Titel 9 MAART 1953. - Koninklijk besluit betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 01-06-2001). Publicatie : 16-03-1953 Inwerkingtreding : 26-03-1953 Dossiernummer : 1953-03-09/30
Inhoudstafel
Tekst
Begin
Eerste afdeling. - Over de vleeskeurders. Art. 1-3 Afdeling 2. - Aangiften. Art. 4-7, 7bis, 8 Afdeling 3. - Onderzoek ante-mortem. Art. 9-12 Afdeling 4. - Vleeskeuring. Art. 13-21, 21bis, 21ter, 22-27 Afdeling 5. - Tweede vleeskeuringen. Art. 28-32 Afdeling 6. - (Opslag) <MB 1992-05-11/34, art. 1, Inwerkingtreding : 29-06-1992> Art. 33 Afdeling 7. - Vervoer. Art. 34-35, 35bis Afdeling 8. - Vleeshandel. Art. 36-38 Afdeling 9. - Strafbepalingen. Art. 39-41, N1, N2
Tekst
Inhoudstafel
Begin
Eerste afdeling. - Over de vleeskeurders. Artikel 1.
§ 1. Het gezondheidsonderzoek onmiddellijk vóór het slachten en de keuring na het slachten worden verricht door veeartsen, tot vleeskeurders benoemd overeenkomstig artikel 5 van de wet. De behandelende veearts is gemachtigd om, binnen de grenzen bij hetzelfde artikel bepaalt, te zorgen voor de keuring na de slachting, op voorwaarde dat het opmaken voor de slagerij ter plaatse is uitgevoerd. § 2. In de openbare slachthuizen en in de private slachthuizen gelijkgesteld met openbare slachthuizen, zijn het gezondheidsonderzoek der slachtdieren onmiddellijk vóór de slachting, de vleeskeuring na de slachting en het toezicht op de inrichting, toevertrouwd aan een veearts die de titel draagt van vleeskeurder-titularis, bijgestaan, indien de belangrijkheid der in het slachthuis uitgevoerde slachtingen het vereist, door één of meer veeartsen die de titel dragen van adjunct-vleeskeurder. Een veearts die de titel draagt van plaatsvervangende vleeskeurder, wordt
aangeduid om, bij ziekte of belet, hetzij de vleeskeurdertitularis, hetzij een adjunct-vleeskeurder te vervangen. (lid 3 opgeheven) (lid 4 opgeheven) (De Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft kan de duur van de dagelijkse prestaties van de vleeskeurders bepalen.) De vleeskeurder-titularis is er toe gehouden tijdig schikkingen te treffen om zich, op de dagen dat het slachtritme meer dan 20 eenheden per uur bedraagt, te doen bijstaan door één of meer aan het slachthuis gehechte adjuncten. Art. 2. De functie van vleeskeurder is onverenigbaar met de uitoefening van enige activiteit die met de vleeshandel in verband staat. Zij is bovendien onverenigbaar met de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of gemeenteraadslid, wanneer de benoeming van de gemeenteraad uitgaat. De vleeskeurders mogen rechtstreeks noch zijdelings financiële belangen hebben in de exploitatie van de onder hun toezicht staande inrichtingen. Zij mogen geen dieren keuren die voor rekening van een bloed- of aanverwant zijn geacht. Art. 3. De vleeskeurders kunnen, bij wijze van tuchtmaatregel, met de goedkeuring van de Minister, geschorst of ontslagen worden door de gemeente welke hun benoemd heeft. Indien de gemeente in gebreke blijft of indien de door haar voorgestelde sanctie niet in overeenstemming is met de ernst van de ten laste gelegde feiten, dan wordt de maatregel van ambtswege door de Koning getroffen. De schorsing en het ontslag worden rechtstreeks door de Koning uitgesproken indien de benoeming van de vleeskeurder niet van de gemeenteoverheid uitgaat. De machtiging om de keuring na het slachten te verrichten kan de behandelende veearts eveneens bij tuchtmaatregel door de Koning ontnomen worden. Vóór de toepassing van enige tuchtmaatregel worden de vleeskeurder en de behandelende veearts verzocht zich schriftelijk te verantwoorden. Afdeling 2. - Aangiften. Art. 4. De slachtingsaangiften bedoeld in artikel 4 van de wet van 5 september 1952, moeten gedaan worden aan de gemeenteontvanger of aan de daartoe door de gemeente bijzonder aangestelde beambte. Het gemeentebestuur bepaalt op welke plaatsen en uren de aangiften in ontvangst genomen worden; op iedere werkdag moet daartoe de mogelijkheid bestaan. In de gemeenten waar het onmogelijk blijkt een beambte aan te stellen, mag de gemeenteoverheid evenwel een niet tot de gemeenteadministratie behorende persoon aanduiden om de slachtingsaangiften in ontvangst te nemen. (De slachtingsaangifte van een slachtdier moet gedaan worden vóór het slachten en vóór het onderzoek ante mortem wanneer dit verplicht is.) Art. 5. De sterfte- of slachtingsaangifte van een
slachtdier in de bij lid 2 van artikel 4 van de wet van 5 september 1952 bedoelde gevallen, moet geschieden de dag zelf of uiterlijk 's anderdaags zodra de kantoren geopend zijn. Ook moet worden opgegeven het juiste uur waarop het dier dood gevonden, dood geboren of geslacht werd. De gemeenteambtenaar schrijft de sterfte- of slachtingsaangifte bedoeld in het voorgaande lid onmiddellijk in in het daartoe bestemd register en overhandigt aan de aangever een aangiftebewijs. Het register en het aangiftebewijs worden opgesteld overeenkomstig het model dat wordt vastgesteld door de Minister to wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort. Art. 6. Wanneer het de slachting betreft van een dier waarvan het vlees bestemd is voor de uitsluitende behoeften van de eigenaar en zijn huisgezin, hierna particuliere slachting genoemd, moet de aangifte ten minste twee volle dagen de slachting voorafgaan, ongeacht of de slachting ten huize dan wel in een slachthuis gebeurt. De aangifte van een particuliere slachting moet persoonlijk gedaan worden door de eigenaar van het dier in de gemeente waar hij woonachtig is. De aangever is ertoe gehouden zijn identiteitskaart voor te leggen. De gemeenteambtenaar schrijft de aangifte van de particuliere slachting onmiddellijk in in het daartoe bestemde register en overhandigt aan de aangever een aangiftebewijs. In geval van slachting in een slachthuis dient het aangiftebewijs het dier te vergezellen tijdens het vervoer naar het slachthuis. Het slachthuis houdt een afzonderlijk register bij van de als particuliere slachting binnengekomen dieren. Het aangiftebewijs dient, naargelang van de plaats van de slachting, hetzij ten huize van de particulier, hetzij in het slachthuis bewaard te blijven tot op het einde van het jaar volgend op dat van de slachting. De registers der particuliere slachtingen, bijgehouden door de gemeente en het slachthuis, alsmede het aangiftebewijs worden opgemaakt overeenkomstig het model dat wordt vastgesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort. Art. 7. § 1. (opgeheven) § 2. (lid 1 opgeheven) (lid 2 opgeheven) (De keurder controleert regelmatig de bijhouding van het register.) (Lid 4 opgeheven) Iedere controle moet in het register vermeld worden. (Lid 6 opgeheven) (§ 2bis.) (Opgeheven)
§ 3. De registers van de binnengekomen dieren, waarvan het model bij ministerieel besluit bepaald wordt, moeten gedurende drie jaar bewaard worden. Art. 7bis. (opgeheven) Art. 8. (opgeheven) Afdeling 3. - Onderzoek ante-mortem. Art. 9. Het gezondheidsonderzoek vóór het slachten wordt niet geëist voor de in private slachterijen geslachte dieren, voor de niet verplicht aan de keuring onderworpen dieren (...) Art. 10. Het onderzoek ante-mortem zal vaststellen of : a) het dier geen ziekten of afwijkingen vertoont die de deugdelijkheid van het vlees kunnen beïnvloeden; b) het dier geen verschijnselen vertoont van een besmettelijke ziekte in de zin van de wetgeving op de gezondheidspolitie van de huisdieren. Het zal gaan over : a) de algemene- en de voedingstoestand van het dier; b) de houding, de gang, de stand, de mindere of meerdere opgewekte blik van het dier; c) de algemene toestand van de huid, van de beharing en zo nodig de temperatuur van het dier; d) de aanwezigheid van storingen in de spijsverterings- of ademhalingsorganen; e) de toestand van de natuurlijke lichaamsopeningen; f) de toestand van de geslachtsorganen. Art. 11. De dieren worden met een oormerk geïdentificeerd wanneer het onderzoek ante-mortem namelijk aan het licht gebracht heeft : a) de verschijnselen van een der volgende ziekten : razernij of vermoeden van razernij; miltvuur; boutvuur; mond- en klauwzeer; kwade droes of wormziekte; dourine; lymphangitis; runderpest; besmettelijke rundpleuro-pneumonie; schaapspokken; rotkreupel; varkenspest; tuberculose; tetanus; droes; typheuse aandoeningen bij het paard; petechiale koorts; haemoglobinurie; boosaardige katarrhale koorts; haemorrhagische septicaemie; gasoedeem; vlekziekte; broncho-pneumonie; infectueuze enteritis en botulisme; b) koorts; ontsteking of ettering van de geslachtsorganen van de uier, van de navelstreng, van de gewrichten, of de peesscheden van de hoeven, van de klauwen, enz.; kolieken; diarrhee; haematurie of geelzucht; c) uitputting, cachexie of een grote vermoeidheid; d) het niet toegroeien van de navelstreng; e) acute baarmoederontsteking of inhouding van de nageboorte. Deze dieren zullen bovendien geboekt worden overeenkomstig de hierover door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin verstrekte onderrichtingen. Art. 12. (opgeheven) Afdeling 4. - Vleeskeuring. Art. 13. (opgeheven)
1996> Art. 14. (opgeheven) Art. 15. (lid 1 opgeheven) (Indien het bloed van meer dan een dier is opgevangen in één vat, moet de gehele inhoud van dit vat voor de consumptie ongeschikt worden verklaard indien het vlees van een van de dieren van de partij als ongeschikt voor de consumptie is aangemerkt.) Art. 16. (opgeheven) Art. 17. (opgeheven) Art. 18. De vleeskeurder moet zo spoedig mogelijk na het slachten tot de keuring overgaan. Indien hij de gemeente niet bewoont moet hij zich daar binnen vier en twintig uren heen begeven. De keuring moet het onderzoek van het bloed, van de romp en van al de overeenstemmende organen van lymphklieren omvatten. Bij de eenhoevigen worden kop, strottenhoofd en luchtpijp overlangs gekliefd. (Bij varkens wordt de kop in de lengte in tweeën verdeeld.) (lid 3 opgeheven) (lid 4 opgeheven) (lid 5 opgeheven) (lid 6 opgeheven) Art. 19. Het is de vleeskeurder en de behandelende veearts verboden een slachtdier te keuren indien de eigenaar het bewijs van de slachtingsaangifte niet kan overleggen. Art. 20. Het is de vleeskeurder en de behandelende veearts eveneens verboden een slachtdier te keuren, dat vóór de dood gekeeld werd, maar niet is gevild. Het staat de eigenaar, de houder of de hoeder vrij, het dier te doen overbrengen naar (een) openbaar slachthuis, waar het zal worden gekeurd. In dit geval is de behandelende veearts of, bij diens ontstentenis, de keurder verplicht een (vervoerdocument). (...) (Voor de toepassing van dit artikel worden met openbare slachthuizen gelijkgesteld, de slachthuizen die tot op 30 juni 1986 het openbaar karakter hadden alsmede de exportslachthuizen die inzake noodslachtingen voldoen aan de bepalingen die gelden voor het intracommunautair handelsverkeer in vers vlees.) Art. 21. Bij het door artikel 17 voorgeschreven onderzoek zal in het bijzonder worden gelet : Bij runderen : op tong, hart, longen, nieren, milt, lever, uit- en inwendige kauwspieren; Bij kalveren : op keelholte, strottenhoofd, longen, hart, milt, lever, nieren, gewrichten, ingewanden en navelstreng;
Bij varkens : op de voor gortigheid vatbare spieren (tong, hart en middenrif), longen, lever, keelholte-lymphklieren en mesenteriaallymphklieren, evenals wervels en geslachtsorganen; Bij schapen en geiten : op lymphklieren, longen en lever; Bij eenhoevigen : op neusholten, strottenhoofd, luchtpijp, longen en huid. Art. 21bis. In de slachthuizen geslachte varkens (en paarden) dienen een onderzoek op de aanwezigheid van trichinen te ondergaan, onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de dierenarts-keurder. Dit onderzoek is evenwel niet verplicht ingeval het (varkens- of paardevlees) een zodanige koudebehandeling ondergaat dat alle gevaar voor menselijke besmetting uitgesloten is. (Bovendien is deze koudebehandeling evenmin noodzakelijk indien het varkensvlees betreft dat uitsluitend is bestemd om in België in de handel te worden gebracht of te worden verzonden naar Lid-Staten van de EEG die dezelfde afwijking toestaan voor het in de handel brengen op hun grondgebied van hun binnenlandse varkensvleesproduktie.) De modaliteiten van deze koudebehandeling evenals van het onderzoek op de aanwezigheid van trichinen in (varkens- of paardevlees) worden bepaald door de Minister die de Volksgezondheid tot zijn bevoegdheid heeft. Art. 21ter. § 1. In de volgende gevallen is een aanvullend laboratoriumonderzoek vereist, waarvan het voorwerp hierna bepaald wordt : 1° bij een noodslachting of een daarmee gelijkgestelde slachting : een bacteriologisch onderzoek en een onderzoek voor het opsporen van stoffen met kiemgroeiremmende werking; 2° indien bij het gezondheidsonderzoek voor de slachting of bij de keuring na de slachting symptomen of letsels worden vastgesteld die kunnen wijzen op koliek, op een ongeval bij het baren, op een acute of ernstige chronische infectieuze aandoening of op een behandeling : een bacteriologisch onderzoek en een onderzoek voor het opsporen van stoffen met kiemgroeiremmende werking; 3° bij geslachte dieren waarvan het identificatie- of vervoersdocument door de Veterinaire Dienst van het Ministerie van Middenstand en Landbouw op grond van artikel 4 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking, op een bijzondere wijze is gemerkt : een laboratoriumonderzoek gericht op het opsporen van residuen van farmacologisch werkzame substanties of van hun metabolieten. De precieze aard van de uit te voeren onderzoeken blijkt uit het merkteken aangebracht op het document; 4° bij geslachte dieren waarvan bij het identificatie of vervoer document een attest is gevoegd als bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking : een laboratoriumonderzoek gericht op het opsporen
van residuen van farmacologisch werkzame substanties of van hun metabolieten. De precieze aard van de uit te voeren onderzoeken blijkt uit de aard van de toegediende stoffen. (5° vanaf 1 januari 2001 bij in nood geslachte runderen ouder dan 24 maanden of bij de slachting van andere runderen ouder dan 30 maanden: de snelle test op boviene spongiforme encefalopathie, vastgesteld door de Minister die de volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft. De nadere regelen inzake de bemonstering, de uitvoering van de snelle test en het gevolg dat eraan moet worden gegeven worden vastgesteld door de Minister die de volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft.) <MB 2001-05-16/31, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2001> § 2. De keurder mag evenwel niet tot een van de in § 1 bedoelde laboratoriumonderoeken besluiten, wanneer het louter organoleptisch onderzoek reeds tot de ongeschiktverklaring van het vlees geleid heeft. § 3. In de gevallen bedoeld in § 1, 3° en 4°, wordt het laboratoriumonderzoek uitgevoerd op één geslacht dier per 10 of fractie van 10 ter slachting aangeboden dieren uit eenzelfde veebeslag van herkomst waarvan de slachtingsaangifte gelijktijdig is gedaan. Onverminderd de toepassing van § 1, 1° en 2°, wordt dit onderzoek steeds op alle ter slachting aangeboden dieren uitgevoerd in de volgende gevallen : 1° bij een noodslachting of een daarmee gelijkgestelde slachting; 2° bij slachting van dieren overeenkomstig artikel 5, § 2, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of produktiestimulerende werking; 3° bij slachting van dieren op bevel op grond van artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 september 1997 betreffende maatregelen inzake de verhandeling van landbouwdieren, ten aanzien van bepaalde stoffen of residu's daarvan met farmacologische werking. § 4. De monsters nodig voor de aanvullende laboratoriumonderzoeken worden door de keurder verpakt en verzegeld met materiaal geleverd door de eigenaar of de verantwoordelijke van het dier, en op diens kosten toegezonden aan het erkend laboratorium. In voorkomend geval kunnen de monsters door de keurder rechtstreeks worden overhandigd aan de verantwoordelijke van het erkend laboratorium of aan diens afgevaardigde. (§ 5. In afwijking van § 2 van dit artikel wordt in de gevallen bedoeld in § 1, 5° de snelle test steeds uitgevoerd. In afwijking van § 4 van dit artikel worden de monsters nodig voor de snelle testen bedoeld in § 1, 5° verpakt en verzegeld met materiaal geleverd door de overheid. Zij worden door de exploitant van het slachthuis overhandigd aan de afgevaardigde van het erkend laboratorium dat de ophaling verzekert. In de gevallen bedoeld in § 1, 5° is artikel 24 niet van toepassing.) <MB 200105-16/31, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2001> Art. 22. Een ministerieel besluit bepaalt welke onderzoekingen en insnijdingen de vleeskeurder moet verrichten. Art. 23. In bijlage 2 van dit besluit worden de gevallen bepaald waarin vlees, vet en witte of rode slachtafval geheel of gedeeltelijk voor de voeding ongeschikt moeten verklaard worden; de gevallen waarin zij hetzij na speciale behandeling, hetzij na ten minste vier en twintig uren in observatie te zijn gehouden, (...) voor de consumptie geschikt mogen verklaard worden.
(lid opgeheven) Art. 24. Indien de eigenaar zich niet met de beslissing van de vleeskeurder kan verenigen beschikt hij over een termijn van vier en twintig uren om verzet aan te tekenen. In dat geval doet hij, op eigen kosten, door een aangenomen veearts zijner keuze tot een herkeuring overgaan. Bij verschil van gevoelen zet de tweede vleeskeurder schiftelijk zijn zienswijze uiteen, verwittigt de burgemeester en roept dringend de tussenkomst in van de inspecteur van het ambtsgebied of zijn gemachtigde. Diens beslissing is niet voor beroep vatbaar. Art. 25. Tot besluit van zijn keuring brengt de vleeskeurder die de definitieve beslissing neemt een goed leesbaar stempelmerk aan op de plaatsen die door een ministerieel besluit zullen vastgesteld worden. De Minister bepaalt eveneens het model der stempelmerken en de te gebruiken inkt. Art. 26. Vlees, vet en afval die geheel of gedeeltelijk voor voeding ongeschikt zijn worden door de vleeskeurder in beslag genomen. (lid 2 opgeheven) (lid 3 opgeheven) (lid 4 opgeheven) (...) Hij overhandigt aan de belanghebbende een uit een stamboekje gescheurd bewijs, waarop de beschrijving van het dier en de reden van de inbeslagneming vermeld worden. Indien bovenvermeld bewijs niet onmiddellijk na de vleeskeuring kan afgegeven worden, wordt de eigenaar per telegram van de beslissing op de hoogte gebracht. Art. 27. (opgeheven) Afdeling 5. - Tweede vleeskeuringen. Art. 28. (Het vlees dat voortkomt van dieren, buiten een slachthuis in nood geslacht en dat ter plaatse door toedoen van de behandelende dierenarts gekeurd werd, wordt in één van de in artikel 20 vermelde slachthuizen, waar de sanitaire dienst wordt waargenomen door een keurder die vroeger niet aan de vleeskeuring deelgenomen heeft bij wijze van aanvulling aan een tweede verplichte keuring onderworpen.) Van deze verplichting wordt afgeweken wanneer de inspecteur van het ambtsgebied of zijn gemachtigde geroepen werd om, overeenkomstig de in artikel 24 neergelegde bepalingen, uitspraak te doen. Het vlees dient rechtstreeks naar het slachthuis gezonden onder dekking van een veeartsenijkundig getuigschrift. Art. 29. Met noodslachtingen worden gelijkgesteld : het slachten van dieren waarvoor geen slachtingsaangifte is gedaan overeenkomstig artikel 5, eerste en tweede lid; het slachten van dieren die niet aan een onderzoek ante-mortem onderworpen worden, wanneer dit verplicht is; het slachten, buiten de bij artikel 20 van de wet bedoelde inrichtingen van dieren welke verplicht aan de keuring onderworpen zijn. Art. 30. De gemeenten mogen het op hun grondgebied ingevoerd vers of bereid slachtvlees aan een tweede kosteloze keuring onderwerpen. Het in het koninkrijk ingevoerd vlees en het vlees dat voortkomt van dieren,
geslacht in een openbaar slachthuis of in een met openbaar slachthuis gelijkgesteld privaat slachthuis, wordt aan deze tweede keuring onderworpen bij de kleinhandelaars, op de toegelaten markten, in de bereidingswerkplaatsen of in de inrichtingen welke dienen voor het in voorraad houden van vlees. Op aanvraag van de belanghebbenden nochtans kan het onderzoek verricht worden op een of meer plaatsen die de gemeente aanwijst. Het vervoer van vlees als bedoeld in het voorgaande lid is toegelaten op de uren waarop het in de gemeente gekeurd vlees mag worden vervoerd. Art. 31. Het bepaalde in de artikelen 24, 25, 26 en 27 is toepasselijk wanneer het vlees bij de tweede keuring voor de voeding ongeschikt verklaard wordt. Art. 32. De vleeskeurder die, bij tweede keuring, vlees, vet en afval voor voeding ongeschikt verklaart om een op het tijdstip der slachting bestaande reden, moet hierover per telegram de inspecteur van het ambtsgebied inlichten en deze inlichting schriftelijk, per dienstbriefkaart, bevestigen. Het in beslag genomen vlees, vet en afval wordt vanaf het ogenblik dat het telegram verstuurd werd, gedurende vier en twintig uren ter beschikking gehouden van de inspecteur van het ambtsgebied. Afdeling 6. - (Opslag) <MB 1992-05-11/34, art. 1, Inwerkingtreding : 29-061992> Art. 33. (Opgeheven) <W 1994-07-14/56, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-041989, Inwerkingtreding : 31-12-1995> Afdeling 7. - Vervoer. Art. 34. (opgeheven) Art. 35. (opgeheven) Art. 35bis. De frankeringstaksen op dienstkaarten en documenten, die voorgeschreven worden bij de artikelen 20, 24, 26, 27, 31, 32 en 35 van dit besluit, zijn ten laste van de eigenaar van het dier. Afdeling 8. - Vleeshandel. Art. 36. Het is verboden ongekeurd of bedorven of ontbonden vlees, vet of afval, te bewaren in magazijnen, winkels, opslagplaatsen of enige andere plaatsen gebruikt voor verkoop, in voorraadhouden of bereiden van voor verkoop of levering bestemde voedingswaren, evenals in de lokalen welke anders dan langs de openbare weg met de voormelde in verbinding staan. (Zijn eveneens verboden in dezelfde plaatsen, het vlees dat de stempel draagt voorbehouden aan het vlees dat uitsluitend bestemd is om in de behoeften van het huisgezin van de aangever te voorzien. Het mag niet in de handel gebracht worden noch afgestaan worden aan derden onder al dan niet bezwarende titel. Het vlees dat niet beantwoordt aan de bepalingen van onderhavig artikel wordt schadelijk verklaard met het oog op de toepassing van artikel 33 van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel.) (lid 3 opgeheven) Art. 37. Bereid of verduurzaamd vlees mag slechts in de verkoop gebracht, te koop gesteld, voor verkoop of levering in voorraad gehouden worden indien het voortkomt uit vleesbewerkingsplaatsen of vleeswarenfabrieken, welke beantwoorden aan de door Ons vast te stellen voorwaarden van exploitatie. (lid 2 opgeheven)
1996> (lid 3 opgeheven) Art. 38. Paardevlees mag in iedere vleeshouwerij verkocht, te koop gesteld en voor verkoop in voorraad gehouden worden op voorwaarde dat men voor dit vlees over een afzonderlijke toonbank beschikt, waarboven een opschrift " Paardevlees ", in ten minste 5 centimeter hoge letters. De aard van de vleessoorten, gebruikt voor gehakt en verse worsten die in deze vleeshouwerijen worden verkocht, moet duidelijk op iedere preparatie vermeld worden. Afdeling 9. - Strafbepalingen. Art. 39. De inbreuken op de bepalingen van dit besluit worden bestraft met de straffen voorzien door de wet van 5 september 1952. Art. 40. Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 23 maart 1901, inhoudende het reglement over de vleeskeuring, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 juli 1919, 10 september 1930, 14 augustus 1933, 10 januari 1934, 24 augustus 1935, 29 oktober 1937, 16 maart en 19 juni 1939 (...); 2° het koninklijk besluit van 24 december 1928 betreffende het vervoer van dierenlijken en van slachtvlees. Art. 41. Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit. Art. N1. Bijlage 1. Art. N2. Bijlage 2. Gevallen waarin vlees, vet, afval, enz., dienen afgekeurd te worden.
Aanhef
Tekst
Inhoudstafel
Begin
Gelet op de wet van 5 september 1952, betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel; .....
Wijziging(en)
Tekst
Inhoudstafel
Begin
---------------------------------------------------GEWIJZIGD DOOR-------------------------------------------------BEELD : • KONINKLIJK BESLUIT VAN 16-05-2001 GEPUBL. OP 01-06-2001 (GEWIJZIGDE ART. : 21TER;N2) BEELD :
• KONINKLIJK BESLUIT VAN 09-10-1998 GEPUBL. OP 06-11-1998 (GEWIJZIGDE ART. : 20;35) BEELD : • KONINKLIJK BESLUIT VAN 05-12-1997 GEPUBL. OP 18-12-1997 (GEWIJZIGD ART. : 9) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 11-10-1997 GEPUBL. OP 22-10-1997 (GEWIJZIGDE ART. : 21TER;23;N2) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 04-07-1996 GEPUBL. OP 03-09-1996 (GEWIJZIGDE ART. : 7;7BIS;8;12;13;14;15;16;17) (GEWIJZIGDE ART. : 18;26;27;36;37) • WET VAN 14-07-1994 GEPUBL. OP 08-10-1994 (GEWIJZIGDE ART. : 7;33) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 14-09-1993 GEPUBL. OP 07-10-1993 (GEWIJZIGD ART. : 1) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 22-06-1993 GEPUBL. OP 29-07-1993 (GEWIJZIGD ART. : 21BIS) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 30-12-1992 GEPUBL. OP 31-12-1992 (GEWIJZIGD ART. : 34) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 11-05-1992 GEPUBL. OP 19-06-1992 (GEWIJZIGD ART. : 33) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 14-11-1991 GEPUBL. OP 05-02-1992 (GEWIJZIGD ART. : 21BIS) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 26-04-1991 GEPUBL. OP 08-05-1991 (GEWIJZIGD ART. : 7BIS) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 25-01-1989 GEPUBL. OP 10-03-1989 (GEWIJZIGDE ART. : 7;33) • KONINKLIJK BESLUIT VAN 30-07-1986 GEPUBL. OP 12-08-1986 • KONINKLIJK BESLUIT VAN 04-07-1986 GEPUBL. OP 08-07-1986