Deze PDF bevat originele foto’s en tekst van het boek ‘Over dressuur gesproken; topruiters aan het woord’, maar is in een ander paginaformaat, en andere opmaak.
Tineke Bartels “Je bent er nooit, echt helemaal nooit” Het nieuwe Academy-complex valt meteen op als je de weg verlaat. Een binnenrijbaan, twee fraaie stalgebouwen en een riante foyer waarin de bibliotheek is ondergebracht. Naast dit complex is nog een buitenrijbaan en een kleiner stalgebouw naast het woonhuis. Op de Academy worden weekend- en weekcursussen gegeven, dus lopen er altijd leerlingen rond naast de vaste hulpen en stagiaires. Volgens Tineke moet je proberen het paard zo mals als boter zien te krijgen, zodat je paard net niet smelt
maar kneedbaar is. In de dressuur mag je als ruiter niet moe zijn omdat je zo’n krachtsinspanning hebt moeten leveren, maar wel omdat je je super hebt geconcentreerd. Zodat je lijf leeg is van concentratie. Als je alles hebt moeten geven wat je aan kracht in huis hebt, dan heb je iets verkeerd gedaan. Dressuursport is karaktervormend en heel goed voor jonge mensen. Je moet namelijk leren jezelf in de hand te krijgen, en je leert verantwoordelijkheid te dragen voor het dier waar je mee omgaat. Voor het paard is de dressuursport topsport. Je zit regelmatig aan zijn grenzen. Daarom is het de kunst om presteren, verzorgen en liefhebben in de juiste verhouding te brengen. Als je niet echt van je paard houdt kun je geen topsport bedrijven.
Tineke Bartels op Luxaflex en haar trainer Sjef Janssen tijdens de Nederlandse Kampioenschappen in Nijmegen, in 2000.
Trainers Bij mijn vader begon ik als springruiter. In die tijd heeft hij me het allereerste bijgebracht, samen met Kees van der Pol (vader van Henk), die de manege had waar onze paarden stonden. Toen ik Joep leerde kennen ben ik military-ruiter geworden en heeft hij me heel veel geleerd. Aan het einde van mijn military-carriere heb ik bij Ernest van Loon gereden en daarna kwam ik al snel bij Henk van Bergen. Ik reed toen op Irene, waarmee ik in de dressuur van de military steeds vooraan stond; maar dat zegt weinig in die sport. In totaal ben ik zo’n 15 jaar bij Henk van Bergen geweest, tot aan de Olympische Spelen van Barcelona. Na Barcelona heb ik een tijd zonder trainer gereden. Ik vroeg me toen af of ik wel door wilde gaan met de wedstrijdsport na al die jaren aan de top te hebben meegedraaid. Vervolgens kwam Barbria op stal, en daar ging ik mee naar de Olympische Spelen in Atlanta, nog steeds zonder trainer. Een jaar daarna kwam Imke in het Gestion-team en ben ik met haar meegegaan naar Sjef Janssen, waar ik nu nog train. Wat je van een trainer leert, wat je aan hem hebt, is sterk afhankelijk van het niveau waarop je op dat moment zelf bent. Als ik terug kijk naar de tijd dat Ernest van Loon hier kwam om les te geven, die zei me dat ik niet moest denken dat ik er alles van af wist want ik wist er nog helemaal niks van. Ik was toen best wat opstandig en eigenwijs. Uiteindelijk had ik in de military enige successen gehad. Als ik terugkijk realiseer ik me dat hij heel veel wist en zou ik dat misschien nu heel goed toe kunnen passen. Henk wilde altijd het paard klassiek africhten. Als ik naar Sjef kijk, die is veel meer wedstrijdgericht en daarom ongelooflijk consequent. Uiteindelijk wil je allemaal hetzelfde. Iedereen streeft het reglement van de FEI na, maar de manier waarop is verschillend. Alle ruiters en trainers willen het paard nageeflijk maken. Als je 15 jaar terug een paard zag dat diep naar beneden gereden werd dan dacht je, die krijg je niet meer naar boven. Toen wisten we nog niet wat we nu weten: dat je het paard heel diep en laag kunt rijden als dat nodig is. En dat je dat paard, wanneer het er echt goed doorheen is, daarna heel simpel weer bovenin kunt zetten. Dat heeft veel te maken met de ontwikkelingen die je zelf doormaakt maar ook met de vooruitgang in de fokkerij. In die eerste jaren was de kwaliteit van de paarden veel minder, een gigantisch verschil met nu.
Training Als eerste probeer ik te bereiken dat het paard volledig nageeflijk is en goed te controleren. Het tempo en de
houding wil ik onder controle hebben. Wat heel duidelijk bij de training van Sjef blijkt, is dat wanneer een paard niet genoeg gehoorzaam is voor de benen, het heel moeilijk is om het nageeflijk te krijgen. Dan heb je al een probleem. Je moet zorgen dat het paard absoluut en onvoorwaardelijk voor de kuit naar voren gaat. En als je aan de teugel komt, moet je ook direct reactie krijgen. Het paard moet acuut stoppen of nageven als je daarom vraagt. Wanneer je daar heel consequent aan vasthoudt, gaat daar enorm veel tijd in zitten. Maar achteraf blijkt dan het aanleren van de oefeningen ondergeschikt aan die basis. Hoe beter de controle in de basis is, des te simpeler is het om de oefeningen aan te leren. Ongeveer driekwart van de tijd in de training ben ik bezig met die basis. Bij de jonge dieren zeker, met nu en dan tussendoor eens een oefening, wanneer ik voel dat het paard voldoende aan de hulpen is. Als de basis in orde is, wil dat nog niet zeggen dat je de puntjes op de i kunt zetten. Dat je hetzelfde kunt vragen als in de proef. Je moet dat langzaamaan opbouwen en uitwerken. Luxaflex, mijn Grand Prix-paard, heeft anderhalf jaar geleden een paar zware koliekoperaties gehad. Het is een godswonder dat hij nog leeft. Met hem balanceer ik steeds op de grens van wat ik zou moeten vragen en wat ik kan vragen om te voorkomen dat hij weer blessures krijgt. Bij hem ben ik bezig om hem gezond, fit en hard te houden. Dat betekent veel stappen op een harde ondergrond; vóór de training, na de training en ’s middags nog een half uurtje. Ik kan met hem nog steeds niet aan de grenzen komen van zijn kunnen. Wanneer ik iets teveel zou vragen krijg ik zeker spijt als haren op mijn hoofd. Ik ben daarin steeds op zoek naar een evenwicht. De training duurt tussen de drie kwartier en één uur plus een kwartier. Het kan voorkomen dat ik er anderhalf uur op zit. Grote uitzondering was de voorbereiding op Atlanta met Barbria. Toen zat ik er wel eens twee uur of zelfs tweemaal anderhalf uur op om de controle te krijgen. Dat is een hoge uitzondering die bepaald werd door haar sterke drang om te lopen en te rennen. Daardoor was het heel belangrijk om haar de techniek bij te brengen, zodat ze bij me bleef en op me bleef wachten. En ik weet het ook niet altijd allemaal zeker, zoiets probeer je, en als het werkt blijf je erbij. Dat is ook hetgeen dat dressuur zo boeiend maakt, oplossingen zoeken voor elke situatie. Nu zou ik het met Barbria waarschijnlijk weer heel anders doen. Hoe minder paarden je gereden hebt, des te zekerder ben je ervan dat je het op een bepaalde manier aan moet pakken. Hoe meer verschillende paarden je gereden hebt, des
te moeilijker is het om te weten of die aanpak wel klopt. Uiteindelijk ontwikkel je een techniek van rijden en een gevoel op basis van je ervaring. Maar ik blijf elke dag leren van mijn paarden en van andere ruiters.
Consequent zijn In het verleden reden we vaak een paard “aan de hand”, zoals we dat toen noemden. Dan moest het paard een verbinding maken met de hand van de ruiter, en reed je het vervolgens van achteren naar voren. Dat betekende in veel gevallen dat je nogal wat druk in je handen kreeg. Overigens ging het paard daardoor wel naar voren. Nu leer ik een paard voorwaarts te gaan voor mijn kuit. Wanneer je dat ongelooflijk consequent volhoudt, leer je het dat. Zo had ik hier ook een Friese hengst, Ryert, die kon ik laten piafferen en passageren zonder dat ik daar echt aan zat te knijpen of te drijven. Door dat steeds maar weer te herhalen kun je onafhankelijk blijven zitten met een ontspannen afhangend been. Je werkt even in wanneer het nodig is en je kunt vervolgens weer ontspannen zitten. Reageert het paard niet voldoende, dan kom je feller in tot de reactie weer goed is op een normale beenhulp. Vaak houden mensen eerder op. Ze zijn niet voldoende consequent. Daar moet ik bij mezelf ook op blijven letten. Datzelfde geldt voor een teugelhulp. Wanneer je die te lang aanhoudt geef je het paard steun en loopt het door je hand heen. Dan wordt het bevestigd in het doorlopen op de hand. Als je wilt dat een paard stopt moet het ook stoppen, je herhaalt de ophouding tot er een goede reactie is. Dat houd je heel consequent vol en dan weet het paard het precies, en geeft het na volgens het boekje met drang naar voren. Daar hoef je niet veel kracht voor te gebruiken. Een tikje met je been en het paard weet het. Een lichte ophouding en het reageert. Het consequent, duidelijk en eenduidig zijn voor je paard is moeilijker dan de rest van het rijden. De ruiter moet dan ook steeds weer op de vingers worden getikt wanneer hij niet consequent is.
Dagelijks Ook met de Grand Prix-paarden wordt iedere dag het basiswerk herhaald. De oefeningen komen in meer of mindere mate 5 of 6 maal per week aan bod. Eén dag in de week zeker rijden we het bos in om de paarden hun zinnen eens te laten verzetten en één dag hebben ze vrij. Elke dag komen ze er naast het rijden nog een keer uit. Ruinen en merries gaan de wei op als het weer dat toestaat, hengsten komen los in de paddock of worden aan de hand gestapt. Met de Grand Prix-paarden gaan we één keer in de week trainen bij Sjef of Anky.
Ik blijf mijn programma aanpassen aan het paard. Techniek is heel belangrijk maar het is ook belangrijk dat die paarden blij zijn. Een vast weekprogramma heb ik dus niet omdat een paard me het gevoel kan geven dat ik moet stoppen, of een keertje naar buiten moet, of ik weet niet wat. Dat kan ik in een trainingsprogramma niet opnemen. Dat wordt van dag tot dag bepaald. Het vakmanschap, horsemanship, speelt dan een belangrijke rol.
Oefenen van de proef Eerst zorg je natuurlijk dat je paard zover is dat het alle oefeningen kent uit de proef die je gaat rijden. Dan neem je zo nu en dan een gedeelte, een opeenvolging van oefeningen door. Maar bijvoorbeeld het halthouden op de A-C lijn kun je beter niet altijd op dezelfde plek doen. Het paard moet blijven wachten op je hulpen. Dus rijd ook net even verder door dan in de proef, en maak de overgang terug niet af maar rijdt weer naar voren. De hele proef rijden doe ik niet vaak, dat is afhankelijk van het paard. Heeft het de conditie en behoudt het zijn scherpte dan is het voldoende om gericht lijnen uit de proef te oefenen en is de hele proef niet nodig.
Sporen en zweep Ik draag bijna altijd sporen. Bij een enkel paard dat er even minder op reageert doe ik ze wel eens een keertje af want het weet toch wel wat ik bedoel. Je moet altijd voorkomen dat je bij te weinig reactie een grotere scherpere spoor pakt want dat brengt je verder van huis. Dat geldt ook met jonge paarden. Want als je een jong paard moet leren voor je been voorwaarts te gaan en je zit met een dikke kuit tegen dat paard aan te duwen dan is dat voor een paard veel moeilijker te begrijpen dan wanneer je een genuanceerd tikje met een spoor geeft. Dan is het wel belangrijk dat je als ruiter je been stil weet te houden en telkens op de juiste plaats je hulpen geeft. Je moet de sporen selectief weten te gebruiken. De zweep kan ook een goed middel zijn wanneer het been of een spoortje onvoldoende is. In Nederland mag je met een zweep niet nationaal starten dus ik gebruik hem liever niet. Ook bij de zweep geldt dat je die selectief moet weten te gebruiken opdat het paard erop blijft reageren.
Ruitergevoel De één heeft meer ruitergevoel dan de ander maar goede begeleiding is heel belangrijk als je het wilt ontwikkelen. Het eerste dat belangrijk is, is zelfkritiek. Als je erkent dat je niet het laatste aan gevoel hebt, kun je tenminste je best doen dat wel te krijgen, en aan een
Na de training wordt het paard door Imke aan een lange teugel op adem gestapt. Imke maakte al op twintigjarige leeftijd met Barbria deel uit van het A-kader.
ander over laten om te zeggen wanneer het goed is om daar vervolgens je gevoel bij aan te passen. Er is een aantal ruiters dat veel gevoel heeft en er is een groep die hard gewerkt heeft om dat te krijgen. Gevoel is iets natuurlijks en je kunt het zeker leren ontwikkelen. Daar is wel de juiste mentaliteit voor nodig. Een ruiter met gevoel hoeft er misschien minder tijd in te investeren maar het vraagt toch inzet. Er zijn er genoeg die het nooit leren. Het is net als met school, er is niet voor niets een LTS, MAVO, HAVO en VWO, dat is hetzelfde verhaal. Een verschil met school of bedrijfsleven is dat je in de dressuursport met minder ruitergevoel maar een superpaard toch een heel eind kunt komen. Dat is teleurstellend voor mensen die veel ruitergevoel hebben, maar niet het juiste paard.
moet, maar leren wachten op het gevoel dat zij proberen uit te leggen. In de dressuursport zijn er zeker momenten dat het een handicap kan zijn wanneer je heel veel gevoel hebt. Lang niet altijd levert een goed gevoel veel punten op. Het is knap van de toppers dat ze niet zeuren over gevoel wanneer ze de ring in rijden maar dat ze gaan voor de punten. Als je dan ook nog eens één of twee keer per jaar het ultieme gevoel hebt, dan heb je geluk gehad. In de wedstrijdsport heb je weer een ander gevoel nodig dan het ruitergevoel om een paard af te richten. Er zijn ruiters die elk paard goed kunnen voorstellen aan een jury maar die het zelf niet fijn hebben afgericht. Dat is op zichzelf knap genoeg maar wel anders.
Timing en dosering van de hulpen kun je aanleren. Maar je moet de ontvankelijkheid van het gevoel in je lichaam zelf in de hand hebben. Je moet de tijd nemen om te voelen wat er onder je gebeurt. Niet alleen dingen doen omdat mensen tegen je zeggen dat iets
Durchlässigkeit Wanneer je het gehele paard onder controle hebt is het durchlässig. Dan beheers je de hele wervelkolom en alles wat daar aan vast zit. Dan is het paard zo controleerbaar dat het alle hulpen doorlaat. Maar het
is zeker ook psychisch, het zit tussen de oren van je paard. Je kunt het misschien het beste uitdrukken door te zeggen dat het zo mals is als boter, dat het net niet smelt maar goed kneedbaar is. Durchlässigkeit is het resultaat van dat hele proces van gehoorzamen aan de kuit en de teugelhulpen. Het paard moet vooruit en moet stoppen. Hij moet nageven wanneer je dat vraagt en dan geef jijzelf na en komt dat door. Dat nageven gaat door de hals van het paard, over zijn rug tot achteraan. Dan ben je samen een eenheid. Het is een gevoel dat je zelden hebt. Op momenten lukt dat, maar bij moeilijke oefeningen voel je toch al gauw iets van weerstand en is de durchlässigkeit onderbroken. Daar moet je dan weer even doorheen voordat je verder kan. Het ultieme gevoel dat je in een proef alle passen geheel onder controle hebt, dat komt maar een paar keer per jaar voor in de hele wedstrijdsport. Durchlässigkeit vergt een onafhankelijke zit van de ruiter. Dat wil zeggen: je zit in een bepaalde houding, zonder dat je daar een teveel aan spierspanning voor nodig hebt. De spierspanning moet net toereikend zijn om die houding vol te houden en alles te kunnen doorlaten, dus te voelen wat een paard je geeft. Bij durchlässigkeit van het paard is de spierspanning van het paard zodanig, dat het geen weerstand biedt, maar wel in verband blijft. Het geheel van zijn lijf moet gecoördineerd en in harmonie zijn. De eisen die aan het paard worden gesteld wat kracht betreft zijn wel hoger dan die aan de ruiter worden gesteld. Als je economisch beweegt, gebruik je zo weinig mogelijk spierspanning. Het paard moet meer dan de ruiter: het moet ons dragen, bewegen en in evenwicht blijven; de ruiter hoeft alleen in evenwicht te blijven.
Opleiding paard Een paar jaar geleden zou ik hard hebben geroepen dat je met een paard niet moet beginnen voordat het vier jaar is. Intussen hebben we een paar hengsten in training die als driejarige in Ermelo zijn geweest, dus vroeg begonnen zijn. Die doen het fantastisch. Ik zou niet weten waarom we nog een jaar zouden hebben moeten wachten tot ze in de puberteit waren gekomen. Dan moet je met ze vechten terwijl je nu netjes door kunt werken. Dus als driejarige het zadel erop is prima, maar je mag absoluut nog geen wedstrijden rijden. Je moet wel weten wat je van een driejarige kunt vragen en waar je op moet letten. Dat is werk voor een vakman. Het is moeilijk te vertellen of op papier te zetten. Je kijkt naar het paard en je ziet aan zijn lijf of hij het lichamelijk aankan. Als je ermee werkt moet je ook aanvoelen of hij het mentaal kan verwerken.
Wanneer het als driejarige heel goed lijkt te gaan, kun je er als vierjarige plotseling problemen mee krijgen. Dan heb je wellicht toch teveel gewild. Hoe ga je daar dan mee om? Dat is heel erg afhankelijk van de ervaring die je als ruiter hebt, ook ik vind dat nog steeds heel moeilijk in te schatten. Belangrijk is, wanneer een jong paard echt niet meer wil, dat je dan even heel goed moet nadenken waar dat aan zou kunnen liggen. Je hoort mensen dan wel eens zeggen: hij wil niet, of hij heeft een baaldag. Maar een paard denkt niet zo. Die kan iets lichamelijk of geestelijk niet aan, begrijpt iets niet. Daar moet je dan iets aan doen. Je moet op tijd het werk weten te verminderen. Als ruiter moet je ook nog eens verstand hebben van botten, pezen en het hele paardengestel. Moet je een slap paard sterker maken door te werken of moet je hem eerst uit laten groeien? Je kunt met drie jaar rustig aan beginnen, met drie of vier keer in de week licht werk laten doen. En dan misschien een paar maanden de wei op om het met vier weer op te pakken. Vervolgens ga je het opbouwen naar vijf of zes dagen in de week. Zorg met jonge paarden altijd voor begeleiding door een goede trainer. Niet alleen wat betreft techniek maar ook om opkomende blessures tijdig te signaleren.
Puberteit Tussen drie en zes à zeven jaar gebeurt er nog van alles met een paard, te vergelijken met de puberteit, het volwassen worden van een mens. Zelf vind ik het het moeilijkst om een vijfjarige te rijden, dan zit je overal net tussenin. Bij een vierjarige ben je tevreden als hij ontspannen loopt, voorwaarts – neerwaarts en netjes aan de hulpen staat. Dan ga je iets verder en als ze vijf zijn kom je problemen tegen en moet je je af gaan vragen wat het paard mentaal aan kan. Dat is bij zo’n jong paard moeilijk in te schatten. Je trekt makkelijk een verkeerde conclusie. In de huidige dressuursport speelt de mentaliteit daar niet juist op in. Het is op het moment mode dat paarden met vijf jaar Z lopen. Daar ben ik nogal huiverig voor. Er zijn paarden die dat kunnen maar als dat niet zo is moet je het ook kunnen accepteren. Op die leeftijd gaan er toch aardig wat paarden de mist in. Die zie je nooit meer terug, terwijl ze heel erg veel talent hadden.
Opleiding ruiter Een trainer kan heel belangrijk zijn. Natuurlijk ben ik een beetje een onderwijsdier maar toch. De techniek is niet alleen belangrijk, ook het idealisme van een instructeur speelt daar een rol bij. Als je les hebt van iemand die heel goed is maar niet geconcentreerd met
je kan “meerijden”, dan geeft hij je veel minder mee dan een instructeur die dat wel kan. Ik ben kapot na een lesuur. Als ik vier combinaties lesgeef, rijd ik vier paarden in een uur. Ik probeer dat gevoel door te geven. Geef ik les aan één ruiter, dan ben ik na een training net zo moe als die ene ruiter. Misschien nog wel meer omdat ik zelf consequenter ben geweest dan de ruiter die ik les geef. Een trainer moet het gevoel, de concentratie hebben om het door te geven. Wanneer je daar staat en mechanisch je les opzegt dan helpt dat niet.
de hulpen en reacties daarop. Wanneer je op een jong paard begint is het dubbel zo moeilijk omdat de ruiter niet weet wat hij moet voelen en het paard niet snapt wat je van hem wilt. Dat is één groot misverstand. Op een goed leerpaard leer je hoe alles behoort te voelen. Mijn dochter Imke heeft bijvoorbeeld een pony gekregen die Z had gelopen maar verder moeilijk genoeg was van karakter. Dat was ook om te kijken of het karakter van Imke goed genoeg was om de sport in te gaan, of ze door wilde zetten. Het ging goed en vervolgens kreeg ze van mij een Prix St. Georges-paard om te rijden, dat was echt een heel goed leerpaard. Wanneer je dan weer een leerpaard krijgt en goede resultaten hebt bij de Young Riders, wil dat nog niet zeggen dat je ook een goede ruiter bent. Je moet nuchter zijn, want dat betekent nog niet dat je in staat bent om een paard op te leiden tot leerpaard voor een ander. Dat is nog een extra leerproces.
Hoofd-halshouding
Tineke en Jazz tijdens de training in stap.
Er zijn teveel mensen die snel hun paard klaar willen hebben. Die gaan dan de handel in en zijn weg. Ze nemen de tijd niet meer om te proberen het paard fijn te laten lopen. Als het zijn kunsten maar leert want met de knoppen erop is het meer geld waard. Dat is eigenlijk heel erg jammer want het is juist voor mij zo boeiend dat je een paard fijn kunt laten lopen. Ook om andere mensen dat gevoel te geven, en soms lukt me dat, dat is voor mij een kick. Meer dan dat mijn leerlingen in de wedstrijdsport vooraan meedraaien. Als gymnastieklerares ben ik altijd bezig geweest met bewegingen en gymnastiserende oefeningen. Als ik op een paard zit en een paard loopt ontspannen met zijn hele wervelkolom en alles wat daar aan vast zit, zijn hele ribbenkast en het bewegingsapparaat, dan geniet ik daarvan. Als ik dat iemand kan vertellen en dat gevoel kan doorgeven, geeft dat mij een kick.
Leerpaard Een leerpaard kan voor een onervaren ruiter heel veel betekenen. Het geeft de ruiter zelfvertrouwen, hij leert
Dat het paard zijn hoofd laat vallen, en daardoor zijn rug en de rest van zijn lijf loslaat, daar gaat het eigenlijk om. De lossigheid van de hals kun je alleen bereiken met een losse wervelkolom. In het rijden van de proef behoort het hoogste punt van de hals het stukje tussen de oren te zijn en de neus moet iets voor of op de loodlijn zijn. Dat moet het uiteindelijk worden. In de training kan dat wel eens anders zijn. Of het paard met zijn hoofd diep of hoog gereden moet worden om dat te bereiken, is per paard verschillend. Over het algemeen rijd ik met een lage ronde hals in de training. Daarmee kan het gebeuren dat je te diep en achter de loodlijn rijdt, maar dat is een fase en niet het doel. Het belangrijkste uitgangspunt van de hoofd-halshouding die je vraagt, welke dan ook, is dat daardoor de rest van het lijf ook bereikbaar wordt. Dat de controle over de rest ook groter wordt. Ik pas de houding aan bij het lijf van het paard en het mentale deel moet je ook niet vergeten. Bij een hengst kan laag instellen je helpen om zijn aandacht te krijgen. Bij Luxaflex is de lage, ronde hals een korte fase, daarna stel ik hem snel hoger in want hij heeft een vrij zware en lage halsaanzet en een wat kort voorbeen. Hij moet leren met die hogere halshouding in evenwicht te gaan. Bij Jazz, de dekhengst die ik in training heb, speelt dat geen rol, die heeft zijn hals er schitterend op staan. Het blijft essentieel, dat je de wervelkolom van voor tot achter kunt beheersen en controleren. Van het halsgedeelte gaat de meeste invloed uit. In de schoft zit geen beweging, in de rug weinig en de lendenen wil ik graag sterker krijgen.
Zuiverheid gangen Je begint natuurlijk het liefst met paarden die zuivere gangen hebben. In alle gangen is het heel belangrijk dat het paard vooruit wil, vooruit denkt. Je begint bij controle van het tempo want daar ligt meestal de reden dat de gang niet zuiver is. Als de stap naar telgang neigt omdat je altijd maar hebt zitten trekken als het paard naar voren wilde, kun je dat alleen corrigeren door het tempo zo onder controle te krijgen dat het echt wacht en niet meer aan de teugel loopt te hangen en trekken. Het paard moet op eigen benen gaan lopen en stap voor stap afmaken. Is de telgang er van nature dan moet je er vooral niet teveel aan sleutelen, maar eerst de draf en de galop verbeteren. Aan de draf kun je meer verbeteren dan aan de stap en de galop. De draf kun je beïnvloeden door tempowisselingen, waardoor het paard meer afdruk krijgt en losser door zijn lijf gaat lopen. Allereerst moet je de oorzaak achterhalen waarom een paard onzuiver loopt. Als de galop onzuiver is of in twee stukken, omdat het paard spierpijn heeft, moet je die spierpijn eerst oplossen. Gewoon voorwaarts rijden bij een onzuivere gang is dan ook niet de oplossing, dat vraagt om een goede trainer. Bij een viertakt galop ligt het er ook aan waar dat vandaan komt. Is het omdat het paard niet te remmen is? Of omdat het te langzaam galoppeert, alleen maar pirouettes heeft geoefend en daardoor het zweefmoment verloren is. Bij dat laatste moet het paard gewoon vooruit gereden worden. Hangt het in de hand en is het niet te stoppen dan moet het eerst nageeflijk gemaakt worden. Dat hoef je dan niet in de galop op te lossen maar in de stap en de draf.
Problemen Een paard kan op verschillende manieren scheef zijn. Het kan kantelen in het hoofd, dan moet je het daar al recht richten. Een paard kan op de schouder vallen of niet sporen op een volte terwijl het wel in zijn lijf gebogen loopt. Je kijkt ook hier naar de oorzaak. Kantelt het zijn hoofd omdat het achter vast zit dan moet het eerst nageeflijk worden gemaakt voordat het recht gericht kan worden. Het paard moet zijn hoofd naar beneden kunnen laten zakken zonder problemen te krijgen, dan blijft het vanzelf recht. Houd je daar problemen omdat je in de training dingen niet gevoeld hebt dan heb je iemand nodig die je zegt waar het precies zit. Kijkerigheid pak je aan door in jezelf te geloven. Het is een probleem dat je eigenlijk oplost door gewoon goed rijden, door de consequente aanpak vol te
houden die je van plan was. Je brengt de correcties aan die je op dat moment nodig acht maar zorgt ervoor dat je paard absoluut niet bang van jou wordt. Ik heb met Barbria wel eens clinics gereden dat ik tegen het publiek zei: als jullie geen geduld hebben moet je maar even koffie gaan drinken want het kan goed een half uur duren voordat ik op de hoefslag ben. Eerst moet het paard aan de hulpen komen en dan pas kun je de plek gaan benaderen waar het kijkerig voor is. Het heeft geen zin om met een paard dat niet aan de hulpen is op moeilijke situaties in te gaan. Dan heb je trammelant en kun je niet corrigeren. Je moet jezelf uitschakelen en gewoon blijven rijden; dat is de enige remedie. Word je kwaad, maak je het paard nog banger voor de plek waar het langs moet. Waar moet het dan nog naartoe? Dan kom je nooit meer tot ontspanning. Hou je zelf in de hand en probeer je paard in de hand te krijgen. Het kan betekenen dat je compromissen moet sluiten, dat je die keer niet kunt doen wat je van plan was, maar het werkt uiteindelijk. Daarom is de dressuursport heel karaktervormend en heel goed voor jonge mensen. Je moet leren jezelf in de hand te krijgen. Paarden die omhoog gaan of staken, hebben een aanleiding gevonden en die aanleiding is altijd bij de ruiter te vinden. Natuurlijk zijn er paarden die niet 100% een goede inborst hebben. Bij staken krijg ik ze nog wel naar voren, desnoods wacht ik tot ik een ons weeg. Het is een kwestie van goed doseren van je hulpen en doorgaan. Dit soort problemen voorkomen door goed paard te rijden is echter verreweg het beste.
Sterke punten en aandachtspunten De sterke punten zijn heel erg afhankelijk van je paard. Duco was een changementenmachine, toen dacht ik vast dat ik dat fantastisch kon. Maar bij Barbria maakte ik geregeld fouten in de series changementen. Met Luxaflex heb ik een paard dat geweldig kan passageren en piafferen maar ik weet niet of het wel aan mij ligt dat hij dat zo goed doet. Mensen zeggen over mij dat paarden bij mij de oren laten hangen omdat ze zich ontspannen. Ze voelen zich lekker bij mij. Ze willen het ook altijd voor me doen. Ik ben nog nooit door een paard in de steek gelaten in de ring. Dat is wel een lekker gevoel, het komt zelfs voor dat een paard het in de ring beter doet dan thuis. Courage kwam indertijd doodziek op het WK in Stockholm aan in 1990. Hij had koorts en ik kon hem voor de wedstrijd niet rijden. Op de wedstrijddag zelf was hij koortsvrij en besloten we dat ik toch zou starten. Na iets meer dan tien minuten losrijden gingen we de
ring in en hij liep de proef van zijn leven. Ik denk echt dat hij dat voor mij heeft gedaan, daar kreeg ik een kick van. Met Barbria ging het in Atlanta eigenlijk ook zo, daar in de hitte liep ze de beste Grand Prix van haar leven. Dat vind ik nou leuk aan het paardrijden. Ik ben ook niet zo’n winnaar, ik laat ze niet helemaal tot de bodem gaan. Misschien had ik dat wel moeten doen maar ik was eerder tevreden, misschien te vroeg. Ik zeg ook niet ik ben dressuurruiter maar ik ben paardenmens. Als ik geen dressuur meer kan rijden dan doe ik gewoon wat anders, maar ik kan absoluut niet zonder paarden. Vroeger had ik een wat sterke hand, dat leerde je toen zo. Dat is onder leiding van Sjef wel wat aan het veranderen. Als ik aan het springen was en het paard ging er vandoor kon ik het niet stoppen, dan kon ik het alleen nog maar tussen de vlaggen door sturen en daar stond een hindernis tussen. Aan mijn eigen houding en zit valt nog altijd bij te spijkeren, mijn gevoel kan verfijnder. Je bent er nooit, helemaal nooit.
En op Jazz ben ik trouwens net zo zuinig, daar ben ik heel erg op gesteld. Die genegenheid is voor de andere paarden niet minder, maar wanneer je hard moet werken schiet de dagelijkse zorg er bij in en draag je die verantwoording aan anderen over. Ik denk dat dat op ons bedrijf super geregeld is. De paarden worden dagelijks gepoetst, en staan flink in het stro, ze hebben het duidelijk naar de zin.
Grenzen Het hele management eromheen is belangrijk, niet alleen eten, drinken en poetsen, maar hoe ga je met een paard om wanneer het eens zwaar gepresteerd heeft. Als je aan topsport doet zit je regelmatig aan de grenzen, dan werk je aan grenzen. Dat betekent dat je ook veterinaire begeleiding nodig hebt. En ik denk dat naast de dierenarts ikzelf daarbij als ruiter een belangrijke factor ben omdat ik degene ben die deze beesten het beste kent. Dan kun je misschien geen diagnose stellen maar je hebt op tijd in de gaten dat er iets mis is.
Verzorging en stalmanagement Als ruiter ben je verantwoordelijk voor je paard. Als je kijkt welke mensen vroeger reden en hoe ze met paarden omgingen in de dorpen, dat is iets heel anders dan wie er nu rijden. Dat betekent dat er heel veel mensen met paarden omgaan die niet goed weten wat een paard is. Het is daarom heel belangrijk dat die mensen niet alleen een paard kopen en les nemen maar ook de moeite nemen te leren wat een paard is. Hoe vaak hoor ik niet op wedstrijden en clinics zeggen: “Die rotbok doet het weer niet, hij doet dit en hij doet dat”. Maar wat doet die ruiter dan? Wie wilde er nu paardrijden, die ruiter of dat paard. Mensen van de landelijke rijverenigingen kwamen van de boerderij en gingen dagelijks met dieren om. Die waren daarmee opgegroeid en wisten wat een paard was. Zoveel mensen weten nu niet meer wat een dier is. Dat is zo moeilijk uit te leggen, dat kun je ook in een halfuurtje niet vertellen. Het is de verantwoordelijkheid van iedere ervaren ruiter en instructeur, om dat over te brengen en die ervaringen door te geven. Het is een aspect dat absoluut niet vergeten mag worden. Op het bedrijf hebben we veel van de verzorging overgegeven aan anderen. Maar de wedstrijdpaarden als Jazz en Luxaflex houd ik heel goed in de gaten. Het liefst zadel ik die ook zelf op dan weet ik precies hoe zij zich voelen. Dat weet je ook met het rijden wel maar bij Luxaflex lig ik iedere morgen en iedere avond onder zijn benen en zijn buik om te zien hoe het er mee is, omdat ik daar al zoveel mee heb meegemaakt.
De nieuwe stallen van de Academy. Door de bouw van de stallen kunnen de paarden elkaar goed zien. Bovendien hebben alle boxen een luik, zodat de paarden naar buiten kunnen kijken.
Je vraagt in de topsport veel van een paard. Doe je net een streepje meer, dan zit je ernaast en is het voorbij. Je moet je paarden dus heel goed kennen om te voorkomen dat je ze kapot maakt, en toch tot grote prestaties komen. Het is de kunst om alles in de juiste verhouding te krijgen: presteren, verzorgen en liefhebben. Als je niet echt van je paard houdt, kun je geen topsport bedrijven. Als je niet op het hoogste niveau hoeft te presteren, dan hoef je die grenzen niet op te zoeken. Dan loop je minder risico’s. Voor ons is de verzorging en het
stalmanagement van het allergrootste belang. ’s Avonds voer ik altijd zelf, want ik wil per se alle paarden een keer aangekeken hebben. Ik kijk dan ook niet naar het voerschema want ik weet wat ze die dag gedaan hebben, en geef ze wat ze nodig hebben. Met één blik in de stal weet ik of er een paard mest in zijn drinkbak heeft of niet. Dan zie ik aan het paard al dat er iets mis is, dat is een kwestie van ervaring. Het zal bij veel mensen gebeuren dat een paard om vier uur mest in zijn bak heeft en ze het de volgende morgen pas zien.
Beweging naast het rijden Dagelijks komen de paarden er nog een keertje uit. De merries en ruinen mogen meestal in de wei. Met de hengsten gaat dat niet maar die komen in de paddock los. In de wei zijn de afstanden te groot zodat ze hard aan kunnen zetten wat de kans op blessures vergroot. Tegen het wijze advies van anderen in, laat ik ze wel los in de paddock. Totnogtoe bevalt dat prima. Alleen Luxaflex durf ik niet los te laten, die gaat stappen aan de hand of onder het zadel. Elke week is er één dag dat ze geen zadel op krijgen en alleen vrij mogen bewegen. Dat heeft een paard ook nodig. Er zit een zekere spanning in dat paardenlijf die eruit moet. Ik heb bewust geen stapmolen. Longeren doe ik niet vaak. In de tijd die ik nodig heb om het paard dat echt goed te leren, kan ik er beter zelf opzitten. Er worden nu en dan wel paarden ter ontspanning gelongeerd, zeker als ik zelf van huis ben. Verder laat ik de jonge hengsten wel eens een paar rondjes draaien voor ik er op ga zitten.
Communicatie Wanneer ze hun best gedaan hebben op een wedstrijd bijvoorbeeld kan ik ze uitbundig belonen. Ook op veel andere momenten laat ik weten dat ik tevreden ben. Suikerklontjes geven doe ik niet, even knuffelen op stal wel. Als ik erop zit geef ik meestal een klopje op de hals of beloon ze met de stem, dat weten ze heel goed. Het poetsen zelf is ook al communicatie. Wat ik graag doe is het toilet een beetje bijhouden, manen bijknippen bijvoorbeeld. Het versterkt de band met je paard wanneer je naast het rijden op ontspannen wijze met hem bezig bent. Jazz is een echte knuffel, die steekt z’n tong wel eens uit en dan moet ik daar aan zitten. Luxaflex doet dat weer anders, die pakt mijn kleding. Barbria houdt niet zo van knuffelen. Als ik mijn paarden op meerdaagse concoursen meeneem merk zijn ze veel plezieriger. Je bent dan de hele dag met één of twee paarden bezig en dat vinden ze heerlijk. Ze gaan dan ook graag op concours. Als ze dan met de VUT zijn en ik ga met andere paarden
op concours ga, breken ze de tent af. Daarom heb ik met Duco ook tot en met zijn tweeëntwintigste clinics gereden. Hij genoot van die belangstelling.
Bitten en hulpteugels Uit lijfsbehoud gebruik ik wel eens een slofteugel. Als je op die jonge hengsten zit heb je dan wat meer controle dan alleen één teugel. Ook heb ik een Thiedemann, dat is voor veel mensen een ideale oplossing, die adviseer ik nog al eens. Ik zie links en rechts mensen met een slofteugel rijden waarvan ik denk dat ze absoluut niet weten waar ze mee bezig zijn. Ze trekken het paard met die slofteugel in de krul en maken het zichzelf steeds moeilijker want zo’n paard wordt steeds sterker en stugger in de mond. Het mooie van de Thiedemann is dat de ruiters leren te rijden op de teugels met een verbinding die de normale trensteugel ook heeft. Alleen op het moment dat het echt moeilijk wordt, het paardenhoofd omhoog komt, werkt de Thiedemann in. Dus als de ruiter het paard zelf niet door de nek kan krijgen werkt het in. Dat voorkomt dat een ruiter die niet onafhankelijk zit uit evenwicht raakt, met de handen gaat wapperen en met de benen gaat slingeren. Ook geeft de Thiedemann het juiste gevoel van een paard of pony dat aan de teugel loopt, of in ieder geval door de nek is. Het is mijns inziens de enige hulpteugel die zinnig is. Met een hulpteugel kun je de paarden bij het longeren iets meer aan het werk zetten. Sommige paarden longeer ik met een Pessoa-teugel en bij andere die wat diep zakken gebruik ik een bijzetteugel. Met zo’n Pessoa-teugel maak je de hele bovenlijn mooi rond en los. Je trekt die achterhand er een beetje onder als het paard uit elkaar dreigt te gaan lopen. Wat ik gebruik heeft met het model van het paard te maken en hoe het erop reageert, want je wilt uiteindelijk een ontspannen paard hebben dat zijn rug goed gebruikt. Ik rijd voornamelijk met watertrens en een enkele bustrens, soms een dubbelgebroken trens. Welke stang en trens ik gebruik hangt af van de mond van het paard. Niets speciaals. De meeste paarden die in de wedstrijden stang en trens in hebben, worden er dagelijks mee gereden. Alleen bij Jazz wissel ik het af, hij loopt beter op stang en trens als hij daarvoor een paar dagen op trens heeft gelopen. Ik heb één keer een hackamore gebruikt maar ik wist niet wat ik ermee aan moest. Het was een totaal ander gevoel, ik wist niet wanneer het goed was of niet. Die verdween dus snel de kast in.
Attributen Ieder mens heeft een ander lijf dus over een zadel kun je geen adviezen geven. Er zijn zoveel verschillen. De
één heeft lange, smalle bovenbenen de ander korte, brede bovenbenen. Ook is er een groot verschil tussen een mannenbekken en een vrouwenbekken. Welk zadel bij iemand past is heel persoonlijk en ieder zadel moet daarnaast passend worden gemaakt voor de paardenrug. Wij hebben een paar verschillende maten Prestige-zadels, zodat we voor elk paard iets passends hebben. Past een zadel niet perfect op het paard, dan helpt een gelpad vaak. Ik kan me niet heugen dat een paard bij mij een drukking heeft gehad. Ik ben niet zo modieus maar ik heb wel mijn voorkeuren. Zoals een lichtgele rijbroek van Pikeur in plaats van een witte, en zo’n lange zelf te knopen plastron. Ik vind het mooi als een ruiter zich goed kleedt. Neem nou springruiter Albert Voorn, die ziet er altijd tot in de puntjes verzorgd uit. Dat kan ik wel waarderen. Een goed ingevlochten paard vind ik ook mooi, met dikke knotten. Daarom laat ik de manen ook iets langer groeien. Het stukje waar het hoofdstel zit wordt niet weggeschoren, daar wil ik ook nog een knot kunnen maken. Ik gebruik bijna geen bandages in de training. De meningen zijn daar nogal verdeeld over, maar ik geef de voorkeur aan harde peesbescher mers en strijklappen. Bij sommige paarden die piaffe en passage leren doe ik springschoenen om de achterbenen. Als ze zich dan op de kroonrand trappen is dat tenminste geen reden om bang te worden voor die oefening. Voor de clinics en shows doen we witte bandages om, dat toont mooi. Sjef ziet graag bandages in de training. Ik heb daar zo mijn twijfels over. Dat wordt zo war m met zomerweer. Zonder bescherming durf ik niet te rijden, vandaar die harde peesbeschermers. Er is nauwelijks gevaar dat er zand tussen komt. Indertijd met military’s wel bij afsprongen en zo, maar in de dressuur niet.
Fysiek Regelmaat is belangrijk bij het voeren, altijd op dezelfde tijd. Ik voer vier keer per dag hard voer en twee keer per dag hooi. Economisch gezien is dat ook beter. Je moet een keertje vaker rond maar je hoeft minder te voeren omdat ze het beter verteren. De laatste keer op de dag doe ik het zelf omdat ieder paard een individueel menu krijgt en daarvoor moet je ze allemaal zien. We voeren zelf geplette haver ’s morgens, ’s middags brok en Herbasan (een muesli-achtig mengsel van PAVO), om vier uur een kruidenmelange met brok en ’s avonds weer. Sommige paarden krijgen een papje zemelen extra. Als het nodig is heb ik altijd pulp in huis, suikerbietenpulp, voor als ze minder goed willen
Na de training worden de paarden - als het weer het toelaat - afgespoten. Daarna komen ze eventueel nog onder het solarium.
eten of om medicijnen mee te geven want dat vinden ze heerlijk. Als ik een paard wat dikker wil hebben krijgt het wat pulp of maïskuil. Ze krijgen ook nog wat extra dingen als mineralen en vitaminen. Er komt regelmatig een adviseuse van de fabrikant die met me langs de paarden loopt en tips geeft. Wat ze nodig hebben moet je uitproberen, en ook moet je goed kijken naar je paard. De dierenarts komt regelmatig voor alle inentingen en allerlei kleine dingen. Als er iets specialistisch is, dan hangt het mede af van de eigenaar van het paard. We hebben hier voornamelijk paarden van anderen op stal en die hebben allemaal hun eigen wensen en eisen. Dan komt er wel eens een andere dierenarts over de vloer. Intensieve veterinaire begeleiding, zoals we wel eens hadden wanneer we naar de Olympische Spelen gingen, hebben we nu niet. Alleen Barbria heeft vanwege de embryotransplantatie veel veterinair bezoek gehad. De hoefsmid heeft een belangrijke taak. Zit een ijzer niet goed of verliest het paard een ijzer dan heb je een probleem, dan is het afgelopen met rijden. Hij komt vaak en bij iets bijzonders is hij bereid te overleggen met de teamhoefsmid. Wij zijn er heel blij mee, want voor hoefproblemen heb je een hele goede hoefsmid nodig. Geen paard zonder hoeven.
Keuze paarden Iedereen weet hoe een goed paard eruit ziet maar dat is niet te koop, dat is veel te duur. Een mooi paard is donkerbruin, heeft vier witte voetjes of helemaal geen
wit, een mooie dikke staart, loopt als een motor en wil het allemaal ook nog doen. Als een paard net niet alles heeft, is het erg moeilijk om een besluit te nemen of je hem zult kopen. Als ze me vragen een groepje paarden te jureren, kan ik ze prima op een rijtje zetten met degene die ik het liefst zou hebben voorop. Maar het kan na een jaar heel goed zijn dat ik het hele spul andersom zet want training maakt ook nog eens veel uit. Jazz en Luxaflex zijn volgens mij potentiële cracks maar heel verschillende paarden. Jazz heeft een gigantisch bewegingsmechanisme, een enorme uitstraling en een mooie maat (1.73 m). Luxaflex is wat klein (1.63 m), en heeft de hals iets laag aangezet. Hij heeft echter drie hele goede gangen, veel talent en mogelijkheden, ook omdat hij tussen de oren heel goed is. Als ik er op zit loopt hij als een grote en ziet niemand dat hij zo klein is. Barbria is 1.64 m, maar als zij loopt is dat ook niet erg meer. Een klein paard is eigenlijk handiger maar het moet er niet als een pony uitzien wanneer je erop zit. Het was in het verleden vaak zo dat paarden die niet de beste bewegingen hadden, niet moeders mooiste waren. Als het tussen de oren goed zat, konden ze in het Nederlandse team komen. Tegenwoordig is een paard dat tussen de oren goed is maar iets mist in beweging niet goed genoeg meer, omdat er meer zijn. Ik reed me met elk paard in het team. Dat is me zo’n 15 jaar gelukt, maar die tijd is voorbij. Ik heb nu goede paarden staan maar of die ook goed genoeg zijn weet ik niet. Wat ras of type betref ben ik gek op de Nederlands gefokte paarden. Als ik zo om me heen kijk ben ik daar heel tevreden over. Ik heb met plezier gereden op de Friese hengst Ryert maar als je de topsport in wilt is dat niet zo makkelijk. Het zou uniek zijn als ik daarmee verscheen op de Olympische Spelen, maar ik denk dat zoiets maar heel moeilijk lukt. Het is een geweldig mooi paard en heeft op een aantal punten heel speciaal veel aanleg. In de tijd dat ik daar op reed heb ik ook heel veel goede reacties gehad.
hebben. Voor ons is dat een prachtige manier om goede paarden te krijgen. Maar je hebt er wel de problemen bij. Die heb ik ook trouwens met Luxaflex, dat is een hengst die niet dekt, die schreeuwt nu en dan moord en brand op concours. Jazz dekt volop maar heeft het hele seizoen alleen maar goed gelopen. Hengsten zijn eerder afgeleid maar ik vind wel mooier. Het is zeker simpeler om een ruin te rijden. Ze zijn betrouwbaarder en stabieler, en de hormonen werken gewoon niet tegen je. Het karakter van een paard is van levensbelang. Maar als je een paard koopt is dat heel moeilijk te beoordelen. Als een paard echt tegenwerkt merk je dat wel wanneer je er één of twee keer op rijdt. Door de training heen, na een periode van prestaties weet je echter pas of ze wel of niet willen werken voor je.
Wedstrijden Ik maak een planning voor het seizoen met de belangrijkste wedstrijd als einddoel. Ik wil een opbouw hebben en niet een keer of acht moeten pieken. Maar als je selectiewedstrijden moet rijden, betekent dat wel dat je in topvorm moet zijn. Die topvorm vasthouden vind ik altijd heel erg moeilijk. Als je eenmaal in het team zit valt de druk wat weg en is het makkelijker om te presteren. Als het moet gebeuren is het voor mij makkelijk om me te concentreren. Als je het paard in zijn basiswerk goed voor elkaar hebt, is dressuursport niet helemaal te vergelijken met bijvoorbeeld military. Dan moet je zorgen dat je conditioneel een zodanige opbouw hebt in je wedstrijdprogramma en training dat je paard op de belangrijkste wedstrijd optimaal in conditie is. De conditie bij een dressuurpaard is niet van dien aard dat het paard absoluut een topconditie moet hebben, maar het moet wel in topvorm zijn. Waar dat precies van afhangt weet ik niet. Ik denk wel dat mijn eigen motivatie als ruiter daar een hele belangrijke rol in speelt. Als het paard goed loopt, als de basis in orde is, en ik zelf koel blijf, dan is het ook veel makkelijker op het moment dat het gebeuren moet.
Geslacht en karakter Het geslacht maakt heel veel uit, een ruin is het meest geschikt. Hengsten hebben een heel speciale uitstraling maar geven ook problemen. Als je een dekhengst hebt die de kost verdient met dekken, laat je hem hengst maar anders zou ik er een ruin van maken. Bij merries heb je grote verschillen, de één is een echte trutmerrie en bij de andere merrie merk je niet dat het een merrie is. Wij hebben hier veel hengsten staan en dat lukt heel goed, omdat we er nu een spermawinstation bij
Wat mij opgevallen is in de dressuurtraining, is de relatief lange tijd dat we galopperen. Daar bouw je een flinke conditie mee op. Vergelijk je dat met de training van een militarypaard, en dan moet je niet op de snelheid letten, dan sta je versteld van de conditie die dat dressuurpaard heeft. Buiten de gewone training hoef je dus niet veel te doen aan krachttraining of uithoudingsvermogen van je paard. Je moet er meer op letten dat het paard het graag blijft doen. Dat is de uitstraling die voor de jury nodig is. Het paard moet
bijscholen, dat je voor jezelf heel precies weet wat je doet. Zodat je niet omdat je zenuwachtig bent, omdat je stress hebt, omdat je overgeconcentreerd bent of te goed wil presteren in de ring, niet naar eigen kunnen presteert.
Losrijden
Ik gebruik bijna geen bandages in de training. De meningen zijn daar nogal verdeeld over, maar ik geef de voorkeur aan peesbeschermers en strijklappen.
het graag doen en het moet lijken alsof het het vanzelf doet. Je hoorde indertijd toen de kür als derde proef erbij kwam, veel ruiters zeggen dat er een rustdag tussen moest. Met als reden dat de paarden het niet aan zouden kunnen. Nou, ik denk dat het meer mentaal voor de ruiters zelf nodig was om niet drie dagen achter elkaar te moeten presteren, dan dat het voor de paarden nodig was wat betreft hun conditie. Die concentratie van tien minuten is voor de ruiter zwaar. Het is een grote kwaliteit van Anky dat zij zich voor 100% kan concentreren van het begin tot het einde van de proef. Dat was voor mij mijn grootste zwakte toen ik net uit de military kwam. Ik zag elk bekend gezicht aan de rand van de ring en je kon me zo vragen om een mop te vertellen. Concentratie heb ik moeten leren. In de dressuur mag je als ruiter niet moe zijn omdat je zo’n krachtsinspanning hebt moeten leveren, maar wel omdat je je super hebt geconcentreerd. Zodat je lijf leeg is van concentratie. Als je alles hebt moeten geven wat je aan kracht in huis hebt, dan heb je iets verkeerd gedaan. Hoe je dat moet doen, moet je leren door concoursen te rijden. Ieder mens is anders, dus iedereen zal het voor zichzelf uit moeten zoeken. Je kunt je er wel in
Tijdens een wedstrijd moet je heel nuchter blijven. Dat is heel belangrijk met losrijden en alles erom heen. Paarden zijn geen machines. Je kunt voorbereiden wat je wilt maar laatst was ik op het losrijterrein heerlijk aan het stappen, er komt een Hackney voorbij denderen en mijn hengst was van de kook. Dan is het aan mij om mijn hoofd koel te houden. Nou jammer het is gebeurd, je moet ervan maken wat er van te maken is, en zijn aandacht weer zien te krijgen zonder boos of nerveus te worden. Dat zijn dingen die je thuis niet kunt leren, dat is concourservaring. Bij het losrijden probeer ik in eerste instantie de controle te krijgen. Als het mogelijk is snij ik even alle oefeningen aan. Lukt dat niet dan heb ik pech gehad. Daar hoef ik het het paard immers niet meer te leren. Als ik het paard goed aan de hulpen heb, dan is dat voldoende want zijn oefeningen is hij heus niet vergeten. Heb je hem er niet doorheen en heb je weerstand dan heb je wel een probleem. Wel heb ik graag nog even gepassageerd en gepiaffeerd voordat ik met de proef begin. En ik rijd graag even rond de ring. Want als mijn paard de ring in komt en het blijkt ergens bang of gespannen voor te zijn dan moet ik daar ook weer mee kunnen omgaan. Als ik daar nerveus van word en de spanning wordt groter omdat ik verkeerd reageer dan zit ik in de ring met de ellende. Nuchter blijven en doorgaan is het devies. Volgende week weer een concours. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, maar toch. Als je op concours gaat, moet je ervoor zorgen dat je alles wat gevraagd wordt thuis ook goed voor elkaar hebt. Dat vertel ik ook altijd aan mijn leerlingen. Als dat niet zo is, ben ik zelf ook nerveus. Dan is het een gok en maak je het jezelf wel heel moeilijk.
Tineke Bartels Geboren in 1951. Opgegroeid in Eindhoven. Mijn vader was naast slager ook springruiter en ik mocht met hem mee. Katholieke Academie voor Lichamelijke Opvoeding, afgestudeerd in 1974. Daarna de instructeurscursus gedaan in Ermelo.
pische paardensportmedaille sinds 1932 (Behaald door Pahud de Mortagnes, goud samengesteld). Ik denk dat er nog nooit een Nederlands team zo blij is geweest of het moet nu goud worden. 1996 Wereldbeker finale, 4e individueel met Barbria 1996, Olympische Spelen Atlanta, 13e individueel met Barbria, zilver met het team
Luxaflex 1984 Olympische Spelen in Los Angeles, 13e individueel met Olympic Duphar Duco 1986 Wereld Kampioenschappen in Toronto, zilver met het team. De eerste Nederlandse medaille in de dressuur, met Olympic Duco 1988 Olympische Spelen in Seoul, met Olympic Duphar Duco 1992 Olympische Spelen in Barcelona, zilver met het team, met Olympic Courage. Het was de eerste Olym-
Luxaflex kan heel groot en elastisch bewegen. Zijn achterhand kan hij heel goed onderbrengen, heel gedragen gaan. Dat is alleen in stand niet te zien. Hij staat in het rechthoeksmodel. De halsaanzet is iets te laag. Als jong paard ging hij te diep en te laag, nu door de piaffe en passage loopt hij veel meer naar boven. Dat is in de training een belangrijk punt geweest.
Imke krijgt nog een paar aanwijzingen van haar trainer Anky van Grunsven tijdens de Nederlandse Kampioenschappen in Nijmegen, in 2000.