SCR 5109
THUIS IN DE JAREN VIJFTIG Beelden uit een generatie moeders
doktoraalskriptie sociologie, Universiteit van Amsterdam Marianne Grunell begeleiding: Hanne Groenendijk en Selma Sevenhuijsen augustus 1982
VOORWOORD
Hoewel ook bij het schrijven van deze skriptie slechts één hand de pen vasthield, zou ze toch niet geschreven zijn, als niet anderen hun steun en medewerking hadden verleend. Hen wil ik op deze wijze bedanken: De tien vrouwen, wier levens in deze skriptie centraal staan, voor haar openhartigheid, belangstelling en gastvrijheid; Mijn twee begeleidsters, die er zorg voor hebben gedragen dat ik dÓÓr bleef gaan en uiteindelijk bijna de skriptie schreef, waar ik een jaar geleden op hoopte; Mijn aanvankelijke onderzoekspartner, voor haar vijf interviews; Vertrouwde studie- en vakgenoten, voor de gedegen wijze waarop zij de eerste onderzoeksopzetten van kommentaar voorzagen; Mijn vriendin, die ondanks het verlies dat zij dit jaar had te dragen, tijd en aandacht vond om haar kwaliteiten, inlevingsvermogen én distantie ook aan mij en mijn skriptie te geven. Aan haar dank ik de eerste ideeën voor de Nabeschouwing; Mijn vriend, die niet alleen mijn dagelijkse zorgen deelde en mijn aUedaagse gezeur trotseerde, maar die bovendien bij stukjes en beetjes de eerste versies zag en mij, met zijn enthousiasme en taalgevoel, de zekerheid gaf dat het gerchrevene de moeite waard was of werd; Tenslotte, de typist voor zijn geduld en prachtige werk; de eigenares van 't machine voor het - gastvrije - gebruik ervan; en een vertrouwd plekje op de Universiteit van Amsterdam voor de geboden faciliteiten. Met deze skriptie sluit ik mijn studie sociologie af. Ik dank mijn ouders voor de aanzet die zij mij daartoe in mijn jeugd hebben gegeven. Aan hen draag ik deze skriptie op.
3
INHOUDSOPGAVE
blz 7
Inleiding
9
Hoofdstuk een, Het Onderzoek
20
Hoofdstuk twee, Biografische Schetsen
34
Hoofdstuk drie, Trouwen
52
Hoofdstuk vier, Seksualiteit
76
Hoofdstuk vijf, Huishouden en Moederschap
10 l
Nabeschouwing
106
Noten
120
Literatuur
126
Bijlagen
5
INLEIDING
"Wet (Gelijke Behandeling) zou 't gezin ondermijnen. Kerk bang voor veelvormige wereld". Onder deze kop schreef de psycholoog Jos Frenken in De Volkskrant van 13 mei 1982 over de achtergronden van het verzet van de kerken tegen het voorontwerp van Wet op de Gelijke Behandeling: deze wet tast het christelijk dogma aan, waarin het gezin als hoeksteen van de samenleving wordt opgevat; relaties van lesbiënnes, homofielen en ongehuwde heteroseksuelen moeten minder 'waard' blijven dan het huwelijk. "Tegen gedwongen heteroseksualiteit" prijkt op de eerste plaats van het eisenprogramma 1982 van de CPN-vrouwen voor de Amsterdamse gemeenteraad. [l] Zo duidelijk kunnen de partijen tegenwoordig tegenover elkaar staan. In deze skriptie keren we terug naar de tijd waarin de 'goddelijke orde' van de kerken nog nauwelijks weersproken en bestreden werd. Na 1945 zijn in Nederland belangrijke bouwstenen gelegd van een bestel, waarin het gezin - de vrouw als huisvrouw en moeder, de man als kostwinner - dé wettelijk bevoordeelde relatievorm was. [2] Parlementair waren de konfessionele partijen de belangrijkste hoedsters van deze normering. Maar zij stonden in die mening niet alleen: álle politieke partijen noemden in haar partijprogramma's van na de oorlog het gezin de hoeksteen van de samer.leving. Typerend voor de stemming na '45 is wellicht dat onder de leuze "Gezinsherstel brengt Volksherstel" de sociale wederopbouw van Nederland ter hand werd genomen. In de jaren direkt na de oorlog werd het natuurlijk bestel van katholiek minister Romme uit de jaren dertig, volgens welk de man de kostwinner van het gezin diende te zijn en de vrouw de verzorging van het gezin tot taak had, het maatschappelijk bestel: de overgrote meerderheid van de Nederlanders richtte haar leven op deze wijze in. Meer dan 80% leefde in gehuwde staat, meer dan 90% van de gehuwde vrouwen werkte niet buitenshuis. Het overheersende levensperspektief van vrouwen en de levensvervulling van de meeste gehuwde vrouwen moet in deze jaren wel het huisvrouw- en moederschap zijn geweest. Na de oorlog werden de als komplementair opgevatte levenstaken van man en vrouw in het huwelijk onder de noemer van 'gelijkwaardigheid' gepresenteerd. In juridische zin kregen in de jaren vijftig gehuwde vrouwen een meer gelijke positie tegenover haar echtgenoten toegekend. Hiermee zou volgens juristen die de regering over dit "sluitstuk" van de emancipatie van de vrouw adviseerden, haar emancipatie voltooid zijn. Over deze tijd vertelt de verzetsstrijdster Joke Folmer in een
7
interview in 1980 in Vrij Nederland: 'Terwijl je toch vijf jaar lang zelfstandig was geweest, je eigen vérstrekkende beslissingen had genomen, verantwoordelijkheid had gedragen voor zoveel andere mensen. Hoe was het mogelijk dat iedereen weer terugviel in dat oude patroon dat vrouwen weer braaf ja en amen zeiden? We waren kennelijk nog niet rijp om wakker te worden. Reken maar dat vrouwen het moeilijk hebben gehad met die aanpassing. Ik was niet de enige. Maar je deed het, je deed je best weer een goede vrouw en moeder te zijn. Het heeft jaren geduurd voor we weer een beetje mens konden zijn en niet alleen vrouw. Ik heb geboft dat ik nog een paar jaar heb kunnen werken. Maar toen ik trouwde, werd ik ontslagen uit overheidsdienst , hoewel ik meer verdiende en een betere baan had dan mijn man. We hebben ons toen veel te veel aangepast.' Het leven van tien vrouwen uit deze generatie, die trouwden, kinderen kregen en opvoedden, alsof dat deel van de opbouw van Nederland vanzelf sprekend op haar schouders rustte, staat in deze skriptie centraal. Hoe kijken zij terug op haar leven, waarin huwelijk en gezin vanzelfspre-· kend thuis hoorden? Welke betekenis, welke konsequenties had dit schijn·baar natuurlijk 'lot' op de loop van haar levens? Toegespitst op de jaren vijftig, kunnen deze vragen opgevat worden als de vraagstelling van deze skriptie. Tien vrouwen vertellen over de betekenis van haar huwelijk, over taboes op seksualiteit in haar jeugd en over de angst voor zwangerschappen die haar beleving van seksualiteit binnen het huwelijk bleven kleuren. We vroegen naar haar dagelijks leven in het huwe.lijk - het huishouden, de kinderen - en naar de arbeidsverdeling met haar echtgenoten. Jn het eerste hoofdstuk belicht ik de achtergrond en geschiedenis van deze vraagstelling, en doe ik verslag van de werkwijze tijdens het onderzoek. Lezeressen en lezers die nieuwsgieriger zijn naar de 'cake' dan naar het recept, kunnen met hoofdstuk twee beginnen. Bij wijze van kennismaking met de tien vrouwen die in deze skriptie een hoofdrol spelen, zijn daar tien biografische schetsen te vinden. In de hoofdstukken drie, vier en vijf worden haar ervaringen met huwelijk, seksualiteit, huis!>,)uden en moederschap in een historische kontext thematisch gepresenteerd. Ik besluit deze skriptie met een nabeschouwing, waarin ik geen samenvatting van de voorgaande hoofd-stukken geef, maar even uit de skriptie stap om erop terug te blikken.
8
HOOFDSTUK
EEN
HET ONDERZOEK
Op de regel dat de vraagstelling één van de grootste problemen van een onderzoek uitmaakt, vormt deze skriptie-x- geen uitzondering. Niet alleen kostte ze voorafgaand aan de interviews veel energie en tijd, in de loop van het onderzoek is de oude vraagstelling zelfs naar de achtergrond geschoven en kregen lijnen uit de interviews voorrang. "Geen -ongebruikelijke gang van zaken bij kwalitatief onderzoek", stelde begeleidster Hanne Groenendijk gerust: het is zelfs gewenst als tijdens het onderzoek blijkt dat de onderzochten onverwachte punten aansnijden of benadrukken, die kruciaal zijn om in dit onderzoek het leven van getrouwde vrouwen in de jaren vijftig te begrijpen. De in de inleiding op de skriptie gegeven omschrijving van de vraagstelling is dan ook een rekonstruktie achteraf van de 'ontdekkingen' tijdens het onderzoek. [l] Naast de geschiedenis van de vraagstelling en haar operationalisering, zal ik in dit hoofdstuk mijn werkwijze tijdens het onderzoek - grotendeels chronologisch - uiteenzetten. Na de vraagstelling behandel ik de werving van de tien vrouwen, de interviews en de subjektiviteit van deze methode van onderzoek, en tenslotte mijn be- en verwerking van het materiaal. De chronologie van dit onderzoek begon echter lang voor de vraag-stelling; daarom ga ik eerst kort in op mijn keuze voor kwalitatief onderzoek in het algemeen en voor dit onderzoek in het byzonder.
Eerste achtergrond Het idee om mijn studie sociologie af te sluiten met een kwalitatief onderzoek bestond bij mij al een aantal jaren. In mijn studiegeschiedenis waren belangstelling voor en bestudering van vaak marxistische maatschappij-analyses in de loop van de tijd verschoven naar interesse in kwalitatieve benaderingen in de sociologie. [2] Een ontwikkeling die minder individueel bleek dan ze mij indertijd V'oorkwarn. Zo schrijft Lutz Niethammer in de inleiclin)S op een ver?:amelbundel over 'de prak-tijk van "Oral History"' in 1980: 'Erst nachdern eine jl.ingcre akademische Generation seit den 60er ]ahren begann, dieses Erbe [bedoeld wordt de *
Ik
een
ben
deze
skriptie,
medestudente
en
begonnen.
in
het Na
kader
hel
daarvan
afnemen
het
van
de
onderzoek interviews
met is
echter besloten om
met gebruikmaking van de vijf interviews van de ander,
twee
plaats
skripties
in
van
één
gezamenlijke
skriptie
te
schrijven.
Daarom gebruik ik in de rest van deze skriptie zo nu en dan de 'wij'-vorm.
9
traditie van arbeidersautobiografieën en een met diepte-interviews en levensgeschiedenissen werkende sociale wetenschap: Niethammer, blz 9] - zunächst meist im Ausland - wiederaufzufinden und sich anzueignen, erst nachdem die sich an makrosoziologischen Deutungsmustern aus den Traditionen Webers und Marx' abgearbeitet hatte, stellte sich die Frage nach der Subjektivität und Lebensgeschichtlichen Konkretion der grossen gesellschaf tlichen Gruppen erneut '. [3] Van funktionele makro-analyses ging mijn belangstelling naar de subjektieve dimensie van geschiedenis: hoe ervaren mensen maatschappelijke mogelijkheden en beperkingen? Hoe interpreteren ze deze relatieve gegevenheden en wat doen ze ermee? Dat werden interessante sociologische vragen. Het tegenwoordig in akademische kringen al weer ouderwets klinkende idee dat "mensen hun eigen geschiedenis maken, maar dat niet uit vrije wil doen", bleef voor mij wel een leidraad bij het beoefenen van kwalitatieve sociologie. [4] Wellicht meer ingegeven door persoonlijke omstandigheden was mijn belangstelling voor èfe .generatie va·n mijn ouders. Wat waren de gedeelde ervaringen van deze generatie arbeid(st)ers met de krisis van de jaren dertig, de oorlog en de wederopbouw, de 'overvloed' van de jaren zestig en de vaak vervroegde verlating van het arbeidsproces door de mannen aan het eind van de jaren zeventig? Bleef de generatie die met niets begon, in haar ervaring ook weer met lege handen achter? Dat de uiteindelijk gekozen onderzoeksgroep uit gehuwde vrouwen met kinderen bestaat en mijn vragen minder globaal zijn geworden, is het gevolg van mijn lidmaatschap van een onderzoeksgroep vrouwenstudies. Tweede achtergrond
In 1979 startte op het Instituut voor de Wetenschap der Politiek aan de Universiteit van Amsterdam de groep "Vrouwen, gezin en verzorgings-· staat in Nederland na 1945"; deze onderzoeksgroep werd mede begeleid door Selma Sevenhuijsen. Na een theoretische en historische inleesfase, is historisch bronnenonderzcek verricht naar opvattingen over taken, houdingen en eigenschappen, die men in de jaren Vijftig aan vrouwen toeen voorschreef. Dit gebeurde door het bestuderen van publikaties van onder meer hulpverleningsinstanties als de Protestantse Stichting voor Verantwoorde Gezinsvorming en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming. [5] Een belangrijke 'opdracht' bij het bronnenonderzoek was, goed in het oog te houden wat de mogelijke konsequenties van over vrouwen gehuldigde opvattingen zouden kunnen zijn voor het dagelijks leven van diezelfde vrouwen. De twee jaar die voor het gehele onderzoek waren uitgetrokken, bleken echter onvoldoende ruimte te bieden aan het voorbereiden en houden van interviews, die bij het uitvoeren van genoemde 'opdracht' wenselijk werden geacht. Met ons onderzoek wilden we dit deel van het 'grote' onderzoek uitwerken. De genoemde inleesfase van het groepsonderzoek mondde onder meer uit in een hypothetische schets van mogelijk tegenstrijdige maatschappelijke ontwikkelingen rond de positie van vrouwen in de jaren vijftig. Omdat deze schets inhoudelijk een aanknopingspunt bood voor ons onderzoek en uiteindelijk deze skriptie, en onze vragenlijst voor de interviews er deels op is gebaseerd, geef ik de belangrijkste stellingen hier kort weer. [6] 10
Hypothetische schets Hoewel het gezin de hoeksteen van de samenleving bleef in partijprogramma's, de overheid aan dit uitgangspunt beleidsmatig vorm gafj mensen overwegend in gezinsverband leefden en de levensvervulling van de overgrote meerderheid der vrouwen op de eerste plaats huwelijk, moeder- en huisvrouwschap betrof, vonden er in de jaren vijftig veranderingen plaats, die wellicht op gespannen voet stonden met deze traditionele 'lotsbestemming' van vrouwen. Bij deze veranderingen dachten we aan de volgende maatschappelijke ontwikkelingen. In en na de Tweede Wereldoorlog bleef in tegenstelling tot in de jaren dertig de vraag naar vrouwelijke arbeidskrachten voortdurend groter dan het aanbod ervan; in 1955 werd het verbod op arbeid door de huwende ambtenares - een regel die het bedrijfsleven voor zijn werkneemsters ook volgde - opgeheven. Gehuwde vrouwen konden nu ook buitenshuis blijven werken. Deze verandering schiep in principe nieuwê mogelijkheden voor gehuwde vrouwen. Ze konden nu in haar huwelijk en gezin een eigen ekonomische inbreng hebben - naast het haar traditioneel toegedachte huishoudelijke werk - en wellicht ontdekten ze hierdoor een tot dan toe onbekende zelfstandigheid. Al direkt na de oorlog ging een kommissie van juristen aan het werk om de 'gelijkwaardigheid' tussen man en vrouw in het huwelijk juridisch vorm te geven. De opvatting van deze kommissie, dat de vrouw "als moeder geen staatsburger tweede klasse" meer mocht zijn, leidde in de jaren vijftig tot enige wetswijzigingen waardoor de positie van de vrouw in het huwelijk juridisch gelijkwaardiger werd aan die van haar echtgenoot. Er werd in dit verband gesproken over "de voltooide emancipatie van de vrouw". Moeder werd meer in de jaren vijftig. Vanuit het maatschappelijk werk maakte men zich ongerust of gehuwde vrouwen wel voldoende waren toegerust om de veranderingen, voortkomend uit de versnelde industrialisatie, en de mogelijke spanningen die dat voor de kostwinners opleverde, in het gezin op te kunnen vangen. Haar rol als huishoudster was niet meer toereikend, moeder moest tevens een partner voor haar echtgenoot en een opvoedster voor haar kinderen worden. Door het kleiner worden en relatief geYsoleerder raken van gezinnen, bijvoorbeeld door verhuizing naar nieuwe industriële vestigingen en de op kerngezinnen gerichte woningbouw, kwam er meer aandacht voor de huwelijksband. Er werden hogere eisen gesteld aan de opvoeding. Met het voorzichtig loslaten van de koppeling tussen voortplanting en seksualiteit werd de vrouw 'ontdekt' als seksueel wezen. De uitbreiding van de markt van nu ook duurzame konsumptiegoederen aan het einde van de jaren vijftig betekende dat moeder als konsumente aan belang won. Deze veranderende levensomstandigheden van vrouwen vormden als het ware de bodem waarop instanties en deskundigen opereerden. De vestiging van de verzorgingsstaat betekende een verankering van de positie van de vrouw als moeder in de sociale en de arbeidswetgeving. Daarnaast werd het moederschap 'ingebed' door een stelsel van voorzieningen. Instanties ter vormgeving en ondersteuning van het moederschap werden van overheidswege financiëel gesteund en verder uitgebouwd. Vrouwen werden als van nature voor het moederschap beschikt geacht. Psychologen en andere 'deskundigen' meenden echter tegelijker-
11
tijd dat ZlJ m haar "natuurlijke lotsbestemming" wel degelijk 'begeleiding' nodig had om als spil van het bedreigde gezin in een snel veranderende wereld te kunnen funktioneren. Het is typisch voor Nederland dat deze 'begeleiding' in verzuilde vorm plaatsvond. 'Moderne' en psycho·analytische opvattingen over het moederschap waaiden wel over uit Amerika, maar vonden hier konkurrentie en tegenwerking van 'traditionele' konfessionele ideeën. Deze kort aangeduide, deels tegenstrijdige ontwikkelingen - in de volgende hoofdstukken komen ze gedetailleerder terug - gaven (gehuwde) vrouwen wellicht nieuwe mogelijkheden en nieuwe verwachtingen, die haaks stonden op traditionele opvattingen over en verwachtingen van haar plaats en taak in het leven. De
Op basis van deze hypothetische schets luidde de vraagstelling voor ons onderzoek en voor deze skriptie of vrouwen in de jaren vijftig tegenstrijdige verwachtingen van en opvattingen over haar 'rol' als moeder, echtgenote en als vrouw op de arbeidsmarkt hebben ervaren. En zoja, hoe zij hiermee zijn omgegaan. Omdat in het groepsonderzoek onder meer hulpverleningsinstanties het konkrete onderzoeksnivo vormden, ging onze inhoudelijke belangstel-· ling voor de skriptie ook daarnaar uit: kwamen genoemde konflikterende verwachtingen Jn de ervaringen van vrouwen met hulpverleningsinstanties tot uiting? Zoja, hoe? Dit deel van ons onderzoek is echter niet goed uit de verf gekomen. Ik zal dit verderop nog toelichten. L'eze tweeledige vraagstellint:z en de hypothetische schets van mogelijk tegenstrijdige ontwikkelingen rond de positie van vrouwen in de jaren vijftig mondden uit ir: een vragenlijst voor de interviews (bijlage 2). De woorden hypothesen of verwachtingen kunnen wellicht verwarring zaaien. We wi.lden geen hypothesen-·toetsend onderzoek doen. De hypothetische schets is een kernachtige samenvatting van de kennis die we over de positie van de vrouwen in de jaren vijftig hadden opgedaan. We wilden ons echter ondanks onze verwachtingen ook per se niet afsluiten voor hetgeen de vrouwen zelf belangrijk vonden om ons over haar levens in die jaren te vertellen. De vragenlijst is daarom opgebouwd van zo open mogelijke formuleringen naar meer gesloten - door de vrouwen te bekornmentariëren -· stellingen. Bovendien werden de veelal kort en eenduidig opgeschreven vragen door ons zo open mogelijk geformuleerd tijdens de interviews; de vragenlijst werd niet strak gevolgd maar fungeerde als een lijst van onderwerpen die in ieder geval aan de orde zouden moeten komen. Ook vroegen we vaak naar voorbeelden. Niet alleen om zo een levendiger verhaal te horen, maar ook als een soort kontrole op algemenere uitspraken. [7] De openheid van de interviews mag er tenslotte uit blijken dat de oorspronkelijke verwachtingen in de uiteindelijke presentatie van de interviews vaak verdrongen zijn door onvermoede lijnen, die uit de tien interviews naar voren kwamen. Terwijl de vragen die voortvloeiden uit de literatuur over de jaren vijftig bij de ge'ï'nterviewden weinig respons opriepen, bleken de open vragen de vrouwen de ruimte te geven te vertellen wat zij belangrijk vonden aan haar leven in die jaren. Ik ben
12
de vrouwen hierin bij de verwerking van het interviewmateriaal gevolgd omdat ik op deze manier wellicht beter in staat was het leven van getrouwde vrouwen in de jaren vijftig te bcl!rijpcn. Het leek me daarom eerlijker en ook verantwoord (zie [ J ]) om de bovenomschreven vraagstelling te vervangen door een ruimere vraagstelling. Zoals ik dat ook in de inleiding schrijf, luidt de vraagstelling_ voor deze skriptie, toegespitst op de jaren vijftig: hoe kijken de tien geinterviewde vrouwen terug op haar leven, waarin huwelijk en gezin vanzelfsprekend thuis hoorden? Welke betekenis, welke konsequenties had dit schijnbaar 'natuurlijk lot' op de loop van haar levens? Centraal in de interviews stonden vragen naar de betekenis van het huwelijk in het leven van de vrouwen, en naar haar verwachtingen daarvan; naar haar ervaringen met seksualiteit in haar jeugd en tijdens haar huwelijk en naar haar mogelijkheden en ervaringen om seksualiteit en voortplanting te scheiden. We vroegen naar haar dagelijks leven in het huwelijk - het huishouden, de kinderen en naar de arbeidsverdeling met haar echtgenoten. Tenslotte gingen v;e in op haar ervaringen met hulp ver leningsinstanties.
Methodologische keuzes Met het idee op zoek te gaan naar gehuwde moeders, die in de jaren '50 ervaringen met hulp ver leningsinstanties hadden opgedaan, volgden we niet alleen een inhoudelijke belangstelling, maar maakten we ook een methodologische keuze. Misschien, zo luidde de overweging, is bij vrouwen die met huwelijksproblemen bij hulpverleningsinstanties kwamen expliciet geworden, wat in de levens van veel andere vrouwen sluimerend bleef. Het idee dat extreme situaties iets duidelijk zouden kunnen maken over een algemeen patroon, ontleen ik aan De Tweede Sekse van Simone de Beauvoir. Zij gebruikte verslagen van psycho-analytische 'cases' om algemene lijnen in het leven van vrouwen te traceren. [8] Elizabeth Wilson, schrijfster van Only halfway to paradise, een studie over vrouwen in de jaren vijftig in Engeland, gaf een ander argument voor deze aanpak. Op een diskussiedag over haar boek in Amsterdam vertelde ze dat de vrouwen die zij had willen interviewen eigenlijk niet veel zin hadden om te praten over dat "rimpelloze tijdperk"; ze liet noodgedwongen het interviewgedeelte van haar onderzoek vallen. [9] Wij zouden daarentegen spreken met vrouwen die in die jaren schokkende ervaringen moeten hebben opgedaan. En inderdaad ontvingen we telefoontjes van vrouwen die graag over de jaren vijftig wilden praten, want "het moest maar eens gezegd"". Op bereidwillige gesprekspartners konden wij rekenen. Deze vrouwen bleken scherpe, gedetailleerde herinneringen aan de jaren vijftig te bewaren, en dat is essentiëel voor een studie als deze. Evenals bij de volgende methodologische keuze gaven we voorrang aan de kwaliteit van de informatie. Een tweede keuze was om binnen de aangelegde kriteria de groep vrouwen zoveel mogelijk naar sociaal milieu, levensbeschouwelijke of religieuze achtergrond en naar regio te variëren. [10] De biografische schetsen geven van die sociale verscheidenheid een indruk. We beoogden zoveel mogelijk verschillende ervaringen te horen. Het ging ons niet om de representativiteit van de vrouwen en haar geschiedenissen, maar om een "zo gevarieerd mogelijk skala van mogelijke houdingen en
13
waarnemingsperspektieven". [J l] Juist de diversiteit, rijkdom aan ervaringen en perspektieven van vrouwen uit uiteenlopende milieus, zou ons aanwl)zmgen moeten geven om de situatie van getrouwde vrouwen in de jaren vijftif! te begrijpen. In hoeverre de ervaringen van deze groep vrouwen verwijzen naar de situatie van meer getrouwde vrouwen in de onderzochte periode kan slechts blijken uit vergelijking met andere, historische en sociologische bronnen. Omgekeerd wordt ons beeld van de positie van getrouwde vrouwen in die tijd juist met deze wijze van onderzoek kwalitatief verdiept. Die subjektieve dimensie van de geschiedenis lijkt me bij uitstek de kwaliteit van dit type onderzoek. De vrouwen
Al voor het koncipiëren van de vragenlijst vroegen we ons af hoe we in kontakt zouden kunnen komen met vrouwen, die aan bovenomschreven kenmerken voldeden. We plaatsten een oproep (bijlage l) in vier vrouwenbladen: Opzij, Serpentine, Libelle en Viva, en in het ledenblad van de NVSH, Sekstant. Het plaatsen van de oproep was, met uitzondering van Libelle, dat nog geen oproeprubriek kent, geen probleem. In omgewerkte vorm -· als brief - is de oproep tenslotte ook in Libelle terecht gekomen. Margriet zag om dezelfde reden als Libelle van plaatsing af, echter zonder ons in dit geval een sluipweg te bieden. Omdat het zes of meer weken tijd neemt voordat een oproep wordt geplaatst, zijn de oproepen in juni 1981 verstuurd en is de laatste oproep (Libelle) 23 oktober 1981 verschenen. We ontvingen naast telefoontjes van hijgerige of anderszins onthand zijnde mannen, van 14 vrouwen een reaktie. Daarnaast hadden we via-via nog kontakt met twee vrouwen. Voor het eerste interview, dat als een proefinterview bedoeld was, hebben we gebruik gemaakt van een via-via-kontakt. Dit interview vonden we achteraf zo sprekend dat we het naast de 'echte' interviews als materiaal hebben gebruikt. Het tweede via--via-kontakt heeft niet tot een interview geleid omdat we op dr,t tijdstip al meer dan voldoende reakties hadden ontvangen en deze vrouw ons wel wilde helpen, maar toch erg opzag tegen een interview waarin veel oude pijn weer zou worden opgerakeld. Gezien de hoeveelheid tijd die voor een skriptie 'staat', is met de begeleidsters afgesproken acht interviews te maken; uiteindelijk zijn het er tien geworden. Uit de veertien reakties die we op onze oproep ontvingen, hebben we er negen, enigszins gespreid over de verschillende bladen, voor f'Fn inter-view uitgekozen. Op onze oproep in Opzij kregen wc geen respons. Serpentine leverde drie reakties op waarvan we er twee verwerkten, Sekstant drie die we alle verwerkten. Van de zeven van Libelle verwerkten we er drie en op de ene van Viva gingen we ook in. Met de keuze van de bladen en het spreiden van de interviews daarover hoopten we de variëteit in respondenten te bereiken. Bij de selektie uit de reakties hebben we gekeken naar levensbeschouwelijke en religieuze achtergrond en sociaal milieu van de vrouwen, en haar woonplaats (regio). Overigens valt op dat we geen enkele reaktie van plattelandsvrouwen ontvingen. Hoewel de vrouwen reageerden op een oproep, waarm nadrukkelijk naar ervaringen met hulpverleningsinstanties m de Jaren '50 werd
11+
gevraagd, bleven veel van onze vragen over hulpverlening in de interviews onbeantwoord. De meeste vrouwen bleken in feite niet aan dit kriterium te voldoen. Sommige vrouwen vertelden dat ze in de jaren vijftig geen hulp durfden vragen, andere hadden zich niet aan de periode gestoord, en voor weer andere bleef het kontakt met hulpverleningsinstellingen beperkt tot het kopen van anti-konceptie, of een enkel teleurstellend bezoek. Tenslotte rest er bij onze manier om via een oproep in kontakt te komen met de onderzoeksgroep nog één vraag: welke vrouwen nemen de moeite om te reageren? Daar valt alleen maar naar te gissen, maar het ligt voor de hand, zoals ik al schreef, dat er vrouwen reageren die graag willen praten. Ook heb ik de indruk dat we reakties kregen van een groep vrouwen die naast de betrokkenheid om in een gesprek tijd en vooral emotionele energie te steken, ook voldoende afstand heeft. Er is mij wel gezegd dat we op moesten passen voor wat we bij onze gesprekspartners met onze vragen zouden oproepen" rv,ijn indruk is dat dit geopperde effekt tijdens de interviews erg meeviel; er bestond bij de vrouwen ook afstand tot de jaren vijftig. Ogen werden wel eens vochtig en ook trilde er wel eens een hand, maar het was duidelijk dat het voor de meesten een 1af gesloten 1 per iade betrof. Al konden dezelfde vraagstukken ook nu nog spelen, ze deden dat toch op een andere manier. Oe interviews Interviews zou ik - in navolging van anderen - willen omschrijven als een dialoog, waarin de één overwegend, en doelgericht vraagt, en de ander overwegend antwoordt. In die zin is een interview een éénzij-· dige relatie, maar dat hoeft geen nadeel te zijn, zoals ik hieronder wil toelichten. [12] Interviews zijn op te vatten als het resultaat van een sociaal proces [13], als "Produkte einer koöperativen Anstrengung, die durch die historischen Perspektiven beider Interviewteilnehmer geformt und organisiert werden". [14] Deze 'dubbele subjektiviteit' maakt interviews tot een byzondere bron. De interviewster is in tegenstelling tot haar kollega-onderzoeksters die met schriftelijke bronnen werken, direkt betrokken bij de produktie van het materiaal. Wat hiervan de betekenis is voor de betrouwbaarheid van de mondelinge bron, daar is men in de 'Oral History'-traditie bepaald niet uit. [15] Het blijft voor mij ook een vraag of er over de invloed van de interviewster in het algemeen zinnige uitspraken te doen zijn. De suggestie van enkele auteurs om in ieder geval goed na te denken en te rapporteren over eigen houding en handelen tijdens het interview wil ik hier dan ook proberen na te volgen, al is 'zelfbegrip' natuurlijk maar tot op zekere hoogte mogelijk. [16] Er wordt over interviewsituaties wel geschreven in termen van een ongelijke verhouding tussen de - akademisch gevormde - interviewster en de - meestal minder gevormde - ge.i"nterviewde. Op basis van mijn - beperkte - ervaringen zou ik die stelling evengoed om kunnen draaien. Ik kom tenslotte interviewen, vragen naar ervaringen waarover de ge"i.nterviewden beschikken en die ze mij /'.ouden kunnen vertellen. En dat deden ze maar al te ~raa?,, althans dat is mijn ci12en indruk. Ook deze ervaring staat enigszins haaks op idcc(~n waarin de wederzijdse, 15
niet-hiërarchische kommunikatie tussen ge'i"nterviewde en interviewster wordt benadrukt: de interviewster zou ook iets terug moeten geven. [17] Ik denk echter dat in dit soort opvattingen voorbij wordt gegaan aan de genoegens van het vertellen. Een ge'ï'nteresseerd oor voor verhalen die de naaste omgeving misschien grotendeels al kent, of - heel belangrijk juist niet mag horen, kan op zich al een plezierige ervaring zijn. [18] Met het voorgaande wil ik overigens niet zeggen dat de ge.i'nterviewden niet ook iets van de interviewster wilden weten. Onze houding tijdens het interview kan, denk ik, omschreven worden als open. Dat we vriendelijk waren, spreekt vanzelf; belangrijker lijkt me dat we probeerden onze gespekspartners te accepteren, met haar mee te denken en mee te voelen. [19] Er wordt in de literatuur nogal eens de term 'neutraal' gebruikt om de open interviewhouding te omschrijven. [20] Dat lijkt me op z'n minst een ongelukkige formulering. Onze houding zou ik eerder willen typeren als supportief, belangstellend, als een reagerende, werkelijke gesprekspartner, die even vriendelijk "wat vreseliijk" roept als zonder bedreigend te klinken vraagt "dat begrijp ik niet, hoe zat het dan daarmee?" [21] Al met al geen byzondere houding, wel een opstelling die, zo hoop ik, de ge.fnterviewde in haar waarde laat, accepteert om zodoende een authentiek zelfportret te krijgen. Veldwerk, zo schrijft de socioloog Ten Have, stelt eigenlijk dezelfde eisen als een gewone relatie: je in de ander inleven, de ander ruimte geven, en de opvattingen van de ander respekteren. Dat je als interviewer je zelfexpressie binnen de perken probeert te houden, noemt hij het enige verschilpunt. [22] De sfeer tijdens de interviews was vriendelijk, en al snel vertrouwd; ook de intiemere vragen riepen nauwelijks problemen op. Als interviewster voelde ik echter juist bij deze vragen het meest de spanning tussen diskretie en iets precies willen weten. Op dit punt heb ik zo nu en dan genoegen genomen met een half woord, in de hoop het goed begrepen te hebben. Geen enkele vrouw ging in op onze suggestie dat de intieme vragen ook onbeantwoord mochten blijven. Tijdens de interviews heb ik ook vaak antwoorden samengevat, om te horen of ik het goed begrepen had alvorens weer verder te vragen. De samenvattingen gaf ik, zonder te 'papegaaien', zoveel mogelijk in de woorden van de ge'i'nterviewde, zodat er zo min mogelijk waardering van mijn kant insloop. Natuurlijk lukte dat niet altijd; ik herinner me dat ik eenmaal het voorgaande samenvatte met het woord 'taboe'. De ge'fnterviewde antwoordde: "Ja, precies, dat was het", terwijl dat woord niet eerder was gevallen". Ook merkte ik tijdens het interviewen dat vragen ongewild normerend uit kunnen werken. Zo kreeg ik de indruk dat onze vraag of de vrouwen "over opvoeding lazen?" opgevat werd als een voorschrift. Ze verontschuldigden zich dat ze niet of weinig hadden gelezen. Door deze vraag naar achter te halen, hoefde dit mogelijk normerend effekt de andere antwoorden niet meer te be°ï'nvloeden. Onze gesprekken duurden gemiddeld vier uur; sommige twee, andere zeven uur. Als de gesprekken langer dan vier uur duurden, maakte ik een afspraak voor een tweede gesprek. Mijn indruk is dat dit vooral nodig is voor de interviewster; goed luisteren blijkt inspannender dan vertellen. De gesprekken vonden, op een half interview na, onder vier ogen, en op twee interviews na, bij de gefoterviewden thuis plaats. Ze werden op cassette opgenomen en later bijna volledig uitgetypt. In
16
totaal omvatten de tien interviews iets minder dan 300 pagina's tekst (op At+ met regelafstand 1). Met deze haast technische opmerkingen sluit ik de paragraaf af over mijn houding tijdens en mijn indrukken van de interviewsituatie, om over te gaan tot een bespreking van 'de subjektiviteit' van de belangrijkste producenten van het interviewmateriaal, de ge'i"nterviewden. Herinneren Met de tien vrouwen praten over haar verleden betekent deze vrouwen te laten herinneren. En zoals het geheugen geen passief registratieapparaat is, gebeurt herinneren ook niet passief, maar aktief. [23] Herinneren is in de eerste plaats een proces van selektie- en betekenisgeving: "Man kann sich nur dann an etwas erinneren, wenn man den Erlebten eine Bedeutung einmisst." [24] Met andere woorden, objektieve herinneringen bestaan niet, ze zijn per definitie subjektief en als zodanig zullen we herinneringen ook moeten accepteren. [25] "There is no such thing as pure memory, uncontaminated by later interpolation, or untouched by the passage of time." [26] Als we herinneren opvatten als een betekenis-toekennend rekonstruktieproces, is de volgende vraag: verloopt dit proces willekeurig of zijn er lijnen in te onderkennen? Waarom wordt, met andere woorden, aan bepaalde ervaringen en gebeurtenissen wel en aan andere juist geen betekenis gegeven en waarom juist deze betekenis en geen andere? De gelezen auteurs delen de mening dat herinneren in ieder geval systematisch ver loopt. Maar de lijnen waarlangs zij de systematiek van het herinneren traceren blijven globaal. Alle auteurs verwijzen naar persoonlijke ervaringen en maatschappelijke invloeden in de tussenliggende periode. [27] "Man erzählt in Hinblick auf seine momentane, persönliche Situation und auf die zeitgenössischen gesellschaftlichen Umstände." [28] Ook de door ons ge'i"nterviewde vrouwen kijken terug vanuit het nu, haar huidige situatie. Ervaringen in de jaren vijftig worden verteld door vrouwen die in de jaren tachtig leven; toen zouden ze het misschien niet, in ieder geval anders hebben verteld. De ge.i'nterviewde vrouwen kijken terug naar de jaren vijf tig met een bepaald perspektief, een bepaalde blik waarmee zij ervaringen en gebeurtenissen uit die tijd op een bepaalde manier. geselekteerd en gewaardeerd hebben. Eigenlijk precies zoals de interviewster, of willekeurig welke andere histor ikus of socioloog. [29] Behoort het tot de taak van de laatsten om hun perspektief zo goed mogelijk te expliciteren, het lijkt me dat we het perspektief van de tien geYnterviewde vrouwen, zonder wie het materiaal van deze skriptie niet tot stand had kunnen komen, als zodanig moeten waarderen en respekteren. Wenden we ons tenslotte naar het laatste onderdeel van het onderzoek dat beschreven moet worden: de eenzame arbeid van selekteren, interpreteren en schrijven.
17
Selektie en interpretatie De onderzoekster is tijdens het interview niet alleen (handelende) parti.j en daarmee medeproducente van het materia<:tl. Evenals haar kollega 1s die met schriftelijke bronnen werken, komt haar invloed terug bij de selektie en interpretatie van het rnateriaal. Dit proces blijft in veel (kwalitatief) onderzoek helaas vaak een zwarte doos. [30] Ook mij kost het moeite om het deksel van die doos te lichten. Het is in dit onderzoek niet moeilijk te zien dat de delen van de vragenlijst korresponderen met de verschillende hoofdstukken van deze skriptie. Alleen het laatste deel over hulpverlening is verwerkt in de andere hoofdstukken. Mijn eerste 'ingreep' in het materiaal was het verknippen van een kopie van de transkripties tot vier delen; ik groepeerde van elk interview uitspraken over jeugd, huwelijk, seksualiteit, en huishouden en moederschap bijeen. (In de interviews liepen de thema's natuurlijk meer door elkaar dan de vragenlijst suggereert; het ene verhaal roept het andere op). Overlappingen tekende ik aan en niet direkt plaatsbare vragen, bijvoorbeeld over 'voltooide emancipatie', hield ik apart. Per thema heb ik de tien interviews opnieuw nauwkeurig gelezen, terwijl ik overeenkomsten en verschillen en in het oog springende onderwerpen noteerde. Eerder al had ik op basis van de vijf interviews die ik zelf had afgenomen, belangrijke lijnen opgeschreven. Deze 'lijstjes' vormden een ruggesteun bij en kapstok voor het schrijven van wat ik de 'interviewpresentatie' noemde, de neerslag van de interviews. De bijna 300 bladzijden transkripties waren 'teruggebracht' tot vijftig pagina's tekst, inklusief de tien biografische schetsen. Omdat ik dit werk alleen deed, is de kontroleerbaarheid ervan gering. Ik geloof echter dat als een ander met dezelfde vragen een selektie (en samenvattingen) zou hebben gemaakt, de resultaten daarvan waarschijnlijk wel anders, maar op geen enkel punt volkomen tegengesteld aan de mijne zouden zijn geworden. Toen dit werk geklaard was - een schrijfperiode van een week of drie, waarin ik werkelijk niets anders zag en wilde zien dan de transkripties van de interviews - heb ik me verdiept in historische en andere mijns inziens relevante literatuur over aspekten van het leven van vrouwen in de jaren vijftig. Mijn idee dat ervaringen van deze byzondere groep vrouwen iets duidelijk konden maken over het leven van getrouwde vrouwen in het algemeen in die tijd, werd in deze maanden van literatuurverwerking een ware kwelgeest. Mijn aloude probleem was de literatuur de baas te blijven, vast te houden aan mîfn onderzoeksvragen en het overzicht niet te ver.liezen. Het was voor mij een nieuw probleem om uitgaand van de ervaringen van de tien vrouwen aanknopingspunten te vinden in de literatuur, die veelal op andere abstraktienivo's is geschreven. Voor een deel moet dit verschil overbrugd worden door het kombinatie- en abstraktievermogen van de onderzoekster, voor een deel bestaan er werkelijk geen aanknopingspunten. Dit proces van wikken en wegen en van beslissen vereist van de onderzoekster geduld en enig zelfvertrouwen, kwaliteiten die mij in de periode van literatuurverwerking nogal eens in de steek lieten. Ik schakelde in deze onderzoeksfase in ieder geval 'terug' op een minder pretentieuze gedachte: de literatuur zou de levensgeschiedenis-
18
sen, ervaringen van de geYnterviewde vrouwen begrijpelijk moeten maken. Ik wilde tenminste vasthouden aan het idee dat 'mensen hun eigen geschiedenis maken, maar dat ook vrouwen dat niet doen uit vrije wil'; de maatschappelijke voorwaarden die mensen zowel beperken als nieuwe mogelijkheden geven, vormen voor mij een 'noodzakelijke' aanvulling op de ervaringen van de tien vrouwen. Hoewel minder pretentieus bleek deze 'inbraak' in de reeds bestaande interviewpresentatie voor mij nog een geweldige tour de force. Achteraf lijkt me dat ik door de vergelijking met de historische en sociologische literatuur op een groot aantal punten toch op het spoor ben gekomen van algemenere patronen in het leven van getrouwde vrouwen in de jaren vijf tig; patronen die door de vertelde ervaringen van de tien vrouwen een nieuwe dimensie hebben gekregen. En dat was de opdracht van deze skriptie.
19
HOOFDSTUK TWEE
BIOGRAFISCHE
SCHETSEN
Als kennismaking met de vrouwen wier levens centraal staan in deze skriptie, volgen in dit hoofdstuk tien biografische schetsen. De schetsen zijn geanonimiseerd, namen heb ik verzonnen. In de volgende hoofdstukken zullen uitspraken van de ge"i"nterviewde vrouwen thematisch worden gepresenteerd. Binnen die thema's worden biografische lijnen gevolgd, maar ook afgebroken. Dit inleidende hoofdstuk is bedoeld om de biografische éénheid in het leven van de vrouwen niet te ver liezen, al ligt de nadruk in deze biografieën op haar jeugd en ouderlijk milieu. Kortheidshalve heb ik - overigens alleen in dît hoofdstuk - uitspraken samengevat.
Josje Andriessen Josje Andriessen is in 1923 in Nijmegen geboren. Bij haar huwelijk in 1950 verhuisde ze met haar echtgenoot naar een plaats in de buurt van Nijmegen. Daar hebben ze samen een zaak opgebouwd: hij op bezoek bij klanten, zij in de winkel. Ze kregen drie kinderen, twee jongens en een meisje (in 1951, '53 en '59). Over haar jeugd vertelt Josje Andriessen: 'Ik kom uit een groot gezin, ik was de jongste van zeven kinderen, dus er was thuis altijd wel wat te beleven. Ja, het was een gezellige jeugd, we konden het allemaal goed met elkaar vinden. Er was geen weelde in die tijd, maar ach, iedereen was arm, dus je zag het niet. Achteraf denk je weleens, hoe hebben ze het allemaal gedaan, al thans m'n moeder. Zij zorgde overal voor, ze had echt de leiding thuis; wat ze zei gebeurde; ze was redelijk dominant. M'n vader was boekbinder, hij gaf zijn salaris thuis af en leefde verder eigenlijk als een zieltje zonder zorgen. Hij was bepaald geen domme man, stak van alles op uit de boeken die hij bond. Er werd thuis ook altijd over politiek gepraat en hij las De Volkskrant. Hij hield ook erg van leren; wij mochten thuis allemaal doorleren. Er is er geenèen naar de fabriek gegaan, en er is er maar eentj~ naar de Huishoudschool gegaan. Zoals dat vroeger in veel gezinnen ging, moest er eentje in het
20
huishouden komen. Mijn moeder heeft eigenlijk ook nooit een beroep geleerd; ze is bij haar thuis ook altijd in de huishouding geweest. De jongens gingen wel naar de HBS, de meisjes naar de MULO. Bij ons werd er niet zo aan gedacht om verder te studeren, de jongens moesten later de kost verdienen. Ik ben na de MULO als enige van de meisjes nog naar de kweekschool gegaan, maar na twee en een half jaar, het was in '42 of '43, ben ik eraf gegaan. Ik vond het niet leuk meer. Toen heb ik een baantje op kantoor gezocht, de opleiding gaan doen, steno, typen, boekhouden. Verschillende baantjes gehad, en uiteindelijk bij een overheidsdienst terecht gekomen, tot m'n trouwen. Bij ons thuis waren ze erg katholiek. Ik herinner me nog van m'n kindsheid dat je in de meimaand 's avonds op je knieën het rozenhoedje bad, dat we als schoolkinderen elke ochtend naar de kerk gingen en toen ook één keer per maand te biechten gingen. Zo zijn we eigenlijk ook getrouwd, mét die opvoeding. Bij mijn man waren ze nog strenger als bij ons, vooral op seksueel gebied. Maar ook bij ons was wat de kerk zei, waar. "De H H Heestelijken", zeiden wij kinderen altijd, die hadden het voor het zeggen. Gelukkig met m'n keuze waren ze thuis niet, maar dat waren ze bijna bij geenéen. We hadden natuurlijk geen problemen met het geloof of zo. Ja, zoiets kwam helemaal niet ter sprake. Ik werkte bij de overheid en daar was een protestantse jongen die best gek met me was, weleens een kadeetje gaf, we gingen ook weleens samen uit, maar verder niet. Hij was protestant, ik katholiek, dat deed je gewoon niet. Je was katholiek, je stemde KVP, je wist niet beter. Wij zijn nooit ergens lid van geweest, hoor. Dat deed iedereen. Ja, want de rooien,de Partij van de Arbeid, dat waren voor ons de rooien, daar had je minachting voor, het arbeidersvolk. Was je ergens zelf ook, maar zij gedroegen zich toch anders en daar pasten wij niet bij. Bij ons in de straat woonden ook protestanten, maar daar bemoeide je je ook niet mee, dat was wederzijds. Als ik je vertel dat ik bij die overheidsdienst het enige niet-protestantse meisje was, al mijn chefs en kollega's waren protestant. Hadden ze een protestants meisje kunnen krijgen, dan was die voor mij gegaan, hoor. Dat was vroeger zo, de betere banen waren voor de protestanten.' Anno 1981 heeft Josje Andriessen sinds enige jaren alleen de leiding over de zaak, die in de loop van de jaren zestig een steeds bloeiender bestaan kende. Haar man is wegens overspannenheid enige jaren thuis. Haar jongste zoon werkt in de zaak, de oudste zoon is na grote konflikten een paar jaar geleden uit de zaak gezet. Beide zoons hebben een beroepsopleiding gevolgd, haar dochter studeert.
Anneke Boonstra
Anneke Boonstra is in 1919 in Indië geboren. In 1931 keerden haar ouders met de twee dochters naar Holland terug. Anneke is in 1947, nadat haar aanstaande zijn studie had afgemaakt, getrouwd. In 1948 kwam hun eerste kind, en met tussenpozen van anderhalf, twee jaar, volgden er
21
nog vier en een miskraam. Haar man werkte als industriëel ingenieur bij verschillende grote bedrijven. Het grootste deel van hun huwelijksleven woonden ze in een stad, later in een dorp in Brabant. Anneke heeft zelf een opleiding voor analiste gedaan. Na haar huwelijk heeft ze niet meer buitenshuis in haar beroep gewerkt. Wel was ze aktief in de Nederlandse Vereniging voor Huisvrouwen, in de NVSH en in de provinciale en plaatselijke politiek. Over haar jeugd vertelt ze: 'Mijn vader was bij de spoorwegen in Indië, hij legde spoorbanen en bruggen aan; daar hield hij toezicht op. Mijn moeder was onderwijzeres. Buitenshuis heeft ze na haar huwelijk niet meer gewerkt; toen we op een afgelegen post zaten, heeft ze mijn broers wel wat rekenen en taal geleerd, want daar was geen school. Mijn moeder was een persoonlijkheid, geen onderworpen type. Mijn vader was een meegaand iemand, een beetje zorgelijk. Hij kon bijvoorbeeld nachtenlang zitten rekenen dat het geld voor rente en aflossing er niet was. Dan zat hij diep in de put. En dan ging mijn moeder rekenen en dan was het er wel. In mijn herinnering had mijn moeder dezelfde rol als ik; in allerlei beslissingen had zij vaak een beslissende stem. Midden in de krisis kwamen we terug in Holland. Na de MULO heb ik de HBS gedaan. Mijn broers hadden veel geld gekost, omdat ze in gastgezinnen in Holland waren geweest. Ik wilde wel graag studeren, maar dat lukte gewoon niet, het geld was er niet. De kortste en goedkoopste opleiding die er was, was voor analiste. Ik heb het diploma wel gehaald, maar ik weet er nu niets meer van. Ik heb het ook nooit met plezier gedaan. Wij waren van huis uit nederlands hervormd. In Indië waren we bij een gereformeerde zendingspost, dus strenger dan we gewend waren. Maar ja, dat waren de enige Hollanders en als groep was je natuurlijk toch vrij nauw verbonden met elkaar en de kerkdienst was het ontmoetingspunt. In de middelbare schooltijd ben ik remonstrants geworden - dat is een vrijzinnige kant - door een vriendinnetje wat dat was. Vooral de verdraagzaamheid in de remonstrantse overtuiging trok mij nogal aan, dat vond ik erg belangrijk. Bij mijn man waren ze dat ook. Mijn schoonvader was ook PvdA; daar kwam in de oor log Het Parool. Bij ons thuis lazen we gewoon het streekblad. Na de oorlog moeten we CHU of PvdA hebben gestemd, dat weet ik niet meer precies. Mijn man heeft door de oorlog zijn studie op moeten geven; na de oorlog kon hij die pas afmaken. Hij wilde vreselijk graag snel trouwen, maar hij was nog aan het studeren. Toen heb ik gezegd, laten we trouwen als je klaar bent met je studie, wetende dat er anders toch niet zoveel van terecht zou komen. Dus ik heb hem wat dat betreft wel een beetje onder druk gezet, wat mijn schoonouders helemaal niet aardig vonden van mij. Ik heb hem wel zoveel mogelijk geholpen als ik kon met zijn afstudeerwerk, dat was dan typen en zo. Hij had een onbekommerd leven; bij hem thuis waren er altijd dienstbodes. En geld, dat interesseert hem nog steeds niet. Alles schikte zich daar naar de heer des huizes. Nou, dat ligt bepaald niet in mijn aard.' Tegenwoordig zijn de rollen een beetje omgedraaid. Terwijl Anneke nu voor de politiek meer de deur uit is dan hij - "ik ben nu aan het inhalen"-, doet haar gepensioneerde man het huishouden, althans hij kookt en doet de boodschappen. De meeste kinderen studeren en hebben het huis ver la ten.
22
Marie van Broekhoven
Marie van Broekhoven is in 1926 in Hengelo geboren, en daar woont ze nog steeds met haar echtgenoot. Geboren in een arbeidersgezin, "moest" ze op zeventienjarige leeftijd trouwen met haar dan negentienjarige man, die uit een "hoger" Haags ambtenarenmilieu kwam. Hij moest zijn voorgenomen studie opgeven en werkte, als hij niet werkloos was, als geschoold arbeider bij verschillende bedrijven en op verschillende plaatsen. De eerste jaren van hun huwelijk zag ze weinig van hem; in de oorlog was hij wegens sabotage door de Duitsers gevangen genomen; na de oorlog trok hij eerst met het Engelse leger mee en nam daarna vrijwillig dienst in het Nederlandse leger. Marie heeft noch voor, noch tijdens haar huwelijk buitenshuis gewerkt. Ze werd moeder van zeven kinderen: in 1944, '47, '50, '51, '52, '59 en '60. Vóór de laatste twee kinderen had ze twee miskramen en één buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Over haar korte jeugd vertelt ze: 'Ik kom uit een arbeidersgezin, mijn vader was kelner, en mijn moeder was huisvrouw. Ik geloof niet dat z,,ij buitenshuis gewerkt heeft, ze kwam uit een gezin van vijftien kinderen, en heeft haar moeder altijd geholpen in de huishouding. De meisjes waren toen niet zo voornaam als de jongens, die wel wat van haar moeder moesten leren. Zij waren katholiek, maar als heel jong meisje moest mijn moeder er al niks van hebben. Mijn vader was hervormd. Dat was voor haar geen probleem. Bij ons thuis werd er niks meer aan gedaan. Ik ging naar de openbare school. De dominee mocht wel over huis komen, maar de pastoor werkte ze er zo snel mogelijk uit. En iedereen was hier katholiek. Mijn vader was links georiënteerd, ik geloof niet dat hij lid was van de SDAP, maar hij las wel Het Volk, en hij bracht die krant ook wel rond. Daar hielp ik hem mee, na schooltijd. We gingen ook naar l Mei-vieringen, dat hebben mijn kinderen ook allemaal gehad, want je gaat hierin door. Mijn man niet, die gaat meer de roze kant op. Vroeger was hij AR, net als zijn ouders. Ik heb wel een gelukkige jeugd gehad, ik was de eerste, en pas na zes jaar kwam mijn broertje erbij. Ik was tien toen er nog een broertje bij kwam. Ik werd erg ver .vend met speelgoed; ik kreeg bijvoorbeeld een autoped, wat in die tijd toch wel een verschrikkelijke luxe was. Maar na de geboorte van de derde is mijn moeder erg ziek geworden. Dan kwam mijn vader om twaalf uur vlug van zijn werk thuis, dat wij wat te eten kregen. Ja, ik stond in die tijd al met mijn vader te wassen op het wasbord. Dat moest wel, want zij lag in het ziekenhuis en er moest toch wat gedaan worden. Na de lagere school bleef ik ook thuis, je wist niet anders, want leren dat was alleen maar bij de intellektuelen; dat was iets van de textielbaronnen en de dokterskinderen. Anderen gingen de textielfabrieken in, en ik bleef thuis. Toen ik moest trouwen, vonden ze dat heel verschrikkelijk erg. Ik had helemaal geen belang bij hem, ik wilde met mijn vriendinnen uit, maar hij bleef maar achter me aan lopen. En op een gegeven moment blijf je daar toch hangen, en je bent eigenlijk wel zo dom dat je eigenlijk niet weet wat er gebeurt. Dat kan ik echt zeggen. En ja, het was ook gelijk mis. Ja, en wat is het dan, trouwen, want die schande willen de ouders niet hebben. Middels was ik bijna achttien en had ik anderhalf jaar met hem omgegaan. Maar toen kreeg je natuurlijk dat die ouders dat hadden gezien als een vriendinnetje, en dat was er toch niet bij, trouwen,
23
want hun zoon, die moest studeren, hadden zijn broers ook gedaan. Dat paste niet bij hun zoon. En toen werd er gezegd dat hij moest zeggen dat dat kind niet van hem was, maar dat kon helemaal niet, want ik was nog nooit met iemand anders op stap geweest. Toen heeft hij dat toch niet gedaan, en zijn we getrouwd. Ik was eerst biJ mijn moeder in huis, maar later moest ik naar zijn ouders toe. Maar bij hun thuis was ik de werkster, het was een gezin van twaalf personen, en ik moest het hele huls poetsen, terwijl ik ook al twee kleine kinderen had. Mijn tweede is geboren toen mijn man al een paar maanden in Indië zat. Negen maanden voordat hij terugkwam uit Indië, ben ik toen weer naar huls gevlucht. Toen hij terug kwam, hij had een ziekte opgelopen, ben ik eigenlijk weer onder dwang met hem in een half af gebouwd huis getrokken. Je móest hem wel terugnemen, want je had geen geld. D'r was nog geen Sociale Dienst. Als het me nu was overkomen, want toen was ik al heel vaak teleurgesteld, dan had ik gezegd, ik red me alleen wel met die beide kinderen, je zoekt het maar uit.' Momenteel leeft Marie van Broekhoven alleen met haar man, die veertien jaar geleden is afgekeurd. De kinderen zijn de deur uit, op kamers of getrouwd. Ze heeft een zwaar leven achter de rug, zowel door de vele ziektes als door het leven met deze man. Met hem, zegt ze, kan ze nog steeds niet praten. Ze heeft "veel slaag" van hem gehad. Sinds hij in de A.A. [Anonieme Alcoholisten] is, probeert hij zichzelf te veranderen. Ze doet veel in de VIDO, heeft VOS-kursussen gevolgd. Met hulp van het maatschappelijk werk proberen ze samen in het reine te komen, maar moeilijk heeft ze het er nog steeds mee.
An Nieuwenhuis An Nieuwenhuis is in 1923 in Amsterdam geboren, en daar leeft ze nog steeds. Ze trouwde in 1945, enkele maanden na de oorlog; tijdens de oorlog was dat niet mogelijk geweest omdat haar man dat als halfjood verboden was. Ze sloten een papieren huwelijk; haar man kon een baan bij het Engelse leger in (West) Duitsland krijgen, en de huwelijkse staat verhoogde zijn salaris. Qok toen zij in 1947 hun eerste kmd, een zoon, kreeg, bleef hij tot haar teleurstelling daar werken. In '48 accepteerde hij een baan bij een bedrijf in Amsterdam, waar hij een bescheiden karrière maakte. Hij had een hogere middelbare schoolopleiding. An zelf volgde nog een hogere beroepsopleiding, de "kweekschool" voor onderwijzeres. Ze werkte zowel voor als tijdens haar huwelijk buitenshuis. Bij de komst van haar tweede kind in 1953 en haar derde in '55, twee meisjes, hield zij enige jaren op met buitenshuis te werken. Over haar jeugd vertelt ze: 'Ik had vrij oude ouders, die hadden aanvankelijk een kind en dat kind is gestorven toen het dertien was. Toen liep mijn moeder al tegen de veertig en toen besloten ze om alsnog een kind te nemen, zo mogelijk twee. Ik ben de oudste van die twee, daarna is er nog een broertje gekomen. Dat was voor die ouders eigenlijk toch een tweede gezinsleven. En daar hebben wij als kinderen heel erg het positieve van ervaren. Ze waren ongeloofijk lief met ons, een heel
harmonieus iets. Er is verschrikkelijk goed voor ons gezorgd. In deze tijd zou je zeggen, ze cijferden zich helernaéil weg voor die kinderen. 't Cezin draaide om die kinderen, rnaar toch in positieve zin. Ik heb nog het gevoel van geborgenheid daar van overgehouden, het gevoel van gezellig bij de kachel en thee met een theelichtje en noem maar op. Mijn vader was stukadoor, mijn moeder had geen beroep, dat had haast geen enkele vrouw in die tijd. Ze was huisvrouw; voor haar huwelijk was ze dienstmeisje. Ze waren vrijdenkers, mijn vader was ook aktief in de vakbeweging. Hij was een goed spreker, overtuigend, met zo'n grijze kuif en dan stond ie daar en dat vond ik als kind mooi. Door die overtuiging stonden mijn ouders overal een beetje buiten, niet buiten hun eigen kring, maar toch wel een ander huisgezin dan bij alle mogelijke vriendinnetjes. Ze zouden bijvoorbeeld goed in deze tijd gepast hebben; veel individueler en veel bewuster levend. En alle mogelijke konventies, die iedereen blindelings navolgde, daar werd bij ons niet aan gedaan. Ik weet we!, bij ons lagen er altijd en eeuwig overal kranten over de vloer, De Dageraad, Het Volk, De Tribune, het blaadje van de NMB [Neo-Malthusiaanse Bond], enzovoorts. Mijn moeder werkte ook als ze het vuil vond, en als het dan een mooie dag was en ze ging liever naar het zwembad, dan stelde ze dat een dag uit. En dat was vroeger toch heel gek, vooral in de buurt waar ik woonde, waar een heel grote sociale kontrole was toch eigenlijk. Het was gewoon een wedloop wie 's maandags het eerste de was had hangen. Maar mijn moeder werd door d'r bereidwilligheid en hulpvaardigheid wel geaccepteerd in de straat. Aanvankelijk was mijn vader niet zo gelukkig met mijn aanstaande. Maar ik denk dat dat te maken heeft met het feit dat geen enkele man voor mij goed genoeg zou zijn geweest. Mijn vader zag in mij echt iets heel bijzonders. Ik kon alles wel een beetje goed; ik was als kind wel een pienter geval, ja, ik had wel wat. Daar was m'ijn vader bijzonder gevoelig voor; hij plaatste me ook wel op een voetstuk hoor. Als kind voelde ik dat wel aan en vond het ook naar. Na de bevrijding hebben mijn man en ik een groot aantal verkiezingen CPN gestemd. Later zag ik dat het toch niet werd wat ik gedacht had en toen de PSP bestonu, zijn we PSP gaan stemmen en dat doen we nog steeds.' Ze heeft nu vier jaar het rijk alleen met haar man; de kinderen studeren of hebben gestudeerd en zijn de deur uit. Drie jaar geleden is ze afgekeurd, suikerziekte. Ze bleef echter onderwijs geven: "zalig mensen iets leren", aan volwassenen ditmaal. Sinds de kinderen het huis uit zijn, heeft ze meer tijd voor haar hobbies: schilderen en lezen. "Nu ben ik aan de beurt om dingen te doen die ik leuk vind." Haar man is sinds twee jaar thuis, na een operatie afgekeurd. Hij is nog zoekende in dit andere leven een nieuwe draai te vinden.
25
Hillie Oud Hîllie Oud is in 1923 in een stad in Limburg geboren. In die provincie leeft ze nog steeds. Ze trouwde in 1948. In 1949, '50 en '5 l kreeg ze haar eerste drie kinderen; de laatste twee zijn van '54 en '62. Haar man leerde ze op de universiteit kennen, waar hij eerst een taal studeerde en later promoveerde en doceerde. Zelf hield Hillie bij haar trouwen op met studeren. Haar studie, bedoeld om "op nivo te leren konverseren", had haar doel bereikt: een huwelijk. Noch voor, noch tijdens haar huwelijk heeft ze buitenshuis gewerkt. Over haar jeugd vertelt ze: 'Ik ben een nakomertje. Mijn twee zussen hebben nog hard mee moeten sjouwen in het pension van mijn moeder. Ik hoefde dat niet meer; in mijn tijd was er genoeg geld. Ik had dan ook kunnen worden wat ik wou, maar bij alles wat ik wou worden, werd gezegd: "je gaat toch trouwen". Ik ging dus niet naar een gymnasium, wat ik wel kon, maar naar een Middelbare Meisjesschool, een kostschool voor meisjes, die zouden trouwen met mannen van stand, dus alles leren wat bij het huishouden hoort, maar ook leren hoe je je kinderen kon helpen met huiswerk, en leren hoe je een goede kameraad moest zijn voor je man. Ik ben tot mijn huwelijk in opleiding geweest om een goede vrouw en moeder te worden. Daar was alles op afgestemd. Er is aan mijn opleiding ook evenveel geld besteed als die van mijn broer, die een heel hoge funktie heeft. Na de MMS ging ik naar eer franse kostschool, vervolgens naar een opleiding voor lerares koken - door de oorlog niet afgemaakt, want je ging toch trouwen - en toen naar de universiteit, theologie en engels gestudeerd. Ik ging naar de universiteit om ook gesprekken op nivo te kunnen voeren, en misschien zou ik daar wel een jongen aan de haak slaan, want mijn moeder vond mij een goede partij. Mijn moeder was een zeer intelligente vrouw, ze bestierde het hele hotel en ze kookte ontzettend goed, heel kreatief. Maar mijn moeder was ook erg katholiek; ze was bijvoorbeeld tegen de NSB omdat de bisschop het zei .. , eigenlijk had ze geen eigen mening. Hoe druk ze het ook had, 's morgens vroeg ging ze 2Jtijd naar de kerk. We hadden in het hotel een rijtje kranten - mijn vader las ze altijd achter elkaar - maar dat was haar eigenlijk een doorn in het oog; van haar mocht je alleen de katholieke Maasbode lezen. Mijn vader was niet zo, hij was onderwijzer, maar door een ziekte al jong afgekeurd. Ik had heel veel chance op de universiteit, maar ik zocht een heel schuw type uit. Die jongen zat te verpieteren op z'n kamer, had al in een psychiatrische inrichting gezeten, zelf moordneigingen, dus die zou ik weleens even helpen. Veertien dagen voor we trouwden - het was al afgeroepen in de kerk, de bruidsjurk hing al klaar - durf de hij niet meer, was ie weggelopen. En in plaats dat ik boos was over z'n rare brief je - "slordig" stond erop, mijn kast was slordig - maakte ik me zorgen dat hij zich van kant had gemaakt.' Met de man die ze dacht te redden, heeft Hillie Oud meer dan twintig vreselijke huwelijksjaren achter de rug. Zijn problemen kon ze niet oplossen; ze keerden zich ook tegen haar. Jaren achtereen bezocht ze verschillende soorten geestelijke en maatschappelijke hulpverlening; de problemen werden echter steeds groter. Eind jaren zestig deed ze een eerste scheidingspoging; haar man werkte tegen. Eind jaren zeventig,
26
na invoering van de nieuwe echtscheidingswetgeving, lukte het haar een scheiding uitgesproken te krijgen. Dan heeft ze eindelijk de rust om haar oude belangstelling te volgen; ze studeert en is aktief in de vrouwenbeweging. Ze woont samen met haar twee jongste kinderen, twee meisjes.
Nel Peters Nel Peters is in 1926 in Den Haag geboren, een stad waar ze haar hele leven heeft doorgebracht. Ze trouwde - "een motje" - in 1949. Haar man werkte - "twaalf ambachten, dertien ongelukken" - voornamelijk als geschoold arbeider in de industrie. Zij bleef· na haar huwelijk thuis. Drie maanden werkte ze als werkster buitenshuis. Ze moest stoppen, omdat er bij haar een ernstige ziekte werd ontdekt, waar ze langdurig voor behandeld is. Ze was negen keer zwanger en werd acht keer moeder. Haar zeven kinderen zagen in 1950, '52, '54, '57, '58, '60 en '62 het licht. Eén te vroeg geboren kindje leefde enkele dagen. Over haar jeugd vertelt Nel Peters: 'Ik kwam uit een gezin van acht kinderen, eigenlijk tien, maar twee zijn er overleden. Wat ik uit mijn jeugd verschrikkelijk vond, dat waren de ruzies. De grote narigheid was het gebrek aan geld. Mijn vader was altijd weg. Hij was 's nachts bakker, maar verder was hij altijd op stap voor de katholieke bond, die hij ook heeft helpen oprichten hier. En verder was hij altijd bezig met muziek. Mijn rnoeder was wat je nu noemt, een geëmancipeerde, zelfstandige vrouw, maar dat werd haar niet in dank afgenomen. Mijn vader remde haar daarin. De opvoeding kwam helemaal bij mijn moeder terecht, en die kon er niet tegenop. Wat wij ook vroegen, wat wij ook wilden, het geld was er niet. En dan zei mijn moeder altijd tegen mijn vader, jij hebt het wel. Ze wist niet hoeveel hij verdiende, dus hij kon net zo goed geen geld hebben, maar dan gaf ze hem de schuld. Soms nam ze dan best wel eens een vaas van de schoorsteen en gooide die aan diggelen. Ze kon er niet tegenop; ze had zelf een groot gezin, maar ze moest ook nog voor hun ouders opbrengen. Het kon amper, maar het moest aJlemaal. Ze reageerde dat misschien af met een fikse ruzie; wij kinderen werden ook weleens geslagen. Je merkte aan de nonnen op school verschrikkelijk goed of je uit een middenstands- of gewoon uit een arbeidersgezin kwam. Ik droeg best wel een vermaakte jurk van mijn zuster en gestopte kousen. Nou, dat bekeken ze dan goed, terwijl mijn moeder best zorgde dat alles netjes in orde was. Na de zevende klas van de lagere school kwam ik op verschillende ateliers, rnaar de leukste tijd heb ik gehad op de ponsafdeling van een overheidsbedrijf. We hadden een ontzettend leuke zaal met meisjes. Het werk was een routine, maar je kon tevens praten, dus dat vond ik niet zo'n malheur. Mijn ouders waren dus verschrikkelijk katholiek. Wij kinderen gingen naar de katholieke school, moesten naar de kerk. Ik geloof niet dat ik er ooit over geprakkizeerd heb, ik ga maar niet, want dat was natuurlijk reuze zondig. Bij ons thuis deden ze niet van dat lange bidden, zoals bij
27
mijn schoonouders; wij lazen ook meer [het stedelijke dagblad] en De Volkskrant. En De Beatrijs en De Illustratie kwamen bij ons thuis. We stemden ook katholiek, je was zondig als je dat niet deed, zo verkondigden ze op de preekstoel, dus je was verplicht op de KVP te stemmen. D'r zat altijd met dat biechten en ter kommunie gaan een verschrikkelijke dwang achter. Dus toen ik moest trouwen in '49, had ik het lef niet om het thuis te zeggen, zelfs niet tegen mijn biechtvader. Mijn man was net terug uit Indonesië. Daar was hij twee jaar en acht maanden geweest. Mijn man heeft het toen tegen mijn ouders gezegd dat we moesten trouwen. Nou, hij moest direkt benen maken. Het was wel zoiets afschuwelijks, ik zal het m'n leven niet meer vergeten. Eerst al die weken van angst, en die avond schold m'n vader mij uit voor huichelaarster en mijn moeder zei, dat ze me wel kon vermoorden. Ik moest eruit. Maar de andere dag waren ze helemaal omgedraaid. Ze waren naar de kapelaan gegaan, en die had gezegd, Onze Lieve Heer heeft Maria Magdalena ook haar zonden vergeven. îoen was het zo v1ug mogelijk trouwen.' Twee dagen na de huwelijksvoltrekking kreeg Nel een miskraam. In 1981 heeft Nel Peters nog drie kinderen thuis. Ze vertelt dat ze diep in de put heeft gezeten en er nog steeds niet helemaal bovenop is gekomen. Terwijl de kinderen "het huis uit druppelden", viel er voor haar opeens een groot gat. Ze is nog zoekende 'die leegte' te vullen. Als vrijwilligster zit ze in verschillende besturen en kommissies en neemt ze deel aan telefonische hulpverlening. Met haar man en gezin is ze nog steeds heel gelukkig, al vliegt de routine, waar ze echt niet tegen kan, haar zo nu en dan aan.
Hanna Schaper
Hanna Schaper is in 1928 geboren en heeft het grootste deel van haar jeugd in Leiden doorgebracht. In 1953 trouwde ze - "wij wilden beslist een eigen woonruimte, anders zat je met kinderen gelijk in de zorgen" ·· en verhuisde met haar bruidegom, een meester in de rechten naar Drenthe, waar hij bij de overheid werkte. Eind jaren vijftig accepteerde hij een hoge post in het bedrijfsleven, waardoor ze naar het Westen verhuisden. De eerste tien jaren woonden ze in Den Haag - "mijn eenzaamste jaren" ·· en later in Zeist. In haar eerste vijf huwelijksjaren werd ze viermaal moeder. Na een miskraam volgden er begin jaren zestig nog twee kinderen In haar huwelijk werkte Hanna Schaper niet meer buitenshuis. Over haar jeugd vertelt ze: 'Ik heb als jong kind, ik was eigenlijk een nakomertje, een erg gelukkige jeugd gehad, erg veel warmte en liefde. Maar mijn moeder kon soms wel een erg opstandige bui hebben, en dat begreep ik toen nog niet, dan was je alleen maar bang. Later heb ik haar beter begrepen, ze zat weggedrukt in het huis met haar vier kinderen. En daar kon ze erg verbitterd over zijn. Als wij dan door de week ons huiswerk zaten te maken, en vader, die onderwijzer was, zat te korri-geren, moest zij een hele berg kousen stoppen. Dan werd ze weleens driftig en smeet dan de kousen door de kamer. Ze wou eigenlijk veel liever wat anders. Ze was voor haar huwelijk onderwijzeres. Daarin herken ik veel van mezelf. 28
Over mijn jeugd herinner ik me toch wel met genoegen die avonden dat we thuis zaten en dan ontzettend zaten te lezen. Het hele gezin las, altijd zaten we te lezen. Wij kinderen lazen van alles door elkaar, leenden we uit de bibliotheek. Voor tijdschriften hadden we geen geld, we lazen samen met anderen twee dagbladen, De Standaard en De Kerkbode. Wij waren dus goed gereformeerd. Mijn vader zat ook in het christelijk onderwijs. Hij was wat zwaar op de hand. Mijn moeder was vrolijk gereformeerd, gezellig gereformeerd. Niet zo tobberig. Daar kon ze ook erg bitter tegen zijn, tegen de benauwenis van de kerk. Maar ik ben nooit naar de kerk gedreven; als je niet wilde, dan hoefde je n.iet. Maar er werd niet serieus over nagedacht, het dobberde gewoon mee in je leven. Ik volgde natuurlijk christelijk onderwijs. Na de MULO heb ik op een lyceum gezeten, maar dat heb ik door de oorlog niet afgemaakt. Wij kinderen zijn allemaal wel dankbaar dat we die opleiding gekregen hebben, want daardoor heb ik nu weer mogelijkheden, maar prettig hebben we het daar niet gehad. Ik dacht in die tijd ook dat iedereen naar zo'n school ging. Mijn ambities lagen eigenlijk op een heel ander vlak, ik was dolgraag in de verpleging gegaan, maar mijn moeder was er fel op tegen. Ze paaide me steeds, maak nou eerst die school af, dan kun je altijd nog zien. Maar is was al verslingerd aan mijn man, dus toen hoefde ik niet veel meer te zien. Ik wilde wat verdienen, want er was een erge druk van mijn schoonfamilie dat ik geld moest hebben voor een goed gevulde linnenkast. Ik ben toen maar naar kantoor gegaan, wat kantoordiploma's gehaald. Wij hadden het ook voor de oorlog bepaald niet ruirn. Met dat dure onderwijs tilden mijn ouders eigenlijk erg over zichzelf heen. Mijn moeder had daardoor veel geldzorgen. Het was twee keer in de week vlees, en één ei voor zes personen. Maar als je me nu vraagt, heb je daaronder geleden, dan zeg ik nee, je wist niet beter. Ik zat natuurlijk in de gereformeerde jeugdvereniging, mijn man ook. Daar draafde ik heen, dat vond ik prachtig. En we stemden AR, dat ligt voor de hand.' Hanna Schaper is nu twee jaar weduwe; ze woont met haar twee jongste dochters samen. Ze studeert en beleeft daar genoegen aan. In de tien jaar daarvoor moet ze door een hel zijn gegaan met haar man, die in de loop der jaren steeds meer verschijnselen van vervroegde dementie ging vertonen zonder dat artsen onderkenden dat ze met een ziekte, laat staan met een ongeneeslijke ziekte te maken hadden. Vaak dacht ze "ik ben gek, het ligt aan mij"; ze kende haar man niet meer. Toen hij ook nog ontslagen vverd, en thuis nog iets probeerde, stortte haar wereld volkomen in; ze raakte aan de drank en hun prachtige villa moet veel weg hebben gehad van een gekkenhuis. Uiteindelijk werd haar man opgenomen in een verpleegtehuis, waar hij twee jaar later is over-leden. Ook Hanna vond daar eindelijk een deskundige die niet alleen naar haar wilde luisteren, maar daarnaast de tijd nam om haar uit te leggen aan welke ziekte haar man leed.
29
Wies Schouten Wies Schouten ls in 1928 in Amsterdam geboren, een stad waar haar leven zich nog steeds afspeelt. Ze trouwde in 1947 - "een moetje" met een losarbeider, die na twee jaar huwelijk zijn "oude gewoonte" van drinken weer opnam. "Ellende en armoede"; in de jaren vijftig scheidde ze, en trouwde "dito met een sterretje" opnieuw met een man die de fles niet met rust kon laten. In 197/t scheidde ze ook van hem. Ze werd moeder van vijf kinderen, in 1947, '50, '52, '57 en 161. De laatste twee kinderen zijn uit haar tweede huwelijk. Uitgezonderd de eerste jaren van haar eerste huwelijk werkte ze buitenshuis als serveerster en verkoopster; de laatste jaren in de verpleging, deels pro deo , "zalig was dat". De jeugd van Wies is allesbehalve harmonieus verlopen. Tot haar achtste leefde ze bij haar - gescheiden - vader. Toen hij stierf kwam ze in het nieuwe gezin van haar moeder, dat reeds zes kinderen telde. Toen Wies dertien was, stierf ook haar moeder, en kwam Wies in een weeshuis. Over die 'traumatische' jeugd vertelt ze: 'Mijn vader was effektenhandelaar, dus tot mijn achtste ben ik grootgebracht met kindermeisjes en zo. MlJn vader had me ook nooit verteld aat nlJ gescheiden was; hij zei, dat sterretje daarboven is je moeder. Maar toen stond er opeens een levens-· grote vrouw voor m'n snufferd, die vertelde me even, "ik ben je moeder". Ik zeg, "nee mevrouw, dat sterretje is mijn moeder". Tot mijn dertiende, godzijdank maar vijf jaar, heb ik bij, nou ja een moeder was het niet voor mij, heb ik bij de vrouw geleefd. Meer slaag dan eten, ik was brood-en-broodjesmager. Mijn moeder is zo van de rijkdom in de armoede gestapt. Dat gezin van negen personen - ieder jaar kwam er weer een kind bij - leefde van zestien en een halve gulden steun in de week. Hij had geen werk, zat de godganselijke dag op z'n duivenplatje. Mijn moeder werkte van 's ochtend zeven tot 's avonds zeven bij joodse mensen voor een rijksdaalder. Met m'n achtste, ·- mijn oudste zuster werkte al - moest ik het huishouden doen, en op dat hok met kinderen passen. Ik ben niet meer naar school geweest. Kwam de schoolopziender - het klinkt alJemaal erg ongeloofwaardig, maar het is waar ~ moest ik juts met schoenen en al in bed. En dan was het, ze is ziek. Dan moest ik weer naar de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst voor bloed. Ik had bloedarmoede, en toen zou ik naar buiten gaan, naar een kinderkolonie, waar ik ontzettend dankbaar voor was, was ik uit dat gezin weg, en toen overleed godzijdank mijn moeder. Ik was net Assepoester toen ik in dat weeshuis kwam, het was net een paleis voor mij, een bed onder me met lakens erop". Toen ben ik een maand naar school gegaan en het jaar erop moest ik naar de zesde klas, waar ik misschien een half jaar gezeten heb, want je moest in dat weeshuis natuurlijk werken. En in dat katholieke weeshuis was het alsmaar bidden, ook nog. Dus een schoolopleiding, breuken kan ik nog niet, tot de derde klas heb ik wel goed kunnen leren, ik was de beste van de klas, maar verder." Maar ik heb mezelf ontwikke id door veel te puzzelen. Je moest daar een maand in de keuken werken, dan een maand de slaapkamers doen, allemaal met het handje hoor, met die grote boen-klossen. Dan een maand de kapel, de naaikamer - schoenen poetsen en knoopjes aanzetten dan weer naar de linnenkamer. En dan werd je
30
uitbesteed aan mensen met een beetje geld, die een dienstbode zochten. Dat was echt uitbuiten van die meisjes. Ik heb er nog "roomse knieën" van overgehouden. Dan kreeg je een tientje per maand en je was de sloof van het gezin. Je at in de keuken, en dan kreeg je het eerste sneetje brood dat lekker droog was en het eerste opgerolde plakje kaas. Alles werd gekontroleerd. Toen ik straf kreeg, omdat ik met mijn zuster naar de kermis was geweest - je had nooit wat, je ging nooit uit, je had geen geld -, ben ik uit het weeshuis gevlucht. Heb ik een dag-·en-nachtbetrekking gezocht.' Wies Schouten is nu tien jaar afgekeurd: "algehele slijtage". Ze noemt zichzelf een eenmansganger, "ik ben een beetje wantrouwend geworden naar de mensen". Ze heeft haar kinderen, de markt en soms een uitje naar het strand. Maar zo nu en dan komen de muren op haar af, dan zou ze weleens een vriend voor de avonden - "tot tien uur, de rest hoeft niet" - willen hebben.
Nettie Verhaar Nettie Verhaar, geboren in 1919 in het kopje van Noord Holland, bracht haar jeugd en leven tot op dit moment door in een stad in deze provincie. Daar leerde zij ook haar man kennen, met wie zij in 1943 in het huwelijk trad. Hij was geschoold arbeider en werkte tot zijn pensioen in dezelfde fabriek. In 194-5 kreeg ze een dochter. Bij dit kind bleef het, tot haar spijt; haar baarmoeder moest al snel worden verwijderd na de geboorte van haar eersteling. Eind jaren vijftig ging zij uit nood - haar man kreeg een auto-ongeluk, zodat ze opeens een "bom duiten" nodig hadden - weer buitenshuis werken, in een winkel, later op kantoor. Over haar jeugd vertelt Nettie Verhaar: 'Ik was wel een lekkere vlinder. Ik speelde erg veel, ik had veel vriendinnen, ja, ik had geen moeilijke of nare jeugd. Ik was de negende in een gezin van tien kinderen. Mijn vader was architekt en mijn moeder had geen beroep, die had een groot gezin. Voor haar huwelijk werkte ze ook in de huishouding. Ze waren bi_i ons gereformeerd, maar met die splitsing na de oorlog zijn ze meegegaan. Toen waren we hervormd, dus de jongste kinderen zijn meer hervormd, al hield je toch wel die gereformeerde achtergrond; op zondag mocht je niet handwerken en door de week mocht je weer niet lezen, dat mocht alleen op zondag. Verder alles christelijk, scholen, padvinderij. Zondag lag altijd je pepermunt, zakdoek en kerkegeld klaar, daar werd verder niet over gepraat. Bidden en danken, bijbel lezen aan tafel, daar was je mee opgegroeid, dus dat vond je niks bijzonders. Wij lazen De Standaard, Het Schouwvenster, De Spiegel en Het Kleine Schouwvenster voor ons kinderen. Ik ben zelf na de MULO naar de Modevakschool gegaan. Toen raakte ik bevriend met mijn man, en die werkte in een fabriek. En dat vond ik doodeng, al die machines, dus ben ik thuis 's gaan praten, dat ik niet wilde naaien. Toen ben ik in de verpleging gegaan. Ik dacht, dat is prachtig, als je een paar kinderen hebt, dan kun je er dat naast doen. Want ik moest later mijn eigen brood verdienen, dat idee heb ik altijd gehad. Ik heb dat een jaar gedaan, en toen zijn we getrouwd. Waarom we getrouwd zijn, weet ik eigenlijk nog niet. Gewoon, we gingen een paar jaar
31
met elkaar, en dan praat je eens over trouwen. Maar hoe dat allemaal beslist is, weet ik eigenlijk niet, op een gegeven moment was er een datum besteld. We hadden toevallig geen moeite met woonruimte, we konden boven mijn ouders komen; twee kamers en een keuken hadden we, niet krap. Mijn man was ook hervormd, dus dat was geen punt. En het is een zeer aardige man, zeer voorkomend, zal je altijd in je jas helpen, altijd een bloemetje meebrengen. Hij was een arbeider, dus hij hoorde bij de arbeiderspartij, en zo voelde ik het dan ook. Ik dacht, ik ben nou een arbeidersgezin, daar hoor je nu bij. Klaar. Die partij deed toen ook veel voor je. Mijn ouders stemden CHU.' Nettie Verhaar werkt momenteel nog steeds, want zegt ze, "op die manier hou ik mijn huwelijk in stand". Ze doet het werk ook met plezier, evenals de vele clubs die zij en haar inmiddels gepensioneerde man volgen. Al snel in haar huwelijk, eigenlijk al tijdens de eerste huwelijksnacht, werd haar duidelijk, dat haar man op z'n minst kontaktgestoord was. Haar toenaderingspogingen, vooral de seksuele, werden meestal afgewezen. De schuld bij zichzelf zoekend, kwam ze ten einde raad in 1960 bij protestantse hulpverlening voor huwelijksmoeilijkheden terecht. In de jaren daarvoor hield ze zich op de been met peppillen en slaappillen. Het door de hulpverleenster gegeven advies om te scheiden, wilde ze niet volgen. Voor ze haar andere advies, om er dan maar een vriend bij te nemen, durfde te volgen, heeft ze nog tien jaar nodig. Hoewel ze zich nog steeds niet met de situatie verzoend heeft, is ze sindsdien opgebloeid, zo vertelt ze.
Erna van Zuil en Erna van Zuilen is in 1923 in Rotterdam geboren, een stad waar ze tot een paar jaar terug heeft gewoond. Ze trouwde in 1':1) l - "we hebben drie jaar naar woonruimte moeten zoeken" - met een huisarts. Ze werkte tijdens haar huwelijk in zijn praktijk; vóór haar huwelijk was ze onderwij-zeres. Bij de geboorte van hun dochter in .1953 hield ze enige jaren op met het werk in zijn praktijk. Tot haar spijt bleef het bij dit kind; Erna kreeg twee miskramen. Over haar jeugd vertelt Erna van Zuilen: 'Ik was de jongste, drie broers had ik, dus eigenlijk vier vaders. Maar ik heb een heerlijke jeugd gehad. Prima, met al die krisisjaren en de spanningen natuurlijk, want dat is ook nooit uitgebleven. Maar toch een harmonieus huisgezin; ik heb een zeer goede positieve opvoeding gehad, waar ik erg dankbaar voor ben. Dat breng je door naar de volgende generatie, dat is erg belangrijk. Ik kom uit de gegoede middenstand. Mijn vader had een eigen bedrijf. Mijn moeder is in huis gebleven, traditioneel. Ze was de oudste thuis, haar jongere zusters hebben allemaal opleidingen gehad, maar zij is voor het huishouden gebleven, een supervisietaak over de meiden in die tijd. In haar huwelijk deed ze naast het huishouden ook wel sociaal werk natuurlijk, maar dat hing ze nooit aan de grote klok. We hadden nog personeel, en die hielp ze dan. Het was een moeilijke tijd. Maar daar werd niet over gepraat.
32
Het was nog de ouderwetse opvoeding. Iedereen was wel verplicht te helpen in het huishouden, mijn vader en broers ook. Om de beurt af wassen 's avonds, en 's zondagsmorgens moesten de jongens de bedden opmaken en dan deed mijn moeder de wastafel. Ik ben vrijzinnig protestants opgevoed, helemaal vrij liberaal, zonder dogma's. Mijn moeder was zeer vrij, mijn vader had een gereformeerde achtergrond. Ik ging naar een openbare school, maar dan wel een les catechisatie na. Mijn ouders moesten niets van het katholicisme hebben. Er werd bij ons wel dagelijks aan tafel gebeden, en in de oorlogstijd was de vrijzinnig christelijke jongerenbond gewoon een zegen voor mij. Daardoor heb ik die oorlog eigenlijk zalig doorgebracht. We hadden allerlei leuke dingen, helemaal niet zo kwezelig hoor. Er was een leuke saamhorigheid. Thuis lazen we de NRC voor de handel en een streekblad voor algemene dingen. En politiek, dat was de VVD. In de oorlogstijd heb ik bij de eerste liberale verbinding, ·ondergronds, gezeten. Maar dat is niet te vergelijken met die snuiter van nu [Wiegel] hoor. Nou zou ik er echt niet meer op stemmen. Mijn man en zijn ouders waren bij een religieuze sekte, dus totaal anders. Ik mocht wel met hem trouwen, omdat ik vrij ben opgevoed en ik mijn eigen verantwoordelijkheid had. En ze vonden hem ook een positieve vent. We hadden wel dezelfde levensvisie, dat wel. Ik heb die godsdienst ook een aantal jaren gevolgd. Daar stonden mijn ouders niet achter. En dat kan ik mij ook levendig voorstellen, want het was een bron van ellende; het zijn de zwarte bladzijden van mijn leven, gewoon waar.' Op deze "bron van ellende" wil ze tijdens het interview niet dieper ingaan. Dat het haar bijna tot een scheiding heeft gebracht, wordt wel duidelijk. Na een aantal jaren hebben zij en haar man met dit geloof "genokt". Erna van Zuilen woont anno 1981 alleen met haar man, die zijn praktijk als arts nog niet heeft opgegeven. Zelf is ze negen jaar geleden overgestapt naar de boekwinkel; "ik hou zo van lezen". Vijf jaar geleden moest ze daar "helaas" mee ophouden, omdat ze naar een stad in Brabant zijn verhuisd. Ze heeft in ret kader van de VIDO praatgroepen gevolgd en gegeven, maar na een aantal jaren was ze "er doorheen gegroeid": "ik liep te hard van stapel voor Brabant". Ze is nu aktief in een zangvereniging, en bezoekt, "ook weer typisch vrouwelijk" zieke of depressieve oudere mensen, met wie ze in aanraking kwam via de zangvereniging.
33
liOOFDSTUK DRIE
TROUWEN '"Ja, die witte jurk, daar moest je allemaal toch één keer in geparadeerd hebben"
In welk milieu de vrouwen ook opgroeiden, trouwen was voor allen al even vanzelfsprekend als het voor de generatie van haar moeders en grootmoeders was geweest. En die betekenis zou het huwelijk ook voor de meeste vrouwen in de jaren zestig nog blijven houden. [l] Niet getwijfeld Als we haar de vraag voor leggen of ze al van jongsafaan wilde trouwen, vertrouwt Nel Peters ons toe: 'Ja, ik geloof zelfs dat ik enorm bang ben geweest dat ik over zou schieten. Je had in die tijd, ik weet niet hoe dat kwam, maar elk meisje kreeg een jongen. En hoe eerder je er maar bij was, hoe beter dat maar was, want je ging trouwen en je kreeg kinderen. Ik heb daar niet aan getwijfeld, niet over geprakkizeerd zelfs dat dat anders zou lopen. Ik heb best weleens, dat ik 's morgens wakker werd, en dan gedroomd had dat ik nooit geen man zou krijgen. Alsof ik hard moest lopen om een man te krijgen, want dat hoorde er helemaal in thuis in dat patroon. En zo was ook de voorlichting die ik kreeg van ouders en ook de kerk, die gaf je dat mee. Het was toch allemaal heel erg mooi als dat zo liep. (.") Wat zou je eigenlijk met het leven hebben moeten doen. Ik kan me voorstellen dat ik misschien gedacht zou hebben van je bent nergens meer, je kan je eigen niet waar maken.' Haar droom had ook de droom kunnen zijn van Hillie Oud, Josje Andriessen of Hanna Schaper. Ervaringen van de dag hebben echter ook hun niet mis te verstane betekenis; ook wat vanzelf spreekt, hoeft niet vanzelf tot stand te komen. Hillie Oud herinnert zich haar 'grondige socialisatie tot goede moeder en vrouw': '( ... ), want op die kostschool kregen we iedere dag na de studie en na de kerk een half uur of nog langer, iedere dag, hoe je je hoorde te gedragen als een getrouwde vrouw van een man van stand.' De meeste vrouwen kunnen zich zulke uitgesproken 'boodschappen' niet herinneren; zij verwijzen naar een algemeen patroon van vanzelfsprekendheid om haar handelen te motiveren. An Nieuwenhuis: 'Nou nee, ik heb nooit aangenomen dat ik niet zou trouwen, laat ik het zo zeggen. Maar ik was er niet speciaal op gefixeerd, nee. Dat hoorde er gewoon bij. Zoals je op een gegeven moment ongesteld werd, ging Je ook op een gegeven moment trouwen en kreeg je ook kinderen.' Anneke Boonstra: 'Ja, dat is zoiets, je wordt opgevoed in een bepaald patroon, je speelgoed, alles richt zich erop. Je weet niet anders, je weet niet beter. (.") Ja, het is eigenlijk een vanzelfsprekendheid. In
mijn tijd was het nog een vanzelfsprekendheid dat je trouwde en kinderen kreeg.' Josje Andriessen: 'Ja, dat was gewoon, als je een bepaalde leeftijd had, dan ontmoette je weleens een vriendje. Tja, wij hebben even wat tegenslag gehad door de oorlog. Daarom was ik later dan doorsnee. (.") En dan wil je trouwen. Ja, overblijven wilde je niet, hè, want dat was vroeger zo. Dat hoorde zo, dat hoorde erbij; huisje, boompje, beestje.' Nettie Verhaar: 'Dat weet ik eigenlijk ook niet. Ik geloof dat dat voor een meisje geen probleem was, je had altijd het idee, nou je trouwt wel. En als dat niet gebeurde, dan werd je een oude vrijster, en dat hoopte je dan maar niet.' Hanna Schaper: 'Ja, natuurlijk, dat was toch in alle spelletjes zo, van nou dan ga ik trouwen, men leefde lang en gelukkig. Dat was voor ieder meisje .. , ja, je dacht wel aan een beroep daarvóór. Dat bracht natuurlijk mee dat je ouders had, dat je die opleiding meekreeg, dus je ging ook wel over een beroep denken, maar trouwen, dat was toch je uiteindelijke bestemming. Dat was de bestemming van de vrouw. (".) Ja, in die witte jurk, daar moest je allemaal toch één keer in geparadeerd hebben.' Zoals de krisis van de jaren twintig en dertig tot gevolg had dat veel mensen in Nederland hun huwelijk uitstelden, maakte de bezettingstijd dat mensen, als het tenminste niet 'moest', wachtten met trouwen. Na de oorlog kende Nederland niet alleen een echtscheidingsgolf, maar tevens een huwelijks- en (ook bul tenechtelijke) geboortengolf. [2] In de loop van de jaren vijftig kroop het huwelijkscijfer langzaam op naar een na-oorlogs hoogtepunt; in 1947 was ongeveer 85% van de dertig- tot vijftigjarigen getrouwd, in 1960 gold dat voor meer dan 90%. [3] Het aantal echtscheidingen lag in hetzelfde jaar op een na-oorlogs dieptepunt. Hoe de meningen onder Nederlanders in 1965 ook uitéén liepen over bijvoorbeeld het gebruik van voorbehoedmiddelen, onder gereformeerden of buitenkerkelijken vond een even grote groep het huwelijk 'een begerenswaardige levensstaat'. [4] En nog in 1968, als al zoveel traditionele heilige huisjes ter diskussie staan, wenst zo'n 95% van de jongeren nog steeds te trouwen. [5] De resultaten van de uitgebreide enquête, waar dit gegeven aan is ontleend, doen de gynekoloog Kloosterman in de inleiding opmerken dat "Het algemene patroon in onze samenleving ( ... ) nog steeds (is), dat een man en een vrouw samen het huwelijk sluiten dat hen levenslang tezamen bindt en waarbinnen zij een gelukkige, ook sexuele verhouding trachten te bewerkstelligen. Hierbij komt dan tevens nog de gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid voor het vormen van een gezin met de, in die gemeenschap verwekte, kinderen.' [6] Het 'hier geschetste ideaal' werd door de meerderheid der Nederlanders onderschreven, konkludeerde Kloosterman. Juist dit 'algemene patroon' werd in de loop van de jaren zeventig ter diskussie gesteld. Voor het eerst spraken minder jongeren de wens uit te willen trouwen. En meende in 1965 nog 60% der Neder !anders dat gehuwden gelukkiger zijn dan ongehuwden, in 197 5 deelde nog maar 34% die mening. [7] Andere relatievormen werden ge'i"ntroduceerd, en als in het begin van de jaren tachtig wordt gekonstateerd dat er weer r::eer mensen trouwen, is dat fenomeen een onderzoekje waard. Waarom wordt er getrouwd, vraagt Ageeth Scherphuis zich begin '82 in Vrij Nederland af. In de jaren vijftig kan ik me een dergelijk artikcJ nauwelijks voorstellen; het vanzelfsprekende behoeft geen rnoti va tie. /\!wijkingen van het alge-
35
mene patroon - niet trouwen, geen kinderen wensen - vroegen om een nadere toelichting, als er al niet volstaan werd met een zeker rnededogen of misprijzen.
Niet - trouwen We vragen de vrouwen, wat het voor haar betekend zou hebben als ze in de jaren vijftig niet waren getrouwd. En wat ze denken of dachten dat het voor andere vrouwen betekende? Josje Andriessen: 'Achteraf denk ik weleens, in deze tijd niet, maar ja toen was dat toch". Kijk, nu gaan alle mensen zelfstandig wonen, als ze een jaar of achttien zijn, maar dat was er vroeger helemaal niet bij. Als ik je vertel dat ik één zusje had; die is op latere leeftijd getrouwd, die is thuisgebleven tot mijn ouders stierven. ( ... ) Maar dat was je voorland, dan bleef je thuis. En het was ook zo, bleef je thuis, dan was je wel onder moeders vleugels.' An Nieuwenhuis: 'Dat je overgeschoten was. Dat geen man je had willen hebben. Iets anders niet, nee, zeker niet.' Nettie Verhaar: 'Ik denk toen heel erg. Ja, dan was je toch ergens een beetje gediskrimineerd, hè. Het woord speelde toen niet, maar het was toch wel zo. ( ... ), dan hoorde je er ergens niet bij, dan was je een groep die niet gewild was. En je wilde toch wel ergens bijhoren, je wilde toch wel graag.' Hanna Schaper: 'Ja, ik vond dat wel hard voor die meisjes. Je liep een beetje te pralen met die vrijer natuurlijk. ( ... ) En nou, de gesprekken gingen allemaal over hoeveel serviesgoed je al had, en hoeveel lakens je had, hoeveel je al van je uitzet had, nou ja dat was dan het algemeen onderwerp van gesprek. En ja, ze zullen zich weleens alleen hebben gevoeld, maar toch vonden altijd wel weer een vriendin, hoor. En achteraf heb ik ook weleens gedacht, je kende het woord niet en je kende het begrip niet ... lesbisch, maar nu ik dus op die tijd terugkijk, denk ik, nou dat zijn gewoon twee meisjes geweest, die helemaal geen behoefte hadden aan jongens, die samen heel tevreden waren zo.' Marie van Broekhoven: 'Dan had ik niet met deze man moeten trouwen, dan had die man het karakter moeten hebben waar hij nu mee bezig is, ( ... ) (Ja, maar als u niet was getrouwd?) Nee, ik ben gewoon moeder. (Ja, maar als u dat niet was geworden, als u dat meisje was gebleven?) Ja, dat was voor mij geen probleem geweest, want als het mijn man niet was geweest, was het wel iemand anders geweest. (".) (Kende u ook vrouwen die niet trouwden?) Ja, ik kende er één, maar waarom, dat weet ik niet. (En wat vond u daarvan?) Dat vond ik niet leuk, nee, want die leeft nu nog met haar moeder samen. Ze zal het best leuk hebben, maar ik vind het niet leuk. Ze heeft natuurlijk veel minder zorgen gehad als ik. Ze heeft net zo weinig school als ik, maar ze heeft zich toch op kunnen werken. (.") (En wat vindt u daarvan?) Oh, dat lijkt me voor hun best leuk, maar voor mij hoeft het niet. Ik had dat wel gewild, maar daarbij ook nog wel trouwen.' Ja, welke andere mogelijkheden had Marie: na de lagere school hielp zij haar moeder in de huishouding; buitenshuis heeft ze nooit gewerkt. Josje Andriessen en Marie van Broekhoven wijzen op de gevolgen van niet-trouwen: dan bleef je thuis, kreeg je de zorg voor je ouders. Trouwen was voor meisjes de enige mogelijkheid om thuis fatsoenlijk te verlaten,
36
orri zei f standig tegenover de ouders, om volwi1sse11 h' worcle11. De overgrote meerderheid der ongehuwde vrouwen 1cc Iele in de JLl ren vijftig met ouders of familie samen. [8J Als ik Nel Peters - op haar verzoek: "wat zeiden de andere vrouwen?" - Josjes antwoord voorleg, zegt ze: 'Nu je het zegt, kan dat ook wel waar zijn. Op een andere manier kon je niet zelfstandig zijn. Je mocht niet uit huis, je mocht niet op kamers wonen, wat nu tegenwoordig wel is, maar dat kon allemaal niet. Je gaat het huis uit en je trouwt en dan ben je zelfstandig. En het heerlijke was ook, toen ik een kind kreeg". Dat eerste kind is zo verschrikkelijk bewust ... Ik heb die nacht ook tegen mijn man gezegd, dit kind is van ons, daar heb niemand wat over te zeggen, van ons samen. Toen had ik iets, waarmee ik ontzettend gelukkig was, maar waarvan je tevens dacht, hier mag niemand aankomen, 't is van mij. Dat kan ik me nog goed herinneren.' Nel woonde de eerste jaren van haar huwelijk bij haar ouders in huis. Van ongeveer l 0% van de jonggehuwde echtparen in de jaren vijftig was dat de leef- en woonsituatie. [9] Zclf standigheid
Dat trouwen voor me1sies uit een arbeidersklassemilieu 'veel dringender' is dan voor meisjes uit een middenklassemilieu, komt in verschillende onderzoeken naar voren. [10] De sociologe Lillian Rubin wijst er in haar boek over het leven van arbeidersgezinnen in de Verenigde Staten op dat meisjes uit een middenklassemilieu bepaalde voorrechten van de volwassenheid ook buiten het huwelijk kennen. Ze volgen een langere opleiding en mogen daartoe het ouderlijk huis verlaten. Meisjes uit een arbeidersmilieu is dat niet gegeven. Voor haar is het huwelijk "de enige aanvaardbare manier om uit een onderdrukkend gezin te komen en om een erkende sociale status te krijgen, de enige manier om van meisje vrouw te worden". [11] Hanna Schaper kende die noodzaak niet in haar milieu: 'Mijn oudste zuster, die werkte op een departement, en dat ging weg, en toen ging ze mee, en die ging toen op kamers wonen. Mijn andere zuster dreigde weleens, en later heeft mijn moeder wel gezegd, dat ze dan dacht, kind, doe het alsjeblieft. En als ik geen vriend had gehad, dat mijn leven zich zo toegespitst had op een man en op dat huwelijk, dat er dan geen enkel bezwaar zou zijn geweest als ik in de verpleging het huis uit zou zijn gegaan. Mijn moeder is zelf ook het huis uit gegaan voordat ze ging trouwen. Ook bij mijn man thuis, gingen alle kinderen zo'n beetje na de middelbare school studeren en gingen dan het huis uit op kamers.' Dit betrof in de jaren vijftig natuurlijk een zeer kleine groep vrouwen en mannen. Studeerden er in 1947 bijna vierduizend vrouwen in Nederland, in 1958 waren dat er iets meer dan zesduizend, een kleine twintig percent van het totaal aantal studenten. Op twee percent na in 1947, en drie percent in 1958, kwamen zij uit middelbare (iets meer dan 30%) en hogere milieus (ongeveer 65%). [12] De geringe percentages vrouwen die ook werkelijk afstudeerden, ondersteunen de konklusie, die verschillende auteurs over het studeren van vrouwen in deze periode trekken: vanzelfsprekend - in het verlengde van haar middelbare schoolopleiding - gingen ze studeren, in de regel niet om later een beroep uit te oefenen, maar
37
om nog een paar "fijne en vormende jaren" te genieten. Het staken van de studie werd dan ook niet als falen opgevat. Het huwelijk ging voor, en getrouwde vrouwen werkten niet buitenshuis. [13] Hanna Schaper zal hierover op de volgende pagina's nog vertellen. Hoef de zelfstandigheid in hogere milieus dan niet per se samen te vallen met een huwelijk, de blijvend ongehuwde staat was in de jaren vijftig voor de meeste vrouwen, ongeacht haar milieu, geen aantrekkelijke keuze. Niet alleen de ge'i'nterviewde vrouwen verhalen van een maatschappelijke veroordeling - "dan schoot je over", "dan werd je een oude vrijster" .. ook in kringen van bijvoorbeeld de katholieke zielzorg maakte men zich zorgen over mensen die - noodgedwongen - ongehuwd bleven. Deze zielzorgers konstateerden dat ongehuwden nog minder op hun ongehuwde staat waren voorbereid dan - katholieke - gehuwden op de huwelijkse staat. [14] Hervormde hulpverleners bogen zich (in 1953) tijdens een kongres over de problemen van ongehuwde vrouwen, die "wel ongelukkig moesten zijn", omdat zij "de natuurlijke roeping van haar leven" - het huwelijk en het moederschap - waren misgelopen. [15]
Een beroep •••
Al bleef een levensperspektief buiten het huwelijk voor vrouwen in de jaren vijftig 'tweede keus', het weerhield ouders, vaak uit hogere milieus, er niet van een opleiding ook voor hun dochters te wensen. Zo kan An Nieuwenhuis, die trouwen vergeleek rnet ongesteld worden, zich zelfs herinneren dat haar ouders meer op een beroep dan op een huwelijk aandrongen: 'Daar (een huwelijk, m.g.) is eigenlijk heel weinig over gesproken. Ze gingen er veel meer van uit dat ik onderwijzeres zou worden, van klein kind af al, dan dat er over gesproken werd van al dan niet trouwen. (".) Ik heb me niet zo heel afhankelijk gemaakt van die huwelijkse staat. Ik heb van begin af aan geweten, dat lag zo in mijn wezen verankerd, dat ik een eigen leven zou blijven leiden.' En Erna van Zuilen vertelt: 'Dan kom je weer in die vrije opvoeding. Mijn vader zei, hoor eens, de jongens gaan leren, maar meisjes precies eender, hè. Je moet altijd je boterham kunnen verdienen, hoe dan ook, of je trouwt of niet trouwt. Dat was de achtergrond.' Erna werd onderwijzeres, maar was eigenlijk veel liever, net als haar vader, "het zakenleven" in gegaan, maar de wereld van eff ekten was en is een "pure mannenaangelegenheid", zo konstateert ze. Ze noemt zichzelf achteraf een "exceptionele uitzondering", hoewel in haar milieu de kinderen na de HBS verder gingen studeren. Als we haar vragen of haar ouders of anderen van haar verwachtten dat ze zou trouwen, vertelt ze: 'Nou, mijn moeder denk ik wel, want ik weet wel toen ik met mijn man aan kwam draven. Zo, zei ze, nou ben je op je bestemming. (Wat zou het voor u hebben betekend als u in de jaren vijftig niet was getrouwd?) Dat kun je eigenlijk heel moeilijk invullen ... Dan was ik gaan studeren, in ieder geval.' En als we Erna vragen naar haar toekomstverwachtingen van haar dochter, "een zwaar feministe", die natuurlijk net als zij een beroep moest leren, antwoordt ze: 'Nou, dat heb ik weleens benauwend gevonden. Het is
38
een zalige 1neid, maar wij zeiden van iezusmina, daar moet nog eens een man voor geboren worden, want wie blJ die taart past". (lachend) Nou laat er dan één komen, die toch geboren was en waar ze het heel goed mee heeft.' Ook Hanna Schapers geschiedenis is dubbelzinnig: 'Nou, ik herinner me wel dat mijn moeder altijd zei, dat we in ons eigen onderhoud moesten voorzien. Dat vond ze echt noodzakelijk. Ik denk dat dat dat verpleegstersideaal van mij ook heel erg versterkt heeft, dat dat een aardige manier van leven zou zijn. We kregen dus die middelbare school, daarna was het afgelopen. Voor mijn broer nog niet, daar was dus wel geld voor om te studeren. Voor ons meisjes niet, dat was ook echt een beeld van die tijd.' En zelfs de middelbare school vond niet iedereen in haar familie even nodig voor een meisje. Hanna's tantes zeiden bijvoorbeeld dat "zij niet inzagen waarom zij latijn moest leren orn later in de pap te roeren". Hanna vertelt verder: 'Ik herinner rne nog, veel van mijn klasgenootjes zijn gaan studeren, maar ook die zijn halverwege getrouwd, dan werd de studie afgebroken. ( ... ) De beste opleiding in die tijd was onderwijzeres of verpleegster, dat waren de meest nuttige opleidingen, dan was je toch met een jaar of achttien klaar. Je had een akte in je zak, en zoiets heeft nu nog waarde. Niet dat je eraan dacht om er weer in te stappen, dat dat nodig zou zijn. (".) Die kantooropleiding was wel leuk, maar al die meisjes die ik gekend heb die deden dat allemaal als overbrugging tot hun huwelijk. (".) Ik herinner mij dat al mijn kantoordiploma's zijn weggeraakt, maar ik heb er nooit van wakker gelegen.' En later vertelt ze: '( ... ), want toen je eenmaal een getrouwde vrouw met kinderen was, werd je niet meer gevraagd, wat heb je gedaan. Je was getrouwd, en wat je man deed, dat was belangrijk.' Hillie Oud is de enige onder de ge.fnterviewde vrouwen, die enige tijd aan een uni ver si teit - theologie en later engels - studeerde. "Om gesprekken op nivo te kunnen voeren", zo vertelt ze. Misschien zou ze daar ook wel "een jongen aan de haak slaan", hoopte haar moeder. Die wens kwam uit. En H illie brak haar studie af. ... tot
huwelijk
Als er in termen van opleiding en beroep gedacht werd, dan was dat toch iets voor de periode voorafgaand aan het huwelijk. Bijna alle vrouwen hielden bij haar trouwen -· vrijwillig -- op met haar werk buitenshuis. An Nieuwenhuis was de enige die de eerste jaren van haar huwelijk buitenshuis bleef werken. Haar rnan werkte in die tijd bij het Engelse leger in Duitsland; ze hadden een 'papieren' huwelijk gesloten. Maar toen haar eerste kind zich aandiende: 'Toen dacht ik, zoals eigenlijk iedereen dacht, zo, nou hou ik voorgoed op met werken; nou begin ik aan een kind, een soort, ja, ach, daar stond je nou niet zo heel erg bij stil. Je was getrouwd en op een gegeven moment raakte je dan zwanger en dat wilde je ook wel. Vooral na de oorlog, die vijf jaar van onzekerheid was het ook bij iedereen, vond ik, van mijn leeftijdsgroep wel 'n trend van settelen. Ja, zeker. (En weer iets nieuws beginnen?) Nou, ja, iets veiligs beginnen. Iets nieuws, daar was nou helemaal niet zo'n behoefte aan; aan iets nieuws en spannends. Je had eigenlijk behoefte aan de vooroor-· logse tijd, zeg maar. Dat had je allemaal niet zo overdacht, maar zo
39
was het wel. Er werd ook als een gek getrouwd.' Overigens ging An Nieuwenhuis na vier maanden weer aan het werk; de toelage van haar man bleek niet voldoende om van te leven. En ze woonde in bij haar moeder, die op haar kind kon passen. Zoals gezegd, ze wás een uitzondering onder de ge'fnterviewde vrouwen. De andere vrouwen gaven met haar huwelijk haar beroep eraan. Anneke Boonstra: 'Omdat ik trouwde. Dat was gewoon, dat was toen zo zeker, en bovendien, ik deed het niet graag. Ik bedoel, als ik het verschrikkelijk graag gedaan had, ja dan had je er mogelijk nog wel een mouw aan gepast. Maar nee, ik was blij dat ik er mee op kon houden.' Anneke had een "snelle opleiding" voor laborante gedaan; de opleiding van haar broers had al teveel gekost, voor haar studie was geen geld meer. Eigenlijk had ze graag, zo vertelt ze, architekt willen worden. Nettie Verhaar: 'Je nam zelf ontslag, want je ging trouwen en dan werkte je niet meer, je nam afscheid. (... ) Eigenlijk werd de man er op aangezien als de vrouw ging werken. Zo was het eigenlijk. Dat begon in mijn tijd al een pietsie anders te worden, maar zo was het toch wel.' Ze herinnert aan haar zus, die "geen kinderen kon krijgen" en weer wilde gaan werken. "En toen weet ik nog dat mijn vader, die zei daar iets over, dat zij nou moest gaan werken, hè, maar ze heeft het toch gedaan en dat is wel goed gegaan. (Weet u nog hoe uw vader dat motiveerde?) Ja, nou ja, hij had er natuurlijk uiteindelijk niets over te zeggen, want zij woonde buiten de stad. Ja, dat was natuurlijk wel een beetje vreemd. Zo van, verdient je man dan niet genoeg. Maar daar ging het niet om, het ging juist om af leiding.' Ook Erna van Zuilen hield bij haar huwelijk op met werken: 'Nee, dat kwam niet voor. Je trouwde dus je ging uit." mocht ook niet in het onderwijs, want dan moest je eruit. (.") Maar dat deed je qua, wat zal ik zeggen, qua stand deed je dat niet. Dan kan je man geen geld genoeg verdienen, begrijp je? (Wat vond u daarvan, dat er regels waren, opvattingen dat je niet mocht werken als getrouwde vrouw?) Vond ik toen niet vreemd, dat was ik gewoon.' Tijdens haar huwelijk werkte zij in de praktijk van haar man. Nel Peters kreeg bij haar huwelijk ontslag. Maar haar spaargeld werd door haar werkgever verdubbeld, dat was voor haar misschien wel belangrijker: 'Maar voor mij was dat niet zo storend. Nu zou ik me eigen d'raan ergeren, maar toen niet. Ik denk dat wij vrouwen zelf in dat patroon opgevoed werden van trouwen, kinderen krijgen en de huisvrouw spelen.' Josje Andriessen: 'Ja, maar dat was normaal in die tijd, als je eenmaal getrouwd was, dan was het heel normaal dat je kinderen kreeg, hè, want de meesten hadden in die tijd een kind en dan deed je dat, hè. Dat was dan je beroep en verder kon je niks doen, want de kinderen waren echt in die tijd helemaal voor de moeder, vaders waren weg. (".) Het was vroeger ook een schande dat een getrouwde vrouw werkte. Toen wij wilden trouwen, vroeg mijn moeder of hij de kost wel kon verdienen. En toen zei ik, ik ben er toch ook nog, en ik wapperde zo met die handjes. Nou toen zei m'n moeder, ge zou u toch wel willen schamen, hè. Dat was gewoon een schande, een man ging werken en een vrouw bleef thuis.' Hanna Schaper: '(".), en mijn man had een goed inkomen, dus er was geen sprake van verder werken. (Daar had u ook geen behoefte aan?) Had ik ook geen behoefte aan, ik wilde dolgraag in dat huis rondklungelen
en voor mijn man zorgen. (Dus toen had u ook geen plannen om op een gegeven moment weer te gaan werken?) Nee, nooit bij nagedacht, je kreeg een gezin, dat overkwam je. Nou, net zoals al die jongelui die ik dus kende. (".) wat ik dus kende, was allemaal opgehouden met werken, ook met twee kamertjes en een keuken en nou, overal was er binnen een jaar wel een kind. En dat was heel normaal. Als dat niet zo was, was abnormaal.' En als we later in het interview nog eens terugkomen op die taakverdeling tussen man en vrouw: 'Ja, dat was heel vanzelfsprekend, heel erg vanzelfsprekend. Want ik herinner me dat mijn zuster bleef werken - achteraf zeg je, dat kind had groot gelijk, ze had maar één grote achterkamer maar daar werd schande van gesproken, vrouwen die bleven doorwerken in hun huwelijk.' De vrijwilligheid waarmee deze vrouwen en vele met haar [16] bij haar huwelijk ophielden met buitenshuis te werken, was dubbelzinnig van aard. 'Het hoorde niet', zo luidde het maatschappelijk oordeel. Veel ouders zullen hierop al vooruitgelopen zijn. Zelfs bij ouders die voor hun dochter een opleiding wensten en konden betalen, moest het doorgaans een korte, praktische opleiding zijn. [17] De zoons, die later zeker de kost zouden moeten verdienen, hadden al zoveel gekost of zouden nog zoveel kosten. En die goedkopere opleiding van de dochter was, zoals we zagen, niet altijd haar eerste keuze. Dat buitenshuis werken in het huwelijk voor haar niet hoorde noch moest, werd zo bijna een zichzelf waarmakende voorspelling door geen of een tweede keuze opleiding en beroep. Op deze wijze kan een maatschappelijk (voor-)oordeel generaties lang 'waar' blijven. Maar al zouden de vrouwen, ondanks alles, na de huwelijksvoltrekking buitenshuis hebben willen blijven werken, de meeste zouden in de jaren vijftig onvrijwillig ontslagen zijn. De arbeidswetgeving Tot 1955 gold in Nederland een arbeidswetgeving, die ontslag voor de hu wende ambtenares voorschreef, en door byzondere bepalingen eenzelfde gedragslijn toestond aan het bedrijfsleven. De meeste bedrijven volgden die lijn. [18] De wetgeving kwam erop neer dat vrouwen, als ze niet nodig waren, bij haar huwelijk ontslagen konden worden. Waren ze wél nodig, dan konden bijvoorbeeld huwende ambtenaressen op arbeidskontrakten voor bepaalde tijd worden aangesteld. Deze uitzonderingsmaatregel, daterend uit de oorlog, werd ook na 1945 - nadrukkelijk als noodmaatregel - gehandhaafd. Zo liet minister Beel (KVP) in 1947 de volgende cirkulaire uitgaan: 'Het in dienst nemen van gehuwd vrouwelijk personeel moet tot het uiterste worden beperkt. De noodzaak om af te wijken van het beginsel, dat het een algemeen belang is, dat de gehuwde vrouw haar taak in de eerste plaats in haar gezin heeft, kan uitsluitend gemotiveerd worden geacht, indien vanuit een oogpunt van dienstbelang daartoe dringende redenen aanwezig zijn en de gezinsbelangen van betrokkenen zich, voorzover de werkgeefster kan beoordelen, niet tegen deze handelwijze verzetten. Daarbij ware betrokkene echter niet langer in dienst te houden dan tot uiterlijk J januari 1950.' r J 91 Kritiek in de Tweede Kamer van mevrouw Tcndcloo (PvdA) -- behoorde dit wel tot de bevoegdheid van de overheid? - resulteerde in een onder-
4l
zoekskom missie en in 19 52 in een kompromisvoorstel. Dit voorstel bleef echter liggen en toen de regering in 1955 een nieuwe regeling voor kleuterleidster bekend maakte, waarin de ontslagkwestie opnieuw niet was geregeld, was het geduld van mevrouw Tendeloo waarschijnlijk op. Ze diende een motie in, waarin ieder overheidsingrijpen in de arbeid van de gehuwde vrouw werd afgewezen. Dankzij de stemmen van alle vrouwelijke kamerleden, haalde haar motie het net in de Kamer. [20] Pas in 1957 gaf de regering uitvoering aan de motie; lagere overheidsorganen en het bedrijfsleven waren nog trager. Hoefde men van nu af aan een huwende werkneemster niet meer te ontslaan, het mocht nog wel. In 1962 gold bijvoorbeeld in het roomskatholiek nijverheidsonderwijs en in verschillende vormen van lager onderwijs in feite nog steeds de oude regeling: in de "akte van benoeming" van een lerares was opgenomen dat haar aanstelling na huwelijkssluiting werd beëindigd. Zij kon met deze bepaling akkoord gaan bij haar benoeming; deed zij dat niet, dan ging haar benoeming niet door. [21] In 1964 kwarn er tenslotte een wet die ook dît zonder vergunning onmogelijk maakte. [22] Zo kwam binnen tien jaar een eind aan een wettelijke bepaling, die door konfessionele partijen, en met name door de roomskatholieke, in de twintigste eeuw meer dan tien keer in parlernent en regering was ingebracht. [23] De gehuwde vrouw hoorde niet alleen thuis, ze moest. De andere partijen erkenden de 'waarde' van het gezin wel, maar liberalen en socialisten trokken niet de konklusie dat daarom de gehuwde vrouw niet buitenshuis zou mogen werken. De arbeidersbeweging, de vakbonden inkluis, sprak zich echter wel uit voor een gezinsloon voor de kostwinner. De getrouwde vrouw zou in haar opvatting niet meer buitenshuis moeten hóeven te werken. [24] Al werden de verscherpte bepalingen uit de krisisjaren in en na de oorlog met noodmaatregelen versoepeld, in konfessionele kringen bleef de grondtoon dat de eerste én enige taak van de getrouwde vrouw in het huis(-gezin) lag. In het beleid van de overheid kwam dat niet alleen tot uiting in de gang van de boven behandelde wetgeving. Het laat zich ook aflezen uit de maatregelen die genomen werden om desondanks tegemoet te komen aan de vraag naar arbeidskrachten in de industrie. In 191./.7 werd daartoe de leerplicht met één jaar bekort, maar toen een onderzoekskommissie konstateerde dat juist met het oog op de toekomstige taak als moeder in het gezin de geestdodende arbeid en slechte omstandigheden in de fabrieken niet goed waren voor het meisje, werd de leerplicht in 1950 weer met een jaar verlengd. En in l95L? kwam er ook een verbod op bedrijfsarbeid van veertienjarige meisjes, echter zonder dat ditmaal de leerplicht evenredig werd verlengd. [25] Toch gaf de stemming van de Tweede Kamer at aan dat er ook in konfessionele kringen iets was veranderd. Vrouwelijke konfessionele kamerleden steunden immers de motie--Tendeloo. Bovendien traden voor het eerst vrouwen uit konfessionele kringen toe tot het Comité tot Verde-diging van de Vrijheid van Arbeid van de Vrouw, dat het in de jaren dertig nog zonder haar steun had moeten stellen. Tenslotte lieten ook verschillende advieskommissies uit dezelfde kringen een nieuw geluid horen. Begin jaren vijftig kwamen zowel de Nederlélndse Gesprekskring, een 'inter-levensbeschouwelijk' beraad, en een ondcrzoekskornmissie van het Katholiek Centrum voor Staatkundige Vorming tot de konklusie, dat de echtgenoten samen dienden te beslissen over het buitenshuis werken
l?2
van de vrouw. Voor de overheid zagen zij met andere woorden, evenals mevrouw Tendeloo van de PvdA, geen taak in dezen weggelegd. Maar tegelijkertijd sprak de kommissie van het Katholiek Centrum er ÓÓk haar vreugde over uit, dat er zo weinig getrouwde vrouwen buitenshuis werkten. [26] Vergeleken met het buitenland was het aantal buitenshuis werkende getrouwde vrouwen in Nederland inderdaad laag. [27] Betrof het in 1947 l 0% van de gehuwde vrouwen, in 1960 was dat percentage volgens de officiële cijfers - zonder telling van thuiswerk, seizoenarbeid en zwart werk - zelfs 7%. [28] Achter deze daling gingen echter twee tegengestelde ontwikkelingen schuil: enerzijds was het aantal vrouwen dat meewerkte in het bedrijf van haar echtgenoot zeer sterk teruggelopen. Zij maakten in 194 7 tachtig procent uit van het totaal aantal buitenshuis werkende vrouwen. Ook nam het aantal vrouwen af dat huishoudelijk werk deed en het aandeel van vrouwen in de industrie daalde langzaam verder. Anderzijds was het aantal vrouwen dat overige beroepsarbeid verrichtte, met name in administratieve en dienstverlenende sektoren, meer dan verdubbeld. Deze laatste ontwikkeling zette zich in de jaren zestig door; in 1970 kon een verdubbeling van het aantal buitenshuis werkende gehuwde vrouwen worden genoteerd. Pas getrouwde vrouwen bleven vaker doorwerken, terwijl ook moeders met oudere kinderen meer buitenshuis gingen werken. Maar aan het begin van de jaren vijftig is dit voor de overgrote meerderheid der getrouwde vrouwen niet het geval; ze hoefden bij haar huwelijk ook niet ontslagen te worden, de meeste namen het zelf,
Van beroep naar roeping Bijna alle vrouwen in dit onderzoek hielden met haar huwelijk op met haar beroep, en het lijkt erop dat zij dat deden in afwachting van haar 'roeping': bij de meeste vrouwen is er binnen een jaar een kind. [29] Als we de vrouwen vragen naar haar verwachtingen van het huwelijk, noemt een aantal vrouwen direkt de kinderen. Nettie Verhaar: 'Groot gezin, en een tweeling, ja, dat had ik enig gevonden.' Hillie Oud: 'De romantische liefde, hè, dat ik mijn man gelukkig zou maken en dat ik voor de kinderen". Dat was alles, dus denkend aan de kinderen, dat was alles.' Eerder vertelde Hillie dat ze acht kinderen wilde en later in het interview: 'Toen ik een maand getrouwd was, toen heb ik heel erg veel verdriet gehad dat ik ongesteld werd. Ik dacht dat ik misschien geen kinderen kon krijgen, dus ik wou kinderen. (Daar was u in uw leven op ingesteld?) Ja, de tweede maand was het dan ook raak. Dan heb je het druk genoeg: de uitzet voor het kleintje". en dan drornen hoe leuk het allemaal is.' Erna van Zuilen: Daar had ik eigenlijk geen verwachtingspatroon van ... werken, opbouwen en... nou ja, ik wilde wel kinderen. Ja, dat was absoluut, dat hoorde in mijn huwelijk, in mijn huweijk hoorden kinderen.' Hanna Schaper: 'Nou ja, ik verwachtte van mijn huwelijk een hoop gezelligheid en veel lachen. Zorgen, vond ik niet erg, als je maar altijd weer wat geks zag, iets dwaas. Hogere eisen stelde ik niet. Ik wilde
43
graag een nette inboedel, dat vond ik wel erg aangenaam en natuurlijk graag kinderen. (Kwamen die verwachtingen uit?) Ja, ik was met negen en een halve maand moeder ... ' "Natuurlijk graag kinderen". Voor een aantal vrouwen spreekt deze kroon op een vruchtbare echtvereniging nog steeds zo vanzelf dat ze een aparte vermelding niet nodig vinden. Als we later over het moederschap praten, vertelt Josje Andriessen: 'Kijk, het [moederschap, kinderen] hoorde er ook b'ij, je werd met een enorm plichtsbesef grootgebracht. Je kreeg een taak, je wilde zelf trouwen, en die taak heb je naar behoren te vervullen. (Trouwen betekende kinderen krijgen?) Ja, dat hoorde erbij.' Nel Peters: 'Alles is zo automatisch gegaan. Ja, ik heb in die tijd ook best wel minder kinderen willen hebben.' "Iedereen wilde kinderen", "iedereen was verguld van kinderen". Geen enkele vrouw kende mensen die in hun huwelijk geen kinderen wensten. Als ze niet kwamen, dan was dat heel jammer, maar daar werd niet over gesproken of... Nel Peters: 'Die waren te beklagen. (.") Mijn vroegere buurvrouw", hoe die behandeld is geweest. Die stond in een winkel, dat mensen durfden te vragen, meid, kan je ze nou niet krijgen of wil je ze niet. Nou zegt ze, dat ging je best aan je hart, ik heb er ook moeite mee gehad dat ik geen kinderen kon krijgen. Maar zij heb er niet mee te koop gelopen. (.") Nu pas vertelt ze het.' En als we met Josje Andriessen over het al dan niet bestaan van waardering voor het moederschap in de jaren vijftig praten, vertelt ze: 'Ze kweekten op die manier ook een minderwaardigheidskomplex bij mensen die geen kinderen konden krijgen, die gingen er ook vaak aan onderdoor. En het speelt nog (".) Wij hadden het geluk dat het lukte.' Trouwen betekende voor vrouwen uit deze generatie, evenals voor vrouwen uit generaties voor en ook na haar: het stichten van een gezin. [30] En als de natuur haar goedgezind was, werd het moederschap haar binnen enkele weken of maanden in de schoot geworpen. Huwelijk, gezin en de kerken Instituties, die zich van oudsher en bij uitstek met de inhoud van het huwelijk hebben beziggehouden en bovenomschreven invulling ervan hebben gepropageerd, zijn de kerken. Binnen de kerken was het huwelijk in de eerste plaats bedoeld voor de voortplanting, terwijl seksualiteit uitsluitend gericht diende te zijn op het laatste. Seksualiteit stond volkomen in het teken van de voortplanting binnen het huwelijk, de enige relatie waarbinnen het verwekken van kinderen was toegestaan. [31] Terwijl binnen de Hervormde Kerk in de jaren vijftig in Nederland voor het eerst officiëel vraagtekens werden gezet bij dit gedachtengoed, werd er in de katholieke kerk nog strikt aan vastgehouden. In het Bisschoppelijk Mande-ment uit 1954 kwam dit naar voren in het verbod op het lidmaatschap van de NVSH: katholieken dienden voor alle zaken rond het huwelijk uitsluitend katholieke organisaties te raadplegen. Zo werd gepoogd de gelovigen in te sluiten in de parochies en af te sluiten van de buitenwereld. In het Herderlijk Schrijven van 1952 liet de Generale Synode der Nederlands Hervormde Kerk voor het eerst het leerstuk los waarin de voortplanting als het eerste doel van het huwelijk wordt opgevat. Al werd de gezinsvorming nog wel gezien als een taak waar de echtgenoten zich
44
niet aan mochten onttrekken, hun "onderlinge bijstand" stond nu voorop. Seksualiteit zag men in dit nieuwe kader allereerst als een uiting van echtelijke liefde. Met andere woorden, seksualiteit en voortplahting werden niet meer aan elkaar gelijk gesteld. Seksualiteit kreeg bihnen het huwelijk - daarbuiten bleef het ook volgens de Hervormde Kerk zondig - een positieve betekenis op zich. Dit standpunt had in dejaren vijftig grote praktische konsequenties: het gebruik van anti-konceptiemiddelen was, mits verantwoord naar de gezinsvorming toe, van nu af aan de kerke leden toegestaan. Al zal de predikant Bloem hof, die in zijn proefschrift uit 1953 bepleitte dat "de kerk met het evangelie in de hand plaats moest nemen achter de gummiwarenwinkel" [32], wel een eenling zijn geweest, toch moeten deze uitspraken als een revolutie in kerkenland worden beschouwd. "Voor het eerst werd door een gezaghebbende kerkelijke vergadering de maatschappelijke noodzaak van geboorteregeling erkend en vastgesteld dat zij niet in strijd was met Gods Woord." [33] In de Rooms Katholieke Kerk bleef het eerste doel van het huwelijk de voortplanting; seksualiteit was daarvoor bedoeld. Het gebruik van antikonceptiemiddelen was ten strengste verboden, al kan uit officiële uitspraken uit 1930, de ehcycliek Casti Connubii en uit uitspraken van Pius XII in 1951 worden opgemaakt dat periodieke en algehele onthouding onder bepaalde omstandigheden waren toegestaan. Duidelijkheid hierover bestond er echter in de jaren vijftig noch in de katholieke kerk noch onder de gelovigen in Nederland, zoals nog zal blijken. [34] Echtscheiding bleef voor katholieken verboden; hervormden was dat toegestaan, mits met de echtscheiding een groter kwaad werd gekeerd. De man was voor beide kerken nog steeds het hoofd van de echtvereniging, maar in het Herderlijk Schrijven werd ook, overigens niet voor de eerste keer, gesproken over "gelijkwaardigheid" tussen de echtgenoten, al bleven man en vrouw opgevat als "wezensverschillend" van elkaar. Als we de gefoterviewde vrouwen met een kerkelijke achtergrond vragen naar haar mening over en ervaringen met kerkelijke opvattingen over het huwelijk, spreken de meeste daar anno 1981 lakoniek over. Haar ervaringen binnen hi:~t huwelijk, met name de worsteling van de katholieke vrouwen met kerkelijke opvattingen en bemoeienis met geboortenregeling, komen in het volgende hoofdstuk aan de orde. Hanna Schaper valt onmiddellijk met de deur in huis als we haar vragen of ze op de hoogte was van de gereformeerde opvattingen over het huwelijk: 'Jawel, dat wist je wel. En je zou wel wijzer zijn, je deed het niet, aan mekaar zitten vóór het trouwen, want de ellende die dat meebracht. Het was nou heus niet zo, dat wij zo vroom waren, maar je wist wat er voor ellende, en geniep en gezeur." Dus die witte jurk, die droeg je echt wel, want je was wel verstandiger. (... ) We zijn diverse malen samen naar Zuid Frankrijk geweest op vakantie, maar je hield je hoofd bij elkaar, altijd je hoofd bij elkaar. Je had ergens gewoon een ingebouwde veiligheidsklep. En het was echt niet zo dat het zonde was. Dat zondebesef speelde bij m'n man en mij helemaal niet mee, meer een gedonderbesef. {... ) (En opvattmgen over de rol en de taak van man en vrouw in het huwelijk?) Nou, die lag vanzelfsprekend vast. Ik heb nog netjes stram beloofd dat ik mijn man gehoorzaam zou zijn. Maar mijn man maakte daar altijd een grapje over, zo van gehoorzaamheid in alle redelijke zaken, maar wat is nu redelijk. Maar gehoorzaamheid, dat las de dominee
voor, en je zei ja, ja, maar dat legde je naast je neer, en je ging toch je eigen gang.' Twee katholieke vrouwen kunnen zich haar huwelijksvoorlichting nog goed herinneren. Josje Andriessen: 'Hij (de pastoor) zei, ik denk dat jullie weten wat er moet in het huwelijk. Hij zegt, maar je hoeft hier nooit te komen om toestemming te vragen voor periodieke onthouding, want dat geef ik nooit. Nou, wij hadden daar nog nooit over nagedacht, nooit gepraat. Bovendien gingen we zijn parochie uit dus we zouden vast niet bij hem terecht komen, dus we keken mekaar een keertje aan, en vonden het wel goed. Maar toen moest mijn aanstaande man de kamer uit en toen pakte hij een missaal en daar moest ik mijn hand opleggen en toen moest ik plechtig beloven dat we het kinderaantal niet zouden beperken. Maar ja, hij overdonderde mij gewoon en ik heb dat maar gedaan. Kijk, eerstens was je nog flink onbenullig in die tijd en toen mocht mijn man binnenkomen en toen zegt hij dat en dat", je vrouw heeft het al gedaan, en doe jij het ook maar en dat deed hij. Maar hij overdonderde ons gewoon. (".) Dat was het arrogante van het katholieke geloof, zeggen wij dan achteraf. 't Is toch zo, hè?' Nel Peters: 'Nee, wij werden pas voorgelicht toen we in ondertrouw waren. Moesten we bij de pastoor komen, die man moest je voorlichten als je in ondertrouw ging, maar die wist niet dat wij moesten trouwen, dat had die kapelaan natuurlijk niet gezegd, want dat was een biechtgeheim eigenlijk. Maar die las alles af, en dan keek ie even op. Begrepen, zei ie dan, en dan keken we mekaar aan. En dat moest op één manier, de vrouw moest onderdanig blijven aan de man, en zij moest ook altijd toegeven. Zo werd het ook helemaal beschreven, en een andere stand mocht je niet uithalen, het was ene stand en dat was de vrouw onder en de man boven. Maar ik vond het frappant dat een geestelijke dit durfde te zeggen, want voor mij hoorde dat helemaal niet thuis in de mond van zo'n man, die helemaal niet getrouwd is. Dat is voor ontzettend vreemd overgekomen. Wet en huwelijk Hadden nle~ alle vrouwen op deze direkte wijze te maken met de kerkelijke opvattingen over het huwelijk, allen gaven wel haar ja-woord op hetgeen het Burger lijk Wetboek over het huwelijk vastlegt: 'De echtgenooten zijn elkaar wederkeerig hulp, getrouwheid en bijstand verschuldigd. Zij verbinden zich over en weer door de enkele daad huns huwelijks hunne kinderen te onderhouden en op te voeden. De man is het hoofd der echtvereeniging; als zoodanig verleent hij aan zijne vrouw bijstand in rechten, of verschijnt aldaar voor haar. De vrouw is haren man gehoorzaamheid verschuldigd, zij is verplicht met den man samen te wonen en hem te volgen, overal waar hij dienstig oordeelt zijn verblijf te houden. De man is verplicht zijne vrouw bij zich te ontvangen in zijn huis, hetwelk hij bewoont; hij is gehouden haar te beschermen en haar al hetgeen zij noodig heeft, volgens zijn staat en vermogen te verschaffen.' [35] Het huwelijk heeft voor de overheid geen heilig karakter, zoals voor de Rooms Katholieke Kerk. Toch wordt het huwelijk in de wet behandeld als een relatie met een by zonder karakter. Hoewel het huwelijk in het Neder land se Burgerlijk Wetboek niet nader wordt omschreven, wordt er in byzondere wetgeving wel een bepaalde invulling van gegeven, en wordt het
46
huwelijk ten opzichte van andere relaties bevoordeeld. Dit blijkt onder meer uit de vormgeving van de sociale en de belastingwetgeving, die ervan uitgaan dat de man in het huwelijk de kost verdient, en dat zijn vrouw thuis blijft om hem en de eventuele kinderen te verzorgen. [36] De diskriminerende uitwerking naar vrouwen en andere relatievormen is zeker sinds de jaren vijftig in diskussie. Het byzondere karakter van het huwelijk in de wetgeving van de jaren '50 blijkt verder uit de regeling dat het huwelijk niet op verzoek van één van beide partijen ongedaan kon worden gemaakt, zoals gebruikelijk bij andere kontrakten. Kennelijk ging het belang van het huwelijk uit boven de belangen van de twee mensen die het sloten. Op de nagestreefde duurzaamheid van het huwelijk - voor het leven, tot de dood ons scheidt kwamen in de vorige eeuw enige uitzonderingsbepalingen, waaronder toegegeven overspel. Het gevolg was de praktijk van de zogenaamde 'grote leugen'· Dit moet een doorn in het oog zijn geweest van roomskatholieken in parlement en regering. Voor de oorlog probeerden roomskatholieke ministers er tot drie maal toe een eind aan te maken, en in 1948 - tijdens de echtscheidingsgolf van na '4-5 - diende minister Van Maarseveen (KVP) een wetsvoorstel in tegen 'lichtvaardig scheiden'. In beide Kamers aangenomen, werd het voorstel in 1955 wet, maar ingevoerd is de wet nooit, omdat de vrees bestond dat men niet genoeg mensen zou kunnen vinden voor de verplicht gestelde verzoeningspoging. [37] Aan de ene kant werden er in het parlement akties ondernomen om de duurzaamheid van het huwelijk in stand te houden en aan mensen op te leggen, aan de andere kant werd na de oorlog de positie van de vrouw in het huwelijk herzien. Zo oordeelde het Genootschap voor den Rechtsstaat, een kornmissie van juristen, in 1946 dat "de taak van de vrouw als gezinsmoeder" zo belangrijk was voor de samenleving als geheel, dat zij geen "staatsburger tweede klasse" meer mocht zijn. [38] Het advies van deze kommissie resulteerde in 1956 in de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. Was haar positie in het huwelijk voordien gelijk aan die van kinderen, onrnondigen en onder curatele gestelden, nu kon de gehuwde vrouw zelfstandig rechtshandelingen verrichten, bijvoorbeeld op afbetaling kopen. Bovendien was ze geen gehoorzaamheid meer verschuldigd aan haar echtgenoot. Echter op aandrang van de konfessionele partijen in de Kamer bleef de man het hoofd van de echtvereniging. Dit betekende dat zijn stern bij verschil van mening doorslaggevend bleef. [39] Eenzelfde formulering werd gekozen voor de woonplaats van het echtpaar. Eerder al, in 191+7, werd de 'moederrol' juridisch bekrachtigd; 'vaderlijke macht' werd vervangen door 'ouderlijke macht'. Maar ook bij deze wijziging bleef bij verschil van mening de stern van de vader beslissend. Deze verminkte vorm van 'gelijkwaardigheid' in het huwelijk, deed sornmi-gen rn regeringskringen spreken over de 'voltooide cmancipa tic' van de vrouw. Als we deze termen en hun betekenis aan de gc'fr1terviewde vrouwen voorleggen, blijken ze haar weinig of he1ernaa1 niets te zeggen. "Emancipatie in de jaren vijftig?", "gelijkwaardigheid, dat zou je wel willen, maar dat gebeurde niet". En Nettie Verhaar herinnert zich dat er in haar milieu door de vrouwen weleens een grapje over werd gemaakt. An Nieuwenhuis: '(".) in die tijd was dat (emancipatie) toch zuiver een
47
kwestie van individualiteit, als je dat zo onderging. ( ... ) dan werd er bijvoorbeeld gezegd, nou Jan loopt ook gewoon, die duwt gewoon de kinderwagen. Nou, dat was dan echt al iets, dan was Jan wel echt geëmancipeerd als man, hoor. God, en Joop gaat gewoon naar de groenteman, die zegt gewoon, een pond andijvie. Nou ja, daar hield het dan wel mee op. Misschien dat er kringen waren die ik dan niet ken, ik kan me nauwelijks voorstellen, waar het echt als projekt aangepakt werd. Maar in mijn omgeving, en dat waren toch allemaal mensen die in hun eigen idee heel vooruitstrevend waren en met middelbare opleidingen allemaal, zeg maar kunstzinnig met een hoof dl etter, ik moet er een beetje om lachen, daar had dat begrip nog totaal geen voet aan de grond hoor. (... ) Ik weet nog goed dat er een heel gesprek was of een man wel of niet maandverband zou durven kopen bij de drogist, dat gesprek herinner ik me nog uitstekend. Verder ging het in mijn ogen niet hoor, voorzover ik me herinner.' Andere verwachtingen
Kinderen waren een belangrijke verwachting die alle vrouwen van het huwelijk koesterden. Juist met het oog op gezinsvorming gaven kerk en overheid vorm en regel aan het huwelijk. Op kinderen konden de vrouwen inderdaad in haar huwelijk rekenen, maar welke verwachtingen hadden ze nog meer van dé stap in haar leven? Het blijken moeilijke vragen: wat verwachtte u van uw huwelijk? En wat van uw man? Had u een idee hoe uw leven er na de huwelijksvoltrekking uit zou gaan zien? "Rozengeur en maneschijn" wordt er zo nu en dan lachend gezegd. Josje Andriessen: '(Wat verwachtte u van het huwelijk?) /\lles .. , alles. Echt, van nou begin ik te leven. Dat heb ik later ook heel vaak gezegd. Doordat wij thuis toch betrekkelijk klein gehouden werden, moest je het opeens allemaal zelf gaan doen. ( ... ) (Verwachtte u ook dingen van uw man?) Ja, dat moet ik eerlijk zeggen, dat is me een beetje tegengevallen, want je denkt je vrijheid te krijgen op alle fronten, en dat viel tegen, omdat mijn man de oudste thuis is geweest, die had ook een heleboel verwachtingen van mij door zijn opvoeding - een vrouw hoorde thuis, een vrouw was zuinig, spaarzaam. (".) Dat viel mij dus wel tegen. Ik had niet direkt de leiding over alles en nog wat.' Wat verwachtte je? Wat je thuis zag, maar dan beter of juist alles wat je in je jeugd gemist had? Wies Schouten: 'Omdat je een slechte jeugd hebt gehad, zag ik dat helemaal zitten. Van potverdomme nou, trouwen en een gezinnetje, alles wat van mezelf is. ( ... ) Ja, romantiek en echt wat je in een boekje leest, maar zo is het in wezen niet, want het is bikkelhard. Als ik het over moest doen, trouwde ik nooit meer, nam ik ze wel per pond, bij wijze van spreken. ( ... ) Ja, wat verwachtte je van je man. Ik heb schijnbaar altijd een vaderlijk type gezocht - wat ik nooit heb gevonden -· omdat je een hele hoop gemist hebt. Je bent een hele periode", mijn jeugd ben ik kwijt en mijn tienerleeftijd heb ik niet bewust geleefd. Ja, wat verwachtte je van een man. Lief en leed samen delen, (".) ( Ën kwamen uw verwachtingen uit?) Welnee, ik ben twee keer getrouwd, twee keer tegen een dronkelap opgelopen.' Marie van Broekhoven: 'Ik had het idee, ik kom zelf uit een klein gezin, als ik trouw, wil ik met iemand trouwen, die zelf uit een groot gezin
48
kwam, waar het gezellig was.( ... ) Ik ben niet in dat gezellige gezin gekomen, ik werd er eigenlijk helemaal niet geaccepteerd, omdat ik dat meisje uit het arbeidersgezin maar was. Ik was helemaal niet goed voor hun zoon, je was helemaal alleen, want ja, je hoorde er toch niet bij. (".) Als ik dan nu denk, dan zou ik verwachten zoals mijn oudste dochter het doet. De kinderen samen grootbrengen, de één niet altijd 's nachts het bed uit, maar de ander net zo goed, samen blij zijn als er kinderen komen, maakt niet uit hoeveel, als je maar samen blij bent. (En in die tijd?) Nou, dat is nooit gebeurd. (Nee .. , maar wat verwachtte u?) Ik had niks te verwachten, want jk had niks te vertellen, dan kun je nooit wat verwachten. (Het overrompelde u allemaal zo.") Je had niks te vetellen, je had maar te doen wat hij zei, en als je dat niet wilde, dan kon je een pak slaag krijgen.' Om iets te kunnen verwachten, moet je iets te vertellen hebben. De meeste vrouwen verwachtten iets van "samen", samen "lief en leed" delen, samen "kunnen zwijgen", samen "gezelligheid". Erna van Zuilen: 'Nou, een partnership .. , dat verwachtte ik. Wat je natuurlijk onderhand hebt gekregen, maar dat moet bevochten worden, dat krijg je niet zomaar.'* "Samen doen", "samen zijn", "wederzijdse aandacht". Als die woorden vallen wordt er vaak direkt bij verteld dat het zeker die eerste jaren tegenviel. Haar mannen gaven niet thuis, soms in letterlijke zin. Marie van Broekhoven beviel in de oorlog op 18-jarige leeftijd van haar eerste kind. Haar man was wegens sabotage op transport gesteld naar Duitsland. Maar ook na de oorlog zag ze weinig van hem: 'Na de oor.log is hij met de Engelsen mee getrokken, en vrijwillig in dienst gegaan, al moest hij later wel. Daarna, vanaf '47 is hij nog twee en een half jaar naar Indonesië geweest. Maar ook in die jaren daarvoor kwam hij nooit thuis. Hij stuurde iedere maand wat geld. Als ik er nu met hem over praat, dan geeft hij op het laatst wel toe dat hij de verantwoordelijkheid van het gezin niet aankon.' Ook An Nieuwenhuis voelde zich verlaten: '(".) dat eerste jaar was natuurlijk eigenlijk zo dat, ik kon onmogelijk verwachten dat ik de gezelligheid van dat huwèlijk zou hebben, hè, want hij was er gewoon niet.' Toen ze zwanger was, vertelde hij haar dat hij nog een jaar in Duitsland wilde blijven werken. 'Daar heb ik het zo verschrikkelijk moeilijk mee gehad. Want ik kan het nu nog niet begrijpen dat iemand, op het moment dat zijn vrouw drie maanden zwanger is en hij houdt van die vrouw, wat ontegenzeggelijk het geval was, zoiets verzint. (".) Dit was voor mij iets onbegrijpelijks. En we hebben er later herhaaldelijk over gepraat en ja .. , hij zegt nu ook, ja, toen was ik 22. Hij was natuurlijk ook erg jong. Hij ziet nu dus zelf in dat dit door hem toch wel heel makke-lijk bekeken is allemaal. Niet dat hij er schuldgevoel over heeft, in het minst niet, maar hij zegt nu, ja god, in deze tijd zou dat zo niet gaan uiteraard. Maar toen was dat iets, ja, dat kon voorkomen.' Hoewel An zegt dat ze het nog steeds onbegrijpelijk vindt, probeert ze *
Erna
van
Zuilen
wenste
aan datgene W8l bPvochten worden.
1k
niet
cl r~
cJ n t
pro Il l P rn "r1
dit)
tnn
tJf on d s Ja q
1a CJ c n
moes!. wo1der1 - de p;1rtn1'1·~.• hip -·door ons opqev c.r rn c 1d
il i t'I·
n o rn en
zouden
h in q• en
rnet de religieuze act1derqrond 1
49
:;
d n 1. d c~ pro b 1c rn c n 1~l'hl.q1n1ool.
1cI'/i1 .';
v;111 /i;1;J1
•
:> a rn en-
Zl)n gedrag toch te begrijpen vanuit zijn oorlogservaringen: hij is halfjood; vijf jaar heeft hij in een "ontzettende spanning" geleefd - "half-ondergedoken, helemt:,tal ondergedoken, razzia's" - en daarna de verveling van een stom kantoorbaantje: "Hij had een uitlaatklep nodig na die oorlog". Bij Anneke Boonstra gaf de echtgenoot in overdrachtelijke zin niet thuis: 'Mijn man is vrij introvert en nou, het zal ook wel mijn schuld geweest zijn -- dat vanzelfsprekend - ik was vrij impulsief nog, erg zwartwitterig was ik vroeger. Je gaat zaken wat meer relativeren natuurlijk in de loop van je leven. Maar ik had altijd hele zekere uitspraken. En ik heb het idee dat dat mijn man wel een beetje afgeschrikt heeft. Hij kon daar niet tegenop. (.") Mijn verwijt aan hem is nog altijd: ik krijg van jou nooit een ja of een nee. Het is altijd: nou ja, het zal misschien wel kunnen. En dat vind ik dikwijls byzonder irritant. (... ), dat ik eigenlijk, nog steeds niet opinievormende gesprekken met mijn man heb kunnen voeren. Nou, dan zoek ik het gewoon naar buiten, bij anderen. ( ... ) Je hebt natuurlijk bepaalde verwachtingen, daar word je in teleurgesteld, en het is met vallen en opstaan dat je dat allem::2J ervaart. Hier waren we met een aantal jonge stellen, die allemaal dezelfde leeftijd hadden en dezelfde situatie, met kinderen en zo, en ik weet wel, we waren met drie vriendinnen, dat we wekelijks ons hart bij elkaar uitstortten. Over onze manne.n waren we toch wel teleurgesteld vroeger, op wat voor manier dan ook.' Verwachtingen en teleurstellingen. Terwijl ze haar beroep opgaven om haar mannen een thuis en haar kinderen een moeder te geven, was het aan de mannen de kost te verdienen voor het gezin dat ze al. snel samen zouden hebben. Uit sociologische literatuur is bekend dat mannen teru~ kunnen schrikken voor die verantwoordelijkheid, evenals vrouwen terug kunnen schrikken van de afhankelijkheid die de huwelijkse staat voor haar met zich mee kan brengen. [40] Vooralsnog deden de vrouwen in dit onderzoek wat er van haar verwacht werd. Ze trouwden, gaven haar beroep op en wachtten af. Van schrik was nog geen sprake. Juist de vraag of ze een idee hadden hoe haar leven er na het huwelijk uit zou zien, levert in dit verband onthullende antwoorden op. Hanna Schaper: '(En had u een idee hoe uw leven er na het huwelijk uit zou gaan zien?) Eerlijk gezegd, daar heb ik nooit zo over gedacht, je verwachtte dat je kinderen zou krijgen en verder zou de tijd wel leren. Dat je kinderen kreeg stond onomstotelijk vast.' Nettie Verhaar: '(En uw leven na uw huwelijk?) Zou ik niet weten, gewoon aanvaarden zoals het komt. Je aanvaardde zoveel, hè, omdat er ja, de middelen en de ideeën, die waren er niet. Je kreeg kinderen of je kreeg ze niet, en dat aanvaardde je, en je kreeg het rijk of je kreeg het arm, hè. Nou dat aanvaardde je gewoon. En ik heb eigenlijk alles aanvaard zoals het kwam.' Josje Andriessen: 'Je ging trouwen en je beseft eigenlijk niet wat voor ander leven je eigenlijk krijgt, want ach, in het begin heb je het druk met je huis inrichten en je leeft in een roes tot je getrouwd bent en dan zit je opeens alleen, tenminste zo is het mij overkomen. (.") Ja, en je moest overdag wat boodschapjes doen en voor het eten zorgen en voor de rest wat poetsen, maar verder was er niets te doen. Ik ben nogal een aktief mens, nou ik verveelde me dood.' Met romantische beelden [41] en zonder te weten wat haar precies te wachten stond, begonnen deze vrouwen aan wat beschouwd mag worden
.50
als een van de moeilijkste menselijke verhoudingen, een huwelijk. Verwachtten de mannen misschien die "haven in een harteloze wereld" te vinden, het was aan de vrouwen die haven te bieden. En voor die taak hadden ze aan het begin van haar huwelijk al heel wat ingezet.
51
HOOFDSTUK VIER
SEKSUALITEIT
"t Is een warboel geweest"
Hoe uitéénlopend de latere seksuele ervaringen van de tien vrouwen in dit onderzoek ook zijn, op één na deelden ze in haar jeugd dezelfde ervaring van taboes en ver- en geboden, die seksualiteit ook na de tweede wereldoorlog bleven omringen. De roes van de bevrijding was van korte duur; de eng christelijke moraal gaf juist wat seksualiteit betrof al snel weer de toon aan. En die toon had een bekende klank in de oren van de meerderheid van de Nederlanders. llJ
Taboes, ver- en geboden Als we de vrouwen vragen naar haar seksuele voorlichting, komt er anno 1981 een stroom van merendeels lachend vertelde anekdotes los. Gemeenschappelijke achtergrond van alle verhalen is de overdracht van taboes en verboden van de ene generatie naar de volgende. "Welnee", beginnen de meesten haar antwoord op de vraag of ze vroeger thuis waren voorgelicht. Hillie Oud begint haar antwoord met "ja" maar had evengoed "nee" kunnen zeggen: 'Ja, omdat ik het mijn moeder vroeg, maar de boodschap van haar was dat het het recht van de man en de plicht van de vrouw was. (... ) Maar bijvoorbeeld dat lesbisch bestaat, heb ik nooit gehoord, dat masturbatie bestaat. Ja, ik heb het niet zelf ontdekt, dat heeft mijn dochter mij verteld.' Wies Schouten werd ongesteld in het weeshuis: 'Ik zat in de kapel, precies onder de mis, en ik word ziek. Ik ging al zitten, wat toen helemaal niet mocht, het was maar knielen, opstaan, zitten. Ik werd niet goed dus ik loop eruit. Ik vroeg het heel zachtjes aan die non en ik mocht eruit, en naar de ziekenkamer toe. Maar ik denk, ik krijg diarree, dus ik duik meteen de wc in. Nou, ik schrok me dood natuurlijk. Ik naar de ziekenkamer, zuster, ik druk allemaal bloed. Wist ik veel. Nou die zuster een steek in de wc gezet en daar moest ik op. En krampen en zo. En toen werd er gezegd, nou ik kreeg meteen van die badstof verbandjes, zo'n twintig, en daar moest je een merkje op zetten. Ik kreeg een gordeltje om en er werd helemaal niets bij gezegd. En ik kreeg een grote waszak, en daar moest je "was" op borduren. (".) Maar er werd helemaal niet bijverteld van, dat is daarvoor of dat is zus. Je wist niet waarvoor het was.' Nel Peters herinnert zich 'boodschappen' van zonde en schaamte: 'Het enige (was) dat ik op kantoor veel te weten kwam, doordat ik iemand naast me had zitten wiens verloofde bij de zedenpolitie zat. (".)
52
Die heb me daar verhalen zitten vertellen; daar heb ik het meeste opgedaan aan voorlichting. En het zelf ontdekken. Ik wist absoluut niet hoe een vrouwenlichaam in elkaar zat. Dat is nu op het moment ook veel mooier voor jullie en veel duidelijker, dat hebben wij echt niet geleerd. Misschien mijn man wel, zelfbevrediging, maar ik niet. Nee hoor, dat zou een enorme zonde geweest zijn, denk ik. We mochten ons wassen, je mocht de bovenkant wassen als je de onderkant maar bedekt hield. En dan mocht je de onderkant wassen, als de bovenkant bedekte. Ik stond nooit helemaal bloot. (".) En een man, die had ik echt nog nooit gezien. Het was ook een beetje, ik vond het niet zo'n leuke ervaring. Ik wist van niks, en als die dan zei, dit moet je eens vastpakken, dan wist ik toch niet wat ik vastpakte, maar hij stond nog niet bloot. Dat was, dat ging allemaal in het donker, dus dan dacht ik, ik weet het allemaal niet, wat moet ik daar dan mee. Dat was heel dom, natuurlijk, maar geen blaadjes, nee, helemaal niet. Ik wilde ook niet weten hoe een vrouw eruit zag. Als we gingen zwemmen en we moesten het hokje delen met elkaar, dan deed ik het nooit. Ik deed het beslist niet. (Schaamtevoel ?) Ja, ontzettend. Als ik een baby voedde, wat toch de normaalste zaak van de wereld is, gooide ik er een luier overheen. Dat zijn allemaal dingen waar je toch ontzettend veel plezier in had, wat je afgenomen is, en wat ik best veel bewuster mee had willen maken. (... ) Nee, ik moest dat helemaal zelf ontdekken. En daar heb ik best wel even, misschien toch wel lang voor mijn huwelijk en ook in het begin van mijn huwelijk, wel moeite mee gehad. En ik denk dat het nog niet helemaal over is. Dat zit zo ingeworteld.' "Dat zit zo ingeworteld." Even ingeworteld als de passiviteit, waar Josje Andriessen van verhaalt: ' ... echt, weet je dat is ons ook geleerd vroeger, je was een meisje, je moest afwachten, passief zijn, anders was je gek, als je als vrouw zijnde duidelijk liet merken dat je wilde vrijen. Nou, dat werd je van jongsafaan geleerd, passief zijn, je op een afstand houden. ( ... ) Nee, dat moest van de man afkomen.' Over haar huwelijk: 'Nou, m'n man moest dan de aktieve zijn en als die zin had om te vrijen, dan liet ie dat wel merken. En ik zei heel vaak 's middags tegen mezelf, vanavond gaat er wat gebeuren, want dat merkte je dan al aan je man. Maar zelf bleef je dan mooi op een af stand. Dat heeft m'n man ook weleens gezegd. Je mag ook weleens laten blijken dat je wil vrijen. Maar dat kon ik dan niet over m'n lippen krijgen, kon dat niet laten merken, heel gek. (".) Dat zit er zo diep in, en nog wel, denk ik.'
Stiekem
An Nieuwenhuis: '(.") was mijn moeder qua opvoeding en qua ... helemaal het beeld van zo'n victoriaanse vrouw. Ze heeft mij nog nooit met een woord gesproken over geslachtsgemeenschap bijvoorbeeld, dat is nooit ter sprake gekomen. Ze heeft me ook niet voorgelicht, toen ik zo'n tien, elf was, over ongesteld worden. Dat wist je van kinderen op school. En toen ik dan ongesteld was geworden, was ik degene die het eerst het woord in de mond moest ne.men tegenov~r haar. ~aarop ze een beetje begon te schutteren en zei van eh nou Ja, en och Ja dan, die meisjes weten dan wel wat dat betekent als je dat hebt. Ja, meer is er niet over gezegd.
53
Nou, ik knikte dan maar ijverig dat ik wist wat het betekende en vanaf dat moment lagen er elke maand trouw een stuk of twintig schone maandverbandjes in mijn kastje en de vuile gingen in een krant in de wasketel - daar werd ook nooit met een woord over gepraat - en na een week lagen de twintig schone er weer. En dat is het enige wat er ooit over seksualiteit gepraat is met mij door mijn ouders. Zielig voor haar, vind ik het achteraf. Voor mij niet, want ik heb er niet onder geleden. Ach, je hoorde dat op school, en op een beetje rare manier natuurlijk. (... ) Maar goed, toen ik een jaar of vijftien, zestien was, ging ik erover lezen, wou ik het weleens écht weten. En dan kom je overal achter waar je dan althans theoretisch achter moet komen.' Eerder vertelde ze dat ze dat wel stiekem deed. Even stiekem, maar minder succesvol was Nettie Verhaar. Als pa en ma weg waren, las zij de overgeslagen passages - "waar vader haperde" - in de bijbel, of ze ging naar boven naar de linnenkast, waarin een geheel verboden boekje lag. Ze kan zich alleen nog herinneren dat er mannen met breukbanden instonden, maar "daar zat je dan even van te smullen". De enige die even intiatiefrijk, maar openlijk naar haar ouders toe, haar seksuele voor lichting ter hand neemt, is Erna van Zuilen: 1 Nee, nee, (antwoordt ze op de vraag of ze voorlichting heeft gehad), zodra ik er een vriendje op na ging houden, ben ik uit mezelf naar de NVSH gegaan. Ben ik lid van geworden. Het tijdschrift werd naar mij toegestuurd. Bij mijn man mocht dat thuis niet, o god nee. (... ) Maar de reaktie van mijn vader was erg mooi, hoor. Ik had hem ook niet vantevoren ingelicht, dus dat blad kwam zo thuis, en ik zie het nog voor me: ik kom thuis en mijn vader zit in de serre en hij zegt, ik heb dat blad van de NVSH ... ik zeg, zó, is het gekomen? ." God, zei hij, had ik dat maar geweten. Hij was zeer reëel, hè, hij was helemaal niet kwaad of iets.' Zij lijkt opnieuw een uitzondering te zijn onder de geinterviewde vrouwen: niet alleen wist ze de weg, maar ze bewandelde die ook nog in alle openheid. Hanna Schaper: 'Nou, mijn man en ik hebben voor ons trouwen een boek gekocht dat werd aangeprezen voor jonggehuwden, maar dat gingen we dan wel aan de hele andere kant van de stad kopen, dat kocht je niet in je eigen boekhandel. Dat hebben we toen gelezen. en dan keken we mekaar zo eens beschroomd aan.' De vrouwen die vaak samen met hun verloofde een voorlichtingsboek bestudeerden, benadrukken het grote, soms beangstigende verschil tussen theorie en praktijk. Anneke Boonstra: 'Toen heeft mijn man een paar boeken gekocht en die hebben we gelezen en zo waren we er een beetje achter gekomen. Ik weet wel dat ik er een beetje vreemd tegenover stond. Toen ik voor het eerst mijn man zijn penis in erektie voelde, nog niet eens zag, schrok ik me dood, (lacht), begrijp je?' An Nieuwenhuis: 'Nou ja, je wist dan in theorie hoe het ging, maar het gekke is dat het niet klopt met de praktijk. Want als een jongen bij wijze van spreken begint met een knoopje los te maken, dat staat er niet in. Er staat dus wel in dat als je getrouwd bent, dan kwam er in bed iets van wat dan geslachtsgemeenschap heette en dat gebeurde zo en zo. Maar aangezien je dus als je voor het eerst met een jongen een dagje weg bent en niet getrouwd bent en niet in bed ligt, dan stel je je in het minst niet voor dat er iets anders gebeuren zal dan dat schuchtere kusje. En zoals dan het meisjesboek eindigt, zij verborg haar
gloeiend kopje aan zijn borst. Nou, zoiets verwacht je dan (lachend). Maar niet .. , zo'n jongen ging met zijn hand in je blouse. Dat heeft helemaal niets te maken met het voorlichtingsboek dat ik gelezen heb.' Onbenul
En voor haar die "van niks wisten" liep het meestal niet zo goed af als bij Hanna Schaper, die vrolijk vertelt: 'Nee hoor, ik wist nauwelijks wat. Ik vraag me nog weleens af hoe dat gekund heeft, dat je praktisch groen was met mijn opvoeding. Op school werd daar helemaal niet over gesproken. Ik weet nog wel dat stukken van Homerus, die dan een beetje vrij waren, die werden overgeslagen. Thuis heb ik ook nooit wat geleerd. Het was na de oorlog, toen was er eens een man een beetje handtastelijk geweest, toen kwam ik snikkend thuis bij mijn moeder dat ik een baby moest krijgen. En die man die had alleen maar een beetje over mijn dij geaaid. Dat was na de oorlog, in die roes van de bevrijding. Toen zegt mijn moeder tegen me, daar moet wel iets anders voor gebeuren om een baby te krijgen, dan legt een man zijn plassertje in plassertje. Dat ik me toen nog af vroeg hoe dat nou toch in godsnaam kon, want op die naakte beelden van griekse goden zag je toch zo'n ongelukkig klein ding, want van een erektie wist je ook niks af. Je wist helemaal niks daarvan.' De drie vrouwen die 'moesten' trouwen, wisten niet wat haar overkwam. Wies Schouten: 'Wist ik niet eens (vertelt ze als we haar vragen of ze direkt getrouwd is toen ze wist dat ze zwanger was), ik werkte bij Jamin en ik was, zeg maar mager. En ik was smoorverliefd, en bij die jongen was ik meteen al in huis en ik wist wel dat ik een wippie had gemaakt, maar ik wist helemaal de betekenis er niet van. Ik dacht dat hoort zo, ik wist het echt niet. Het klinkt allemaal hardstikke stom, (... ) Zijn ouders waren ook gescheiden. Maar ik vond het wel vreemd, maar ik snoepte veel, weet je, dat is de eerste periode dat je in zo'n snoepwinkel staat, alles is op de bon en stiekem een snoepje pakken en dan naar de wc je mond leeg eten en je mond goed spoelen. Ik was dol op melkchocolade, op boomschors. Je had van die jasschorten met zo'n band van achter. Toen ik zo mager was, was die band helemaal ingenomen, maar ik moest iedere keer die band uithalen. Ik dacht, ik word eindelijk een beetje dikker. Ja, wist ik veel. Toen waren we bij zijn vader op visite, en die zegt, je moet eens naar de verloskundige, naar een vroedvrouw gaan, moet je je eens laten onderzoeken. Ik zeg, wat is dat, wat moet ik daar, ik heb toch een dokter. Nou, ik snapte er geen bal van. (.") En toen zei ze, je moet onmiddellijk extra voeding aanvragen, je bent drie en een halve maand zwanger. Toen vraag ik nog heel stom, hoe kan dat? ( ... ) Ja, dat wist ik allemaal niet, zelfs met de eerste bevalling toen ik in het ziekenhuis lag. Nou, je mag me uitlachen hoor, maar ik zei, dokter, wanneer snijdt u mijn buik open, ik heb zo'n pijn.' Menstruatie, seksualiteit. Het overrompelde de meeste vrouwen. En de bevallingen? Menig arts zei, dat zie je wel, dat gaat vanzelf. Taboes, onwetendheid, schaamte, en bij kerkelijk opgevoede vrouwen vaak een ingeprent zonde- of, zoals Hanna Schaper het noemt, "gedonderbesef". Dat is de kontekst waarbinnen veel vrouwen seksualiteit in haar jeugd
plaatsen. Als er begin jaren vijftig een onderzoek onder "de moderne jeugd" wordt gedaan, wordt de houding van de ouders tegenover seksualiteit gekarakteriseerd als een van "afweer", "schaamte" en "geremdheid". Een meerderheid onder deze ouders gaf te kennen het "ondoenlijk" te vinden om seksuele voorlichting aan hun kinderen te geven.[2] In deze sf eer deed een aantal vrouwen in dit onderzoek haar eerste voorechtelijke seksuele ervaringen op. Zij die deze ervaring niet met een 'moetje' hoefden te bekopen, hadden gewoon meer geluk. Anneke Boonstra: 'We hebben ook niet tot ons huwelijk gewacht met seksueel kontakt. Nou, ook weer met de angst in mlJn hart, want ja, voorbehoedsmiddelen, dat was er toen nog helemaal niet bij, dat is pas gekomen na de geboorte van mijn oudste dochter. Dus het is puur geluk dat ik pas echt zwanger ben geworden na mijn huwelijk (lachend). Door toeval, kan je wel zeggen.' Met meer of minder geluk worden voorhuwelijkse seksuele ervaringen waarschijnlijk door de helft van de aanstaande echtparen in deze generatie gedeeld. [3] Waren dit wellicht merendeels vluchtige, incidentele, voor vrouwen in ieder geval angstige kontakten - voorbehoedmiddelen waren nauwelijks te krijgen -, een even grote groep vrouwen ging waarschijnlijk als maagd naar het altaar en het stadhuis. Maagd
Josje Andriessen: 'Ik ben ook echt als maagd naar het altaar gegaan. Er gebeurde bij ons niks. Wij kregen er ook nauwelijks de kans voor: je werd nooit alleen thuis gelaten en ging je zondags wandelen, nou ja, je werd zo met hel en verdoemenis gedreigd dat je dat gewoon niet durfde. En ging je eens een keer een potje vrijen, in de gang met af scheid nemen, nou ja dan zorgde je wel dat je niet te ver ging. Nou ja, en eens ergens aanraken, dan ging je de andere dag weer te biechten, want dan had je zonde gedaan. Zo zijn wij opgevoed, dat is wel erg hoor. En dan ben je getrouwd en dan ineens mag •. , moet zelfs alles. Snap je dat? Dat is het grote verschil.' Maagd en minnares door één openbare ceremonie gescheiden; grote o± kleine problemen moesten daaruit voortvloeien. In ieder geval legt geen van haar deze gedragsregel nog aan haar dochters op. Nee, ze moedigen het juist aan ook de seksuele kant van een relatie rustig te leren kennen. Josje Andriessen vertelt "hoe moeizaam" - "mijn man deed me altlJd pijn" - het seksuele kontakt de eerste weken van hun huwelijk was:' Ik was ook bang, dat durf ik rustig te vertellen, gewoon door de gebrekkige voorlichting, door al het nieuwe dat over je kwam.' Zij en haar echtgenoot stapten tenslotte naar een gynekoloog, die besloot haar op te rekken. 'Achteraf denk ik weleens, wat stom, wat stom, want het hoeft helemaal niet. Als alles een beetje taktisch en rustig gebeurt, dan word je vanzelf zo wijd als je maar zijn wil, als vrouw zijnde. (.") Ja, natuurlijk, het was ook onkunde, van weerskanten. Wij hebben wel een boek gekocht, "Het sexuele leven van de mens", maar juist dat stond er niet in, want ik heb zo zitten zoeken, lezen en herlezen, maar dat stond er net niet in, dus je moest gewoon hulp van buitenaf hebben. Maar inderdaad, ik heb altijd gezegd, goed, je moest als maagd naar het altaar en trouw<'n, maar het was veel beter
56
geweest als wij vantevoren seksueel kontakt hadden gehad, was veel en veel beter geweest.' Bij Hanna Schaper ging het meer ontspannen: 'Welnee, we wisten er geen van beiden wat van. Twee grote kinderen bij elkaar waren we, hoor. We hadden natuurlijk wel eens flink geknuffeld, maar verder wisten we ook niet veel. Het was echt samen tobben. (En bent u er ook samen uitgekomen?) Ja hoor, en samen plezier hebben.' Terwijl Anneke Boonstra zich haar huwelijksnacht haast als "lopendeband-werk", "waarschijnlijk omdat het nu mocht", herinnert, is Nettie Verhaar waarschijnlijk nauwelijks aangeraakt, terwijl het nu toch echt mocht. 'Na drie weken zat ik al bij de dokter te huilen, trouwens de eerste huwelijksnacht ben ik huilend in slaap gegaan. (En wat zei de dokter toen?) Nou ja, ik moest maar geduld hebben, het zou wel komen. Ja, niet iedereen is even wild,' vertelt ze nu lachend. Seksuele problemen van jonggehuwden, ze moeten in de jaren vijftig wijdverbreid zijn geweest. Taboes, en als gevolg daarvan onwetendheid, angst voor of na de huwelijksvoltrekking, abrupte seksuele inwijding of helemaal niets. Het lijkt me tekenend dat de hervormden in het Herderlijk Schrijven uit 1952 aandacht voor deze problematiek kregen. En ook de katholiek Trimbos ging er in zijn veelbeluisterde radiopraatjes aan het begin van de jaren zestig uitgebreid op in. Hij pleitte nu voor een -ook seksuele - kennismaking voor het huwelijk; de gemeenschap echter moest voorbehouden blijven aan de huwelijkse staat. Geslachtsgemeenschap betekende immers kinderen willen hebben. "Niet zo, dat elke gemeenschap vruchtbaar zou moeten zijn, maar wel zo, dat niet bij voortduring en uitsluitend de geslachtsgemeenschap onvruchtbaar gemaakt wordt."[4] Evenals het Herderlijk Schrijven zocht hij de seksuele problemen in "de onhandigheid en een gebrek aan fijngevoeligheid van de man". [5] In kringen van katholieke zielzorgers kunnen in de loop van de jaren vijftig soortgelijke geluiden worden gehoord. Zij achtten de traditionele huwelijksinstruktie, waarin de nadruk op de voortplanting moest worden gelegd, onbevredigend. Hen was gebleken dat steeds meer mensen als gevolg van onvoldoende voorbereiding op het huwelijk in huwelijksmoeilijkheden kwamen. Een kommissie uit hun midden berichtte in 1959 over de verlovingstijd dat hierop "geen statische moraalregels, opgesteld vanuit een ongedifferentiëerde kuisheidsleer uniform van toepassing" zijn. [6]
Angst voor zwangerschappen Of er nu al voor of pas tijdens het huwelijk sprake was van seksualiteit, die ervaring wordt voor de meeste vrouwen in dit onderzoek gekleurd door angst voor zwangerschappen. [7] Josje Andriessen: '( ... ) omdat er weinig voorbehoedmiddelen waren, kon je toch geen prettig huwelijksleven hebben, omdat je altijd bang was dat je zwanger raakte weer, en zeker vlug op elkaar. Je kon je nooit zo geven als vrouw zijnde, omdat je altijd maar bang was". Het hoort erbij, dus je vind het prettig, maar een kind krijgen is toch geen lolletje, en zeker in die tijd. Een kindje krijien kost geld, en je had slechte woonruimte en de opvoeding moest toch ook verzorgd worden, en je krijgt toch inderdaad een hoop zorgen, en je wilt niet allemaal zoveel kinderen achter elkaar. Mensen, die drie, vier kinderen op een rij kregen, die keek je meewarig aan, daar had je ook mee te doen.'
57
Wies Schouten: 'Wat bij mij wel erg was, van straks krijg ik een kindje, erg die kalender in de gaten houden. (".) Ik heb dus mazzel gehad, dat niet ieder jaar een kindje kreeg, dat had dus ook best gekund. Ik had er rnîsschicn ook wel tien, ik moet er niet aLtn denken.' Een kwestie van mazzel? Wies kreeg zelf vijf kinderen. In ieder geval is het meestal een kwestie voor vrouwen. Komen we nog op terug, eerst enkele geschiedenissen.
Ervaringen van twee katholieke vrouwen Nel Peters: 'Ik had best wel minder kinderen willen hebben. Maar dat moest je dan vragen, hè, je moest p.o. leven of zo. Dat mocht niet, dat is kalenderliefde, en wie schrijft de liefde voor? Dat werd je dan ook gezegd, dat mocht dus ook niet. Voorbehoedsmiddelen mocht in onze tijd helemaal niet, en ja, mijn principes .lagen hoger als die voor mijn man. (.") Mijn man durfde rustig ter kommunie te gaan, al was ie voor het zingen de kerk uitgegaan, dat is ook gebeurd, maar ik niet. Ja sorry hoor, maar dat zaad mocht nooit aan de buitenkant, dus dat vond ik dan wel weer zondig. ( •.• ) Ik was teveel in die situatie opgevoed dat ik mezelf niet kon permitteren voorbehoedsmiddelen te gebruiken omdat je dan toch weer het voorbeeld moet geven aan je kinderen met naar de kerk gaan. En had je voorbehoedsmiddelen gebruikt, dan mocht je niet ter kommunie gaan en ga je niet ter kommunie, dan zeggen de kinderen en de andere mensen, die gaat niet ter kommunie, die heb iets gedaan. Dus eigenlijk zat je ... is het een warboel geweest.' "Een warboel": samen proberen we die warboel te reconstrueren. Na vijf kinderen geeft haar huisarts haar een pessarium. 'Maar dat, dus wat ik al verteld heb, je kon niet meer bij een geestelijke terecht, je mocht niet meer biechten, je mocht niet meer de sakramenten ontvangen, want je was gewoon enorm zondig. ( ... ) Ja, ik weet niet hoe ver ik dat ding maar iedere keer wegstopte, iedere keer als ik het zag, voelde ik me alsof ik iemand liep te bedriegen. Ik vond het gewoon gênant. Ik vond het ook zo verschrikkelijk erg om het in te doen als je niet wist dat je seksuele omgang zou hebben. En dan moest je dat ding er gewoon 's morgens weer uithalen. Daarbij kwam ook nog dat die huisarts, ik heb nooit iets aan zelfbevrediging of wat ook, dat wist je helemaal niet, dus dat ding moest je zelf in gaan doen. Nou, ik vond dat heel raar, je zat aan je eigen lichaam, wat helemaal niet mocht. Dat was een verschrikkelijk taboe. En ondanks dat die huisarts zei, nou heb ik het gedaan, nu moet je het zelf doen. En ik deed het niet, ik deed het niet, sowieso al niet waar hij bij zat. En thuis wel geprobeerd, maar toch met het idee van d'r zit iets fout. (.") Ik zat tussen twee vuren in, de huisarts die het adviseerde en de f.!eesteli)l:c;~ die ,sewoon zeiden,nee, dat mag je niet, dan ga je er maar uit. Dan mocht ik helemaal niet meer in kerk komen. Dat had voor mijn man niet erg geweest, want die heb het nooit gebiecht. Als we het erover hadden, dan zei ie, daar heb ik helernaal geen punt van gemaakt. En dan denk ik, hij heb veel gernakke-· lijker geleefd als ik. Dan zegt ik, je wist toch dat ik erg preuts was, dan zegt ie, maar daar kon ik jou toch niet in veranderen. En daar kon ie me ook niet in veranderen. Maar ik heb die pessarium toch een paar keer gebruikt. Dat moest je met een zaaddodende pasta insmeren.
58
Nou, ik vond dat een heel groot karwei. Ja, ik sprak geen mensen, ik sprak ook niemand die dit deed. Ik /at er niet in. Ik ging ook met niemand om die dit soort dingen gebruikte. Vanzelf denk je dan dat je een eenling bent. Je werd best veroordeeld over zoveel kinderen krijgen, en ik heb ook vriendinnen gehad die maar twee kinderen kregen, maar die hebben het nooit bloot gelegd hoe hun dat deden. Er werd niet over gepraat.' Ook met haar man, zegt ze een paar keer, heeft ze hierover veel te weinig gesproken: '( ... ) dan waren er niet zoveel kinderen gekomen. (... ) Ik kon het ook nooit uitstaan van die mensen, die na één kind zeiden, ik mag nu niet meer, de dokter heb gezegd dat ik geen kinderen meer mag krijgen. Ik zeg tegen m'n man, tegen mij is nooit zoiets gezegd. Ik snap dat niet. Soms dacht ik dat die mensen dat zaten te liegen, dat ze dit voor zichzelf uitgemaakt hadden. En dan maar de dokter de schuld geven.' Eigenlijk had er na Nels derde kind al een definitieve punt achter haar zwangerschappen gezet moeten worden; bij die geboorte scheurde de verloskundige haar baarmoederhals. Maar pas toen ze zwanger was van vierde kind werd dat opgemerkt. Artsen voorspelden haar een miskraam, maar na zes en een halve maand werd het kind toch geboren en leefde nog vijf dagen. De arts van het katholieke ziekenhuis hechtte later haar baarmoederhals: 'Maar hij heb nooit gezegd, nou mag je geen kinderen meer krijgen. Ik kreeg ze wel, en ik kwam bij hem terecht en hij verzorgde mij, en haalde de babies op acht maanden met infuus en dan hechtte hij de baarmoederhals wel.' Zo kwamen er nog vier kinderen ter wereld. Toen Nel Peters en haar man na hun zesde kind naar een katholiek huwelijksburo stapten voor periodieke onthouding bleek eerder genoemde arts ook daar een vinger in de pap te hebben; hij begon tenslotte met een berekening van haar vruchtbare en onvruchtbare periodes, maar voordat dit precies uitgezocht was, raakte ze opnieuw zwanger: 'Ik grote tranen, van hoe kan dat nou. Ja, zegt ie, dan heb je niet goed op je brief je gekeken. (".) Toen zegt ie, in wat voor huis woont u, een groot huis? Ik zeg, ja, een groo1: huis. Hij zegt, wat verdient uw man? Ik zeg, vijfenzeventig gulden per week. Toen klopt ie me op mijn schouder, en zegt, het is niet veel mevrouw, maar de kinderbijslag maakt het wel weer goed.' · Het is uiteindelijk haar longarts, die meer kinderen voor haar onverantwoord achtte. Eerst weigerde haar gynekoloog, maar na een brief van de longarts: 'Die man heb de pil voor me uitgeschreven, en daar heb ie drie recepten voor verscheurd. En bij de vierde zegt ie, alstublieft mevrouw, nu hebt u iets van mij, nu kunt u uw gang gaan, daar hebt u uw leven lang al om gevraagd.' Later vertelt ze, als we haar vragen naar de invloed van deze man op haar: 'Ja, die heb dat wel enorm ..• ja, van die man daar straalde iets van uit, zo'n overtuigde katholieke man, die was daar in dat ziekenhuis zo'n direkteur, dus die maakte uit of je kinderen kreeg of niet.' Hiermee eindigde haar geschiedenis nog niet. Omdat haar katholieke gynekoloog overleed, werd haar baarmoederhals niet rneer gehecht. Andere artsen durfden dat niet aan. Het was opnieuw de longarts, die zich hardop afvroeg of "een kapotte baarmoeder" niet beter weggehaald kon worden. Ook de (katholieke) opvolger van de arts wilde er niet van horen. Er volgde
59
een briefwisseling met de strekking 'laat de longarts zich bij z'n longen houden'. De pil, later een spiraaltje, vele curettages. Na de longoperatie zal het nog tien jaar duren eer zij ook haar baarmoeder - op verzoek van de longarts - aan andersdenkende deskundigen toevertrouwt. 'Toen heb ik dat hele ziekenhuis laten gaan. En toen is er heel goed over gepraat, met m'n man erbij. En het eerste dat ik steeds herhaald heb van, ik wil vrouw blijven. Je bent bang als er iets weggehaald wordt dat je geen echte vrouw meer bent, en dat is wel zo tot in den treure tegen ons, mij verteld. Nou, toen heb ik gezegd, dat het goed was, als hij mij hielp. ( ... ) Het was voor ons, voor mij was het een opluchting, dat ie d'ruit was. Dat hadden we veel eerder moeten laten doen.' Ondanks deze ellende en ondanks dat ook Nel 'geleerd' is dat je "als vrouw je man seksualiteit niet mag weigeren", toch heeft ze goede herinneringen aan hun seksualiteit: 'Ik heb het, nou ja in zoverre dat wij qua seksualiteit, is bij ons altijd heel goed gegaan, heel goed geweest, en nog steeds. En ik geloof dat mijn man mij daar ook de vrijheid in liet of ik het wilde of niet, en dat was wederzijds.' Ze vertelt ook dat snelle doordeweekse seks, "al heeft ze konsideratie met hem", voor haar niet zo hoeft. Ze vrijt liever weinig en lang, zoals in de vakanties met z'n tweeën: 'Daar hebben we altijd verschrikkelijk van genoten. En dat is voor hem helemaal niet iets". dan is het gewoon ontzettend lief, ook teder. Ik krijg dan meer van hem dan ik teruggeef.' Ook Josje Andriessen kreeg te maken met de voortplantingsdogma's binnen de rooms katholieke kerk, maar ze wenste zich daar, net als haar man, niet aan te storen. Na twee gewenste 'ongelukjes' nam ze maatregelen; samen met haar man stapte ze naar de NVSH in de stad en liet zich een pessarium aanmeten. Hun derde kind is bewust gepland. 'Ja, en bij ons heeft het dus gespeeld dat je, nou ja maar kinderen moest maken en nou ja, je mocht eigenl.ijk geen zaad verloren laten gaan. Nou, dat was zo absurd, niet meer in de tijd passend, - denk eens aan de woningnood - nou, dat was voor ons een heel groot punt hoor. (... ) Dus dat botste al gelijk (".) de opvattingen van de katholieke kerk met onze opvattingen. Nou, en dan ga je daar maatregelen voor nemen en dan ben je eigenlijk al meteen uitgesloten van de katholieke kerk en dan krijg je paters over de vloer en die vertellen dan hoe je het wel moet doen. (".) Dus dat strookte, dat botste en dat hebben wij ook tegen een geestelijke verteld. Toen zat ie eigenlijk met z'n mond vol tanden en toen zei ie, blijf dan toch nog maar veel naar de kerk gaan. Nou, dat is toch geen antwoord meer. Naderhand hebben wij hier nog eèns met een parochiegeestelijke over gepraat. Die was dan maar voor periodieke onthouding, maar eerstens is dat toch gevaarlijk, tenminste gevaarlijk in zover je toch zwanger kunt raken, tweedens is dat op te brengen met de kalender slapen. Toen zei hij, hoe vaak gebeurt nou zoiets, één of twee keer in de maand en als je het dan net doet .. , weet je wel van die domme opmerkingen. Die mensen leven in celibaat en dat priesterke zeer zeker en dan zeggen ze, doe het dan één twee keer in de maand en gebruik dan een tampon. Nou toen rnoest ik wel zo verschrikkelijk hard lachen. (".) Monseigneur Bekkers heeft het destijds al gezegd, ieder zijn eigen verantwoordelijkheid. Ik neem twee kinderen op mijn verantwoording of ik neem er tien. Dat moet ieder voor zich weten. Daar heeft de kerk zich niet mee te bemoeien.'
60
"Monseigneur Bekkers heeft het destijds al gezegd, ieder zijn eigen verantwoordelijkheid". Dat was in 1963. Josje zegt dan ook: "Voor ons was dat eigenlijk te laat". En dat moet voor meer katholieken hebben gegolden. Trimbos sprak aan het begin van de jaren zestig over "grote bitterheid" onder de mensen. [8] Maar zalvend vervolgde hij: 'Daarbij moeten wij, christenen, ons in de eerste plaats zelf op de borst kloppen. De sexuele nood, de huwelijksellende is toch mede ontstaan door de grove nalatigheid, afzijdigheid, schijnheiligheid en star formele levensopvatting van vele christenen en hun leiders. Om hierin verandering aan te kunnen brengen was de moed nodig om vele zogenaamde normen, die tot voor kort volstrekt gezag hadden, te durven herzien en over boord te durven gooien. Gelukkig bezitten steeds meer mensen deze moed, al zijn er ook velen, die met bezorgdheid dit alles aanzien. Inderdaad, zekerheden wankelen, zeden en gewoonten veranderen en blijken bij nader inzien ook op andere - en heus niet slechtere - wijze te interpreteren. '[9] Hoezeer Trimbos met zijn opvattingen ook het standpunt der hervormden, zoals neergelegd in het Herderlijk Schrijven opzocht, op één punt bleef hij weliswaar tolerant, maar toch door en door katholiek: de periodieke onthouding. Om het aantal geboorten - niet in de eerste huwelijksjaren, want dan zou de seksualiteit alle aandacht vragen - te beperken, was deze methode uitstekend geschikt, zo betoogde hij vol overtuiging pagina's lang. [10] Dat was begin jareh zestig; eerder kwam al aan de orde dat sommige pastoors zich reeds in de loop van de jaren vijf tig ongemakkelijk begonnen te voelen over de traditionele huwelijksvoorlichting en -boodschappen. De duimschroeven waren in het Mandement van 1954 wellicht al te hard aangedraaid. Nederland kende in de jaren vijftig, mede dankzij het hoge geboortencijfer onder katholieken en gereformeerden, een van de hoogste geboortencijfers van Europa, onder Portugal, maar boven Spanje. [11] Het percentage katholieken op de totale bevolking van Nederland steeg tussen 1900 en 1960 van 35 tot ruim 40%. [12] Op politiek nivo bemoeiden de katholieken zich in de jaren vijftig intensief met het gezin, in het bijzonder met 'het grote gezin'. Op initiatief van de KVP werd in l 955 de Gezinsraad in het leven geroepen. Deze raad had tot taak het regeringsbeleid te volgen met het oog op de belangen van het gezin, het grote gezin in het bijzonder. Ll 3 J Grote gezinnen kwamen het meest voor op het platteland en onder arbeiders in de grote steden. [14]
Ervaringen van twee niet-katholieke vrouwen De ervaringen van Nel Peters en Josje Andriessen zijn niet voorbehouden aan katholieke vrouwen, want al bemoeide geen kerk zich daadwerkelijk met hun kindertal, kennis over voorbehoedmethoden of -middelen kon ook voor niet-katholieke vrouwen lange tijd ontoegankelijk blijven. De geschiedenis van de tien bevallingen en miskramen van de onkerkelijke Marie van Broekhoven vertoont veel overeenkomsten met die van Nel Peters. Ze vertelt over een rniskraarn waarvoor de arts zijn zaterdag·avond niet op wilde offeren; zij en haar man moesten het samen maar zien te redden; over een dwarsliggend kind, dat een dokter rustig thuis geboren
61
liet worden terwijl dat levensgevaarlijk is, over een schede die gescheurd was en nooit gehecht werd. Tenslotte riep een internist halt en schreef de pil voor, alvorens hij over wenste te gaan tot operatie van haar rug. Eigenlijk had ook Marie maar een paar kinderen mogen hebben; ze werd geboren met een scheef bekken. IJat werd echter veel te laat door artsen ontdekt. In haar geschiedenis speelden kerkelijke geboden echter geen troebele rol: ze wfst eenvoudig niet hoe het te voorkomen. 'Ja, waarom de rijken zo weinig kinderen kregen en wij zoveel, heb ik me altijd afgevraagd. Ik had een katholieke vroedvrouw, en die zei dan altijd weer, ach, ach, weer een kindje erbij en zoveel armoede, en dan weer alles weer zo mooi, hoe is het toch mogelijk, terwijl wij van niemand iets kregen, maar dat scharrelde je wel weer bij elkaar, of je maakte het zelf. En er niks aan doen, en dan dacht ik, d'r niks aan doen, waar praat ze nou over, je kunt er toch niks aan doen. Maar achteraf rnoet het gekund hebben, maar wij wisten de weg niet, maar de rijken wel.' Overigens wenste haar echtgenoot geen kondoorns te gebruiken; dat vond hij "voeten wassen met sokken aan" ... 'Dan moest je oppassen. Nou, en dat is mislukt, altijd. Bewust of onbewust, ik weet het niet. ( •.. ) dat was dan samen overleggen. En dat werd bij ons niet gedaan, je had eigenlijk", je was onderdanig aan de man.' Na de pil had ze eindelijk "geen angst meer om in verwachting te raken". Wel kreeg ze van die eerste, zware pillen "vreselijke hoofdpijnen". "Maar dat moest je er maar bij nemen, want een kind krijgen is nog veel erger". Enige jaren geleden heeft haar man zich laten steriliseren. Aan het gebod '1gaat heen en vermenigvuldigt u", zegt de gereformeerde Hanna Schaper, hebben zij en haar man zich nooit willen houden, maar hoe bleef voor hen de grote vraag. Toen ze haar derde kind nog aan de borst had, verzekerde de arts haar dat ze nu niet bang hoefde te zijn voor een nieuwe zwangerschap. Maar ze bleef zich zwanger voelen, en tenslotte liet ze bij een andere arts een kikkerproef doen. 'Nou, en toen werd er 's avonds om een uur of kwart voor tien gebeld. Ik zat het derde kind de borst te geven. Het was wintertijd, want de wieg stond in de kamer. En toen stond die jonge dokter voor de deur, die liet ik stomverbaasd binnen en toen keek hij in de wieg. Hij zegt, laat die maar staan. Nou, toen moet ik al ruim twee maanden heen zijn geweest. En ik was zo ontzettend kwaad. Ik weet wel dat ik mijn man met schoenen naar zijn hoofd heb staan gooien, zo kwaad was ik. En ik was niet kwaad dat er weer een kind moest komen, maar ik voelde me belazerd. ( ... ) En toen kwam die loude_l huisarts, die jonge kollega van hem had het doorgegeven. Nou ja, het was dan toch zo, ik had dan toch gelijk gehad, een beetje paaien. Ik zeg, ja, maar dokter, wat moeten we toch in godsnaam doen om straks niet weer zo snel een kindje te krijgen? Nou, zegt ie, dan leg je de strijkplank er maar tussen. Ik zeg, hè? Nou, ja zegt ie, dan leg je de strijkplank er maar tussen, en hij ging weg. Nou, nou ik was boos, wat denkt die kerel wel, hij kan toch wel normaal tegen me praten. (".) Ik was toch zo boos ... En toen is mijn man achter dat NVSH aan gegaan, maar dat mocht niemand weten natuurlijk, want dat was grote .. , als ze dat te weten waren gekomen in kleine woongemeens.chap, dat was hetzelfde als jezelf in een poel van
62
verderf te storten, dat NVSH. En toen ook op een winteravond, het was een enorme rotzooi in dat huisje, want ik was net die kinderen allemaal naar bed aan het helpen of zo, toen kwam er een hele oude meneer, en die was van het NVSH en die stond midden in dat kamertje stond hij helemaal verbaasd te kijken naar dat gegil en gekrijs, want het was natuurlijk allemaal klein grut. En ik galoppeerde daar doorheen met luiers en alles. Toen zegt mijn man, ja, wat moesten we nou toch doen? En hij, ja hij wist er ook geen oplossing voor en ging weg.' (We lachen." hij wist er ook geen oplossing voor). De gedachte dat als dat kind geboren zou worden, dat ik dan weer zo snel, die gedachte, dat achtervolgde me gewoon.' Op een dag ontfutselde ze haar arts "het geheim" van periodieke onthouding. 'Maar helemaal niets van voorbehoedsmiddelen, daar werd niet eens over gerept. Hij zei nog tegen me, ik hoor het hem nog zeggen, het is malligheid dat jij geen kinderen meer wilt, je bent ervoor geschapen om minstens tien kinderen te krijgen. Ik zeg, en ik in het gekkenhuis.' Na de geboorte van de vierde kreeg ze nog een miskraam én spataderen, een reden voor haar volgende arts om haar de pil te weigeren. Ze "leef den al heel voorzichtig, want het was gewoon eèn nachtmerrie voor mij". Uiteindelijk volgden er na een aantal jaren toch nog twee kinderen. Toen was het "wel weer leuk", al schreeuwde ze niet "van de toren van vreugde". Maar nu raakte ze tenminste niet meer "in paniek". Ze herinnert zich dat haar laatste gynekoloog zich wel afvroeg of twee kinderen nou zoveel beter voor "haar spatadertjes" waren dan de pil.
Artsen en geboortenregeling Niet alleen Hanna Schaper en Nel Peters herinneren zich bevoogdend gedrag, ja zelfs machtsmisbruik van artsen; een openhartig geworden gynekoloog uit de jaren vijftig weet zich hetzelfde te herinneren. In 1971 vertelt Kloosterman, hoogleraar in de verloskunde en gynekologie: "Toen ik pas gynaecoloog was, zo'n 25 jaar geleden, kreeg ik een echtpaar op mijn spreekuur. Ze vroegen om anticonceptie, want ze hadden al 2 kinderen en als dat zo doorgaat". Ik heb ze toen uitgelegd dat dit verkeerd was. Anticonceptie beschouwde ik als ongezond. Ik hield ze voor, dat je 3u1st kinderen moest krijgen. Tegen de vrouw zei ik: Als u meer kinderen hebt, krijgt u het steeds drukker en 's avonds bent u vermoeider dan nu, dan komt er vanzelf een beperking van het kindertal. Tegen de man: U moet harder werken en meer geld verdienen en ook u bent 's avonds vermoeider. Ik weet nog goed wat die man tegen me zei: Wat een voor-· uitzicht! Ik zie hem daar nog bleekjes zitten en ik dacht bij mezelf, dit is toch niet goed, zo gaat het niet.' [15] Kloosterman vertelt in hetzelfde interview over de nadruk die in zijn opleiding op een talrijk nageslacht werd gelegd. Hij geloofde ook in de noodzaak daarvan; hij beschouwde anti-konceptie als ongezond. En met die mening stond hij onder medici niet alleen. In een handboek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunde uit die tijd wordt gewezen op de "schadelijke repercussies op de psyche" [16] En toen er in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde in 1949 twee artikelen over geboortenregeling verschenen, brak er een ware rel uit onder de abonnees; meer dan honderd zegden op en deelden mee
63
dat zij ernstig in hun gevoelens gekwetst waren. In de jaren vijftig zullen geen artikelen meer over dit onderwerp geplaatst worden; pas in 1961.J. wordt er weer een artikel over anti-konceptie opgenomen. De historicus De Bruijn, aan wie ik bovenstaande gegevens ontleen, konkludeert dat onder de medische stand "zich de opvatting (handhaafde) dat het moederschap een geschenk was dat met dankbaarheid aanvaard moest worden. De vrouw, die geen kinderen wilde, onttrok zich in de ogen van veel artsen aan haar natuurlijke bestemming." [17] Met "de haast ondragelijke spanning tussen gewenst en werkelijk kindertal" werd Kloosterman pas aan het eind van de jaren vijftig in de verloskundige kliniek van het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam gekonfronteerd: 'De eerste jaren in het WG kreeg een vrouw die een baby had gekregen en die te kennen gaf dat ze voorlopig even wilde wachten in het gunstigste geval het advies mee naar de NVSH te gaan. Ik dacht bij mezelf, wat gek toch eigenlijk: waarom geven we zelf geen voorlichting. De tegenwerping van sommige stafleden was dan: Ja, dat kan toch niet. Je kunt toch op een Universi teits Polikliniek niet zomaar condooms uitreiken.' [ 18] De NVSH
"In het gunstigste geval"; in dit onderzoek wisten drie vrouwen de NVSH in de jaren vijftig inderdaad suksesvol te bereiken. Ze behoorden tot een selekte groep. De NVSH beschikte in 191.J.6 over drie konsultatieburo's, in 1950 waren dat er acht, en in 1960 bestonden er verspreid over het land twintig van dergelijke buro's. Samen met de inlichtingenburo's, waarvan de eerste in 191.J.7 werd geopend, worden zij in l 950 door iets meer dan twintigduizend mensen, voornamelijk vrouwen, bezocht. [19] De NVSH was in de jaren vijftig vrijwel de enige plaats, waar mensen, meestal vrouwen, kondooms en andere voorbehoedmiddelen als het pessarium konden kopen. Van dat laatste maakten slechts weinig vrouwen gebruik. [20] Kondooms waren in de jaren vijf tig het belangrijkste voorbehoedmiddel; maar er werden er in 1950 slechts 3 m.iljoen van verkocht (in 1969 lag dat aantal op 22 miljoen). De anti-konceptiepil, ingevoerd in 1961.J., werd in '68 door ongeveer 11 % van de vruchtbare Nederlandse vrouwen gebruikt. [21] Tot 1969 was het te koop aanbieden van voorbehoedmiddelen, en de verkoop ervan aan minderjarigen, wettelijk verboden. Hoewel de verandering van de wetgeving op dit punt achterliep op wat feitelijk in veel plaatsen al geaccepteerd was, betekende dit toch dat tot in de jaren zestig kondooms buiten de NVSH alleen onder de toonbank bij de drogist te koop waren; grote fabrieken kenden ook wel de chinese pindaman, die onder zijn pinda's de gummiwaren bewaarde. [22] Het wettelijk verbod maakte het werk van de NVSH in de jaren vijftig natuurlijk al erg onzeker, zo niet half-illegaal; een aantal gemeenten in het zuiden van het land ging nog verder: zelfs het in voorraad hebben en de verkoop van voorbehoed middelen aan méérderjarigen werd strafbaar gesteld. Het werk van de NVSH werd hiermee in die gemeenten feitelijk onmogelijk gemaakt. [23]
61.J.
Vrouwen en geboortenregeiing Geboortenregeling had voor de vrouwen in dit onderzoek een bepaalde betekenis. Kinderen hoorden immers bij haar huwelijk. Maar op de korte of lange duur werden 'gewenste ongelukjes' ongewenst. De meeste vrouwen probeerden na een aantal kinderen te stoppen. Pogingen die, zoals we gezien hebben, door onbetrouwbare methoden meestal mislukten. An Nieuwenhuis en haar man hadden meer geluk; via periodieke ont-· houding wisten ze hun tweede en derde kind heel precies - op enkele dagen na - te plannen. Daarna gingen ze naar de NVSH voor een pessarium en later een spiraal, omdat periodieke onthouding nu "te onbetrouwbaar" voor hen werd. Hun eerste kind was een - welkom - ongelukje geweest. Erna van Zuilen, die haar eerste en enige kind bewust plande - "helaas" volgden er twee miskramen - lijkt opnieuw een Lützondering. Ook haar echtgenoot als gebruiker van de kondooms die zij bij de NVSH haalde, is vrij uitzonderlijk. Een aantal mannen verzette zich tegen deze methode: "een hand geven met een handschoen aan"; een aantal mannen heeft zich nooit de moeite getroost om aan kondooms te komen. Samen praten, overleggen, samen verantwoording nemen voor de mogelijke konsequenties van hun seksualiteit, dat gebeurde in de meeste huwelijken niet. Met Josje Andriessen vormen Erna en An een uitzondering. Alledrie planden ze tenminste een deel van de kinderen, en alledrie gebruikten ze daartoe voor haar betrouwbare voorbehoedmiddelen of -methoden. Dat kwam in de jaren vijftig in Nederland weinig voor. 'De al wat langer bestaande relatief veilige middelen, kondoom en pessarium, werden tot ver na de Tweede Wereldoorlog slechts gebruikt door een betrekkelijk kleine vooruitstrevende groep. Methoden als irrigatie, periodieke onthouding, coïtus interruptus zijn maar beperkt betrouwbaar. Op deze manier werd meestal de komst van de volgende zwangerschap zoveel mogelijk uitgesteld om zo de uiteindelijke omvang van het aantal kinderen zo beperkt mogelijk te houden.' [24] Uit een onderzoek naar geboortenregeling onder gehuwde vrouwen uit 1949-50 komt als meest representatieve groep, naar religieuze achtergrond, de groep vrouwen naar voren. die in de loop van haar huwelijk iets ondernam tegen ongewenste zwangerschappen. Maar door de 'gemiddelde Nederlandse vrouw' (en man) werden overwegend onbetrouwbare methoden als coïtus interruptus en periodieke onthouding gebruikt; mislukkingen werden dan ook veelvuldig genoemd. [25] Dat is het beeld van de jaren vijftig. Dat is ook het overheersende beeld in onze interviews. Vrouwen en seksualiteit Over de betekenis van voorbehoedmiddelen voor gehuwde vrouwen in de jaren vijftig bestaat geen literatuur. Verdween de angst voor ongewenste zwangerschappen? Ging de kwaliteit van de seksualiteit erop vooruit? Onder de drie vrouwen in dit onderzoek, die een pessarium gebruikten, valt geen eenduidige houding tegenover dit voorbehoedmiddel te konstateren. Haar houding blijkt weinig met het pessarium, maar alles met de kwaliteit van de seksualiteit zonder meer te maken te hebben. [26] De houding van An Nieuwenhuis is het meest eenduidig; zij voelde slechts "een lichte onvrede dat ik met dat ding moest manipuleren".
65
Maar kondooms "dat vonden we een ellendige methode. We raakten dat ding altijd kwijt". Als we met haar praten over hun seksuele verhouding, vertelt ze: 'Ik heb vrijen altijd erg heerlijk gevonden en dat vind ik nog steeds. ( •.. ) (Heeft u het idee dat uw man iets wist van seksualiteit van vrouwen?) Jazeker, ja." (".) mijn man was uitstekend op de hoogte van allerlei aspekten die de emotionele kant betroffen, ja, ja. Hij heeft het ook helemaal nooit gezien van, ik moet aan mijn trekken komen. (".) (En was uw plezier uw verantwoordelijkheid?) Nou, van ons samen, dat was altijd gelijk op. De één wachtte op de ander, en als één van de twee bij nader inzien zei, ik weet het niet, het is ineens weg, ik vind het niet meer lekker, nou dan had de ander daar volledig vrede mee. Dan nog lekker even nakwebbelen en lekker even bij elkaar liggen en dan ging het verder over. Het was nooit forceren van één van de twee, nee, dat heeft altijd verschrikkelijk goed geklikt, hoor.' Josje Andriessen daarentegen vertelt, als we haar vragen of voorbehoed middelen haar misschien aan de ene kant vrijer, maar aan de andere kant ook meer beschikbaar maakten: 'Ja, daarom vond ik het pessarium in mijn binnenste niet altijd prettig, want de bedoeling van zoiets was, net als bij de pil naderhand, gebruik het elke dag", en om dan elke dag nou ja, maar klaar te gaan liggen, dat is toch ook wel een vernedering, snap je?' Dé bedoeling of iemands bedoeling? Er wordt wel gezegd over de jaren vijftig dat vrouwen ook op het gebied van de seksualiteit rechten kregen; er vond een erkenning van haar lusten plaats. '(Heeft u dat idee nou ook?) Nou, minder hoor. Ik heb echt nog de tijd meegemaakt dat als de man z'n zaadlozing had gehad, dat ie zich omdraaide en ging slapen, terwijl je zelf nog wel even door wilde gaan. Bij een vrouw ligt dat helemaal anders en daar werd te weinig rekening mee gehouden. We hebben daar naderhand wel veel over gepraat. (Tegenover rechten en lusten stond het idee van de huwelijksplicht?) Ja, juist, dat wou ik net zeggen, je had de plicht als vrouw zijnde, zeker op dat gebied, om je man onderdanig te zijn. Had een man zin, had je zelf geen zin, of had je hoofdpijn of was je moe; nou ja weigeren, dan had je een kwaad huwelijk hoor, dan werd er een paar dagen weinig gezegd. Zeker als dat weleens meer gebeurde. En als je een druk leven had of je voelde je niet prettig dan moest je dat niet zeggen hoor; een man was daarin de baas, tenminste bij ons. En dat is nu niet meer, gelukkig maar, want dat vond ik ergens toch wel vernederend.' Angst voor zwangerschappen, angst voor seksualiteit; zelfs met voorbehoedmiddelen kunnen die twee onontwarbaar blijven: de geschiedenis van Anneke Boonstra. De bevalling van haar eerste kind werd met zeven maanden opgewekt omdat ze een akute niervergiftiging had. "Daarna", zo vertelt ze al bij de eerste vragen over haar verwachtingen van het huwelijk, 'zijn we samen naar een vrouwenarts gegaan en die heeft op aanraden van mijn man, want die zei, ja gut, er zijn toch voorbehoedsmiddelen en dergelijke. Ik wist zelf van het bestaan daarvan nauwelijks af. En die heeft ons - op aandringen vun rnijn rnan ook, en daar heb je het weer, één van die dingen eigenlijk." Nou ja, goed, ik heb toen een pessarium gekregen, dat het niet bij mijn man opkwam dat hij maatregelen zou kunnen nemen. De vrouwenarts heeft mij een pessarium aangemeten, maar helemaal niet gezegd dat dat regelmatig gekontroleerd moest worden enzovoort. Dus die heeft eigenlijk een beetje contre
66
coeur, heb ik het gevoel, het was dat mijn man zo aandrong, dat hij eigenlijk niet kon weigeren. Hij had de spullen niet eens in huis. ( ... ) Ik zeg al, die hele seksualiteit .. , dat is iets geweest waar ik toch behoorlijk moeite mee heb gehad. Altijd het feit dat ik maatregelen moest nemen. Ik heb weleens tegen mijn man gezegd, god, kun jij niet een kondoom aandoen? Maar dan zei hij geen nee, hij zegt nooit nee, maar hij keek alsof hij gekastreerd werd. Het was". zo'n gevoel had hij, dan voel ik niks meer. Hij had ontzettend veel behoefte aan seksueel kontakt en nou ja goed, ik heb me er altijd aan onderworpen. In het begin heb ik het wel.., ja, het hoorde erbij en je vond het ook wel fijn, maar het heeft bij mij altijd een ondergrond van angst gehad. En dat heeft het voor mij wel erg bedorven, angst voor zwangerschap.' Ze vertelt het later nog een keer: 'Die gynekoloog waar we bij kwamen zei, er moeten voorlopig maar geen kindertjes meer komen, want dit is toch wel een erg gevaarlijke situatie geweest. Dat was in de oren van mijn man zo'n beperking dat hij onmiddellijk met die geboortenbeperking kwam. Bij mij was dat niet eens. Ik dacht, als het niet kan, dan niet. Het was zffn intitiatief dat ik aan geboortenbeperking moest gaan doen. (Betekende het pessarium dat u beschikbaar moest zijn?) Het was zo dat ik praktisch elke avond het pessarium erin deed omdat ik wel wist dat het of 's avonds of 's moq~ens wel tot seksueel kontakt kwam en dan ga je vluchtwegen zoeken, he? Als we samen in bed lagen dan was het altijd zo dat hij begon te aaien en dan zat hij net zo lang te frummelen dat ik zei, vooruit dan maar weer, dan kan ik tenminste gaan slapen. En dan ga je vluchtwegen zoeken." Waarom ga ik zo laat naar bed, waarom heb ik me aangewend zo laat naar bed te gaan? Ja, gewoon om dat te ontlopen. (.") En dan ga je op een gegeven moment, ik weet niet meer hoe het gekomen is, apart slapen". Je zoekt allerlei ontsnappingsmogelijkheden om daaraan te ontkomen. En dan kan je zeggen, waarom praat je er dan niet over? Maar dat is juist zo moeilijk, omdat hij zich dan zo zielig voelde en er ook zo zielig uitzag. Dat is altijd een rem geweest. En hij begrijpt het blijkbaar niet als ik zeg dat ik zoveel jaar in angst." (".) Mijn man zegt natuurlijk nooit van je moet, maar hij dringt zo lang aan dat je zegt, vooruit dan maar, begrijp je, daar zit het. We hebben er nooit ruzie om gehad, maar je gaat ontsnappingswegen zoeken. En het is moeilijk om daarover te praten. (".) Ik heb in het begin van mijn huwelijk gezegd, omdat ik voelde dat hij daar zo verschrikkelijk behoefte aan had, je mag altijd bij me komen, ik zal je nooit terugwijzen, omdat ik het gevoel had - en daar heb ik het ook met mijn vriendin over gehad - het is hun mogelijkheid van affektie uiten, omdat ze het niet op een andere manier kunnen doen blijkbaar.' Dit laatste vertelt ze in het kader van de vraag naar seksuele rechten en lusten van vrouwen. Ze begint haar antwoord zo: 'Nou, ik heb seksuele lusten ... Ja, weet je, je vindt het vrouw altijd wel prettig, je vindt het überhaupt prettig als mensen om je geven, en iedereen heeft behoef te aan bescherming en zo en dat vind je natuurlijk in het huwelijk toch wel, al is het alleen maar ekonomisch. Nou ja goed, vanzelfsprekend heb je ook wel eens behoefte aan seksueel kontakt, dat heb ik ook wel gehad, maar het andere is langzamerhand gaan overheersen. En dan ook de bewustwording van, verdomme nog aan toe, als ik er geen zin in heb, waarom moet ik dan toch? ( ... ) (Heeft u het idee dat uw man iets wist over het bestaan van seksualiteit van vrouwen?) Nou, hij leest verschrikkelijk veel." 67
(Maar toen?) Nou, dat weet ik eigenlijk niet, hè. We praatten daar weinig over. Je hebt echtparen, die daar vreselijk veel over praten en zo .. , rnaar als er over gepraat werd." Kijk eens, mijn vriendin d'r man was er één die altijd dubbelzinnige grapjes maakte, nou als je èrgens mijn man mee kan laten dichtklappen,dan is het daarmee, want daar is hij nooit voor te vinden. Mij kan je een boek vol pornografie voorleggen, ik snap er niks van. Dat is een materie waar wij helemaal niets van begrijpen, mijn man ook niet. Hij wordt daar helemaal schichtig van. (".) Maar of hij daar niets van wist ... Hij zal er misschien best over gelezen hebben, want hij sleept altijd boeken in huis.' Op onze vragen naar haar plezier en ontevredenheid met hun seksualiteit, vertelt ze eerst over "de angst" die is gaan overheersen. Later gaat ze verder: 'Kijk dat is .. , nou ik vond het vaak niet prettig, je ondergaat dat gewoon en dan denk je, nou vooruit maar, het schijnt erbij te horen." Het was weleens dat je er echt wel zin in had hoor, vroeger toen ik jong was, maar . dat is niet zo geweest in mijn herinnering van god, wat was dat geweldig fijn. Dat was ook zo en dat is erg belangrijk, omdat ik zelf in die gemeenschap erg veel moeite heb moeten doen om tot een orgasme te komen. En dat was het natuurlijk, want als er dan een voorspel was en ik werd opgefokt en zo, dan was het vaak tegen mijn eigen orgasme aan, had mijn man zijn orgasme. Nou ja goed, dan was hij nergens meer toe in staat en dan zat ik met een opgefokte baarmoeder, die niet tot bevrediging kwam. En dat is een rótgevoel hoor. En dan zei ik, nou zie je, daar heb je het weer. Nou op het laatst doe je er niet meer zoveel moeite voor, want het mislukt toch. (... ) Terwijl, ... je hebt toch zelf w,eleens behoefte aan een orgasme of wat dan ook en als je dan masturbeert, dan is het in twee tellen gebeurd. Ik bedoel, het is geen kwestie van frigiditeit of zo, begrijp je.' Ondanks het pessarium werd ze nog vijf keer zwanger; éénmaal eindigde de zwangerschap met een miskraam. We vragen haar of het pessarium faalde: 'Nou ja •. , falen. Weet je wat het is, je wordt slordig op een geven moment. Je denkt, ach, het zal wel gaan. Op die manier... Echte bewuste zwangerschappen zijn het nooit geweest bij mij. (... ) En toen de vijfde er was, dacht ik, nou nooit meer hè. Toen ben ik konsequent dat pessarium gaan gebruiken, en ik heb geen avond overgeslagen. (".) Die zwangerschappen zijn niet leuk geweest hoor, die bevallingen zijn afgrijselijk geweest. Ik vond het altijd een erge bezoeking hoor. Het was nooit van dat heerlijke, ideale en geweldige moederschap. Daar hoef je bij mij niet mee aan te komen, dat heb ik niet ervaren.' Anneke noemt haar man "de liefste van de wereld: als hij iets voor mij kan doen zal hij dat niet laten". Anneke komt zelf zeker niet schuchter over; ze zette samen met onder meer haar vriendin in de jaren vijftig een NVSH-buro op en ze roerde haar mondje flink in het verenigingsleven, later ook in de politiek. Toch heeft ze dat zeer belangrijke aspekt van hun relatie nauwelijks kunnen bespreken, laat staan veranderen. Met een donker, gedragen stemgeluid, dat routine in het spreken in het openbaar verraadt, vertelt ze: 'Het is zo moeilijk om daar met elkaar over te praten. Dan ben je derig jaar met elkaar getrouwd om aan zijn verstand te brengen dat die hele seksualiteit voor mij zo beladen is met angst, dat het voor mij helemaal niet meer hoeft. Zegt hij, maar nu hoef je toch meer bang te zijn? Nou zou het meteen over moeten zijn, nou zou ik het meteen leuk moeten vinden. Nee. dat hele gebied is angstgebied voor mij, dat poets je niet zornaar weg, twintig jaar angst. Voor die
68
zwangerschap heb ik twintig jaar in angst geleefd.' Angst voor zwangerschap of angst, ja afkeer van of allebei?
'zijn' seksualiteit,
Onbespreekbaar De onbespreekbaarheid van seksuele problemen is een draad door veler geschiedenissen heen. In de gewelddadige huwelijken zijn ze misschien wel onuitspreekbaar. Hillie Oud: 'En nou ja, die hele seksualiteit leek nèrgens op. Dat was geen voorspel en naspel, dat was, dat was .. , ik was zo dikwijls 's middags geslagen en 's avonds werd ik als gat gebruikt en dan ook nog voor het zingen de kerk uit. Dat was de seksualiteit. Maar toch kun je daar een tijd tegen omdat je geleerd hebt dat het een recht van de man en een plicht van de vrouw is.' Later vertelt ze dat ze tijden "geen raad wist " met de situatie en pas na jaren begon te denken dat het "niet in de haak was". Even navrant is de geschiedenis van Marie van Broekhoven. Ook zij werd door haar echtgenoot geslagen en was daarna vaak "wel goed voor het bed". Als we haar vragen of er na de pil iets veranderde tussen haar man en haar, vertelt ze: 'Ja, het werd wat gemakkelijker, er was geen angst meer van in verwachting raken, want vroeger was het ook zo, als je niet wilde, het moest toch wel gebeuren, want ja god, wat had je daar nou over te vertellen? (Dat bleef hetzelfde?) Ja, maar dat is nu veranderd. Het wordt minder, maar anders, en dat is wel prettiger als het goed gaat, dan niet. Want toen ik dan laatst zo ziek was, dan houdt hij lang rekening met mij. (Had u het idee dat uw man iets wist van het bestaan van seksualiteit van vrouwen?) Ja, maar dat werd weggedrukt, dat kwam toch niet aan de orde, was toch niet belangrijk, vrouw was toch niet belangrijk, was bij mij thuis ook niet. ( ... ) (Als u ontevreden was, kon u dat dan laten blijken?) Nee, als je er ontevreden over was, nou ja goed, je kunt er niks mee, je kon nergens iets mee, dus". Nee, dat was niet mogelijk. ( ... ) maar als dat zo bij de gratie gods te pas kwam, dat dat wel gelijk eindigd<", dan had je geluk gehad. Ik was vaak ook heel erg moe. (Dan had ik nog de vraag of u wcleenszelf het initiatief nam?) Nou, weinig, nog niet, want daar houdt ie ook niet van. Je moet hem niet aanhalen.' Hillie Oud liep na drie jaar huwelijk - de familie wilde haar niet helpen naar de geestelijke gezondheidszorg, "meteen toen de GGZ werd opgericht, was ik er". Ze werd doorgestuurd naar een psychiater, die ze alleen bezocht: haar man wilde niet mee. Marie van Broekhoven zocht geen hulp: "dat deed je toen niet, je hing de vuile was niet buiten". Later gingen zij en haar man, omdat zij dat na de zoveelste krisissituatie bijna eiste, naar de A.A., de Anonieme Alcoholisten; daar lijkt voor het eerst gepraat te worden. Sindsdien, eind jaren zeventig, is er veel veranderd, vertelt Marie: 'hij kon zich niet geven, dat zou hij wel willen, maar dat kan ie nog niet. Hij kan geen emoties tonen. Je eigen bloot geven, is heel moeilijk, dat is iets, daar zal ie nog jaren moeite mee hebben.' Ook Marie heeft in de loop der jaren een stem gekregen: via koffieochtenden kwam ze op een VOS-kursus en ging ze later naar de VIDO. 'In die jaren dat ik niet veel wist, hield ik m'n mond wel, en luisterde ik wel, totdat ik langzaam maar zeker zelf begon te praten.'
69
Hillie is uiteindelijk - "trouwen doe je toch voor je leven, voorgoed" in de jaren zeventig gescheiden. Haar pogingen te begrijpen wat er in haar huwelijk is gebeurd, kleuren ons hele interview met haar. Als we haar vragen of zij en haar man aan geboortenbeperking deden, antwoordt ze: Nee, tenminste niet in die eerste jaren. Toen waren we in Engeland op vakantie en we wisten." En toen moest ik de winkel binnen om "prophylactics" te gaan halen. (Wat was dat, kondooms of zo?) Ik weet nog dat ik moest vragen van zoiets van prophylactics. En ik denk dat we toen naar huis zijn gegaan met kondooms en geloof ik een pasta. (Moest u daarvoor naar Engeland om dat te halen?) Nee, we waren daar op vakantie. Maar ik vertel dit omdat 1k de winkel in moest, want mijn man durfde dat niet. (Dat was best gek voor die tijd waarschijnlijk, voor een vrouw?) Maar ik moest wel, want hij deed het niet en we wouen wel, dus ik moest wel. Ik zal dit ook wel precies weten omdat ik dat ook eng vond. Daarom deed ik dat.' Wies Schouten kon in haar twee huwelijken alles alleen opknappen: "Die kerels waren alleen geïnteresseerd in drank". Toen haar tweede man voor impotentie verwezen werd naar eeh seksuoloog, wilde hij daar niets van weten: "Hij is er nooit naar toe geweest". Ook van de A.A. wilde hij niet horen. 'Scheiden' was het enige advies dat hulpverleners haar konden geven. Nettie Verhaar, An Nieuwenhuis en Hanna Schaper kampten met onderling weer heel uiteenlopende seksuele problemen. Wat overeenkomt is de onbespreekbaarheid ervan met haar echtgenoten. Hanna Schaper denkt met veel plezier aan de eerste jaren van hun huwelijksleven terug: Nou, ik moet u eerlijk zeggen, ik heb seksuele ·omgang met mijn man altijd verschrikkelijk leuk gevonden, veel plezier met elkaar. En ik had zelf ook heus veel ver langen.' Ze herinnert zich van de laatste jaren: '(Het was bij ons) niet zo dat als een man zin had, moest ie maar grabbelen, dat niet. Dat was pas de laatste jaren toen die man al doodziek was, toen ie zo ongeremd werd. En dan was het het één of het ander. En meestal was het dus de laatste jaren niets meer. (.") En toen is al heel gauw, zie ik achteraf, de oorzaak dat hij ziek was, ik dus dacht dat hij een vriendin had, en dat hij daarom geen interesse meer voor me had, dus de raarste veronderstellingen maken en boos en verbitterd zijn, want dat huwelijksleven, dat was al jaren dood.' De ziekte van haar man werd pas in een heel laat stadium door artsen onderkend; jarenlang wist Hanna niet wat er aan de hand was, behalve dat "dit niet de man was waarmee ze eens was getrouwd". Lag het soms aan haar? "Niemand begreep het"; ook haar moeder en studerende kinderen, die ze weleens ten einde raad belde, begrepen het niet. De huisarts schreef haar de bekende kalmerende middelen voor, bezoek aan een psychiater liep op een teleurstelling uit. Wat haar overbleef, was de fles en nachtelijke telefoontjes naar de S.O.S., "die heb ik gezegend". "Radeloos was ik, ik wou alleen nog maar echtscheiden, alleen maar weg". An Nieuwenhuis, die de seksuele relatie met haar man als heel plezierig omschrijft (zie hiervóór), zocht toch een aantal malen hulp bij de NVSH. 'Ja, ons hele huwelijk door heeft toch eigenlijk gespeeld dat mijn man veel introverter is op het gebied van de seksualiteit dan ik. Nee, introverter kan ik .. , ja introverter en veel minder speels, laat ik het zo zeggen. Niet dat ik nou zo'n dartele seksfee ben hoor. (".) En hij heeft dus 70
wern1g speelsheid, weinig rnedcdeelzaarnhcicl ten opzichte van speciaal intiemere dingen uit onze relatie. Hij is wel erg seksueel ingesteld, het houdt hem erg bezig, maar voor het feit dat het hem zo verschrikkelijk bezighoudt, dat hij er zo alert op is in aJlerlei situaties, deelt hij daar weinig van mee aan mij. En een enkele keer verwoorden we dat weleens, maar hij is heel geremd, geeft dit ook .. , ja toegeven is geen goed woord hiervoor, heeft hij het ook onderkend, dat moet ik eigenlijk zeggen. Toegeven impliceert dat er iets van schuld is en dat is het natuurlijk niet; onderkent hij het ook. Ik ben veel gauwer het type dat eens lekker even in het bos lekker even gauw zal vrijen, of lekker even niet gauw als het heel stil is, hij heeft daar ontzettend veel moeite mee, dit soort dingen. Hij is er veel geremder in. (.") En dat gaf ook weleens aanleiding tot clash-situaties. Jaren geleden zeker, nu zie ik het toch anders, maar toen · koppelde ik dat altijd aan niet genoeg van me houden om helemaal los te kunnen raken. Niet genoeg vertrouwen in me hebben om helemaal los te raken. (.") En zo zit dat natuurlijk helemaal niet. Met dat aspekt ben ik een paar maal naar een seksuoloog van de NVSH gestapt voor een verhelderend gesprek. Wat natuurlijk in de praktijk niets heeft opgeleverd. (Daar bent u aJleen naar toe gegaan of samen?) Nee alleen, want dat was moeilijk. Het hele beeld bracht met zich mee dat mijn man helemaal niet vond dat ie hulp nodig had. Dat is nu pas, dat hij nu dus kan inzien dat het toch wel heel fijn geweest zou zijn als hij toen mee had gewild. Ik zie hem daar nog staan bij die kast. De deur was open, hij pakte een jasje en dat hij toen tegen me zei, ik ga niet mee naar dit soort afspraken, ik heb geen hulp nodig. Als jij het er moeilijk mee hebt ben jij degene die hulp nodig heeft.' An Nieuwenhuis ging na een aantal jaren nog een keer met dit probleem naar de NVSH, opnieuw alleen, maar ditmaal zonder haar man te vragen of in te lichten. Ook dit keer kon de arts er "geen kant mee op"; een langerdurende therapie voor hen beiden zou nodig zijn. Buiten dat haar man niet meewerkte, zag zij daar ook geen aanleiding voor: 'Nee, want het was helemaal niet zo dat we een groot brok onvrede hadden, nee, onze seksuele relatie was goed, is altijd goed geweest en is nog goed. Alleen die onvolkomenheid, als dit' nou ook nog was opgelost, dan was het helemaal het einde. Dan was het een liefdesroman geworden met een tikje pornografie, precies prachtig. En dat was het nou net niet, het was een goed boek, maar het had iets beter geschreven kunnen worden', zegt ze tenslotte lachend. Ze sprak er later ook weleens "bij hoge uitzondering" met anderen over, een enkele vriendin of vriend: 'En dan kwam ik er altijd achter dat in wezen onze relatie qua gunstigheid nog heel erg positief afstak tegenover wat zij hadden van kerels, die helemaal maar botte bijlwerk ervan maakten, zeg maar. Tot die konklusie kwam ik dan altijd en niet dat je daar nou het probleem mee oplost, maar het is toch wel prettig, nou niet prettig om te horen natuurlijk, maar voor jezelf wel, ja.' Vijf jaar geleden heeft ze het nog eens geprobeerd, maar de psycholoog zag er op hun leeftijd, na 30 jaar huwelijk, "geen gat" in. Bovendien zou het hun veel geld gaan kosten, teveel: "het sop was de kool niet waard, voor dat stukje onvolkomenheid". Ze bcpruatten het nu meer, gingen ditmaal ook samen naar de psycholoog: 'dat was een leuke vooruitgang. Het onderwerp is dus in wezen altijd hetzelfde, de geremdheid van mijn man naar mij toe. Dat is beter", er is beter over gepraat kunnen worden, en er is .. , nou die remmen zijn toch wat los gekomen en toen is
71
mijn man er op een gegeven moment toch in volle vrede mee akkoord gegaan dat we samen eens naar één van die buro's zouden stappen.' Bij Nettie Verhaar loopt door haar hele geschiedenis heen dat haar man niet van de problemen wilde horen, nog steeds niet. Zoals eerder geciteerd zat Nettie na drie weken huwelijk al bij haar huisarts, die haar zei dat ze maar geduld moest hebben: "niet iedereen is even wild". Ze is jaren bij hem blijven komen, en op den duur gaf hij niet alleen pep- en slaappillen, maar ook het advies te scheiden. Dat kon ze niet: 'En toen zei ik, dat kan ik niet, want als ik deze man laat schieten, dan gaat hij helemaal achteruit, waar moet ie naar toe, ergens op een kamer, ergens bij iemand in huis, kosthuis of zo, die vereenzelvigt, en die... En ergens heb ik ook wel bij mezelf gedacht, en dat heb ik ook wel aan de dokter gezegd, als ik mijn vrijheid heb, dan ga ik de brede weg op (lachend) (.") iedere man is voor mij, dan weet ik niet of ik mezelf hou, ik geloof dat ik ze allemaal wel aankan. Dus ergens om mijn man te beschermen, ik kon zijn achteruitgang, of dood niet op mijn geweten nemen, want hij misdeed mij niks, hij was goed voor mij, alles was verder goed, ik kon dat niet op mijn verantwoording nemen.' Hij verwees haar naar een zenuwarts: 'En dan moest mijn man ook komen. Nou, daar is ie één keer geweest. Hij zegt, dat doe ik niet meer.' Begin jaren zestig probeerde de arts het nog eens en stuurde haar naar een protestants buro voor huwelijksproblemen: 'Nou, ik weet eigenlijk de eerste keer dat ik kwam, dat heeft ze me naderhand nog eens verteld, toen kwam ik daar, ik begon al te huilen, want ik was op van de ellende. Ik zeg, waarvoor ik hier eigenlijk kom dat weet ik niet, want ik heb een man, hij ls eerlijk, hij is trouw, en hij is goed en beleefd en attent. Ik kan niks op hem aanmerken.' Opnieuw werd haar aangeraden te gaan scheiden, maar ze kon het niet. 'Toen op het laatst (van de gesprekken), toen zei ze, ik heb je nu wel zoveel leren kennen, scheiden kan je niet, maar ik kan je aanraden, neem er een vriend bij. Probeer dat, probeer je daarmee te verenigen. Toen moest mijn man daar dan komen, en hij is d'r twee, misschien drie keer geweest en toen zei die, ik ga niet meer, daar schiet je niks mee op. Dus dat deed ie niet meer, dus toen was het voor mij ook af gelopen, want dat had helemaal geen :ç;in meer.' Vijf jaar geleden heeft ze het nog een keer samen met de huisarts geprobeerd, maar ook ditmaal hield haar man ermee op: 'Het is gek, maar wat dat betreft (de oplossing van het probleem) ben ik altijd een eeuwige optimist geweest. En zoals nu met de laatste gesprekken bij de dokter ook, dan liepen we naar huis. En dan dacht ik, als we straks thuis zijn, zal ie weleens een arm om me heen slaan, dan zal ie me weleens een kus geven. Nou, zodra we binnen waren, dan voelde ik het al, dan was ik weer terneergeslagen, dan was ik weleens zielig. Nou, toen zegt ie, zie je, je bent er steeds van streek van, laten we er maar mee ophouden. ( ... ) (Ik zeg), laten we alsjeblieft doorzetten. Maar nee hoor, hij deed het niet. Hij zegt, we moeten het toch samen oplossen en samen bepraten, en we moeten toch samen tot iets komen. Nou ja, okay, daar bleef het dan bij, dan werd er ook niet meer over gepraat. (Heeft u het idee dat het voor hem helemaal geen probleem was?) Dat heb ik altijd gedacht, ergens denk ik het nog. Hij zegt
72
het niet dat het een probleem voor hem is. /\Is ik rnaar lief ben thuis, en gewoon aardig, en dit niet naar voren breng, en geen kattige woorden zeg of iets, dan voelt hij zich lekker.' Wat was het probleem, dat ze beter niet naar voren kon brengen? Tegenwoordig zouden we haar man toch minstens kontaktgestoord noemen, maar in haar kontakten met hulpverleners is haar daarover nooit iets duidelijk geworden. Jaren achtereen verkeerde zij in onzekerheid, was zij de schuldige? 'En het was bij ons natuurlijk, of natuurlijk, bij ons was het dan zo, omdat mijn man nooit kwam, en ik wel wilde, bood ik me iedere keer aan, dan op de ene manier, dan op de andere. En d'r was altijd iets verkeerd, als ik er daarna over praatte. Nou de ene keer dacht ik lekker in me blootje rondom hem lopen en zo, maar hij keek me niet aan ( ... ) Nou, dan kreeg ik weer een periode dat ik me terugtrok. Dan deed ik een pyama aan, hooggesloten, maar dan gebeurde er ook niks. En als ik dan naderhand, want dan hou je het niet meer uit, en dan praatte ik er weleens over. En dan was het, ja, maar jij bent ook zo schuchter, en zo teruggetrokken, dan denk ik dat je niet wil. Kijk, en nu besef ik pas dat dat ergens altijd voor hem een uitweg of iets geweest is, dan hoef ik niet. En toen dacht ik natuurlijk, ik ben de schuldige, ik heb me teveel aangeboden, ik loop daar als een slet door die kamer, (. .. ) En dan hadden we nog zo'n rookstoel, zoals je dat dan had, in ieder gezin een rookstoel met kussens. Nou, dan zat .ie te lezen, want het was natuurlijk zijn stoel, en dan ging ik bij hem zitten, en dan was het al heel gauw, je wordt te zwaar op mijn knieën. Nou, dan moest ik eraf. Dan ging ik ervoor, zo tussen zijn benen zitten. En hij mag me dan een over mijn haar geaaid hebben, maar daar bleef het bij. ( ... ) En dan zei ik weleens tegen hem, zeg dan wat je tegenstaat in mij, dan probeer ik dat te veranderen. Nou ja, d'r was nooit iets. [grote onzekerheid ... ] Ja, ja, ik weet het echt niet, ik heb altijd maar volgehouden.' Ze heeft het altijd maar volgehouden. 'En ja, ik kroop toch naar hem toe, in z'n armen, want je voelde het toch als een bescherming, beveiliging. Ja echt, ik voelde me dan samen. Ja, dat vond ik echt wel heerlijk. 1 In 19 58 hield ze daarmee op; keer op keer werd ze afgewezen, "zo vernederd voelde ik me dan". Huilend viel ze in slaap of ging uit bed om zich vol te stoppen met pillen, drank en sigaretten. Sinds '58 "is er niks meer gebeurd". In 1960 belandde ze "volkomen verstard, mijn familie kende me niet meer" bij een maatschappelijk werkster van een protestantse stichting. En die raadde haar uiteindelijk aan een vriend te nemen. 'Dat vond ik ook al, dat ze dat durfde te zeggen, een protestants christelijk buro. Maar dat heeft al met al, stukjes en beetjes, heeft mij geholpen dit leven nu te aanvaarden en te kunnen doen natuurlijk.' In de jaren zeventig - als ze ook door gesprekken op haar werk een stuk "wijzer" is geworden - durft ze een vriend "praktisch en moreel" aan. Ze is er eindelijk "voor mezelf klaar voor". Haar rnan weet het, maar het schijnt hem niet te interesseren. Hoewel ze nooit te horen heeft gekregen wat er nu toch aan de hand was, "dat ik gelijk had", "dat ik onschuldig was", hebben deze gesprekken haar wel geholpen; ze is daar "een hoop van mijn zenuwen" kwijtgeraakt: 'Die gesprekken, die hebben mij toch ergens geholpen doordat ik kon vertellen, ik was niet rneer één brok die alles maar opzoutte.
73
Niemand wist iets van mij af. Dus ik heb daar kunnen praten en dat heeft mij geleerd, en van toen af, heb ik ook wel met anderen gepraat, één zuster. Ik had ergens een uitlaatklep, als het nou erg hoog zat, dan kon ik gaan praten. (... ) Ja, 't is open gekomen, en anders hadden ze er misschien een patiënt bij in een zenuweninrichting o:[ een weduwe, en de vrouw in de gevangenis, want wie zegt, als ik meer impulsief geweest was, wat er met mijn man gebeurd was. Ik was ergens nog te nuchter. ( ... ) Ik meende het hoor, ik meende het van harte. En toch, toen die een hartaanval kreeg, was ik de eerste die een dokter belde.' Als hij een andere vrouw had, zou hij zo van haar mogen scheiden, vertelt ze, maar hij wil geen andere vrouw, andere man of ander huwelijk. Zijn huwelijk - voor de kerk gesloten - is heilig, en is dat misschien voor haar ook. '(Hoe komt het nou dat u zo aan het huwelijk hing? Er werd toch al meer gescheiden?) Niet in onze kringen nee. Nee hoor, d'r werd niet zo erg veel gescheiden, en wat ging scheiden, kreeg toch een bepaald stempel op zich. O, dat is een gescheiden vrouw. Heb je gehoord, die zijn gescheiden. Dat was iets, hè, ja dat was toch wel ergens ..• (Moeilijk ... ) Ja, ja ... ' Het werk, waar ze mee begon om een schuld af te lossen, daar kan ze niet meer bulten. "Dat houdt me op de been". Ze is een tijdje werkloos geweest, maar "dan :,tort ik helemaal in", "heb ik tijd om te piekeren". "Ik doe het werk om m'n huwelijk in stand te houden." Schaduw
Seksuele problemen waren onbespreekbaar. Tussen het 'ontdekken' van deze lijn in de interviews en het uitschrijven ervan heb ik lang geaarzeld; mocht ik zulke uiteenlopende problemen, slechts vergelijkbaar op dit ene, wellicht toevalllige punt van onbespreekbaarheid, op deze wijze ordenen? Ik deed het uiteinde.lijk en achteraf denk ik dat er een schaduw van onbespreekbaarheid over een belangrijk deel van het leven van de vrouwen lag. Ook op andere plaatsen in dit onderzoek, met name in hoofdstuk vijf, wordt op onbespreekbaarheid gewezen: over opvoeding werd vaak niet of wem1g succesvol gesproken. En als er zich bijvoorbeeld problemen voordeden op het gebied van de financiën, bleek dat onderwerp al even taboe. De vrouwen geven enkele malen met zoveel woorden aan dat 'de vuile was 1 niet buiten gehangen mocht worden: met anderen werd niet over problemen gepraat. Onbespreekbaarheid van konflikten, onbespreekbaarheid van gevoelens en intimiteit: is dat typerend voor oudere generaties, voor de jaren vijftig, of voor mannen? De literatuur geeft over deze vraag geen uitsluitsel. De gezinssocioloog Kooy konstateerde in zijn grootschalig enquêteonderzoek naar het huwelijk in Nederland in 1969 dat seksualiteit en 'de familie' de belangrijkste problemen vormden in ongelukkige huwelijken. Deze onderwerpen bleken taboe tussen de echtgenoten; er werd niet over gesproken. [27] De achtergronden van dit verschijnsel worden door Kooy helaas niet belicht; hij schrijft de onbespreekbaarheid van problemen ook niet aan mannen toe. In formele situaties kan 'niet--spreken 1 gekenschetst worden als een status-quo-handhavende strategie: de situatie blijft zoals ze was. Deze
analyse lijkt mij echter, waar het problemen in een huwelijk betreft, weinig toepasselijk, te afstandelijk. In plaats van onbespreekbaarheid op te vatten als bewust handelen, als een strategie, verwacht ik meer inzicht van de vraag of mensen, in dit onderzoek mannen, wel kunnen praten over emotionele problemen. De sociologe Lillian Rubin probeerde in haar onderzoek naar arbeidersgezinnen in de Verenigde Staten deze vraag te beantwoorden. Zij merkte op dat de ge1nterviewde vrouwen emotionele verwachtingen van het huwelijk koesterden, waarmee zij bij hun echtgenoten niet terecht konden. Om dit verschijnsel te begrijpen zoekt Rubin steun bij psychoanalytische beschouwingen en socialisatietheorieën. Op verschillende ervaringsnivo's worden hierin de uitéénlopende ontwikkelingen van de persoonlijkheid van vrouwen en mannen geanalyseerd: vrouwen gericht op de affektieve, expressieve kant van het leven, in staat tot het aangaan van bindingen en relaties; mannen gericht op de instrumentele kant van het leven, en juist niet in staat tot het aangaan van bindingen en relaties. [28] Rubin ziet het - ook in haüx onderzoek gekonstateerde - gegeven dat mannen vaker seks willen dan vrouwen, in het licht van deze tegenstrijdig-eenzijdige persoonlijkheidsontwikkelingen: 'de altijd-aanwezige bereid-heid van mannen (is) niet gewoon een uiting van dringende seksuele nood, maar ook een gekompliceerde reaktie op een socialisatieproces dat de ontwikkeling van de emotionele kant van zijn persoonlijkheid overal beperkt, behalve op seksueel gebied. Daarentegen is de nietaflatende vraag van de vrouw om niet-seksuele uitingen van gevoelens een reaktie op een proces dat de ontwikkeling van de affektieve kant van haar persoonlijkheid overal stimuleert, behalve op sel<;sueel gebied.' [29] In hoeverre deze theoretische konstrukties van toepassing zijn op de relaties van de vrouwen in dit onderzoek: ik durf het niet te zeggen. Wel wijzen ze een richting, waarin we zowel de emotionele onmacht van mannen als de emotionele behoeften van vrouwen kunnen begrijpen. [30]
75
HOOFDSTUK VIJF
HUISHOUDEN
EN
MOEDERSCHAP
"Het hoorde erbij, dus deed je het"
De meeste vrouwen in dit onderzoek stapten na de huwelijksvoltrekking zonder aarzelen uit haar beroep in een huisvrouwenbestaan. En even vanzelfsprekend als ze haar kinderen kregen "die hoorden bij mijn huwelijk" -, droegen zij ook de verantwoordelijkheid en dagelijkse zorg voor hen. Hadden de echtgenoten elkaar niet wederkerig "hulp, getrouwheid en bijstand" beloofd? Mooie zinnen, die feitelijk in de jaren vijftig betekenden dat de man zijn echtgenote financiëeI onderhield, opdat zij haar echtgenoot en hun kinderen (irn)materiëel kon onderhouden. Als Hanna Schaper in het derde hoofdstuk min of meer uitroept dat die taakverdeling "vanzelfsprekend, heel erg vanzelfsprekend" was, verwijst ze naar een heersend levens- en waardenpatroon. Want dat man en vrouw elkaar in het huwelijk aanvulden, was in de jaren vijftig zo'n "natuurlijk" gegeven, dat ook feministen daarvan uitgingen. In het in 19li8 verschenen feministische boek Van Moeder of Dochter werden vrouwen juist op haar belang(en) als huisvrouw en moeder aangesproken: 'De wetenschap heeft ontdekt dat de moeders als opvoedsters van het jonge kind een enorme invloed uitoefenen op de ontplooiingsmogelijkheden van de volwassene. Ook wordt beseft dat ca. viervijfde van het nationaal inkomen door haar handen gaat, zodat haar beslissingen, ten goede of ten kwade, von de voortbrenging van de grootste betekenis zijn. De tijd lijkt gekomen dat zij ten eerste als consumenten duidelijk beseffen dat zij het zijn die ook in onze rnaatschappij voor het gezinsbe·lang moeten opkomen. (, .. ) Ten tweede dat zij als kiezeressen duidelijk inzien dat om deze geheel nieuwe reden in gemeenteraden en parlement méér vrouwen moeten komen om daar de gezinsbelangen voor de huisvrouw te vertegenwoordigen.' [ 1] Meer dan negentig procent van de getrouwde vrnuwen wijdde zich in de jaren vijftig volledig aan haar huishouden; meer dan tachtig procent was tevens moeder, en meer dan zeventig procent werd dat binnen twee jaar na de huwelijksvoltrekking. [2] Huisvrouw-- en moederschap waren twee kanten van hetzelfde bestaan van de overgrote meerderheid der getrouwde vrouwen. In dit hoofdstuk volgen we de invloed die deze twee '.grootheden' hadden op het dagelijks leven en de levensloop van de geïnterviewde vrouwen.
76
Liefdewerk
Hillie Oud probeerde in haar huwelijk de goede moeder en vrouw te zijn, waartoe ze vóór het huwelijk was opgevoed en opgeleid. In het derde hoofdstuk vertelde ze dat ze eigenlijk acht kinderen wilde; '( ... ) bij mij hebben kinderen er altijd bij gehoord, bij het huwelijk hoorden die kinderen. Toen ik nog één keer ongesteld werd na het huwelijk, dat vond ik heel erg. Na een maand was ik in verwachting.' Ze gaf zich volledig aan haar moeder- en huisvrouwschap.' Ja, eigenlijk had ik best hulp kunnen nemen, maar ik vergde dan ook wel veel van mezelf, dus die goeie vrouw en moeder. ( ... ) Ik had geen vrije tijd. Want wat kranten lezen betreft: in dat huwelijk kon ik de kranten opvouwen. (U las ze niet?) Ik had geen tijd. Want één van de dingen van een goeie huisvrouw is, éérst de boel aan kant. Nou als dan de boel aan kant was, was het avond. Het is druk, drie kinderen. Maar ik vond het eigenlijk niet erg. ( ... ) Kinderen, ook toen ik ze had, dat was m'n lust en m'n leven. Dat dacht ik en ik nam kinderen. Ik dacht dat het m'n lust en m'n leven was, ik ging er in ieder geval helemaal in op.' Zuinigheid, netheid, zichzelf wegcijferen - "Ik zette zelfs geen koffie meer voor mezelf" -; ze deed het allemaal, vertelt ze. In dat beeld van "goede moeder en huisvrouw" paste geen aktiviteit buitenshuis. Dat heeft ze eigenlijk ook nooit overwogen; de kinderen hadden immers "een moeder nodig". 'Ik heb eigenlijk in die beginjaren niet willen en niet kunnen werken. Nee, het had wel gekund, want dan had je een huishoudster, in die tijd ... ' Later wilde ze wel weer een studie oppakken, maar haar man '(.") zei dat ik te stom was, terwijl ik nu overtuigd ben dat ik intelligenter ben dan hij. (En dat geloofde u toen ook?) Ondertussen was dat zelfbewustzijn wel minder, de onzekerheid kwam wel op.' Nu neemt ze afstand van die opvatting. Ze vond zichzelf "een prima moeder". 'Want ik werd ook geslagen enzo, maar dat komt misschien nog wel, en dat dus allemaal wegstoppen hè, van hoe het met mij ging, en met de kinderen, alsof er niets aan de hand was. Dat vond ik geweldig", dat is het ergste, want dat ga je toch ook claimen? Dan ga je toch een ander opleggen: ik doe alles voor jou. Zoals nu met mijn dochter (".), dan heb je toch op je lippen om te zeggen, en ik heb dag en nacht .. , dus dat is helemaal niet goed dat moeders altijd klaarstaan, die moeten ook wat anders hebben. Zeker iemand die zoveel energie heeft als ik. ·Ik had zoveel energie, ik had ik weet niet wat aangekund. En dat moest allemaal, feitelijk kwam dat neer op die kinderen, die man en die kinderen.' Hoezeer Hillies werk, Hillies leven verknoopt was met de strijd in haar huwelijk, laat ze zien als we haar vragen naar het aandeel van haar man in het huishouden: 'Hij heeft wel zijn aandeel gehad, dat heeft ie. (In welke zin?) Ik kan nou niet meer breien. [Ze loopt de kamer uit om een trui te halen die ze vroeger gebreid heeft] Deze trui heb ik gebreid. Dat is ingebreid. Nou en ik breien en hij uithalen. (Waarom uithalen dan?) Pesten. (Pesten?) Pesten ja. Voor het trouwen was er al een briefje met "slordig". Dus het is een wonder dat die trui afgekomen is. Daarom kan ik nou niet meer breien. Sinds ik bewust geworden ben, kan ik niet meer breien. (U heeft er zoveel weerzin tegen?) Ontzettend. Ik heb ook niet meer kunnen koken. Ik liet alles aanbranden. Ik kreeg het niet opge77
bracht, want het hele leven dat ik zo gekookt heb en dat dat zo ontkend is allemaal, alles wat ik gedaan heb, dat ik het gewoon niet meer. kon.' Deze huwelijksstrijd liep zo hoog op, dat de oudste kinderen via de door haar ingeroepen gezinshulp binnen een maand onder toezicht werden gesteld. Ze werden ondergebracht in een internaat. 'Want onder toezichtstelling betekent dat die voogd, die gezinsvoogd te zeggen heeft wat er gebeurt, dus ik heb toch een spektakel gemaakt. Ik ben hysterisch geworden. Ik heb zowat op de stoel ... bij de kinderrechter, dat dat de bedoeling niet was, dat de kinderen de deur uitgingen. En het mooiste was, zo gauw als mijn man de deur uit was, clan hadden we een prima gezinnetje, het ging allemaal zo prachtig. En nou, de kinderen die weg waren, die kwamen de weekenden en de vakanties. Dus toen hadden de kinderen het nooit meer goed. Zaten ze of in het internaat en als ze thuis kwamen altijd ruzie. ( ... ) Dus dat was een hulp, het ergste wat in ons gezin ooit gebeurd is. Véél erger dan alle slaan.' Haar levensprojekt - een goede vrouw, een goede moeder - viel in duigen. Dezelfde gezinsvoogd 'heeft ook gezorgd dat er [aan het huwelijk] na ik weet niet hoeveel jaar, een einde kwam. Maar dat is ... ik verwijt hem dat wel, ik vind het vreselijk dat hij dat gedaan heeft, maar dan denk ik weer aan die tijd en ik begreep het niet. Maar ik ben eigenlijk ook met hem bevriend geworden. Die tijd bijvoorbeeld dat mijn dochter dreigde aan mijn man toegewezen te worden, toen zei hij, "dan klim ik in de gordijnen". Daar was hij even verontwaardigd over. Hij koos partij voor mij, hij begreep het uiteindelijk. Maar toen waren de kinderen wel de deur uit.' Na hun scheiding ging de strijd door: de alimentatie, de kinderen. Maar sinds een aantal jaren woont Hillie alleen met haar twee jongste kinderen en kan ze haar energie eindelijk aan andere zaken wijden: haar studie. De wijze waarop Hillie Oud over haar huwelijksleven praat, geeft een indruk hoezeer het voor haar bedoelde en later vernietigde levensprojekt - een goede moeder, een goede vrouw - deel van haarzelf was geworden, en een - ontgoocheld - deel van haar geschiedenis blijft, ondanks dat zij juist daar afstand van wil nemen. Hillies wellicht extreme geschiedenis onderstreept dat huisvrouw-· en meestal moederschap, zeker in de jaren vijftig, geen beroep als willekeurig welk ander is: je koos er niet voor, huisvrouw wás je als getrouwde vrouw per definitie en meestal uitsluitend; moeder moest je liefst zo snel mogelijk worden. Beide maakten je leven als getrouwde vrouw uit. Net zoals kinderen hoorde het huishouden bij het huwelijk van vrouwen. De meeste ge'i'nterviewde vrouwen zeggen over het huishoudelijke werk: "het moest gebeuren", "het hoorde erbij, dus deed je het' 1• Het hoorde bij het huwelijk, dat 'liefdeskontrakt voor het leven'. Juist dat aspekt maakt het 'gezinswerk' van vrouwen zo verschillend van elk ander beroep. De al vaker geciteerde katholiek Trimbos zag dat begin jaren zestig al heel precies: 'Het klinkt misschien wat overdreven om te beweren, dat het verwerken van een mand verstelgoed eigenlijk een uiting is van de liefdevolle verbondenheid tussen de verstelster en de klerendragers. Wanneer dit trouwens niet het geval was, zou menige vervelende taak, die wij typisch tot de huisvrouw vinden behoren, voor haar onmogelijk worden. Van die hele reeks huishoudelijke karweitjes, die het grootste deel van de dag in beslag nemen (laten we eerlijk zeggen, vaak weinig boeiende karweitjes) zou weinig terecht komen, als zij die - zoals haar
78
man dat tezelfdertijd op kantoor of fabriek bezig is te doen - alleen maar zuiver zakelijk zou aanpakken.' [3] Deze betekenis van huidhoudelijk werk (en moederschap), door Trimbos wat zoetsappig voorgesteld, maakt het spreken erover zo verwarrend. Het is met recht liefde- en levenswerk van getrouwde vrouwen. [ 4] Maar uitgaand van dit unieke karakter van het gezinswerk van vrouwen, blijven vragen naar de inhoud van dat werk in de jaren viif!ig, en hoe het bijvoorbeeld stond met de lengte van de arbeidsdag van belang. Meer dan een dagtaak
In de jaren vijftig gold in het algemeen een achtenveertigurige werkweek, althans voor hen die buitenshuis beroepsarbeid in loondienst verrichtten. Voor huisvrouwen lag dat anders. Uit een onderzoek uit 1955 bleek dat getrouwde vrouwen met twee tot vier kinderen in de leeftijd van twee tot vijftien jaar gemiddeld een bijna zeventigurige werkweek maakten. Bij deze telling was nog af gezien van "hulp aan huisgenoten", waarmee in het onderzoek extra aandacht voor kinderen werd bedoeld. [5] Zoals ook uit dit onderzoek naar voren kwam, konden de verschillen in kwantiteit van het huishoudelijk werk geweldig groot zijn. Kwam bij de één alles op haar schouders terecht, een ander kon zich een huishoudelijke hulp veroorloven of had nog haar moeder, de kinderopvang bij uitstek in die jaren, in huis. Het zwaarst belast waren de vrouwen die haar kinderschare ieder jaar zagen groeien en het zonder huishoudelijke hulp moesten stellen. Haar werkweek kwam waarschijnlijk meer overeen met de tweeënnegentig uur, die in 1948 werd geteld voor een werkweek van een getrouwde vrouw met gemiddeld drie kinderen. [6] Enige fragmenten uit het leven van Marie van Broekhoven: '(Wat vond u leuke en wat vond u vervelende kanten aan het huishoudelijk werk?) Ik denk niet dat er gevraagd werd wat er vervelend aan was. Het moest gebeuren, d'r moest gewassen worden, d'r moest genaaid worden, d'r moest gebreid worden, d'r moest schoongemaakt worden, er moest gestreken worden, de kinderen moesten grootgebracht worden. Daar was je dag en nacht mee bezig, tot 's avonds laat en 's morgers opstaan. Daar werd niet bij gedacht, het ging, het moest. En of er nou wel geld was of geen geld was, het moest doorgaan. En ze moesten netjes lopen, want dat hoeft een ander niet te weten. ( .•. ) Het was alleen maar werken wat je deed, en zorgen, en piekeren. Dat je wat kolen in de kachel kreeg, en dat je wat eten op tafel kreeg. De kinderen netjes gekleed gingen naar school, dat je het thuis aan kant had. Alleen het gezin was belangrijk, dat moest draaien, en dat moest goed draaien. (".) Je had nooit geld voor kleren, voor eten. En dan haalde ik oude kleren, alles maar weer uit, en dan stond ik voor een winkel te kijken, en dan dacht ik, dat moet zo en zo gemaakt worden, en dan maakte ik dat ook maar van oude dingen. Dan knipte ik dat maar weer na en dan keerde je dat. En dan zeiden ze altijd in de buurt, die hebben nooit geen geld, want ze wisten wel dat ie nooit werkte, of geen werk had, en ze lopen er altijd zo netjes bij, hoe kan dat nou. Maar ze wisten niet dat ik dag en nacht zat te naaien.' (".) Ik heb ook altijd op het wasbord staan wassen, een wasmachine had je niet tot in de jaren zestig. ( ... ) Daar werkte je op, je zorgde wel dat ie wit was, want daar werd vroeger naar gekeken hoor, als je maar een heldere was aan de lijn had. ( ... ) Ik heb er één bij die tot zijn
79
zestiende een hoop in zijn broek deed, een hele moeilijke jongen. En toen was het winter, waren de luiers buiten bevroren en dan moest je het in het dikke ijs maar zien stuk te slaan, en dan opkoken en op het wasbord schoonboenen. Dan stond je midden in de winter maar te wassen. ( ... ) Ik heb daardoor ook veel kou opgelopen. Ik was blij dat hij voor veertien jaar geleden afgekeurd werd, want dan kreeg ik elke maand een vast salaris, al was het maar miniem, want hij veranderde van de ene dag op de andere van werk. En dan was ik weer bang, want dan kreeg je weer geen geld, en dat moest je dat weer aan je ouders vertellen en dat vond ik verschrikkelijk, want dat mochten ze toch niet weten. Hij was soms al weken werkloos en dan wisten ze het nog niet.' Armoede
De woorden zuinigheid en soberheid waarmee het huishouden van de meerderheid der Nederlanders in de jaren vijftig wel wordt getypeerd [7], lijken eufemismen. Marie van Broekhoven, maar ook Wies Schouten en Nel Peters kenden nog 'doodgewoon' armoe. Wies Schouten: '(Wat vond u leuk aan het huishouden?) Nou, je eigen bezit, het is van mij. Maar ik had niks; er was niet veel te doen. Na de oorlog had ik twee caféstoelen en een tafel. Ik had niks. Ja, je hield het schoon. Mijn kindje, dat was mijn alles; ik was de hele dag met dat kindje bezig. ( ... ) (En had u wel vrije tijd?) Had je wel vrije tijd? Nou, dat zeg ik, ik had niets dus ik ging puzzelen. Ik had geen naaimachine, ik had geen stofzuiger, ik had geen wasmachine, dus het was luiertjes wassen op de hand. Floe waste ik eigenlijk? 0 ja, in een wasketeltje, op een wasbord. (".) Ze [de kinderen] zaten te spelen met een zakje hout, en mijn dochter met een opgerold matje, dat was een pop. ( ... ) Ik heb weleens een pakkie brood van een schillenemmer ", dat mijn buurvrouw het erop deed, en ik het eraf gepakt heb. Dan roosterde ik dat op het gas, en een beetje boter en suiker erop. Ik kreeg ook wel eens twee visjes van de buren, dan zei ik, ik heb net gegeten, liep het water me uit de rr,ond, maar dan bewaarde ik het voor de kinderen. En dan zat ik op de graatjes te kluiven, bij wijze van spreken, maar dat weten die kinderen ook allemaal niet.' Nel Peters kan nu lachend vertellen dat ook haar kinderen "nooit van duur speelgoed hebben gehouden": 'In een eau de cologne-flesje deden ze afgebrande lucifertjes, schudden ze er weer uit en ze gingen weer opnieuw beginnen.' Maar ze vertelt ook: 'Wat ik er [kinderen] tegen zag was niet zo gek veel, maar altijd dat gelei. Je hebt geen geld, dat is wel zo iets ergs. Het is er niet. En het is ook niet leuk als je dan naar de kerk gaat, net voor de deur karn je ze nog allemaal even het haar, de borstel ging nog even over de schoenen. En als je dan de kerk uitkomt, word je nog even op je schouders getikt door iemand, die zegt, ik heb nog een jasje voor hem. Nou was ik daar niet vies van om van iemand wat te krijgen, maar niet op die manier. De manier waarop iemand je pakt. Ik denk niet dat de mensen dit weten. Ik weet niet ot ze dit bewust doen. Maar het is ontzettend vervelend hoe mensen reageren op een groot gezin. (.") Het klopje op de schouder kreeg je wel van de geestelijken, maar dat kreeg je niet van de mensen die om je heen zaten, zelfs niet in de kerk.'
80
Beelden van armoede die minder uitzonderlijk waren dan ze nu misschien lijken. Kwalitatief onderzoek uit die tijd in een Leidse arbeiderswijk gaf dezelfde indrukken. In dit onderzoek worden gezinnen beschreven, die "zich met moeite en zorg dag in dag uit door niet-aflatende materiële en dikwijls ook geestelijke levensmoeilijkheden heen moeten worstelen". Hun bestaan wordt "dof" en "uitzichtloos" genoemd; ook hier voor de meerderheid der kinderen geen speelgoed. [8] Tot 19 52 waren verschillende eerste levensbehoeften als vlees, eieren, boter, melk en kaas nog op de bon; ook textiel was tot ver na de oor log nauwelijks te krijgen en dus onbetaalbaar. [9] Het Centraal Planbureau berekende dat in 1959 zeventig procent van de werknemers een loon ontving dat onder het redelijk minimum lag. Het bestaansminimum werd in hetzelfde jaar op vijfduizend gulden netto per jaar gesteld. [10] Dat wa.s nog altijd duizend gulden onder het jaarinkomen van de groep, die in het eerder aangehaalde onderzoek in 1955 werd onderzocht. En de gezinnen van deze vrouwen van "hand- en hoofdarbeiders" zouden tot de "brede menigte van ons volk" behoren. [11] Die groep had tenminste nog een "electrisch strijkijzer", stofzuiger en naaimachine in huis, al ontbraken ook hier meestal een "warmwatertoestel", centrifuge, centrale verwarming of gaskachel. Slechts 25% beschikte over een wasmachine; ruim 40% had alleen een handwringer. [12] Meer dan 30% moest het dus doen met een wasbord. Zelfs het bezit van een wasmachine betekende - om een indruk te geven - in de jaren vijftig nog steeds de volgende handelingen: was sorteren, in de week zetten en in de wasketel doen, zeep oplossen, wasbenodigdheden klaarzetten, wassen, spoelen, wringen, was stijven, blauwen, was ophangen (en bij regen weer afhalen), afdoen en opruimen van de wasbenodigdheden. Zo'n was kostte de huisvrouw drie tot vier uur per week; ze had dan een tijdsbesparing van tien tot vijftien procent in vergelijking met de vrouw die slechts over een wringer beschikte. Voor het strijkwerk kon nog eens twee tot drie uur worden genoteerd. [13] Alleen "Hulp van huisgenoten" kwalificeerde de onderzoekster als "zeer gering", afhankelijk van het aantal kinderen werd de huisvrouw gemiddeld twee tot vijf uur per week geholpen. [ll1] Een landelijke steekproef uit 1949 liet zien dat volgens eigen zeggen vierenveertig procent nooit door de echtgenoot werd geholpen. [ 15] Vijfenveertig procent zei dat de man wel eens een handje meehielp in het huishouden. [16] Figuurlijk en letterlijk hoefden Marie van Broekhoven en Wies Schouten zelfs op "dat handje" van haar echtgenoot niet te rekenen. Zij droegen de armoede alleen. Marie van Broekhoven: 'Hij was nooit thuis. Als hij op karwei was, was hij alleen zaterdags en zondags thuis, als hij hier in de buurt werkte ging hij 's avonds naar kennissen, kwam hij om tien, elf uur daarvandaan. En als ie thuis was dan was het wel mis. (".) De kinderen moesten altijd doodstil zijn, want papa lag te slapen, of papa had maagpijn. Je moest op je tenen lopen, je had vreselijke angst dat hij wakker werd. Ik lag ook nooit rustig te slapen, omdat ik doodsbang was dat één van de kinderen 's nachts wakker werd. En die van ons, die werden 's nachts ontzettend veel wakker, die waren op dit gebied vreselijk lastig. (".) En dan was ik bang dat ze slaag zouden krijgen en 81
dat deed ie dan ook. Daar was ik heel erg bang voor, want daar wilde ik weer niet aan, dan ging je ze beschermen. (U zei al, in die tijd durfde je geen hulp te vragen, maar je vraagt je wel af hoe heeft u dat volgehouden?) Ja, dat is voor mij ook een hele grote vraag, maar het moest. De buitenwereld mocht het niet weten. Mijn kinderen moesten ook kunnen studeren, die hoeven de kroon niet van hun hoofd gehaald te krijgen omdat pa en ma ruzie hebben, omdat pa en ma zich niet gedragen kunnen. Die kinderen hebben al genoeg geleden, omdat ze al zo verschrikkelijk veel gezien hebben. Ze waren erg gek op die moeder en niet op die vader, en ze hebben gezien dat die moeder in elkaar geslagen werd door die vader. Dat is al naar genoeg, en moet die buitenwereld dat dan ook nog weten. Dat hoeft niet, dat kan niet. (".) Ja, je hebt je toch eigenlijk helemaal opgeofferd voor die kinderen, anders had ik toch al veel eerder een einde aan dat huwelijk gemaakt. Dan had je toch niet doorgegaan. Waarvoor deed je het dan eigenlijk, voor jezelf? Je deed het voor die kinderen. Je dacht, die kinderen kunnen niet zonder die vader groot komen. Nou, die kinderen konden beter zonder die vader groot komen. Dan hadden ze die narigheid niet gezien, maar wat hadden ze je dan later verweten?' Voor de kinderen, waar er alsmaar meer van kwamen. "Waar moest je naar toe", vraagt ze zich af tijdens het interview, "d'r was geen Blijf van mijn Lijf". Ook Wies Schouten stond er alleen voor, uitgezonderd de eerste twee jaar van haar eerste huwelijk, toen haar man zijn oude drinkgewoonte nog niet had opgenomen. Toen had ze eventjes "een echt gezinnetje", maar al snel moest ze "uit werken" omdat haar man werkloos was of het geld verdronk: '(.") maar bij mijn mannen speelde alleen maar drank een grote rol. (".), alles kwam, ik ben altijd vader en moeder tegelijk geweest voor mijn kinderen. (.") Misschien omdat mijn huwelijk niet dat was, wat ik ervan verwacht had, dus ik heb alles, en geen familie hebben, dus ik heb alles op mijn kinderen ge .. , alles wat ik bezat was voor mijn kinderen.' "Maar," zegt ze, "je kunt mij niet vergelijken, hij zoop, dus ik zag hem als een debiel. Voor mij was he 1 een minderwaardig figuur.n Niet vergelijken? Met wie? Met Marie van Broekhoven, of met Nel Peters? Nels leven zag er op dit punt inderdaad anders uit: 'Ik heb best wel gehuild als er geen geld was om schoenen voor de kinderen te kopen. Maar wij hebben tegen mekaar gezegd, dit is nu eenmaal zo gelopen, wij doen het, wij maken er wat van.'
Gedeelde zorg "Wij maken er wat van." Dat is een belangrijk verschil met Wies en Marie; terwijl Nel gekregen spullen vernaaide, timmerde haar man de inboedel bij elkaar. Al had ook zij de dagelijkse zorg en verantwoording voor de kinderen, ze stond niet helemaal alleen: 'Mijn man heb altijd meegewerkt in de huishouding. Hij heb ook kinderen in bad gedaan, en om beurten gingen we uit bed als een kind huilde. Wij hebben altijd gedeeld onze huishouding. (".) En het deerde hem helemaal niet dat ie daar de vaat ging wassen, of dat ie de kinderen verzorgde. Wat dat betreft ben ik erg verwend. En daardoor zijn de kinderen, hebben dat
82
altijd gezien en vinden dat ook helemaal niet erg om in de keuken af te gaan wassen. En niet als een echte man, van ik doe m'n werk en de vrouw moet maar voor me zorgen. Dat is hier helemaal niet aan de orde.' Ze vertelt dat ze niet zo'n echte huisvrouw was, niet punktueel, maandag wasdag, dinsdag strijkdag. Dat vindt ze wel jammer, maar eigenlijk wilde ze dat ook niet zijn. Als haar man 's avonds thuis kwam, had ze een hollandse pot op tafel. 'We wasten samen af en dan zei ie, hoe is het met de was, en dan zei ik, die ligt d'r helemaal nog. Nou dan zegt ie, doen we gelijk de was d'r achteraan. De één stond dan te draaien en d'ruit te halen en te spoelen en weer draaien en het ging meteen naar buiten. En de kinderen werden dan naar bed gedaan, moesten dan gewassen worden, tanden poetsen. Daar zorgde m'n man ook voor dat ze naar bed gingen; kon ik nog wat doen. En wie lezen kon, mocht nog wat blijven lezen. Maar niet dat gedraai. We hebben altijd gezegd, niet voor niks roepen. Jullie mogen allemaal naar de wc als dat nodig is, maar niet komen zaniken hier. Deden ze ook niet. En nooit met klappen of zo. En dan gingen we samen de was doen. En dan om een uur of acht zaten we met z'n tweeën, en dan zeiden we, heerlijk hè. En dan gingen we om half tien, tien uur naar bed. En dan was ik wel niet zo regelmatig, dit was wel regelmatig. En toen had je ook niet dat mannen veel meehielpen in de huishouding; dat werden mietjes genoemd. En daarom, ik heb het niet meegemaakt dat ik onder het gezag van een man sta, waar ik erg blij om ben. En voor hem ook erg plezierig, want het is hem niet op komen breken. Ook nu niet.' Daarnaast had Nel Peters een huisarts als vriend; met hem kon ze veel over haar kinderen en zichzelf praten: 'Ja, daar heb ik inderdaad, ik kon hem niet meer missen. Die kwam elke week dus zo op de koffie, dus ik hoefde hem nooit op te bellen als er moeilijkheden waren, want ik kon dat gewoon opsparen, want ik wist dat ie kwam. (.") En ja, die stond me ook met raad en daad bij. Ik geloof dat, ik weet het wel zeker, dat ik het heel erg vond toen hij overleed. Ik ben daarmee iemand kwijt, aan wie ik een enorm stuk kwijt kon. En ook weer een nietgelovige man. Hij heb mij toch niet kunnen be'i'nvloeden, maar hij was lief voor me. En ik geloof, ik hou van mensen die lief tegen je zijn en lief tegen je doen. Als ze maar eerlijk zijn, niet op een uitrekening ofzo. En dat kon bij hem nooit. Die man had de hele wereld gezien, die had veel meer dan ik had. Ja, en ik voel me er dan ook niet schuldig onder. Ik ben ontzettend blij dat ik dat heb mogen beleven.' Als we haar vragen hoe haar man hier tegenover stond, vertelt ze dat hij het zich best voor kon stellen dat een ander haar ook lief vond. 'Ik vind dat een heel goed standpunt wat hij inneemt, want ik had weggeweest, denk ik. Dat had ik niet kunnen verwerken, als mijn man mij dingen op gaat leggen, die niet meer mogen.' Maar al stond Nel er niet alleen voor, en voelde ze zich geen 100% huisvrouw, met het moederschap raakte ze wel helemaal vergroeid. Toen de jongste kinderen om haar enige weken rust te geven op doktersadvies - later bleek dat ze galstenen had - naar een "kinderkolonie" gingen, kon ze daar niet tegen: 'Nou had ik nooit geen kinderen weggedaan, om ze naar een kleuterschool te brengen vond ik al erg. En om te denken, ja de kinderen lopen nu met een zieke moeder, dan moeten ze maar even opgevangen worden. (.") Ik heb verschrikkelijk gehuild toen we ze
83
daarnaartoe weggebracht hadden. En ik zette van alles drie minder neer; daar liep ik dan de hele dag mee. Drie kinderen weg, dat kon voor mi i niet. Ik was toch de moeder. Wie kon mij no,u vervangen. Ik werd nog veel erger ziek. (... ) Ik was ook ontzettend blij dat ze terug waren. Ze moeten ook nooit geen kinderen van me weghalen. Ik heb het altijd als een soort, niet omdat ik zo'n bewust moeder ben". Maar ja, ze waren van mij, ze waren van ons.' mij, ze waren van ons.' Als we haar vragen of ze in haar huwelijk nog buitenshuis heeft gewerkt, vertelt ze: 'Ja, ik heb het nog wel even gedaan. Ik was van de zevende in verwachting en toen werd er hier een schooltje geopend en ik zat in het ouderkomitee. En dat kon ook al niet, want als je geen akademische opleiding had of een man met een titel had, dan kon je ook niet in een ouderkomitee komen. Maar ik ben misschien toch altijd wel zo'n voorvechtster geweest, van wat jullie kunnen, dat kan ik ook. Ik zat wel in dat ouderkomitee, maar ik had het zo breed niet. Het typische was, dat ze elkaar allemaal bij de voornaam noemden. Zeg Wies, is jouw werkster nog geweest. Ik kon daar niet over meepraten. En mij noemden ze, mevrouw. En dan dacht ik, hoe moet ik die mensen nou bewerken, dat wist ik ook niet. Toen werd er een schooltje geopend, en toen zei die hoofdonderwijzer dat het 's avonds moest worden schoongehouden. En toen zei ik, daar heb ik wel interesse voor, want ik wil ook wel eens iets voor me eigen hebben. ( ... ) Het was ook zo heerlijk, want 's avonds liep ik in dat schooltje te zingen, was ik eventjes alles kwijt. Mijn man zorgde dan voor de kinderen. Alles was kant en klaar als ik thuiskwam, dus voor mij was het echt heerlijk om er een uurtje uit te zijn. En ik werd doorgelicht [keuring] en er komt uit dat ik een tumor tussen long en luchtwegen heb. Dat was heel tragisch, heb ook een ontzettende inbreuk op m'n leven gedaan. Ja, 't zat er en het groeide en het moest weg. Toen mocht ik natuurlijk helemaal niet meer werken.' '(Kende u vrouwen die met kinderen wel buitenshuis werkten?) Ja, maar dat waren toch wel mensen die hulp in huis konden halen, die bleven ook bij dit werk betrokken. Vandaar dat ik dit [ze durfde jaren het huis niet uit] heb, dat komt omdat mijn gezin mij altijd helemaal heb opgeëist. Daar ben ik wel heel erg mee bezig geweest, al doe ik daar nu heel gewoon over. En van lieverlee ging er eens één de deur uit en nog eens één, dat merkte je niet eens. Maar zelf glij je in een diepe afgrond, want ineens ben je voor niemand meer nodig, maar dat realiseer je je helemaal niet. En dan kan je het wijten aan de overgang, maar daar geloof ik niet in. Je komt in een heel nieuw levenspatroon terecht, waar je je eigen op moet leren instellen, althans dat ben ik vergeten te doen. (".) Je brengt je kinderen naar school, je haalt ze van school, je komt mensen tegen, je gaat achter problemen aan, je bent altijd met ze bezig. En wanneer je dat niet meer doet, zoals nu, dan glij je weg, dan zit je zonder dat je het weet in een hele diepe put.Maar je bent er wel ingegleden, je bent er niet ineens ingevallen.(".)Ik heb die NVSH-training gedaan omdat ik die nodig had. Ik kwam het huis niet meer uit, liet m'n dochter de boodschappen doen. Je zet jezelf in een bepaalde hoek neer. Je denkt, m'n man houdt ook niet meer van mij. Toen deed ik een beroep op de NVSH, en daar trof ik iemand die verschrikkelijk aardig is.'
84
Het "lege nest" Langzaam "glij" je "in een nieuw levenspatroon". Zo is dat. En is het gek dat Nel zich daar niet op had ingesteld?Jaren achtereen eiste het moederschap van zeven kinderen haar volledig op, maar waar geen eind aan leek te komen, bleek wel degelijk afzienbaar. In haar ervaring en in die van veel andere vrouwen uit haar generatie is er dan opeens een onvoor-· zien gevoel van overbodigheid; haar levenstaak volbracht, en toch nog zoveel jaren te leven. Dat is in de geschiedenis een nieuw gevoel. In deze generatie is er een levensfase bijgekomen, een fase die in de literatuur te boek, staat als "het lege nest", en die tegenwoordig gemiddeld nog zo'n vijfentwintig jaar van het leven van vrouwen uitmaakt. [17] 'De huidige generatie van vrouwen boven de vijf tig heeft weinig voorbereiding op deze levensfase gehad. In hun jeugd zijn zij, meer nog dan in de tegenwoordige situatie, door opvoeding en onderwijs gericht op een bestaan als huisvrouw.' [ 18] Ook de eens zo belangrijke rol van oma heeft door een veranderd leefen woonpatroon aan betekenis ingeboet, zodat ook die taak, als vrouwen uit deze generatie dat zouden wensen, geen invulling meer biedt. Een aanwijzing voor de geringe voorbereiding die deze generatie op een andere levensvervulling na het moederschap heeft, geeft het verhoudingsgewijs lage percentage gehuwde vrouwen van boven de vijftig die beroepsarbeid verrichten. In 1973 oefende tien procent een beroep uit, terwijl toen gemiddeld vijfentwintig procent van de getrouwde vrouwen buitenshuis werkte. [19] Niet alleen zijn Nel Peters of Marie van Broekhoven niet voorbereid op deze levensfase, ook zijn ze door haar ziektes - mede ten gevolge van haar vele zwangerschappen en bevallingen -- eenvoudigweg niet meer in staat om buitenshuis te werken. Bovendien betekent het geringe onderwijs dat ze in haar jeugd volgden dat ze nu nauwelijks nog enige kans maken op de arbeidsmarkt. Dat tesamen beperkt haar natuurlijk geweldig in haar mogelijkheden een levensdraad buitenshuis op te nemen, ook al lijken ze daar desondanks toch enigszins in te slagen. Voor Hillie Oud of Hanna Schaper ligt dat alweer anders; de opleiding die ze in haar jeugd kregen, biedt haar nu nieuwe mogelijkheden. [20] De 11huisvrouwenziekte
Afgaand op de geschiedenissen van Nel, Wies en Marie lijkt het aannemelijk dat vrouwen met veel kinderen uit een arbeidersklassemilieu gewoon niet toekwamen aan wat later de "huisvrouwenziekte" zou gaan heten. In de jaren vijftig was dat nog "een probleem zonder naam": the sickness without a name waaraan we nu onmiddellijk de naam van Betty Friedan verbinden. Zij verwoordde begin jaren zestig in The Feminine Mystique de frustratie van de amerikaanse huisvrouw-uit-de-buitenwijk-in-haarhuis-met-tuin. In gevoelens van verveling, moeheid en zinloosheid uitte zich de frustratie van vrouwen die iets meer wilden dan een man, kinderen en een huis. [21] Friedan schrijft: 'Het vreemde en nieuwe van het probleem komt gedeeltelijk voort uit het feit dat het niet kan worden begrepen uit de eeuwenoude materiële problemen van de mens: armoede, ziekte, honger en kou. (".) Dit probleem wordt niet veroorzaakt door een 85
gebrek aan materiële voordelen, het kan misschien wel niet eens worden gevoeld door die vrouwen, die zwaar in beslag worden genomen door de wanhopige problemen van honger, armoede en ziekte.' [22] Nee, het is het probleem van vrouwen die deze zorgen achter zich hebben kunnen laten. En zoals we gezien hebben, gold dat zeker niet voor Nel Peters of Marie van Broekhoven. Haar wegen liepen niet "van scheikunde en Sophokles naar stofdoek en Spock", zoals de New York Times in 1960 dit "verraderlijk pad" typeerde. [23] Hanna Schaper daarentegen lijkt zo weggelopen uit het baanbrekende boek van Friedan. Zij schreef eens een skriptie over haar favoriete dichter, terwijl ze later alleen nog boodschappenbrief jes aan de melkboer schreef. Al was Hanna dan niet arm, ze kende wel geldzorgen en ze voelde zich eenzaam. Zij wist zich ondergewaardeerd en voelde zich versloven in haar grote gezm. Hanna had inderdaad meer verwacht van het leven. Laten we haar geschiedenis eens op de voet volgen. Eenzaam
Eind jaren vijfig waagde de man van Hanna Schaper de grote sprong omhoog in zijn karrière: hij accepteerde een baan in het bedrijfsleven. 'Ik zeg, nou hoor 's, lieve jongen, ik laat het aan jou over, want het is jouw leven. Jij moet werken, ik niet, ik ben huisvrouw. En toen heeft hij dus beslist om dat te gaan doen. Maar toen moesten we in ijltempo in de Randstad gaan wonen, en dat is toen allemaal heel overhaast gegaan.' Hoezeer zijn beslissing ook haar leven bepaalde, misschien wel juist omdat ze huisvrouw was, laat Hanna, zien als ze over die periode van tien jaar - "mijn eenzaamste jaren" - vertelt. Terwijl het bedrijfsleven haar man opslokte, "toen hebben we hem meer niet dan wel gezien", miste zij de aansluiting die ze in het Oosten van het land wel had gevonden in een nieuwe wijk met veel jonge gezinnen. Noch bij haar familie of in de kerkelijke gemeente, noch in de buurt, noch bij kollega's van haar man voelde zij zich thuis. Nergens, had ze het idee, werd ze nog geaccepteerd: 'En toen kwamen dus ook de huwelijksproblemen los, want ik slikte dat allemaal niet meer. Ik werd opstandig dat ik maar 's avonds moest lopen wachten, van wanneer komt ie nou, en als ie dan kwam dat ie dan bekaf was. De gezelligheid was weg.' Ze voelde zich teruggedrukt "in de kategorie van de sloof". 'Er werd ook geen waarde aan me gehecht, ik was ... En ik had daar één vriendin, en die zat in dezelfde situatie, die had medicijnen gestudeerd - een blauwe maandag - en die was toen ook getrouwd. Die was net als ik, kreeg ook een sloverig uiterlijk. (... ) Je was je waarde helemaal kwijt, wat je in de jaren toch nog had opgebouwd, een waardegevoel, dat raakte ik daar helemaal kwijt. Daar ben ik erg ongelukkig over geweest.' Als we haar vragen of zij en haar man belangrijke beslissingen als schoolkeuze samen namen, vertelt ze: 'Ja, dat ging altijd." Fundamenteel was ons huwelijk heel erg dat dat soort dingen samen werden besloten. En dan traden we ook als één man naar buiten. En dan was ik ook weer helemaal up, maar daarna, hij ging door, maar ik moest weer terugvallen. En dan werd ik weer naar, vervelend en lastig. (".) (Be86
schouwde u zich gelijkwaardig aan uw man in het huwelijk?) Ja, ja hoor, we waren gewoon kameraadjes. Ik had net zo goed mijn denkbeelden als hij, alleen ik ging onder in dat gezin. Er. ging een heleboel langs mij heen. En ook, wat heel grappig was, ik kende de nieuwe woordenschat niet; er kwarn toen zo'n hele nieuwe woordenschat opzetten. En dan zat ik wel eens de krant te lezen en dan moest ik aan mijn man vragen wat dat betekende. Dat was voor mij heel bizar dat ik geen toereikende woordenschat meer had. (Dus als ik zeg dat u zich in het begin van uw huwelijk misschien meer gelijkwaardig voelde dan later ... ) Ja, in het begin voelde ik me meer gelijkwaardig dan later, ja. Ik begon af te zakken. En daar was ik .. , achteraf begrijp ik dat mijn opstandigheid en onvrede daar ook voor een groot deel uit voortgekomen is, omdat ik in een hoek gedreven werd waar ik niet hoorde. (".) Ik was een sloof door dat grote gezin en ik versloofde volkomen omdat ik te weinig liefde en aandacht kreeg van mijn man, en dat grote gezin waar ik niet meer gewaardeerd werd. Ik geloof dat ik daar het ergst onder geleden heb. Honger, geldzorgen, zorgen waren vervelend. Zieke kinderen, nachten lang opzitten kon ik wel aan, maar als je maar als gelijkwaardige partner werd behandeld. Een klopje op de schouder hoeft van mij ook niet hoor, maar niet zo, zoals mijn man later deed, van een vrouw hoort thuis. En echt zo, wat mijn man toen erg begon te krijgen, het vrouwtje. Wat Van Agt laatst stelde. Nou en die Eugenie lijkt me echt geen vrouwtje om die hele boel zo thuis te organiseren. ( .•. ) Mijn oudste zoon was erg lastig, erg lastig, en toen zei mijn man een keer tegen me, hij moet maar naar mijn moeder toe, die kan beter opvoeden dan jij. Nou, toen knapte ik echt af, hoor. En achteraf weet je wel, hij heeft het natuurlijk niet zo bedoeld, en ik zal ook weleens onaardige dingen hebben gezegd. Maar het blijft toch hangen dat zelfs dat kon je dan niet.' Geld
Redderend in een te klein h:.üs met haar zes kinderen, werd het haar teveel toen de geldzorgen -"dat is altijd ons grote konfliktpunt geweest"haar boven het hoofd groeiden. 'Toen bleek dat ie veel en veel meer ver-· diende dan ik wist. En dat ik toen voor niets pure ellende had, maar toen is ook in ijltempo dit huis [in Zeist] gekocht. Toen had ik dus een poging gedaan om mezelf van kant te maken. Ik zag het niet meer zitten, de dwangbevelen stroomden binnen, schulden tot .en met. En hij was toch altijd maar weg, en ik zag er geen gat meer in en iedereen was lelijk tegen me. De kinderen moesten me niet meer, en toen hebben ze me dus 's nachts gevonden. Ook geen reaktie gehad; het eerste wat ie zei was, heeft de dokter dat dwangbevel gezien, en die aanslag. lk zeg, nee. Dat mocht die dokter niet zien. Dat ik er een eind aan gemaakt had was wel vervelend, maar het was erger geweest als die. dokter had gezien hoeveel ie verdiend had. En toen zei ik, blijf toch eens thuis, ik vind het zo moeilijk. En gelijk zeggen, wat is dat voor nonsens, waarom heb je het niet aan me gegeven, terwijl ik het nauwelijk durfde, want hij riep altijd dat ik een gat in mijn hand had. (.") Ik zei, blijf nou toch thuis, zeg die vergadering nou toch af. Nee, nee, ik ga naar die vergadering toe, kwam hij 's nachts om drie uur thuis, ging ie 's morgens 87
om zes uur weer weg, want die vergadering ging voor. Hij ging mijn moeder halen. Helemaal nooit meer met me over gepraat, waarom ik dat gedaan heb. Wat dat betreft liep hij om de moeilijkheden heen.' Ze kreeg een mooi kado, en twee weken later de rekening. Over moeilijkheden werd niet gepraat, ook niet met anderen: 'En omdat je natuurlijk ook zo weinig kennissen had, en je ook zo weinig praatte met andere mensen over zulke dingen, wist je ook niet. O, ik heb zo vaak gedacht, had je in die tijd maar die Mona Lisa en zo, had je je maar tot zulke dingen gewend. Maar dat deed je in die tijd niet, je praatte niet met een ander over je problemen. Je praatte met je zusters niet, en mijn man praatte helemaal met niemand. Dat was echt dat in. gebakken idee van je praatte niet met anderen over je zorgen. (En kunt u voor uzelf verklaren waarom u en uw man nooit met elkaar over geld praatten?) Ja hoor, dat kan ik heel goed verklaren, dat zit gewoon in onze achtergronden, en dat is een doorwerking van generaties. De man is altijd het hoofd van het huis geweest natuurlijk de laatste generaties en bracht het geld binnen. Nou en dan is het net alsof de vrouw haar op d'r tanden heeft en het loonzakje opeist, en de man de zwakke figuur. Dan ging het best, want dan kreeg de vrouw het loonzakje. Maar als de man zo'n halfslachtige figuur is, dat ie autoritair is en het hoofd van het gezin wil zijn, terwijl hij dat eigenlijk niet kan, en dan bij het minste wat er mis ·gaat de vrouwen verwijten gaat doen. Nou, dat was dus bij weerskanten van ons.' Ze vertelt hoe in hun families "het geld de baas was over nun uuu<.::'" • Ook zijzelf heeft zich nooit de baas gevoeld over haar geld. 'Sinds mijn man dood is, heb ik pas geld in mijn handen, want altijd als ik geld in mijn handen had, heb ik me schuldig gevoeld als ik het uitgaf. Ik weet nog dat ik stiekem werd. Nou, dat is niets voor mij, maar ik ging stiekem worden, geld wegstoppen.' Het is inderdaad opvallend dat onder de ge'fnterviewde 'vrouwen uit een arbeidersklassernilieu het beheer van het huishoudgeld, "het loonzakje" geen problemen schijnt op te leveren. "Dat deed deze vrouw", zegt Nettie Verhaar. Zelfs Marie van Broekhoven herinnert zich dat hij zijn loon wel "op tafel smeet. (Alle·naal) Ja, want er was nooit zoveel. En wat ie nodig had, dat haalde hij er toch wel af. 11 Grote aankopen, zo die al gedaan konden worden, werden overlegd. Nettie Verhaar: 'Kijk, wij deden alles wel samen, want hij verdiende, en dat was toch wel ergens". Hij was het hoofd van het gezin, dus werd er iets aangeschaft, moesten we ergens voor sparen, deed je dat samen. Daar werd over gepraat, en samen ging je iets kopen.' Bij Anneke Boonstra daarentegen lag dat heel wat schimmiger. Haar man beheerde het geld, en zij kon vragen wat ze wilde, maar daar had ze nu juist "zo'n vervloekte hekel aan". Hoeveel geld er was, daar kwam ze nooit achter. "Dat weet hij zelf ook niet." Dit beeld komt ook uit recent onderzoek naar voren: beheer van huishoudgeld zegt meer over het milieu van de echtgenoten dan dat het een aanwijzing oplevert over de mogelijke (on)gelijkwaardigheid van de echtgenoten, zoals in ouder onderzoek werd verondersteld; zodra er financiëel ruimte is, voert de man het beheer en neemt hij de beslissingen. [24]
88
Onderwaardering In het leven van Hanna Schaper lopen heel wat elkaar versterkende problematische aspekten van het huisvrouwenleven door elkaar: ge'fsoleerdheid, toenemende afhankelijkheid, onbespreekbaarheid van problemen en onderwaardering. Door haar ge'fsoleerde bestaan was ze voor haar waardering aangewezen op haar man en kinderen. Maar ook bij haar kinderen ving ze in die jaren bot: 'Wat ik heel erg vond was dat de kinderen mij zo .. , dat ze kritiek op me hadden, vond ik niet erg, dat je haar gek zit, dat zegt elke dochter tegen haar moeder. Dat was volkomen herkenbaar voor mij, maar dat ze me zo onderwaardeerden in mijn vermogen om iets te doen, ik weet niet hoe ik dat moet zeggen ... Maar zoals mijn oudste zoon tegen me zei, mens ga toch schrobben, nou dan schrob ik juist niet. Dat ik hier boven het toilet stond schoon te maken en dat ie dus met zijn waanwijsheid achter me kwam staan en zei, goed zo, goed zo. E.n ik natuurlijk onmiddellijk de emmer neerwierp en wegliep en het gewoon niet meer afmaakte. Dat vond ik heel erg. ( ... ) Ik heb wel eens tegen de kinderen geschreeuwd, verdomme, ik ga uit werken dan zijn ze tenminste blij dat de werkster komt. Het was verschrikkelijk, dan is er tenminste iemand blij want dan wordt de wc schoongemaakt. (".) Voor mij is een wereld opengegaan, toen ik van een vriendin van mij het Moederboek van De Bonte Was kreeg. En toen ik las dat andere vrouwen hun kindereh ook weleens het raam uit kunnen knikkeren. Ik weet nog dat me dat opgelucht heeft tot en met, dat andere vrouwen ook wel eens hun kinderen .. , en dat andere vrouwen ook weleens opstandig waren, want ja, je leefde zo ge'i'soleerd, je had ook helemaal geen omgang meer. Nee, er was niemand waar je mee omging, dus je wist ook helemaal niet meer wat er bij de anderen leefde. Je werd helemaal teruggedrukt in dat huls.' Als we praten over haar mogelijkheden om buitenshuis te werken, vertelt ze: 'Ja, ik heb er heel erg naar verlangd, vooral toen we hier woonden, toen ik dus echt uit de kinderen was, dat ik me begon te vervelen in huis. Mijn man viel me weleens aan dat ik altijd zo zat te lezen. Ik zat veel te lezen, dat was nog de enige manier om een beetje bezig te zijn, want naaien hoefde ik niet meer want het was toch maar gek wat je deed, hè, en financiëel was het ook niet nodig. En toen heb ik nog wel eens gezegd, ik wou dat ik een baantje had, maar je hebt natuurlijk altijd het idee, ik kan niks, je kunt niks. (".) Nou toen wilde ik wel kursussen lopen, dan zat ik er wel naar te kijken, maar die kursussen die voldeden toch ook weer niet aan mijn eisen. Konversatiekursussen, nee dat zag ik toch ook weer niet zitten. Eigenlijk wist ik zelf niet wat ik wilde, ik wist wel dat ik wat wilde, ik had erge onvrede met mezelf. (En hoe dacht uw man erover, dat idee van buitenshuis werken?) Nou ja zeg, dat was gewoon een lachertje, hij was toch echt een ouderwetse man, een vrouw hoort thuis. 1 Buitenshuis werken kwam eigenlijk niet im Frage. 'Ja, ik zou eens naar het ziekenhuis mogen om een sinaasappeltje uit te persen, maar dat waren mijn ambities niet. Mijn ambities waren, wat presteren waar je waardering voor kreeg, hetzij in geld of hetzij in loftuitingen.' Na de dood van haar man kan ze eindelijk uitvliegen: ze studeert; iets waar ze echt haar tanden in moet zetten. We vroegen haar of het
89
niet gek is om iets te doen wat haar man nooit geaccepteerd zou hebben: 'Ja, maar als hij nu om een wolkje zou kijken, zou hij zeggen, goed zo, dat kun je best, want hij zou er dan geen last meer van hebben.' En van haar twee jongste dochters, die nog thuis wonen, krijgt ze eindelijk ook de waardering die ze zo lang heeft moeten missen. Met zichtbaar genoegen vertelt ze: 'Pas zei de ene tegen me - daar moest ik wel ontzettend orn lachen - die zei tegen me, moeder, het kon weleens blijken dat u heel intelligent was.' Naast moederschap en huisvrouwschap
Financiële noodzaak dwong Wies Schouten, evenals de meeste andere vrouwen uit een arbeidersklasse·-milieu, orn al snel in haar eerste huwelijk 'uit werken te gaan'· [25] De andere vrouwen in dit onderzoek wllden dat op de eerste plaats graag. Haar keus om weer een levensdraad naast het moeder- en huisvrouwschap op te nemen, was dan mogelijk doordat het werk aan huis - het bedrijf van haar echtgenoot - was, het kindertal beperkt bleef, en ze huishoudelijke hulp of nog een moeder in huis hadden. In Nederland werkten in de jaren '50 relatief meer getrouwde vrouwen uit midden- en hogere dan uit lagere milieus buitenshuis. In 1947 was meer dan 80% van de vrouwelijke artsen gehuwd, terwijl slechts zes procent ·van de fabrieksarbeidsters getrouwd was. [26] Absoluut gezien echter werkte het merendeel van de getrouwde vrouwen in "eenvoudige, weinig scholing vereisende beroepen". [27] Een meerderheid onder de gehuwde vrouwen met kinderen werkte hoogstwaarschijnlijk dertig uur of minder in de week, [28] Voor alle vrouwen in dit onderzoek gold dat zij naast haar beroepsarbeid de dagelijkse zorg en verantwoordelijkheid voor de kinderen en de verantwoording voor het huishouden bleven dragen. An Nieuwenhuis werkte op kantoor tot zij en haar man besloten nog twee kinderen te nemen. Ze woonde nog bij haar moeder in, later haar moeder bij hen. 'Toen ik mijn drie kinderen had gekregen, toen dacht ik, nou wil ik toch iets gaan doen, want als de kinderen mij straks niet meer nodig hebben, elk ogenblik althans, ik een baan kan zoeken. Maar niet een baan waarbij ik niet thuis ben als de kinderen thuis zijn, dat wilde lk onder geen beding. Ik ben er nog steeds enorm van overtuigd hoe positief het op een kind werkt als ze de geborgenheid binnen een gezin heeft. Dus ik dacht, nooit van z'n leven drie sleutelkinderen met een touwtje om hun hals en ik ergens god weet waar op kantoor .. Dus ik dacht, er is maar één ding wat dan de schooltijden van de kinderen overlaat, ook op school werken. Dus één of andere akte halen, vakleerkracht worden, waarbij ik dan part-time kan werken. (".) En toen was er al een groot tekort aan onderwijskrachten, dus ik kreeg eigenlijk al... toen het jongste kind twee jaar was al een baan en ik mocht dat kind meenemen. Dus dat was allemaal heel prachtig. Ik heb altijd parallel met de kinderen afwezig kunnen zijn. Ik bracht ze 's morgens naar school, ging snel naar mijn eigen school, en als ik dan weer thuis was, kwamen zij. Dus dat funktioneerde schitterend allemaal. (En was uw man het ermee eens dat u buitenshuis ging werken?) Jazeker hoor. We hadden het besproken dat het niet gebeuren zou als de kinderen er op een
90
of andere wijze mee achteruit gingen en daar stond ik zelf volledig achter. (Heeft u geen last gehad met solliciteren, dat het niet doorging omdat u getrouwd was?) Nou, niet omdat het niet doorging, maar het werd wel in die beginjaren steeds toch een merkwaardige zaak gevonden dat ik als getrouwde vrouw met een kind solliciteerde naar een volledige baan. Daar werd dan toch wel voorzichtig gevist wat er nou eigenlijk aan de hand was, wat er mis was. Ja, dat werd toch wel vreemd gevonden. Maar ik heb een heel gunstige tijd gehad om in dienst te komen bij de gemeente; er was een groot tekort aan onderwijzers. Er waren toen zelfs spoedkursussen op de kweekschool waarbinnen je in één jaar onderwijzer werd, klaargestoomd. Dus getrouwd of grootmoeder of wat dan ook, alles was welkom.'
Maatschappelijke ontwikkelingen "Alles was welkom." Nou ja, misschien in het onderwijs bij de gemeente Amsterdam. Maar verder was er in Nederland van aanpassing aan of aanvaarding van nieuwe sociale en ekonomische feiten nog nauwelijks sprake. Sinds de tweede wereldoorlog was de vraag naar vrouwelijke arbeidskrachten voortdurend groter geweest dan het aanbod ervan, maar pas in 1955 werd het verbod op arbeid door de huwende ambtenares, na een principiële interventie van alle vrouwelijke kamerleden, opgeheven. In het derde hoofdstuk ben ik daar al op ingegaan. In hetzelfde jaar verscheen de eerste publikatie, waarin werd aangetoond dat door demografische ontwikkelingen als jonger huwen, langere opleidingen van meisjes en het einde van het 'vrouwenoverschot', het aanbod van vrouwen op de arbeidsmarkt lager zou blijven dan de vraag, en dat dat aanbod tevens van samenstelling meer getrouwde vrouwen, minder ongetrouwde vrouwen - veranderde. [29] Deze publikatie werd met name in de jaren '60 gevolgd door kamerdebatten, een stroom van publikaties met cijfermateriaal en bespiegelingen, overheidsadviezen, en onderzoeksrapporten van het bedrijfsleven, de vakbeweging en de overheid, alle gewijd aan de buitenshuis werkende getrouwde vrouw. [30] Centraal stonden vragen als wat zijn de sociale en ekonmnische gevolgen voor het bedrijfsleven, welke maatregelen zouden getroffen moeten worden om een kombinatie van "verantwoorde vervulling van gezinstaken" en buitenshuis werken voor getrouwde vrouwen mogelijk te maken, wat zijn de gevolgen voor het gezin, en vooral wat zijn de gevolgen voor de opgroeiende kinderen. Al werd in een advies van de Sociaal-Economische Raad uit 1966 - met het oog op een "optimale economische groei" - behoedzaam gepleit voor gerichte maatregelen om het buitenshuis werken van getrouwde vrouwen mogelijk te maken, [31] de overheid bleef ook in de jaren zestig een politiek van zogenaamde niet-inmenging volgen. Iedere maatregel, die opgevat kon worden als een stimulans voor het buitenshuis werken van getrouwde vrouwen ging de overheid uit de weg. [32] Zo bleven kinderdagverblijven tot 1970 een noodvoorziening. [33] Alleen in de belastingwetgeving werd in 1962 enigszins tegemoet gekomen aan de zware belasting op het inkomen van de getrouwde vrouw, dat bij het inkomen van de echtgenoot werd [en nog steeds wordt] geteld. Maar ook bij deze verandering bleef het uitgangspunt dat de echtgenoten een financiële eenheid vormden, de man bleef de kostwinner. [34] Ook het bedrijfsleven stelde nog steeds terughoudend, zo niet negatief 91
op tegenover het buitenshuis werken van getrouwde vrouwen. Voorzieningen als crèches of maatregelen als aangepaste werktijden werden niet genomen. Liever ging men over tot het werven van al dan niet gehuwde buitenlahdse arbeid(st)ers. [-35] De gezinsverantwoordelijkheid van de nederlandse vrouw werd een bezwaar geacht. Toen bedrijven als Philips in 1967 met het eerste deeltijdprojekt begonnen - mannen waren niet voor het werk te vinden - werd de situatie thuis onderzocht: zijn er voldoende maatregelen getroffen? En een bedrijf als Verkade ging pas over tot het inrichten van een crèche toen bleek dat dit nog de enige manier was om personeel te krijgen. [36] De overgrote meerderheid (8l?%) der Nederlanders uitte zich in de jaren zestig negatief over het buitenshuis werken van getrouwde vrouwen met schoolgaande kinderen: naar buitenshuis werken van moeders met kinderen Ónder de schoolgaande leeftijd werd door de onderzoekers tnog) niet eens gevraagd. [37] Over de mogelijkheid en wenselijkheid van buitenshuis werken door gehuwde moeders bleek algemene overeenstemming te bestaan in Nederland: ze werden gedikteerd door haar verantwoordelijkheid voor kinderen en huishouden. 1Daarbi j [bij het stimuleren van buitenshuis werken] valt te denken aan de consequenties voor de andere taken die de vrouw in de maatschappij heeft, namelijk die van de verzorging van familie of gezinsleden, die van echtgenote en van opvoedster van de kinderen 1, stond in het SER-advies van '66 quasi-afstandelijk. [38] In het eerste na-oorlogse onderzoek, uit 1955, naar de situatie van getrouwde vrouwen die een volledige werkweek buitenshuis werkten, bleek de arbeidsdeling thuis een probleem, met name voor de arbeidersvrouwen die zich geen betaalde vervanging van zichzelf konden permit-teren. Zij bleken naast haar werk buitenshuis 20 tot 30 uur in de week aan het huishouden te besteden. Voor kinderopvang waren ze grotendeels aangewezen op de familie. [39] Vijf tig procent deed het huishouden met man en kinderen, een kwart met de ·- vaak inwonende - moeder of schoonmoeder. [40] In het moeten meehelpen van de man in het huishouden zag onderzoekster Schellekens-Ligthart één van de redenen waarom een meerderheid van de echtgenoten van de arbeidsters anti-· pathiek stond tegenover het buLenshuis werken van hun vrouw. Een andere reden zag zij in de "sociale veroordeling": de man zou zijn gezin niet kunnen onderhouden. [ 41] De onderzoekster konkludeerde dat voor zeer veel arbeidersvrouwen een volle werkweek buitenshuis werken en haar gezinstaken eigenlijk onkombineerbaar waren; de vrouwen bleven teveel spil van het huishouden. [t+2] Voor haar golden de - geruststellend klinkende - opmerkingen van Hilda Verwey--Jonker uit de inleiding op het onderzoek kennelijk niet: 'Het gehele rapport overziende, kunnen wij vaststellen, dat het gedragspatroon van de werkende rnoeder in Nederland weinig van dat van de niet-werkende verschilt. De huisvrouw, die een werkkring accepteert, zal een aantal voorzieningen treffen voor de verzorging van haar huishouden en kinderen tijdens haar afwezigheid, maar zij zoekt daarbij naar oplossingen, die zoveel mogelijk de "normale" situatie van het gezin met een altijd-aanwezige moeder benaderen. [t+3] Maar wie kon een "altijd-aanwezige moeder" betalen? De arbeidsters in het onderzoek in ieder geval niet, en ook het winkel- en kantoorpersoneel niet. De laatsten konden zich, evenals de arbeidsters, in meerderheid niet eens een huishoudelijke hulp voor een paar uur in de week veroorloven; de meeste buitenshuis werkende moeders waren thuis afwezig aanwezig. [44] 92
De afwezig aanwezige moeder en huisvrouw Als we aan An Nieuwenhuis vragen wie de dagelijkse zorg voor de kinderen had, vertelt ze: ' Nou, dat had ik toch wel echt hoor. Mijn man was ten eerste veel langere tijden achter elkaar van huis, van half negen tot kwart over zes, half zeven. En ik alleen maar die ochtend-schooltijden, toen ik een part-time onderwijsbaan had. Dus de dagelijkse zorg, de voeding, de kleding, de emotietjes opvangen, het spelen met de kinderen, het gezellig maken en met elkaar thee drinken, dat kwam natuurlijk uiteraard allemaal op mij neer. Dat heb ik altijd heel prettig gevonden, maar daardoor in wezen ook de verantwoording. En het is bij hem altijd zo geweest, hij was nooit te beroerd om hand- en spandiensten te doen die optraden, maar altijd .. , het kwam altijd neer op mij helpen. Zoals hij nu nog boodschappen doet - voor mîf.' Eerder vertelde ze dat die hand- en spandiensten bestonden uit 's avonds de kinderen naar bed brengen en speelgoed opruimen, terwijl zij afwaste. 'Kleine hulpjes', zegt ze opnieuw, 'niet iets met verantwoording. (En hoe was dat voor u om het huishouden, de kinderen en het onderwijs te kom bineren?) Nou, dat was een hele kluif. Dat viel niet mee. Al had ik dan iemand eens per week voor boenen en schrobben, zeg maar. Maar het huishouden op gang houden, het goed organiseren, dat vereiste inderdaad een enorme overdachte indeling. Later gaat dat vanzelf, maar je leeft inderdaad van minuut tot minuut. Alles heeft z'n vaste tijden. Brood meebreng~n op een vaste tijd, vlees meebrengen op een vaste tijd. Want de ene keer kom je langs de bakker, en de andere keer kom je langs de slager. Ik had [later] twee verschillende scholen, één voor 's morgens en één voor 's middags. En de ochtendschool waren winkels op mijn weg en de middagschool waren winkels op mijn weg, dus alles was verschrikkelijk gepland en het klopte als een bus. Zo verliep dan wel de hele dag. Bed opmaken deed 's morgens mijn man, de pappan 's morgens afwassen ik. De kopjes afwassen daarna hij weer. Het klikte precies in elkaar. Het ging heel goed. Wij zijn allebei nogal exakt uitgevallen wat dat betreft.1 An Nieuwenhuis vertelde dat ~.ij niet op het huwelijk gefixeerd was, en ze wist dat ze "een eigen leven zou blijven leiden" - wat ze ook deed -, toch kwam het huishouden, de dagelijkse zorg en verantwoording voor de kinderen die ze niet "tekort wou doen", grotendeels op haar schouders terecht. Dat bleef in feite haar eerste zorg, die bovendien bepaalde wat en wanneer ze daarnaast buitenshuis kon gaan ondernemen. Josje Andriessen ging de winkel "erbij doen" toen de kinderen naar school gingen. Ze vertelt over de eerste jaren met kinderen: 'Ja, je had inderdaad genoeg te doen, weinig tijd om je te vervelen. Mijn man, die was altijd veel weg, van de vroege morgen tot de late avond, want ja die wilde een zaak opbouwen, maar dan moet er nu eenmaal keihard gewerkt worden en dus... Ik deed dan ook alles al.leen, het huishouden, de kinderen, ja, die twee eerste zijn eigenlijk helemaal van mij alleen geweest, de derde daar is veel meer mee gespeeld. Maar ja, toen had ik zelf ook al een flinke taak, doordat we toen de zaak al hadden. (.") Toen had ik een meisje erbij, die wat meehielp. ( ... ) Hij werd zo weinig mogelijk met die kinderen gekonfr;,o{álteerd, doordat hij al de hele dag weg was. En als dan het uur x , zoals ik altijd zei, aangebroken was, dat de baby'tjes altijd lastig worden, dan zorgde ik 93
dat voordat wij zelf gingen eten dat die kinderen eigenlijk al eten hadden gehad, dat ze rustig waren, dat was mijn taak helemaal. Zo had ik het thuis gezien en zo deed ik het dan ook maar weer. 's Nachts het bed uitgaan ... dat deed ik allemaal.' De eerste jaren was het voor haar ook redderen: 'Het speelde zich allemaal in die ene kamer af. De kinderen speelden daar, er moest gewassen worden, gekookt, noem maar op. Dus heel vaak als de kinderen 's avonds in bed moesten, pakte ik vaak even de stofzuiger, ruimde de kamer op, want dan had je tenminste de volgende ochtend als je wakker werd weer een schoon huis. Zo ging dat, want ze hadden geen aparte kamer. En dan drie, vier keer in de week wassen, want ja, je had toen nog geen Pampers en plastic broeken waren niet gezond, dus elke morgen was dat bed weer doorweekt natuurlijk. Dat moest weer h.~lemaal verschoond worden. ( ... ) De was moest in de winter in de kamer gedroogd worden met gevolg dat de ramen helemaal nat werden, de gordijnen kringen erin, dus moest je de gordijnen weer wassen. (.") Toen we de eerste winkel konden huren, ben ik na een half jaar met mijn afdeling begonnen, want ik verveelde me. Ik ben altijd nogal aktief geweest. Onze twee kinderen gingen al naar school en ik moest thuis blijven, want mijn man ging alle dagen naar klanten toe, ik moest bij de winkel en de telefoon blijven. En daar moest je destijds je vakdiploma voor halen en dat heb ik ook gedaan.' En met de winkel kwam er een grotere woning, huishoudelijke hulp en later een meisje in de winkel en de eerste huishoudelijke apparaten. Ze herinnert zich haar snelwassertje en eind jaren vijftig al de eerste koelkast: "Ik was wel bevoordeeld in vergelijking met een hoop andere mensen." Als we Josje vragen hoe ze de winkel met de kinderen en het huishouden kombineerde, zegt ze: 'Ach ja, dat was allemaal zo vanzelfsprekend, dan was het 's avonds om zes uur koken, en ik deed ook wel dingen tussendoor. Ik heb jaren 's middags voor de kinderen gekookt en 's avonds voor mijn man, dus twee keer warm eten klaargemaakt. Dan werd er opgeruimd en dan ging de kleinste naar bed, en de ouderen moesten dan nog wat lessen doen, overhoord worden. Maar ja, ik was, ben graag bezig. '/ooral toen we boven [de tweede winkel] woonden, zat ik 's zondags nog in het kantoortje te werken, maar dat was zo vanzelfsprekend. Als je zakenmensen bent, moet je veel vrije tijd eraan spenderen, dat hoort er gewoon bij. Het verdient meer, maar je moet ook heel veel uren maken. Zeventig, tachtig uur per week, zeker, als je een paar kinderen hebt, zijn heel gewoon hoor. (Als ik u vraag wie de dagelijkse zorg voor de kinderen had, dan heeft u dat eigenlijk al gezegd hè?) Ja, zoals in veel gezinnen. Alleen moeders doen dat. 1 Eerder vertelde ze dat haar kinderen wel wat "vrijer" gelaten werden, maar, vertelt ze later: 'Je bent in de zaak wel bezig, maar je bent altijd thuis. Hoeveel moeders zijn er niet altijd thuis, dat de kinderen met een sleutel onder de deurmat naar binnen kunnen. Ik was er altijd, en als er problemen waren, was ik er zeker altijd. Wel niet direkt bereik-baar, en niet op ze gaan zitten passen, maar een kopje thee met ze gaan zitten drinken, dat kon ook altijd.' "Sleutelkinderen". An Nieuwenhuis zegt het, Josje zegt het... En dat was (en is) inderdaad de 'grote schuldvraag' voor moeders die beroepsarbeid verrichten. Nederlanders hadden daar, zoals aangegeven, in de jaren '50 en '60 een duidelijke mening over, en de meeste deskundigen ook. [45] 94
Hoewel lezen over opvoeding bij de meeste vrouwen in dit onderzoek geen voorrang had, was een deel van haar bijvoorbeeld wel in het bezit van 'Spock'. Deze Amerikaanse kinderarts bereikte ook in Nederland met zijn boek over kinderverzorging vele moeders; in de jaren vijftig wordt de Nederlandse vertaling uit 1950 negenmaal herdrukt. "0 ja, Spock van die onzinnige zindelijkheidstraining", "Spock van de 'schuimplastic' ouders, die opeens vonden dan kinderen alles mochten", zeggen een paar vrouwen; een ander keek weleens in Spock voor de kinderziektes." Het is de vraag of zij bij het raadplegen van Spock ooit de laatste pagina's gezien hebben, die gaan over het buitenshuis werken van moeders. Dan hadden ze de volgende waarschuwingen kunnen lezen: 'Het belangrijkste punt dat een moeder zich moet realiseren is, dat hoe jonger het kind is, hoe meer beh.oef te hij eraan heeft, geregeld een liefhebbend wezen om zich heen te hebben dat voor hem zorgt. In de meeste gevallen is het de moeder die hem het best het gevoel van, bij elkaar horen, van rust en veiligheid kan geven. (".) In het eerste jaar heeft een baby veel moederlijke zorg nodig. (".) De gemiddelde kinderbewaarplaats is niet goed voor hem. ( ... ) Tussen het eerste en derde jaar vergt de zorg voor een kind nauwelijks minder tijd, maar veel meer begrip. (.") Verder is dit de leeftijd, waarop hij zich gaat hechten aan één of twee vertrouwde, toegewijde mensen, en totaal van streek raakt als die verdwijnen of telkens vervangen worden door anderen. Het is de moeder, die altijd voor hem gezorgd heeft, zeker af te raden, deze periode te kiezen om voor het eerst naar haar werk te gaan, of degene die haar plaats inneemt, door een ander te vervangen. Op de kinderbewaarplaatsen heeft men zelden genoeg verzorgsters of helpsters om ieder kind het gevoel te geven werkelijk bij iemand te horen.' [46] Ook het oudere schoolgaande kind heeft behoefte iemc;ind, de moeder, na schooltijd thuis te vinden. Maar of Speek tot hier gelezen was of niet, zijn ideeën 'hingen in de lucht' van de jaren vijftig: kleine kinderen hadden in de eerste plaats hun moeder nodig; grotere kinderen moesten in ieder geval hun moeder thuis treffen. Anneke f?ioonstra was de enige onder de ge"fnterviewde vrouwen, die zich bewust, ma;,r ook met weinig succes, aan de verantwoording voor huishouden en kinderen probeerde te onttrekken. In haar eerste huwelijksjaren had ze waarschijnlijk geen tijd om dat ook maar te bedenken: 'Ik ben in '47 getrouwd. En in 1948 kwam de eerste baby en het zijn er vijf achter elkaar geworden zo met tussenruimten van één, anderhalf à twee jaar. En nou ja, goed, dan kom je daar [iets buitenshuis ondernemen] gewoon niet aan toe. Je wordt zo overspoeld, door alle zorgen daarvoor, de materiële zorgen en andere zorgen.' Toen de kinderen klein waren, leefde haar moeder bij hen. Daarnaast had ze in die tijd een dienstmeisje en een werkster. 'In elk geval, ik ben toen in het verenigingsleven gekomen en ja, daar heb ik ook mijn energie aan gegeven, die ik ook nog over had naast mijn huishouden. En ja god, de sociale kontakten, die je bitter nodig hebt, maar via het huishouden niet krijgt. Ik heb verschrikkelijk veel behoefte aan kontakten naar buiten, dus die heb ik altijd wel gezocht. (Heeft u weleens gedacht aan kinderopvang? U had natuurlijk uw moeder. .. ) Ja, daardoor kon ik natuurlijk vaak weg. Zolang mijn moeder bij ons woonde en dat was tot een jaar voordat mijn jongste zoon geboren werd, heeft zij de kinderen heel vaak opgevangen. Ja, en dat dienstmeisje wat ik dan had,
95
daarna had ik dat niet meer. ( ... ) Ik zegende de dag dat de jongste naar de kleuterschool ging, dat ik niet meer zo aan huis vastgebakken zat en elke dag een paar uur mijn handen vrij had, dat je niet altijd kinderen op sleeptouw had. (In de jaren vijftig wordt wel beweerd dat moeders altijd klaar moesten staan voor hun kinderen ... ) Verwachtten ze wel ja, maar was ik niet hoor. Nee, ik was vaak niet thuis. Dat verwijt heb ik ook wel eens gehad van de kinderen, je was nooit thuis enzovoorts. Dan zei ik, sorry hoor, maar ik heb ook een stukje eigen leven, dus ik heb ze er al vroeg aan gewend dat ik niet thuis was. ( ... ) Ik heb heel bewust eigenlijk, toch zo gauw het maar enigszins kon, geprobeerd een eigen stuk leven op te bouwen, dat wel. Anders was me dat nooit gelukt. Als je daar pas mee moet beginnen als de kinderen het huis uit zijn, dan lukt het niet meer, beslist niet. ( Wie had de dagelijkse zorg voor de kinderen? ) Ja, dat had je zelf natuurlijk, gedeeld met dat dienstrneisje en mijn moeder en zo. Mijn man was een groot deel van de dag weg en 's avonds", ja als hij dan thuiskwam was hij doodmoe. Och, hij zal heus wel eens de kinderen naar bed gebracht hebben, vanzelfsprekend. Maar hij kwam dikwijls erg moe thuis en dan ging je hem niet daar nog eens mee belasten. En als iemand dat niet regelmatig doet, dan lukt dat ook niet. ( •.. ) Mijn man had zijn werk en dat nam alle tijd in beslag. Hij moest ook nog wel eens op reis enzovoorts. (.") Hij had het te druk met zijn werk om zich met de kinderen te bemoeien. (Praatte u wel met elkaar over de opvoeding?) Ja, natuurlijk zullen we daar weleens over gepraat hebben. Maar ja, hij liet het grotendeels aan mij over. Hij zal er best wel over gelezen hebben en zo, maar dat kwam er nooit zo uit. Nee, het is nooit eens strenge vader geweest, integendeel. Ik ben altijd de boeman geweest. Nog hoor, nog. (".) Als er maatregelen genomen moesten worden, moest ik dat doen want hij deed dat niet. Dat is natuurlijk •. , hij liet dat allemaal aan mij over, dus het was mijn systeem wat toegepast werd. Een ander systeem was er niet. (".) We hebben wat dat betreft nooit ruzie gehad of zo. Hij vond het altijd wel best wat ik besliste, bedisselde. (".) Met ouderavonden sleepte ik hem altijd mee, en dat g~ng dan wel. Hij had er wel belangstelling voor, dat wel, maar ja goed, het ontbrak hem waarschijnlijk aan tijd. Ja, die mannen zijn altijd bezig met werken, werken, werken. Weet je wanneer er pas goed kontakt gekomen is tussen mijn man en de kinderen? Toen ze volwassen werden. En zeker met de jongens, toen ze op technisch nivo kontakt konden leggen. En meisjes ook in hun studie en zo. Toen zijn er pas hechtere kontakten tussen mijn man en de kinderen ontstaan. Voor die tijd", nee.' Afwezige vaders
Kostwinners maakten in de jaren vijftig lange werkdagen; achtenveertig uur in de week en tot vér in de jaren vijftig werd er op zaterdagochtend ook nog gewerkt. [47] Bovendien hoe hoger op de maatschappelijke ladder, hoe vaker laat thuis. "Het is allemaal al gebeurd als de man thuis komt", zegt Nel Peters treffend. Als de mannen na hun werk nog belangstelling voor de opvoeding over hadden, dan konden ze 's avonds van de vrouwen horen wat er overdag was gebeurd. Nel Peters: (Praatte u 96
met elkaar over de opvoeding?) In het begin was het moeilijker, want je moet dat allemaal le_ren, en in het begin liet je het zo hoog opkomen tot de bom barstte, dan zei je, maar waarom heb jij dan niks gezegd, waarom heb jij dat dan niet gezien. Zulk soort dingen, daar had je dan ruzie om, en later is dat door de werktijdverkorting, ook zaterdagen vrij, dan had je de gelegenheid om daar over te praten. Ik moet zeggen, als een man niet zo door z'n werk in beslag genomen wordt, dat het dan makkelijker is om over de opvoeding te praten, dan bij een man die konstant met z'n zaak of z'n werk bezig is. Om dan die man nog 's een keer lastig te vallen met de opvoeding van de kinderen.' Maar wat praten betreft zijn ze juist "twee tegenpolen". 'Mijn man zit heerlijk in een boek te lezen, en ik zou wel eens willen praten. Mijn man is ook helemaal zijn werk kwijt als ie thuis is, terwijl ik over bepaalde dingen die ik beleefd heb, dat wil ik zo graag kwijt. Maar d'r is geen, ja gedwongen, dan zeg ik, lees of luister je, en dan wordt er best wel geluisterd. Maar dan denk ik, ja het moet, het is een moeten voor hem om naar mij te luisteren. Dat is best weleens moeilijk, waar ik in het begin van mijn huwelijk ook enorm boos over was. Ik dacht, geen aandacht aan mij besteden, nou dan ga ik toch weg. En al was ik hoogzwanger, dan ging ik een heel eind lopen. En dat was voor hem, dan raakt hij toch wel in paniek. En als ik terugkwam, dan zei ie, dat moet je nooit meer doen, want ik was hardstikke bang. Ja, en dan dacht ik bij mezelf, ja, jij hebt toch nog wel gevoel. 't Is toch nog wel een gevoelsmens.' Marie van Broekhoven praatte zelfs bewust niet met haar man over de opvoeding van haar kinderen: 'Nee, want als hij dacht dat is niet goed, dan moest het zo gebeuren. Daar heb ik toch wel het autoritaire door moeten voeren. Hij ging ook wel eens onder aan de trap staan of ze nog een woord zeiden tegen elkaar, dat mocht niet. Nou, dan zat ik te beven van angst, dat ze een pak slaag zouden krijgen. (Voedde u uw kinderen anders op dan uw man, u zegt het eigenlijk al. .. ) Met meer liefde. Hij was er toch nooit bij. Ze lagen al in bed als hij thuis kwam.' Hillie Oud praatte wel met ha2r man, maar konkludeert: 'en dat, denk ik had ik nou het niet moeten doen. Het heeft toch niks uitgehaald. Ik denk dat ik geen beroep op hem had moeten doen. (Was het dan beter geweest of anders?) Ik denk dat hij dan ook minder had hoeven tegen te werken". Ik had gewoon m'n eigen gang moeten gaan, helemaal. Dan waren er minder konf likten geweest.' Eerder geeft ze wat voorbeelden van die tegenwerking: 'Nou ik ben nogal met fatsoensnormen opgevoed en vond het belangrijk dat ze netjes leerden eten. Als ik dan zei, niet met de ellebogen zover uit elkaar, ging mijn man juist zo zitten. (Dus alle regels die u gaf met de opvoeding".) die maakte hij bespottelijk. En ik vond het toch erg. ( ..• ) Ik zou ze nu er maar rustig op los laten eten. Of het tafelkleed. Probeer nou niet zo te knoeien, zei ik dan, en dan ging hij spelletjes spelen en het tafelkleed vuil maken. Dat was niet om de spelletjes", hij speelde helemaal geen spelltjes.' Josje Andriessen, die de kinderen "alleen deed", "dat was mijn afdeling", vond het eigenlijk maar lastig als pa zich ermee bemoeide: '(Voedde u uw kinderen anders op dan uw man?) Ja, het botste weleens, ja dat kon ook niet uitblijven. Wat ik goedvond, en als hij er dan eens een keertje 97
was, en hij vond het niet goed. Weet je, ik vond het alleen maar lastig op zo'n moment, want dan kon je niet stringent je eigen lijn doorvoeren. Want dan werd er toch ook weleens mee bemoeid, en dan was het je heilige plicht achter het feit, als m'n man dan 's een keer wat zei, al was het tegen mijn principes in, dat ik toch probeerde er achter te staan, dat je één front vormde. Kijk, mijn ouders die zijn erg veschillend van karakter geweest, moeder deed alles. ( ... ) En d'r was wel eens heibel bij ons thuis, en daar waren wij bij, anders kon ik dat niet weten, en dat vond ik verschrikkelijk. En toen heb ik altijd gedacht, dat overkomt mij later niet, dus hadden wij heibel dan hadden we dat 's avonds als de kinderen naar bed waren.' Hanna Schaper had het er moeilijk mee dat haar man haar niet steunde toen er bij twee kinderen leer- en puberteitsproblemen kwamen: 'Maar dat is een vreselijke tijd voor me geweest, dat mijn man niet meer achter rne stond. Dat ik een beroep op hem deed, en dat hij dat lachend afwees. Dat ik een beroep deed op zijn verstand, en dat mijn man dat lachend afdeed.' An Nieuwenhuis, die in de puberteit van de kinderen veel met haar man over de opvoeding praatte, herinnert zich over konf likten: 'Een van de belangrijkste konfliktsituaties was altijd, dat mijn man mij niet bijstond in mijn clashjes met de kinderen, omdat hij niet achter de motivatie stond. Als ik een trammelantje had met de kinderen, meestal om kleinigheden, bijvoorbeeld ik vroeg, kom je even afdrogen, dan hoorden ze dat zogenaamd niet. Riep ik een tweede keer", nou kom je nou afdrogen? En dan zat mijn man te lezen, die zei niet tegen het kind in de kamer, hoor je niet wat ze vraagt? Die liet mij dat opknappen, want het was mijn clash, begrijp je?' Voor de meeste vrouwen was de verzorging en opvoeding van de kinderen haar territorium; ze gingen grotendeels haar eigen gang van de luiers tot vaak de keuze van middelbare school aan toe. Vaders waren er niet, en als ze er 's avonds waren, vaak niet gefoteresseerd. Als vaders wil ook wat de opvoeding betrof wet dreigde te worden, dan kon hij er maar beter buiten gehouden worden. En tenslotte, als de opvoeding één van de terreinen was waarop de ht:welijksstrijd gestreden kon worden, was er des te meer reden vader te omzeilen. Want gescheiden taken in een huwelijk heeft tenminste één voordeel: je hoeft het niet over ieders invulling ervan eens te worden. En daar hadden een aantal vrouwen in dit onderzoek simpelweg baat bij.
Verantwoordelijkheid In alle interviews valt wel een keer het woord 'verantwoordelijk' als we over de kinderen spreken. "Een verantwoordelijke taak", "een verantwoordelijkheid erbij", "de verantwoordelijkheid, dat vond ik het leukste aan kinderen opvoeden". De vraag hoe op te voeden kon voor de meeste vrouwen, zeker als er problemen ontstonden, een brandende kwestie worden. Bij de meeste vrouwen was er wel één kind dat extra aandacht vroeg; sommigen hadden kontakt met een Medisch Opvoedkundig Bureau, maar veel indruk hebben die kontakten niet nagelaten. Benadrukt de één het gezonde verstand als leidraad bij het opvoeden - ieder kind is tenslotte weer anders - en vindt de ander dat je moet leren opvoeden 98
- maar van wie? -, allemaal stonden ze wel eens voor de keus "doe ik het nou zus, op pak ik het zo aan". Grote en kleine beslissingen die natuurlijk makkelijker te nemen zijn als je ze eens met anderen kan bepraten. Had Anneke Boonstra haar vriendinnenclub, An Nieuwenhuis sprak weleens met vrienden, terwijl Hillie Oud in haar eentje "als een gek" aan het lezen sloeg en Hanna Schaper zelfs eenmaal de vrouw van de dokter belde over een probleem. Haar veranwoordelijkheid, ook als het misgaat. Tegen schuldgevoelens lijken de vrouwen zich inmiddels goed gewapend te hebben. Zouden sommigen het nu anders hebben gedaan, toen deden ze het 'naar eer en geweten'. Opdracht
Als we de vrouwen vragen of ze ook waardering voor haar moederschap, haar werk kregen, reageren ze bijna allemaal ontkennend met een verbaasde uitroep 'van wie?' Anneke Boonstra: 'Nee, nee, nee, dat is het 'm juist, van wie krijg je waardering. Dat die man zegt, god, wat zorg jij toch goed voor die kinderen? Nee. Het was je taak gewoon. Je moest zorgen dat de kinderen gekleed, gevoed en naar school gingen.' Nel Peters: 'Ja, ik denk wel dat je, ja, je werd geaccepteerd. Ik denk dat de mensen die geen kinderen hadden het veel moeilijker hadden.' "Je werd geaccepteerd" is toch iets anders dan dat je werd gewaardeerd. Als we haar vragen of het moederschap het belangrijkste in haar leven was, zegt ze: 'Ja, ik geloof bij ons, ik heb niet aan een alternatief gedacht. Ik zou het misschien alleen ontzettend hebben gevonden als ik ze niet had gekregen. Ja, dat leefde heel sterk, dat was bij iedereen zo. Ja, dat hoorde erbij. Ik heb ook nooit mensen ontmoet die zeiden, ik wil geen kinderen. Nee, beslist niet. Iedereen was op dat moment ontzettend verguld van kinderen.' Anneke Boonstra: 'Nee, nee .. , nou ja, je had het als opdracht, en nou ja goed, je hebt het zelf gewild, en dan de opdracht om er zo goed mogelijke mensen van te maken, maar daarnaast ook alsjeblieft een stukje eigen leven. En dat heb ik ook bevochten eigenlijk een beetje. Nu ben ik nog steeds aan het inhalen.' Josje Andriessen: 'Nou, het was vanzelfsprekend, het hoorde erbij. Ik was blij dat ik zwanger werd, zo van hé, dat kunnen we ook, weet je wel. Voor de rest, het was ergens vanzelfsprekend. Alleen werd het minder te verteren voor familie en vooral ouders dat wij twee kinderen hadden en stopten voorlopig. ( ... ) Het is belachelijk. Denk maar niet dat mijn moeder het achteraf leuk heeft gevonden dat ze acht kinderen heeft gehad. Dat vindt geen enkele vrouw leuk om zoveel kinderen op de wereld te zetten, want op de wereld zetten is nog tot daar aan toe, maar ze opvoeden is heel, heel moeilijk, hoor.' Wies Schouten: Ja, toen ik ging trouwen wel hoor. Toen ik dan zwanger was, en je leven voelde, ja. Ik wist niet wat het was, bij de tweede was ik ontiegelijk bang. Je wist niet beter, het moest, dat was toch heel normaal. Hanna Schaper: 'Nee, nee, ik heb het huwelijk met mijn man altijd voor het moederschap gesteld. (... ) Je was getrouwd en kreeg kinderen, maar dan maak je er het beste van.' 'Je trouwde, je kreeg kinderen, je kocht andijvie, je ging een middagje 99
naar je moeder. Ik doe nou heel sloom, maar zo zat dat gewoon. Je moeder at toevallig ook andijvie, ja dat was goedkoop in deze tijd. En dan ging je lekker naar huis en ... zo ging dat. Nu is dat anders', zegt An Nieuwenhuis tenslotte. Trouwen hoorde bij haar levens, kinderen hoorden bij haar huwelijken. En moeder- en huisvrouwschap -· haar opdracht - vloeide daar schijnbaar natuurlijk uit voort. [4-8] Vanzelfzwijgend werd zo een groot deel van het leven van deze generatie vrouwen vastgelegd.
100
NABESCHOUWING
Op deze plaats volgt geen samenvatting van de belangrijkste resultaten van dit onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek zou een poging daartoe voorbijgaan aan juist het belangrijkste oogmerk van deze vorm van onderzoek: recht doen aan verscheidenheid en ingewikkeldheid van ervaringen en betekenisgeving. In een samenvatting zou de rijkdom van het materi~ aal verloren gaan: niet dát vrouwen trouwden, is de kern van dit onderzoek, maar welke belekenis zij aan deze gebeurtenis toekennen. Evenzo haar ervaringen met het taboe op seksualiteit in haar jeugd, angst voor zwangerschappen later en de andere onderwerpen die in de laatste drie hoofdstukken aan de orde kwamen. Ter afsluiting zou ik liever een aantal opmerkingen over het onderzoek willen maken; even uit de skriptie stappen en omkijken. Een studie als deze kon ik niet voltooien, zonder tijdens het schrijven te geloven in 'mijn verhaal'; alle gevoel voor relativiteit moest wijken. Als het mogelijk zou zijn geweest, was ik het liefst in de huid vans de tien vrouwen gekropen om haar perspektief tot het mijne te maken. Ook de historische literatuur heb ik als het ware 'met haar ogen' verwerkt. Tamelijk intu"ftief zijn zo bijvoorbeeld diskussies van of met andere auteurs, verantwoording van uitspraken en dergelijke, uitgebreid in de noten terecht gekomen. De spanning van de interviews mocht ik niet breken. Ieder kwalitatief historisch onderzoek wekt de indruk van een zekere onkontroleerbaarheid; bronnen zijn tenslotte evenals feiten oneindig in aantal, de lezer(es) ziet het resultaat, en moet er overwegend op vertrouwen dat de onderzoek(st)er de bronnen op verantwoorde wijze heeft geselekteerd en vormgegeven. Voor mij was het een nieuwe ervaring dat dit proces in hoge mate door het perspektief van de onderzochte vrouwen werd gestuurd. Nu het verhaal is geschreven, hervind ik de distantie om te stellen dat het in het betoog vervatte perspektief naast andere invalshoeken op de jaren vijftig bestaat. Naast bestaande perspektieven echter heeft ook dit perspektief van vrouwen uit deze generatie recht om gehoord en op deze wijze verwoord te worden. De - biografische - interviews bewegen zich op een bepaald, ik zou zeggen 'alledaags' nivo van geschiedenis, waardoor mijns inziens invoelbare geschiedenis ontstaat, die ons door de spreiding naar verschillende milieus in uiteenlopende huizen brengt. Nu kent iedereen wel een huis uit de jaren vijftig, zoals het thuis van Gerard van het Reve er één was. Als we die jaren niet zelf bewust hebben meegemaakt, dan is 101
er wel een tante of oma, die ons tijdens een verjaardag met het gemoed van de jaren vijftig vermanend toespreekt over bijvoorbeeld het gebrek aan fatsoen van tegenwoordig. De interviewsituatie in dit onderzoek stelde mij echter in de gelegenheid te vragen naar datgene wat op een verjaardagsfeest met familie doorgaans onbesproken blijft. Hierin schuilt naar mijn idee het verrassende van dit onderzoek. En misschien is het voor hen die in de jaren vijftig in Nederland leefden nieuw, hoe deze vrouwen op die tijd terugkijken. Het perspektief van de tien vrouwen op de jaren vijftig is immers tot stand gekomen in interviews die in 1981 zijn afgenomen. Hierdoor ontstaat een beeld van de jaren vijftig, zoals de gei'nterviewden nu denken dat het tóen is geweest. Over tien jaar zal de 'belichting' weer anders zijn. De woorden perspektief en beeld zijn nu een aantal maal gevallen; ik zou deze begrippen nader willen uitwerken. In het eerste hoofdstuk, over het onderzoek, heb ik levensgeschiedenissen opgevat als een rekonstruktie van het verleden met als belangrijkste referentiepunt het heden. In deze rekonstruktie is een bepaald perspektief vervat, waardoor de noodzakelijke selektie en interpretatie van gebeurtenissen en ervaringen kan plaatsvinden. De vrouwen geven in de biografische interviews wellicht op de eerste plaats een beeld van zichzelf. De mogelijke 'legitimeringen' die dat beeld slijpen, worden in methodologische literatuur over interviewonderzoek vaak als storende krassen op de ruwe werkelijkheid gezien. We kunnen echter niet om die legitimeringen heen: zonder polijsting bestaat er geen beeld. Zo opgevat, moeten we polijsting niet alleen accepteren, maar zelfs waarderen. In dit onderzoek ben ik aan de buitenkant van deze ingewikkelde problematiek gebleven. Ik heb het zelfbeeld van de vrouwen in dit onderzoek overwegend genomen zoals het mij is gegeven. In deze skriptie gaat het om het 'kollektief geheugen', zoals het bij de 'Or al Historians' heet: een -· gedeeld - bewustzijn van sociale ervaringen, verschijnselen en ontwikkelingen. Over dit gedeelde bewustzijn van de tien ge"i'nterviewde vrouwen, dat, thematisch geordend, de basis van deze skriptie vormde, wil ik hier enkele opmerkingen-achteraf maken. Gemeenschappelijk aan het bewustzijn van de vrouwen over de jaren vijftig zou ik op de eerste plaats de verwijzingen naar deze periode als een 'tijdperk' willen noemen. Periodiseringen, ook bij onderzoek op basis van uitsluitend schriftelijke bronnen, dragen altijd het gevaar in zich van een zekere willekeurigheid. En bij biografische interviews is een tijdsindeling wellicht nog problematischer omdat de levensgeschiedenis - tot nu en verder - doorloopt. In deze skriptie hielden de jaren vijftig dan ook niet op in 1960, evenmin als ze in 19 50 startten; ik volgde biografische lijnen verder terug in de tijd en liet ze ook niet altijd los aan het begin van de jaren zestig. Toch is mijn indruk dat ook in de ervaring van de vrouwen de jaren vijftig voor een bepaalde, byzondere periode staan. Ik denk aan uitspraken als "het was toen anders"; "dat is nu veel mooier voor jullie"; "echtscheiden, dat deed je toen niet". Een andere aanwijzing voor deze gedeelde 'tijdservaring' vormt wellicht de - kritische - distantie waarmee over de jaren vijftig wordt gesproken; met begrippen van tegenwoordig worden situaties uit die jaren getypeerd: "het woord speelde toen niet, diskrirninatie, maar ongehuwde mensen 102
werden wel gediskrirnineerd"; "je kende het woord niet - lesbisch maar die meisjes hadden gewoon genoeg aan elkaar". Op dit punt wordt ook heel duidelijk dat levensgeschiedenissen rekonstrukties vanuit het heden zijn. De beelden die de vrouwen van de jaren vijftig geven, zijn zoals gezegd, in deze skriptie thematisch aan de orde geweest. Door de gepresenteerde onderwerpen lopen echter ook beelden van een levensvorm en een samenleving, die niet als zodanig ter sprake kwamen. Ik denk aan beelden van een nog streng gesegmenteerde samenleving, waarin vrouwen nauwelijks over de muren van haar verzuilde milieus heen konden kijken. Uitzondering op deze regel vormden de enkele vrouwen die meestal door het werk van haar vaders of echtgenoten in andere milieus terechtkwamen. De schok kon dan groot zijn. Korresponderend met deze 'hokjes-maatschappij' geven de vrouwen ook beelden van een levensvorm, waarin heel veel vanzelf bleef spreken: "het geloof dobberde gewoon mee in je leven"; "die arbeidsdeling tussen man en vrouw was zó vanzelfsprekend"; "je accepteerde toen zovéél". Beelden ook van een samenleving, waarin strenge normen heersten over wat wel en niet was toegestaan; een officiële moraal, waarmee haar levens in grote tegenspraak konden geraken. Korresponderend met het bestaan van zo'n dominante moraal lijkt me de levensvorm waarin 'de vuile was' niet buiten werd gehangen. Ge"fsoleerd, eenzaam tobben met uiteenlopende problemen deden ze dan ook allemaal. Zo was het in haar jeugd, zo was het in haar huwelijk, maar zo fs het niet meer; de veranderingen van eind jaren zestig en de jaren zeventig maakten het mij mogelijk om naar het vanzelfsprekende in de jaren vijftig te vragen; het stelde de vrouwen in staat het vanzelfsprekende van die tijd te herkennen en te benoemen. De formulering 'dat sprak vanzelf' of de konstatering 'dat was vanzelfsprekend' zijn in deze skriptie vaak gekozen of gedaan. Wellicht voor de lezer(es) zelfs irritant vaak. Mijn indruk is echter, dat we in dit soort onderzoek onvermijdelijk op dit begrip stuiten: de term 'vanzelfsprekend(heid)' vormt als het ware het scharnier tussen het handelen en de ervaringen van men•,en aan de ene kant en sociaal gedeelde of maatschappelijk dwingende waarden en normen aan de andere kant, die ingebed kunnen zijn in korresponderende nóg dwingender verhoudingen en strukturen. Door te praten in termen van vanzelfsprekendheden kunnen de onderzochten echter ook het stellen van bedreigende vragen voorkómen. niet bij haar handelen wordt de verantwoordelijkheid voor haar levensloop gelegd, maar bij de dwang van een sociaal gedeelde levensvorm. Door vergelijking met andere historische en sociologische bronnen werd het mij mogelijk die 'maatschappelijke feiten' te preciseren. Hoe de vrouwen deze relatieve gegevenheden interpreteren en wat zij daarmee in haar levens deden, maakte de inhoud van de interviews uit. In hoeverre de vrouwen in haar geschiedenissen verantwoordelijkheid voor haar levensloop naar maatschappelijke dwang wegschuiven, is een mogelijke vorm van zelf-legitimering, die in deze skriptie op een bepaalde, mijns inziens positieve manier aan de orde is: de vrouwen gaven de onderzoekster aanwijzingen welke vormen van maatschappelijke dwang uit te werken. Is de therapeutische situatie wellicht bedoeld om de eigen verantwoordelijkheid en de rol van de persoonlijkheid 103
in een levensloop te analyseren, in deze skriptie gaat het om subjektieve beleving enerzijds en maatschappelijke mogelijkheden en beperkingen anderzijds. Voor beide vormden de vrouwen de bron van informatie. Met het begrip 'vanzelfsprekendheid' en mijn uitwerking daarvan raken we ook een andere sociologische problematiek. Strukturalistisch ge'fnspireerde sociale wetenschappers bekritiseren de naar hun idee onjuiste vooronderstelling - dat mensen hun eigen geschiedenis maken - die aan kwalitatief onderzoek ten grondslag zou liggen. 'Kwalitatieve' onderzoek(st)ers zouden zich schuldig maken aan humanisme, voorheen voluntarisme, waarmee de kritiek in akademische kringen wordt samengevat. In het eerste hoofdstuk heb ik mijn houding getypeerd met de uitspraak van Marx: mensen maken hun geschiedenis, maar niet uit vrije wil. Op deze eenvoudige, maar mijns inziens korrekte gedachte berust dit onderzoek. Met deze uitweiding besluit ik mijn opmerkingen over het perspektief van de ge'fnterviewde vrouwen. Dit perspektief is in deze skriptie veel bepalender geworden dan ik aan het begin van de onderneming kon vermoeden. Toen was mijn idee dat 'mijn perspektief', de hypothesen, verwachtingen een veel belangrijker - strukturerende - rol bij de uiteindelijke presentatie zouden spelen. Inzoverre we met deze verschuiving het leven van getrouwde vrouwen in de jaren vijftig beter begrijpen, is deze ontwikkeling in het onderzoek eerder toe te juichen dan te betreuren. Maar onherroepelijk heeft ook mijn eigen kijk op de jaren vijftig mijn verwerking van de interviews - ook al was ik het liefst in de huid van de ge'fntervlewden gekropen - be'i'nvloed. Voorzover bewust, drukt mijn perspektief zich uit in de oorspronkelijke hypothesen en vraagstelling. Die vraag luidde: "." of vrouwen in de jaren vijftig tegenstrijdige verwachtingen van en opvattingen over haar 'rol' als moeder, echtgenote en als vrouw op de arbeidsmarkt hebben ervaren. En zoja, hoe zij hiermee zijn omgegaan". Hoewel er voldoende historische overwegingen bestaan om deze vraag in de jaren vijftig te plaatsen (zie de hypothetische schets in het eerste hoofdstuk, blz 11), bleek de aansluiting van deze vraagstelling op ervaringen van de ge'friterviewr'.e vrouwen gering. Het beeld dat uit de literatuur over de positie van vrouwen in de jaren vijftig naar voren komt, gaf geen antwoord op de vraag of en zoja hoe vrouwen de maatschappelijke ontwikkelingen en tegenstrijdigheden daarin hebben ervaren. Zo kwam in de jaren vijftig de formele mogelijkheid voor gehuwde vrouwen tot stand om beroepsarbeid te verrichten. Echter in vergelijking met andere westeuropese landen maakten weinig getrouwde vrouwen in Nederland van die mogelijkheid gebruik. Die vrouwen in dit onderzoek, die in haar huwelijk weer buitenshuis gingen werken, hebben overwegend geen tegenstrijdigheden tussen haar verschillende taken ervaren, maar noemen haar leven druk en benadrukken dat ze haar kinderen niet tekort wilden doen. De nieuwe ideeën over opvoeding en de rol van moeders daarin, bleven in de jaren vijftig waarschijnlijk slechts onderwerp van diskussie onder deskundigen; van 'proto-professionalisering' en ervaren tegenstrijdigheden tussen traditionele en moderne opvoedingsideeën was onder de ge'fnterviewde vrouwen geen sprake. Ook wat voortplanting en seksualiteit betrof bleef het bij individueel ervaren problemen met het één of met het ander. 104
Wellicht kunnen we stellen, dat de maatschappelijke ontwikkelingen, mogelijkheden en tegenstrijdigheden die na de Tweede Wereldoorlog in Nederland inzetten, een vertraagde doorwerking hadden in ervaringen van vrouwen. Met het begrip 'tegenstrijdigheid' zouden we echter het leven van getrouwde vrouwen in de jaren vijftig onjuist typeren. Mijn indruk is dat anno 1981 voor deze generatie vrouwen die periode en haar leven toen fundamenteel staan voor geschiedenis als 'lot', voor een leven dat zich aan haar voltrok. Huwelijk en daarmee direkt verbonden moederschap waren daarbij de belangrijkste - vanzelfsprekende - knooppunten. Deze gebeurtenissen kregen in de levensloop van de één een meer beslissende of andere betekenis als in de levensloop van de ander, maar voor alle vrouwen geldt dat huwelijk en moederschap mogelijkheden en grenzen van haar leven vastlegden. De subjektieve dimensie van dit algemene patroon is in deze skriptie met de ervaringen van een byzondere groep vrouwen verrijkt.
105
NOTEN
Noten bij de inleiding [1] Verkiezingsprogramma 1982, blz 7. [2]
De
terug
gegevens in
de
uit
de
volgende
volgende
alinea's
drie
hoofdstukken;
die
op
verwijzingen opgenomen. [3] Vrij Nederland, 3-5-1980, bijlage blz
komen
plaatsen
gedetailleerder
zijn
de
literatuur-
26-27.
Noten bij hoofdstuk een
[1]
Vergelijk
Maso,
die
de
omstandigheden
behandelt
waaronder
het
veranderen van de probleemstelling gerechtvaardigd is. Hij wijst erop dat
het
hier
een
normale
wetenschapspraktijk
betreft,
die
echter
vaak
niet wordt gerapporteerd. Dat laatste noemt Maso juist één van de voorwaarden
waaraan
moet
worden
voldaan
om
verantwoorde wijze te veranderen. Maso, blz
de
probleemstelling
op
157 ev.
[2] Naast enige theoretische verdieping in kwalitatieve sociologie hield ik me bezig met de methodolo9ische haken en ogen aan kwalitatief onderzoek, met name van biografische interviews. In dit kader nam ik een biografisch
interview
hierover
binnen de
naar
voren
wordt
ningen die ik als
af
van
gebracht.
tijdens
voorbereiding
en besprak
traditie
de
resultaten
'Oral
'iarnen
in het
History' op met
de
licht
van hetgeen
methodologisch terrein
verschillende
interviewtrai-
mijn studie heb gevolgd, kan dit beschouwd worden
op
de
praktische
en
methodologische
kant
van
het
onderzoek dat ten grondslag ligt aan deze skriptie. [3] Niethammer, blz 10-11. Voor dit hoofdstuk, de methodologische verant[4]
woording, heb ik met name uit 'Dra! History' geput. Met deze parafrase van Marx' bekende uitspraak die
refereren
aan
Webers
en
formuleringen
methodolo9ischc opstellen, wil
ik
aangeven
dat ik met het doen van kwalitatief onderzoek geen afstand wil nemen van de methodologische inzichten die de studie van het werk van Marx en Weber auteur teruci voor haar
mij
heeft gegeven. Vergelijk ook
grijpt op
in
Marx
zijn en
Nieuwe
Weber
om
regels tot:
Bader ea of Giddens. voor
een
de
nieuw
sociologische
De laatste methode
wetenschapsprogramma
de sociale wetenschappen te komen. Vergelijk ook Kornter, die na bespreking van gezinspsychologische en -sociologische literatuur
vergelijkbare konklusies trekt. Komter, blz 42 ev. [5]
Publikaties
van
delen
van
dit
onderzoek
zijn
momenteel
in
voor-
bereiding. [6] Voor de hypothetische schets geldt hetzelfde als voor de inleiding: de
106
ges c h c t s t c
on t w ikke 1i r1 q en
k o m en
in
v o 1qcr1 cl c
de
il o of d s Luk k c n
ge de tai 1-
1c er d cn terug; daar qeef ik de precie;c bronvcrwijzir1qcn. Hier volsta ik met een globale literatuurverwijzing: f31ok, [)u 1 iaqrt~ lliihl ea (deel lil), Ehrenreich
en
English,
huijsen. [7] De sociologen zelfde
de
Oakley
Posthumus-Von
der
Goot
ea,
Seven-
36) en Bolt (blz 23) maken melding van de-
Oakley (blz
'methode'.
antwoorden
Michielse,
wijst er bovendien op dat konkrete, precieze
onderzoekster
zelf
ook
kontroleerbaar
maken.
Ook
'oral historians' hechten aan precieze, konkrete vragen. Thompson (blz noemt
als
voordeel
interviewden. viewden
En
menen
het
tegengaan
van
mogelijke
134)
stereotypen door de ge-
Talsma (1977, blz
141) wijst op het gevaar dat gefoter-
geschiedenis
een
met
grote
G
te
moeten
vertellen,
waardoor je precies niet hoort wat je graag zou willen weten. [8] Vergelijk ook leistet,
Freud: "Die Pathologie hat uns ja immer den Dienst ge-
durch
lsolierung
machen, die in der Untersuchungen worden
sind,
und
Normalität
keineswegs
meine
ich,
an
schwer
Verhältnisse
abnormen
dürfen
wir
halten", Freud blz 99. [9] De diskussiedag met
Übert.reibung
kenntlich zu
verdeckt cieblieben wären. Und da unsere
Elizabeth
ihre
Menschen
Ergebnisse
Wilson
vond
für
plaats
ausgeführt glaubwürdig
aan
de
Universi-
teit van Amsterdam op 12 juni 1981.
[10] Bij sociaal
milieu
keken
we
naar
het beroep
van de
vrouw, dat van
haar echtgenoot en van haar vader. [11]
Vergelijk De
1977
Talsma
auteurs
gaan
in
145,
blz
op
de
en
Faraday
Plummer
&
toepassingsmogelijkheden
van
786.
blz
'diepte'-
interviews met het oog op verschillende onderzoeksdoelen.
[12] Ten Have blz 41. [13] Vergelijk bijvoorbeeld Samuel, 2 blz 9, Bajohr blz 671 of Fischer, blz 321. [î4] Grele blz 150. [15] Vergelijk bijvoorbeeld Fuchs blz 340-41, Samuel, 1 blz 71, Bajohr blz 669 of Grele blz 1Li9-50. [16] Fuchs blz 341. Psycho-analytisch gefospireerde sociale wetenschapp e r s h eb b e n b ij v o o r b e e 1(i v e e 1 oog v o o r 'o v e r d r ach t ' e n 'te ge no v e r dracht' in de interviewsituatie. Vergelijk bijvoorbeeld Bott blz <+1 ev. Ook
Rubin
voorbeeld nismen
gaf
uit
doet
vrouwen)
hiervan
haar haar
als
in
een
de
voorkeur
interviewsters.
beroepen; een deel
lezing
7
(op
1982
mei
interviewpraktijk; gevoeligheid uitspreken
Helaas
kan
voor
ik
mij
in
voor
Utrecht)
dit soort
een
mecha-
klinisch
psychologen (en
niet
die
op
kwalifikatie
van de inl:erakties tijdens de interviews moet mij dan
ook ontgaan zijn.
[17] Zie bijvoorbeeld Van Berkel ea blz 28 of 37-38. [18] Vergelijk Ten Have, blz 1+1. P,ubin wees er in de lezing [zie noot 16] op
dat
mensen
juist
in
een
situatie
met
een
buitenstaander
open-
hartig kunnen zijn, omdat het kontakt geen konsequenties heeft voor hun dagelijks keer
voor
leven. de
Bekenden
voeten
zouder1
kunnen
hen
werpen,
bepaalde
de
uitingen
interviewster
een
volgende
verdwijnt
echter
na het interview weer uit hun leven.
[19]
Groenendijk
&
Van
der
Lindt
(blz
69)
ciebruiken
deze
termen
om
het 'vrije attitude'-interview te kenschetsen.
[20]
Vergelijk bv Schweciman der L indt blz 67.
1979
blL
107
23
r-)v,
of
Groenendijk
&
Van
[21] Ten Have (blz 65) schrijft: "Als men te weinig en/of te onpersoonlijk optreedt,
toont
men
men
lokt
sprekspartner;
'non-responsiveness' koud
over
warmte
te
dan
van
komen;
is
zich een ongewone en zelfs wat irriterende gede
iets
minder
gedrag
uit
ondervrager. van
een
dat
een
Het
lijkt
begrijpende,
'be"i'nvloedend'
dan
een
antwoord daarom
is
op
goed
respectvolle
de
niet te
menselijke
krampachtig
'machinale'
houding". [22] Ten Have blz 43 en 48. Vergelijk ook Talsma 1977 blz 165. [23]
Zie
bijvoorbeeld
Bertaux 'Oral die
blz
Thompson
110.
Ik
History'-auteurs. In een
de
historika
Selma
blz
baseer
me
109 in
ev,
lezing (op
Leydesdorff
Samuel,
deze
15 januari
over
het
[25] Du Bois-Raymond & Veld blz 90. In herinneringen zijn
blz
en op
geheugen
Amsterdam),
en
mondelinge
door psychologische
& Schwegman blz 74.
de
mijns inziens nog
71-72,
overwegend
1982 in
geschiedenis hield, vertelde ze dat haar speurtocht literatuur haar niet veel wijzer had gemaakt. [24] Bertaux blz 112. Vergelijk ook Bakker
1
paragraaf
literatuur
twee
over
biografische
vragen belangrijk, die ech-
ter voor deze methodologische verantwoording te ver voeren: vragen over het
mogelijk
Kohli
blz
konsistent
5,
Fischer
gestruktureerde
blz
318
ev,
en
karakter
Du
van
biografieën. Zie
Bois--Raymond
Veld
&
blz
91.
Tevens vragen naar hnt waarom van het (voortdurend) rekonstrueren van ons verleden, zie Maurer blz 108 ev. [26] Samuel, 2 blz 7. [27)
Ik
duid
van Kohli blz Du
hier
het
kort
aan
geheugen.
wat
6 en Samuel, 2 blz blz
debat over blz
94
Samuel
noemen
109:
en
als
belang
referentiepunten en
90:
totale
ev.
Samuel is
do
with
the
which
have
an
verwijzen
zich
in
tegen
involuntary
presentation independent
&
Bertaux-
maatsc.happelijke omstan-
massamedia; Grele blz 152-53: historisch
Grele
verzet
the
belangstelling;
levensloop; Bertaux
hun
betogen
'discours', voorheen 'ideologie', zie Hall blz
autobiography to
blz
113: huidige persoonlijke situatie,
digheden, de geschiedenis en de perspektief.
auteurs
7: latere ervaringen, nieuwe terminologieën;
& Veld blz
Bois-Raymond
Wiamme
de
Thompson
of
self,
of
but as
naar
'discours'-konklusies:
bearer
existence
ook
traditions
bear
upon
objects
of
het
29 ev en Barrelt which
"(".)
have
an
little
collective
realities
historica!
inquiry -
e.g. family, ideology, Jocal tradition, class mentalities", Samuel 2 blz [28] Bertaux blz 113.
11.
[29] Grele blz 152-53, Bajohr blz 670. [30]
Zie
Groenendijk
over te
zetten
doet.
Uit
blz
kwalitatief wat haar
zij
in
boeken
240.
Rubin vertelde in
onderzoek de
dat
laatste
worden
we
zij
fase daar
eerder
het
heel
van
het
inderdaad
genoemde
moeilijk
vindt
onderzoek niet
veel
nu
lezing uiteenprecies
wijzer
over.
Zie ook Zaat, of Glaser & Strauss. De laatste twee auteurs besteden zeer nauwkeurige aandacht aan de verschillende fasen van kwalitatief onderzoek. Vergeleken rnet hun weloverwogen technieken, in dit onderzoek van amateuristische aard geweest.
108
zijn
de
mijne
Noten bij hoofdstuk drie
[1] Zie Bots, Noordman, blz 64 ev, en Van Berkel ea, blz 51 ev. [2] Zie Kooy 1980, blz 41. [3] Kooy 1975, blz 169. [4] idem, blz 112. Helaas bestaat vergelijkbaar grootschalig meningenen houdingen-onderzoek niet uit de jaren vijftig. De socioloog Goudsblom leidde de emotionele betekenis van het huwelijk voor rnensen onder meer
af
uit
huwden.
de
uitéénlopende
Officiële
zelfmoordcijfers
zelfmoordstatistieken
onder
1963
uit
gehuwden geven
en
het
onge-
volgende
beeld: gehuwden: 7,4 per 100.000 Nederlanders; ongehuwden: 8,9; gescheiden
38,2;
mensen:
weduwen
en
28,2 per
weduwnaars:
100.000
Nederlanders.
Goudsblom, blz 136.
[5] [6] [7] [8]
Kooy 1975, blz 112. Sex in Nederland, blz
13. Sociale atlas van de vrouw, b 1z 8 ~" Verg e 1ijk 81 o k, b 1z onder
de
vijftig
9 0. Zo'n tien per c e 11 t van de alleenstaande vrouwen werd in 1'J60 mei. een Zfllfstandige huishouding
jaar
geregistreerd.
[9] Van Rijswijk-Clerkx, blz '176. [10] Zie de Sociale atlas van de vrouw over onderzoek in de jaren zeventig in Nederland: blz 3B, en Rubin 1976, blz 42, blz 53 ev. Uit
een
enquête,
onderzoek jeugd naar
in
dat
enkele
voren
rijkste
uitmaakte
Hoogveld en
een
Onder
van
in
toekomstige
of
Brabant zorg"
en
en
Limburg,
verreweg
huwelijkspartner
meisjes
en kwalitatief
1951-52 verrichtte onder de
Noord
waarborg
geschoolde
een kwantitatief
Instituut in
dorpen
"economische
voor
was.
deel
Mgr
steden
dat
wens
meisjes
die
het
onder
middelbare
de
kwam
belang-
ongeschoolde
scholieren
skoorde
deze wens veel lager. "Affectieve zorg" was over de drie groepen genomen goed
voor
de
belangrijkste
tweede
plaats,
eigenschap
voor
alleen haar
geschoolde
toekomstige
me1s1es
vonden
dit
de
huwelijkspartner. Moderne
jeugd op haar weg naar volwassenheid, b lz 185.
[11] Rubin 1976, blz 42. [12] Derriks, blz 24. [13] idem, blz 25-7. Vergelijk de
Verenigde
Staten
in de
ook
Friedan,
jaren
vijftig:
die
hetzelfde
Friedan, blz
konstateert in
49 ev. Uit haar
onderzoek onder haar getrouwde ex-jaargenoten van de universiteit blijkt dat de vrouwen achteraf van één ding spijt hadden: dat ze haar studie niet ernstig genoeg hadden qenomen. Friedan blz 244.
[1t+] Zie van waarin
Westhoff, het hij
blz
133.
Ook
Trimbos
buigt
"ongehuwde bestaan", zoals de bij
voortduring
over
de
titel
onqehuwde
zich van
over het
vrouw
de
problemen
hoofdstuk
blijkt
te
luidt,
spreken:
Trimbos
1961, blz 129 ev. Dat hij zijn hoofdstuk eindigt met "de contact-
bureaus"
zegt
wel
iets
over het perspektief waarmee hij naar het bestaan
van ongehuwden kijkt. Buiten de maatschappelijke veroordeling en vooroordelen, waar Trimbos zich met name tegen keert, kreeq de werkende onqehuwde vrouw ook le maken met een diskriminerende belasting-, arbeidsen
sociale
wetgeving.
mogelijkheid
een
Meer
pensioen
belasting op
te
91 ev. [15] De
en
minder
bouwen.
Zie
loon,
en
tot
bijvoorbeeld
1955 geen Blok,
blz
Jong, blz 12. Ook in hel 011derzDck van De Jong Gierveld, De Ongehuwden, uit het eind van de jaren zestig, wordt qewezen op maat-
109
schappelijke mannen
in
vooroordelen, dit
juist
onderzoek
tegen dit
wordt
ongehuwde
niet
naar
vrouwen.
voren
Door
gebracht.
de
Sociale
Atlas van de Vrouw, blz 67. [16]
Ook
de
Commissie
kamerlid
mevrouw
werken van getrouwde legging
"dat
het
Ubink,
die
in
1949
Tendeloo (PvdA) was
op
verzoek
ingesteld
van
om
het
tweede
het buitenshuis
vrouwen te onderzoeken, konstateert in de verslag-
vrouwelijke
personeel
in
overgrote
meerderheid
bij het
huwelijk vrijwillig de dienstverlaat". Geciteerd bij Blok, blz 132. En
ook uit het onderzoek
der
vrouwen
er
"de
van
Diels valt op te
voorkeur"
aan
geeft
maken dat de
haar
beroep
na
meerderheid
het
trouwen op
te geven. Financiële motieven - het salaris van de man is niet toereikend -en gebrek aan woonruimte worden vaak genoemd als redenen om
wel bui-
tenshuis door te werken. Alhoewel er "nagenoeg nergens uit de opmerkingen blijkt dat de
vrouwen
het prettig
vinden om
door te werken, blijkt uit de
opmerkingen van de vrouwen die in het onderwijs werken dat zij zich door de beperkende overheidsmaatregelen gedupeerd voelen" (Diels Il, blz 40-41). [17]
Vergelijk
In
't
Veld-Langeveld
over
achtergronden
van
schoolkeuze
naar sekse en milieu in de jHren zestig, blz 255 ev en blz 274 ev. [18] Deze alinea is gebaseerd op f31ok, blz 118-125. Naast voortdurende krHpte op de arbeidsmarkt noemen Blok (blz 13'J) en Van RijswijkClerkx
(blz
173)
ook
de
ontdekking
van
demografische
veranderingen als
achtergrond van de wetswijziging, zie hiervoor hoofdstuk vijf. [19] Geciteerd in Blok, blz 123. Overigens vielen werksters bij de overheid buiten deze (Blok nog
blz
maatregel, omdat zij buiten kantoortijden zouden werken.
132). Van
grovere
Rijswijk-Clerkx
uitzondering
werd
vrouwelijke steuntrekkers aanvaarden.
Deze
de
ambtenares,
huwende
wijst
moest
arbeidsplicht die
erop
gemaakt: bereid
stak
juist
schril
dat
een zijn af
met het
in de
jaren dertig een
bepaalde arbeid
groep als
gehuwde
werkster
te
tegen de praktijk tegenover
oog
op
haar
gezinstaken werd
verdedigd, aldus de schrijfster, blz 163-·65. [20] Posthumus-·Van der Goot ea blz 378 ev, Blok blz 117 ev. [21) De niet aanwezige huisvrouw, blz 50-51. [22]
Glasbergen waarmee
voor
vrouwen;
Overigens
&
Zandanel
de gemeente voor
weten
blz
24-25.
toeslernming
jongeren
gold
Brinkgreve
&
Een
eenzelfde
Korzec
zogenaamde
gaf, bleef
regeling
(blz
99)
wegens huwelijk in 1975 nog wel voorkwam. [23] Blok blz 118-19. De maatregelen dateren 1947
werd
de
dertiende
Goot ea, blz 340. [21+] Van Rijswijk-Clerkx blz
poging
wel tot
alinea
verplicht
blz
100-101).
(Blok
te
melden
van
eind
ondernomen.
dat
vorige
ontslag eeuw; in
Posthumus-Van
187 en 31B-19; In 't Veld-·Langeveld blz
[25] De gegevens uit deze alinea ontleen ik aan Blok blz [26] Deze
arbeidskaart, 1971
is gebaseerd op
Posthumus-Van
der
der
123 ev.
81-85 en blz 160 ev.
Goot ea blz
384-85,
Blok blz 129 en Van Rijswijk-Clerkx, blz 341. [27] In Engeland werkte begin jaren vijftig één op de vijf qehuwde vrouwen buitenshuis een
op
de
(Oakley
drie
2 blz
gehuwde
136).
vrouwen
In
de
Verenigde
buitenshuis.
Staten
hoofdzakelijk gebaseerd op 1n 't. V e 1d- L an geve 1d J_r_i_ M y r da 1 & en Van Rijswijk-Clerkx blz 171+ en blz 299-300. [28]
Deze
cijfers
van
Van
Rijswijk-Clerkx
In 't Veld-Langeveld, die respektievelijk [29] In
1955 wordt
43?~
van
de
eerste
110
zijn 4?~
hoger en 7%
kinderen
werkte
Onderstaande
in
dan
zelfs
alinea
is
K 1ei n b 1z 9-11 de
cijfers van
noemt.
het
eerste
huwelijks-
jaar
geboren.
(Sociale
Atlas
BO?!i
ruim
65?(,
var1
van de
Na
twee
de
Vrouw,
van het
aantal
jaar
huwelijk
85).
blz
ligt
Vier
geboorten uit (Bak
Nederlanders kinderen
het doel
dit
percentage
kinderen
per
107). Nog in
blz van
73%
op
gezin
maken
1965 vindt
het huwelijk (Sex in Ne-
258-260). En als in datzelfde jaar aan mannen wordt gevraagd belangrijkste in een vrouw vinden, kruist meer dan 30?(, van hen een goede moeder aan (Sociale Atlas van de Vrouw, blz B!+). [30] Vergelijk voor dit punt de literatuur genoemd bij [1], en Caransa ea, blz 78 ev, en blz 136 ev. Overigens was in 1964 11 ?6 van de huwelijken kinderloos (Sociale Atlas van de Vrouw, blz 89). [31] Deze alinea en de volgende zijn voornamelijk gebaseerd op Kooy, 1975 blz 28 ev, Kooy 1980 blz 42 ev en De Bruijn blz 155 ev. Ik volg in
derland blz wat
ze
deze
het
alinea's
Bruijn.
de
Ketting
interpretatie
benadrukt
Kerken;
al
engelse
bisschoppen
op
de
latere
standpunt
apart
tekst.
Hervormde ook
door
Kerk, hen
de
zich
doorwerking
kerken. Het officiële in deze
op
Herderlijk
kontinu'ï'teit
in
l.ambeth
uit
voor
Schrijven
het
van
de
Volgens
al
bleef
aanvaarde
in het Synodaal Besluit
van
Conferentie
acceptatie
hier
scheiding
wel
grote
tussen
1963 (Kooy
van
Kerk moeite
1975 blz
41
voor
haar
interpretatie
publikatie
van
1951.
uit
het
Zij
nog
een
nederlandse
en
ev). De
veel
ik
van dat houden
gereformeerde standpunt
konstateert
Engeland
geboorten-
behandel
voortplanting
De
van de
121, wijzen
in
week hun visie niet af
zijn konklusie dus op een publikatie uit de jaren zestig. een
in
van
standpunten
Gereformeerde
Kooy men
die
door
standpunt
21). Van Praag, blz 43, en Trimbos, blz
regeling (Ketting blz echter
in
het
de
1930
Hervormde spraken
de
van
meer
niet
van de met de
seksualiteit Kooy
baseert
Jong gebruikt
in de
jaren '50
groter
verschil
tussen officiële uitspraken van Hervormden en het standpunt van Gereformeerden,
zoals
Overigens
dat
blijkt
uit
uit
het
de
gebruikte
handboek
volkstelling
spreekt
1947
van
dat
(De
Jong
blz 7).
gereformeerden
de
hoogste huwelijksvruchtbaarheid in Nederland kenden.
[32] [33] [34] [35]
Geciteerd bij De Jong blz 8. De Bruijn blz 157. Ketting blz 21.
Handleiding, benevens eenige
toespraken
bij de voltrekking
van het
burgerlijk huwelijk, blz 4.
[ 3 6] Sevenhuijsen In
't
Laatste echter
auteurs
wijzen
tegenwoordig
ev
ook
niet
en
blz op
55
blz
47 de
ev,
ev,
Van
Rijswijk--Clerkx
Glasbergen
bevoordeling
&
bij
Zandanel
310, 18 ev.
blz
blz
woningtoewijzing, die
meer in iedere gemeente bestaat.
Op de onder-
van vrouwen wees ik reeds in [1L~]. Zie voor statistische gegevens
betaling over
33
blz
Veld-l_angeveld
een
langere
periode
de Sociale
Atlas
voor
de
Vrouw,
bijv
blz
175.
Uit een grafiek is hier af te lezen dat tussen 1945 en 197t+ het bruto uurloon van vrouwelijke arbeiders in de nijverheid tussen de 58 à 70 ?6 van het bruto uurloon van hun mannelijke kollega's schommelt. f3egin jaren 'BO werd
de
nederlandse
gedwongen
om
met
overheid
uiteindelijk
maatregelen
tegen
door de
de
Europese
onderbetaling
Commissie
van
vrouwen
uitvoering te geven aan het ondertekende besluit van de Europese Gemeenschap uit 1971 en het Verdrag van Rome uit 1957. In 1974 was ook pas
onder
funktie
de
druk
vanuit
Tweede
de
Kamer
Gemeenschap
een
wet
gepasseerd.
Wat
de
op gelijk loon bij gelijke sociale
wetgeving
betreft
loopt Nederland nog steeds achter op richtlijnen van de Europese Gemeen-
l 11
schap
tegen
diskriminatie
van
vrouwen
in
deze
wetgeving
(De
Volks-
krant, 1-1+-1982). [37]
Voorgaande blijkt
vóór
uit
het
alinea
een
is
gebaseerd
opiniepeiling
moeilijker
maken
op
van
Kooy
1975 blz
dal
L>8?6
echtscheiding
was
van
1947
64-70.
van (Zo
de zijn
Overigens
Nederlanders
wij, bit
38).
[38] Geciteerd bij Blok blz 49. [39] Blok blz 125. [40]
Vergelijk lijke
uit
1970
in
voor
het
konklusies
eerste zijn
Nederland
ook
(Sociale
punt
bijv
te
vinden
Atlas
F\ubin in
van
1976 blz
een
de
groot
Vrouw
76
ev. Soortge-
survey-onderzoek
blz
79-80
over
het
onderzoek Problemen onder Jonggehuwden). Zie voor het tweede punt De Beauvoir hlz 205 cv en blz 221 ev. [41]
Nog
in
lijken Vrouw,
blz
wachtingen
1965 tot 84). en
wees
een
kleine
teleustellingen In
't
60~6
leiden,
Veld-Langeveld
teleurstellingen
in het
de
wijst
112
erop
af
dat
de
meeste huwe-
(Sociale
dat
het
Atlas
van de
onderwerp
'ver-
huwelijk'
in de sociale wetenschapkultuur in de twintigste eeuw
pen is CJeschuwd, terwijl in de westerse met name emotionele verwachtingen van toecienomen (In 't Veld--Langeveld blz
stelling
volkomen
het
175-77).
huwelijk
qeweldig
zijn
Noten bij hoofdstuk vier
[1]
Vergelijk
bijvoorbeeld
onderzoeksgegevens Grootschalig afwezig;
onderzoek
Kooy
baseert
1980,
Kooy,
over
seksueel
naar
meningen
zich
voor
Wellicht
tekenend
voor
de
of
deze
eigen herinneringen (Kooy, 1980 blz
41.
blz
gedrag
Er
bestaan
nauwelijks
de
periode
1945-1960. 1965 geheel
in
houdingen is
periode
dan
vóór
ook
voornamelijk op
50; vgl ook Frenken, blz 9).
onbespreekbaarheid
van
seksualiteit
in de
jaren
vijftig, is de vraag in het onderzoek voor Vrij Nederland uit '1958. In de enquête onder jonge volwassenen wordt giovraagu wat men er
van vindt als ongetrouwde paren samen wijst
erop
dat
het
eerlijker
zou
zijn
met vakantie gaan.
geweest
als
er
Eén inzender
gevraagd
was
wat
men er van vindt als ongehuwden met elkaar naar bed gaan. De schrijver van De Nieuwe Volwassenen moet de inzender gelijk geven (Goudsblom, blz 58; vgl ook noot 22). [2] Moderne ieugd op haar weg naar volwassenheid, blz 120. Dit kwalitatief
en
zoek) werd
en dorpen in van
kwantitatief Noord
ongeschoolde
ouders
van
voorlichting
1919
omdat
geboren
teit
stonden
vgl ook
[3]
dit
is,
1933
van
te
thuis
geen
blijkt
ze
inziens
de ouders
75 ?ó
de eerste
(blz
121).
te
De
gegeneraliseerd
ondersteunt.
voorlichting
van de
middelbare
In
van de generatie, die tussen
seksuele
huisbe-
60 ?ó
van
gekregen
mijns
van als
ouders
jongeren
onderzoeksmateriaal
meer dan 85 ?ó
evenmin
de
hebben
mogen
met
hebben
1968 bij1904 en
gekregen;
85 % zegt dat de ouders niet open tegenover seksuali(Sex in Nederland blz 251 en 256, en zie blz 168 ev;
1975
blz
en ongeveer 40 ?ó geboren
ervaringen.
50?ó
71 ?ó
De cijfers:
voorlichting,
en
meer
Instituut in enkele steden
dan
Westhoff blz
Kooy,
jeugd
(onder
Hoogveld
Limburg.
geen
onderzoek
ander
antwoordt
minder
en
gaf
leeftijdgenoten
van
iets
Mgr
119). Van de onderzochte
van
uitkomsten voorbeeld
Brabant
jeugd
schoolgaande
scholieren (blz
worden,
enquête--onderzoek
uitgevoerd door het
is
134).
140.
1968
In
bevestigen':!
Het percentacie
60%
antwoordde+
van
de
mannen
vrouwen uit de generatie die tussen 1918 en
van de
op
dat
de
vraag
deze
naar
voorechtelijke
seksuele
vraag niet wenste te beantwoorden
was overigens groot. Opmerkelijk is dat in een onderzoek uit 19L16 slechts
29?ó
van
de
verloofden
mannen
en
geoorloofd
te
14%
van
vinden
de
vrouwen
(Saai,
blz
zegt
55).
gemeenschap
Onder
tussen
onkerkelijken zijn
er vier maal zoveel instemmers als onder kerkelijken. In de jaren vijftig is 15 tot 17?ó van de huwelijken "gedwongen" (Kooy, 1975 blz 134). Onderzoek door Kooy en Keuls verricht over de periode 1959-'61 toont een verband tussen "gedwongen" huwelijken en mate van urbanisatie, opleiding en godsdienstige gezindte (idem blz 131 ev). Het aantal buitenechtelijke kinderen bedraagt in taal aantal geboorten (Bak, blz 106).
1960
1,5 i6
van het to-
[4] Trimbos, blz 68. [5] Trimbos, blz 117, blz 64 ev. In het Herderlijk Schrijven is de formulering "ontactisch optreden" (De Jong, blz 18). UoK De Beauvoir wijdt
vele
pagina's
aan
mogelijke
gevolgen
van
een
abrupte
"inwijding" in de huwelijksnacht (De E)eauvoir, blz 91 ev).
seksuele
Zie ook Rubin,
1976 blz 140 onderzoek (of
ev, en Rubin, 1979 blz 75 ev. Een 'grote misser' in ons in onze vragenlijst) is dat we niet gevraagd hebben naar
het
bestaan
mogelijke
opmerkingen van richting wijzen.
van
Trimbos
een en
"dubbele uit
het
113
moraal",
terwijl
de
Herderlijk Schrijven
geciteerde ook
in
die
[6] Westhoff, blz 133. [7] Vgl ook Rubin, 1979 blz 82 ev. [BI Trimbos, blz 120. [9] idem, blz 121. ['10] ibidem, blz 211-226. [11] Van Praag, blz t14. Hij wijst erop dat de verklarinqen van Van Heek (Van Heek 1954) die het belanCJ van hel: katholicisme, en van Hofstee (Hofstee '1961), die het belanrJ van de reqio voor het hoge geboortencijfer in Nederland benadrukte, elkaar niet uitsluiten.
(12] De Bruijn, blz
163.
[13]
de,
Li8qre
f3öhl,
ea,
251
blz
ev.
oprichtinq van het Mini'.;lerie van
[14]
Verc1elijk
ook
de
strijd
rond
de
CRM (idem).
Van Rijswijk--Clerkx, blz 319. In dr) jaren zestiq vindt een 'nivel-1erin q' van deze v r~ r s chi 11 en p 1aa1: s. Haaqse Post, 1971 3-9/11 blz 111. [) i L en het v 01 CJ en cl e ge CJ even is 0 n t 1f" end Dil n [) e 13 rui j n, b 1z 164-6 5. idem, blz 163-64. De neqatieve houdinq van artsen tegenover 9eboortenre9eling wordt door Ketting (Ketting, blz 66) en De Bruijn Bruijn, blz 16!.1 ev) in verband gebracht rnel het ciegeven dat zij
[15]
r1 6] [17] (De
qeboortenreqeling zagen. gend een
en
abortus
Nederlanders
qunsti9
over
van
niet,
geen
"vanuit 42?6
Katholieken
de
uiL
oordeel
onkerkelijken,
naar
de
qevraagd
zedelijk
is
in
geboortenreqelin9.
opinieonderzoek
reqelinq
provocatus
oordeelden
Er
van
staan
cJ09punt
mening
in
wordt,
vindt
rneninq
dat
het
de
wel
of
het
wel
dat
elkaars
bepaald
1952
in
luidt
ciezien"
in
vijfti9
er
belangrijke
7Li?~
hun
Als
toegedaan
blijken
wie
direkt
jaren
voor
mag
verschillen het
verst
wel af
van
het
vraag niet
of
en
overweeerst
41 ?6 16?6
Vindt
spreekt
bestaan en
in
geboorten-"
maq.
te
mag,
verlengde
niet
tussen
kerkelijken.
de buitenkerkelijken:
63 ~6 vindt dat geboortenregeling vanuit zedelijk oogpunt gezien niet mag, 22 % vindt van wel. Ook onder de gereformeerden is een kleine meerderheid van menin9 dat het niet ma9. de
nuttigheid
van
lopen de percentacies weer uiteen kerkelijken blz
tol
Als er vervolgens gevraa9d wordt naar
qeboortenreqeling
da:1
minder
van
veertiq
53%
blijkt
daarvan
meer dan tachtig onder
de
overtuigd, al
onder de builen--
katholieken
(Zo
zijn
wij,
31--32).
[18] Haaqse Post, 1971 3--9/11 blz 14--15. [19] Nabrink, blz 22(). In 196() bezochten + 60.DOO mensen de NVSH; in vergelijking met 19!+7 was hun aantal vervijfvoudi9d. [ 2 [)] Ketting, blz :53. [ 2 1 ] Kooy, 1975 blz 155-56. [ 2 2] Mededeling Jan Grune!!. [ 2 3] De F3ruijn, blz 163. [ 2 4] Ketting, blz 26. Ook Van f\ijswijk-Clerkx noemt "hoqere krin9en, o n k e r k e 1i j k e n e n v r i j z i n n i 9 p r o L e s t. a n t e n i r1 ~; t e d e n " a 1s d e CJ r o e p e n d i e qeboorlenregelinq toepassen (Van F\ij'.>Wijk--Clerkx, hlz 310-19). [25] Diels en Groenrnan, blz 'll][J--HJ1, blz Hl6-7, blz 1()4. Het enquéteonclerzoek ren; blz
er
99).
w a a r v an
van deze
waren Diels er
cJ r i e ,
er
socioc1rafe11 ornval.l.r' +
20[)0
en met
vDrSfHDid
Groenman
over
.55U
onderscheidden
v o 1cl o e n d c
1UIJ() incJevuldD forrnulie(enquéteur·-)artsen vier
qroepen
r e '.i p o n d e n Le n , r e 1r' v a n t
b 1e k e n.
(idem,
vrouwen, D a t z ij n
de qroepen vrouwen die niAt aan geboortenbeperkint] doen in hun huwelijk, die vanaf de huwelijksvoltrekkinc1 aan geboorlenregeling doen en die pas in de
loop
van
hun
huwelijk,
na
een
aantal
kinderen,
schappen ondernemen. De laatste groep is het
111+
iets
tegen
zwanger-
rneest representatief. In de
eerste groep zijn katholieke en gereformeerde vrouwen oververtegenwoor digd,
in
de
tweede
groep
nederlands-hervormde
en
buitenkerkelijke
vrouwen. Is het opleidingsnivo van de eerste groep overwegend Jaag, voor de tweede groep geldt het omgekeerde. In deze groep hoogste
percentage
Overheerst
in de
lijk beloop" aantal
buitenshuis
eerste
wenst
te
groep het
vrouwen
motief dat
vinden we ook het (ibidem,
blz
101).
men alles "op zijn natuur-
laten, bij de groepen die bij of in het huwelijk het
zwangerschappen
ciën het
werkende
wensen
te
regelen,
worden
hiervoor
de finan-
vaakst als reden genoemd. Veel opgegeven andere motieven zijn
de woningnood, de gezondheid van de vrouw, hoge eisen aan de opvoeding en
de
wil
wereldsituatie.
laten,
is
het
In
de
groep
verschil
grootst(ibidem, blz 2
blz
alles
"op
gewenst
en
104-109). In het onderzoek
motieven door de onderzochte deel
die
tussen
161-62).
De
zijn
natuurlijk
werkelijk
van
van
Ketting
het
Diels worden dezelfde
vrouwen genoemd (Diels, deel
konklusie
beloop"
kindertal
lijkt
dan
1 blz 44 ev, ook
terecht:
geboortenbeperking was niet zozeer gewenst omdat vrouwen verschillende rollen
wilden
kombineren,
maar
kwam
meer
voort
uit
de
behoefte om
vrouwen haar rol als huismoeder en vrouw optimaal te laten vervullen en de
toekomstmogelijkheden
26-27).
Hoewel
in het
van
de
onderzoek
kinderen
van
te
Diels -
verbeteren
onder
(Ketting, blz
ondertrouwde vrou-
wen - niet gevraagd werd naar geboortenregeling, werd het onderzoek zo schokkend geacht Kamer blz
28).
over
voor
werden
Wellicht
de
zedelijkheid
zo
gesteld,
dat hierdoor de
dat er zelfs vragen in de
weet
Ketting
verslaglegging
te
melden
Tweede
(Ketting,
van de eerder genoemde
enquête ook met zes jaar werd vertraagd. [26] De betekenis van de wel golf
of
verhoudingen niet
juist
wensen
grote
voorbehoedmiddelen voor vrouwen, in het bijzonder waaronder te
aandacht.
Meulenbell 1978, blz 97. [27] Kooy 1969 blz 150
Rubin
1976
gegevens
blz
gewezen
beperkt
voelt
108
krijgt
Deze
ev
In
onder
in
bijv.
de
Sociale een
tweede
Gordon
onder
uit
waarin ze
de
problemen
bevolking,
worden gekombineerd
seksualiteitsbeleving erop
de situaties
Vergelijk
ev.
in alle lagen van de en 'oude' huwelijken voor. [28]
en
gebruiken,
1979,
komen alle
in
blz vele
religies
Atlas
van
onderzoek
de van
600 echtparen tussen de 30 en waar
de
vrouw
zich
de
middelen
feministische
en
51-55
of
huwelijken in
'jonge'
Vrouw,
waar
Frenken naar 5.5 jaar, wordt
dat
in
huwelijken
gedomineerd
door
de
man de seksualiteitsbeleving problematisch blijkt.
en
Terwijl in huwelijken waar de man zich door de vrouw gedomineerd en beperkt voelt, seksualiteit min of meer ge"i'soleerd van de rest van de (negatieve) persoonlijke van de Vrouw, blz 80. [29] Rubin 1976 blz [30]
Ik de
vind
het
relatie
lijkt
te
worden
beleefd.
Sociale
Atlas
135.
onbevredigend
mogelijkheden
ontbreken
dat dit
mij
in
thema
hel
kader
verder
uil
van te
belang ervan vraagt zeker om verdiepinq. Op dit punt frustrerende beperkingen van een studie-in-de-breedte.
115
deze skriptie werken. Het ervaar
ik
de
Noten bij hoofdstuk vijf
[1]
Posthumus-Van der Goot ea, blz 342-l.i5. Vergelijk blz 108 over de identieke situatie in Engeland.
ook
Wilson,
bijv
[2] Sociale Atlas van de Vrouw blz 85, Bak blz 107. [3) Trimbos blz 76-·77. [4] Dit maakt het onderzoek naar de 'arbeidssatisfaktie' van huisvrouwen uiterst ingewikkeld: vragen naar het plezier van huisvrouwen in hun werk, is bij volledig huisvrouw- en vaak gelijk moederschap in feite vragen naar hun plezier in, tevredenheid met haar bestaan. En dat is één van de moeilijkste vragen, waar onderzoek(st)ers heel voorzichtig mee zijn. Dat het tevredenheidspercentage in ruim twintig jaar tijd gehalveerd is (Vrouw '78 blz 56), zegt mijns inziens dan ook meer over de maatschappelijke ruimte die er voor vrouwen is gekomen zich niet meer 'op te hangen aan de huisvrouwenrol': er is ruimte gekomen voor k r i t ie k ( z ie ook [ 2 1 ]) • V e r g e 1i j k 0 a k 1e y , d i e i n h aar onder z o e k u i t d e jaren '70 een onderscheid aanbrengt tussen (on)tevredenheid met het huisvrouw, getrouwde vrouw zijn (de 'rol') en (on)tevredenheid met het karakter van huishoudelijk werk. Tevredenheid geen tevredenheid met het ander te betekenen
met het één, bleek nog (bijv Oakley 1, blz 186).
Vergelijk ook Grotenhuis, die een andere verwarring over 'huishoudelijke arbeid' in kaart brengt. [5] Pieters-De Roon blz 134. Overigens komen auteurs die gebruik maken van de gegevens van dit onderzoek tot verschillende tellingen. Zo telt Blok (blz 99) een ruim 66-urige werkweek en komt Van Rijswijk-Clerkx (blz 300-301) uit op een ruim 62-urige werkweek. Laatste auteur levert ook methodologische kritiek op de kategorie "hulp aan huisgenoten" (idem). De spreiding in aantal gewerkte uren is onder 68 % van de onderzochte
633
vrouwen 46 tot
102 uren in de week (Pieters-De
De belangrijkste konklusie van de huisvrouw meer bepalend is
Roon, idem).
het onderzoek is dat 'de persoon' van voor de tijd die ze aan het huishouden
besteedt, dan faktoren als grootte van de gemeente, het aantal kinderen, haar leeftijd of opleiding, huishoudelijke apparaten of de grootte van de woning (ibidem blz 105-1D7'. Huishoudelijke hulp kwam in de onderzochte groep vrouwen heel weinig (bij 10?n voor, voornamelijk onder vrouwen met een U L 0-opleiding, die dan ook minder tijd aan haar huishouden besteedden (ibidem blz 137-38). [6]
Blok blz 99. Deze gegevens zijn ontleend aan de tentoonstelling De Nederlandse vrouw 1898-1948. Cijfers uit de Verenigde Staten laten in de jaren '50 zelfs een werkweek van 99 uur zien (Cordon 1978 blz 30). [7] Zie Brinkgreve & Korzec blz 73 ev en blz î 12, Van Rijswijk-Clerkx blz 300. [8] Geciteerd bij Van Rijswijk-Clerkx blz 303-304. [9] Posthurnus-Van der Goot ea blz 330-31. [10] Van Rijswijk Clerkx blz 300. Het wordt in de tekst niet duidelijk of met "redelijk" en "bestaans"-minirnum dezelfde dan wel twee verschillende grootheden worden bedoeld. Ik neem aan het laatste. [11] Wilzen-Bruins blz 9. Zij schreef een popularisatie van dit onderzoek. [12] Pieters-De Hoon blz 5.5. [13] idem blz 106-107. [14] ibidem blz 92. [1.5] Brinkgreve & Korzec blz 101.
116
[16] Zo zijn wij blz 27. [17] Sociale Atlas van de Vrouw blz 108-109. [18] idem blz 109. [19] ibidem blz 109. [20] Vergelijk Rubin 1979. Hoewel zij in Vrouwen zowel kinderen legt
uit
ze
ledig
de
pijn
huis,
in haar boek of
opluchting
moeders
lot
is
Ze
van
deel
van
drempels
ze
die
mijns
er
verzet
als
inziens
kunnen
Friedan blz
bestaan.
Pas
de
kan
leeftijd van
de
betekenen,
vrouwen na een vol-
onderzochte van
maatschappelijk Door
weiniq
bestaan,
vertrek
leeftijd
vrouw (moeder)
te
zekere
het
vrouwen)
juist
zr,
haar ooq
in
'zekere'
nadruk
voor de
leeftijd;
stereotype, onder-
de
op
een
"nieuw
maatschappelijke
klasse-achtergrond
van
ev).
2.3-24. Overigens wijzen Myrdal & Klein (blz 68 ev, in 1956 op dezelfde problemen in het huisvrouwen-
blz
214-15)
nederlandse
van
van
zich tegen het idee dat het "lege
een
de vrouwen (zie bijv Rubin 1979 blz
[21]
die
middelbare
"moederschapsideologieën".
heeft
zien,
(50?~
elke
'ontmaskert' het syndroom
begin"
van
moederschap
opnemen.
het
laat
vooral de nadruk op zaken, die
en
willen
nest-syndroom"
de
voor
huisvrouw-
opnemen ze
als
al
aan
het
vrouwen
eind
van
over
de
deze
jaren
zestig
problemen
te
beginnen
schrijven
ook
aan
'gewone'
de
vraqen& Korzec blz 115). [22) Friedan blz 20 [met een lichte tekstwijziging mijnerzijds]. De ontevredenheid met huishoudelijk werk die Oakley twaalf jaar later in dezelfde mate onder huisvrouwen in lagere en middenklasse-milieus konstateert, rubriek Margriet weet Raad (Bringreve
kan wellicht
toegeschreven
worden
aan het
kleiner
worden van de gezin-
1, blz 62 ev). [23] Friedan blz 16-17. [24] Vergelijk bijv Rubin 1976 blz 101 even Oakley 1 blz 144 ev, die hetzelfde verschijnsel opmerken. Komter (blz 20 ev) bespreekt met nen in de arbeidersklasse en de welvaartsstijging
grote
scepsis
logisch
de
verschillende "meetbare
onderzoek
naar
(Oakley
indikatoren" die in gezinssocio-
machtsverhoudingen
tussen
mannen
en
vrouwen
in gezinnen worden gehanteerd.
[25] In het eerste vrouwen Nederlandse
na-oorlogse
met
een
onderzoek
vollediJe
Huishoudraad
werd
verricht,
arbeidsters
financiële
redenen
zouden
niet
doen als het
het
meer
1957 blz
lekens-L igthart
37).
als
konklusies
motieven om van
Diels uit 1951
zestig veel
-
laat
financiën
na het
al
gewerkt
huwelijk
en
resultaten
duurzame
zien:
L igthart
onder
in
vrouwen
beginnen
(Van Rijswijk-Clerkx blz Het
onderzoek
vierhonderd
van
die
hogere
stenaressen, onderwijzeressen" -
tatieve enquête,
meer
niet
nodig
aan
zijn (Schel-
onder
ook
van de van de
werken; ze
zou
woonruimte
arbeid-
de gelijklui-
als belangrijkste
werken - uit het onderzoek
nu
wordt
in
het
er
onder
-
dan
van
te
kunnen
Schellekens-
"intellektuelen, kun-
het belangrijkst
arbeidsters
arbeidsters ook
vakanties
onderzoek
beroepsgroepen
vaak
onder
en
ook
waren hoger
om buitenste
scoren
354-55).
Schellekens-Lirithart bestond uit mondeling, de e 1s schriftelijk
de e 1s
vrouwen
te
1951
106). Vergelijk
blijven
getrouwde
80?~
dan
buitenshuis
konsumptiegoederen
motieven
werken,
te
van
in opdracht
1938 en
uit
blz
gebrek
door
Psychologische
te
om
financiëel
Onderzoek
betalen.
huis
situatie
'53 ([16] bij hoofdstuk drie). Onderzoek uit de jaren
en
andere om
de
noemde
motief
sters geeft dezelfde konklusies (Blok dende
naar
baan buitenshuis, dat
met
kinderen
onder
ll7
de
18
jaar.
een
niet-represen-
onder De
een
kleine
onderzoekster
wilde een indruk geven van de "diverse problemen", waar de onderzochte vrouwen mee kampten (Schellekens-Ligthart 1957 blz 12). In feite een onderzoek naar haar "dubbele belasting" en de maatregelen, oplossingen die ze voor haar dubbele taak hadden gevonden, respektievelijk hadden kunnen vinden. [26) Van Rijswijk-Clerkx blz 174 en 299. [27) In 't Veld-Langeveld J..!:1. Myrdal & Klein blz 11. Schrijfster leidt het scholingsnivo af uit de volkstelling van 1960; zij konstateert dat er geen precieze gegevens bestaan. Ik wees er in het derde hoofdstuk al op dat in de officiële cijfers thuiswerk, seizoenarbeid en zwart werk niet meegeteld zijn. [28] In 't Veld-Langeveld J..!:1. Myrdal & Klein blz 10. In 1960 bleek ruim 40 ?6 van de gehuwde vrouwen met kinderen in deeltijd (vijftien tot dertig uur per week) buitenshuis te werken. Voor getrouwde vrouwen zonder kinderen was dit percentage 23?~. Als in een steekproef in 1964 ook vrouwen die minder dan vijftien uur per week werken worden meegerekend, blijkt zestig procent van de getrouwde vrouwen met kinderen in deeltijd buitenshuis te werken. [29] Van Rijswijk-Clerkx blz 173, SER--advies blz 13-14. [30] Zie voor een overzicht Myrdal & Klein blz 231-32 en blz 11, noot 10. [31] SER-advies blz 5. [32] ln't Veld-Langeveld _!_!i_ Myrdal & Klein blz 1J en 17. [33] Van Rijswijk-Clerkx blz 310; vergelijk ook SER-advies blz 34. [34) In 't Veld-Langeveld J..!:1. Myrdal & Klein blz 13. [35] De niet-aanwezige huisvrouw blz 17, Van Rijswijk-Clerkx blz 338. [36] SER-advies blz 26-27, Van Rijswijk-Clerkx blz 338. [37) Sociale Atlas van de Vrouw blz 101. In 1975 vond f~L1?6 dat een moeder met schoolgaande kinderen beter niet buitenshuis moest werken;
75
?~
meende
datzelfde
gaande leeftijd; eenzelfde mening toegedaan (idem).
voor
moeders
percentage
met kinderen ónder
werkende
moeders
was
de schooldiezelfde
[38] SER-advies blz 15. [39] Schellekens-Ligthart 1957 blz 115-132. [L10] idem blz 16. [41] Schellekens-Ligthart 1961 blz 56, in De niet-aanwezige huisvrouw blz 141. Onderzoek uit 1962 van het Instituut voor Psychologish Markt- en Motievenonderzoek en uit 1968 van het Gemeenschappelijk Instituut voor Toegepaste Psychologie, bevestigt dit beeld: mannen denken over het algemeen negatiever over het buitenshuis werken dan hun vrouw zelf; mannen, die niet mee hoeven te helpen in de huishouding denken daarentegen positiever over de beroepsarbeid van hun vrouw (SER-ad vies blz 20-21). [42] Schellekens-Ligthart in De niet-aanwezige huisvrouw blz 142-43. In 't Veld-Langeveld stelt in haar inleiding op Women's two roles (blz 19) dat in Nederland de twee rollen van getrouwde vrouwen meer dan elders een 'rol'konflikt betekenen, juist vanwege de grote persoonlijke en maatschappelijke weerstand. Het optimisme van Myrdal & Klein over de verenigbaarheid van gezin en beroep deelt zij niet (vgl bijv blz 33). [43] Verwey-Jonker J..!:1. Schellekens-Ligthart 1957 blz 4. [44] Schellekens--Ligthart 1957 blz 115. Alleen de "intellectuelen, kunstenaressen en een minderheid onder de onderwijzeressen" kan zich een "meisje
voor
dag
en
nacht"
permitteren.
118
En
juist
"intellectuelen
en
kunstenaressen" maken slechts een fraktie uit van de de onderzoekster wijst hier zelf ook op. [45] Zie Van Rijswijk-Clerkx blz 360 ev en blz 378 ev.
onderzoeksgroep:
[46]
Spock blz 432-34. Overigens wijst Spock erop dat "de baby, hij" in de tekst evengoed "de baby, zij" kan betekenen. In De niet-aanwezige huisvrouw, een bundel die Van Rijswijk-Clerkx (blz 341) beschouwt als een doorbraak in de meningsvorming over de buitenshuis werkende moeder, deed de arts Van Meurs uitspraken die in dezelfde richting gaan als die van Spock. "Vooralsnog blijve voorzichtigheid geboden bij het jonge kind, zolang hierover geen vaststaande gegevens bekend zijn kan men beter geen kleuterdagverblijf propageren als er geen strikte noodzaak is dat de moeder gaat werken. Eveneens zal men moeten voorkomen dat het jonge kind op de lagere school voor een deel van de dag als 'sleutelkind' aan zijn lot wordt overgelaten" (De niet-aanwezige huisvrouw blz 128). Van Meurs leverde in hetzelfde artikel echter ook kritiek op de konklusie van Bowlby dat "gemis aan moederzorg in de eerste levensperiode onherstelbare schade" aan zou richten bij het kind: op basis van Bowlby's onderzoek naar kinderen in inrichtingen is een dergelijke konklusie niet te trekken (idem blz 119 ev). [47] Hoewel de vrije zaterdag officiëel in 1951 werd ingevoerd (Blok blz 24) duurde het tot ver in de jaren vijftig voordat deze maatregel in alle bedrijfstakken was ingevoerd. [48] Juist tegen deze levensloop van vrouwen - als lot - keerde Joke Koolde
Smit zich in Het onbehagen van de vrouw. Dit artikel uit 1967 is e e r s t. e n e d e r 1a n d s e p u b 1i k a t 1e v a n i d e e ë n v a n d e t w e e d e f e m i n i s -
tiscfie golf.
119
LITERATUUR
Methodologische literatuur
Einführung Bader, V, ea, Wirtschaft und Staal: bei
in die G esellschaftstheorie. G eselischaft, Marx und Weber, Frankfurt 1976.
Bajohr, S, "Oral History" - Forschung zum Arbeiteralltag, in Das Argument 123, Berlijn 1980, blz 667-676. Bakker, N, en M Schwegman Vroeger was alles anders. De bijdrage van Oral History aan vrouwenstudies, in Tijdschrift voor Vrouwenstudies m 1, Nijmegen 1980, blz 69-80. Barrett, M Women's Oppression Today; Problems in Marxist Feminist Analysis, London 1980, blz 84-113. Berkel, D van, ea, Moederschap is miin achilleshiel. Een boek over kracht en kwetsbaarheid, Zeist 1979, blz 10-44. l3ertaux, D, & 1 Bertaux-Wiame Autobiografische [rinnerung und kollektives Gedächtnis, in lebenserfahrung und kollektives Gedächtnis. Die Praxis der "Oral History", Frankfurt am Main 1980, blz 108-122. Bois-Raymond, M du, & T Veld De oral history methode in onderwijsonderzoek, in Comenius, Nijmegen 1981, blz 72 ev. Bott, E, Family and social network; roles, norms and external relationships in ordinary urban families, l ondon 1964 (oorspr 1957), blz 6-51. Doing life histories, in Sociological Review, Faraday, A, & K Plummer nr 4, 19 7 9. Fischer, W, Struktur und Funktion erzählter Lebensgeschichten, in Soziologie des lebenslaufs, uitgegeven en ingeleid door M Kohli, Darmstadt 1978, blz 311-336. Freud, 5, Die Weiblichkeit, in Neue Folge der Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse, Frankfurt am Main, 1978 (oorspr 1932),m blz 91-111. Fuchs, W, Möglichkeiten der biographischen Methode, in lebenserfahrung und kollektieves Gedächtnis. Die Praxis der "Oral History", Frankfurt am Main 1980, blz 323-348. 1979 G iddens, A, Nieuwe regels voor de soc:ioloc1ische methode, Baarn (oorspr New Rules of sociological method, London 1976). Glaser, BG, & AL Strauss The disc:overy of grounded theory. Strategies for qualitative research, New York 1967. Grele, R, Ziellose Bewegung. Methodologische und theoretische Probleme der Oral History, in lebenserfahnrng und kollektives Gedächtnis. Die Praxis der "Oral History", Frankfurt am Main 1980 blz 143-161. Groenendijk, H, & 5 van de Lindt Opmeten en afwegen, in Mededelingen van de vakgroep Methoden en Technieken, nr t~, Sociologisch Instituut Leiden 1978, blz 60-76.
120
Groenendijk, H, Het recept-Rubin nader bekeken, in Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 3de jrg nr 2, Nijmegen 1982, blz 232-241. Hall, S, The hinterland of science. ldeology and the "sociology of knowledge", in On ldeology, London 1977, blz 9-32. Have, P ten, Sociologisch Veldonderzoek, Meppel 1977. Hoerning, E, Biografische Methode in der Sozialforschung, in Das Argu-· ment 123, Berlijn 1980, blz 677-687. Kohli, M, Biographical Method Methodological Biography, paper 9de wereldkongres van de sociologie, Uppsala 1978. Komter, A, Macht in relaties tussen mannen en vrouwen. Intern rapport KLJ-Nijmegen, vakgroep Sociale Psychologie, Nijmegen 1979. Lorenzer, A, & B Görlich Lebensgeschichte und Persönlichkeitsentwicklung im Spannungsfeld von Sinnlichkeit und Bewusstsein, in Lebensqeschichte
und
ldentität.
Beiträge
Lll
einer biografischen
Frankfurt am Main 1981, blz 8t+-1U4. Maso, 1, Het veranderen van de probleemstelling, in
AnUuopologie,
Kennis en Methode,
Meppel/Amsterdam 1982, 6de jrg nr 2, blz 157-167. Maurer, F, Lebensgeschichte und Lernen, in Lebensgeschichte und ldentitäL Beiträge zu einer biografischen Anthropologie, Frankfurt am Main 1981, blz 105-132. Niethammer, L, inleiding, in Leberrnerfahrung und kollektïvesGedächtnis. Die Praxis der "Oral History", Frankfurt an Main 1980, blz 7-26. Oakley, A, The sociology of housework, Londen 1974, Samuel, R, Oral History in Grossbritannien, in lebenserfahrung und kollektives Gedächtnis" Die Praxis der "Oral History", Frankfurt am Main 1980 blz 55-73. Samuel, R, Life Histories, paper Amsterdam 1980 blz 1-14. Schwegman, M, Oral History;
een
International kijkje
Oral
History
Conference,
in de keuken, in Gronielc nr 65,
Groningen 1979, blz 23-25. Schwegman, M, Lagen der werkelijkheid. Italiaanse en nederlandse vrouwen tijdens het Interbellum, in Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, Nijmegen 1981, blz 110-132. Talsma, J, Van horen zegge 1,
in
Tiidschrift
voor
theoretische
geschie-
denis, nr 3, 1977, blz 132-148. Talsma, J, Het gebruik van mondelinge bronnen bij de beoefening van de Nederlandse geschiedenis, in Groniek, nr 65, Groningen 1979, blz .5-8. Thompson, P, Orai History. The Voice of the past, Oxford 1978. Weber, M, Objektive M öglichkeit und adäquate Verursachung historischen Kausalbetrachtung, in Gesammelte Aufsätze zur schaftslehre,
Tübingen
1973
(oorspr
1906), blz 266-291.
Zaat, M, De door Lillian Rubin gevolgde Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 3de jrg
blz 74-91.
121
in der Wissen-
methode van onderzoek, nr 1, Nijmegen 1982,
in
Overige literatuur
Akkerman,
T,
Verstandig
Ouderschap,
het
maandblad
van
de
NVSH.
Moeder en minnares; moederschapsideologie in de jaren vijftig manuskript artikel, Instituut voor de Wetenschap der Politiek, Universiteit van Amsterdam (UvA), 1981. Baaien, A van, & M Ekelschot, Geschiedenis
van
de
vrouwentoekomst,
Amsterdam 1980. Bak, L, Volk in veelvoud, Meppel 1964. Beauvoir, Utrecht
S
de,
De
Tweede Sekse, Le deuxième
1968 (oorspr vécu, Paris 1949).
Il, Geleefde werkelijkheid, sexe, Il L 'expérience
Berkel, D van, ea, Moederschap is mijn achilleshiel. Een boek over kracht en kwetsbaarheid, Zeist 1979. Blok, e, Loonarbeid van vrouwen in Nederland 1945-1955, Nijmegen 1978. Bots, M, & M Noord man, Moederschap als balsem, Amsterdam 1981. Brinkgreve,
C,
&
M
Korzec 1 "Margriet
weel:
raad".
Gevoel,
gedrag,
moraal in Nederland 1938-1978, Utrecht 1978. Bruijn, de, Geschiedenis van de abortus in Nederland, Amsterdam 1979. Caransa, K, ea Moeders in de jaren '45-'55, Subfakulteit Opvoedkunde, Universiteit van Amsterdam, '1980. Derriks, M, Studieresultaten en Studie-uitval van Vrouwelijke Studenten in Nederland, Een literatuurstudie, doktoraalskriptie, Sociologisch Instituut, Universiteit van Amsterdam, 1981. Die Is, A E, Opvattingen van ondertrouwde vrouwen omtrent de grootte van haar gezin (in Amsterdam, Rotterdam en 's Gravenhage), publikatie van de Commissie voor het Geboortenonderzoek, Amsterdam 1951. Diels, A E, Opvattingen van om:lertrouwde vrouwen omtrent de grootte van haar toekomstig gezin (in Arnhem, Eindhoven, Enschede, Haarlem, Nijmegen, Tilburg en Utrecht), publikatie van de Commissie voor het Geboortenonderzoek, Amsterdam 1953. *(In de tekst komt voor Diels 1 en Diels Il). Diels, A E, en Sj Groenman 8 Gesprekken met gehuwde vrouwen omtrent geboorteregeling, in Sociaal-Wetenschappelijke Verkenningen, IS 0 N E V O, Assen 1957. Ehrenreich, B, & D Englich 1 for Her Own Goocl. 150 Vears of the Experts' Ad vice to Women, New York 1979. F irestone, S, The Dialectic of Sex. The Case for feminist Revolution, New York 1971. F renken,
J,
Afkeer
van
seksualiteit.
Sociaal-seksuologisch
onderzoek
onder 600 gehuwden, Deventer 1976. Friedan, B, Het misverstand vrouw, Utrecht 1971 (oorspr The feminine Mystique, New York 1961)_ Cordon, L, Kostwinnen en koesteren, in Socialisties-Feministiese
Teksten
nr 2, Amsterdam 1978, blz 12-36. Cordon, L, De strijd voor vrijheid van reproduktie; drie stadia feminisme, in Socialisties-Feministiese Teksten nr 3, Amsterdam
1979, blz 36-60. Goudsblom, J, De nieuwe volwasserHHlo van 18 tot JO jaar, Amsterdam 1959.
122
Een
enquête
onder
in
het
jongeren
Goudsblom, J, Dutch Society, New York 1967. Grotenhuis, S, Loon voor huishoudelijke arbeid, tiese Teksten 4, Amsterdam 1980 blz 126-154. Handleiding, benevens eenige toespraken bij burgerliik
huwelijk
door
een
ambtenaar
in Socialisties-F e min isde
van
voltrekking
den
van
burgerlijken
het
stand,
Amersfoort zj. De niet-aanwezige huisvrouw. Beschouwingen over de buitenshuis werkende gehuwde vrouw, uitgegeven ter gelegenheid van het tien-jarig bestaan van het Katholiek Nationaal Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg, F JJ Buytendijk ea, Hilversum 1962. Moderne jeugd op haar weg mrnr volwassenheid.
Onderzoek in opdracht
van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Ingesteld door het Mgr Hoogveld Instituut te Nijmegen. 's Gravenhage 1953. Jong, N de, De Christelijke Vereniging Zedenopbouw, manuskript, Instituut voor de Wetenschap der Politiek, Amsterdam 1981. Ketting, E, Van misdrijf tot hulpverlening. Een analyse van de maatschappelijke betekenis de Rijn 1978.
van
abortus
provocatus
in
Nederland,
Alphen
aan
Kloosterman, GJ, interview in Haagse Post 1971, 3/11-9/11, blz 14-15. Komter, A, Macht in relaties tussen vrouwen en mannen. Intern rapport Katholieke Universiteit Nijmegen, 1979. Komter, A, Het moederen van vrouwen en heteroseksualiteit in psychoanalyties perspektief, in Tijdschrift Nijmegen 1981, blz 299-317.
voor
Vrouwenstudies
Kool-Smit, J, Het onbehagen bij de vrouw, opgenomen ze houen ons eronder, Utrecht 1972. Kooy, GA, Het huwelijk in Nederland, Utrecht 1969. Kooy, GA, Sex, huwelijk en gezin vooruitzichten, Deventer 1975.
in
Nederland.
2de in
jrg
nr 3,
Hé
zus,
Ontwikkelingen
en
Kooy, GA, Ontwikkelingen met betrekking tot de intieme levenssfeer, in Nederland na 1945. Beschouwingen over ontwikkeling en beleid, Deventer 1980, blz 40-63. L iagre Böhl, H de, ea, Nederland industrialiseert! Politieke en ideologiese strijd rondom het naoorlogse industrialisatiebeleid 1945-1955, Nijmegen 1981. Meulenbelt, A, De ekonomie van de koesterende funktie, in Feminisme 1, Te Elfder Ure, Nijmegen 1975 blz 638-676. Meulenbelt, A Johanna's Dochter, Ach vader, niet meer. Beweringen over seksueel geweld en seksualiteit, in Socialisties-Feministiese Teksten 2, Amsterdam 1978 1 blz 75-123. Michielse, H CM, De burger als andragoog, een geschiedenis van 125 jaar welzijnswerk (1848-1972), Meppel/Amsterdam 1977. M yrdal, A, en V Klein De werkende vrouw" Een sociologische studie over de spanning tussen gezinstaak en beroep, Rotterdam 1969 (oorspr Women's Two Roles, London 1956). De nederlandse uitgave wordt geopend met een inleiding op de nederlandse situatie door H M In 't Veld-· L.angeveld. N abrink, G, Seksuele hervorming in Nederland. Achtergronden en geschiedenis van de Neo-M althusiaanse Bond (NM B) en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH) 1871-1971, Nijmegen 1978. Oakley, A, The Sociology of Housework, London 1974 (1). Oakley, A, Woman's Work. The housewife, past and present, London 1974 (2).
123
Outshoorn, Nederland
J, Vrouwenbeweging, seksualiteit en geboortenregeling in 1880-1940. Enige kanttekeningen bij het artikel van Linda
Gordon, in Socialisties-Feministiese Teksten 3, Amsterdam
1979, blz 60-73.
Pieters--De Roon, M, De tijdsbesteding van de huisvrouw" Een onderzoek naar de tiidsbesteding van enkele groepen nederlandse huisvrouwen in opdracht van de Nederlandse Huishoudraad, Wageninen 1961. Posthumus-Van der Goot, W H, ea, Van Moeder op Dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd, Nijmegen 1977 (oorspr Utrecht 1968). Praag, Ph van, Bevolkingsgroei en Welvaartsmeting, Deventer 1966. Regt, Ade, Ontoelaatbare gezinnen; over het ontstaan schappelijkheid, in Amsterdams Sociologisch Tijdschrift Amsterdam, maart 1981, blz 391--433. Rijswijk-Clerkx, LE van, Moeders, kinderen
en
van onmaat7de jrg nr 4,
kinderopvang,
Nijme-
gen 1981. Römkens, R, Verzet van mishandelde vrouwen. Een kwestie van macht en onmacht, in Tijdschrift voor Vrouwenstudies 1ste jrg nr 3, Nijmegen 1980, blz 263-292. Rubin, L B, Pijn en Moeite. Hoe arbeidersgezinnen leven, (oorspr Worlds of Pain, New York 1976) [Rubin 1976].
Baarn
1979
Rubin, L B, Vrouwen van zekere leeHiid, Baarn 198() (oorspr Women of a cerl:ain age, New York 1979) [Rubin 1979]. Saai, CD, Hoe leeft en denkt onze jeugd, resultaten van een in 1946, 1947 gehouden enquête, Den Haag 1950. Schellekens-L igthart, A J, Buitenshuis
werkende
gehuwde
vrouwen.
Huishoudelijke en financiële problemen. Rapport uitgebracht in opdracht van de Nederlandse Huishoudraad, Den Haag 1957. Schellekens-L igthart, A J, Nadere verkenningen La"v. de problematiek van de l:rnitenshuis werkende gehuwde vrouw, Den Haag 1961. Sevenhuijsen, S, Vadertje Staat, moedertje thuis? in Socialisl;ies-reministiese Teksten 1, Amsterdam 1978,blz 18-67. Sex in Nederland, P J F Dupuis ea, Utrecht 1969. Singer, E, Moeders en psychologen. Een kritiek op de attachmenttheorie van Bowlby en Ainsworth, in Psychologie en Maatschappij, jrg 1981 nr 3, Nijmegen 1981, blz 366-396. Sociaal-Economische Raad Advies over de arbeid van vrouwen in Nederhrnd in het kader van de situatie op de arbeidsmarkt en het te voeren arbeidsmarktbeleid, Den Haag 1966. Sociale Atlas van de Vrouw, J L Meyer,
Sociaal en
Cultureel
Planbureau 1
's Gravenhage 1977. Spock, B, Baby- en Kleuterverzorging, 's Graveland 1950 (oorspr The Common Sense Book of Baby and Child Care,(?) 1946. Stuurman, S, De zedelijkheidskwestie, het vrouwenvraagstuk en het gezin, in Mededelingen 11, Subfakulteit der algemene politieke en sociale wetenschappen, Amsterdam 1981. Trimbos, CJBJ, Gehuwd en Ongehuwd, Hilversum 1961. In 't Veld-L angeveld, H M, Vrouw-beroep-maatschappij. Analyse van een vertraagde emancipatie, Utrecht 1969. Verkiezingsprogramma 1982. Hoofdlijnen van de gemeentepolitiek van de CPN in Amsterdam, Amsterdam 1982. Vrouw '78. Onderzoek in opdracht van Margriet, IMP:
M
Zeldenrust-Noordanus
en
124
D
Novum BV:
Zeldenrust,
L Deggeler,
Amsterdam
1978.
Weeda, C J, en GA Kooy, Gedwongen huwelijken in Nederland, in C JM Cor ver ea Gezin en Samenleving, Assen 1977. Westhoff, H, De moraal van het verhaal. Over de plaats van seksualiteit, huwelijk en gezin in het katolieke tijdschrift Dux, 1927-1970, in Tussen Jeugzorg en Jeugdemancipatie .. Een halve eeuw jeugd en samenleving in de spiegel van het katolieke maandblad Dux 1927-1970, Baarn 1979, blz 125-1L~9. Werkgroep Vrouwen en Fascisme, Naar Natuurlijk Bestel. Vrouwen organisaties in de jaren dertig, Amsterdam 1980. Wilson, E, Only halfway to paradise. Women in Postwar Britain: 1945-1968, L ondon 1980. Wilzen-Bruins, E J, Wat doet de huisvrouw met haar tijd. Een bewerking van een rapport over een onderzoek naar de tiidsbesteding van enkele groepen Nederlandse huisvrouwen, Groningen 1962. Zo zijn wij. De eerste vijfentwintig jaar NIPO-onderzoek, Amsterdam 197 o.
125
Bijlage l BASISTEKST OPROEP
"Moeder in de jaren vijftig" Wij, twee studentes sociale wetenschappen, willen graag praten met vrouwen, die in de jaren vijf tig met huwelijksproblemen naar instellingen als de Protestantse Stichting voor Verantwoorde Gezinsvorming (PSVG), een Katholiek Bureau voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden of de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH) gingen. We denken daarbij aan vrouwen, die na de Tweede Wereldoorlog trouwden en in de jaren vijftig kinderen hadden. Deze gesprekken zijn bedoeld voor een onderzoek naar hoe het was om gehuwd moeder te zijn in de jaren vijf tig. Wilt u medewerken aan het onderzoek schrijf of bel dan met Ger Arons, Aldendriel 17" l 083 BM Amsterdam, telefoon 020-1+26365 of Marianne Grunell, telefoon 020-940893.
126
Bijlage 2
WERKTEKST INTERVIEWS
Vragenlijst introduktie
Jezelf voorstellen; het onderzoek introduceren en iets vertellen over de opbouw van het interview. sociale achtergrond
1. Wanneer bent u geboren en waar? Heeft u daar ook uw jeugd doorgebracht? Kunt u daar in het kort iets over vertellen? 2. Wat was het beroep van uw ouders? Deed uw moeder tijdens het huwelijk ander werk naast het huishouden? Wat was hun levensovertuiging of kerkelijke gezindte? 3. Hoeveel zusters en broers had u? Het hoeveelste kind was u? 4. Op welke scholen heeft u gezeten en wat ging u doen toen u van school af kwam? Indien werk: had u dat werk zelf gewild en had u het daar naar uw zin? Hoe lang heeft u gewerkt? Bleef u tijdens uw huwelijk werken (heel veel vrouwen hielden in die tijd bij huwelijk op met werken)?* Als geïnterviewde bij of tijdens haar huwelijk is opgehouden met werken: waarom? Hoe vond u het om op te houden met het betaalde werk? Had u plannen om op een gegeven moment weer te gaan werken? 5. U vertelde net dat uw ouders ... (geloof) waren, werd er veei aan gedaan bij u 'thuis? (naar voorbeelden vragen: was u bijvoorbeeld op een openbare school of een bijzondere school, lid van bepaalde verenigingen, las u bepaalde tijdschriften en kranten wel of juist niet? 6. Wanneer bent u getrouwd? Heeft u gewacht met trouwen en waarom? Wat was de opleiding en het beroep van uw echtgenoot? Had hij dezelfde levensovertuiging als u en uw familie? Waren uw ouders gelukkig met uw keuze? Welke politieke partij had uw voorkeur, en hoe lag dat voor uw man? huwelijk l. Wilde u al van jongsafaan trouwen? (waarom) Verwachtten uw ouders
of anderen d.at u zou trouwen? Waaruit bleek dat? Werd u bijvoorbeeld voorbereid op het huwelijk, hoe en door wie? Wat zou het in de jaren vijftig voor u betekend hebben als u niet was getrouwd? Kende u vrouwen die niet trouwden? Wat vond u van hen? 2. Wat verwachtte u van het huwelijk (en van uw man); hoe dacht u dat uw leven er uit zou zien na uw huwelijk? Kunt u aangeven waarom u er zo over dacht (invloed ouderlijk gezin, kerk, huwelijkskursus, vriendinnen)? Kwamen uw verwachtingen uit, en zo ja/nee op welke punten dan wel/niet ("klopte het")? 3. Wist u hoe de kerk over het huwelijk dacht? Wat vond u daarvan?
*
Tussen haakjes staan steeds toelichtingen, die gegeven kunnen worden,
of aanwijzingen in welke richting doorgevraagd kan worden.
127
(vergelijk de officiële standpunten van de Rooms Katholieke Kerk: "Volgens de Rooms-Katholieke leer was het eerste doel: voortplanting en christelijke opvoeding; het tweede: wederzijdse hulp en bedwingen van genietingen", en: "Volgens RK leer hadden man en vrouw ieder een eigen taak in het huwelijk (".) De man vertegenwoordigt het verstandelijke en werkt buiten het gezin, de vrouw vertegenwoordigt het gevoel en is van nature geschikt voor het moederschap. ( ... ) .. de man (was) het hoofd van het gezin, de vrouw diende een hulp voor hem te zijn (".)" (Bots en Noordman, blz 153) Protestantse kerken aanvullen). 4. Deed u zelf het huishouden, wat vond u er leuk aan en wat vervelend? Had u vrije tijd en wat deed u dan? Wat was het beroep van uw man in de jaren vijftig tijdens uw huwelijk? Kunt u zich nog herinneren hoelang hij dagelijks van huis was? Deed uw man daarnaast ook iets in het huishouden, zoja, wat? Veranderde dat toen er kinderen kwamen? Kunt u ook aangeven wat er voor uzelf veranderde toen de kinderen kwamen? 5. Bij betaald werk: was uw man het ermee eens dat u buitenshuis werkte? Gaf dat aanleiding tot spanningen met hem? Hoe was het voor u het werk met het huishouden en later de kinderen te kombineren? 6. In bepaalde opvattingen, bijvoorbeeld de katholieke, was het niet toegestaan dat getrouwde vrouwen een baan hadden. Wist u daar toen van? Wat vond u van die opvatting? Heeft u zelf konkrete ervaringen gehad met dit soort opvattingen? Wat vond u zelf van gehuwde vrouwen met een baan? In katholieke (protestantse) kringen vond men ook dat vrouwen voor (tijdens) haar huwelijk alleen in zogenaamde vrouwelijke beroepen, bijvoorbeeld verzorgend als verpleegster, mochten werken. Hoe stond u daar indertijd tegenover? Heeft u met dit soort opvattingen te maken gehad?, Heeft u in uw leven iets gemerkt van de versoepeling van de arbeidswetgeving voor vrouwen die midden jaren vijftig tot stand kwam (verbod op arbeid van de huwende ambtenares opgeheven)? 7. In de literatuur over de jaren vijf tig wordt gesproken over "gelijkwaardigheid" tussen man en rouw in het huwelijk en over de "voltooide emancipatie" van de vrouw (de vrouw werd handelingsbekwaam en had bijvoorbeeld voor grote uitgaven de handtekening van haar man niet meer nodig. Ze mocht als moeder geen staatsburgeres tweede klasse meer zijn). Beschouwde u zich in die tijd gelijkwaardig aan uw man? Kunt u dat toelichten, op welke punten, kunt u voorbeelden geven? Nam u bijvoorbeeld samen belangrijke beslissingen (school, verhuizingen)? Wie had het laatste woord als u het niet eens kon worden? Wie beheerde het (huishoud)geld? Wist u hoeveel uw man verdiende? 8. We hebben gelezen dat de relatie tussen man en vrouw in de jaren vijftig steeds belangrijker werd gevonden. In de tijd daarvóór lijkt het wel dat je een goede echtgenote was als je een goede moeder was. In jaren vijftig moeten vrouwen ook nog een goede partner voor de man zijn. Gold dat voor uw relatie met uw man ook (vergelijk standpunt protestantse kerken en zorgen vanuit het maatschappelijk werk)? 9. Heeft u seksuele voorlichting gehad in uw jeugd? Van wie? Heeft u voorlichtingsboeken gelezen voor of tijdens uw huwelijk? Heeft u er iets aan gehad? Wat dan? Deden u en uw man aan geboortenbeperking? Zo niet, waarom niet? Sprak u er met elkaar of met anderen over? Waarom deed u aan geboortenbeperking (kleine woning, voltooid gezin, 128
medische indikatie, vrijere seksualiteit, enzovoorts)? Welke methode(n) paste u toe? Waarom deze? Wie bepaalde dat? Leverde dat spanningen voor u op? (Hadden die spanningen te maken met voorschriften in uw geloofsovertuiging, waar u zich niet aan wilde houden?) Hoe kwam u aan de methode of aan de eventueel gebruikte middelen? Betekende het gebruik van voorbehoedmiddelen voor u, dat u aan de ene kant vrijer was .. , maar aan de andere kant misschien ook meer beschikbaar voor uw man? Was de methode van voorbehoeding veilig, faalden middelen of methoden nooit? Wat waren dan de konsekwenties? l O. Er wordt over de jaren vijftig wel gezegd dat de seksuele lusten en rechten van de vrouwen steeds meer werden erkend. Was dat voor u ook zo? (of bleef de seksualiteit voor u toch meer een huwelijksplicht?) Heeft u het idee dat uw man iets wist over het bestaan van seksualiteit van vrouwen? Had u er zelf ook plezier in? Was dat uw verantwoordelijkheid of ook de verantwoordelijkheid van uw man? Nam u zelf wel eens het initiatief? Vrijde u weleens tegen uw zin? Was u wel eens ontevreden en liet u dat dan blijken? kinderen l. Heeft u erover nagedacht of u kinderen wilde en hoeveel dan? (waarom?) Dacht uw man daar ook zo over? Waren uw kinderen door u samen gepland? (Leverde dit spanningen op?) Wanneer werd uw eerste kind geboren; volgden er nog andere kinderen en wanneer? Heeft u beiden een geneeskundig onderzoek (naar vruchtbaarheid) gehad voor uw huwelijk? 2. Wat was het plezierige van het moederschap vo·or u in de jaren vijftig? Waren er kanten aan het moederschap waar u echt een hekel aan had in die tijd? (Wat vond u er vervelend aan?) 3. Het lijkt wel of moederschap als de hoogste levensvervulling gold voor vrouwen in de jaren vijftig. Was dat ook het belangrijkste in uw leven? Kreeg u er waardering voor? Van wie? (Vrouwen als moeders, opvoedsters, mochten geen staatsburgers tweede klas meer zijn). Kende u vrouwen die geen kinderen wilden of kregen? Wat vond u van haar? 4. Veranderde er iets tus~en u en uw man toen er kinderen kwamen? Heeft u wel eens gedacht aan kinderopvang (door familie, ouders, vriendinnen of vrienden; of 'professioneel' in crèches)? Heeft u daar ook feitelijk gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet? Wie had de dagelijkse zorg voor de kinderen? (voorbeelden) Praatte u met elkaar over de opvoeding (voorbeelden) en ieders rol daarin? Voedde u uw kinderen anders op dan uw man? Waren daar weleens konflikten over; wie had er dan het laatste woord? In de jaren vijftig wordt wel (door sommige schrijvers) beweerd dat moeders altijd klaar moesten staan voor de kinderen. Klopt dat volgens u? Ook werd benadrukt dat vaders zich meer met de opvoeding moesten bemoeien en dat man en vrouw sámen besluiten moesten nemen. Klopt dat volgens u? 5. Voedde u uw kinderen op dezelfde manier op als u zelf bent opgevoed of juist anders (bijvoorbeeld godsdienstig)? Sprak u met anderen over de opvoeding van uw kinderen? Wisselde u ervaringen uit? Las u ook over opvoeding? Waarin (bijvoorbeeld tijdschriften, kranten, boeken als Spock)? Wat sprak u daarin aan? Of hoorde u weleens iets op de radio over opvoeding? 129
6. Had u het idee dat u moest leren opvoeden, of was dat een kwestie van moederlijke intu'i'tie (een "aangeboren gave" zoals de Roomskatholieken zeggen)? 7. Je hoort en leest tegenwoordig wel over rnoeders, die bang zijn dat zij tekort schieten ten opzichte van haar kinderen. Heeft u het idee dat er wel eens iets mis ging in de opvoeding van uw kinderen: rekende u zich dat zelf aan? Uit tijdschriften uit de jaren vijftig krijgen we het idee dat moeders het nooit goed konden doen (tegenstrijdige boodschappen voor moeders: strengheid - toegevendheid, overbeschermend - verwaarlozend). Had u dat idee destijds ook? 8. Wat vond u belangrijk om aan uw kinderen mee te geven? Wat vond u belangrijk om aan uw dochter(s) mee te geven? En aan uw zoon(s)? Was er verschil in hoe u uw dochter(s) en uw zoon(s) opvoedde? Hoe zag u de toekomst van uw kinderen? (Vond u bijvoorbeeld dat uw dochter een beroep moest leren? Waarom? Zou ze dat moeten opgeven voor huwelijk en kinderen, of in elk geval op de tweede plaats moeten stellen?) 9. Rekende u de seksuele voorlichting van uw kinderen tot uw taak? Zo ja, wanneer begon u daarmee, en hoe deed u dat? hulpverlening L Naar welk buro ging u voor advies? Wat voor iemand kreeg u daar te spreken? Via welke weg kwam u er terecht (verwijzing huisarts, eigen keuze of anders)? Indien ei.gen keuze: Waarom dat buro? Wie betaalde de konsulten? 2. Ging u alleen naar de instelling of samen met uw man (in het begin, later)? Sprak u met anderen (bijvoorbeeld buurvrouwen) over de problemen? Wat zeiden die erover? Speelden de problemen al lang voordat u naar de instelling stapte? 3. Waarom besloot u naar het buro te gaan? Hoe zou u de problemen omschrijven waarmee u naar het buro ging? Wat verwachtte u van het buro? Wat zag u de achtergronden van de problemen? (Had het te maken met .. ?) 4. Hoe werden de problemen op het buro behandeld? Kreeg u wel of geen adviezen of opdrachten? Kunt u over de inhoud ervan iets vertellen? Kon u in die behandeling meegaan, kon u ermee uit de voeten? Wat vond uw man ervan? 5. Waar waren de problemen volgens het buro aan te wijten? Was u het daarmee eens? 6. Hoelang heeft het kontakt met het buro geduurd? Had u steeds met dezelfde persoon te maken? Heeft u nog kontakt gehad met andere instellingen? (Kwam u daar eventueel voor andere problemen?) 7. Waarom is er achter de behandeling een punt gezet? Wanneer was dat en op wiens initiatief gebeurde dat? 8. Als u nu terugkijkt, wat denkt u dan van de behandeling bij het buro? Wat heeft u er in uw leven aan gehad? Is er in uw leven iets door veranderd? Zo ja, wat dan?
Zijn er nog dingen die u belangrijk vindt over deze onderwerpen waar wij niets over gevraagd hebben?
130