Tips voor het curriculum literatuur Nederlands Omschrijving aspecten van de taak: Algemeen Niveau
Omschrijving
1F
Leerlingen op niveau 1F lezen belevend.
Leeswijze Bied fictie aan die de behoefte aan spanning (actie) en drama (emotie) bevredigt. 2F
Leerlingen op niveau 2F lezen belevend en herkennend. Bied fictie aan waarin de leerlingen situaties, gebeurtenissen en emoties kunnen herkennen.
3F
Leerlingen op niveau 3F lezen belevend, herkennend, kritisch en reflecterend. Bied literatuur aan die de leerlingen helpt de eigen wereld te verkennen en eigen gedachtes over allerlei kwesties te vormen en daag ze uit om vorm en inhoud ter discussie te stellen en te beoordelen.
4F
Leerlingen op niveau 4F lezen belevend, herkennend, kritisch, reflecterend, interpreterend en esthetisch. Bied literatuur aan die leerlingen de mogelijkheid biedt zich te verdiepen in complexe gebeurtenissen en emoties en daag ze uit met literatuur waarin afwijkend taalgebruik, een ingewikkelde verteltechniek en een ingewikkelde structuur voorkomen.
Tips aspecten van de taak: Tekstkenmerken Niveau Tips 1F
Teksten op niveau 1F bevatten spannende of dramatische gebeurtenissen.
Inhoud De teksten op dit niveau sluiten nauw aan bij de eigen belevingswereld. Personages zijn vaak van de eigen leeftijd of net iets ouder. 2F
Teksten op niveau 2F bevatten spannende of dramatische gebeurtenissen. Poëzie op dit niveau heeft vooral een verhalende inhoud. Ook nu lezen leerlingen graag spannende boeken met een flinke dosis drama. Realistische boeken hebben de voorkeur. De boeken zijn wel voor volwassenen geschreven, maar de hoofdpersonages zijn vaak adolescenten.
3F
Teksten op niveau 3F appelleren vooral aan persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken. Te denken valt aan vraagstukken over liefde, dood, vriendschap, rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid. Geëngageerde boeken en verhalen die vragen oproepen bij de lezer zijn geschikt. De hoofdpersonages zijn niet per definitie adolescenten en kunnen ook wat verder van de belevingswereld van de leerling afstaan.
4F
Teksten op niveau 4F kunnen inhoudelijk gedateerd zijn. Op dit niveau lezen leerlingen werken van gerenommeerde en klassieke auteurs. Dat betekent dat er een beroep gedaan kan worden op hun vermogen gedateerd en afwijkend taalgebruik te begrijpen en te waarderen.
1F
Teksten op niveau 1F hebben een eenvoudige structuur.
2F
De teksten hebben overwegend een lineaire verhaallijn, die zelden wordt onderbroken door gedachten of beschrijvingen. Wisselingen van tijd en plaats worden duidelijk aangegeven. Teksten op niveau 2F hebben een heldere structuur.
Structuur
De teksten kunnen een niet-lineaire verhaallijn hebben, die worden onderbroken door gedachten en beschrijvingen. De wisselingen zijn duidelijk gemarkeerd. De teksten hebben bij voorkeur een gesloten einde.
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
1
3F
Teksten op niveau 3F hebben een relatief complexe structuur.
4F
De teksten hebben een complexe structuur, met doorgaans een open einde. Teksten op niveau 4F hebben een complexe structuur. De teksten kunnen complex gelaagd zijn, zowel wat betreft de structuur al de thematiek. Meerduidigheid, implicietheid, verteltechnisch en stilistisch raffinement zijn kenmerkend voor de te lezen werken.
1F
In teksten op niveau 1F volgen de gebeurtenissen elkaar in hoog tempo op.
Gelaagdheid Stimuleer leerlingen om jeugdliteratuur te lezen. 2F
In teksten op niveau 2F wordt de spanning af en toe onderbroken door gedachten of beschrijvingen. Poëzie op dit niveau heeft een emotionele lading. Stimuleer leerlingen om eenvoudige adolescentenliteratuur te lezen.
3F
In teksten op niveau 3F en 4F is naast de concrete betekenislaag ook een diepere laag verwerkt. Stimuleer leerlingen om adolescentenliteratuur en volwassenenliteratuur te lezen.
Literaire procedés
4F
Als 3F
1F
-
2F
In teksten op niveau 2F komen literaire procedés zoals tijdssprongen en beschrijvingen voor. Stimuleer leerlingen om eenvoudige adolescentenliteratuur te lezen.
3F
In teksten op niveau 3F zijn literaire procedés zoals perspectiefwisselingen en tijdssprongen tamelijk expliciet. Stimuleer leerlingen om adolescentenliteratuur en volwassenenliteratuur te lezen.
4F
In teksten op niveau 4F komen complexe literaire procedés voor, zoals onbetrouwbaar perspectief, impliciete perspectiefwisselingen en tijdssprongen en een metaforische stijl. Bij oude teksten zijn taal en vorm gedateerd. Stimuleer leerlingen om volwassenenliteratuur te lezen. Bied ondersteuning bij het leren lezen van oude teksten.
Tips aspecten van de taak: Tekstsoort/vorm Niveau Tips 1F
Op niveau 1F: jeugdliteratuur.
Tekstvorm Schrijvers als Carry Slee, Jan Terlouw en Yvonne Keuls voldoen aan de leesbehoefte van de leerlingen. 2F
Op niveau 2F: Eenvoudige adolescentenliteratuur. Boeken die leerlingen op dit niveau aankunnen zijn bijvoorbeeld Bor van Joris Moens, Wierook en tranen van Ward Ruyslinck en Kinderjaren van Jona Oberski.
3F
Op niveau 3F: Adolescentenliteratuur en eenvoudige volwassenenliteratuur.. Voorbeelden zijn De kleine blonde dood van Boudewijn Büch, Het bittere kruid van Marga Minco of De passievrucht van Karel Glastra van Loon.
4F
Op niveau 4F: volwassenenliteratuur en historische letterkunde. Auteurs die op dit niveau aan bod kunnen komen zijn onder andere Multatuli, Frederik van Eeden, W.F. Hermans, Harry Mulisch, Kader Abdolah, A.F. Th. van der Heijden.
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
2
Tips kenmerken van de taakuitvoering: Begrijpen Niveau
Tips
1F
Leerlingen op niveau 1F herkennen basale structuurelementen, zoals wisselingen van tijd en plaats, rijm en versvorm.
Structuurelementen
Lees samen met leerlingen korte verhalen waarin tijd- en plaatswisselingen voorkomen. Laat door modeling zien hoe je die wisselingen traceert. Bespreek met de leerlingen welke moeilijkheden tijd- en plaatswisselingen kunnen geven bij het lezen, maar ook welke kansen ze bieden om als lezer meer te weten te komen. Laat leerlingen daarnaast zelf verhalen, toneelstukjes of strips schrijven waarin ze experimenteren met structuurelementen die ze als lezer zijn tegengekomen. Het zelf bedenken van personages en het wisselen met perspectief in een eigen schrijfproduct helpt leerlingen om door te dringen in de werking van literaire procedés. Voor poëzie geldt in grote lijnen hetzelfde: lees met leerlingen poëzie, maar laat ze ook zelf gedichten schrijven, eventueel voor de wedstrijd Doe maar, dicht maar. 2F
Als 1F
3F
Leerlingen op niveau 3F herkennen vertel- en dichttechnische procedés. Blijf klassikaal of groepsgewijs verhalen en gedichten lezen en bespreken waarin steeds complexere procedés voorkomen. Film is ook geschikt om leerlingen het literaire begrippenapparaat te leren hanteren. Zo kan het vergelijken van een boek(fragment) en een verfilming helpen om perspectief en chronologie te leren duiden.
4F
Leerlingen op niveau 4F onderscheiden psychologische, sociologische, historische en/of intertekstuele betekenislagen. Ze merken structurele bijzonderheden op. Om leerlingen te helpen complexe betekenislagen in romans te leren herkennen en interpreteren blijft het samen lezen en bespreken van literatuur essentieel. Korte verhalen zijn daarbij van onschatbare waarde. De bloemlezing De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen van Joost Zwagerman kan daarbij een bron van inspiratie zijn. Een beproefd verhaal waarmee leerlingen worden uitgedaagd bijzondere details in te zetten bij hun interpretatie is bijvoorbeeld Joey Santa's dood van Doeschka Meijsing.
1F
-
2F
Leerlingen op niveau 1F en 2F herkennen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Stijl
Verzamel uiteenlopende, niet al te lange teksten over een onderwerp, bijvoorbeeld dieren, de zee of een land. Neem krantenberichten, reclameteksten, korte artikelen en gedichten op in de selectie teksten. Laat leerlingen de teksten in volgorde leggen op basis van de vraag: welke tekst heeft het meeste figuurlijk taalgebruik? Na de bespreking kunnen de leerlingen een tekst herschrijven: van een tekst die vooral letterlijk taalgebruik kent, maken ze een tekst met veel figuurlijk taalgebruik of andersom. 3F
Leerlingen op niveau 3F herkennen veelvoorkomende stijlfiguren. Juist in poëzie komen veel stijlfiguren voor. Een leerlijn poëzie in het curriculum draagt daarom bij aan het herkennen van bijzonder taalgebruik. Poëzie leent zich er juist door haar gecomprimeerdheid voor om regelmatig in wat korter bestek naar stijlfiguren te kijken. Richt bijvoorbeeld de aandacht op een door u gekozen 'gedicht van de week' of bespreek de poëzieposters van Plint, die in veel leslokalen Nederlands de muren sieren. Leg leerlingen een 'gatendicht' voor. Lak in een gedicht een aantal woorden weg en laat leerlingen met elkaar nadenken over woorden die op die plek passen. Laat ze ook beargumenteren waarom sommige woorden beter passen dan andere.
4F
Leerlingen op niveau 4F herkennen ironie en merken stilistische en structurele bijzonderheden op. Ironie is een vast ingrediënt van veel columns. Omdat columns kort zijn, lenen ze zich goed voor een klassikale of groepsbespreking. Nederlandse literaire schrijvers die naast ironie ook andere stilistische kenmerken in hun columns verwerken zijn bijvoorbeeld Esther Gerritsen, Arnon Grunberg.
1F
-
Genre/Inhoud
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
3
2F
Leerlingen op niveau 2F en 3F herkennen het genre. Presenteer de iconen die de Openbare Bibliotheek gebruikt om op de boeken genres aan te geven. Laat leerlingen bij elk icoon vertellen of opschrijven op welk genre het betrekking heeft en welke kenmerken het verhaal heeft. Laat ze bij elk genre drie titels noteren. Om hun lijstjes compleet te maken, kunnen ze hun bevindingen uitwisselen of een bezoek brengen aan een bibliotheek. Stel met bovenbouwleerlingen een lijst literaire genres op. Demonstreer aan de hand van enkele korte verhalen een aantal genres. Denk bijvoorbeeld aan een dierverhaal van Anton Koolhaas, een horrorverhaal van Jacques Hamelink, een reisverhaal van Cees Nooteboom, een realistisch verhaal van Manon Uphoff.
3F
Als 2F
4F
Leerlingen op niveau 4F merken inhoudelijke bijzonderheden op. Laat leerlingen proberen of ze de literaire werken die ze tot nu toe hebben gelezen bij een genre kunnen onderbrengen. Inventariseer welke genres ze nog kennen en vul zo nodig aan, bijvoorbeeld met short story, novelle, roman, sleutelroman, reisverhaal, stadsverhaal, vie romancée, memoires. Bespreek met leerlingen hoe makkelijk of moeilijk de toekenning van een genre is en hoe dat komt. Een genre dat zich leent om in klassikale of groepsbespreking in te zoomen op bijzonderheden is het (literaire) essay. De essays van Rudy Kousbroek, Karel van het Reve en Joost Zwagerman lenen zich daar op dit niveau goed voor.
1F Personages
Leerlingen op niveau 1F leven mee met een personage, leggen uit hoe een personage zich voelt en beschrijven de ontwikkeling van een hoofdpersoon. Laat leerlingen zich verplaatsen in een personage uit een verhaal of boek en geef ze de opdracht een dagboekpagina of een brief te schrijven waarin wordt teruggeblikt op de gebeurtenissen. De leerlingen kunnen ook een correspondentie tussen twee personages schrijven, bijvoorbeeld vier elkaar opvolgende brieven.
2F
Leerlingen op niveau 2F beschrijven het denken, voelen en handelen van hoofdpersonages. De opdracht om in de rol van een personage te kruipen en dagboekaantekeningen of brieven te schrijven, is ook op dit niveau nog passend. Laat leerlingen het werk daarna uitwisselen en vraag ze in elkaars werk met drie kleuren voorbeelden van denken, voelen en handelen te markeren. De leerlingen schrijven daarna nog een dagboekaantekening of brief waarin ze het element dat het minst voorkwam in hun werk naar voren brengen.
3F
Leerlingen op niveau 3F en 4F leggen causale verbanden met betrekking tot de personages en merken expliciete doelen en motieven van personages op. Laat leerlingen een mindmap of een citatenmatrix maken over een of meer personages. In een mindmap kunnen de onderlinge relaties tussen de personages goed worden aangegeven. Leerlingen kunnen in een mindmap tekst, symbolen en tekeningen gebruiken om de personages te schetsen. Een citatenmatrix is een schema waarin leerlingen over belangrijkste personages citaten verzamelen. Leerlingen kunnen zelf de kopjes boven de kolommen bedenken, maar u kunt ook suggesties aandragen, zoals doelen, hindernissen, kansen, conflicten.
4F 1F
Als 3F Leerlingen op niveau 1F parafraseren of vatten gedichten en verhaalfragmenten samen.
Verwikkeling
2F
Een tekst helder samenvatten is nog best lastig: als leerlingen belangrijke informatie als bekend veronderstellen, of als ze niet of verkeerd gebruik maken van verbindingswoorden, kan de lezer of luisteraar er geen touw aan vastknopen. Oefen het parafraseren van een verhaal of boek eerst mondeling. Bespreek enkele parafrases na aan de hand van de vraag: waarom kon je de spreker wel of niet goed volgen? Bespreek later ook geschreven leerlingvoorbeelden (bij voorkeur anoniem) uit uw lespraktijk klassikaal, bijvoorbeeld met behulp van een digibord. Lees de tekst hardop voor en laat zien waar u als lezer moeite hebt met het begrijpen van de samenvatting. Betrek de klas bij het beantwoorden van de vraag: wat kan deze schrijver beter/anders doen? Laat leerlingen daarna zelf een verhaal of boek samenvatten en vraag ze elkaars werk te lezen en verbetertips te formuleren. Leerlingen op niveau 2F vertellen de geschiedenis chronologisch na en beschrijven situaties en verwikkelingen in de tekst.
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
4
3F
Laat leerlingen van een niet-chronologisch verhaal een 2-kolommenschema invullen. In de linkerkolom schrijven ze de volgorde in de tekst, in de rechterkolom de chronologische volgorde. Geef ze daarna kort de gelegenheid zich op basis van de tweede kolom voor te bereiden op een minispreekbeurt. Laat enkele leerlingen voor de klas het verhaal chronologisch vertellen, of geef de opdracht dat in groepjes voor elkaar te doen. Leerlingen op niveau 3F en 4F leggen causale verbanden op het niveau van de gebeurtenissen.
4F
Geef leerlingen de opdracht een schema te bedenken waarin ze de verbanden tussen de belangrijkste gebeurtenissen helder kunnen aangeven. Dat kan een mindmap zijn, maar ook een waaierschema. De leerlingen mogen steekwoorden, citaten en tekeningen gebruiken. Een creatieve opdracht is om leerlingen een deel van de voorgeschiedenis van het verhaal te laten schrijven, waarbij ze preluderen op de gebeurtenissen in het verhaal. Als 3F
Tips kenmerken van de taakuitvoering: Interpreteren Niveau
Tips
1F
Leerlingen op niveau 1F leggen relaties tussen de tekst en de werkelijkheid..
Relaties met werkelijkheid
Bespreek met leerlingen welke stukken van een verhaal echt gebeurd kunnen zijn en welke niet. Vragen die daarbij aan de orde komen zijn: waar zie je dat aan? Waarom denk je dat? Laat leerlingen zelf ervaren hoe ze van werkelijkheid fictie kunnen maken door een verhaal of toneelstuk te schrijven of op te voeren dat is gebaseerd op een echte gebeurtenis. 2F
Leerlingen op niveau 2F en 3F bepalen in welke mate personages en gebeurtenissen herkenbaar en realistisch zijn. Laat leerlingen een kort betoog schrijven waarin ze het realistische gehalte van de tekst bespreken. Geef ze daarvoor twee titels om uit te kiezen: 'Dit kan nooit!' en 'Net echt!'
3F
Als 2F
4F
Leerlingen op niveau 4F plaatsen teksten in cultuurhistorisch perspectief. Om teksten in cultuurhistorisch perspectief te plaatsen hebben leerlingen veel achtergrondkennis nodig. Leer ze welke bronnen ze kunnen gebruiken om die kennis op te doen. Geef achtergrondkennis bij historische werken die u klassikaal behandelt. Het is motiverend als leerlingen historische teksten betekenis kunnen geven in hun eigen leven. Kies daarom ook voor een actualiserende benadering. Welke thema's en vraagstukken uit de tekst zijn ook nu herkenbaar? Waarom is dat zo? Wat kun je nu nog met dit gedachtegoed?
1F
Leerlingen op niveau 1F en 2F wijzen spannende, humoristische of dramatische passages aan.
Structuurelementen Inventariseer samen met de klas welke technieken uit films en tv-series ze kennen die de spanning verhogen of op de lachspieren werken. Laat ze daarna een spannend of grappig verhaal lezen en laat ze op zoek gaan naar voorbeelden van spanning verhogende en lachlust opwekkende technieken in teksten. Bespreek die technieken na afloop gezamenlijk. Laat leerlingen een piramide tekenen waarin ze bovenin de passage uit een tekst noteren die ze het meest dramatisch vinden. Laat ze daaronder in steekwoorden de gebeurtenissen noteren die tot dat dramatische punt hebben geleid. 2F
Als 1F
3F
Leerlingen op niveau 3F en 4F lichten de werking van elementaire vertel- en dichttechnische procedés toe. Leerlingen moeten veel in aanraking komen met verschillende literaire procedés, zoals fabel en sujet, perspectief, tijd- en ruimtewerking, maar ook metrum, ritme, rijm en beeldspraak bij poëzie. Daarnaast moeten zij die procedés goed leren verwoorden. Neem in het curriculum verschillende opdrachten op waarin dat aan de orde is. Te denken valt aan traditionele boekverslagen, maar ook aan recensies, boekvergelijkingen, literaire blogs en mondelinge boekpromoties. Vraag daarbij steeds expliciet naar het toelichten van een of meer procedés.
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
5
U kunt klassikaal een dichtbundel introduceren en de leerlingen in tweetallen een of meer gedichten uit de bundel laten interpreteren. Daarna vertellen ze elkaar wat ze over de gedichten hebben ontdekt. Daarbij lezen ze eerst het gedicht voor. Als u leerlingen de opdracht geeft om over meerdere gedichten in de bundel (bijvoorbeeld vijf) een interpretatie te schrijven, hebben ze er belang bij om naar elkaars uiteenzettingen te luisteren. 4F
Als 3F
1F
Leerlingen op niveau 1F kunnen een tekst(deel) beoordelen.
2F
Geef leerlingen een kort verhaal waarin verschillende emoties voorkomen en laat ze passende emoticons in de kantlijn tekenen. Leerlingen op niveau 2F typeren personages zowel innerlijk als uiterlijk.
3F
Laat leerlingen een cartoon over een personage maken: tekening, tekstballonnen en onderschrift maken samen duidelijk met wat voor personage we te maken hebben. Leerlingen op niveau 3F benoemen impliciete doelen en motieven van personages.
4F
Laat leerlingen tijdens het lezen van een verhaal citaten verzamelen waaruit volgens hen blijkt wat een personage drijft. Leerlingen vergelijken na afloop hun citaten met elkaar. Leerlingen op niveau 4F identificeren zich empatisch met verschillende personages.
1F
Laat leerlingen naar aanleiding van een of meer boeken een beschouwing schrijven waarin ze zich uitspreken over de personages erin. Met wie kunnen ze zich wel en met wie niet identificeren? Waarom wel of niet? Welke keuzes bewonderen of verafschuwen ze? Welke denkbeelden van personages onderschrijven of verwerpen ze? Laat de leerlingen eindigen met een beargumenteerde top-3 of top-5 van favoriete personages. . -
2F
Leerlingen op niveau 2F benoemen het onderwerp van de tekst.
Personages
Thematiek
3F
4F
Leerlingen op dit niveau zijn vaak geneigd steeds boeken over hetzelfde onderwerp te kiezen. Probeer ze daar een beetje los van te weken. Stel bijvoorbeeld elke week of eens in de twee weken een minder bekend boek aan de orde. Laat leerlingen ook zelf korte boekpromoties geven, zodat ze anderen op ideeën kunnen brengen. Om te oefenen in het zelf benoemen van het onderwerp van een boek zijn flapteksten en boekposters ideale opdrachten. Leerlingen op niveau 3F geven het centrale vraagstuk, de hoofdgedachte of boodschap van de tekst aan en geven betekenis aan symbolen. Laat leerlingen boeken met verwante onderwerpen of thematiek met elkaar vergelijken om ze scherper te leren formuleren wat nu precies het vraagstuk of de boodschap van een tekst is. Demonstreer aan de hand van enkele voorbeelden hoe recensies uit kwaliteitskranten en opiniebladen behulpzaam kunnen zijn bij het formuleren van de thematiek van een roman. Om leerlingen ontvankelijk te maken voor het herkennen en interpreteren van symbolen blijft het zinvol om van tijd tot tijd klassikaal te praten over gedichten. Songteksten, al dan niet door de leerlingen zelf ingebracht, kunnen daarbij ook een bron van inspiratie zijn.. Leerlingen op niveau 4F formuleren het algemene thema. Op dit niveau wordt een flink abstractievermogen verondersteld. Tegelijk zijn de leerlingen nog niet allemaal erg belezen. Ze hebben er daarom baat bij te weten in welke secundaire literatuur ze geschikte informatie kunnen vinden over de thematiek van schrijvers. Sommige secundaire literatuur is moeilijk om te lezen. Besteed bijvoorbeeld klassikaal aandacht aan het lezen van een bijdrage uit het Lexicon van Literaire Werken of een hoofdstuk uit Geschiedenis van de Nederlandse literatuur.
Tips kenmerken van de taakuitvoering: Evalueren Niveau
Tips
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
6
1F
Leerlingen op niveau 1F hanteren emotieve argumenten.
Argumenten Laat leerlingen regelmatig hun mening geven over gelezen teksten, zowel mondeling als schriftelijk. Laagdrempelige opdrachten zijn: een beargumenteerde top-10 van beste boeken, het mooiste fragment uit een boek voorlezen en beargumenteren, een boek typeren met behulp van 'beoordelingswoorden'. 2F
Leerlingen op niveau 2F hanteren emotieve en realistische argumenten. Doe met de leerlingen mee aan de Jonge Jury (www.jongejury.nl). De boeken op de 'longlist', de zogenoemde kerntitels, worden in de klas gelezen, gepromoot en besproken. Leerlingen kunnen op dit niveau al eenvoudige recensies schrijven, waarmee ze elkaar kunnen informeren over hun leeservaringen.
3F
Leerlingen op niveau 3F hanteren emotieve, realistische, morele en cognitieve argumenten. Bestudeer met de leerlingen een aantal recensies uit kranten en tijdschriften. Leid daaruit af hoe een recensie in elkaar steekt en welke soorten argumenten recensenten gebruiken. Laat leerlingen daarna zelf een recensie schrijven. Tot slot kunnen leerlingen hun werk uitwisselen en in elkaars werk vaststellen van welke soorten argumenten ze gebruik maken. Stimuleer de leerlingen om mee te doen aan de verkiezing van de jongerenprijs voor het beste boek op www.inktaap.nl. Besteed in de lessen ook aandacht aan de wedstrijd.
4F
Leerlingen op niveau 4F hanteren emotieve, realistische, morele, cognitieve, structurele en esthetische argumenten.
1F
Laat leerlingen eerst zelf hun mening over een gelezen werk beargumenteerd opschrijven. Geef ze dan de opdracht enkele recensies over het werk te lezen met behulp waarvan ze hun eigen visie kunnen aanscherpen. Komen ze argumenten tegen waarmee ze het niet eens zijn? Komen ze tot nieuwe inzichten over het werk? -
2F
Leerlingen op niveau 2F lichten persoonlijke reacties toe met voorbeelden uit de tekst.
3F
Laat leerlingen door modeling zien hoe ze een persoonlijke reactie op de tekst kunnen toelichten. Ga daarbij in op de vraag: wanneer is een toelichting voldoende beargumenteerd? Lees regelmatig goede voorbeelden van uw leerlingen voor. Leerlingen op niveau 3F zetten uiteen tot welke inzichten de tekst heeft geleid.
Reflectie op teksten
4F
Om te leren uitdrukken tot welke inzichten het lezen van literatuur leidt, moeten leerlingen vaak over literatuur praten. Goede voorbeelden van wat literatuur met mensen doet vinden leerlingen ook op www.whyilovethisbook.nl en op www.goodreads.com. Leerlingen kunnen aan beide websites bijdragen leveren. U kunt dat natuurlijk klassikaal aansturen. Leerlingen op niveau 4F vergelijken teksten naar vorm en inhoud en beoordelen interpretaties en waardeoordelen van leeftijdgenoten en literaire critici.
1F
Het schrijven van boekvergelijkingen en recensies vraagt van leerlingen om gelezen werken diepgaand te analyseren en beoordelen. Bespreek altijd een of meer modelvoorbeelden van deze tekstsoorten voordat u de leerlingen ermee aan de slag laat gaan. Bespreek met ze welke verschillen er zijn tussen hun eigen waardeoordelen en die van literaire critici. Leerlingen op niveau 1F geven interesse in bepaalde fictievormen aan.
2F
Laat leerlingen in een groepje gelijkgestemden een tijdschrift maken met de titel 'Alles over…'. Ze kiezen daarbij bijvoorbeeld een schrijver of een genre. Bespreek met ze welke pagina's en rubrieken het tijdschrift in elk geval moet hebben (coverpagina, informatie over een aantal boeken, informatie over de schrijver(s), weetjes over de boeken, een puzzel et cetera). Leerlingen op niveau 2F motiveren interesse in bepaalde genres of onderwerpen.
Reflectie op literaire ervaringen
3F
Laat leerlingen een leesautobiografie schrijven waarin ze aangeven welke boeken ze hebben gelezen, wat ze mooi vonden en waarom, over welke onderwerpen ze graag lezen. Leerlingen op niveau 3F motiveren interesses in bepaalde vraagstukken en beschrijven de persoonlijke literaire smaak en ontwikkeling. Laat leerlingen tussentijds een of meer balansverslagen schrijven over wat ze hebben gelezen. Hun literaire smaak en hoe die is veranderd zijn een vast ingrediënt van de balansverslagen.
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
7
4F
Leerlingen op niveau 4F motiveren interesse in bepaalde schrijver.
1F
Laat leerlingen van een schrijver minimaal twee boeken lezen. Laat ze in een boekvergelijking ook hun interesse in die schrijver verwoorden. Gebruik deze opdracht om te praten over het belang van de biografie van een schrijver voor diens werk en wijs op de mogelijkheid om interviews te gebruiken bij de voorbereiding op de schrijfopdracht. Leerlingen op niveau 1F en 2F wisselen leeservaringen uit met medeleerlingen.
2F
Zorg ervoor dat het fictie-onderwijs voldoende ruimte biedt om leerlingen te laten praten over verhalen, gedichten en boeken. Dat kan in klassengesprekken, maar ook door groepsopdrachten. Als 1F
Interactie
3F
4F
Leerlingen op niveau 3F en 4F discussiëren met leeftijdgenoten over de interpretatie en kwaliteit van teksten en over maatschappelijke, psychologische en morele kwesties uit de tekst. Geef leerlingen de opdracht om een aantal boeken van hun lijst samen met een of meer leesmaatjes te kiezen. Geef tussentijds opdrachten waarbij ze met elkaar over het boek kunnen praten. Stel naar aanleiding van gezamenlijk gelezen verhalen of poëzie prikkelende vragen over de impact van de tekst. Als 3F
Curriculumscan Nederlands, SLO 2013
8