant zijn als een neger
geen licht, alleen maar valse schijn.
Kunnen we niet, we zijn zo klein
In eigen kilheid zo gevangen
En al die mensen, onze broeders
dat men voor liefde zich verschuilt,
Zo zou het eigenlijk moeten zijn
zo aan het eind van elk verlangen,
De werkelijkheid, die is zo droevig
A
D
Bm
D
G
A
A7
D
maar dan een vriend te zien... die huilt.
E
A
F #m
A
D
E
E7
A
Iemand zien huilen, dat doet pijn
••
•
elégie prénatale
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
D
E
A
Ik sta te dromen op de brug, ik zie de bomen in het water. D
E
A
Ik zie de lucht en even later voel ik de blikken in mijn rug D
G
D
van alle mensen die daar staan en die mij streng vertoornd vragen: Bm
D
E
A
D
‘Moest jij dat echt zo nodig wagen? Waarom deed jij haar zoiets aan?’ F#
F#
Bm
Bm
Ik weet ’t best ’t is mijn schuld, dat ik te vroeg met je moet trouwen,
E
A
E
A
maar voor ’t genoeg’lijk nestje bouwen, had de natuur toch geen geduld. D
G
D
’t Was zo’n zachte nacht in mei, maar ga dat maar eens expliceren Bm
D
E
A
D
aan al die dames en meneren, die meer geluk hadden dan wij. Men zegt tot mij: ‘Je bent ’n vod, je bent de schand’ van de familie, van onze propere domicilie, denk eens aan ons en ook aan god!’ En daarbij trekt men dan ’n smoel alsof ik knoflook heb gegeten, van zo’n vent wil geen christen weten, die kwetst ’t eerbaarheidsgevoel. Des zondags luistert men naar ’t woord en ’t psalm ‘Zingt luide al te gader’, maar ik sta buiten als de dader van een negatieve moord. Vergeving en verdraagzaamheid, ja die zijn goed voor liberalen, van die onchristelijke kwalen is mijn familie gans bevrijd. ’n Wijze oom is advokaat en regelt onze huwelijkszaken, ’n hok met uitzicht op de daken, want anders stonden we op straat. Mevrouw hiernaast, die alles ziet, zit achter ’ t raam en wringt haar handen. Ze roept gekwetst: ‘’t Is ’n schande!’, omdat jij moeder wordt, zij niet. Als ik jouw kind was, lieve schat, dan werd ik liever niet geboren, dan liet ik niets meer van me horen, dan bleef ik zitten waar ik zat, want de familie, lieve meid, is met de toestand zo verlegen. We hebben de kliek nu eenmaal tegen, want zij trouwden wel op tijd.
Kilima Hawaiians 1947 Jo de Gast ™ Carson J. Robison
er hangt een paardenhoofdstel aan de muur Eb
Bb7
Eb
Er hangt een paardenhoofdstel aan de muur Ab
Eb7
Eb
en een zadel in een lege schuur. Bb7
Eb
Je vraagt waarom ik zo droevig tuur. Bb7
Eb
Het is dat paardenhoofdstel aan de muur. Eb
Bb7
Eb
Ik zie ook het ijzer wat ik daarop sloeg. Ab
Eb7
Eb
Het is het ijzer dat mijn pony droeg. Bb7
Eb
Een vale deken in de schuur Bb7
Eb
en een paardenhoofdstel aan de muur. Hij was mijn trouwe vriend en gids. We waren steeds bij elkaar. Vaak in de stille nacht. Ik sprak hem mijn vreugd’ en smart. Hij hief begrijpend zijn kop. Er is nu een lege plek in mijn hart. Eb
Bb7
Eb
En zijn hoofdstel hangt nu aan de muur Ab
Eb
en zijn zadel doelloos in de schuur. Bb7
Eb
Ach vriend, ik ben wat overstuur. Bb7
Eb
Het is dat paardenhoofdstel aan de muur. Ik weet dat jullie denken dat ik gek ben, maar ik schaam me niet voor mijn tranen. Als jullie ooit een vriend hadden gehad zoals ik, dan zou je weten waarom ik nu zo droef ben. Een vriend, luister maar eens: Hij maakte me eens wakker toen hij een lawaai op de prairie hoorde, hij wist heel goed wat dat betekende, een kudde dieren rende recht op ons af, maar hij kwam snel naar me toe en redde mijn leven. Dat noem ik een vriend of niet? Eb
Bb7
Eb
En zijn hoofdstel hangt nu aan de muur Ab
Eb
en zijn zadel doelloos in de schuur. Bb7
Eb
Ach vriend, ik ben wat overstuur. Bb7
Eb
Het is dat paardenhoofdstel aan de muur.
er is leven na de dood
Freek de Jonghe
F
Of je Christen, Zen-Boedhist ben, Islamiet of Jood. C
F
Er is leven, er is leven na de dood. Rij dus rustig door oranje en geef extra gas bij rood. C
F
Er is leven, er is leven na de dood. Na de dood, (na de dood,) Na de dood, (na de dood,) C
F
Er is leven, er is leven na de dood. F
Eet gerust wat engels rundvlees bij je groenten of op brood. C
F
Er is leven, er is leven na de dood. Als je weg wilt uit Tirana pak eens voor de gein de boot. C
F
Er is leven, er is leven na de dood. REFREIN b B F C Volgens mijn vader in de hemel is het alle dagen feest... Bb
F
C7
En m’n vader kan het weten want die is er geweest! F
Wat kon Ceedorf nou gebeuren toen hij van 11 meter schoot? C
F
Er is leven, er is leven na de dood. Steek je snikkel zonder rubber in een hetero of een poot. C
F
Er is leven, er is leven na de dood. REFREIN Bb F C Heb je je doodsangst overwonnen, wordt het alle dagen feest. Bb
F
C
Dus vandaag maar vast begonnen, voor je het weet ben j’ er geweest. REFREIN
•
•
er komen andere tijden G
Boudewijn de Groot & Lennaert Nijgh ™ Bob Dylan
Em
C
G
GM7
Kom mensen en luister en hou nu je bek, Am
C
D
III
het water dat komt jullie al tot je nek. G
Em
C
G
1 1 1 1 1 1 2 3 4
En geef toe dat je nat bent, doorweekt tot je hemd, Am
D
D7
GM7
probeer het maar niet te vermijden. D
En wie niet wil verzuipen is wijs als-ie zwemt, G
C D
want er komen andere tijden! G
Em
G Em D D7 GM7 D
C
G
Am
C
D
Kom schrijvers, geleerden, profeten op papier, de kans komt niet weer dus kijk maar eens hier. G
Em
C
G
Am
D
En zeg nog maar niks, de roulette draait nog door en de winnaar is niet te bestrijden. GM7
D7
D
G
C D
Maar hij die straks wint is wie gisteren verloor, want er komen andere tijden! G
Em
C
G
Am
G Em D D7 GM7 D
C
D
Kom heren regeerders, partijjongens kom en blijf daar niet hangen en kijk niet zo stom. G
Em
C
G
Am
D
Want hij die blijft zitten is hij die krepeert, de legers buiten strijden. GM7
D7
D
G
C D
Op hun slagveld wordt ieder van jullie verteerd, want er komen andere tijden! G
Em
C
G
Am
G Em D D7 GM7 D
C
D
Kom vaders en moeders, kom hier en hoor toe, wij zijn jullie praatjes en wetten zo moe. G
Em
C
G
Am
D
Je zoons en je dochters die haten gezag, je moraal verveelt ons al tijden. GM7
D7
D
G
C D
En vlieg op als de wereld van nu je niet mag, want er komen andere tijden! G
Em
C
G
Am
C
G Em D D7 GM7 D
D
De streep is getrokken, de vloek is gelegd, op alles wat vals is en krom en onecht. G
Em
C
G
Am
D
Jullie mooie verleden was bloedig en laks, wij zullen die fouten vermijden. D7
GM7
D
G
C D
En de man bovenaan is de laagste van straks, want er komen andere tijden!
G Em D D7 GM7 D
even aan mijn moeder vragen C
Bloem
Em
Blonde haren, blauwe ogen, Am
Em
uit een sprookjesboek geslopen, F
G
C
C
Em
kwam ze voor m’n raampje staan en zei: ‘Graag een kaartje van 5 gulden Am
Em
voor de film van vanavond.’ F
G
C
Ik vroeg: ‘Waarom ga je niet met mij?’ F
G
C
En dit is wat ze zei: C
FFFFG
F
C
Even aan mijn moeder vragen. G
Ik zweer je dat ze dat zei, ze lachte d’r niet eens bij. C
F
C
Even aan mijn moeder vragen. G
Dat is toch uit de tijd meid, je kunt het ook aan mij kwijt. F
Em
En ze keek me aan. Dm
C
’t Was meteen gedaan. G
Vanaf toen, F
G
C
Alles voor een zoen. C
Zoiets kom je maar weinig tegen. Em
Zo’n juffrouw verdient alle zegen. Am
Ik dacht dat het was uitgestorven, Em
Maar ik heb een afspraak voor morgen. F
Ze moet ook al voor twaalven thuis zijn, G
Maar dat zal me een grote zorg zijn. C
Annemarie, Annemarie. C
Ze drinkt enkel maar limonade, Em
Die ik dan voor haar mag gaan halen. Am
Sigaretten die vindt ze smerig, Em
Popmuziek kan ze niet waarderen. F
Alle deuren hou ik voor haar open, G
Ik ga zelfs met haar hondje lopen. C
Annemarie, Annemarie. REFREIN
Griep
Gerard van Maasakkers
Heel ’t volgende liedje is ’n gezellig liedje en dat gaat over griep krijgen. Stel je voor dat je ’t laten we zeggen voor ’t gemak al gehad hebt, want als je ’t nog moet krijgen, denk je misschien: hè hè, waar beginnen ze toch aan en dat je in je bed lag toen - en we zullen ’t ’n beetje bescheiden houden - dat je de piraat aan had staan, want Hilversum is ’n beetje erg hoog gegrepen in ene keer. En het volgende liedje op de radio kwam en je ligt daar stiekem met je handen boven de dekens mee te knippen, want je vindt ’ t heel mooi. Maar ja, ’t was ’n beetje de saaie tijd van de dag, ’s-middags om ’n uur of half vier. Het wordt al wat minder licht en je ligt er maar. En er is nog geen bezoek geweest vandaag en je voelt je eigenlijk ontzettend zielig, maar toch ’n beetje van dit zo (knip) en dan is het liedje afgelopen en dan hoor je dat iemand beneden op bezoek komt en dan gauw de piraat af, want daar schaam je je toch ’n beetje voor en dan komt diegene naar boven en jij ligt er met ’n hoog rooie kop wat na te knippen. ‘Wat heb jij nou toch?’ ‘Ja, griep!’ 1
7 5
2 3 4
8
5 6
5 6
1 3 2
6
1 3 2
8 7
4
7 8 9
4
Am
Ik heb griep. C
Dm
E
Griep, ’k zou willen dat ik sliep. Am
C
Dm
E
Zo’n griep heb ik, ’t is net of ik stik. Am
C
Dm
E
Ik lig te bibberen van de hitte en te zweten van de kou. Am
E
Am
Am
E
Am
Griep heb ik, auw auw, auw auw.
E
Griep heb ik, auw auw, auw auw. Dbm
A
C
Bm
Bb
E
Ik ben vanmorgen naar de dokter geweest, Bb
E
heb ’n griepspuit gehaald, om er vanaf te zijn. Dbm
A
C
Bm
Maar ’t wordt steeds erger en ik had ’m nog wel Bb
E
Bb
A
Dbm
E
Am
contant betaald, maartock krijg ik zo’n griep? REFREIN C
Bm
Ik ben zo zielig en ik lig maar te zweten, Bb
Bb
E
E
te denken aan jou, was jij nu maar hier.
A
Dbm
C
E
Bb
Bm
Maar ’t is te laat om te bellen ik weet ’t, Bb
E
B bm
dus lig ik hier nou met weer verhoging: griep. Db
Ebm
F
Griep, ’k zou willen dat ik sliep. Bbm
Db
Ebm
F
Zo’n griep heb ik, ’t is net of ik stik. Bbm
Db
Ebm
F
Ik lig te bibberen van de hitte en te zweten van de kou. Bbm
F
Bbm
Bbm
F
Bbm
Griep heb ik, auw auw, auw auw.
F
Griep heb ik, auw auw, auw auw.
2 4 1 3
•
•
hé, kleine meid
Herman van Veen
C
Em
G
Fm
C
Em
G
Fm
C
Hé, kleine meid op je kinderfiets, de zon draait steeds met je mee.
G7
C
Hé, kleine meid op je kinderfiets, de zomer glijdt langs je heen. Em
F
C
Em
FC
G7
Met je haar in de wind en de zon op je wangen rijd je me zomaar voorbij. Fiets C
Em
G
Fm
C
Hé, kleine meid op je kinderfiets, je lacht en je zwaait naar een zwaan C
Em
G
Fm
G7
C
en de vijver weerspiegelt je witte jurk en het riet fluistert je naam. Em
F
C
Em
FC
G7
En het zonlicht speelt in de draaiende wielen, schitterend strooi je met licht. Fiets. C
Em
G
Fm
C
Em
G
C
Hé, lieve meid op je kleine fiets, als ’n witte stip in het groen, Fm
G7 C
slingert je blinkende kinderfiets zich dwars door het zomerseizoen. Em
F
C
Em
FC
G7
En je rijdt maar door en je fiets wordt steeds kleiner, plotseling ben je weer weg. Fiets, fiets. C
Em
G
Fm
C
Hé, kleine meid op je kinderfiets, je lacht en je zwaait naar een eend C
Em
G
Fm
G7
C
en de vijver weerspiegelt je witte jurk en ’t riet fluistert je naam. Em
F
C
Em
FC
G7
En het zonlicht speelt in de draaiende wielen, schitterend strooi je met licht. Fietsfiets fiedefiedefiets. C
Em
G
Fm
C
Héiejé, kleine meid op je kleine fiets, als ’n witte stipfiets in het groen C
Em
G
Fm
C
slingert je blinkende fietsefiets zich dwars door het zomerseifiets. Em
F
En je rijdt maar dohohohohohohoor
C Em F C G7
G7
hebben en houwen
Herman van Veen
Ebm
Bb
Abm
Bb
Ebm
Door een toeval kwam jij in m’n leven, uit berekening bleef je bij mij. Ebm
Bb
•
Abm
Bb
E bm
Je hebt me warmte en aandacht gegeven en jouw huilbuien kreeg ik erbij. Ebm
Bb
Abm
Bb
Ebm
Ik zeg je niet wat je voor me betekent, omdat er domweg geen woorden voor zijn. Ebm
Bb
Abm
Bb
E bm
Ik ben door eenzaamheid aan je geketend, het kietelt, het schrijnt, het doet pijn. Abm
Bb
E bm
Hou van mij, hou van mij, hou van mij. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ebm
Bb
Abm
Bb
E bm
Door een toeval kwam ik in je leven, uit gewoonte bleef ik bij jouw. Ebm
Bb
Abm
Bb
E bm
Je hebt me warmte en aandacht gegeven, al die jaren bij mij in de kou. Ebm
Bb
Abm
Bb
Ebm
Ik zeg je niet wat je voor me betekent, omdat er domweg geen woorden voor zijn. Ebm
Bb
Abm
Bb
Ebm
Ik ben door eenzaamheid aan je geketend, het kriebelt, het schrijnt, en het is fijn. REFREIN
•
hee gaode mee
Gerard van Maasakkers
C G7 Am Em F G C G7 Am Em F G C
(intro) C
G7
Am
Em
Hee gaode mee dan gaon we’n eindje lopen. F
G
C
Hou toch op mè poetsen, kijk toch nie zo nauw. C
G7
Am
G7
Em
Hee gaode mee, de bluumkes staon weer open. F
G
C
Laot oewe jas mar hangen, ’t is nie kou. Am
Em
Ik weet ’n platske in ’t Nuenens Broek. Am
Em
D’r is nog niemand ooit gewist. Am
Em
Wij gaon d’r samen nou ’s op bezoek. Am
Dan maken wij mee alle plantjes F
G
C
en alle voggelkes in ’t Broek ’n hul groot fist. REFREIN
G7
C G7 Am Em F G C G7 Am Em F G C
(intermezzo)
De zon gao nerges zo schon onder as daor En nerges is de lucht zo blauw D’r liggen nerges zoveul blaaikes as daor Dus haalt oew schoen mar van de zulder En kamt mer vlug wa dur oew haor, dan gaon we gauw REFREIN C
G7
Am
Em
La lalala lala lalalala lala F
G
C
G7
F
G
C
lalalalala lalalalalala lalala Am
G7
Em
La lalala lala lalalala lala C
lalalalala lalalalalala lalala
G7
•
het dorp
Wim Sonneveld
G
Em
G
Em
Thuis heb ik nog een ansichtkaart, waarop een kerk, een kar met paard, een slagerij J. van der Ven. Am
D
D7
G
’n Kroeg een juffrouw op de fiets, het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets, maar het is waar ik geboren ben. G
Em
C
D
G
Bm
Dit dorp ik weet nog hoe het was, de boerenkinderen in de klas, een kar die ratelt op de keien, D7
G
het raadhuis met een pomp ervoor, een zandweg tussen koren door, het vee de boerderijen. C
D
G
En langs het tuinpad van mijn vader, Am
D
G
zag ik de hoge bomen staan.
Em
Am
Bm
Ik was een kind en wist niet beter, C
D
G
dan dat het nooit voorbij zou gaan. G
Em
G
Em
Wat leefden ze eenvoudig toen in simpele huizen tussen groen met boerenbloemen en een heg. Am
D
D7
G
Maar blijkbaar leefden ze verkeerd, het dorp is gemoderniseerd en nou zijn ze op de goede weg. G
Em
G
Bm
Want ziet hoe rijk het leven is, ze zien de televisie quiz en wonen in betonnen dozen. C
D
D7
G
Met flink veel glas dan kun je zien, hoe of het bankstel staat bij Mien en d’r dressoir met plastic rozen. REFREIN G
Em
G
Em
De dorpsjeugd klit wat bij elkaar, in minirok en beatlehaar en joelt wat mee met beatmuziek. Am
D
D7
G
Ik weet wel ’t is hun goede recht, de nieuwe tijd net wat u zegt, maar het maakt me wat melancholiek. G
Em
G
Bm
Ik heb hun vaders nog gekend, ze kochten zoethout voor een cent, ik zag hun moeders touwtje springen. C
D
D7
G
Dat dorp van toen ’t is voorbij, dit is al wat er bleef voor mij: een ansicht en herinneringen. C D
G
Em
Toen ik langs het tuinpad van mijn vader, Am
D
G
de hoge bomen nog zag staan.
Am
Bm
Ik was een kind, hoe kon ik weten, C
D
G
dat dat voorgoed voorbij zou gaan.
het is altijd lente in de ogen van mijn tandartsassistente
Peter de Koning
(intro) B
C#m
E
F#
B
C#m
E
F#
Het is altijd lente in de ogen van de tandartsassistente. Het is altijd lente in de ogen van de tandartsassistente. C#m
B
E Ab7
C#m F#
B
E
Voor de patienten, van d’assistente is ’t a-a-a-a-altijd lente. B
E
Ab7
C#m
Ze lacht naar mij F#
BM7
Ik lach naar haar Eb
Abm
C#7
Abm
F#
Eb7
En het is voorjaar En het is voorjaar Abm
Het maakt niet uit C#7
E
Al raak ik al mijn tanden kwijt.
Em
C#m
Want het is lente F#
B
Lente voor altijd REFREIN Abm
F#
E
B
Ik flos niet meer en raak geen tandenstoker aan. Abm
F#
E
B
Ook mijn tandenborstel laat ik rustig in de beker staan. B7
E
Ik eet alleen maar suikerzoet B7
E
Ik snoep de hele dag maar raak C#7
Want dan heb ik snel een gaatje F#7
En een afspraak REFREIN B
E
F#
Abm
Ze lacht naar mij F#
Ebm
Ik lach naar haar Eb
Abm
Abm
E
En het is voorjaar F#
En het is voorjaar Abm
Het maakt niet uit C#
F#
Al raak ik al mijn tanden kwijt E
Want het is lente F#
B
Lente voor altijd REFREIN
B
Guus Meeuwis & Vagant Guus Meeuwis
het is een nacht Em C G D
(intro) Em
C
Je vraagt of ik zin heb in een sigaret. G
D
’t Is twee uur ’s nachts, we liggen op bed. Em
C
In een hotel in een stad, waar niemand ons hoort, G
D
waar niemand ons kent en niemand ons stoort. C
G
Op de vloer, ligt een lege fles wijn D
en kledingstukken die van jouw of mij kunnen zijn. C
G
Een schemering, de radio zacht C
D
en deze nacht heeft alles, wat ik van een nacht verwacht. G
D
C
Het is een nacht, die je normaal alleen in films ziet. G
D
C
Het is een nacht, die wordt bezongen in het mooiste lied. G
D
Em
C
Het is een nacht waarvan ik dacht dat ik hem nooit beleven zou, G
D
Em
G
D
C
maar vannacht beleef ik hem met jou, maar vannacht beleef ik hem met jou. Em
C
Ik ben nog wakker en ik staar naar het plafond G
D
en ik denk hoe de dag lang geleden begon. Em
C
Het zo-maar ervandoorgaan met jou, G
D
niet weten waar de reis eindigen zou. C
G
Nu lig ik hier in een wildvreemde stad D
en heb net de nacht van mijn leven gehad. C
G
Maar helaas er komt weer licht door de ramen, C
D
hoewel voor ons de wereld, vannacht heeft stil gestaan. REFREIN C
G
D
Maar een lied blijft slechts bij woorden, een film is in scène gezet. C
G
D
Maar deze nacht met jouw is levensecht. REFREIN maar vannacht beleef ik hem met jou, G
D
Em
Ja, vannacht beleef ik hem met jou. G
D
Em
G
D
C
En ik hou alleen nog maar van jou. En ik hou alleen nog maar van jou.
G
•
•
het kleine café aan de haven
Vader Abraham
Gm
De avondzon valt over straten en pleinen. D7
De gouden zon zakt in de stad. En mensen, die nu in hun huizen verdwijnen, Gm
ze hebben de dag weer gehad. De Neonreclame die knipoogt langs ramen Cm
en motregen zachtjes op straat.. Gm
De stad lijkt gestorven, toch klinkt er muziek D7
G
uit een deur die nog wijd open staat.. Daar in dat kleine café aan de haven, D7
daar zijn de mensen gelijk en tevree. C
G
Daar in dat kleine café aan de haven, D7
Gm
daar telt je geld of wie je bent niet meer mee. Gm
De toog is van koper, toch ligt er geen loper. D7
De voetbalclub hangt aan de muur. De trekkast die maakt meer lawaai dan de juke-box. Gm
Een pilsje dat is d’r niet duur. Een mens is daar mens, rijk of arm - ’t is daar warm, Cm
geen Monsieur of Madame maar WeeCee. Gm
Maar het glas is gespoeld in het helderste water. D7
G
Ja, het is daar een heel goed café. REFREIN Gm
De wereldproblemen die zijn tussen twee D7
glazen bier opgelost voor altijd. Op de rand van een bierviltje staat daar je rekening Gm
of dat je staat in het krijt. Het enigst wat je aan eten kunt krijgen Cm
dat is daar een hardgekookt ei. Gm
De mensen die zijn daar gelukkig gewoon, D7
G
ja, de mensen die zijn daar nog rijk. REFREIN
•
het land van Maas en Waal C
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
F
C
Onder de groene hemel in de blauwe zon F
C
D7
G
speelt het blikken harmonie-orkest in een grote regenton.
G7
C
Daar trekt over de heuvels en door het grote bos F
C
D7
G
de lange stoet de bergen in van ’t cirkus Jeroen Bosch F
C
F
C
en we praten en we zingen en we lachen allemaal F
C
G
G7
C
want daar achter de hoge bergen ligt het land van Maas en Waal. Am
Dm
Am
Ik loop gearmd met een kater voorop Dm
Am
B7
E7
daarachter twee konijnen met een trechter op hun kop Am
E7
Am
E7
en dan de grote snoeshaan, die legt een glazen ei, Am
Dm
Am
E7
Am
wanneer je ’t schud dan sneeuwt het op de Egmondse Abdij. Am
Dm
Am
Ik rijk een meisje mijn koperen hand Dm
Am
Am
E7
B7
E7
dan komen er twee moren met hun slepen in hun hand Am
E7
dan blaast er de fanfare ter ere van de schaar Am
Dm
Am
E7
Am
die trouwt met de vingerhoed, ze houden van elkaar. C
F
C
En onder de purperen hemel in de bruine zon F
C
D7
G
speelt nog steeds het harmonie-orkest in een grote regenton.
G7
C
Daar trekt over de heuvels en door het grote bos F
C
D7
G
de lange stoet de bergen in van ’t cirkus Jeroen Bosch F
C
F
C
en we praten en we zingen en we lachen allemaal F
C
G
G7
C
want daar achter de hoge bergen ligt het land van Maas en Waal. Am
Dm
Am
We zijn aan de koning van Spanje ontsnapt Dm
Am
B7
E7
die had ons in zijn bed en zijn provisiekast betrapt. Am
E7
Am
E7
We staken alle kerken met brandewijn in brand, Am
Dm
Am
E7
Am
’t Is koudvuur dus het geeft niet en het komt niet in de krant. Am
Dm
Am
Het leed is geleden, de horizon schijnt Dm
Am
B7
E7
wanneer de doden dronken zijn en Pierlala verdwijnt Am
E7
Am
E7
dan steken we de loftrompet en ook de dikke draak Am
Dm
Am
E7
Am
en eten ’s avonds zandgebak op het feestje bij Klaas Vaak. C
F
C
En onder de gouden hemel in de zilv’ren zon F
C
D7
G
speelt nog altijd het harmonie-orkest in een grote regenton.
G7
C
Daar trekt over de heuvels en door het grote bos F
C
D7
G
de stoet voor goed de bergen in van ’t cirkus Jeroen Bosch F
C
F
C
en we praten en we zingen en we lachen allemaal F
C
G
G7
C
want daar achter de hoge bergen ligt het land van Maas en Waal.
hilversum drie
Herman van Veen
Bb
F
Cm
Vroeger werd gezongen en gefloten in de straat, Eb
F
Gm
had de slagersjongen nog een opera paraat. Bb
F
Cm
De metselaar kon zingend op de steiger staan, Eb
F
Bb
de melkboer lengde fluitend zijn melk een beetje aan. Bb
Eb
Gm
Hilversum drie bestond nog niet, F
Dm
C
maar ieder had zijn eigen stem. Bb
Eb
Gm
Op elke steiger klonk een lied F
Bb
Dm
van paljas of... Jeruzalem.
F7
Bb Gm Eb F Dm C Bb Gm Eb F Dm Bb
intermezzo (fluiten)
Alle venters hadden eigen aria’s voor sprot voor haring voor begonia’s. Zelfs in fabrieken kwam van overal toch weer een liedje door de grote hal. REFREIN Eb
Bb
F
Tussen het geratel van machines door Eb
Bb
F
Bb7 Bb7
klonk in de confectie een mooi meisjeskoor Eb
F
Gm
dromend van de prins van weet ik veel, Eb/C
Eb/D
Eb
Bb
F
Gm
die ze zou ontvoeren naar zijn luchtkasteel. C
Am
F
Hilversum drie bestond nog niet, G
Em
D
maar ieder had zijn eigen stem. C
Am
F
Op elke steiger klonk een lied G
Em
C
Am
G
Em
C
van paljas of... Jeruzalem.
G7
F
Hilversum drie bestond nog niet, D
maar ieder had zijn eigen stem. C
Am
F
Op elke steiger klonk een lied G
Em
C
van paljas of... Jeruzalem. FCFCFGC
G7
G7
F7
•
•
huilen is voor jou te laat
Corry en de Rekels
F C7 F
(intro)
Bb
Huilen is voor jou te laat, ik kom niet meer.
C7
F
Wacht maar niet op mij, het is de laatste keer. Bb
Dat je mij bedrogen hebt, het is te laat. F
C7
F
Maar mijn liefde voor jou, dat is nu nog enkel haat. Bb
Alles wat ik had gaf ik aan jou alleen. C7
F
Maar je ging toch steeds weer naar die ander heen. Bb
Nooit kwam ik nog terug bij jou zoals weleer. F
C7
F
Huilen is nu te laat, nee, ik kom niet meer. Ik hoop dat jij gelukkig met die ander bent. Ik heb die mooie uren ook met jou gekend. Maar eens dan komt de dag voor haar net als voor mij. Want wat jij liefde noemt dat gaat ineens voorbij. Alles wat ik had gaf ik aan jou alleen. Maar je ging toch steeds weer naar die ander heen. Nooit kwam ik nog terug bij jou zoals weleer. Huilen is nu voor jou te laat, nee, ik kom niet meer.
iedereen doet het
Robert Long
C
Windsurfers do it standing up
G
en diepzeeduikers doen het onder water C
Alcoholisten doen het met een kater F
G
C
en snelle jongens doen het effe hup C
Postbodes doen het in de gleuf
G
en pedofielen doen het op hun knieen C
de meeste trio’s doen het met z’n drieen F
G
C
en tegenliggers doen het soixant-neuf C
F
G C
C
F
G
C
la la lalala la la lalala la la lalaaaa etc. C
Lolbroeken doen ’t op 1 april
G
makrobioten doen het onbespoten C
en homofielen doen het met hun poten F
G
C
en keukenmeiden doen het met gegil C
Kampeerders doen het in een tent
G
gemengde koren doen het met z’n allen C
en jeu de boulers doen het met hun ballen F
G
C
en dameskappers doen het permanent REFREIN C
Krentewegers doen het afgepast
G
ervaren skieres doen het op een helling C
van gend en loos die doen het op bestelling F
G
C
en een blinde doet het op de tast C
Maagden stellen het nog effe uit
G
en - katholieken doen het zonder Rome C
en popie jopie doet het in z’n dromen F
G
C
en ik ik doe het als ik fluit
Guus Meeuwis & Vagant Joost Nuissl
ik ben blij dat ik je niet vergeten ben G
A
D
Bm
G
A
D
G
A
D
Bm
G
A
D
•
Pampampampampadadadam, pampapampadadadam, pampampampadadadam, pampampam. Pampampampampadadadam, pampapampadadadam, pampampampadadadam, pampampam. D
G
A
D
G
A
D
Mijn lieve god hoe is het mogelijk dat ik jou hier ontmoet, ik dacht dat ik je nimmer meer zou zien. D
G
A
D
G
A
D
Ik dacht ik weet niet wat ik dacht maar ik denk nu wat is dit goed, meesterlijk en aardig bovendien G
A
D
G
A
G
En ik ben blij dat ik je niet vergeten ben, dat ik nog zoveel kleine dingen van je ken, G
A
G
D
A
Omdat ik steeds ben blijven dromen, dat het toch zover zou komen, G
A
D
ben ik blij dat ik je niet vergeten ben. REFREIN D
G
A
D
G
A
D
Want het was zeven jaar geleden al een half jaar voorbij, dat is verdomd een hele tijd. D
G
G
A
A
D
G
A
D
We waren jonger en ik hield niet meer van jou dan jij van mij, we scheidden maar ik raakte je niet kwijt. D
G
A
G
Nu ben ik blij dat ik je niet vergeten ben, dat ik nog zoveel kleine dingen van je ken. G
A
G
D
A
Omdat ik steeds ben blijven dromen dat het toch zover zou komen, G
A
D
ben ik blij dat ik je niet vergeten ben. REFREIN D
G
A
D
G
A
D
Je vraagt of ik na al die jaren je onmiddellijk heb herkend, of ik soms nog wel eens aan je heb gedacht. D
G
A
D
Wat dacht jij dan, dat je ander bent geworden dan je bent, G
A
D
G
G
A
D
in een nacht. A
G
En ik ben blij dat ik je niet vergeten ben, dat ik nog zoveel kleine dingen van je ken. G
A
G
D
A
Omdat ik steeds ben blijven dromen dat het toch zover zou komen, G
A
D
ben ik blij dat ik je niet vergeten ben. REFREIN D
G
A
D
G
A
D
Natuurlijk zijn we in die jaren onze eigen weg gegaan, met anderen in ons hart en in ons huis. D
G
A
D
G
A
D
Maar nu ik je weer gevonden laat ik je niet meer gaan, we komen samen uit en samen thuis. G
A
D
G
A
G
D
G
D (Accel)
En ik ben blij dat ik je niet vergeten ben, dat ik nog zoveel kleine dingen van je ken. G
A
G
A
Omdat ik steeds ben blijven dromen dat het toch zover zou komen, G
A
D
ben ik blij dat ik je niet vergeten ben. REFREIN (Ral)
G
A
D
G
A
En ik ben blij dat ik je niet vergeten ben, dat ik nog zoveel kleine dingen van je ken. G
A
G
A
Omdat ik steeds ben blijven dromen dat het toch zover zou komen, G
A
D
ben ik blij dat ik je niet vergeten ben. REFREIN
•
ik en mijn vriendje
? ™ Kurt Weil
Eb
Bb7
Ik en mijn vriendje, wij zijn zo alleen Eb
Alle mooie jongens lopen om ons heen
Ab
Eb
Wij worden niet geACCepteerd Bb
Eb
Wij zijn verkeerd geconjugeerd Bb
Eb
Want ik hou van mijn vriendje Bb
Bb7
Eb
En mijn vriendje houdt van mij Eb
Bb7
Ik en mijn vriendje, samen aan de meet
Eb
Samen voor het venster, in onze blote reet
Ab
Eb
Dan blijven mensen wijzend staan Bb
Eb
Maar ach, daar wen je heus wel aan Bb
Eb
Want ik hou van mijn vriendje Bb
Bb7
Eb
En mijn vriendje houdt van mij Eb
Bb7
Ga je mee naar boven, ga je mee naar bed?
Eb
Onder de wollen dekens hebben we reuze pret
Ab
Eb
Vader en moeder die zijn niet thuis Bb
Eb
Die zijn allang in ’t gekkenhuis Bb
Eb
Want ik hou van mijn vriendje Bb
Bb7
Eb
En mijn vriendje houdt van mij Eb
Bb7
Zijn we klaargekomen, dan gaan we naar benee Eb
Samen op de sofa, kijken we TV
Ab
Eb
Is er niks, dan video Bb
Eb
Met het gehijg in stereo Bb
Eb
Want ik hou van mijn vriendje Bb
Bb7
Eb
En mijn vriendje houdt van mij Eb
B b7
U kunt ons ook huren, we doen aan escort Eb
Voor een vaste relatie, of even in het kort
Ab
Eb
Lukt het niet, dan geld terug Bb
Eb
Of nog een keer, maar op mijn rug Bb
Eb
Want ik hou van mijn vriendje Bb
Bb7
Eb
En mijn vriendje houdt van mij
ik heb een huis met een tuintje gehuurd
August de Laat
Eb Eb7 Ab Eb Bb Eb
(intro)
Eb Bb7 Eb Bb7
opmaat
Eb
Bb7
Bb
Eb
Bb
Eb
Ieder mens die heeft een verlangen en met wat geduld Bb7
worden vaak zijn heim’lijke wensen plotseling vervuld. Bb7
Bb
Eb
Zo is het met mij kort geleden eveneens gegaan, Bb7
Bb7
F7
ik heb voor een klein bedragje wonderen gedaan. Eb
Bb7
Ik heb een huis met een tuintje gehuurd, Eb
gelegen in een gezellige buurt Eb7
Ab
en als ik zo naar m’n bloemetjes kijk, Eb
Bb
Eb
voel ik me net als een koning zo rijk. Eb Bb7 Eb Bb7
opmaat
Eb
Bb7
Bb
Eb
Zit ik in mijn tuin te genieten van de zonneschijn, Bb7
Bb
Eb
dan wil ik met niemand meer ruilen, want ik voel me fijn. Bb7
Bb
Eb
Zandvoort met z’n vrees’lijke drukte trekt me niet meer aan Bb7
Bb7
F7
en voor pootje baden, heb ’k een teil met water staan. REFREIN Eb Bb7 Eb Bb7
opmaat Eb
Bb7
Bb
Eb
’k wou dat u mijn vader, die ’k thuis heb, in m’n tuintje zag Bb7
Bb
Eb
en hoe echt hij loopt te genieten van z’n ouwe dag. Bb7
Bb
Eb
Met zijn pijp, die rookt als een schoorsteen, keurt hij het geheel. Bb7
F7
Bb7
Dat is voordelig, want anders rookt hij m’n gordijnen geel. REFREIN
•
ik heb geen zin om op te staan Bb7
Armand
F
Cm7
Het is weer tijd om op te staan. F
B b7
C7
F
Maar ik heb geen zin, hij heeft geen zin, om naar m’n baas te gaan. Bb7
Met m’n blote voeten op het kouwe zeil. Ab
Met z’n grote blote voeten op het kouwe zeil Db
Eb
Bbm
Db
Fm
Bb
Ik heb geen zin om op te staan, ik heb geen zin om op te staan.
FCFCFCF
(intermezzo)
Bb7
F
Was jij maar hier, was jij maar hier,
F
Cm7
Bb7
C7
F
Want het is zo fijn, het is zo fijn om hier met jou te zijn. Bbm
Met m’n voeten tegen je pyama aan. Ab
Met z’n grote voeten tegen je pyama aan. Db
Eb
Bbm
Ik heb geen zin om op te staan.
Fm
Db
Bb
Ik heb geen zin om op te staan. FCFCFCF
(intermezzo) Ik blijf in bed, de hele dag. Want ik heb geen zin, hij heeft geen zin, om er nu nog uit te gaan. Met m’n blote handen naar m’n baas te gaan. Met z’n grote blote handen naar z’n baas te gaan. Ik heb geen zin om op te staan.
Fm
Db
Bb
Ik heb geen zin om op te staan.
FM7
ik wil bij jou zijn Het is vrijdag avond even over negen. Ik ben bij jou geweest op de bonnefooi. Niemand thuis, dus terug maar door de regen. Maar de regen is vanavond prachtig mooi. Heel bijzonder, niet zo somber, niet zo zuur zoals altijd. Maar licht en zacht en helder. Ik was ’t al jaren kwijt. Nou loop ik hier. Singin’ in the rain. En langzaamaan begint het allemaal te dagen. Een voor een en stap voor stap. En langzaam komt het antwoord op mijn vragen. Ik heb wel genoeg gehad. Ik wil bij jou zijn. Ik wil bij jou zijn. Mijn lief, mijn zorg, mijn zekerheid. Ik wil jou nooit, nee, nooit meer kwijt. Ik wil bij jou zijn. Misschien heb ik wel te lang wat lopen hopen. Misschien heb ik wel te lang te kort gedaan. Misschien moet ik alleman maar laten lopen. En voor jou en mij, voor ons klaar gaan staan. Want ik was zolang alleen met m’n wildste fantasie. Ik wou overal wel heen, maar vliegen kon ik niet. Nou loop ik hier, singin’ in the rain. En langzaamaan begint het allemaal te dagen. Een voor een en stap voor stap. En langzaam komt het antwoord op mijn vragen. Ik heb wel genoeg gehad. Ik wil bij jou zijn. Ik wil bij jou zijn. Mijn lief, mijn zorg, mijn zekerheid. Ik wil jou nooit, nee, nooit meer kwijt. Ik wil bij jou zijn. Ik wil bij jou zijn.
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
ik wil met je lachen G D Em Am C D
(intro)
G
Bm
Wanneer zul jij ze horen, al die lieve woorden, Em
Am
D
die ik verzonnen heb voor jou, voor jou? G
Bm
En al die lieve woorden, ze zijn vanzelf gekomen
Em
Am
D
uit het niets geboren voor jou, voor jou. C
Bm
Al wist ik nooit iets zeker, toch weet ik nu: C
Am
D
ik heb te lang gezwegen, dus luister alsjeblieft. G
C
Ik wil met je lachen en met je dansen en ik hoop heel binnenkort. Am
Am7
C
D
Niets houdt het meer tegen, dat de afstand tussen ons steeds kleiner wordt. G
C
Ik wil met je praten en met je vrijen, hopen dat het ooit iets wordt. Am
Am7
C
D
G
Ik wil naar je kijken en naast je liggen, als je ’s ochtends wakker wordt. G D Em Am C D
(intermezzo)
G
Bm
Ik had nooit durven dromen, dat het zo ver zou komen Em
Am
D
Dat ik dit lied hier zing voor jou, voor jou G
Bm
Kun jij mij iets beloven, wil jij in mij geloven Em
Am
D
Want alles wat ik doe is voor jou, voor jou C
Bm
Al wist ik nooit iets zeker, toch weet ik nu: C
Am
D
ik heb te lang gezwegen, dus luister alsjeblieft. REFREIN C
Bm
Zonder jou te leven, dan ben ik liever dood. C
Am
D
Door jou ben ik bezeten, je stem klinkt in m’n hoofd. REFREIN G D Em Am C D
(intermezzo) G
C
Ik wil met je praten en met je vrijen, hopen dat het ooit iets wordt. Am
Am7
C
D
G
Ik wil naar je kijken en naast je liggen, als je ’s ochtends wakker wordt. C
D
G
als je ’s ochtends wakker wordt.
•
•
is dit alles
Doe maar
Dm
Am
Gm
Ga zitten want ik wil es met je praten, Gm
Am
Gm Am Gm
Dm
Dm Am Dm
Ik ben allang niet meer zo blij als toen. Dm
Am
Gm
Nee, schrik maar niet, ik wil je niet verlaten. Gm
Am
Dm
Dm Am Dm
Er is iets, en ik kan er niets aan doen, Dm
Am
Gm
Gm Am Gm
We komen niets te kort, we hebben alles, Gm
Am
Dm
een kind, een huis, een auto en elkaar. Dm
Am
Dm Am Dm
Gm
Gm Am Gm
Maar weet je lieve schat wat het geval is, Gm
Am
Gm Am Gm
Dm
ik zoek iets meer, ik weet alleen niet waar. Gm
C
C C C Gm
Gm
C
C C C Gm
Is dit alles,
C
is dit alles, C
C C C Gm
is dit alles, a-a-a-a is dit alles,
C
F
Gm
is dit alles wat er is?
C C C Gm
C
A
is dit alles wat er is?
Dm Am Gm Gm Am Gm / Gm Am Dm Dm Am Dm / Dm Am Gm Gm Am Gm / Gm Am Dm Dm Am Dm /
(intermezzo) Dm
Am
Gm
We zijn nu net een stuk in dertien delen, G
Am
Dm
aan het einde zijn we allemaal de klos. Dm
Am
Gm
We leven trouw het leven van zovelen, Gm
Am
Gm Am Gm
Dm Am Dm
Gm Am Gm Dm
a-ha, ik wil iets meer, ik wil een beetje los.
jan klaasen de trompetter E
Rob de Nijs
B
E
B
Jan Klaasen was trompetter in het leger van de Prins. E
A
B
Hij marcheerde van Den Helder tot Den Briel. A
B
C# m
E
Hij had geen geld en hij was geen held en hij hield niet van het krijgsgeweld. A
B
E
Maar trompetter was hij wel in hart en ziel. C#m
Ab
B
Het leger sloeg z’n tenten op voor Alkmaar in ’t veld. C#m
Ab
En zolang geen vijand zich liet zien was iedereen een held. C#m
B
A
Ab
De kroeg werd als strategisch punt door ’t hoofdkwartier bezet. F#
E
Ab
De officieren brulden: ‘Jan, kom speel op je trompet!’ C#m
B
Ze werden wakker in de goot in de morgen kil en koud, E
A
B
maar Jan Klaasen sliep in de armen van de dochter van de schout. REFREIN De Prins sprak op inspectie tot de majoor van de compagnie: ‘Ik zag hier alle stukken wel van mijn artillerie. Ja, zelfs dat kleine in uw kraag en dat blonde in uw bed, maar waar zit dat stuk ongeluk van een Jan met z’n trompet?’ En niemand die Jan Klaasen zag die bij de stadspoort zat en honderd liedjes speelde voor de kinderen van de stad. REFREIN Jan Klaasen zei: ‘Vaarwel mijn lief, ik zie je volgend jaar. Wanneer de lente terugkomt dan zijn wij weer bij elkaar.’ De winter ging, de zomer kwam, de oorlog was voorbij, maar het leger is nooit teruggekeerd van de Mokerhei. Geen mens die van Jan Klaasen ooit iets teruggevonden heeft, maar alle kinderen kennen hem, hij is niet dood, hij leeft! REFREIN A
B
E
C#m
Hij had geen geld en hij was geen held en hij hield niet van het krijgsgeweld, A
B
E
maar trompetter was hij wel in hart en ziel.
jantjes blues
Cornelis Vreeswijk
C
Jantje was aan ’t wandelen op het Leidseplein. Toen vond hij een rijksdaalder en dat vond hij fijn.
F
Hij kocht er zoute pinda’s voor, sigaretten en drop. G
C
Kortom : in no time waren al zijn centen op. Maar hij werd geschaduwd door een brigadier, Die zei tegen Jantje: ‘Hé, kom jij maar eens hier. ’k Weet niet of je ’t weet, maar rijksdaalders op straat zijn verloren goederen en horen aan de staat.’ De rechter zei: ‘Hé Jantje, weet jij wel wat je bent? Dat noemen wij juridisch jeugddelinquent. Een schande voor je ouders, je toekomst naar de maan, want als je later groot bent, krijg je nooit een goede baan.’ ‘Stik maar’, zei Jantje, ‘met die kouwe kak. Ma is de hort op en Pa zit in de bak. Wat die ervan zeggen, lap ik aan m’n schoen en als ik later groot ben, zorg ik zelf wel voor poen.’ Toen haalde men er een heel stel psychologen bij, die vonden hem gevaarlijk voor de maatschappij. Vandaag een rijksdaalder en morgen een kluis. Hupsakee, de bajes in en weg met dat gespuis. Op zijn verjaardag zat Jantje in de cel. Er kwam geen visite, maar cadeautjes kreeg hij wel. Ma stuurde hem een ijzerzaag, Pa stuurde hem een boor. ‘Daar gaat hij dan’, zei Jantje en ging er vandoor. Buiten de bajes zag hij een auto staan. ‘Die leen ik maar’, zei Jantje, zo gezegd, zo gedaan. Maar in een scherpe bocht kreeg die kar een lekke band. Sloeg zeven maal over de kop en vloog in brand. Hiermede eindigt het verhaal van onze held. Een blues voor Jantje zongen de vogels in ’t veld. ‘Jezus’, zei de dominee, ‘sta zijn zieltje bij.’ Maar Jantje had er maling aan, want Jantje was vrij. Jantje was vrij, Jantje was vrij.
jimmy
Boudewijn de Groot
C
Am
Hoe sterk is de eenzame fietser die kromgebogen over zijn stuur tegen de wind F
C
zichzelf een weg baant?
Am
Hoe zelfbewust de voetbalspeler die voor de ogen van het publiek de wedstrijd wint,
F
C
zich kampioen waant?
Am
Hoe lacht vergenoegd de zakenman zonder mededogen die een concurrent verslagen vindt,
F
C
zelf haast failliet gaand. G7
En ik zit hier tevreden met die kleine op mijn schoot. F
C
G7
De zon schijnt, er is geen reden met rotweer en met harde wind F
C
te gaan fietsen met dat kind.
GC
F
G7
F
G7
FC
Als hij maar geen voetballer wordt, ze schoppen hem misschien half dood. Als hij maar geen voetballer wordt, ze schoppen hem misschien half dood. C
G7
C
Maar liever dat nog dan het bord voor zijn kop van de zakenman, G7
want daar wordt hij alleen maar slechter van.
FC
kangoeroe eiland
Cocktail Trio
F
(intro) Dit is het geluid van een haastige kangoeroe, radeloos, redeloos, reddeloos. Want tijdens haar middag-tukkie is zoonlief uit ’s moeders buidel geslopen, nieuwsgierig naar de wijde wèreld. Nu gaat ze rond bij haar buurvrouwen en ze vraagt: Bb
F
C7
F
Hèjje Henkie gesien, Sien, hèjje Henkie gesien? Nee! Bb
F
C7
F
Maar misschien Tante Stien, Mien, heit die Henkie gesien. C7
En met z’n allemaal: F
Bb
C7
F
Op een Kangoeroe Eiland, waar je kangoeroe’s vindt F
Bb
C7
F
Zoekt een kangoeroemoeder naar d’r kangoeroekind Ach, wat is dat kind snel, Nel, ik sloot me ogen een tel En toen zonder vaarwel, Nel, kroop-ie uit mijn buidèl En met z’n allemaal REFRIN Laatst nog kreeg-ie een jo-jo, in mijn buidel kado (hahaha) Nou ik sprong als een vlo, Jo, dat ding dat kriebelde zo En met z’n allen nou REFRIN Oh, ik ben toch zo ongeruus, Truus, ik ben toch zo ongeruus Pa gooit me zonder excuus, Truus, als ik zo leeg thuis kom uit huus, en met z’n allen nou REFRIN Oh, kijk nou er es aan, Sjaan, wat-ie nou weer had gedaan Hij was -en dat lapt-ie me nou altijd, tussen me voering gegaan En met z’n allen nou Op een Kangoeroe Eiland, waar je kangoeroe’s vindt Gaat een kangoeroe-moeder met d’r kangoeroe-kind Met d’r kangoeroe-kind
•
Louis Davids Anton Beuving ™ Jan Vogel
ketelbinkie C
G7
Toen wij van Rotterdam vertrokken, met de Edam, een oude schuit,
x
o o x
2
C
met kakkerlakken in ’t midscheeps en rattenesten in het vooruit. Em
B7
Em
3
B7
Toen hadden wij een kleine jongen, als ketelbinkie bij ons aan boord, G
D7
G
D7
G
die voor de eerste keer naar zee ging en nooit van haaien had gehoord. C
Fm
C
G+
G7
Die van zijn moeder aan de kade wat schuchter lachend afscheid nam, C
omdat hij haar niet durfde zoenen, die straatjongen uit Rotterdam. Hij werd gescholden door de stoker, omdat hij al op de eerste dag, toen we net de pier uit waren, al zeeziek in de foc’sle lag. En met jenever en citroenen, werd hij weer op de been gebracht, want zieke zeelui zijn nadelig en brengen schade aan de vracht. Als ie dan sjouwend met zijn ketels, uit de kombuis naar voren kwam, dan was het net een brokje wanhoop, die straatjongen uit Rotterdam. En als ie ’s avonds in z’n kooi lag en moe van ’t sjouwen eind’lijk sliep, dan schold de man die wacht te kooi had, omdat ie om zijn moeder riep. Toen is ie op een mooie morgen, ’t was in de Stille Oceaan, terwijl ze brulden om hun koffie, niet van zijn kooi goed opgestaan. En toen de stuurman met kinine en wonderolie bij hem kwam, vroeg hij een voorschot op zijn gage, voor ’t ouwe mens uit Rotterdam. In zeildoek en op rooster baren, werd hij die dag op ’t luik gezet. De kapitein lichtte zijn petje en sprak met grocstem een gebed. En met een een, twee, drie in Godsnaam, ging ’t ketelbinkie overboord, die ’t ouwetje niet dorst te zoenen, omdat dat niet bij zeelui hoort. De man een extra mokkie schoot an en ’t ouwe mens een telegram. Dat was het einde van een zeeman, die straatjongen uit Rotterdam.
•
B+/Eb+/G+
Egbert Douwe Egbert Douwe
kom uit de bedstee m’n liefste Cm D Cm Fm Eb Bb Fm Eb Bb Bb7
(intro) Eb
Bb
Eb
Ab
Eb
Bb
Oh, kom uit de bedstee, m’n liefste. Weet je niet, je bent al veel te laat. Eb
Bb
Eb
Ab
Cm
Bb
Eb
Het hele dorp is al komen kijken naar de bruidegom, die in z’n hempie staat. Eb
Bb
Eb
Ab
Eb
Bb7
Bb
Oh, kom uit de bedstee, m’n liefste. ’t Is vandaag toch onze huwelijksdag. Eb
Bb
Eb
Bb
Eb
Ab
Eb
Eb
Bb
Eb
Cm Ab
Bb
Eb
Ab
Cm
Bb
Eb
De koster luidt al urenlang de klokken. Hij zweet zich rot en de kippen zijn van slag.
B b7
Bb
De kerk zit al een tijd tjokvol familie. De organist die speelt z’n vingers blauw. Eb
De kachel van de kerk is ook bezweken en ieder zit te barsten van de kou. Eb
Bb
Eb
Ab
Eb
Bb7
Bb
De misdienaartjes worden zo ballorig. Ik zag er eentje met een pijl en boog. Eb
Bb
Eb
Ab
Cm
Bb
Eb
Ze speelden indiaantje op de kansel en je moeder kreeg een pijltje in d’r oog. Eb
Bb
Eb
Ab
Eb
Bb7
Bb
Oh, kom uit de bedstee, m’n liefste. De hele zaak loopt vrees’lijk uit de hand.
Eb
Bb
Eb
Cm
Ab
Bb
Eb
Voor een tientje gaven de getuigen een interviewtje aan een ochtendkrant. Eb
Bb
Eb
Ab
Eb
Bb7 Bb
De taxi-jongens wilden geld van vader. Ze gingen, want de bruid kwam niet in zicht. Eb
Bb
Eb
CmAb
Bb
Eb
Uiteindelijk is alles nog geregeld. Alleen zit vaders rechteroog wel dicht. Eb
Bb
Eb
Ab
Bb7
Eb
Bb
De koster zei me, hijgend, onder ’t luiden: ‘Waar blijft ze nou, zo gaat toch alles mis. Eb
Bb
Eb
Cm
Ab
Bb
Eb
Bb7
De zaak moet rond zijn over tien minuten, want buiten wacht weer een begrafenis.’ Eb
Bb
Eb
Ab
Eb
Bb
Oh, kom uit de bedstee, m’n liefste. We hebben nu al lang genoeg gewacht. Eb
Bb
Eb
Cm
Ab
Bb
Eb
Er komt nog tijd genoeg om uit te slapen, want na vandaag komt er een lange nacht. Eb
Bb
Eb
Oh, kom uit de bedstee, m’n liefste.
Eb
Bb
Eb
B b7
Eb
Bb
Eb
B b7
Eb
Bb
Eb
B b7
Kom uit de bedstee, m’n liefste. Kom uit de bedstee, m’n liefste. Kom uit de bedstee, m’n liefste.
B b7
Bb7
Peter Koelewijn Peter Koelewijn
kom van dat dak af He... Hee... Hee... F
Kom van dat dak af,
Bb
’k waarschuw niet meer, neeneeneeneeneenee van dat dak af, F
C7
’k waarschuw niet meer, kom van dat dak af,
Bb
F
het is de laatste keer.
F
Lange Jansen zijn vrouw, zij was een koordanseres, F7
maar bij gebrek aan een touw klom zij op het bordes. Bb
Oh, oh het eten werd koud en lange Jansen werd heet, C7
en in de straat weerklonk zijn kreet. REFREIN Lange Jansen werd kwaad en hij riep ‘aan is de boot, als jij dat dak niet af gaat, gooi ik je in de goot’. Zijn lieve vrouw schrok zich wild en zij was ten einde raad, want in de straat weerklonk zijn kreet. REFREIN
•
komt er maar in C
Gerard van Maasakkers
G7
C
G7
C
G7
C
Komt er maar in, ’t is hier binnen veel beter dan buiten dus komt er maar in. C
G7
F
C
C
G7
C
G7
C
G7
F
C
C
G7
C
G7
C
G7
G7
C
Kom maar gerust ’k heb ’t vuur al geblust, maar ik maak wel een nieuw, kom gerust. G7
C
F
C
G7
C
G7
C
Komt er maar in, ’t is hier binnen veel beter dan buiten dus komt er maar in. C
G7
C
G7
C
Komt er maar in als je honger of dorst hebt of niks hebt, komt er maar in. C
G7
C
G7
C
F
C
C
G7
G7
G7
Komt er maar in als je zin hebt in praten of als je hier even wilt zijn. C
G7
G7
Pak maar een stoel. Wil je koffie of liever een borreltje. Pak maar een stoel. G7
C
G7
C
Komt er maar in, ’t is hier binnen veel beter dan buiten dus komt er maar in.
G7
komt er mer in C
Gerard van Maasakkers
G7
C
G7
C
G7
C
Komt er mer in, ’t is hier binne veul bitter as buite dus komt er mer in. C
G7
F
C
C
G7
C
G7
C
G7
C
G7
G7
C
Kom mer gerust ’k heb ’t vuur al geblust, mer ik maak wel een nieuw, kom gerust. G7
C
F
C
G7
Komt er mer in, laot de regen, de wind en oue zorg mer buite staon. C
G7
C
G7
C
Komt er mer in, ’t is hier binne veul bitter as buite dus komt er mer in. C
G7
C
G7
G7
C
Komt er mer in als ge honger of dorst (kouw) hebt of niks hebt, komt er mer in. C
G7
F
C
C
G7
G7
G7
Komt er maar in, laat de regen, de wind en je zorgen maar buiten staan. C
C
G7
C
G7
C
Vat mer ’ne stoel. Wilde koffie of liever een borreltje. Vat mer ’ne stoel. G7
C
F
C
G7
C
G7
G7
G7
Komt er mer in as ge zin in wa buurt hebt of as ge hier efkes wilt zijn. C
•
C
Komt er mer in, ’t is hier binne veul bitter as buite dus komt er mer in.
G7
G7
G7
•
•
laat mijn zonnebril zitten
Peter Blanker
D
G
D
A
Op een sombere nacht in een huis aan een gracht met alle ruiten aan scherven. D
G
D
A
Daar lag in hansop met zijn zonnebril op, de koning der junkies te sterven. D
G
D
A
Alle spuiters en snuivers en opiumschuivers, die woonden z’n laatste trip bij. D
G
D
A
Hij nam nog een klont, stuurde Libanon rond en dit was het laatst wat hij zei. D
G
D
A
D
Hij zei: ‘Stuur mijn laarzen terug naar moe, mijn boeken het raam uitgegooid
G
D
A
D
G
D
en mijn gitaar, verbrand het kreng maar, want spelen dat leer ik toch nooit. A
D
G
D
A
Neem mijn speed en pik mijn wheat en doe uit mijn platen je keus. neus.’ D
G
D
G
D
Hij zei: ‘Laat mijn zonnebril zitten, ik hou mijn zonnebril op. G
D
Bm
D
G
Verbrand mijn gitaar, knip desnoods mijn haar, maar laat mijn bril op m’n kop.’ D
G
D
A
D
Hij zei: ‘Doe mijn boeken maar kado aan wie erin lezen kan. G
D
A
D
G
D
Geef mijn mooie meiden weg aan wie erop zit te pezen. A
D
G
D
A
Graaf me een graf naast mijn stamkafee en houd de muziek serieus. neus.’ REFREIN D
G
D
A
Zijn laarzen werden weggegooid, zijn boeken door vlammen verbrand D
G
D
A
en zijn gitaar verkochten we maar aan iemand die wist hoe het moest. D
G
D
A
We hebben zijn geld nauwkeurig geteld en ons in zijn speedjes verslikt D
G
D
A
en Jaap kreeg zijn platen en Harry zijn broek en ik heb zijn bril ingepikt. REFREIN
Boudewijn de Groot Boudewijn de Groot
lage landen Bb Gm Eb Bb
(intro)
Bb
Liggend op mijn rug in het gras van Maas en Waal, Gm
kijkend naar de wolken die langzaam overdrijven. Eb
Één heeft het gezicht van het allereerste meisje, Bb
lieve Inge Blauw, ik wil altijd bij je blijven. Bb
Liggend op mijn rug in het gras der Lage Landen, Gm
kijkend naar de wolken in een trage glijvlucht. Eb
Als de gebolde zeilen van Bontekoe en de Ruyter, Bb
schepen vol met specerijen, zilver en eerzucht. Cm
Cm
Bb
Bb
Lage Landen, Lage Landen, melk en honing, overvloed. Cm
Cm
Bb
F7
En ineengeslagen handen, grootgebracht met Neerlands bloed. Bb
Liggend op mijn rug in het gras van Maas en Waal, Gm
zie ik de wolken schuimen, als de golven van de zee. Eb
De duinen en de dijken die een weerloos volk beschermen, Bb
zijn veiliger dan ’t gebed van pastoor en dominee. Bb
Liggend op mijn rug in het gras der Lage Landen, Gm
kijkend naar de wolken als trage wieken van een molen. Eb
Ik zie de zakken meel en graan in metershoge stapels, Bb
waarachter, eens in oorlogstijd, de mensen zich verscholen. REFREIN Bb
Liggend op mijn rug in het gras van Maas en Waal, Gm
hagelwitte wolken aan een maandagmorgen waslijn. Eb
Ze zien er veelbelovend uit en drijven vredig over. Bb
Wat zouden dan opeens die regendruppels in het gras zijn? Bb
Liggend op mijn rug in het gras der Lage Landen, Gm
zie ik een dikke grijze deken van Delfzijl tot aan Veere. Eb
Ik zie nauwelijks verschil, de gewenning is begonnen, Bb
er drijven regenwolken mee als wolven in schaapskleren. REFREIN Bb
Liggend op mijn rug in het gras der Lage Landen, Gm
zie ik donkergrijze wolken en grilliger van vorm. Eb
Één dreigt vol moordzucht en een ander ontbloot zijn tanden, Bb
ze hangen roerloos boven me, in de stilte voor de storm. Cm
Cm
Bb
Bb
Lage Landen, Lage Landen, melk en honing, overvloed. Cm
Cm
F7
Bb
Uit ineengeslagen handen vloeit steeds vaker Neerlands bloed. G Am G
(outro)
•
liefde
Rowwen Heze
Bm7 G D A Bm7 G D A
(intro) D
G
D
Bm7
G
A
We hebben geslapen, gevreeën, gepraat urenlang aan ’n stuk. D
G
D
D
A
D
We droomden het dak naar beneden, de wegen warm van geluk. D
G
D
Bm7
G
A
We lachten, we leefden, we baalden, waren moe of we hadden ’t druk. D
G
D
D
A
D
We merken niet hoe we verdwaalden, de wegen warm van geluk, D
A
de wegen warm van ge Bm7
G
D
D
Laa laila lala lai lalaa. Bm7
G
D
Jaa laila lala lai lalaa. D
A A
G
D
Bm7
G
A
Alleen ik, alleen ik was de reden, waarom maak ik alles stuk? D
G
D
D
A
D
Waarom niet gewoon dik tevreden, tevreden hier met dit geluk? D
G
D
Bm7
G
A
Ik dacht alleen aan jou in m’n armen, als ik jou tegen mij aan druk. D
G
D
D
A
D
Dan zal ik jou voor altijd verwarmen en val ik uiteen van geluk D
A
D
en val ik uiteen van ge REFREIN D
G
D
Bm7
G
A
Ik keek veel te diep in jouw ogen, ik raakte compleet van m’n stuk. D
G
D
D
A
D
Ik gaf alles in m’n vermogen, voor één moment van geluk. D
G
D
Bm7
G
A
Nou droeëm ik van ow in mien erme van hoe ik ow taege meej aan druk. D
G
D
D
A
D
Ow wil ik veur altied verwerme, veur altied met ’n bitje geluk, D
A
D
veur altied met ’n bitje geluk. Ja la lalalai lalalai Ja la lalalai lalalai Ja la lalalai lalalai Ja la lalalai lalalai
•
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
liefde is een werkwoord G Em7 C Am7 G Em7 C Am7
Bm13
(intro)
G
Am7
VII
Praten, lachen, zwijgen, huilen en laat me nu met rust. Bm13
C
Vrijen, vechten, denken, doen, ik wil dat je me kust. G
Em
C
Leren, geven, stralen, zien, we hebben nooit genoeg gehad. Bm7
C
D
G
Liefde is een werkwoord en wij, en wij begrijpen dat. G Em7 C Am7 G Em7 C Am7
(intermezzo)
G
Am7
Bouwen, trouwen, moeten, gaan en lul waar was je nou? Bm13
C
Lezen, schrijven, doen en laten en ik verlang naar jou. G
Em
C
Willen hebben, kunnen missen en nooit genoeg gehad. Bm7
C
D
G
Liefde is een werkwoord en wij, en wij beseffen dat. G Em7 C Am7 G Em7 C Am7
(intermezzo)
G
Am7
Werken, zweten, nooit vergeten hoe het ooit begon. Bm13
C
Bloemen bloeien, bomen groeien en binnen schijnt de zon. G
Em
C
Moeten, geven, nemen, zweven en nooit genoeg gehad. Bm7
C
D
G
Liefde is een werkwoord en wij, en wij begrijpen dat. G
Em7 C
D
G
Em7
C
D
24 uur per dag, zeven dagen in de week. G
G7/F
Bm7
C
Em
C
12 maanden in het jaar, we hebben nooit genoeg gehad. D
A
Liefde is een werkwoord en wij, en wij beseffen dat. A F#m7 D Bm7 A F#m7 D Bm7
(intermezzo) A
A7/G
C#m7
D
F#m
D
12 maanden in het jaar, we hebben nooit genoeg gehad. ESUS
A
Liefde is een werkwoord en wij, en wij begrijpen dat. A F#m7 D Bm7 A F#m7 D Bm7
(intermezzo) C#m7
D
•
ESUS
E9
A
Liefde is een werkwoord en wij, wij begrijpen dat.
A+ A6 A5 A+
1 1 1 1 1 1 2 3 4
Rowwen Hèze Jack Poels
limburg G D7 G
(intro) Am
’t Is een kwestie van geduld, Am/C
Am/B Am G
rustig wachten op de dag,
Am
dat heel Holland Limburgs lult, D7
dat heel Holland Limburgs lult. Eb
Gm
ik heb mien ganse lange leave gewacht F
D7
op d’n daag di mos koome en op de nacht Eb
Gm
op alles wat ik woj mar wat ik noeit kreeg F
D7
’t waas te deur of te vroeg of te laat vur meej Eb
Gm
wachte op succes en op de moeijen daag F
D7
dat ik in de zon in miene zeilboet laag Eb
Gm
riek woj ik weare beroemd en gevierd F
D7
mar tot nou toe heb ik allein mar gelierd REFREIN Eb
Gm
zoveul tied en zoveul energie F
D7
en amper iemand di meej kent, zeg nou wie Eb
Gm
soms heb ik gedocht ’t keumt dor aal dat beer F
D7
en met een vies gezicht zat ik mien glaas wir neer Eb
Gm
of ’t keumt dor ’t eate, ik leaf verkiert F
D7
haj ik vroeger mar door gelierd Eb
Gm
denke, denke, denke, ik begreep ’t neet F
D7
mar ik wiet nou woar ’t an leet REFREIN Gm
C
want d’r keumt ennen daag dan loep ik dor Maastricht F
D7
dan zidde minse denke ik ken dat gezicht Gm
C
dan loep ik over stroat en wer noagerend F
D7
doar hedde di beroemde, ik bin herkend G D7
(intermezzo) REFREIN (3×)
limburg, mijn vaderland Waar in ’t bronsgroen eikenhout, ’t nachtegaaltje zingt, over ’t malse korenveld ’t lied des leeuw’riks klinkt, waar de hoorn des herders schalt langs der beekjes boord, daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord! Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord! Waar de brede stroom der Maas, statig zeewaarts vloeit, weeldrig sappig veldgewas kostlijk groeit en bloeit, bloemengaar en beemd en bos overheerlijk gloort, REFREIN Waar der vadren schone taal, klinkt met heldre kracht, waar men kloek en fier van aard vreemde praal veracht, eigen zeden, eigen schoon ’t hart des volks bekoort, REFREIN Waar aan ’t oud Oranjehuis ’t volk blijft hou en trouw, met ons roemrijk Nederland, één in vreugd en rouw, trouw aan plicht en trouw aan God heerst van Zuid tot Noord, REFREIN
G. Krekelberg / Henri Tijssen
•
madammen met een bontjas
Urbanus van Anus
G
Nee ik hou niet van madammen met een bontjas, D
madammen met een bontjas zijn gemeen ’k Moet niet hebben van madammen met een bontjas, G
tegen madammen met een bontjas zeg ik neen. G
D
Ik denk dat ik het jullie nu wel kan vertellen: G
ik ga een zaak beginnen in madammenvellen. D
Ik ga ze vangen op de Avenue Louise,
G
op banketten, paardenrennen en deftige recepties, D
in de Saturday Night Fever Pub, G
bij de Rotary en de Lions Club. C
D
Met mijn grote muizeval en mijn flesje vol vergif
G
C
D
G
vang ik er zoveel ik er maar wif. REFREIN G
D
Hun rug en hun buik, die naai ik aan elkaar,
G
daarvan maak ik een luchtmatras of een vliegende sigaar. D
Van hun tenen maak ik champagneflessenstopsels G
en een sterk insekticide van het vel onder hun oksels.
D
Van hun tepels maak ik pleistertjes om fietsbanden te plakken G
en de wallen onder hun ogen worden blauwe vuilniszakken. C
D
En hun venusheuvels raak ik ook wel kwijt, G
C
D
G
daarvan maak ik een heel groot Smirnatapijt. REFREIN G
D
Van hun neus maak ik een stopkontakt of een arbiterfluitje, G
van hun lippen maak ik elastiekjes om geleipotten te sluiten. D
En zo maak ik van alles in echt madammenleer,
G
mijn winkeltje zal draaien, mijn financies nogveel meer. D
En als ik eenmaal rijk ben, dan kan ik ze bestellen: G
mijn twee heel dure mantels in stekelvarkensvellen. C
D
Eén voor meneer Urbanus en één voor zijn madam, G
C
D
G
zo hebben we altijd plaats op de bus en op de tram. REFREIN
meisjes met rode haren
Arne Jansen
C
G7
Ja, ja, ja, meisjes met rode haren, die kunnen kussen, dat is niet mis. Dm
C
G7
C
Meisjes met rode haren, kunnen je zeggen wat liefde is.
G7
Ja, ja, ja, meisjes met rode haren, kunnen je zeggen, als je ze kent,
Dm
C
G7
C
of je de grote liefde, de grote liefde voor altijd bent. F
Toen ik daar lag op mijn balkon, G7
C
zag ik haar liggen in de zon. F
Ze was heel mooi, ja dat is waar, G7
C
maar het mooiste was haar rode haar. REFREIN F
Die mooie tijd ging snel voorbij. G7
C
Het lag aan haar en niet aan mij. F
Ze was heel mooi, ja dat is waar, G7
C
maar het mooiste was haar rode haar.
•
The Ramblers Jack Bulterman
meneer de baron is niet thuis Eb
Bb
Meneer de baron is niet thuis. Eb
Hij is nu al wekenlang van huis. Eb7
Ab
Hij maakt een expeditie naar het noordpoolijs. Eb
Bb7
Eb
De baron is al wekenlang op reis. Eb
Bb7
Zeg, James, beste James, ga meneer de baron eens halen.
Eb
Want James, beste James, de baron moet een rekening betalen. Ik ben de leverancier, van de bitter van de borrel en het bier, van de whiskey, van de rum, van d’advocaat. Ab
Bb7
Ga eens vragen hoe het met betalen staat? REFREIN Eb
Bb7
Zag, James, baste James, ga meneer de baron eens halen.
Eb
Want James, beste James, de baron moet an rekenong betalen. Hij kocht bij mij ’n pantalon, omdat hij zo de straat niet meer op kon, want z’n broek was versleten op d’n draad. Ab
Bb7
Ga eens vragen hoe het met betalen staat? REFREIN Eb
B b7
Zeg, James, dear James, ga meneer de baron eens halen.
Eb
Want James, beste James, ’kwou meneer de baron iets betalen. Ik ben Oom Kees uit Kanada en ik laat hem een massa dollars na, ik ben blij m’n neef weer te zien Ab
Bb7
en ik schenk hem minstens ’n miljoen of tien. Eb
Bb
Meneer de baron is wel thuis.
Eb
Hij blijft nu al wekenlang in huis. Eb7
Ab
Hij maakt geen expeditie naar het noordpoolijs Eb
Bb7
Eb
en hij gaat in geen jaren nu op reis Eb
Bb
Meneer de baron zit in bad
Eb
daar zit hij nu al een dag of wat. Eb7
Ab
Z’n kleren heb ik bij Ome Jan gebracht. Eb
B b7
Eb
Ik kan u zeggen: er wordt op u gewacht.
•
Herman van Veen Herman van Veen
met jou in de buurt Am
Dm
Am
Dm
E
Am
Jij in mijn agenda met oostindische inkt, E
Am
hij op de veranda, terwijl de merel zingt, Dm
F
G7
C
onder de bloeiende jasmijn, ’n stuk brood en ’n glas wijn. F
E
Am
Jij zegt ’t en hij weet ’t, het zou voldoende moeten zijn. G
C
C
Dm
Dm
F
C
C
Dm
Dm
F
G7
C
En met jou in de buurt voor altijd, voor altijd, voor altijd, voor zolang als dat duurt. G7
E7
En met jou in de buurt voor altijd, voor altijd, voor altijd vergeet hij de tijd. Am
Dm
E
De klok is stuk de tijd staat stil. De lucht lijkt lila door m’n paarse zonnebril. Am
Dm
Am
Dm
Am
Ze zitten en zwijgen, want praten en denken is een grotere luxe, F
E
dan die armband die hij jou laatst heeft gegeven Am
Dm
E
Am
Jij op je knieën in het pasgemaaide gras, Am
Dm
E
Am
hij lui in een ligstoel, op zoek naar z’n glas. Dm
F
G7
C
Slaperig lees je ’m iets voor, tot het aardedonker wordt. F
E
Am
De buitenlucht bedwelmt ze, ze komen ’s zomers niets te kort. REFREIN Am
Dm
E
’t Is windstil, geen blad beweegt, de muggen steken, er zit onweer in de lucht. Am
Dm
Am
Dm
Am
Ik lijk zo oplettend, maar het is zo ontzettend moeilijk om wakker te worden, F
E
als je alleen maar geleerd hebt om te dromen. Am
Dm
E
Am
Jij in de keuken met de pannen in de weer, Am
Dm
E
Am
hij voert de goudvis voor de tienmiljoenste keer. Dm
F
G7
C
Heus, dat beest heeft het toch goed, want al is zijn kom te klein, F
E
Am
hij krijgt op tijd z’n eten, hij zou tevreden moeten zijn. REFREIN
G7
•
morgen
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot •
Cm
G
Cm
Fm
De dag komt, liefste, de dag, de zon door de gordijnen, Cm
G
dromen die verdwijnen, ik weet dat je niet blijven mag. Cm
G
Cm
Fm
Wordt wakker, liefste, ’t is licht, je haren op ’t kussen, Cm
G
je mond en daartussen de schaduwen op je gezicht. Cm
G
Cm
Fm
Tot morgen, liefste, misschien, nu zachtjes naar beneden, Cm
G
Cm
niet kraken met de treden, mijn hospice mag jou niet zien. C
G
C
G
Want hij en alle anderen, liefste, proberen telkens weer C
G
Am
E
om ons te veranderen, liefste, in een dame en een heer, Am
E
Am
E
die altijd netjes blijven, liefste, en nooit gevaarlijk doen, C
G
C
G
C
zich nooit door hartstocht laten drijven, liefste, behalve soms ’n zoen. Cm
G
Cm
Fm
Toch gaan we, liefste, onze gang, als ik kan dan trouw ik Cm
G
met je want dat wou ik, dat weet je toch al sinds zolang. Cm
G
Cm
Fm
Ook zonder dat, liefste, ook dan, kan ik van je houwen Cm
G
zonder je te trouwen ben jij mijn vrouw en ik je man. Cm
G
Cm
Fm
De liefde, liefste, is sterk, sterker dan de mensen, Cm
G
Cm
die alles netjes wensen met door de week de zaak en ’s zondags kerk. C
G
C
G
Ik doe de ramen open, liefste, de straat is leeg en stil. C
G
Am
E
Ik zie je buiten lopen, liefste, ons bed is leeg en kil. Am
E
Am
E
Nu je weg bent, zal ik dromen, liefste, van wat ik moest en zou.
C
G
C
G
C
Tot je terug zal komen, liefste, droom ik alleen van jou.
Guus Meeuwis - Wijzer Guus Meeuwis
niemand CFCFCFCF
(intro)
C
Em7
Er is al even in ons jonge leven F
C
Dm7
G
geen mooie muziek, ook al klinkt er een lied. C
Em7
Wij twee op de schouw en een vuur voor de kou. Am
C
G
C
Het vuur doet haar best maar echt warm word het niet. C
Em7
Wij wonen hier net, hier staat ons hemelbed. F
C
Dm7
G
We slapen er samen, maar dromen apart. C
Em7
Het huis dat we kochten heeft kieren, het tocht er. Am
C
G
C
Maar kil is het pas sinds de scheur in je hart. C
G
C
FCF
F
Niemand zei dat het eenvoudig zou zijn. C
Dm7
G
G7
Niemand heeft beloofd dat het vanzelf zou gaan. C
G
C
F
Wij zijn bijzonder en jij bent het waard. C
G7
C
Dus ik vecht tot de lucht is geklaard. C
FCF
Em7
Een liefde begon en de toekomst verzonnen. F
C
Dm7
G
De waarheid is harder, maar niet minder mooi C
Em7
Dus moeten we strijden, ons hart laten leiden. Am
C
G
C
Soms mag je rusten maar opgeven nooit. REFREIN Dm
FCF
F
Hard is jouw zwijgen je schreeuw om wat aandacht. Dm
C
G
G7
Ik voel veel te goed dat ik nu iets moet doen. Dm
F
En jij moet me helpen de wonden te stelpen. Dm
C
F
G
Ik twijfel voor twee om iets stoms als een zoen. REFREIN 2×
FCF
•
nikkelen nelis
Wim Sonneveld - Friso Wiegersma ™ Wim Sonneveld
Kom luister naar het lied dat ik voor u ga zingen Het is een tragisch lied over losbandigheid Het gaat over een dame uit de hoogste kringen De neiging tot het kwaad die kon zij niet bedwingen Zo raakte zij haar eer en reputatie kwijt Zij kon het lonken niet laten Zij lonkte naar iedere man Dat liep veel te veel in de gaten En o, o ,o ,o, o daar kwam narigheid van Haar man had eerst geen aandacht aan haar kwaal geschonken Want och, hij dacht, zij heeft een vuiltje in haar oog Maar toen zij na een tijdje zo diep was gezonken Dat z’in de kerk nog naar de preekstoel zat te lonken Toen kwam het ogenblik dat zij de laan uit vloog REFREIN Zij werd danseres in één der minste kroegen Drie veren droeg zij slechts en soms geeneens geen drie Soms droeg zij slechts één veer en als de klanten het vroegen Dan viel de laatste veer tot algemeen genoegen En bloot lonkte zij door met dubbele energie REFREIN Maar ach zij werd te oud, ze kon geen man meer strikken En zij werd werkster in het ouwe-mannenhuis En onder ’t dweilen door wierp zij nog wulpse blikken Zij maakte met haar lonken de ouwetjes aan ’t schrikken En op een dag zat zij er eentje na door ’t huis Haar emmertje met schuimend sop, dat zag zij heel niet staan Zij struikelde en brak haar nek, het was met haar gedaan Zij kon het lonken niet laten Zij lonkte naar iedere man Dat liep veel te veel in de gaten Daar komt, ja, ja, o.... ja daar komt narigheid van
Rowwen Hèze - Vandaag Jack Poels ™ ir.trad. Fáinne Geal an La
november A7
F#m G
D
Bm
A7
D
Ut waas twellef oor in Venlo, ut woort tied um nar hoes te gaon F#m
G
Bm
D
Bm
A7
Toen iemand zei, hee loep us mei, ut is heer nog neet gedaon F#m
G
F#m
Bm
Bm
A7
Ik keek ow aan en ik schrok darvan, ik hei ow jaore neet gezeen F#m
D
D
G
Bm
A7
D
Geej waart nog moei, net zo moei, als toen, gans in ut begin A7
F#m
D
G
Bm
A7
D
Op ut kerkplein in November zaag ik ow veur den ierste kier F#m
G
Bm
D
Bm
A7
De wind dae weide door ow haor en ik zaag ut gevaor F#m
G
F#m
Bm
Bm
A7
Ik zaag mien hand al in ow hand en ik dog: loep door, loep door F#m
D
D
G
Bm
A7
D
Onderwaeg heb ik meej zelf verteld, ut waas neet mier als un blaad dat velt A7
F#m
D
G
Bm
A7
D
Maar un blaad dat velt en un book giet dicht, mar wat bleef, dat waas ow gezicht F#m
G
Bm
D
Bm
A7
Overdaag de zon en ’s nachts de maon, ik kos ow oege neet weerstaon F#m
G
F#m
Bm
Bm
A7
Ik dog mier aan ow dan aan meej zelf, ik dog daage aan un stuk F#m
D
D
G
Bm
A7
D
Wat is dit nou, moeie vrouw, dit is weggegoeit geluk A7
F#m
D
G
Bm
A7
D
En ’s nachts in bed, slaop ik net, komde geej op bezeuk beej meej F#m
G
Bm
D
Bm
A7
Mien bed is kald, mien kamer kaal en ik droem haar dar staan F#m
G
F#m
Bm
Bm
A7
En geej ziet zacht als dons, als vacht en ik drei meej um ow hin F#m
D
D
G
Bm
A7
D
En in ow erm waer ik werm en droem mien moeiste zin A7
F#m
D
G
Bm
A7
D
Te vuul gedaogt, te lang gewacht, ik ging door op halve kracht F#m
G
Bm
D
Bm
A7
Der bleef niks mier over van dit schip, ut dreef langzaam tot un stip F#m
G
F#m Bm
Bm
A7
Tot un puntje aan de horizon, op enne oceaan zoe groet D
F#m
D
G
Bm
A7
D
Ik heb alles overboord gegoeit, un have die kwaam noeit A7
F#m G
D
Bm
A7
D
Ut waas ’s merges vroeg in Venlo, hoeg tied um nar hoes te gaon F#m
G
Bm
D
Bm
A7
Geej keek meej aan en ik keek ow aan, van kiek os heer now staon F#m
G
Bm
F#m
Bm
A7
Ik peek ow hand en ik lachte, want ow gezicht en owe naam D
F#m
D
G
Bm
A7
D
En hoe ge keekt, ow haor weg streekt, toen de zon aan de hemel kwaam
•
oh, oh, den haag
Harrie Klorkestein (Harrie Jekker)
Bb
Eb
Ik zou best nog wel een keertje net als vroeger, in Moerwijk willen wonen. Bb
F7
Na het eten een partijtje voetbal in de tuin, de ouders langs de lijn Bb
Eb
In december met de hele buurt op jacht, om kerstbomen te rausen. Bb
Bb
F7
Op oudjaarsavond fikkie stoken, vooral die autobanden rookten fijn. Ik zou best nog wel een keertje met die ouwe naar ADO willen kijken In het Zuiderpark, de lange zij, een warme worst, supporters om je heen Lekker kankeren op Theo van der Burgh, en die lange van Vianen want bij elke lage bal dan dook die eikel er steevast overheen Eb
Ebm
Bb
Oh, oh, Den Haag, mooie stad achter de duinen. Eb
Ebm
Bb
De Schilderswijk, Lange Poten, en het Plein. Eb
Ebm
Bb
Oh, oh, Den Haag, ik zou met niemand willen ruilen,
Gm
C7
F7
meteen gaan huilen, als ik geen Hagenees zou zijn. Ik zou best nog wel een keertje net als vroeger een nachie willen stappen Op m’n Puch een wijfie halen en daarna dansen in de Marathon Na afloop op het Rijswijkse Plein een harinkie gaan happen De dag daarna een kater dus naar Scheveningen lekker bakken in de zon REFREIN Ik zou best nog wel een keertje net als vroeger...ach, wat leg ik toch te dromen Want Den Haag is door de jaren zo veranderd, voor mijn toch veel te vlug Dat Nieuw Babylon, moest dat er trouwens nou eigenlijk wel zo nodig komen Zo komt die Ooievaar op de Vijverberg dus never nooit terug REFREIN
•
Andre van den Heuvel en Leen Jongewaard Annie M.G. Schmidt ™ Harry Bannink
op een mooie pinksterdag C Dm G7 Am
(intro)
C
G7
Op een mooie pinksterdag, als het even kon,
C
C7
liep ik met mijn dochter aan het handje in het parrekie te kuieren in de son. Am
Dm
Gingen madeliefjes plukken, eendjes voeren, eindeloos, G7
‘Kijk nou toch je jurk wordt nat, je handjes vuil en pappa boos.’ C
G7
Vader was een mooie held, vader was de baas,
C
vader was een duidelijke mengeling van onze lieve heer en sinterklaas. Am
C7
Dm
‘Ben je bang voor ’t hondje? Hondje bijt niet, pappa zegt dat hij niet bijt.’ C
G7
C
Op een mooie pinksterdag, met de kleine meid. C
G7
Als het kindje groter wordt, rosie in de knop,
C
C7
zou je tegen alle grote jongens willen zeggen: ‘Handen thuis en lazer op!’ Am
Dm
‘Hebbu dat nou ook meneer, jawel meneer, precies als iedereen.’ C
G7
C
Op een mooie pinksterdag, laat ze je alleen. C
G7
Morgen kan ze zwanger zijn, ’t kan ook nog vandaag,
C
C7
’t kan van de behanger zijn, of van een franse zanger zijn, of iemand uit Den Haag. Am
Dm
Vader kan gaan smeken en gaan preken tot hij purper ziet, G7
vader zegt: ‘Pas op mijn kind, dat hondje bijt’, ze luistert niet. C
G7
Vader is een hypocriet, vader is een nul,
C
C7
vader is er enkel en alleen maar voor de centen en de rest is flauwekul. Am
Dm
Ik wou dat ik nog een keer met mijn dochter aan ’t handje lopen kon. C
G7
C
C
G7
C
Op een mooie pinksterdag, samen in de son. Op een mooie pinksterdag, samen in de son.
•
Guus Meeuwis & Vagant Guus Meeuwis ™ Ralph McTell
op straat C G Am Em F C G C
(intro)
C
G
Am
Em
Zie je daar die oude man, graaiend in een vuilnisbak, F
C
D7
G7
zoekend naar iets bruikbaars voor in zijn oude plastic zak. C
G
Am
Em
Net iets teveel meegemaakt waardoor hij dakloos is geraakt. F
C
G7
C
Praat in zichzelf over hoe het vroeger was. F
Em
C
Em
Am
G
D
G
En dan zeg jij, dat je eenzaam bent, omdat het even tegen zit. C
G
Am
Em
Loop even met me door de stad en kijk wat er gebeurt op straat. F
C
G
C
Dan zal je zien, dat het met jou zo slecht niet gaat C G Am Em F C G C
(intermezzo)
Zie je daar dat meisje, ze is net zeventien. Heeft nu al zo’n tien jaar haar ouders niet gezien. Muurtje om zich heen gebouwd, omdat ze niemand meer vertrouwt. Vraag je haar wat liefde is, dan noemt ze jou de prijs. REFREIN Zie je daar die oude vrouw, die rustig voor de regen schuilt? Deze bui is minder dan de tranen die ze heeft gehuild. Die vroeger een gezin bezat, maar later klap op klap gehad. Nu sjouwt ze haar verleden in een zelfgemaakte tas. REFREIN Zie je daar die jongeman, hij is bijna al zijn tanden kwijt. Hij beet zich stuk op het vergif van deze tijd. Elk uur een marteling, altijd zoekend naar één ding. Kruipt eens per dag door het oog van de naald. REFREIN
opzij, opzij, opzij!
Herman van Veen
Cm
Opzij, opzij, opzij! Maak plaats, maak plaats, maak plaats! Fm
Cm
Wij hebben ongelofelijke haast. Opzij, opzij, opzij! Want wij zijn haast te laat. Fm
Cm
Wij hebben maar een paar minuten tijd. Eb
Cm
We moeten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan. Eb
Cm
We kunnen nu niet blijven, we kunnen nu niet langer blijven staan. Een andere keer misschien, dan blijven we wel slapen, Fm
Cm
en kunnen dan misschien als het echt moet, wat over koetjes, voetbal en de lotto praten. Fm
Cm
Nou dag, tot ziens, adieu, het ga je goed. REFREIN Een andere keer misschien!
•
oom wim Oom Wim is dood, zei moeder door de telefoon. Er gaat aan hem, zei ik, niet veel verloren, maar goed, hij is ooit op een dag geboren en moet dus op een dag weer dood gewoon. Zo mag je niet praten, zei mijn moeder zacht. Ze tracht mij al mijn hele leven af te remmen. Het is haar nooit gelukt mij helemaal te temmen. Het doet haar pijn als het publiek om mijn cynisme lacht. Ik heb als kind veel bij Oom Wim en tante Jet gelogeerd. Hij deed in veevoer, varkens, koeien, kippen, begon te zuipen en een ander wijf te wippen en werd al vroeg met een onwillig lijf gepensioneerd. Zijn vrouw ging bij hem weg, aanvaarde zonder meer dit kruis. Bezocht hem trouw als hij haar klaaglijk belde, dan liet ze hem een uurtje op haar schelden en fietste dan gezangen zingend weer naar huis. Ik ging er vaak met vakantie en speelde dan zijn knecht. Ik mocht de eieren uithalen en de kippen voeren, zakken meel wegbrengen en in varkenstroggen roeren. Er werd hard gewerkt en weinig gezegd. Op een dag had ik een der varkensstallen uitgemest en daarna vergeten de deur goed af te sluiten. Dat bleek: even later liepen alle varkens buiten en dat was, met oom Wim te spreken, niet zo best. Het was herfst, de wei was zompig en het gras was spekglad. Ik zie oom Wim nog wijdbeens staan, die cowboy uit Terwolde. Hoe er van achteren een varken door zijn benen holde en hoe hij door de lucht vloog en landde op zijn gat. Daarna ging oom Wim tegen dat varken zo tekeer, dat ik ineenkromp omdat ik wist dat hij mij bedoelde. Ik stamelde iets van ‘Het spijt me’, maar ik voelde dit is de laatste keer dat ik bij hem logeer. Oom Wim is dood en mijn moeder heeft gelijk. Je moet nooit min over de doden spreken. Hij heeft ervoor gezorgd met al zijn streken dat ik met andere ogen naar een varken kijk. (2×)
Freek de Jonge
•
per spoor
Guus Meeuwis & Vagant
a-f#-g# A C#m Bm E
(intro)
C#m
A
Kedengkedeng, kedengkedeng, kedengkedeng, kedengkedeng, Bm
E
Kedengkedeng, kedengkedeng, oe-hoeoeoeoe. C#m
A
En kilometers spoor schieten onder mij door, Bm
E
ik ben op weg naar jou, want ik ben weg van jou. C#m
A
Vanochtend vroeg vertrokken in de luwte na de nacht Bm
E
en tien minuten op de trein gewacht. D
E
Want die had wat vertraging en mijn god daar baal ik van, C#m
D
Bm
E
omdat ik nu tien minuten minder bij je blijven kan. REFREIN (2×) C#m
A
Ik zit in een coupe, niet-roken tweede klas,
Bm
E
heb de hele bank voor mij alleen. A
C#m
De conducteur komt langs. ‘Jongen voeten van de bank.’
Bm
E
Hij vraagt: ‘Waar ga je heen ?’ D
E
‘Nou ik ga naar mijn lief toe. Is dit de goede trein?’ C#m
D
Bm
E
Hij zegt: ‘Het staat niet op je kaart, maar ik weet waar jij moet zijn.’ REFREIN (2×) C#m
A
De trein raast alsmaar verder van station naar station, Bm
E
ik kom op plaatsen waar ik nooit ben geweest. C#m
A
Er rammelt plots een kar, roept een juffrouw: ‘Koffie, thee’, Bm
E
ik heb wel dorst, toch zeg ik nee. D
E
want de trein vermindert vaart terwijl mijn hart steeds sneller gaat, C#m
D
Bm
E
kijk uit het raam om te zien of zij daar staat. REFREIN (2×)(2e keer Ral) C#m
A
En ik stap uit kijk om mij heen en even voel ik mij alleen, Bm
E
want ik zie haar nog niet staan, maar A
C#m
(Accel)
Vanachter een pilaar verschijnt haar lachende gezicht, Bm
E
voor mijn gevoel lijkt alles langzamer te gaan. D
E
en ik ren op haar af, zij komt mij tegemoet
C#m
D
Bm
E
en achter ons vertrekt de trein omdat een trein nou eenmaal verder moet. REFREIN (2×) C#m
A
en ik blijf bij jou slapen, want jij woont aan ’t spoor Bm
E
en ’s nachts -OELALA!- gaat ’t ritme door. REFREIN (2× fade)
pipo de clown
Joop Reynolds
F F F F F C7 C7 C7 F F
(intro)
F
C7
F
Daar komt een ezelwagen ver over berg en dal. G7
C
Je hoeft ons niet te vragen wie daar in zitten zal! Bb
F
C7
F
Een clowntje met een ruitjesjas, zijn vrouw met duizend krullen. Bb
C7
F
Hun namen zijn, je weet het vast, wat wij nu zingen zullen: F
Pipo de clown en Mamma Loe C7
F
reizen recht door zon en regen, C7
F
langs de wijde wereld wegen. Pipo de clown en Mamma Loe C7
F
maken van hun leven een heerlijk ratjetoe. Ik ben een circusclown, ik sta graag op m’n kop Ik ben z’n circusvrouwtje, toe Pipo sta rechtop Wij rijden fijn door bos en hei met ons gezellig koetsje en bakken voor onszelf een ei, voor anderen een poetsje REFREIN En ’s avonds op een pleintje, stroomt toe ’t geacht publiek Ik tover een konijntje, maak op een zaag muziek Dan eet ik zeep met malle mond, mijn oren blazen bellen Ik duikel kopje op de grond... Ik mag zijn broek verstellen REFREIN Voor clowntjes is de aardbol een grote toverbal Een felgekleurde draaitol met grapjes overal En maak ik mij soms toch ’ns kwaad op rovers en op vrekken Dan klinkt altijd de wijze raad: Kom Pipo, we vertrekken
•
plezant liedje voor lud
Urbanus van Anus
C
G
F
C
Ik tracht al zolang haar een liedje te schrijven, maar telkens ik eraan begin, C
G
F
G
C
breek ik mijn potlood en werp ik mijn wijsje verfrompeld de prullenbak in. F
C
F
C
Ze zegt dat ze me wel zou kunnen vermoorden, maar dat overkomt iedereen. C
G
F
G
C
En als ik dan wegga, dan is ze verloren en wil ze dat ik terugkom meteen. C
G
F
C
Maar ik weet dat ze tracht me gelukkig te maken en dat ze er soms wel in slaagt. C
G
F
G
C
En ze weet dat ze aan me alles mag vragen, als ze maar lang genoeg zaagt. C
G
F
C
We slapen gewoonlijk een put in ons bedje, we zijn nogal bang van de wekker. C
G
F
G
C
Maar eenmaal te been kookt mijn keukenprinsesje een eitje zo zacht en zo lekker. F
C
F
C
Ze stofzuigt de zetels en dweilt eens de grond, de schotelvod mooi aan het rek. C
G
F
G
C
En dan kom ik binnen met mijn moddersloffen en krijg ik de dweil in mijn nek. REFREIN C
G
F
C
En als ze in ’t bad zit, dan kruip ik bij haar om water en zeepsop te sparen C
G
F
G
C
en doen we zo spelletjes onder elkaar en maken veel golven en baren. F
C
F
C
Ze bijt in mijn tenen, ik giechel me dood. Ik geef haar een klets op haar dij. C
G
F
G
C
Ze spuit met de shampoo vlak in mijn ogen, ze maakt me zo vrolijk en blij. REFREIN C
G
F
C
Ze heeft niets te vrezen, ze raakt me niet kwijt, juist daarom zijn we getrouwd. C
G
F
G
C
En hoe vaak ik ook droom van andere meisjes, ze blijft tot ik dood ben mijn vrouw. F
C
F
C
Mijn hart is ontploft, want ik zie haar te graag, iedere dag van de week, C
G
F
G
C
zing ik van: I love you, I need you, I want you, I’ll never let you in de steek. REFREIN
•
Rob de Nijs Rob de Nijs
ritme van de regen C Bb Am Gm
(intro)
Bb
F
F
C7
Zachtjes tikt de regen tegen ’t zolderraam, ’t ritme van de eenzaamheid Bb
F
F
Gm C7
F
Die regen zegt wij waren zo gelukkig saam, maar nu is dat verle_den tijd. Bb
F
F
C7
De regen valt bij stromen, ’t is een trieste dag want je liet me staan alleen Bb
F
F
Gm
C7
F
Ik ken nu de betekenis van tegenslag, omdat je met m’n hart verdween. Bb
Am
Kom vertel me regen, regen wat je doet Gm
C7
F
Zeg, maak je ’t tussen ons toch weer een beetje goed Dm
Gm
C7
F
’k Heb niks aan een ander, want ik hou alleen van haar. Bb
F
C Bb Am Gm
F
C7
De regen valt bij stromen, ’t is een trieste dag want je liet me staan alleen Bb
F
F
Gm
C7
F
Ik ken nu de betekenis van tegenslag, omdat je met m’n hart verdween. Bb
Am
Kom vertel me regen, regen wat ik voel, Gm
C7
F
O, maak haar hartje vurig want ze is zo koel Dm
Gm
C7
F
O, vraag, beste regen aan de zon hoe of je dat doet. Bb
F
C Bb Am Gm
F
C7
Zachtjes tikt de regen tegen ’t zolderraam, ’t ritme van de eenzaamheid F
Bb
F
Gm C7
F
Die regen zegt wij waren zo gelukkig saam, maar nu is dat verle_den tijd.
•
sophietje
Johnny Lion
G
C
Zij dronk ranja met een rietje, mijn Sophietje G
op een Amsterdams terras. D7
G
Zij was Hollands als het gras, als een molen aan de plas. C
Ik wist niet wat ik moest zeggen, uit moest leggen, G
iets wat Cupido wel weet, D7
G
dat zij mij meteen iets deed, meteen iets deed. C
Ik zag meisjes in Parijs en in Turijn, G
in Helsinki en Londen en Berlijn. D7
G
Waar ik op de wijde wereld kwam, zij mochten er wel zijn. C
Maar de mooiste van de mooisten is Sophie. G
In de liefde is zij zeker een genie, D
A7
D
D7
want een meisje als Sophietje is een lentesymphonie. G
C
In haar stem hoor ik een liedje, melodietje G
’t is een liedje met een lach. D7
G
Dat ik hoor sinds ik haar zag, sinds ik haar zag C
Zij dronk ranja met een rietje, mijn Sophietje G
op een Amsterdams terras. D7
G
Toen wist ik dat mijn Sophietje de liefste was
’n sprookje
Jaap Fischer
’n Koning had vijf zonen en ’n prinses, zij nu had goudblonde lokken en ogen als meren, die niet konden jokken en ze was de jongste van de zes, maar deze prinses was huwbaar. Vaak gingen de koning en z’n zonen vroeg op pad en dan joegen zij vaak de hele dag, terwijl zij thuis te dromen lag en wachtte op zij wist niet wat. En deed ze ’n stap naar buiten, dan lagen daar vreemde prinsen in ’t gras, vreemde prinsen te fluiten, die wisten allang hoe laat het was. En de koning zei: ‘Ze kon krijgen wat ze bliefde, ze kon vrijen met lakeien’. ‘Ja, maar’, zeiden de zoons, ‘maar dat is geen liefde.’ En toen kwamen er drie mannen aan de poort om over liefde te vertellen. En de eerste was ’n geleerde, de tweede ’n vreemde snoeshaan en de derde was Hans. En de geleerde mocht beginnen: ‘Liefde is minnen en samenzijn, in die niets nieuws beginnen, mijn is dijn, warm van binnen, verlegenheid, samen in zee, geen ach, geen wee, maar hola nee, genegenheid. En liefde is niet houden van, je kan van zoveel vrouwen houwen, je kan met zoveel vrouwen trouwen, als je er wat in ziet, maar liefde is dat niet. Je houdt van kip met appelmoes.’ En toen knikte de prinses, want ze hield ontzettend veel van kip met appelmoes. En toen had de geleerde het over amor en caritas en wat het verschil daartussen was. Over arabei, Eros en Filia, over ’n diner voor twee met dansen na. En de prinses was stil en zo luisterde ze en toen ze wat mocht vragen, fluisterde ze: ‘En zoenen?’ ‘Zoenen staat niet in Koenen’, zei de geleerde en hij ging. En toen mocht de vreemde snoeshaan en die zei: ‘Oh, hoe bestaat ’t dat ik hou van ’n lelijke vrouw, zo lief zo zacht en toch zo lelijk als de nacht, zelfs als ze lacht, oh, hoe bestaat het dat ik hou van ’n lelijke vrouw. Ik sluit m’n ogen en haar hand sluipt in mijn hand, juist zo klein als zij moet zijn, precies zo fijn als zij moet zijn, als wijn die je zacht ondermijnt, overmant en dan weet ik dat ik hou van ’n beeldschone vrouw, die de zon verduistert, meer zingt dan fluistert, maar niemand luistert. Oh, dan weet ik dat ik hou van ’n beeldschone vrouw, maar als ze langsjokt als ’n paard, ’n lelijk paard, de kop omlaag, de vormeloze dijen, die kinderen doet schreien en schichtig springt en jachtig verder jaagt, dan oog ik naar de vrouw waarvan ik hou, ze komt weerom, ik sluit m’n ogen, dat is dom. Ik weet niet goed wat ik moet doen met deze vrouw waarvan ik hou.’ En toen mocht Hans! En Hans zei: ‘Ja, ik weet het nog niet, maar ... ’t moet ’n meisje zijn met prachtige kleren en goudblonde lokken, met ogen als meren die niet kunnen jokken, ’n mond als van honing, dan weer scherp als ’n mes en hopelijk is haar vader dan koning en zij dan prinses, maar ... ze moet Liesje heten.’ Toen keek de prinses hem aan en zei: ‘Ik heet Esmeralda, maar zeg maar Liesje!’
strand
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
Bb Eb Bb F7 Bb
(intro)
Bb
F7
Eb
Bb
Waar kan je liggen in het zand, totdat je hele lijf verbrandt, Eb
Bb
Bb
F7
waar je kan zuipen als een beest, waar vind je vrienden voor elk feest, Bb
F7
Eb
Bb
waar kan je zwemmen als een rat, waar word je zelfs van binnen nat? Eb
Bb
Bb
F7
Dat’s aan de rand van Nederland, dat’s aan ons onvolprezen strand! Bb
G7
Cm
G7
F7
Cm
Daar kan je vrijen met je vrouw, wat nergens anders mogen zou, Bb
F7
Bb
F7
terwijl je kalm je krantje leest, je handen strelend om haar leest. Bb
F7
Eb
Bb
Daar speel je poker met een vriend, totdat-ie van ellende grient, Eb
Bb
F7
Bb
daar springt de Randstad uit de band, dat’s aan ons onvolprezen strand! Bb
F7
Eb
Bb
Je gaat er op de brommer heen en ligt dan plat tot kwart voor een, Eb
Bb
Bb
F7
dan ga je kijken naar een vrouw, die je wel graag versieren zou, Bb
F7
Eb
Bb
dan krijg je ruzie met haar man, die heel toevallig boksen kan Eb
Bb
Bb
F7
F7
en met je tanden in je hand sjok je weer verder over ’t strand! Bb
G7
Cm
G7
Cm
Dan ga je even naar een tent en als je aangeschoten bent, Bb
F7
Bb
F7
dan loop je met je vriendenschaar een eindje langs de boulevard, Bb
F7
Eb
Bb
dan komt er iemand op ’t idee om te gaan zwemmen in de zee Eb
Bb
Bb
F7
en gans door kwallen overmand, ren je weer t’rug over ’t strand! Bb
F7
Eb
Bb
Maar ’s middags om een uur of vier dan komt het toppunt van vertier, Eb
Bb
Bb
F7
dan komt een vriend, die autorijdt, eens kijken voor de aardigheid, Bb
F7
Eb
Bb
dan ga je even met hem mee een eindje rijden langs de zee, Eb
Bb
Bb
F7
hij rijdt wel honderd met één hand en wuift met d’ander naar het strand! Bb
G7
Cm
G7
Cm
Dan scheur je zingend langs de straat en vindt, dat alles prachtig gat, Bb
F7
F7
Bb
dan trekt je hals eenvoudig krom: je kijkt naar alle meisjes om F7
Bb
Eb
Bb
en vaders auto wordt vermoord, vakkundig in een boom geboord. Eb
Bb
F7
Bb
Dan sta je morgen in de krant en wordt beroemd op ’t hele strand! F7 Bb Eb Bb Eb Bb F7 Bb F7 Bb Eb Bb Eb Bb F7 Bb F7
(Intermezzo, fluiten)
F7
•
strand (vervolg) Bb
G7
Cm
G7
Cm
En ’s avonds op het stille strand dan is er weer iets aan de hand, Bb
F7
Bb
F7
dan komt er een geweldig feest, zoals er nooit een is geweest. Bb
F7
Eb
Bb
Dan wordt het strandvuur opgestookt, waarop men lekker worstjes kookt Eb
Bb
Bb
F7
en met transistors in de hand trekt heel de troep weer naar het strand! Bb
F7
Eb
Bb
De ene komt met flessen wijn, die smaakt verdacht veel naar azijn, Eb
Bb
Bb
F7
de teede komt met zijn vriendin, die pikt de derde dan weer in, Bb
F7
Eb
Bb
de vierde brengt een zak patat, met onderin een dav’rend gat. Eb
Bb
Bb
F7
De inhoud ligt verspreid in ’t zand van driekwart kilometer strand! Bb
G7
Cm
G7
Cm
F7
Bb
F7
Je danst en vrijt de hele tijd, terwijl je in een broodje bijt Bb
F7
en giet jenever in je kop, want anders dronk je pa het op. Bb
F7
Eb
Bb
Maar van die lading alcohol geraak je spoedig overvol, Eb
Bb
Bb
F7
dan loopt de toestand uit de hand en blijf je liggen op het strand! Bb
F7
Eb
Bb
Maar de politie arriveert, voor je weer lopen hebt geleerd, Eb
Bb
Bb
F7
zodat je kruipende ontvlucht, achter een zuil jeneverlucht, Bb
F7
Eb
Bb
dat wordt dan een immense rel, die eindigt meestal in de cel Eb
Bb
Bb
F7
en is men daar eenmaal beland, dan is ’t weer rustig op het strand! Bb
G7
Cm
G7
Cm
Maar ’s morgens lig je weer in ’t zand, totdat je hele lijf verbrandt, F7
Bb
Bb
F7
dan ga je zuipen als een beest en zoek je vrienden voor een feest, Bb
F7
Eb
Bb
dan ga je zwemmen als een rat en word je zelfs van binnen nat. Eb
Bb
F7
Bb
Aan de rand van Nederland, aan ons onvolprezen strand! (tig×)
F7
•
suzanne
V.O.F. De Kunst
Am
Em
Am
We zitten samen in de kamer Am
Em
Am
Em
en de stereo staat zacht. Am
Em
Am
Em
Em
Am
Em
En ik denk nu gaat het gebeuren, Am
Em
hierop heb ik zolang gewacht. Dm
C
F
G
Am
G
Niemand in huis de deur op slot, Dm
C
Dm7
mijn avond kan niet meer kapot. Am Em
Am Em
Am
Suzanne, Suzanne, Suzanne, F
G
Am
Em Am Em
ik ben stapelgek op jou. Am
Em
Am
Ik leg mijn arm om haar schouders, Am
Em
Am
streel haar zachtjes door haar haar. Am
Em
Am
Em
Am
voorzichtig kussen wij elkaar. Dm
C
F
Em
Em
Kan het bijna niet geloven, Am
Em
Em
G
En opeens gaat de telefoon Am
en een vriendelijke stem aan de andere kant van de lijn verontschuldigd zich voor verkeerd verbonden zijn en ik denk bij mijzelf, waarom nu, waarom ik, waarom???? REFREIN (2×) Am
Em
Am
Ik ga maar weer opnieuw beginnen, Am
Em
Am
zoen haar teder in haar nek. Am
Em
Em
Am
Em
Maar de hartstocht is verdwenen Am
Em
Am
en ze reageert zo gek. Dm
C
Em
Em
F
G
Ze vraagt of er nog cola is
Dm
C
Dm7
G
en ik denk: ‘Nu is het mis.’ REFREIN (2×) Am
Em
Am
We zitten nog steeds in de kamer Am
Em
Am Em
met de stereo op 10. Am
Em
Am
’t Zal nu wel niet meer gebeuren Am
Em
Am
en ik hou het voor gezien. Dm
Em
C
F
Em
Em
G
Ze zegt: ‘Ik denk dat ik maar ga.’ Dm
C
Dm7
G
Ze zegt: ‘Tot ziens!’ en ik zeg; ‘Jaaaaaa.’ REFREIN (2×)
•
suzanne
Herman van Veen
G
D9
Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water.
o o
Duizend schepen gaan voorbij, en toch wordt het maar niet later. G
En je weet dat ze te gek is, want daarom zit je naast haar. Bm
C
En ze geeft je pepermuntjes, want ze geeft je graag iets tastbaars. G
En net als je haar wilt zeggen, ik kan jou geen liefde geven, Am
komt heel de stad tot leven, en hoor je meeuwen schreeuwen. G
Je hebt steeds van haar gehouden. Bm
C
En je wilt wel met haar meegaan, samen naar de overkant. G
En je moet haar wel vertrouwen, Am
D9
G
want ze houdt al jouw gedachten in haar hand. En Jezus was een visser, die het water zo vertrouwde, dat hij zomaar over zee liep, omdat hij had leren houden van de golven en de branding, waarin niemand kan verdrinken. Hij zei: ‘Als men blijft geloven, kan de zwaarste steen niet zinken.’ Maar de hemel ging pas open, toen zijn lichaam was gebroken. En hoe hij heeft geleden, dat weet alleen die visser aan het kruis. En je wilt wel met hem meegaan, samen naar de overkant En je moet hem wel vertrouwen, want hij houdt al jouw gedachten in zijn hand. Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water. Je onthoudt waar ze naar kijkt, als herinnering voor later. En het zonlicht lijkt wel honing, waaraan kinderen zich tegoed doen, en het grasveld ligt bezaaid, met wat de mensen zoal wegdoen. In de goot liggen de helden, met een glimlach op de lippen, en de meeuwen in de lucht, lijken net verdwaalde stippen. Als Suzanne je lachend aankijkt, en je wilt wel met haar meegaan, samen naar de overkant. En je moet haar wel vertrouwen, want ze houdt al jouw gedachten in haar hand.
o
1
Am
2
3
’t heukske
Ton Meisen
GDADGDAD
(intro)
D
A
Wie ich nog ’n jungske woar zoe van ’n joar of zes,
D
toen vong ich gaer van alles aan en leet ich nieks met rus. G
Zoot ich aan un trummelke en pakte mich ein keukske, D
A
D
dan zaag de mam doe deugeneet, ich zit dich in un heukske. G
D7
A
D
G
D7
A
D
Tralalalala tralalalala.Tralalalala tralalalala. Tralalalala tralalalala.Tralalalala tralalalala. D
A
Wie ich al get groter woar, de sjoltied waas veurbiej,
D
toe hauw ich gaer wie idderein un meadje aan mien zie. G
Un knap gezich, un aardig dink mit um de kop un deukske. D
A
D
Ich sjprook den met zo’n meadje aaf op ein of anger heukske. REFREIN D
A
Wie ich later vrieje ging, ich waas vol gooie mood,
D
veur nome aafschied in de gank, ich weet ’t nog zoe good. G
Opins versjeen de sjoonpapa en zag toen met un vleugske: D
A
D
Wat mot det met mien dochter doar in det duuster heukske? REFREIN D
A
Wen ich ens biej Petrus kom en klop doa aan de deur,
D
dan zaet ’r: ‘Jong kom d’r maar in, du sjteis d’r hiel good veur.
G
Doe hubs nog neemes kwoad gedoan, doe sjteis neet in mien beukske.’ D
A
D
Ich zig: ‘Sint Petrus, zet mig maar mit ein ingelke in ’n heukske.’ REFREIN
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
te lang A
(intro) A
Vandaag is een dag als zo velen, Bm
A
die nauwelijks verrassingen kent, we zijn het gewend. A
We weten ons leven te delen, Bm
A
omdat je er al zolang bent, we zijn het gewend. E
D
Je opent het gordijn en ik mijn ogen. E
D
Eerst komt de zon, de wind en daar ben jij A
E
Ik had te lang niet zo naar jou gekeken. A
E
Verblind door het geluk van alledag. A
En dat ik van je houden mag. A
Vanavond gaan wij met zijn tweeën Bm
A
terug naar de kamer van toen, dat moeten we doen. A
Want het lijkt nu al zolang geleden, Bm
A
dat je mij overwon met die zoen, in de kamer van toen. E
D
En wisten wij veel wat er nog zou komen. E
D
In elk geval de zon, de wind en wij. REFREIN F#m
DM7
D
En elke dag vertel ik je hoe mooi je bent. F#m
DM7
Vanaf nu zing ik je elke nacht in slaap. Bm
DM7 D
D DM7 D
D
Geloof me, geloof me. A
E
Ik had te lang niet zo naar jou gekeken, A
E
verblind door het geluk van alledag. F#m
E
Het spijt me, dat ik voor je heb verzwegen, A
dat ik van je houden mag. REFREIN
•
tea-room tango
Wim Sonneveld - Harrie Bannink & Michel van der Plas
Gm
D7
G7
Cm
Toen ik jou de roze tearoom langzaam binnenschrijden zag, Gm D7 Gm A7 D7 met je kaalgevreten bontjas en je arrogante lach, G7 Cm een afschuwelijk beeld van honger en ellende, Gm A7 D7 vroeg’k me af hoe’k jou in hemelsnaam herkende. Gm D7 G7 Cm Maar toen iedereen jou nakeek met een blik van ‘o la la’, Gm D7 Gm A7 D7 ‘dat moet vroeger wat geweest zijn van comme ça, en ga maar na.’ G7 Cm En de ober zelfs een buiging voor je maakte, Gm D7 Gm toen voeld’ik dat m’n verbittering ontwaakte. b D E D En terwijl je stilstond bij’t gebak, D7 was ik de jongen weer wiens jongenshart je brak: D7
G
Je hebt me belazerd, je hebt me bedonderd! D Am7 D7 G En wat me nu na al die jaren nog verwonderd, C E7 Am is dat ik dat nooit vergeten zal, al word ik honderd, D7 G je hebt me belazerd, je hebt me bedonderd. Gm
D7
G7
Cm
’t Zal zo’n dertig jaar geleden zijn dat ik jou stil aanbad, Gm D7 Gm A7 D7 en in deze zelfde roze tearoom steeds op jou te wachten zat. G7 Cm En wanneer je dan na uren was gekomen, Gm A7 D7 noemde ik jou de schone diva van m’n dromen. Gm D7 G7 Cm Na een jaar geheime liefde zei ’k nog steeds eerbiedig ‘U’ Gm D7 Gm A7 D7 en ik mocht je af en toe ’ns kussen, achter ’t menu. G7 Cm Verder mocht ik niks, ’t was verdomd een schijntje, Gm D7 Gm met je beloften aan ’t lijntje. je hield me steeds b D E D Tot ik plotseling ontdekte dat, D7 jij wel twintig and’re ‘tearoom-lovers’ had. REFREIN Gm
D7
Gm
Cm
En nu zit je aan m’n tafeltje, en vraagt me: ‘Mag ik thee?’ Gm D7 Gm A7 D7 En je attaqueert m’n taartjes en dan kijk je heel gedwee. G7 Cm En je fluistert; ‘Jongen, haal me uit de nesten, Gm A7 D7 want ’t is of heel de wereld me wil pesten...’ Gm D7 G7 Cm Je bent veel te dik gepoederd en de mot zit inje hoed, Gm D7 Gm A7 D7 en ik zie ook dat je huilt zoals een slecht actrice doet. G7 Cm Je pikt weer een sigaret en vraagt een vuurtje, Gm D7 Gm en je zegt achter je zevende likeurtje: D Eb D ‘Ach, je weet dat ik jou de liefste vond, D7 geef me wat geld, boy, want ik zit vrees’lijk aan de grond..’ D7
G
...dan zeg ik: ‘Zit jij aan de grond?’ Da’s heel belazerd, da’s reuze bedonderd. D Am7 D7 G Dat ik de liefste was is iets wat mij verwondert. C E7 Am Vraag het die anderen maar, je had er minstens honderd! (gesproken:) Ober...! Ober, goedemiddag. Deze dame hier, ober, wou graag even ALLES afrekenen. D7 G Ja, ’k ben belazerd....
•
testament
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
Eb Bb Eb Bb Ab Bb Eb
(intro) Eb
Ab
Bb
Eb
Bb
Na tweeëntwintig jaren in mijn leven schrijf ik het testament op van mijn jeugd. Ab
Bb
Eb
Ab
Bb
Niet dat ik geld of goed heb weg te geven, voor slimme jongen heb ik nooit gedeugd, Eb
Ab
Bb
Eb
Bb
maar ik heb nog wel wat mooie idealen, goed van snit hoewel ze uit de mode zijn. Ab
Bb
Eb
Ab
Bb
Eb
Wie ze hebben wil, die mag ze komen halen, vooral jonge mensen vinden ze wel fijn. Fm
G
Cm
G
Eb
Bb
Aan mijn broertje dat zo graag wil gaan studeren, laat ik met plezier ’t adres na van mijn kroeg, Ab
Cm
F
Bb
waar ik teveel dronk om een vrouw te imponeren en daarna de klappen kreeg waarom ik vroeg. Eb
Ab
Bb
Eb
Bb
En dan heb ik nog een stuk of wat vriendinnen, die welopgevoed en zeer verstandig zijn Ab
Bb
Eb
Ab
Bb
Eb
en waarmee je dus geen donder kunt beginnen, maar misschien krijgt iemand anders ze wel klein. Voor mijn neefje zijn mijn onvervulde wensen wel wat kinderlijk, maar ach, ze zijn zo diep. Ik behoorde immer tot die groep van mensen voor wie ’t geluk toch altijd harder liep. Aan mijn vrienden laat ik gaarne het vermogen om verliefd te worden op een meisjeslach, zelf ben ik helaas een keer teveel bedrogen, maar wie het eens proberen wil die mag. Mijn vriendinnetje, ik laat jou alle nachten dat ik tranen om jouw ontrouw heb gestort, maar ik onthoud ’t wel en zal geduldig wachten totdat ik lach omdat jij ook belazerd wordt. En de leraar die me altijd placht te dreigen: ‘Jongen, jij komt nog ens op ’t verkeerde pad!’, kan tevreden zijn en hoeft niets meer te krijgen, dat wil zeggen: hij heeft toch gelijk gehad. Voor mijn ouders is het album met de plaatjes die zo vals getuigen van een blijde jeugd, maar ze tonen niet de zouteloze praatjes, die een kind opvoeden in eer en deugd. En verder krijgen ze alle dwaze dingen terug, die ze mij teveel geleerd hebben die tijd. Ze kunnen mij tenslotte ook niet dwingen, groot te worden zonder diep berouw en spijt. En dan heb ik ook nog enkele goede vrienden, maar die hebben al genoeg van mij gehad, dus ik gun ze nu het loon dat ze verdienden en de drank die ze van mij hebben gejat. Verder niets, er zijn alleen nog een paar dingen, die ik houd omdat geen mens er iets aan heeft. Dat zijn mijn goede jeugdherinneringen, die neem je mee zolang je verder leeft.
tien kleine negertjes (1) Eb
Bb7
Kinderwijsje
Eb
Eb7
Tien kleine negertjes, die dansten in de regen. Ab
Eb
Eb
Bb7
Ab
Eb
Bb7
Eb
Eentje viel er in een plas, toen waren het er nog maar negen. Eb
Eb7
Negen kleine negertjes, die gingen saam op jacht. Bb7
Eb
Eentje trapte op een leeuw, toen waren het er nog maar 8 Eb
Bb7
Eb
Eb7
Acht kleine negertjes, die stonden toen te beven. Ab
Eb
Bb7
Eb
Eentje ging van’t beven dood, toen waren het er nog maar 7 Eb
Bb7
Eb
Eb7
Zeven kleine negertjes, die dronken uit een fles. Ab
Eb
Bb7
Eb
Eentje kroop toen door de hals, toen waren het er nog maar 6 Eb
Bb7
Eb
Eb7
Zes kleine negertjes, die vochten met een wijf. Ab
Eb
Bb7
Eb
Het wijf dat sloeg er eentje dood, toen waren het er nog maar 5 Eb
Bb7
Eb
Eb7
Vijf kleine negertjes, die dronken een glaasje bier. Ab
Eb
Bb7
Eb
Eentje stikte in het schuim, toen waren het er nog maar 4 Eb
Bb7
Eb
Eb7
Vier kleine negertjes, die gingen naar Overschie. Ab
Eb
Bb7
Eb
Eentje verdronk er in de Schie, toen waren her er nog maar 3 Eb
Bb7
Eb
Eb7
Drie kleine negertjes, die gingen naar de plee Ab
Eb
Eb
Bb7
Bb7
Eb
Eentje zakte er doorheen, toen waren het er nog maar 2 Eb
Eb7
Twee kleine negertjes, die waren zo alleen. Ab
Eb
Eb
Bb7
Bb7
Eb
Eentje ging van heimwee dood, toen was het er nog maar een. Eb
Eb7
Dat ene kleine negertje, dat had je moeten zien. Ab
Eb
Bb7
Eb
Dat trouwde met een negerin, toen waren er zo weer tien.
•
tien kleine negertjes (2) Eb
Bb7
Kinderwijsje
Eb
Eb7
Tien kleine negertjes, zijn samen opgestegen. Ab
Eb
Bb7
Eb
Maar eentje werd een beetje ziek, toen bleven er nog?.....negen! Negen kleine negertjes, visten in de gracht. Maar Sammy ving een reuzensnoek, toen bleven er nog?.....acht! Acht kleine negertjes, kibbelden en keven! Maar Joepie kreeg er met een stok, toen waren er nog?.....zeven! Zeven kleine negertjes, speelden met een mes. Een sneed zich lelijk in zijn duim, toen bleven er nog?.....zes! Zes kleine negertjes, kregen pijn in ’t lijf! Een liep er naar je weet wel waar, toen bleven er nog?.....vijf! Vijf kleine negertjes, liepen langs een stier. Een had een vuurrood broekje aan, toen waren er nog?.....vier! Vier kleine negertjes, van falde-ralde-rie! De wind woei Tommies hoedje weg, toen waren er nog?.....drie! Drie kleine negertjes, liepen langs de zee. Een trapte er op een grote krab! Toen waren er nog?.....twee! Twee kleine negertjes, knauwden op een peen. Maar Basje die verslikte zich, toen was er nog maar?.....een! Dat laatste kleine negertje, klom in een vliegmachien. Hij riep zijn vriendjes gauw erbij, toen waren er weer?.....Tien!
•
tien kleine negertjes (3) Eb
Bb7
Kinderwijsje
Eb
E b7
Tien kleine negertjes, die liepen in de regen, Ab
Eb
Bb7
Eb
Maar eentje die wou schuilen gaan, toen bleven er nog negen. Negen kleine negertjes, die dwaalden door de nacht, De ene ging wat al te ver, toen bleven er nog acht. Acht kleine negertjes, die wilden wat beleven, De ene ging met een schip over zee, toen bleven er nog zeven. Zeven kleine negertjes, die praatten onder d’les, Toen werd er een naar huis gestuurd en bleven er nog zes. Zes kleine negertjes, die kregen ’n schrik op ’t lijf, Want een viel plots in een ravijn, toen bleven er nog vijf. Vijf kleine negertjes, die vluchtten voor een stier, Die nam er eentje op zijn rug, toen bleven er nog vier. Vier kleine negertjes, een heette er Bibi, En die Bibi, die ging op stap, toen bleven er nog drie. Drie kleine negertjes, die klaagden ach en wee, Want een sloeg met een kano om, toen bleven er nog twee. Twee kleine negertjes, die bleven toen alleen, Van angst liep er toen eentje weg, toen bleef er nog maar een. Een klein negertje, die was niet meer te zien, Die zocht de an’dre negen op, toen waren er weer tien.
•
tien kleine visjes C
•
Am
F
G7
Tien kleine visjes, die wilden naar de zee C
Am
F
G7
Da’s goed zei de moeder, maar ik ga niet mee C
Am
F
G7
Ik blijf liever in die vieze ouwe sloot Want in de zee daar zwemmen haaien en die bijten je C
Am
F
G7
Blub, blub, blub-blub-blub, blub-blub, blub-blub. Negen... Acht... Zeven... Zes... Vijf... Vier... Drie... Twee... C
Am
F
G7
Één klein visje, dat wilde naar zee C
Am
F
G7
Da’s goed zei de moeder, maar ik ga niet mee C
Am
F
G7
Ik blijf liever in die vieze ouwe sloot C
Want in de zee daar zwemmen haaien en die bijten je: DOOD!
Doe Maar Doe Maar
tijd genoeg C
Am
Ze zeggen er is haast geen tijd Dm
en hebben daarom altijd haast en spijt, Em
Am
dat deze dag niet langer duren wou. C
Em7
Am
Maar voor mij lijkt de dag zo lang. Dm
Oh, alleen zijn maakt me bang Em
Am
en ik verlang de hele dag naar jou. Dm
Am
Em7
Dm
Am
Want wat ook een ander zegt, er is tijd genoeg, Dm
Am
Am7
voor jou, voor mij, voor iedereen. C
Am
En als je wilt dan is elk ogenblik voor jou Dm
en alles wat je vragen zou, Em
Am
maar laat mij dan niet alleen. C
Em7
Am
Ze zeggen er is tijd tekort (zo kort). Dm
Ze zeggen dat het donker wordt. Em
Am
Ze zeggen regen, regen, regen op je kop. C
Am
Em7
Maar al zijn de dagen nog zo grauw (zo grauw), Dm
toch weet ik zeker, als jij wou, Em
Am
dan verfde jij de wolken blauw. REFREIN
Em7
•
’t is moeilijk bescheiden te blijven
Peter Blanker
•
Een paar maanden geleden was ik de grote ster op het festival van Foelegem. Overal aanplakbiljetten met mijn foto. D’r hingen van die spandoeken over de straat met mijn naam, in zukke koeieletters. En weer had ik die avond zo’n laaiend enthousiaste menigte, in het dorpshuis. Maar toen ik terugkwam op m’n hotelkamer, helemaal alleen. Tja, dat zullen d’r wel meer gezegd hebben die avond. Dus op m’n hotelkamer dacht ik na over het probleem waar ik als grote ster toch eigenlijk wel een beetje zit. Ik pakte m’n gitaar en maakte een lied. En dat gaat zo: D
A7
’t Is moeilijk bescheiden te blijven, wanneer je zo goed bent als ik. D
Zo stoer, zo charmant en zo aardig, dat zie je in 1 ogenblik. D7
G
Ik denk als ik kijk in de spiegel, ‘daar staat een geweldige vent.’ D
A7
D
’t Is moeilijk bescheiden te blijven, voor een kerel met zoveel talent. Jaja. A7
De allermooiste meiden, die mij eenmaal hebben gezien, D
die vallen meteen aan m’n voeten, aan iedere teen minstens tien. D7
G
Ik lig zelfs goed bij de mannen, maar dat geeft me ook al geen kick, D
A7
D
want ’r is er niet 1 op de wereld, die zo goed en volmaakt is als ik. D
A7
’t Is moeilijk bescheiden te blijven, wanneer je zo goed bent als ik. Zo stoer. D
Zo stoer, zo charmant en zo aardig, doe effe mee! dat zie je in 1 ogenblik. D7
G
Ik denk als ik kijk in de spiegel, wat zie je dan? ‘daar staat een geweldige vent.’ D
A7
D
’t Is moeilijk bescheiden te blijven, voor een kerel met zoveel talent. Jaja, zo zit dat. Ik wil ook geen filmcarrière, zoals Hauer, De Gooyer, Krabbé. En dat is voor hun dan weer mazzel, zo hou ik ze uit de WW. Als ik m’n talent zou benutten, dan was ik the top of the bill. Hoewel het gewoon is, dan krijg je kapsones en da’s nou net wat ik niet wil. ’t Is KOM OP WAAR ZITTEN DIE ZANGERS? KOM OP D
A7
’t Is moeilijk bescheiden te blijven, wanneer je zo goed bent als ik. Zo stoer. D
Zo stoer, zo charmant en zo aardig, dat zie je dat zie je in 1 ogenblik. Ik denk D7
G
Ik denk als ik kijk in de spiegel, wat staat daar? ‘daar staat een geweldige vent.’ D
A7
D
’t Is moeilijk bescheiden te blijven, voor een kerel met zoveel talent. Ieder voor zich Voor een kerel met zoveel talent
Herman Emmink Franssen / K.Neuman/E.Bader tm Ralf Arnie
tulpen uit amsterdam Eb
Ab
Bb
Eb
Eb7
Ab
Als de lente komt, dan stuur ik jou tulpen uit Amsterdam. Als de lente komt, pluk ik voor jou tulpen uit Amsterdam. Als ik wederkom, dan breng ik jou tulpen uit Amsterdam. Eb
Bb
Eb
Duizend gele, duizend rooie wensen jou het allermooiste! Ab
Eb
Bb
Fm7
Wat mijn mond niet zeggen kan, zeggen tulpen uit Amsterdam! Bb
Eb
Zeggen tulpen uit Amsterdam! Eb
Jan uit de polder zei: ‘Antje, Bb
ach kind, ik mag jou zo graag! Hoe moet dat nou, liefste Antje? Eb
Morgen ga ik naar Den Haag!’ Ab
Eb
En bij de oeroude molen Bb
Eb
Klonk onder ’n hemel, zo blauw: Ab
Eb
‘Ik heb je zo lief en jij hebt me lief! Bb
Bb7
Ach, Antje, ’k-blijf jou altijd trouw!’ REFREIN
•
twee motten -Zeg meneer, Cor Steijn, neem me niet kwalijk, dat ik even onderbreek, maar zou je mij misschien even op m’n rug willen krabbelen? -Zeg Dorus, heb je nu niets beters voor me? -Nee, nee, nee, jij, maar jij moet luisteren, ’t is niet wat U denkt, maar kijk effen in m’n kraag, hier moet je opletten. Er wonen 2 motten in m’n ouwe jas en die 2 motten die wonen d’er pas. Je raakt gewoonweg van je stuk, als je het ziet dat pril geluk. Hij vreet m’n hele jas kapot, alleen voor haar, die dot van een mot. Ik noem haar Charlotte en hem noem ik Bas, die dotten van motten in m’n ouwe jas. Ik voelde me eerst een beetje belaagt Ik dacht: ‘Het is net of er wat aan me knaagt.’ Maar toen kreeg ik die gaten, in de gaten Ik dacht nog even hoe heb ik het nouw Maar toen begreep ik het al gauw Ik zag 2 motten in die gaten zitten praten Ik greep meteen naar de DDT Maar daar verwoest je zo’n huwelijk mee En besloot meteen ik zal dat echtpaar daar maar laten REFREIN Ik ben een geboren eenzaam mens Maar het was m’n eigen wijze wens Een echt verbond heb ik steeds kunnen verhinderen bHa, en al zeggen m’n relaties tegen mij Ah joh breng toch die jas naar de stomerij Want dat vod dat begint al knapjes te verminderen Maar ja zo’n vagebond als ik Die komt pas reuze in z’n schik Met z’n ouwe jas, 2 motten en 10 mottenkinderen Een familie motten woont er in m’n jas Ik laat ze ravotten, als een kleuterklas Nou zitten ze boven in m’n kraag En eten zich een volle maag Ze vreten m’n hele jas kapot Omdat een mot toch leven mot Die lieve Charlotte, en mottige Bas Met een dotten van motten wonen in m’n jas.
Dorus (Tom Manders)
verdronken vlinder
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot •
G
C
D
G
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier, C
D
G
zo maar drijven na het vliegen in de wolken, drijf je hier Em
C
met je kleuren die vervagen, zonder zoeken, zonder vragen D
eindelijk voor altijd rusten op de bloemen die je kuste, G
Em
kleuren die je hebt geweten, alles kan je nu vergeten. C
D
G
Op het water vlieg je heen en weer, D
C
G
zo te sterven op het water met je vleugels van papier. G
C
D
G
Als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht, C
D
G
als een vlinder altijd vrij en voor het leven op de vlucht, Em
C
wil ik sterven op het water, maar dat is een zorg voor later, D
ik wil nu als vlinder vliegen, op de bloemenblaren wiegen, G
Em
maar zo hoog kan ik niet komen, dus ik vlieg maar in mijn dromen. C
D
G
Altijd ben ik voor het leven op de vlucht, D
C
G
als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht. G
C
D
G
Om te leven, dacht ik, je zou een vlinder moeten zijn, C
D
G
om te vliegen heel ver weg van alle leed en alle pijn, Em
C
maar ik heb niet langer hinder van jaloersheid op een vlinder, D
als zelfs vlinders moeten sterven, laat ik niet mijn vreugd bederven. G
Em
Ik kan zonder vliegen leven, wat zal ik nog langer geven C
D
G
om een vlinder die verdronken is in mei, D
C
G
om te leven hoef ik echt geen vlinder meer te zijn.
vrijgezel
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot •
C
G7
C
C7
F
Dm6 o
Er was een tijd voor ik jou kende dat ik leeg, maar vol ellende E
Am
D7
vloekend op de hele bende in een kroeg te wachten zat, C
o o
1
G7
G7
C
3
C7
F
tot het meisje van mijn dromen op een dag voorbij zou komen
Dm6
E
Am
D7
G7
C*
C
en ik liet mijn tranen stromen als ik weer een kater had, G
C
Am
Dm
1
G7
en dat mijn geliefde vrienden waarmee ik de Muze diende G
C
Am
D7
G7
en geen rooie cent verdiende ook al had ik nee gezegd, C
G7
C
C7
4
F
’s avonds aan kwamen gelopen om een praatje aan te knopen E
Am
D7
G7
C
en dan ’s morgens straalbezopen op de stoep werden gelegd! C
G7
C
C7
o
C*
F
4
Er was een tijd dat ik met meeste te vertellen had op feesten E
Am
D7
G7
waar ik met verlichte geesten vaak de politiek besprak C
G7
C
C7
o
F
warin wij ons nooit vergisten mensen die het beter wisten
Dm6
E
Am
D7
G7
Am
Dm
C
waren allemaal fascisten die het aan verstand ontbrak. G
C
4
G7
Toen ik naar mijn navel staarde en mij communist verklaarde G
C
Am
D7
C
o
G7
en met alle and’re baarden op de bom te wachten zat. G7
C
C7
F
Toen die maar niet wilde vallen hoorde men al spoedig lallen E
Am
D7
G7
C
C*
C7
F
en we lagen met z’n allen werreldvredig op de mat. C
G7
C
Am
D7
4
In die tijd kon ik de vrouwen met een kennersoog beschouwen E
G7
en ik wilde nimmer trouwen want dat kwam me niet van pas. C
G7
C
C7
F
’k Wilde enkel samenwonen met een zwartgeklede schone
Dm6
E
Am
D7
G7
C
om de burgerij to tonen hoe ruimdenkend ik wel was. G
C
Am
Dm
G7
Maar het was niet te vermijden dat ik eenzaam was bij tijden G
C
Am
D7
G7
zodat ik vertwijfeld vrijde met een meisje van ’t ballet, C
G7
C
C7
F
welke schoonheid snel verdorde ’s morgens bij het wakker worden, E
Am
D7
G7
C
met de peuken op de borden en de kruimels in het bed. C
G7
C
C7
C C G7 C C7 F Dm D9 G7
F
Op een dag kwam ik jou tegen, lief en klein en zo verlegen E
Am
D7
G7
druipend in de lenteregen in de grote vreemde stad. C
G7
C
C7
F
Jij wist niets van provoceren en je wilde me bekeren Dm6
E
Am
D7
G7
C
en ik liet me alle leren als ik maar jouw liefde had. G
C
Am
Dm
G7
Nu zit ik de krant te lezen en een burgerman te wezen, G
C
Am
D7
G7
’k hoef geen honger meer te vrezen, maar toch denk ik soms met spijt C
G7
C
C7
F
aan de tijd voor ik jou kende, aande vrolijke ellende, E
Am
D7
G7
C
aan de artistieke bende van de goeie ouwe tijd.
F G7 C
•
visite
Lenny Kuhr
G C Am D7 Bm Em Am D7
(intro) G
D7
Visite, visite, een huis vol visite,
G
Piet Hein had zijn maat Micky Mouse meegebracht. E7
Am
D7
G
En ook de twee wezen met zeven Chinezen, D7
G
dat was in mijn dromen, mijn dromen vannacht. G
A7
D
A7
De nacht. Oh mon amour oh, mon bon bonnière, A7
D
A7
D7
oh mon amour oui oui parapluie. G
D7
De suite, de suite, zat vol met visite,
G
Kristel kwam met kuifje wie had dat gedacht? E7
Am
D7
G
En Kermit de kikker met jonkvrouwe Bikker, D7
G
dat was in mijn dromen, mijn dromen vannacht. G
D7
Visite, visite, een huis vol visite,
G
en kapitein Rob kwam zojuist van zijn jacht E7
Am
D7
G
Met Sheherazade en negen Nomaden, D7
G
dat was in mijn dromen, mijn dromen vannacht. G
D7
De suite, de suite, zat vol met visite,
G
Bardot had de buurman geheel in haar macht. E7
Am
D7
G
Dik Trom gooide taartjes, vooral naar Aart Staartjes, D7
G
dat was in mijn dromen, mijn dromen vannacht.
•
waar blijft de tijd
Herman van Veen
C
Am
Je trouwt snel als je twintig bent en na ’n paar jaar krijg je ’t druk Dm
G
C
met drie, vier kinderen, ach dat went, je hebt geen tijd meer voor geluk.
C7
F
Em
Tussen de vloeren en de vaat, de vuile was en ’t fornuis Am
Dm7
G7
sta je niet stil, ook al vergaat de wereld, jij bent bezig thuis. C
Am
F
Is dit een grap of om te huilen, is er iemand die haar benijdt? G
C
F
G
C
Wie zou er met haar willen ruilen, dag in dag uit, waar blijft de tijd? C
Am
De koffie pruttelt op ’t vuur, de kinderen spelen en je man Dm
G
C
zit achter ’n krant als achter ’n muur, de dagen glijden door je hand. C7
F
Em
De kinderen zijn vandaag nog klein maar morgen groot, je denkt waarom Am
Dm7
G7
kan ik alleen maar ouder zijn, de foto van je jeugd trekt krom. REFREIN C
Am
De zondag is niets dan ’n pak netjes gestreken ’s avonds laat, Dm
G
C
wat bloemen in ’n vaas, ’n tak in bloei wat altijd aardig staat.
C7
F
Em
Deze levenslange sleur, duizenden passen ieder uur Am
Dm7
G7
tussen de tafel en de deur en van het kastje naar de muur. REFREIN
we zullen doorgaan A7
F#m
Bm
Bm
Em
D
G7
D
E7
F#m
Bm
Ramses Shaffy
F#m
A7
We zullen doorgaan, met de stootkracht van de milde kracht. G
We zullen doorgaan, in de sprakeloze nacht. D7
G
We zullen doorgaan, we zullen doorgaan, A
we zullen doorgaan, tot we samen zijn. A7
F#m
A7
We zullen doorgaan, met de weifelende zekerheid, Bm
Em
G
om door te gaan, in een sprakeloze tijd. D
G7
D
E7
F#m
Bm
D7
G
We zullen doorgaan, we zullen doorgaan, A
we zullen doorgaan, tot we samen zijn. A7
F#m
A7
We zullen doorgaan, met het zweet op ons gezicht, Bm
Em
G
om alleen door te gaan, in een loopgraaf zonder licht. D
G7
D
E7
F#m
Bm
D7
G
We zullen doorgaan, we zullen doorgaan, A
we zullen doorgaan, tot we samen zijn. A7
F#m
A7
We zullen doorgaan, telkens als we stilstaan, Bm
Em
D
G7
D
E7
F#m
Bm
G
om weer door te gaan, naakt in een orkaan. D7
G
We zullen doorgaan, we zullen doorgaan, A
we zullen doorgaan, tot we samen zijn. A7
F#m
A7
We zullen doorgaan, als niemand meer verwacht, Bm
Em
G
dat we weer doorgaan, in een sprakeloze nacht. D
G7
D
E7
D7
G
We zullen doorgaan, we zullen doorgaan, A
we zullen doorgaan, tot we samen zijn. Lalalalalala...
•
Herman van Veen Hans Lodeizen © Herman van Veen
weet je nog? Ab
Cm
Weet je nog, toen de wind C#
Ab
de bomen tergde en hen de mantels Fm
Cm
van het lichaam trok, dat wij samen Bbm7
Eb
Ab
Cm
- de regen kletterde bij stromen - schuilden en jij zo schrok, toen ik je zei, C#
Ab
dat dit het eind was, en voorgoed, Fm
Cm
onze wegen zouden scheiden. ‘Mijn arme kind, Bbm7
Eb
’t is droevig maar het moet, beter is het heen te gaan.’ Ab
Cm
Ik zweeg en jij schreide. C#
Ab
Weet je nog, dat mijn hand de jouwe Fm
Cm
zachtjes drukte, omdat jij spoedig zou zien, Bbm7
Eb
dat ik niet de beste was en dat jij door je tranen lachte en zei: Ab
Cm
‘Misschien...!’ Nu is het herfst opnieuw C#
Ab
en regen, maar alleen schuil ik onder ’t lover, Fm
Cm
denk aan jou en ween... Ab Cm C# Ab Fm Cm Bbm7 Eb / Ab Cm C# Ab Fm Cm Bbm7 Eb
(fluiten)
Ab
Cm
Weet je nog, toen de wind C#
Ab
de bomen tergde en hen de mantels Fm
Cm
van het lichaam trok, dat wij samen Bbm7
Eb
- de regen kletterde bij stromen - schuilden en Ab
Cm
jij zo schrok, toen ik je zei, C#
Ab
dat dit het eind was, en voorgoed, Fm
Cm
onze wegen zouden scheiden. ‘Mijn arme kind, Bbm7
Eb
’t is droevig maar het moet, beter is het heen te gaan.’ Ab
Cm
Ik zweeg en jij schreide. C#
Ab
Weet je nog, dat mijn hand de jouwe Fm
Cm
zachtjes drukte, omdat jij spoedig zou zien, Bbm7
Eb
dat ik niet de beste was en dat jij door je tranen lachte en zei: Ab
‘Misschien...!’
•
welterusten, meneer de president
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
•
C Bb C Bb C Bb F C
(intro)
Bb
C
Bb
C
Bb
C
F
C
Meneer de president, welterusten, slaap maar lekker in uw mooie witte huis. Bb
C
Bb
C
Bb
C
F
C
Denk maar niet teveel aan al die verre kusten, waar Uw jongens zitten, eenzaam ver van huis. Am7
D7
G
Am7
D7
G
Denk vooral niet aan die zesenveertig doden, die vergissing laatst met dat bombardement. Am7
D7
G
Bb
C
C
En vergeet het vierde van die tien geboden, die U als goed christen zeker kent. Bb
C
Bb
C
Denk maar niet aan al die jonge frontsoldaten, eenzaam stervend in de verre tropennacht. Bb
C
F
C
Laat die bleke pacifistenkliek maar praten, meneer de president, slaap zacht! Bb
C
Bb
C
Bb
C
F
C
Droom maar van de overwinning en de zege. Droom maar van Uw mooie vredesideaal, Bb
C
Bb
C
Bb
C
F
C
dat nog nooit door bloedig moorden is verkregen. Droom maar dat het U wel lukken zal dit maal. Am7
D7
G
Am7
D7
G
Denk maar niet aan al die mensen die verrekken. Hoeveel vrouwen, hoeveel kind’ren zijn vermoord. Am7
D7
G
Bb
C
C
Droom maar, dat U aan het langste eind zult trekken, en geloof van al die tegenstand geen woord. Bb
C
Bb
C
Bajonetten met bloedige gevesten houden ver van hier op Uw bevel de wacht, Bb
C
F
C
voor de glorie en de eer van ’t vrije Westen, meneer de president, slaap zacht! Bb
C
Bb
C
Bb
C
F
C
Schrik maar niet te erg wanneer U in Uw dromen, al die schuldeloze slachtoffers ziet staan, Bb
C
Bb
C
C
Bb
F
Am7
D7
C
die daarginds bij het gevecht zijn omgekomen, en U vragen, hoe lang dit nog zo moet gaan. Am7
D7
G
G
En U zult toch ook zo langzaamaan wel weten, dat er mensen zijn, die ziek zijn van geweld, Am7
D7
G
Bb
C
C
die het bloed en de ellende niet vergeten, en voor wie nog steeds een mensenleven telt. Bb
C
Bb
C
Droom maar niet teveel van al die dode mensen. Droom maar fijn van overwinning en van macht. C
Bb
F
C
Denk maar niet aan al die vredeswensen, meneer de president, slaap zacht!
Guus Meeuwis Guus Meeuwis
wensen E Abm A Abm
(intro)
Abm
E
A
Abm
A
Er gebeuren tegenwoordig
rare dingen.
B
E
We zijn niet zuinig op de oude wereldbol. (basloop: E F F#) Abm
E
En toch blijf ik A
Abm
A
de mooie kant bezingen, B
E
de glazen zijn nog altijd halfvol. C#m
B
A
E
Ik zie nog zoveel mooie kansen en mensen en wensen Abm
A
B
en/ach wensen heb ik ook in overvloed. C#m
B
A
E
En zolang er vrouwen zij-ijn om mee te dansen, A
B
E
zie ik de morgen met vertrouwen tegemoet. E Abm A Abm A B E
(intermezzo)
Abm
E
En ik zal me voor mijn goeie A
B
Abm
A
moed niet schamen, E
’n lach is vaak het laatste wat ons rest. (basloop: E F F#) Abm
E
En zolang ik vrienden heb A
B
Abm
A
die dat beamen, E
sta ik niet toe dat het geweld mijn dag verpest. REFREIN C#m
A
En ik zeg niet dat het leven nu zo simpel is B
A
en ik mijn ogen sluit voor het venij-ij-ijn. C#m
Alleen dat ik te vaak de vlag en wimpel mis, A
omdat het echt REFREIN
C#m
E Abm A Abm A B E E Abm A Abm A B E
(intermezzo) REFREIN
E Abm A Abm A B E E Abm A Abm A B E
(outro)
B
de moeite waard kan zij-ij-ijn.
wie is loesje? (de drummer van de band) A7
D7
De Ramblers
G
C
G
A7
’t Orkest speelt zacht een dansrefrein vol ritme en vol swing. C
Cm
A7
Een aardig meisje danst voorbij, het is een schattig ding. A7 D7
G
Am
D7
Nu stopt ze bij de band en vrolijk roept ze: ‘Dag!’ A7
D
A7
D7
G
C
G
A7
Loesje is het meisje van de drummer van de band. D
D7
G
C
D7
D7
Daar gaat Loesje, met dat mooie bloesje. G
D7
D7
Wie is Loesje? Wie is toch dat snoesje? G
D7
G
Ze kijkt de drummer even aan en hij groet met een lach. G
D7 G
G
A7
D7
G
Loesje vindt de drummer toch zo’n echte leuke vent. B7
Em
Hoor! Daar speelt hij net een break! A7
D7
Zij voelt in haar hart een steek. G
D7
G
C
G
D7
Wie is Loesje? wie is toch dat snoesje? G
A7
D7
G
Loesje is het meisje van de drummer van de band!
G
band!
Als Loesje naar de drummer kijkt, dan denkt hij slechts aan haar. Hij speelt dan werkelijk onvermoeid zij hele repertoire! En zij kijkt slechts naar hem, geniet van zijn muziek. En ’s avonds zegt ze: ‘Lieve boy, wat speel je magnefiek!’ REFREIN
wie schoan os limburg is Es de klanke van de aovondklok weer jub’lend es muziek Euver os Limburgs landje gaon, dan veule veer os riek. En door de aovondzon bestraolt, kniele kenjer veur ’t kruus, dat ste allein in Limburg nog langs elke zandweg zuus. Wie schoan os Limburg is, begrip toch nemes. Es allein de Zuderling, dae Limburg leef is. Want door de jaore heen bleef Limburg onbetwis ’t stukske Nederland, dat ’t schoanste is. Want door de jaore heen bleef Limburg onbetwis ’t stukske Nederland, dat ’t schoanste is. Es ein zilv’rig lintje is de Maas door berg en bos omzuimp, wo elke zuderling dae in de vraemde is van druimp. Want valt ’t laeve soms neet mit en zeukste mao get gelok, blief aeve in gedachte staon en dink aan Limburg trok. REFREIN
Harry Bordon Harry Bordon
wilhelmus van nassouwe (1)
Philip van Marnix, Heer van St. Aldegonde (~1538-1598) ™ frans soldatenlied (1568)
Wilhelmus van Nassouwe ben ick van Duytschen bloet, Den Vaderlant getrouwe blyf ick tot in den doot: Een Prince van Oraengien ben ick vrij onverveert, Den Coninck van Hispaengien heb ick altijt gheeert.
In Godes vrees te leven heb ick altyt betracht, Daerom ben ick verdreven om Landt om Luyd ghebracht: Maer God sal mij regeren als een goet Instrument, Dat ick zal wederkeeren in mijnen Regiment.
Lydt u myn Ondersaten die oprecht zyn van aert, Godt sal u niet verlaten al zijt ghy nu beswaert: Die vroom begheert te leven bidt Godt nacht ende dach, Dat hy my cracht wil gheven dat ick u helpen mach.
Lyf en goet al te samen heb ick u niet verschoont, Mijn broeders hooch van Namen hebbent u oock vertoont: Graef Adolff is ghebleven in Vriesland in den slaech, Syn Siel int ewich Leven verwacht den Jongsten dach.
Edel en Hooch gheboren van Keyserlicken Stam: Een Vorst des Rijcks vercoren als een vroom Christen man, Voor Godes Woort ghepreesen heb ick vrij onversaecht, Als een Helt sonder vreesen mijn edel bloet ghewaecht.
Mijn Schilt ende betrouwen sijt ghy, o Godt mijn Heer, Op u soo wil ick bouwen verlaet mij nimmermeer: Dat ick doch vroom mach blijven u dienaer taller stondt, Die Tyranny verdrijven, die my mijn hert doorwondt.
Van al die my beswaren, end mijn Vervolghers zijn, Mijn Godt wilt doch bewaren den trouwen dienaer dijn: Dat sy my niet verrasschen in haren boosen moet, Haer handen niet en wasschen in mijn onschuldich bloet.
Als David moeste vluchten voor Saul den Tyran: Soo heb ick moeten suchten met menich Edelman: Maer Godt heeft hem verheven verlost uit alder noot, Een Coninckrijk ghegheven in Israel seer groot.
Na tsuer sal ick ontfanghen van Godt mijn Heer dat soet, Daer na so doet verlanghen mijn Vorstelick ghemoet: Dat is dat ick mach sterven met eeren in dat Velt, Een eewich Rijck verwerven als een ghetrouwe Helt.
wilhelmus van nassouwe (2)
Philip van Marnix, Heer van St. Aldegonde (~1538-1598) ™ frans soldatenlied (1568)
Niet doet my meer erbarmen in mijnen wederspoet, Dan dat men siet verarmen des Conincks Landen goet, Dat v de Spaengiaerts crencken o Edel Neerlandt soet, Als ick daer aen ghedencke mijn Edel hert dat bloet.
Als een Prins op gheseten met mijner Heyres cracht, Van den Tyran vermeten heb ick den Slach verwacht, Die by Maestricht begraven bevreesde mijn ghewelt, Mijn ruyters sach men draven. seer moedich door dat Velt.
Soo het den wille des Heeren op die tyt had gheweest, Had ick gheern willen keeren van u dit swaer tempeest: Maer de Heer van hier boven die alle dinck regeert. Die men altijd moet loven en heeftet niet begheert.
Seer Christlick was ghedreven mijn Princelick ghemoet, Stantvastich is ghebleven mijn hert in teghenspoet, Den Heer heb ick ghebeden van mijnes herten gront, Dat hy mijn saeck wil reden, mijn onschult doen bekant.
Oorlof mijn arme Schapen die zijt in grooten noot, V Herder sal niet slapen al zijt ghy nu verstroyt: Tot Godt wilt v begheven, syn heylsaem Woort neemt aen, Als vrome Christen leven, tsal hier haest zijn ghedaen.
Voor Godt wil ick belijden end zijner grooter Macht, Dat ick tot gheenen tijden den Coninck heb veracht: Dan dat ick Godt den Heere der hoochster Maiesteyt, Heb moeten obedieren, in der gherechticheyt.
woningnood
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
C F G7 C D7 Dm7 G7
(intro) C
F
G
De wijk wordt gesaneerd en de huizen moeten plat C
D
D7
G
en de mensen staan te kijken en ze zeggen: ‘Zie je dat? C
F
G
In die oude afbraakwoning woont toch nog een heel gezin, E
Am
F
G7
C
stel je voor, zo’n vochtig huis, nou ja, wat zien ze daar nu in. Bb
F
Eb
Ab
Kijk dat stel is amper twintig en die hebben al een kind, D
Eb
Gm
F
nou die denken zeker, dat ze kunnen leven van de wind.’ C
G
C
G
En dan knikken ze tevreden en dan gaan ze gauw naar huis, C
F
C
G7
C
naar hun baan en naar hun auto, naar de televisie thuis. C
F
G
Het waren slechte huizen en ze woonden klandestien, C
D
D7
G
ze hadden daar geen licht en ook geen water bovendien. C
F
G
Maar ze waren daar gelukkig met vier muren en een dak, E
Am
F
G7
C
verder hadden ze aan luxe en aan dure meubels lak. Bb
F
Eb
Ab
Maar het huis moet afgebroken want er komt een groot kantoor. D
Gm
C
G
Eb
F
Het gezin staat nu op straat, maar ja, het geld gaat altijd voor. C
G
En dat kan je makk’lijk zeggen in je eigen mooie huis, C
F
C
G7
C
met je baan en met je auto, bij de televisie thuis. C
F
G
Ook al waren ze nu dakloos, één ding hadden ze geleerd: C
D
D7
G
om gewoon te mogen leven moet je eerst geregistreerd. C
F
G
Eerst een huis en dan pas trouwen, dus dan moet je een paar jaar E
Am
F
G7
C
enkel vriend’lijk en geladen zitten kijken naar elkaar. Bb
F
Eb
Ab
Als je dan het wachten moe bent en er komt dan toch een kind, D
Eb
Gm
F
moet je zien, dat je dan zelf maar iets om in te wonen vindt. C
G
C
G
Want de mensen roepen ‘Schande!’ en ze blijven veilig thuis C
F
C
G7
C
en bespreken de problemen op de televisiebuis. C
F
G
Het gezin trekt dan weer verder naar een and’re afbraakbuurt C
D
D7
G
en ze worden na een tijdje dan ook daar weer uitgestuurd. C
F
G
En sta je met je meubels en je kind dan weer op straat, E
Am
F
G7
C
dan zal het niet veel helpen, als je je beklagen gaat. Bb
F
Eb
Ab
Want als je dan die ambtenaren op de toestand wijst, D
Eb
Gm
F
dan zeggen ze: ‘Het spijt me, U staat achter aan de lijst.’ C
G
C
G
En dan denken ze tevreden aan hun eigen mooie huis, C
F
C
G7
C
aan hun baan en aan hun auto, aan de televisie thuis.
G7 C
•
ze boog zover voorover
•
Herman van Veen
F
Gm
Ze boog zover voorover dat ik bang was dat ze brak C
III
en ze fluisterde heel zachtjes in m’n oor: E
C6
x
F
1 1 1 1 1 3 3 3 3
E/G#
Am
‘De rook is hier te snijden, oh ik snak Gm
C7
Gm
C7
F
zo naar frisse lucht.’ En ik ben met haar gevlucht. Gm7
C
Am Dm D7
Gm7
Gm
C6
Buiten op de verlaten boulevard, waait de wind de krullen uit haar haar. Dm
Dm/C
Gm
Gm7
C
A7
Gm
C
F
Meeuwen zeilen als snippers papier over en onder langs de pier. De avond viel met windkracht elf. F
Gm
C
C7
F
Het had al flink gevroren, er lag ijs in de fontein, ze lachte en ze zei: ‘Ik zoek een man, E
E/G#Gm
Am
die desnoods op z’n sokken schaatsen kan.’ Bb
C
Am
C7
Gm7
C7
F
Ik heb urenlang daar met haar geschaatst. Dm
Ze is overal voor te vinden en ik ben nergens tegen, Gm
Gm7
C
C7
we speelden als twee uitgelaten kinderen op het ijs. Bb
C
Am
Dm
Ze is overal voor te vinden en ik ben nergens tegen, Gm
Gm7
C
F
(want)zij is niet verlegen en ik ben niet goed wijs. Gm7
C
Am Dm D7 Gm
Gm7
Gm
C6
Deze stad is zo lek als een vergiet, het tocht hier en beschutting is er niet. Dm
Dm/C
Gm
Gm7
C
A7
Gm
C
F
Overal is er die snijdende wind, die ons in elk portiek weer vindt. Dit is geen stad, dit is een gat. F
Gm
C
C7
F
Om warm te blijven, kochten we een grote zak patat en we voerden alle meeuwen in die stad. E
Am
Aan elke vogel vroeg ze heel beleefd Bb
C
E/G# Gm
C7
Gm7
Am
Dm
Ze is overal voor te vinden en ik ben nergens tegen, Gm
Gm7
C
C7
we schreeuwden als twee uitgelaten kinderen naar elkaar. Bb
C
Am
Dm
Ze is overal voor te vinden en ik ben nergens tegen, Gm
Gm7
C
F
of-ie wel voldoende mayonaise had.
F
de een die ziet ze vliegen en de ander houdt van haar.
ze kunnen m’n zak opblazen (2×) Er was eens een man in Seoel Die naaide z’n vrouw in een klapstoel De klapstoel zei krak En weg was zijn zak Wat trok die vent toen een rotsmoel
Er was eens een man in Maarheeze Die kon er goed schaamlippen lezen Hij sprak tot zijn vrouw Wat bazel je nou Het zal wel een kutsmoesje wezen
Er was eens een boertje in Drachten Die wilde zijn varken verkrachten Maar oh wat een strop Zijn knecht zat erop Toen moest hij nog eventjes wachten
Er was eens een man in Margraten Die boorde zijn penis vol gaten Hij zei tegen zijn wijf Toe wrijf hem eens stijf Dan blaas ik een Mozartsonate
Er was eens een juffrouw in Naarden Die had er zo’n vrees’lijk behaarde Alleen een huzaar Kwam er op klaar Hij had het geleerd op de paarden
Er was eens een kerel in Lommel Die waste zijn pik in de Dommel Maar oh wat een maf Hij trok er zich af Nu drijft er die witgele rommel
Er was eens een man in Caïro Die stuurde z’n sperma per giro Zijn vrouw in Milaan Die vond er niks aan Als je naaien wilt, kom jij maar hiero
Er was eens een vrouwtje in Schimmert Dat was er zo’n vrees’lijke slimmerd Haar man zei tot haar Ik kom niet meer klaar Zij had er haar kut dichtgetimmerd
Er was eens een man in Timboektoe Die zei tot zijn vrouw: Doe je broek toe Die stank uit je kut Drijft mij uit mijn hut Ik ga naar de hoer op de hoek toe
Er was eens een vent op Terschelling Die naaide zijn vrouw op de helling Maar oh wat een strop Z’n sperma was op Toen kreeg hij een penisontvelling
Diezelfde man uit Timboektoe Die ging naar de hoer op de hoek toe Na een uur kwam hij buiten Met een zak zonder duiten En knoopte tevreden zijn broek toe
Er was eens een bisschop in Rome Die handelde zwart in condomen Hij stond op de brug Met een bord op zijn rug Ik laat ze ook wassen en stomen
Diezelfde man in Timboektoe Ging weer naar de hoer op de hoek toe Hij neukte d’r stijf Wel een keertje of vijf En knoopte tevreden zijn broek toe
Er was eens een vent in Aruba Die had er een lul als een tuba Hij zei tot zijn wijf Toe wrijf hem eens stijf Dan spuit ik mijn sperma naar Cuba
Er was eens een juffrouw in Lemmer Die had er een kut als een emmer Daarop stond een haar Zo strak als een snaar Haar man was pianostemmer
Er was eens een kerel in Wenen Die naaide zijn wijf met zijn tenen Totdat op een keer Ondanks hevig verweer Zijn lul in haar kut was verdwenen
Er was eens een bisschop in Londen Die had een kapotje gevonden Hij vond het wel vies Maar het paste precies En weggooien, dat vond hij zonde
Er was eens een meid in Bruinisse Die had er zo’n sapppige frisse Maar als ze het deed Dan werd ze zo heet Dat je ’t in Zierikzee hoorde sissen
ze kunnen m’n zak opblazen vervolg Er was een hoertje uit ’s Gravenhage Die had zich een spleet bij laten zagen Ja mensen dat kan Zodat nu haar man Haar met een stereolul kan behagen
Er was eens een meid in Oud Tongen Die had er een heel knappe jongen Die kon er zijn werk Bij het uitgaan der kerk Wist hij nooit of hij hoog had gezongen
Er was eens een bakker in Petten Die liet zich zijn lust niet beletten Hij kneedde zich leeg Elke dag in het deeg Maar vooral in de verse kadetten
Er was een verpleegster uit ’t Noorden Die had er een met stijve boorden Voor de ooievaar Was dat geen bezwaar Die dacht zelfs dat het zo hoorde
Er was eens een vrouw in Houthalen Die liet zich er goed voor betalen Maar na enige tijd Werd haar kutje te wijd En daarom verhuurt ze nu zalen
Er was eens een paartje in Dieren Die lagen de lente te vieren Maar opeens riep ze luid Ik schei er mee uit Want m’n doosje zit vol met mieren
Er was eens een vrouwtje in Rijen Die was er zo lekker aan ’t vrijen Mar oh wat een schrik Hij had er geen pik Maar zo’n ding op batterijen
Er was eens een meisje in Urk Die stopte in d’r kut een kurk Geen mens kwam er door Behalve de pastoor Die deed het van achter, de schurk
Er was eens een dame uit Nijkerk Die klom er omhoog in het heiwerk Een jong psycholoog Die gluurde omhoog En keek toen precies in haar breiwerk
Er was eens een deerne uit Twente Die liep met kapotjes te venten Bij iedereen op straat Nam ze twee keer de maat En verdiende met lullen haar centen
Er liep hier een meid op de kade Die had er een van chocolade Met aan iedere kant Een stukje fondant En een hazelnoot tussen d’r naden
Er was een nonnetje in Veere Die hield toch zo van masturberen Maar haar doos was gestremd Van ’t begin tot ’t end Met een splinter van het kruishout des Heren
Toen was er een meisje in Sloten Die klooide met Harry van Moten Het was niet om z’n sik Maar wel om zijn pik En om z’n gerimpelde kloten
Er was eens een meisje in Abcoude Die was niet van de benauwde Ze kreeg steeds de hik Van ’n heel dikke pik Vooral als ze er eerst wat op kauwde
Die Annemarie uit Nieuw Leusen Die stond er ja voor de keuze Geef ’k hem z’n zin En laat ik hem erin Of laat ik hem nog effe neuzen
Er was eens een hoer in Versailles Die schreef er de prijs op haar taille Als extra voor blinden Die het niet konden vinden Schreef zij het op d’r billen in braille
Een kruideniertje uit Assen Die had hem met shampoo gewassen Ja z’n hele duim Zat onder het schuim Maar gelukkig kon het niet krassen
Er was eens een vrouwtje in Ede Die buikspreken kon door haar schede En toen eens een man Tot coïtus kwam Sprak zij: Val mij niet in de rede
ze kunnen m’n zak opblazen vervolg Een dame van zestig jaren Die wilde zo graag nog eens paren Ze had wel gewild Maar al haar tijd verspild Aan ’t verkopen van kerk’lijke waren Er was eens een meid in Stavoren Die naaide haar vent in het koren Eens werd ze zo heet Dat ze zuchtend toen kreet Naai me nu maar achterstevoren Er was eens een hoer in de lichtstad Die het elke avond zeer druk had Ze was heel potent En dan zeer content Met een vent die verrekte veel peen had Er was eens een vent genaamd Adje Die had op zijn piemel een wratje Geen vrouw kroop erbij Daarop hoort u van mij ’t Was ook een gedrocht van een latje Er was eens een maagdje in Nijkerk Die had nog geen gat in d’r zeikwerk Een man uit de stad Kwam toen met zijn lat En voltooide haar kinderlijk naaiwerk Er waren twee nonnen in Maarsen Een Poolse en ook een Hongaarse Die hadden zo’n zin Gingen een winkel in En kochten twee druipvrije kaarsen Er was ’s ’n jongen uit Loenen, die stond met z’n meisje te zoenen. Hij vroeg: ‘Is ’t fijn? Nee, het doet pijn! Want je staat al ’n uur op m’n schoenen.’
•
ze zijn niet meer als toen
Lennaert Nijgh ™ Boudewijn de Groot
C
G
Tot nu toe was het nooit geheel volmaakt. F G Am Verbrande steden en een volk om voor te sterven, F G Am een tomeloze liefde, een derde die het kon bederven. F G C Tot nu toe was het nooit geheel volmaakt. C
G
Er is gezegd: er komen andere tijden. F G Am Er is gevochten voor een nieuw fatsoen. F G Am Er is niet geluisterd naar wat anderen zeiden. F G C Ik heb geen zin het nog eens over te doen. Am
F
Het is nu beter al je vrienden maar te mijden, G F G C ze veranderen snel en zijn niet meer als toen. C
G
De grote waarheid is intussen achterhaald. F G Am Wat vroeger wet was, is nu bij de wet verboden. F G Am De ouderen zijn niet meer als vroeger halve goden F G C en de vis wordt ook niet meer zo duur betaald. C
G
Natuurlijk zijn er mensen die nog lijden F G Am en de vrede is nog steeds een visioen. F G Am Het is geen tijd om nu je bedje al te spreiden, F G C al zijn er mensen die dat nu al doen. REFREIN C
G
Maar denk in godsnaam niet dat we er al zijn, F G Am er moet zo wel het een en ander nog gebeuren. F G Am En het blijft vechten, hoewel de anderen niet ophouden met zeuren F G C dat het vroeger beter was, zo rustig en zo fijn. C
G
Dat zijn je vrienden die eertijds altijd zeiden, F G Am dat zij het later anders zouden doen. F G Am Ze wilden zich van elk gezag bevrijden. F G C Nu doen ze niets en houden hun fatsoen. REFREIN C
G
Morgen is het weer zoals vandaag. F G Am Het lijkt veranderd, maar jullie weten beter. F G Am Al wordt de grond intussen onder jullie voeten heter. F G C Jullie rekenen niet af, je bent te traag. C
G
Er is gezegd: er komen andere tijden. F G Am Er is gevochten voor een nieuw fatsoen. F G Am Er is niet geluisterd naar wat anderen zeiden. F G C Ik heb geen zin het nog eens over te doen. Am
F
Daarom heb ik besloten jullie maar te mijden, G F G C jullie zijn hetzelfde, geen vrienden meer als toen.
Gerard van Maasakkers Gerard van Maasakkers
zegen (al de winkels in de stad) C
Am
G
C
F
G
C
Al de winkels in de stad, die hebben niets an mijn gehad. F
C
C
Am
G
C
Am
G
C
’k Heb er lang in rondgelopen, mer ’k wou vur geld (toch) iets anders kopen. G
C
F
G
C
’k Heb gezocht ’k heb gedacht: ik koop iets wa ge nie verwacht. F
C
G
C
Am
G
C
Iets hul schoons vur heel oew leven, iets waor ge echt iets um zalt geven. C
Am
G
C
F
G
C
Iets wa hul gaaf en afgerond is, iets wa ’ne zalf vur elleke wond is. F
C
G
C
Am
G
C
Am
G
C
Iets wa as water vur ’n plant is, iets wa ut leven zelf bekant is. C
F
G
C
Iets wa de vrede hee begrepen, die ’ne steen hee uitgeslepen. F
C
G
C
Am
G
C
Dur de jaoren en de wind, iets wa begint en weer begint. C
Am
G
C
F
G
C
Iets wa-t-oe nie zal willen dwingen vals of zonder zin te zingen. F
C
G
C
Am
G
C
Iets wa muziek is in oew oren, iets wa ’t hart (nog) nie hee verloren. C
Am
G
C
F
G
C
’k Zou ’t oe gere willen geven, al da schoons vur hul oew leven. F
C
G
C
Am
G
C
Al da kleins (fijns) en al da groots, mar wordt oew leven dan nie doods? C
Am
G
C
F
G
C
Zou de zin van hul oew leven: te verliezen en te geven, F
C
G
C
Am
G
C
aalt te komen, soms te gaon, dur zo’n gift blijven bestaon? C
Am
G
C
F
G
C
Zou-t-er dan iets overblijven um te kankeren, te kijven, F
C
G
C
Am
G
C
um te vinden, kwijt te raken, um kapot of goed te maken? C
Am
G
C
F
G
C
’k Wou in de stad nie langer blijven, ik ben dit liedje op gaan schrijven. F
C
G
C
Am
G
C
’k Wil ’t oe geven, mee mijne zegen: veul zon en op z’nen tijd wa regen.
•
Wim Sonnevelt ? / M Kurt Weil
zo heerlijk rustig C
G7
Heel alleen aan het strand, lekker lui in het zand, zo heerlijk rustig. C
Met je hoed heel gracieus, op de punt van je neus, zo heerlijk rustig. G7
C
Er kwam een bootje over zee, dat nam al je misere mee. C7
F
En je ligt heel alleen, alles is om je heen, zo heerlijk rustig. Fm
C
D7
Er klinkt een mondharmonica, die speelt do re mi fa sol la.
G7
C
G7 C
Tralali tralala, zo heerlijk rustig, ja ja. C
G7
En een deuntje ontstaat in dezelfde maat, zo heerlijk rustig
C
’t heeft een heel eigen taal en het klinkt allemaal, zo heerlijk rustig G7
C
De man met de mondharmonica, de kinderen met hun pa en ma C7
F
En de golven op zee, deinen rustigjes mee, zo heerlijk rustig Fm
C
D7
en in de lucht daar drijven al, wat witte wolkjes in het blauw.
G7
C
G7 C
niet te gauw niet te gauw, maar heerlijk rustig, ja ja. C
G7
En heel stil heel tevree, zakt de zon in de zee, zo heerlijk rustig C
zet de lucht en het zand, in een laaiende brand, zo heerlijk rustig G7
G7
en plotseling zwijgt de muzikant, de kinderen zitten hand in hand C7
F
maar de zee ruist nog voort, dat is al wat je hoort, zo heerlijk rustig Fm
C
D7
De mensen blijven even staan, voordat ze weer naar huis toegaan.
G7
C
G7 C
en ze zuchten voldaan, wat was dat rustig ja ja.
•
Sylvain Poons & Oetze Verschoor Willy van Hemert ™ Joop de Leur
zuiderzeeballade C
F
C
Opa, kijk ik vond op zolder, een foto van een oude boot. G7
Is dat nog van voor de polder, C
C D7
van die oude vissersvloot?
F
Jochie dat is een gelukkie, ik was dat prentje jaren kwijt. G7
C
Ik heb nou weer een heel klein stukkie, C
C
Daar is het water, daar is de haven,
G7
C
D7
van die goeie ouwe tijd.
G
C
G7
waar je altijd horen kon: ‘We gaan aan boord.’ F
De voerman laat er nu paarden draven,
C
G7
en aan de horizon, ligt (leidt) Emmeloord. F
C
C
C
Eens ging de zee hier tekeer, maar die tijd komt niet meer (weer). D7
Zuiderzee heet nu IJsselmeer. C
G7
F
Een tractor gaat er nou greppels graven,
C
G7
’k zie tot de horizon, geen schepen meer. C
C
F
Kijk, die jongeman ben ikke. Ja, ikke was de kapitein. G7
Hiero, en die grote dikke,
C
C
D7
ja, dat moet malle Japie zijn.
C
F
Opa en die blonde jongen, vooraan bij de fokkeschoot. G7
Opa, zeg nou wat... Die jongen, C
C
C
D7
is je ome die is dood.
F
In ’t diepe water, ver van de haven,
G
C
G7
in die novembernacht, voor twintig jaar. F
C
C
Door ’t brakke water is hij begraven, G7
als ik nog even wacht, zien wij elkaar. F
G7
C
C
Toen ging de zee zo tekeer in een razend verweer. D7
Ongestraft slaat niemand haar neer. C
F
Nu jaren later hier paarden draven,
G7
C
G7
zie ik de hand en macht van onze Heer. C
C
Waar is het water, waar is de haven,
C
C
G7
waar je altijd horen kon: ‘We gaan aan boord.’ F
De voerman laat er nu paarden draven,
C
G7
en aan de horizon, ligt (leidt) Emmeloord. F
C
C
C
Eens ging de zee hier tekeer, maar die tijd komt niet meer (weer). D7
’t Water ligt (leidt) nou achter de dijk. C
F
G7
Waar eens de golven het land bedolven, G7
C
golft nu een halmenzee (gouwe zee), de oogst is rijp.
C
NIEUW
NOUVEAU
TITEL / TITRE TITEL / TITRE als de liefde ik wil met je lachen weet je nog? er hangt een paardenhoofdstel aan de muur lage landen liefde is een werkwoord op straat de weg wensen het is altijd lente in de ogen van de tandartsassistente bloemen te lang niemand ritme van de regen cis verdonk zuiderzeebalada zegen hee goade mee limburg liefde november