Theorie Eisen Kielboot 1
Theorie Eisen Kielboot 1 1 - Schiemanswerk De volgende knopen en steken kennen en op verzoek kunnen leggen: achtknoop, twee halve steken waarvan de eerste slippend, paalsteek, reefsteek (= platte knoop), het beleggen op klamp, nagel of kikker. Tevens moet een tros kunnen worden opgeschoten.
2 - Zeiltermen Kunnen aangeven wat bedoeld wordt met de volgende termen: hoger wal, lager wal, bakboord, stuurboord, hoge- en lage zijde, loef- en lijzijde, in de wind, aan de wind, halve wind, ruime wind, voor de wind, oploeven, afvallen, overstag gaan, gijpen, kruisrak, killen van het zeil.
3 - Onderdelen Op eigen boot en tuigage in de praktijk en op een tekening minstens 15 onderdelen bij de juiste naam kunnen noemen (naar keuze van de kandidaat). Op de tekening moeten duidelijk minstens 20 verschillende onderdelen voorkomen.
4 - Veiligheid Kunnen aangeven waarom het belangrijk is om bij de omgeslagen boot te blijven. En tevens de eisen kennen die gesteld moeten worden aan een reddingvest.
5 - Reglementen De volgende regels uit het Binnenvaartpolitiereglement kunnen toepassen: 1.01 Lid A 3
Groot Schip
1.01 Lid A 4
Klein Schip: alleen de bepaling over de lengte
1.04
Voorzorgsmaatregelen
1.05
Afwijking Reglement
6.04 Lid 2
Tegengestelde koersen: stuurboordwal
6.04 Lid 3
Tegengestelde koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal
6.17 Lid 2
Kruisende koersen: stuurboordwal
6.17 Lid 3
Kruisende koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal
6.17 Lid 6
Kruisende koersen: kleine zeilschepen onderling
6.17 Lid 9
Kruisende koersen: zeil – spier – motor
6 - Krachten op het schip en hun gevolgen Kunnen aangeven wat de effecten zijn van de fok en het grootzeil op het sturen van het schip. Ook aan kunnen geven wat er gebeurt bij een onjuiste zeilstand.
1- Schiemanswerk Het is belangrijk om goed met je spullen om te gaan en dus ook met de lijnen in de boot. Probeer tijdens het zeilen alle lijnen zoveel mogelijk op te bergen. Zo voorkom je dat je erover struikelt of dat het in de weg zit. Daarnaast is het ook belangrijk dat er geen onnodige knopen in de lijn zitten. Ook tijdelijke knopen moet je wanneer ze niet meer nodig zijn eruit halen. Doe je dit niet dan krijg je de knopen er later niet meer uit, maar belangrijker is dat het touw sneller slijt en minder sterk is. Dit komt omdat elke knoop de sterkte van een touw verminderd! De lijnen in de boot worden vaak nat daarom moet je de lijnen na het zeilen goed opbergen, je moet de lijnen dan opschieten en ze op een plek leggen waar ze kunnen drogen. Het is lastig om knopen in theorie uit te leggen. Het beste is om deze in de praktijk gewoon zo vaak mogelijk te oefenen! In theorie moet je de knopen alleen herkennen en kunnen aangeven waar deze voor gebruikt worden. Hieronder volgt een lijst met knopen die je moet kennen en kunnen.
Een lijn opschieten Een lijn wordt opgeschoten en vervolgens opgehangen zodat het touwwerk schoon en droog blijft. Hierdoor gaat de lijn veel langer mee. Een lijn opschieten gebeurt van het 'vaste' eind naar het 'losse' eind en in de richting waarin het touw is geslagen om kinken te voorkomen. Ook aan boord moet je de vallen opschieten. Zelfs wanneer je zeilen gehesen zijn. De vallen schiet je op en hang je op aan de kikkers aan de mastkoker. Zo zorg je ervoor dat ze netjes gesorteerd zijn, nergens aan kunnen blijven hangen en ze schoon en in goede staat blijven.
Platte Knoop Deze knoop wordt gebruikt om twee gelijke lijnen aan elkaar te knopen. Voordeel van deze knoop is dat hij makkelijk te leggen en verwijderen is. Deze knoop wordt onder andere gebruikt om wanneer het zeil bij elkaar gebonden is de lijntjes van de huik aan elkaar vast te knopen. De platte knoop wordt gelegd volgens het "rechts-over-links, linksover-rechts" principe. (Of precies andersom)De knoop wordt ook wel 'reefsteek' genoemd.
Achtknoop Deze knoop wordt gebruikt aan het uiteinde van een schoot; zodat deze niet door een katrol kan schieten.
Twee halve steken waarvan de eerste slippend Deze knoop wordt gebruikt om bij het strijken van het grootzeil de giek vast te zetten zodat deze niet steeds heen en weer zwaait. De grootschoot wordt helemaal aangetrokken waarna de knoop vlak boven de katrol wordt gemaakt. Doordat het een slipsteek is, is deze snel los te maken
Paalsteek Deze wordt gebruikt om een tijdelijke lus te maken in een lijn. Het is een lus die een vaste grootte heeft en is daardoor goed geschikt bij het vastleggen van een boot om een paaltje of ring. De paalsteek wordt over het algemeen uitgelegd door: Het visje springt uit de vijver, om de boom heen en springt weer terug in de vijver. Hierbij is de vis het uiteinde van de lijn, de vijver een lus in diezelfde lijn en de boom het andere uiteinde van de lijn dat je verder niet gebruikt.
Mastworp Deze knoop wordt het meest gebruikt om een boot vast te leggen aan een paaltje. De mastworp kan op twee manieren gemaakt worden. Manier 1: De lijn om de paal slaan, over de eerste lijn heen gaan, nogmaals rondom de paal en dan onder de lijn doorhalen. Manier 2: Twee tegengestelde lussen maken en over elkaar heen schuiven. Daarna de knoop over de paal schuiven en aantrekken.
Een kikker beleggen Vallen moeten altijd vastgelegd worden aan kikkers. Hiervoor gebruiken we het beleggen van een kikker. Het belangrijkste is dat de laaste slag goed is zodat de lijn niet los kan rijken. Een kikker beleggen is eigenlijk achtjes draaien om de twee 'pinnen', waarbij de laatse slag zo gedraaid wordt dat de lijn onder zichzelf door gaat en de richting van het onderliggend stuk lijn volgt.
2- Zeiltermen Om te leren om te zeilen moet je natuurlijk wel weten waar je het over hebt. In dit gedeelte worden enkele zeiltermen gebruikt die je in theorie (en praktijk) moet kennen en kunnen.
Bakboord & Stuurboord Op het water worden sommige dingen anders aangeduid dan in het dagelijks leven. Zo ook met links en rechts. Bakboord staat voor links en stuurboord staat voor rechts. De bak- en stuurboordkant van een boot worden altijd vanaf de achterkant van de boot gegeven. Dus als je achterop staat en naar de punt kijkt is de linkerkant bakboord en de rechterkant stuurboord. Maar als je dus voorop de boot staat en naar de achtersteven kijkt is dus de linkerkant stuurboord en de rechterkant bakboord.
Hogerwal, Lagerwal & Langswal Dit zijn benamingen voor de oevers van een plas of vaart. Hogerwal Dit is de oever/wal waar de wind vandaan komt Lagerwal Dit is de oever/wal waar de wind naartoe gaat (Hier zijn altijd hogere golven en staat meer wind) Langswal Dit is de oever/wal waar de wind langs waait.
Hoge & Lage kant, Loef & Lij Dit lijkt heel erg op Hogerwal en Lagerwal. De hoge kant van de boot is namelijk de kant waar de wind vandaan komt (waar de wind de boot in blaast.)De stuurman zit altijd aan de hoge kant; zo houdt hij/zij overzicht over de zeilen. De lage kant is de kant waar de wind naartoe gaat (dus waar de wind de boot weer uitgaat.) Je zeil staat dus ook altijd aan de lage kant! Een andere naam voor Hoge Kant is Loefzijde (of Loef) en een andere naam voor Lage Kant is Lijzijde (of Lij).
Koersen Een zeilboot kan alle kanten opvaren behalve tegen de wind in. Er zijn 4 koersen, bij elke koers staan de zeilen weer anders. Als je bijna tegen de wind in vaart staan je zeilen heel strak en wanneer je van de wind af vaart staan je zeilen veel ruimer. Aan de Wind;
Hier vaar je ongeveer 45 graden ten opzichte van de wind (schuin naar de wind toe.) Zo kan je toch naar een punt zeilen wat tegen de wind in ligt. Je kan er alleen niet in een rechte lijn naar toe varen. Je hebt je zeilen strak aangetrokken.
Halve Wind;
Nu vaar je dwars (90 graden) op de wind. Je zeilen kan je nu iets laten vieren.
Ruime Wind;
Nu vaar je schuin van de wind af, je kunt je zeilen nu bijna helemaal laten vieren.
Voor de Wind;
Je vaart nu recht van de wind af, je kan je grootzeil helemaal laten vieren. Zorg er alleen voor dat je zeil niet de stag raakt, dit is slecht voor je zeil. De fok kan je nu op de loevert doen.
Oploeven Oploeven is het met de punt van de boot naar de wind toe draaien. Denk maar aan Loef en Lij. Je kan op verschillende manieren oploeven. Door het roer van je af te duwen (denk er aan altijd aan de hoge kant te zitten) stuur je de boot naar de wind toe. Je kan ook gewoon je roer loslaten als het grootzeil groter is dan de fok, zoals bij een lelievlet. Omdat het grootzeil groter is vangt deze ook meer wind waardoor je zonder roer te geven kan oploeven. Je kan ook je zeilen gebruiken om op te loeven. Als je namelijk je fok los laat vangt deze geen (of minder) wind en vangt alleen het achterste gedeelte van de boot wind. De achterkant wordt dus van de wind weggeblazen, waardoor de voorkant er dus naartoe draait.
Afvallen Afvallen is het, met de punt van de boot van de wind afdraaien. (Dus met de kont van de boot naar de wind toe) Afvallen met het roer doe je door het roer van je af te duwen (als je zelf netjes aan de hoge kant van de boot zit). Afvallen met de zeilen doe je door je grootzeil te laten vieren. De achterkant van je boot vangt dan geen wind meer. De voorkant nog wel, waardoor de voorkant van de wind af geblazen zal worden.
Overstag Overstag gaan houdt in de je met de boot "door de wind draait". Je gaat dus van de ene Aandewindse koers door de wind naar de andere Aandewindse koers. Dit is veiliger dan gijpen omdat als de boot door de wind is gegaan deze geleidelijk meer wind vangt. Volgorde wenden: 1-Hoog aan de wind varen; aan de wind en niet halve wind of ruime wind 2-Kijken of de 'weg' vrij is; je mag nooit door jouw manouvre een ander hinderen Commando's: "Klaar om te wenden" (hierdoor zorg je dat iedereen in de boot weet wat er gaat gebeuren) "Ree" (Pas als je dit gezegd hebt ga je beginnen met wenden) 3- Fok Los/Vieren Commando: "Fok Los" Op dit moment trek je het grootzeil aan totdat de boot in de wind ligt. 4- Eventueel met het roer bijsturen; hierdoor rem je wel af 5- Fok bak trekken als het voorlijk van het grootzeil begint te killen (tegen bollen) Commando: "Fok Bak"; hierdoor zal de boot sneller door de wind draaien, bij veel wind en snelheid hoef je dit niet te doen. 6- Fok overhalen als het achterlijk van het grootzeil over de nieuwe boeg wind vangt. Commando: "Fok Over" of "Fok Door" 7- Fok aantrekken als het schip weer hoog aan de wind over de nieuwe boeg vaart. Commando: "Fok Aan"
Bij het overstag gaan is het heel belangrijk dat de Fokkenist weet wat hij doet. Hij/zij vervult namelijk een hele belangrijke rol om snel en netjes overstag te gaan.
Gijpen Je hebt al gezien dat het wenden gebeurt als je hoog aan de wind vaart, het gijpen gebeurt altijd als je voor de wind vaart. Je zorg er dan in principe alleen voor dat het grootzeil van het ene boord naar de andere gaat. (anders gezegd; je draait met het achterschip door de wind heen) Gijpen kan je om 3 redenen doen. 1. Je wilt, voor de wind varen, je koers verder naar lij verleggen (verder afvallen 2. De windrichting verandert, terwijl jij dezelfde koers wilt blijven varen 3. In een wedstrijd vaar je voor de wind met je zeil over stuurboord, door een gijp te maken krijg je grootzeil over bakboord en heb je voorrang op de meeste andere boten. Volgorde gijpen: Goed voor de wind gaan varen; (dus niet 1ruime wind) 2Kijken of de ‘weg’ vrij is; (dit is minder belangrijk dan bij het wenden, omdat als je het goed doet je koersverandering heel klein is) 3Waarschuwing: “Klaar voor de Gijp!” (zo weet iedereen wat er staat te gebeuren) 4-
Iets afvallen; (roer naar je toe)
5-
Commando: “Fok de Loevert”
6“Gijp!” (zorg dat iedereen dit hoort, zodat ze hun hoofden naar beneden kunnen doen) 7-
Grootschoot inhalen
8Als het grootzeil midscheeps passeert de schoot soepel laten uitvieren. 9-
Bijsturen wanneer dit nodig is
Kruisrak Wanneer je naar een bovenwinds punt wilt zeilen in een kanaal of een rivier dan zul je vaak overstag moeten gaan. We noemen dit opkruisen of laveren. Het gedeelte tussen twee wendingen heet een slag. Het stuk dat je vaart het het kruisrak. Belangrijk bij een kruisrak is dat je genoeg snelheid hebt en dat je zo hoog mogelijk vaart. Wanneer de wind evenwijdig met de rivier waait (zie plaatje) dan maak je even lange slagen. Maar wanneer de wind niet evenwijdig met de rivier waait, dan moet je een korte en een lange slag maken. Op de korte slag is hoogte niet belangrijk maar snelheid, omdat je twee keer zeer kort achter elkaar overstag moet. En voor een overstag manoeuvre is snelheid nodig. Het verlies aan hoogte is niet veel omdat het maar een korte slag is. Bij de lange slag is hoogte winnen juist wel belangrijk. Wanneer je hier te ruim vaart verlies je veel hoogte. Belangrijk bij het opkruisen is dat je rustig overstag gaat, zo behoud je de meeste snelheid. Wanneer je met veel roer overstag gaat verlies je ook veel snelheid.
Killen van de zeilen Het killen van de zeilen kan op twee manieren gebeuren. Een je laat je zeilen te ver vieren. Hierdoor zal als eerste bij de mast het zeil (het voorlijk) gaan tegenbollen. Twee: je loeft te ver op (naar de wind toe draaien) hierdoor vangen de zeilen minder wind. Het zeil gaat tegenbollen, dus killen.
3- Onderdelen Voor kielboot 1 moet je er minimaal 20 kennen.
Tip: 73 Roerhaak Deze zitten aan het roer vast 74 Vingerling: Deze zitten aan de spiegel vast, hier gaan de roerhaken in.
4- Veiligheid Reddingsvest Als je gaat zeilen is het belangrijk dat je altijd een reddingsvest bij je hebt. Let wel goed op, er is een groot verschil tussen een reddingsvest en een zwemvest. Een zwemvest is alleen een hulpmiddel om te blijven drijven. Een reddingsvest zorgt ervoor dat je gezicht altijd naar boven draait zodat je ook als je buiten bewustzijn bent blijft ademen.
Een goed reddingsvest heeft in ieder geval: - Een kraag die je hoofd boven water houdt - Voldoende drijfvermogen voor de drager (inclusief alle kleding) - Een CE-keurmerk, dat betekend dat hij voldoet aan de wettelijke eisen.
Wanneer draag je een reddingsvest? - Als iemand niet (goed) kan zwemmen - Als het hard waait - Als iemand regenkleding of laarzen (ook dichte kisten) aanheeft.
Wat doe je als je omslaat? Het is lastig om om te slaan met een lelievlet. Mocht het echter toch gebeuren is het belangrijk dat iedereen weet wat hij/zij moet doen. Eerst tel je de koppen, het kan altijd gebeuren dat er nog iemand vast zit onder de vlet of ergens anders rondzwemt. Kijk dus goed of iedereen er is. Daarnaast is het belangrijk dat iedereen bij de boot blijft. Zwemmen kost heel veel energie, waardoor je snel afkoelt en kramp kunt krijgen. Meer informatie over omslaan hoef je niet te weten voor kielboot 1, maar om even kort samen te vatten wat er verder volgt: - De bootsman (of leidinggevende) zorgt ervoor dat al het ronddrijvende houtwerk verzameld wordt. - De zeilen worden gestreken - De vlet wordt door hefboomwerking op het zwaard rechtgekanteld - De vlet wordt gehoosd. - Al het houtwerk en opvarenden kunnen weer aan boord.
5- BPR (Binnenvaart Politie Reglement) Artikel 1.01: Defenities van soorten schepen Schip:
Elk vaartuig dat geschikt is als vervoersmiddel op het water
Roeiboot:
Een boot die door spierkracht wordt voortbewogen
Zeilboot:
Een schip dat uitsluitend d.m.v. zijn zeilen wordt voortbewogen
Motorboot:
Een schip dat mechanisch (d.m.v. een motor) wordt voortbewogen
Klein schip:
Vaartuig korter dan 20 meter, met uitzondering van:
• • • • •
Een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszij meevoert. Een sleepboot korter dan 20 meter, die geen grote schepen assisteert is een klein schip. Een passagiersschip, een schip dat 12 personen of meer kan vervoeren Een veerpont Een vissersschip Een duwbak
Groot schip: •
•
Vaartuig langer dan 20 meter, plus:
Alle schepen korter dan 20 meter die een beroep uitoefenen. De uitzonderingen die bij een klein schip worden genoemd, worden dus gezien als een groot schip. Deze schepen en schepen groter dan 20 meter zijn vaak beroepsmatig bezig, daarom wordt de term groot schip ook wel beroepsvaart genoemd. Maar er bestaan ook zeilboten en motorboten die onder de defenitie groot schip vallen en geen beroepsvaart zijn.
Zeilplank:
Een klein schip voorzien van een zeil op een alle richtingen vrij draaiende mast. Deze valt onder de categorie zeilboten als deze is opgetogen
Snel schip:
Een groot motorschip (groter dan 20 meter) die sneller dan 40 km per uur kan varen
Snelle motorboot:
Een klein schip dat mechanisch wordt voortbewogen (motorschip) en sneller dan 20 km per uur kan.
Veerpont:
Een shcip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken. Wanneer een veerpont de vaarweg oversteekt mag geen enkel schip de veerpont hinderen.
Artikel 1.04: Goed zeemanschap Denk altijd aan de algemen bepalingen omtrent goede zeemanschap. De eerste is dat een schipper altijd voorzorgsmaatregelen neemt om een veilige vaart en de goede orde te waarborgen. Dat begint al aan de wal: zijn het schip en de uitrusting in orde? Tijdens het varen kan voorzorg betekenen dat drukke of complexe verkeerssituaties worden vermeden. Een zeiler zeilt toch voor zijn plezier!
Artikel 1.05: Afwijken op regelement Als de omstandigheden dat vereisen, wijkt een schipper af van het regelement. Dat mag alleen om direct gevaar voor een aanvaring te voorkomen. In de praktijk betekent dat een niet-wijkplichtig schip toch moet wijken als het schip dat voorang moet verlenen dit nalaat. In plaats van wijken kan nu beter van ontwijken gesproken worden, want het gaat hier om een bijnaaanvarings-situatie. Elke schipper moet altijd zijn best blijven doen om veilig te blijven varen. De woorden maar ik had voorrang’ gelden niet op het water.
Artikel 6.01: Tegengestelde koersen
Zoals op de vorige bladzijde te zien is een tegengestelde koers wanneer twee schepen elkaar recht van voren tegen komen. Je ziet alleen de voorkant van de boot. De voorrangsregels zijn als volgt: • Het schip dat stuurboordswal vaart heeft voorrang; • Klein wijkt voor groot • Zijn beide schepen grote schepen (ook zeilboot) dan wijken beide naar stuurboord • Zijn beide schepen gelijk (geen zeilboot) dan wijken beide schepen naar stuurboord uit. • Zijn beide schepen zeilschepen, dan wijkt diegene met het zeil over stuurboord. • Motorboot wijkt voor roeiboot en zeilboot • Roeiboot wijkt voor zeilboot Afwijking Hoofdregel: • Om aanvaren van een sluis, brug of haven te vergemakkelijken kan een boot door middel van een blauw bord en een wit rondomschijnend flikkerlicht aangeven elkaar over stuurboord te passeren in plaats van over bakboord.
Artikel 6.02: Kruisende koersen Hierbij zien beide schepen alleen de bakboord/stuurboord kant van het andere schip. De boot die geen voorrang heeft moet voorrang verlenen. De voorrangsregels zijn als volgt: • Het schip dat stuurboordswal vaart gaat voor • Klein wijkt voor groot • Zijn beide schepen grote schepen, dan heeft het schip dat van stuurboord (rechts) komt, voorrang • Zijn beide schepen zeilschepen, dan wijkt diegene die zijn zeil over stuurboord heeft. • Hebben beide zeilschepen hun ziel over dezelfde kant, dan geldt “loef wijkt voor lij”. Anders gezegd, het schip dat lager vaart (lij) heeft voorrang. • Zijn beide schepen gelijkt, (geen zeilschip) dan heeft het schip dat van stuurboord komt, voorrang • Motorschip wijkt voor spierkracht en zeilboot • Roeiboot wijkt voor zeilboot
Het BPR geldt niet overal in Nederland. Op het kaartje hiernaast zie je waar het wel en niet geldt. In alle grijze wateren geldt het BPR, alle andere kleuren zijn geen BPR. Deze hoef je niet te kennen. Je moet alleen weten dat het BPR niet overal geldt.
6 - Krachten op het schip en hun gevolgen Wat zijn de effecten van het fok en het grootzeil op het sturen van het schip. Als het grootzeil groter is dan de fok, zoals bij een lelievlet. Omdat het grootzeil groter is vangt deze ook meer wind waardoor je zonder roer te geven kan oploeven. Je kan ook je zeilen gebruiken om op te loeven. Als je namelijk je fok los laat vangt deze geen (of minder) wind en vangt alleen het achterste gedeelte van de boot wind. De achterkant wordt dus van de wind weggeblazen, waardoor de voorkant er dus naartoe draait.
Afvallen met de zeilen doe je door je grootzeil te laten vieren. De achterkant van je boot vangt dan geen wind meer. De voorkant nog wel, waardoor de voorkant van de wind af geblazen zal worden.
Eisen praktijk Hier zullen we alleen kort de eisen voor de praktijk opsommen. Dit hoef je niet te leren, maar het is natuurlijk wel handig om te weten. Tijdens normale (zeil)opkomsten komt dit allemaal vanzelf wel een keer voorbij. Maar je kan de leiding natuurlijk altijd vragen om iets specifieks te doen. 1. Het schip zeilklaar en nachtklaar maken 2. Verhalen van het schip 3. Stilliggend hijsen en strijken van de zeilen 4. Stand en bediening van de zeilen 5. Sturen, roer- en schootbediening 6. Overstag gaan 7. Opkruisen in breed vaarwater 8. Gijpen 9. Afvaren van hogerwal 10. Onder toezicht aankomen aan hogerwal 11. Afmeren op de eigen ligplaats 12. De noodzaak van het reven onderkennen 13. Toepassing van de reglementen Wil je echt alles weten over het zeilen in een lelievlet, lees dan het boek: • Het Zeilboek J.Peter. Hoefnagels, Uitgeverij Het Goede Boek, derde druk 2001, ISBN 90 240 0667 8 Of kijk op www.katwijksezeeverkenners.nl , ga naar het kopje CWO en download het CWO instructieboek. Grote delen kunnen je dan wel eens bekend voorkomen.
Toelichting op de praktijkeisen (www.cwo.nl) 1. Het schip zeilklaar en nachtklaar maken Zeilklaar maken: zeilkle(e)d(en) verwijderen, kraanlijn doorzetten en mik of schaar verwijderen, fok aanslaan, fokkenschoten inscheren, vallen aanslaan. Inventaris controleren. Klaarmaken voor de nacht: vallen losmaken en in het want of langs de mast (rammelvrij) wegwerken. Fok in zeilzak, grootzeil opdoeken, giek (en gaffel) op de mik (schaar) leggen. Kraanlijn loszetten. Zeilkle(e)d(en) aanbrengen, inventaris opruimen. 2. Verhalen van het schip Zonder gebruik te maken van de motor. Alle manieren met spierkracht zijn toegelaten met dien verstande dat het verhalen geen gevaar op mag leveren voor bemanning, materiaal of andere scheepvaart. Op het schip zelf dient zo veel mogelijk vanuit de kuip gewerkt te worden. 3. Stilliggend hijsen en strijken van de zeilen Met de kop (nagenoeg) in de wind gaan liggen. Zonodig verhalen. Iemand/iets ervoor zorg laten dragen dat het schip niet tegen de wal komt. Bemanning voorin of aan de kant van de kraanlijn plaats laten nemen. Grootzeil hijsen: Grootschoot los. Zeilbandjes los. Zonodig zeil opvangen. Gaffel tot ongeveer 45 graden. Vallen samen . Piekeval tijdelijk vastzetten. Klauwval vastzetten. Halstalie vast. Rijglijn/rakbanden zonodig corrigeren. Piek stellen, zodat een plooi van nok naar hals resteert. Kraanlijn zodanig los dat het zeil er geen hinder van ondervindt Fok hijsen: Val losmaken. Zonodig naar de kuip gaan. Schoothoek aan schoot lostrekken (val ontspannen en beheerst trekken). Strietsen (dwars op de val trekken; de ruimte die ontstaat over de korvijnagel of kikker met de andere hand wegnemen). Val beleggen. Vallen/kraanlijn opschieten. 4. Stand en bediening van de zeilen Zowel bij het varen van een rechte koers als bij het maken van bochten dient steeds zoveel mogelijk de juiste zeilstand te worden gevoerd. De zeilen dienen zoveel mogelijk gevierd te zijn zonder dat het voorlijk daarbij kilt. Bij oploeven is het killen van de fok en bij afvallen is het killen van het grootzeil in bescheiden mate noodzakelijk. De zeilen moeten het sturen van de boot ondersteunen. 5. Sturen, roer- en schootbediening Het schip met behulp van het roer en de zeilen een rechte koers en bochten kunnen laten varen, zodanig dat een aangewezen punt zonder onnodige omwegen wordt aangezeild. Handboek Opleidingen 2008 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5, Kielboot pagina 7 maart 2008 6. Overstag gaan Van hoog aan de wind over de ene boeg naar hoog aan de wind over de andere boeg. Als er niet hoog aan de wind wordt gevaren, kan een opdraaiende beweging worden gemaakt waarbij vloeiend wordt overgegaan in de overstagmanoeuvre. Commando's: "Klaar om te wenden": waarschuwingscommando. Indien nodig ook te gebruiken in sloten en kanalen. Bemanning maakt zich gereed. "Ree": start van de manoeuvre. Fokkenschoot 10 tot 15 cm vieren (= fok killend bij). Grootschoot zonodig en zo mogelijk enige decimeters aantrekken. "Fok bak": alleen als het nodig is. Als de boot nagenoeg in de wind ligt, de fokkenschoot aan de oude loefzijde weer aantrekken. "Fok over": als de boot net door wind heen is. ‘Oude’ fokkenschoot opvieren en de ‘nieuwe’ fokkenschoot aantrekken totdat de schoothoek net niet meer klappert. "Fok aan": als de boot weer wat snelheid heeft gekregen. De bemanning zet de fok strak. Dit moet zonder ‘rukken’ gebeuren. In de draai moet de fokkenschoot zoveel aangetrokken worden dat de fok geen wind vangt maar dat het klapperen belemmerd wordt. Zo min mogelijk roer geven (alleen bij heel weinig wind of veel golfslag is meer roer geven noodzakelijk). Stuurman met het gezicht naar voren gaan verzitten.
7. Opkruisen in breed vaarwater Goed hoog aan de wind varend en zonodig overstag gaand een in de wind gelegen punt aanzeilen. 8. Gijpen Aan zien komen wanneer er gegijpt moet worden. De stuurman attendeert de bemanning op de komende gijp. Het overkomen van het zeil moet pal voor de wind gebeuren. Na de gijp zit de stuurman aan de hoge zijde. Het schip moet een vloeiende koers blijven varen. ‘Nieuwe’ fokkenschoot wordt gepakt. Eventueel opnieuw fok te loevert zetten. Direct voor en na de manoeuvre moet de zeilstand juist zijn. Met name het vieren van de schoot moet snel gebeuren. 9. Afvaren van hogerwal Met de kop (nagenoeg) in de wind gaan liggen. Zonodig verhalen. Iemand/iets ervoor zorg laten dragen dat het schip niet tegen de wal komt. Landvast(en) losmaken, opschieten en paraat opbergen. Bemanning evenredig over SB en BB verdelen. Stuurman aan de helmstok aan de toekomstige loefzijde. Schoten goed los. Goed uitkijken voor een veilige afvaart. Afzet van de wal naar de gewenste (grootste hoek schip/wal) richting (bij langswal ook vooruit) of recht achteruit. Zonodig fok bak. Afduwer gaat aan de loefzijde van de fok naar de kuip. 10. Aankomen aan hogerwal (onder toezicht) In principe aan de wind aankomen. Een stukje tegen de wind in ‘opschieten’ is toegestaan. De snelheid wordt geregeld met de zeilen. De instructeur kan aanwijzingen geven om de aanleg veilig te laten geschieden. 11. Afmeren op de eigen ligplaats Het schip op de eigen ligplaats kunnen afmeren. Stootkussens zonodig gebruiken om beschadigingen te voorkomen. De juiste knopen en steken moeten worden gebruikt. 12. De noodzaak van het reven onderkennen Aan kunnen geven wanneer de noodzaak bestaat om te gaan reven. Dit kunnen aangeven aan de hand van: schip, zeilwater, windkracht en geoefendheid van de bemanning. Het reven zelf Handboek Opleidingen 2008 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5, Kielboot pagina 8 maart 2008 hoeft niet gekend te worden. 13. Toepassing van de reglementen De uitwijkregels voor het eigen vaargebied kunnen toepassen. Een uitwijkmanoeuvre dient tijdig te worden ingezet. De bemanning mag waarschuwen voor andere scheepvaart.