Presentatie 26 september Reena Gill en Roman Gruijters Titel: Uitdagingen en kansen voor de christenen in Pakistan Vandaag zullen mijn vrouw en ik iets vertellen over de situatie van de christenen in Pakistan. We zullen ons vooral richten op de uitdagingen en kansen van de christelijke gemeenschap in Pakistan. Zelf zal ik de context zo goed mogelijk proberen te schetsen en mijn vrouw zal u informeren over het land Pakistan, voornamelijk praktische informatie, en Reena zal ook kort iets vertellen over een aantal projecten en initiatieven die vanuit de Kerk en christelijke organisaties worden ontplooid. Voordat ik hier wat meer over vertel, zal ik eerst heel kort onszelf introduceren. Mijn vrouw is van Pakistaanse afkomst en voordat ze in Nederland theologie ging studeren, was ze enkele jaren godsdienstlerares in Pakistan. Daarnaast heeft ze samen met haar zus de organisatie SOIL in de Pakistaanse provincie Punjab opgericht. Deze organisatie vangt meisjes en vrouwen op, die zijn gevlucht voor eer-gerelateerd geweld. Vaak gaat het om jonge christelijke vrouwen die, nadat ze zijn ontvoerd, verkracht en een islamitisch huwelijk zijn gedwongen, voor hun schoonfamilie en eigen familie moeten onderduiken. Zelf heb ik in het verleden het boekje De vervolgde Kerk en gevallen vrouwen in Pakistan geschreven. Daarnaast heb ik ook verschillende artikelen over de sociale en politieke situatie in Pakistan gepubliceerd, waaronder in de Internationale Spectator. Reena: Pakistan, officieel de Islamitische Republiek Pakistan, is een land in Azië dat ligt op het Indisch subcontinent, grenzend aan India, Afghanistan, Iran, China en aan de Arabische Zee. De hoofdstad is Islamabad. Met een inwoneraantal van 196.miljoen (2014) staat Pakistan op de zesde plaats in de Lijst van landen naar inwonertal. Pakistan maakte oorspronkelijk samen met India en Bangladesh deel uit van Brits-Indië. De oorsprong van de naam "Pakistan" is omstreden. In Urdu en Farsi (Perzisch) betekent Pakistan Land der reinen. De benaming Pakistan is ook een acroniem: P komt van Punjab, de A van Afghania (noordwesten), de K van Khasjmir, de S van Sindh en Tan van Balochistan. Deze regio’s vallen ongeveer samen met de grenslijnen van de huidige provincies. Pakistan bestaat uit 4 provincies, 2 territoria en twee omstreden gebieden in Kasjmir: a. Balochistan met de hoofdstad Quetta b. Khyber-Pakhtunkhwa, voorheen de Noordwestelijke Grensprovincie Hoofdstad: Pesjawar c. Punjab - Provincie in het oosten; het westelijk deel van de landstreek Punjab (het oostelijk deel ligt in India). Hoofdstad:Lahore.
1
d. Sindh met de hoofdstad Karachi 1. 2. 3. e.
Hoofdstedelijk Territorium Islamabad Federaal Bestuurde Stamgebieden - Federaal territorium. Azad Kasjmir Noordelijke Gebieden
Nederland past ongeveer 20 x in Pakistan en daarmee is het land net iets groter qua oppervlakte dan Frankrijk en ongeveer even groot als Turkije. Op dit moment is het niet helemaal duidelijk hoeveel christenen er in Pakistan zijn. Tussen de 90-96 procent van de bevolking is moslim en tussen 1 tot 5 procent is christen, waardoor we kunnen uitrekenen dat er tussen de 2 en 10 miljoen christenen in totaal zijn. 40% van de christenen is katholiek en de meeste christenen (met 80% tussen de 1,5 en 8 miljoen) wonen in de Punjab en zijn ook etnisch Punjabi. Er zijn geen betrouwbare cijfers over het aantal christenen en hindoes in Pakistan, omdat de overheid hun aandeel in de samenlevig zoveel mogelijk wil marginaliseren. Men is namelijk bang dat religieuze minderheden mondiger worden en hun rechtmatige positie opeisen indien ze zich bewust worden van de daadwerkelijke omvang van de eigen gemeenschap. Daarom worden de statistieken gemanipuleerd. Roman: Over het thema Het thema van de missiemaand luidt ‘Geef hoop aan de Christenen in Pakistan’ en die oproep klinkt niet voor niets. Religieuze minderheden, vooral christenen, worden bij wet gediscrimineerd, worden uitgesloten van universitair onderwijs en overheidsbanen, kunnen niet vrijuit hun geloof belijden en zijn vaak het doelwit van terroristische aanslagen of ander religieus geinspireerd geweld. Tekenend voor het geweld jegens christenen is de recente moord op Shama en Shehzad, een christelijk echtpaar van Kot Radha Kishan. Na onterechte beschuldigingen van blasfemie werden de man en de vrouw geslagen, in een steenoven geworpen en leven verbrand. Dit incident staat echter niet op zich zelf, want na de vernieting van de ‘Joseph Colony’, een christelijk ghetto in Lahore, het in brand steken en levend verbranden van acht christenen in Gojra en de aanslag op een kerk in Peshawar, waarbij bijna tweehonderd gelovigen omkwamen, lijkt het erop dat er een tweedeling is ontstaan in de Pakistaanse samenleving, want religieuze minderheden worden beschouwd als de religieuze ander of beter gezegd als tweederangs burgers. Zij zijn de onreinen in het land der reinen, wat de letterlijke vertaling is van het woord Pakistan. Overigens, niet alleen christenen of andere religieuze minderheden worden achtergesteld of zelfs vervolgd, ook de positie van vrouwen en vooral meisjes uit religieuze minderheidsgroeperingen is zeer slecht. Formeel hebben mannen en vrouwen in Pakistan gelijke rechten, maar desondanks, ook vanwege de eer- en schaamtecultuur, behoren vrouwen tot de meest achtergestelde groep in het land. Er is veel eer-gerelateerd geweld tegen vrouwen, zoals verbrandingen en verkrachtingen. In het geval van een verkrachting wordt de schuld, zowel door familie als de rechterlijke
2
macht, bijna altijd bij de vrouw gelegd. De vrouw wordt beschouwd als een bron van verleiding en schaamte. Na Afghanistan en Congo is Pakistan dan ook het derde gevaarlijkste land voor vrouwen. Tijdens mijn inleiding wil ik iets vertellen over de geschiedenis van de christenen in Pakistan en aandacht besteden aan de gevolgen van discriminerende wetgeving voor minderheden en de fundamentele en structurele ongelijkheid die daaruit voortvloeit. Het maakt hindoes, christenen, Sikhs, sji’ieten en Ahmadijja molims tot tweederangs burgers. In mijn pleidooi wil ik dan ook bepleiten dat er door deze situatie van een gelijkwaardige dialoog geen sprake kan zijn, tenzij deze vanuit de Pakistaanse overheid of de soennietische meerderheid zou worden geinitieerd. Op dit moment worden christenen, hindoes en anderen gewoonweg niet als gelijkwaardige gesprekspartners beschouwd. Het tegenovergestelde is juist waar en christenen en andere religieuze minderheden voelen zich continu verplicht om hun recht op godsdienstvrijheid te verdedigen. Een gelijkwaardige interreligieuze dialoog is op dit moment een ideaal dat nagestreefd moet worden, maar hiervoor is op dit moment nog geen ruimte. Immers, in het Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid was het ook niet aan de zwarte bevolking om de dialoog te initieren zonder eerst te streven naar gelijke rechten en een gelijke behandeling. Hetzelfde proberen organisaties, zoals SOIL, Reena zal daar nog over vertellen, te bereiken door een proces van emancipatie, bewustwording en educatie. Doormiddel van nationale druk door juristen en politici en internationale druk vanuit de VN, het Vaticaan, nationale overheden en bijv. De EU moeten gelijke rechten, het beeindingen van vervolging en onderdrukking en een gelijkwaardige behandeling afgedwongen worden. Pas dan kan er gewerkt worden aan een gelijkwaardige dialoog en verzoening. Voordat ik nog iets dieper inga op deze discriminerende wetgeving, zal ik ook nog ingaan op de geschiedenis van de Christenen in Pakistan. Geschiedenis van de christenen in Pakistan De oorsprong van het christendom in India en Pakistan, en met name in de Punjab, gaat volgens de traditie terug tot op de apostel Thomas, die volgens de overlevering over land naar India was vertrokken om er de goede boodschap te verkondigen. Vele mondelinge tradities in India bevestigen dit verhaal. In het zuiden van India, Kerala, bestaat er bijvoorbeeld een zeer oude gemeenschap van christenen, de Kerk van Thomas, die ook enkele historische geschreven bronnen hebben, zoals de ‘Handelingen van Thomas’. Zij claimen echter dat de apostel Thomas per boot in Zuid India is beland en niet over land in de Punjab. Toch valt er heel wat te zeggen voor de theorie dat de apostel Thomas via Mesopotamia en Perzie terecht is gekomen in wat nu Afghanistan en het noorden van Pakistan is. In het uiterste noorden van Pakistan ligt namelijk de ruinestad Taxila en deze stad wordt in het apocriefe boek ‘De handelingen van Thomas’ genoemd. Volgens dit boek zou de apostel Thomas hier zelfs gastvrij zijn ontvangen door de koning. Het was een belangrijke en zeer rijke stad die lag op de handelsroute van China naar het Romeinse Rijk. Het was ook de hoofdstad van een Boeddhistisch
3
koninkrijk, een centrum van Boeddhistische geleerdheid met omvangrijke boeddhistische kloosters en universiteiten waar Boeddhistische wijsbegeerte werd gedoceerd, maar waar ook filosofen uit de Grieks-Romeinse oftewel de Helleense wereld graag geziene gasten waren. U zult zich afvragen hoe dat mogelijk is. Wel nu, De koningen die regeerden over Bactrie, dit was de naam van dit koninkrijk, waren afstammelingen van een van de officieren van Alexander de Grote. Hierdoor was naast het oud-Perzisch en Sanskriet ook het Grieks een formele taal binnen dit rijk. Een van de koningen van dit koninkrijk, wiens naam tijdens recent archeologisch onderzoek is gevonden op antieke munten in Taxila, wordt zelfs in het NT bij naam genoemd. De naam van deze verlichte despoot of Magi was Gondophares of Gondophar. Vanwege zijn wijsheid en zijn kennis van zowel het Boeddhisme als de Griekse filosofie was zijn naam in verbasterde vorm ook in de oostelijke provincies van het Romeinse Rijk bekend. In het Aramees werd hij namelijk "Gastaphar" genoemd en dit werd in het Latijn verbasterd tot "Gaspard". Dit was de naam van een van de drie wijzen in de Bijbel en aangezien alle koningen van deze dynastie Gondophares heetten, op dezelfde manier als dat veel Franse koningen de kroningsnaam Louis kregen t/m de 16e aan toe, kan dit verklaren waarom ook de koning die Thomas zou hebben onthaald dezelfde naam had. Ondanks deze aanknopingspunten en archeologische vondsten weten we helaas niet zeker of de apostel Thomas ooit in Taxila is geweest en of er ooit een christelijke gemeenschap tussen de boeddhisten en hindoes in Taxila heeft bestaan. We weten echter wel zeker dat er al aan het einde van de eerste eeuw van onze jaartelling een joodse en later ook een christelijke gemeenschap in het zuiden van India, namelijk Kerala was. Helaas hebben de Portugezen veel van het erfgoed vande Thomas-christenen verwoest, omdat zij hen in het slechtste geval beschouwden als ketters en in het beste geval hun liturgie wilden latiniseren. Over het lot van eventuele christelijke gemeenschappen in het noorden weten we eigenlijk niets. Na de inval door de moslims in de dertiende eeuw bestonden deze Christelijke gemeenschappen in ieder geval al niet meer. Door de komst van de Portugezen aan het einde van de 15e eeuw zou Hindoestan te maken krijgen met de missie door de Katholieke Kerk. In 1579 nodigde de Mughal keizer, de moslimheerser van Noord India, de Jezuïeten uit om naar zijn hof te komen in Fathepur Sikri. 3 Tijdens hun verblijf in Noord-India ondernamende Jezuïeten ook pogingen om in de Punjab mensen te bekeren, wat tot enkele bekeerlingen bij de leden van de lagere kasten heeft geleid. In het jaar 1760 verboden de Mughal heersers echter alle missieactiviteiten van de Jezuïeten. In 1784 wilde de Kerk deze situatie oplossen door de missieactiviteiten in geheel Noord-India toe te vertrouwen aan de Italiaanse Kapucijnen die opereerden vanuit Tibet. Tussen 1830 en 1840 annexeerden de Britten de provincie Punjab. Vervolgens ondernamen protestantse, anglicaanse en katholieke missionarissen allerlei activiteiten om de bevolking te kerstenen, wat ervoor zorgde dat de christelijke gemeenschap in de Punjab groeide. Op 1 september 1886 vaardigde paus
4
Leo XIII het decreet ‘Humanae Salutis’ uit, op grond waarvan er een katholieke hiërarchische structuur in het gehele land werd ingericht. 5 In het kader hiervan werd de provincie Punjab een apart bisdom met de bisschopszetel in Lahore. Het bisdom Lahore werd in 1888 door de Italiaanse Kapucijnen toevertrouwd aan de Belgische Kapucijnen. Deze situatie duurde voort tot het einde van de kolonisatie. Op 14 augustus 1948 werd Pakistan onafhankelijk van India, waarna de meeste Europeanen het land verlieten. Desondanks bleven er Nederlandse en Belgische Kapucijnen en Franciscanen in Pakistan en zij hebben een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de jonge katholieke Kerk in Pakistan. De actuele situatie in Pakistan In 2013 is er een mensenrechtenrapport uitgebracht door het zeer gerespecteerde Pakistaanse Jinnah Instituut, dat de democratie en de mensenrechten in Pakistan wil bevorderen. Jinnah is trouwens de grondlegger van het moderne Pakistan, maar daar moet bij worden gezegd dat hij een geheel ander Pakistan voor ogen had dan wat het tegenwoordig is geworden. Onder leiding van de directrice Sherry Rehman, een overtuigd moslima en lid van de op dit moment regerende Muslim Pakistan’s Peoples Party, heeft dit instituut onderzoek gedaan naar de verslechterde situatie van minderheden in het land en de opkomst van een radicaal extremisme. Dit onderzoek werd in de eerste maanden van 2013 verricht en resulteerde in een interessant, maar ook verontrustend rapport met de mooie titel “A Question of Faith”. Ik haal dit rapport aan omdat het de negatieve ontwikkelingen m.b.t. de situatie van religieuze minderheden bevestigt die ik eerder in 2011 in mijn boekje heb beschreven. Zo stelt het rapport dat bij de toename van geweld jegens minderheden, vooral christenen de eerste slachtoffers zijn van vervolgingen en onderdrukking in Pakistan. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat religieuze minderden vaak het slachtoffer worden van georganiseerde aanvallen, dat hun kerken en heiligdommen worden aangevallen, dat ze door discriminatie, niet zelden door de autoriteiten zelf, geen baan krijgen, geen toegang hebben tot alle onderwijsinstellingen, ze vaak het slachtoffer worden van ontvoering en gedwongen bekering tot de islam en daarnaast geeft men in het rapport veel voorbeelden van meisjes uit minderheidsgroeperingen die worden ontvoerd, verkracht en in een islamitisch huwelijk worden gedwongen. Rehman, die zoals gezegd de leiding had bij dit onderzoek, stelt dan ook dat de regering dit onder ogen moet zien wanneer zij serieus werk wil maken van de democratie, de Pakistaanse rechtsstaat, zover men daar op dit moment over kan spreken, en de positie en rechten van minderheden. Om dit te bereiken heeft het rapport 23 aanbevelingen gedaan, die de Pakistaanse overheid zou moeten implementeren, waaronder: het afschaffen of hervormen van de blasfemiewetten om misbruik te voorkomen, nieuwe strafwetten invoeren die het gebruik van of oproepen tot geweld jegens religieuze minderheden veroordelen, het afschaffen van de
5
onschendbaarheid van islamitische geestelijken, het hervormen van het politie apparaat en het juridische systeem. Het rapport roept de overheid ook op om het geislamiseerde rechtsstelsel te herzien en om het systeem van islamitische rechtbanken naast civiele rechtbanken te herzien. Daarnaast zou men ook graag zien dat er een onafhankelijke autoriteit wordt opgericht, die zich richt op de bescherming van minderheden en vrouwen. Het rapport concludeert dat de sociale en economische positie van religieuze minderheden in Pakistan continu verslechtert en dat er een enorme toename is van geweld gericht tegen leden uit religieuze minderheden. Wanneer de situatie van christenen, hindoes en Ahmadi moslims wordt geanalyseerd, die overigens allen slachtoffer zijn van discriminatie, kan worden opgemaakt dat vooral de positie van christenen significant is verslechterd en dat christenen de eerste slachtoffers zijn van vervolging. Ze zijn letterlijk en figuurlijk tweederangs burgers. Ze worden gediscrimineerd op alle lagen van het publieke leven. Bovendien stelt het rapport dat vooral christenen, die op het platteland wonen, slachtoffer zijn van misbruik en onderdrukking door hun islamitische landmeesters. Deze achterstelling, discriminatie en onderdrukking worden in de hand gewerkt door de ‘qanoun-e-shahadat’ uit 1984 en de blasfemiewetten uit 1986, want deze wetten hebben de rechten en vrijheden van religieuze minderheden ernstig ingeperkt. De ‘qanoun-e-shahadat’ oftwel de ‘wet betreffende getuigenis’ stelt, dat de getuigenis van een niet-moslim tijdens een rechtszaak slechts de helft van de waarde heeft van de getuigenis van een moslim. De wet geeft bovendien individuele rechters de bevoegdheid om de getuigenis van niet-moslims überhaupt te weren. Dit alles leidt er in de praktijk toe, dat christenen geen enkele rechtsbescherming hebben. DE blasfemiewetten hebben echter nog ernstiger gevolgen, oftewel sectie 295 van de Pakistani Penal Code. Sectie 295-B stelt levenslange gevangenisstraf op het ontwijden van de Koran en sectie 295-C stelt de doodstraf op denigrerende opmerkingen over islam en Mohammed. Het samenspel van een discriminerende wetgeving en de omvangrijke verspreiding van intolerante gedachten via scholen, media en moskeeën hebben in Pakistan een klimaat geschapen, waarin minachting voor en geweld tegen minderheden onderdeel van het maatschappelijke leven lijken te zijn geworden. Dieptepunt hierbij vormde december 2009, toen vrijwel alle Pakistaanse kerken als gevolg van bedreigingen hun kerstvieringen afgelasten. We kunnen dus concluderen dat de blasfemie wetten de wet m.b.t. getuigenis ‘schuld door beschuldiging mogelijk maken. Het is volgens vele mensenrechtenactivisten en juristen gemakkelijk voor mensen om misbruik te maken van het systeem. Rehman, die met de dood bedreid wordt en bang is dat ze hetzelfde lot zal ondergaan als de vermoorde gouverneur van de Punjab Salman Taseer en de katholieke voorman Bhatti, die beiden de blasfemiewetten wilden aanpassen of daartoe opriepen, zegt dat het rapport 2 fundamentele vragen oproept, namelijk: Zal Pakistan doorgaan met het
6
discrimineren van haar burgers en haar hoofd afwenden bij de toename van geweld en onderdrukking van religieuze minderheden en 2, in hoeverre accepteert en doet de de meerderheid van de Pakistaanse soennitische moslims zelf mee aan de vervolging en discriminatie van minderheden? Het antwoord op deze twee vragen wordt in feite al gegeven door de directeur van de Pauselijke Missiewerken in Pakistan. Hij stelt dat hoewel de Kerk erg blij is dat een prestigieus instituut, dat de mening van de islamitische intelligentsia in Pakistan verwoordt, de vervolging van christenen erkent en daar ook iets mee wil doen, het zeer waarschijnlijk is dat de Pakistaanse overheid niks met dit rapport en haar aanbevelingen zal doen. Het is dan ook binnen deze context, die ik zojuist heb geschetst, dat ik sceptisch ben geworden over het slagen van een dialoog. In eerste instantie moet de overheid erkennen dat er sprake is van discriminatie, een fundamentele ongelijkheid, ook van overheidswege, structureel geweld jegens minderheden en een sociale achterstelling, ook op universiteiten en bij overheidsorganen. Ik geloof dat er alleen iets zal veranderen door druk van binnenuit en van buitenaf en de emancipatie van christenen, hindoes, Ahmadi moslims en hindoes. Dit emancipatieproces kan bestaan uit bewustwordingsprojecten, juridische druk, juridische en educatieve hulp aan christenen- denk aan het oprichten en sponsoren van scholen of het juridisch bijstaan van vervolgde vrouwen, christenen, hindoes, etc. en ook door het kweken van een bepaalde mondigheid. Pas dan kan uiteindelijk de weg van dialoog en verzoening worden ingeslagen. Reena zal nu iets vertellen over een aantal van de projecten van SOIL en andere organisaties die de meest gemarginaliseerde groepen in Pakistan bijstaan. Reena: SOIL, hulpverleningsoranisaties, concrete hulp en juridische bijstand voor de christenen Er zijn veel hulpverleningsorganisaties actief in Pakistan en velen daarvan werken samen met UNDP. Echter, ik zal me nu beperken tot de kerkelijke organisaties de projecten van congregaties en onze ngo SOIL. Roman heeft al verteld over de belangrijke rolvan de Franciscanen, Capucijnen en ook andere religieuze congregaties, zoals de de broeders van Mill Hill en de broeders van Maastricht. Zij hebben onderwijsinstellingen, scholen, ziekenhuizen en een verzorgingshuis opgericht. Daarnaast helpen ze ook jonge vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, verkrachting en gevlucht zijn voor eer-gerelateerd geweld. Je kunt dan denken aan een soort ‘blijf-van-mijn-lijfhuizen’. Een aantal van de scholen en onderwijsinstellingen zijn nu, in samenwerking met de Sisters of Loretto en de broeders van Maastricht, overgenomen of ze worden gesponsord door de ngo SOIL. Een goed voorbeeld is St. Patrick’s high school in Faisalabad. Deze school staat in een van de armste sloppenwijken van Faisalabad, waar veel christenen en hindoes wonen. De meeste ouders hebben geen geld om hun kinderen naar school te sturen en daarom hebben we ervoor gezorgd dat de armste
7
gezinnen geen schoolgeld hoeven te betalen en dat hun kinderen een gratis lunch of zelfs ontbijt krijgen. Op dit moment heeft de school 186 leerlingen.
SOIL heeft met hulp van andere organisaties ook een aantal zogenaamde ‘ safe havens’ opgezet voor vrouwen die gevlucht zijn voor huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, een gedwongen huwelijk na bijv. Een verkrachting. U moet u hierbij voorstellen dat christelijke meisjes vaak ontvoerd worden, verkracht en in een islamitisch huwelijkworden gedwongen. Ze kunnen niet naar een rechtbank stappen, want daar worden juist zij beschuldigd van zina (ongeoorloofde seksuele gemeenschap), en in de ogen van de eigen familie hebben ze de familie-eer aangetast, want ook bij een verkrachting wordt het meisje als bron van verleiding gezien. Wij vangen deze meisjes, nadat ze zijn gevlucht uit deze situatie, op en elk centrum kan tot 25 meisjes/vrouwen opvangen. Om ervoor te zorgen dat deze jonge vrouwen toch een menswaardige toekomst hebben, hebben we ook naai-ateliers waar de vrouwen kleding kunnen maken of repareren. Zodoende hebben ze toch wat extra inkomsten. SOIL heeft ook een aantal gezondheidsprojecten opgezet voor vrouwen. Onze medewerkers en artsen, grotendeels vrijwilligers, gaan naar de sloppenwijken toe om eerste hulp te verlenen, om vrouwen in te lichten m.b.t. het verloop van de zwangerschap, anticonceptie, het voorkomen van SOA’s en simpele controles. Voor de vouwen in deze sloppenwijken hebben we ook zogenaamde Adult Literacy centers opgezet. De meeste vrouwen uit deze wijken zijn nooit naar school gegaan en kunnen dus niet lezen en/of schrijven. Wij proberen deze ongeletterdheid tegen te gaan door een aangepast lesprogramma. Enerzijds leren we deze vouwen te lezen en schrijven op basisschool niveau en anderzijds organiseren we groepssessies waarbij de vrouwen hun levensverhaal aan elkaar vertellen. Het uiteindelijke doel is dat de vrouwen hun verhaal opschrijven. De meeste vrouwen zeggen dat dit voor hun werkt en dat het hen motiveert om te leren schrijven en lezen. We verlenen ook juridische hulp. SOIL en verschillende Pakistaanse juristen staan christenen, die beschuldigd worden van blasfemie, en verkrachte meisjes, die beschuldigd worden van zina – ongeoorloofde gemeenschap, bij. Ook op een hoger niveau streven we via rechtszaken die lopen bij het hooggerechtshof naar gelijke rechten voor religieuze minderheden en vrouwen, o.a. door de wetgeving die ten tijde van Zia ul-Haq is ontstaan, aan de grondwet te laten toetsen. We kaarten ook rechterlijke dwalingen aan. Zeer belangrijk is ook dat de internationale gemeenschap zich bewust wordt van de situatie voor minderheden en vrouwen in Pakistan. Internationale druk, o.a. vanuit de VN, de VS, de EU en het Vaticaan, is hard nodig. Anders verandert er nooit iets. Mijn zus, een religieus zuster die een proefschrift heeft geschreven over de situatie van vrouwen in Pakistan, is misschien nog wel het meest actief op dit gebied. Zij heeft bijv. Gesproken tijdens bijeenkomsten van de VN en ze is ook een vaak geziene
8
gastspreker tijdens congressen georganiseerd door de Pauselijke Urbaniana Universiteit. Ze heeft overigens ook het Italiaanse parlement toegesproken en ze is de meest invloedrijke vrouw uit een minderheidsgroepering in Pakistan. Helaas moet ik het hier bij houden, maar er is later vast tijd om vragen te stellen.
9