Hulpmiddelengebruik bij laatste stoppoging 100
0 12341234123412341234123412341234123412341234123412341234123412341234 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
% geen hulpmiddel gebruikt
% hulpmiddel gebruikt
THEMAPUBLICATIE Hulpmiddelen voor stoppen met roken 1992-2008
Drs. Dianne de Korte Drs. Gera Nagelhout Drs. Dagmar Feenstra Drs. Tarquínia Zeegers Drs. Regina van der Meer Dr. Marc Willemsen
#1 2008
! !
!
#1 2008
THEMAPUBLICATIE !
Hulpmiddelen voor stoppen met roken 1992-2008 Drs. Dianne de Korte Drs. Gera Nagelhout Drs. Dagmar Feenstra Drs. Tarquínia Zeegers Drs. Regina van der Meer Dr. Marc Willemsen
Dit rapport is de eerste uit een serie themapublicaties van STIVORO. Op basis van gegevens uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten analyseert STIVORO trends in rookgedrag in Nederland. In ieder rapport wordt een ander aspect van roken in Nederland onder de loep genomen. Kijk voor meer informatie op: www.stivoro.nl/themapublicaties
STIVORO – voor een rookvrije toekomst © Den Haag, 2008
! ! !
!
! !
!
INHOUDSOPGAVE
! !
SAMENVATTING
3
INLEIDING
4
METHODE
7
RESULTATEN
9
DISCUSSIE
15
REFERENTIES
20
BIJLAGE 1: Vragenlijst
22
BIJLAGE 2: Overzicht effectieve hulpmiddelen
24
BIJLAGE 3: Modelparameters
25
2
! !
!
SAMENVATTING Stoppen met roken is voor veel mensen moeilijk. Er zijn in Nederland verschillende hulpmiddelen beschikbaar, die de kans kunnen vergroten dat een stoppoging lukt. Ze kunnen onderverdeeld worden in effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen. Effectieve hulpmiddelen zijn voor dit rapport ingedeeld in zelfhulpmaterialen, gedragsmatige interventies, nicotinevervangers en medicijnen. Het is wenselijk dat rokers die een stoppoging doen gebruik maken van effectieve hulpmiddelen, omdat de kans van slagen hierdoor hoger wordt. Op basis van cijfers uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten is het verloop van het hulpmiddelengebruik in Nederland van 1992 tot 2008 in kaart gebracht. Het percentage stoppogingen zonder gebruik van hulpmiddelen is sinds 1992 stabiel gebleven rond de 70%, evenals het percentage (ex-)rokers dat een hulpmiddel gebruikte bij een stoppoging (gemiddeld 23%). Gebruikers van hulpmiddelen zijn wel meer hulpmiddelen naast elkaar gaan gebruiken. In 2007 werden gemiddeld twee hulpmiddelen naast elkaar gebruikt. Het gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker zal in de toekomst naar verwachting nog verder stijgen. Effectieve hulpmiddelen worden meer gebruikt dan niet-effectieve hulpmiddelen. Het gebruik van niet-effectieve hulpmiddelen steeg tot en met 2004. Nicotinevervangers worden het meest gebruikt, gevolgd door medicijnen. Effectieve zelfhulpmaterialen en gedragsmatige interventies worden het minst gebruikt, maar in het gebruik van deze hulpmiddelen is wel een stijgende trend aangetoond. Er zijn nauwelijks verschillen gevonden in het gebruik van effectieve hulpmiddelen tussen sociale klassen en mannen en vrouwen. Vrouwen gebruiken wel meer nieteffectieve hulpmiddelen dan mannen.
! !
3
! !
!
INLEIDING In 2007 rookte 28% van alle Nederlandse volwassenen (15 jaar en ouder); dit zijn 3,7 miljoen rokers (STIVORO, 2008). Ruim driekwart van deze rokers wil in de toekomst stoppen met roken (STIVORO, 2008), maar dat is voor velen moeilijk. Tabaksontwenning brengt lichamelijke en psychische ontwenningsverschijnselen met zich mee die terugval in de hand werken. De meeste personen hebben dan ook meerdere stoppogingen nodig om volledig van het roken af te komen. In 2007 hadden ex-rokers gemiddeld meer dan twee stoppogingen gedaan (TNS NIPO, 2008). In Nederland zijn uiteenlopende hulpmiddelen voor stoppen met roken beschikbaar. Ze zijn bedoeld om ondersteuning te bieden bij het stoppen met roken en de kans op succesvol stoppen met roken te vergroten. Van een aantal hulpmiddelen is in wetenschappelijke studies aangetoond dat de kans van slagen er significant groter door wordt. De bewijskracht voor deze effectiviteit wordt ingedeeld in verschillende categorieën, die zijn weergegeven in tabel 1 (CBO, 2007). Tabel 1: Indeling bewijskracht voor effectiviteit van interventies
A1 A2
B
C D
Systematische reviews die ten minste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn Gerandomiseerd vergelijkend onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerde onderzoeken van voldoende omvang en consistentie) Gerandomiseerde klinische onderzoeken van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiëntcontroleonderzoek) Niet-vergelijkend onderzoek Mening van deskundigen
Hulpmiddelen waarvan de effectiviteit is aangetoond op A1 en A2 niveau worden in het vervolg effectieve hulpmiddelen genoemd. Naar hulpmiddelen waarvan de effectiviteit niet is onderzocht of niet (voldoende) is aangetoond (bewijskracht niveau B, C en D), wordt in het vervolg verwezen met: niet-effectieve hulpmiddelen. De term ‘hulpmiddel’ zoals deze in dit rapport wordt gebruikt, moet breed worden opgevat. Er worden alle middelen en methoden mee bedoeld die gebruikt kunnen worden om het stoppen met roken te ondersteunen.
! !
4
! !
!
De in Nederland beschikbare effectieve hulpmiddelen staan opgesomd in bijlage 2. Ze zijn ingedeeld in zelfhulpmaterialen, gedragsmatige interventies, nicotinevervangers en medicijnen. Zelfhulpmaterialen geven informatie over de voor- en nadelen van roken en bieden een gestructureerde aanpak van stoppen met roken (Lancaster & Stead, 2005b). Ze zijn beschikbaar in geschreven vorm (bijvoorbeeld de brochure ‘Willen en Kunnen’) en als interactieve toepassing op het internet (bijvoorbeeld StopMail, StopSite, Advies op Maat). Gedragsmatige interventies geven psychosociale ondersteuning bij het stoppen met roken. Ze variëren van kort stopadvies door een zorgverlener (Stead, Bergson et al., 2008) tot intensieve begeleiding, individueel (Lancaster & Stead, 2005a) of in een groep (Stead & Lancaster, 2005). Telefonische ondersteuning kan hieraan toegevoegd worden of gedeeltelijk de fysieke contactmomenten tussen arts en patiënt vervangen (Stead et al., 2006). In Nederland kennen we Telefonische Coaching als afzonderlijke hulpmethode. Nicotinevervangers en medicijnen kunnen het stoppen met roken gemakkelijker maken door het verminderen van ontwenningsverschijnselen en het tegengaan van de hunkering naar een sigaret (Cahill et al., 2008; Hughes et al., 2007; Stead, Perera et al., 2008). Nicotinevervangers (pleisters, kauwgom, microtabs, zuigtabletten) zijn in Nederland zonder recept verkrijgbaar. De medicijnen bupropion, varenicline en nortriptyline moeten daarentegen worden voorgeschreven door een arts. Terwijl de kans van slagen bij een stoppoging op eigen wilskracht ongeveer 5% is (Hughes et al., 2004; Zhu et al., 2000), kan bij het benutten van een gedragsmatige interventie een succespercentage van 7-16% gehaald worden en zelfs 13-24% bij gebruik van medicijnen in combinatie met een gedragsmatige interventie (Willemsen et al., 2003). Over hulpmiddelengebruik bij stoppen met roken is in Nederland nog weinig gepubliceerd. Voor dit rapport is onderzocht hoe het gebruik van hulpmiddelen vanaf 1992 veranderde en welke trends hierin zichtbaar zijn. Het onderzoek geeft voor de Nederlandse situatie antwoord op de volgende vragen: 1. Hoe verloopt het hulpmiddelengebruik door de tijd heen? Zijn er trends zichtbaar waarmee toekomstig gebruik voorspeld kan worden?
! !
5
! !
! 2. Hoe verloopt het gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker door de tijd heen? Zijn er trends zichtbaar waarmee toekomstig gebruik voorspeld kan worden? 3. Hoe verloopt het gebruik van effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen door de tijd heen? Zijn er trends zichtbaar waarmee toekomstig gebruik voorspeld kan worden? 4. Hoe verloopt het gebruik van effectieve zelfhulpmaterialen, gedragsmatige interventies, nicotinevervangers en medicijnen door de tijd heen? Zijn er trends zichtbaar waarmee toekomstig gebruik voorspeld kan worden? 5. Zijn er verschillen tussen sociale klassen en tussen mannen en vrouwen in trends in hulpmiddelengebruik?
! !
6
! !
!
METHODE De gegevens die ten grondslag liggen aan dit rapport, komen uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten (COR) onder volwassenen van 15 jaar en ouder. Dit onderzoek wordt uitgevoerd om het tabaksgebruik onder de Nederlandse bevolking en de ontwikkeling daarvan in de tijd te meten. TNS NIPO verricht de metingen in opdracht van STIVORO. Iedere week wordt een representatieve steekproef van circa 200 huishoudens uit een panel van TNS NIPO per e-mail benaderd. Maximaal 400 gezinsleden vullen de vragenlijst op de eigen computer in. De resultaten worden gewogen naar provincie, gemeentegrootte, sekse, leeftijd, gezinsgrootte, opleiding en werkzaamheid. Tot 2001 werden de vragenlijsten niet op de eigen computer ingevuld, maar door middel van een persoonlijk interview met een enquêteur thuis. Deze wijziging in onderzoeksmethode kan van invloed zijn op de uitkomsten. Voor dit rapport zijn kwartaalcijfers gebruikt van de antwoorden op vragen over hulpmiddelengebruik vanaf het eerste kwartaal van 1992 tot en met het tweede kwartaal van 2008. De exacte formulering van de vragen in de vragenlijst en de antwoordmogelijkheden zijn weergeven in bijlage 1. In de loop der jaren zijn steeds meer hulpmiddelen voor stoppen met roken op de markt gekomen. In bijlage 2 is weergegeven welke effectieve hulpmiddelen in Nederland in welk jaar beschikbaar waren. Omdat gebruikers van hulpmiddelen meerdere hulpmiddelen naast elkaar kunnen gebruiken, komen het totale hulpmiddelengebruik en de stoppogingen zonder hulpmiddelen opgeteld boven de 100% uit. De percentages per hulpmiddel geven weer hoeveel personen deze hulpmiddelen gebruiken, maar in de percentages per groep hulpmiddel (bijvoorbeeld effectieve hulpmiddelen of nicotinevervangers) zit een overlap van de mensen die meerdere hulpmiddelen naast elkaar gebruiken. Daarom is er bij de cijfers van groepen hulpmiddelen gecorrigeerd voor het feit dat mensen meerdere hulpmiddelen naast elkaar kunnen gebruiken. Dit is gedaan door de
kwartaalcijfers
te
hulpmiddelengebruiker
delen van
door het
het
gemiddeld
betreffende
aantal
kwartaal.
hulpmiddelen
Alle
per
gerapporteerde
percentages geven dus aan hoeveel personen een bepaald hulpmiddel (of geen hulpmiddel) gebruikten.
! !
7
! !
! Van 1999 tot en met 2001 was het niet mogelijk om meer dan één antwoord per vraag over hulpmiddelengebruik te geven, waardoor correctie bij deze cijfers niet nodig is. Voor deze jaren is het aantal antwoorden geschat wanneer wél meerkeuzevragen gesteld zouden zijn, door het aantal ondervraagden per kwartaal te vermenigvuldigen met de lineaire interpolatie van de verhouding tussen het aantal antwoorden en het aantal ondervraagden in de omringende kwartalen. Met deze schatting is het gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker berekend. Om inzicht te krijgen in welke hulpmiddelen het meest naast elkaar worden gebruikt, is dit over het jaar 2007 exact berekend. Voor de statistische analyses is gebruik gemaakt van de module Trends van SPSS 16.0. Met deze module kan een tijdreeksanalyse uitgevoerd worden, die trends, seizoens- en cyclische patronen in een tijdreeks vaststelt. Een trend is een geleidelijke op- of neerwaartse beweging van een tijdreeks over een lange periode. Cyclische patronen (ook wel: fluctuaties) zijn herhalende op- en neerwaartse bewegingen rondom het trendniveau. Seizoenspatronen zijn schommelingen in een tijdreeks, waarin een periodieke herhaling te herkennen is. Op basis van de gevonden trends en patronen kan een tijdreeksmodel worden opgesteld, waarmee een voorspelling gemaakt kan worden voor de toekomst. De SPSS-module Trends kent een functie waarmee alle modelparameters worden meegewogen in de keuze voor het best passende model: de ‘expert modeler’. Deze functie is in dit onderzoek gebruikt om modellen toe te passen op de tijdreeksen. De gebruikte kwartaalcijfers zijn niet geschikt om seizoenspatronen te onderzoeken, omdat de vragen over hulpmiddelengebruik betrekking hebben op de laatste stoppoging van het afgelopen jaar. Daarom zijn alleen modellen opgevraagd zonder seizoensinvloeden.
! !
8
! !
!
RESULTATEN Stoppogingen met en zonder gebruik van hulpmiddelen In grafiek 1 is weergegeven hoeveel (ex-)rokers bij hun laatste stoppoging van 24 uur en langer in het afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van een hulpmiddel (groene lijn) en hoeveel van hen geen hulpmiddel gebruikten (rode lijn). Er is hier nog geen onderscheid gemaakt tussen effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen.
Grafiek 1: Gebruik van hulpmiddelen bij een stoppoging van 24 uur en langer
Het percentage (ex-)rokers dat geen hulpmiddelen gebruikte bij de laatste stoppoging schommelde rond een gemiddelde van 70%. De rode lijn werd het beste beschreven met een model1 zonder een stijging of daling. De daling in het tweede kwartaal van 2008 was niet significant. Ook voor het percentage (ex-)rokers dat wel een hulpmiddel gebruikte bij de laatste stoppoging werd geen dalende of stijgende trend gevonden. Het hulpmiddelengebruik bleef stabiel, rond een gemiddelde van 23%. De resterende 7% betrof de respondenten die ‘weet niet’ en ‘anders’ hebben geantwoord.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 1
De parameters van alle tijdreeksmodellen zijn weergegeven in bijlage 3, in de volgorde waarin ze hier besproken worden.
! !
9
! !
! Gemiddeld aantal hulpmiddelen per gebruiker In grafiek 2 is het gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker weergegeven tot en met het tweede kwartaal van 2008. Ook is een voorspelling tot en met 2011 toegevoegd. De effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen zijn samengenomen.
Grafiek 2: Gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker
De tijdreeks werd het beste beschreven met een model met een stijgende trend (zie bijlage 3). In 1992 werd gemiddeld één hulpmiddel per hulpmiddelengebruiker gebruikt, in 2007 gemiddeld twee en in 2011 zal dit gemiddeld drie zijn, indien de huidige trend zich voortzet. Voor het jaar 2007 is bekeken welke combinaties van hulpmiddelen het meest voorkomen. Nicotinevervangers werden het meest naast een ander hulpmiddel gebruikt:
8%
van
zelfhulpmaterialen,
de
(ex-)rokers
medicijnen,
combineerde
gedragmatige
nicotinevervangers
interventies
of
met
alternatieve
hulpmiddelen en 5% combineerde verschillende soorten nicotinevervangers.
! !
10
! !
! Gebruik van effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen In grafiek 3 is weergegeven hoeveel (ex-)rokers bij hun laatste stoppoging van 24 uur en langer in het afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van een effectief hulpmiddel (oranje lijn) en hoeveel van hen een niet-effectief hulpmiddel gebruikten (blauwe lijn).
Grafiek 3: Gebruik van effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen
Effectieve hulpmiddelen werden consequent meer gebruikt dan niet-effectieve hulpmiddelen. Het gebruik van effectieve hulpmiddelen werd het beste beschreven met een model zonder stijgende of dalende trend (zie bijlage 3). Het aantal (ex-)rokers dat bij de laatste stoppoging een effectief hulpmiddel gebruikte is dus stabiel gebleven tussen 1992 en 2008. Het gebruik van niet-effectieve hulpmiddelen werd het beste beschreven met een model met een stijgende trend tot 2004 (zie bijlage 3). Na 2004 steeg het gebruik van deze hulpmiddelen niet verder.
! !
11
! !
! Soorten effectieve hulpmiddelen In grafiek 4 is weergegeven hoeveel (ex-)rokers bij hun laatste stoppoging van 24 uur en langer in het afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van de afzonderlijke soorten effectieve hulpmiddelen2.
Grafiek 4: Gebruik effectieve hulpmiddelen naar soort hulpmiddel
Nicotinevervangers werden in alle jaren verreweg het meest gebruikt. De sterke stijging van begin 2001 kan het gevolg zijn van de overgang naar een andere interviewmethode. Vanaf eind jaren ’90 kwamen medicijnen voor stoppen met roken op de markt. Sindsdien werden deze door een klein deel van de (ex)-rokers gebruikt. Effectieve gedragsmatige interventies en zelfhulpmaterialen werden het minst gebruikt, maar voor deze hulpmiddelen is wel een model met een stijgende trend gevonden (zie bijlage 3). Deze modellen zijn weergegeven in grafiek 5 en 6.
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
alle hulpmiddelen waren vanaf 1992 beschikbaar. In bijlage 2 is weergeven in welke jaren effectieve hulpmiddelen in Nederland beschikbaar waren.! "!Niet
! !
12
! !
!
Grafiek 5: Gebruik zelfhulpmaterialen en voorspelling tot en met 2011
! Er werd met behulp van dit model voorspeld dat het gebruik van effectieve zelfhulpmaterialen zal stijgen van 1,6% in 2007 tot 1,8% in 2011.
Grafiek 6: Gebruik gedragsmatige interventies en voorspelling tot en met 2011
Er werd met behulp van dit model voorspeld dat het gebruik van effectieve gedragsmatige interventies zal stijgen van 1,1% in 2007 tot 2,2% in 2011.
! !
13
! !
! Hulpmiddelengebruik naar sociale klasse en geslacht Tussen lage, midden en hoge sociale klassen (samengestelde variabele uit opleiding en inkomen) werden geen duidelijke verschillen gevonden wat betreft effectief en niet-effectief hulpmiddelengebruik, gemiddeld aantal hulpmiddelen per gebruiker en gebruik van effectieve hulpmiddelen afzonderlijk. Tussen mannen en vrouwen werd alleen een verschil gevonden in het gebruik van niet-effectieve hulpmiddelen. In grafiek 7 is te zien dat vrouwen deze hulpmiddelen in de meeste jaren iets meer gebruikten dan mannen.
! Grafiek 7: Gebruik van niet-effectieve hulpmiddelen naar geslacht
! !
14
! !
!
DISCUSSIE Op basis van gegevens uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten is het verloop van hulpmiddelengebruik bij stoppen met roken in Nederland in kaart gebracht vanaf 1992 tot en met het tweede kwartaal van 2008.
Stoppogingen met en zonder gebruik van hulpmiddelen Populatiestudies hebben uitgewezen dat door het gebruik van hulpmiddelen de succeskans van een stoppoging mogelijk meer dan verdubbelt (Zhu et al., 2000). Toch probeert 70% van de Nederlandse (ex-)rokers nog steeds op eigen kracht, dus zonder hulpmiddel, van het roken af te komen. Dit percentage is tussen 1992 en 2008 nauwelijks veranderd. Het percentage (ex-)rokers dat wel een hulpmiddel gebruikte bij de laatste stoppoging is in de periode 1992-2008 stabiel gebleven rond een gemiddelde van 23%. Dit is opmerkelijk, omdat er in de loop der jaren steeds meer hulpmiddelen op de markt zijn gekomen.
Gemiddeld aantal hulpmiddelen per gebruiker In het gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker is wel een stijgende trend aangetoond. Het is gestegen van één hulpmiddel per gebruiker in 1992 tot twee in 2007. Volgens de voorspelling zullen gebruikers van hulpmiddelen in 2011 gemiddeld drie hulpmiddelen naast elkaar gebruiken. Van sommige hulpmiddelen is bekend dat het gunstig is dat ze naast elkaar gebruikt worden. Het gebruik van nicotinevervangers in combinatie met een gedragsmatige interventie wordt bijvoorbeeld aanbevolen voor personen die meer dan 10 sigaretten per dag roken (CBO, 2004). Hulpmiddelengebruikers die in 2007 meer dan één hulpmiddel tegelijkertijd gebruikten,
gebruikten
vooral
verschillende
soorten
nicotinevervangers
of
nicotinevervangers in combinatie met zelfhulpmaterialen.
Gebruik van effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen In Nederland maken relatief weinig rokers die een stoppoging doen, gebruik van effectieve hulpmiddelen. Effectieve hulpmiddelen worden wel consequent meer gebruikt dan niet-effectieve hulpmiddelen.
! !
15
! !
! In het gebruik van effectieve hulpmiddelen is geen stijging of daling aangetoond. In het gebruik van niet-effectieve hulpmiddelen is tot en met 2004 een stijgende trend aangetoond. Na 2004 steeg het gebruik van deze hulpmiddelen niet verder. Een goede verklaring voor deze trendbreuk ontbreekt.
Soorten effectieve hulpmiddelen Van alle effectieve hulpmiddelen worden nicotinevervangers het meest gebruikt. Vanaf ongeveer 2000 heeft het gebruik van andere effectieve hulpmiddelen, waaronder medicijnen, gedragsmatige interventies en zelfhulpmaterialen, een steeds groter aandeel in het totale hulpmiddelengebruik. In het gebruik van effectieve zelfhulpmaterialen en gedragsmatige interventies afzonderlijk is een stijgende trend aangetoond. Of deze toename ook leidt tot een hoger percentage (ex-)rokers dat hulpmiddelen gebruikt, is onbekend. Zelfhulpinterventies via het internet bestaan nog niet lang. Deze methode is veelbelovend, omdat het de mogelijkheid biedt om vele rokers tegelijkertijd te bereiken (Bock et al., 2008). De voordelen voor rokers zijn onder andere de goede toegankelijkheid en de mogelijkheid om anoniem te blijven (Frisby et al., 2002). Verwacht wordt dat het gebruik van zelfhulpinterventies via het internet in de nabije toekomst sterk zal stijgen. De keerzijde hiervan is dat er op het internet ook veel misleidende informatie en niet-effectieve methoden voor stoppen met roken circuleren (Bock et al., 2008). Het is daarom belangrijk dat er effectieve interventies voor het internet worden ontwikkeld en onder de aandacht worden gebracht van rokers die willen stoppen met roken.
Hulpmiddelengebruik naar sociale klasse Roken is één van de oorzaken van de gezondheidsverschillen tussen sociale klassen in Nederland (RIVM, 2008). Ook is bekend dat personen uit lage sociale klassen gemiddeld op latere leeftijd een stoppoging doen en hierin over het algemeen minder succesvol zijn dan personen uit hogere sociale klassen (Willemsen et al., 2002). In dit onderzoek zijn geen verschillen gevonden tussen sociale klassen in het gebruik van effectieve en niet-effectieve hulpmiddelen, afzonderlijke effectieve hulpmiddelen en het gemiddeld aantal hulpmiddelen per gebruiker.
! !
16
! !
! Hulpmiddelengebruik naar geslacht Uit verschillende buitenlandse studies blijkt dat vrouwen op grotere schaal gebruik maken van hulpmiddelen bij stoppen met roken dan mannen (Hughes et al., 2008; Zhu et al., 2000). Met de gegevens uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten kan niet onderschreven worden dat vrouwen meer effectieve hulpmiddelen gebruiken of meer hulpmiddelen naast elkaar gebruiken. Wel is gebleken dat vrouwen meer nieteffectieve hulpmiddelen gebruiken.
Vergelijking met het buitenland In 2006 is door middel van een vragenlijstonderzoek in 25 landen van de Europese Unie vastgesteld dat gemiddeld 26% van de Europeanen bij de laatste stoppoging gebruik maakte van nicotinevervangers (Special Eurobarometer, 2007). Nederland nam op deze lijst slechts een 20e plaats in. In Engeland was het gebruik van nicotinevervangers het hoogst. Bij het vergelijken van hulpmiddelengebruik tussen landen onderling moet rekening gehouden
worden
met
verschillen
in
tabaksontmoedigingsbeleid
en
de
beschikbaarheid en kosten van hulpmiddelen. In een onderzoek naar de voortgang van tabaksontmoedigingsbeleid in Europa krijgt Engeland de hoogste score toegekend op de inzet van zes beleidsinstrumenten (prijsverhoging, rookverboden, reclameverboden, voorlichting, gezondheidswaarschuwingen op tabaksproducten en toegang tot hulpverlening) (Joossens & Raw, 2007). Ook spendeert Engeland het meeste geld aan tabaksontmoedigingsbeleid. Dit is voor de consument onder andere merkbaar in de beschikbaarheid van servicepunten voor stopondersteuning en het gratis verstrekken van nicotinevervangers, bupropion en varenicline op recept. Bovengenoemde maatregelen in Engeland kunnen een verklaring geven voor het hoge gebruik van nicotinevervangers in dit land. Echter, in Oostenrijk, waar het gebruik van nicotinevervangers ook hoog is, wordt het tabaksontmoedigingsbeleid als zeer zwak bestempeld (Joossens & Raw, 2007). In Amerika wordt door de jaren heen een toename in hulpmiddelengebruik gerapporteerd (Cokkinides et al., 2005). In 2000 werd een gebruik van 22% onder alle Amerikanen die een stoppoging deden gemeten. Dat is een toename van 7% vergeleken met het hulpmiddelgebruik in 1986 (15%). Volgens de onderzoekers is deze toename teleurstellend, omdat een groter effect verwacht werd van het
! !
17
! !
! verkrijgbaar worden van nicotinevervangers zonder recept en vergoedingen voor hulpmiddelengebruik. In de staat Californië is een grotere toename gemeten: in 1996 maakte in Californië 20% van de (ex-)rokers die in de afgelopen 12 maanden een stoppoging deden, gebruik van een hulpmiddel, vergeleken met 8% in 1986 (Zhu et al., 2000). Dit wordt verklaard door de verkrijgbaarheid van nicotinevervangers zonder recept en de vergoedingen die sommige ziektekostenverzekeringen in Californië betalen voor het gebruik van nicotinevervangers in combinatie met gedragsmatige ondersteuning.
Belemmeringen voor hulpmiddelengebruik Ondanks een toename in beschikbaarheid van hulpmiddelen, maakt slechts 23% van de (ex-)rokers gebruik van ondersteuning bij hun stoppoging. Dit percentage blijft al jaren stabiel. Een mogelijke reden voor het lage hulpmiddelengebruik is dat veel rokers plotseling, zonder goede voorbereiding, aan een stoppoging beginnen (Hughes et al., 2008). Andere redenen die in verschillende wetenschappelijke onderzoeken door (ex-)rokers zelf worden aangegeven, zijn: -
onbekendheid met beschikbare hulpmiddelen (Hammond et al., 2004; Zhu et al., 2000)
-
de opvatting dat men geen hulpmiddel nodig heeft om te stoppen (Gross et al., 2008)
-
onbegrip over hoe een behandeling of hulpmiddel werkt (Bansal et al., 2004)
-
geen vertrouwen in de werkzaamheid van hulpmiddelen (Gross et al., 2008; Hammond et al., 2004; Hughes et al., 2008)
-
kosten die gemaakt moeten worden voor het gebruik van hulpmiddelen (Cokkinides et al., 2005; Gross et al., 2008; Hughes et al., 2008)
-
angst voor mogelijke bijwerkingen van en verslaving aan medicijnen (Bansal et al., 2004; Hughes et al., 2008)
Stimuleren van hulpmiddelengebruik Verbetering van de toegankelijkheid van hulpmiddelen lijkt een stimulans te zijn voor het hulpmiddelengebruik. Dat kan onder andere door de kosten van het gebruik te vergoeden via de ziektekostenverzekering. Een studie van Kaper et al. (2006) laat zien
dat
het
volledig
vergoeden
van
effectieve
hulpmiddelen
via
de
ziektekostenverzekering leidt tot meer gebruik van deze hulpmiddelen bij een
! !
18
! !
! stoppoging én dat de effectiviteit ervan hoger is dan wanneer rokers de kosten zelf moeten dragen. Een belangrijke voorwaarde is dat rokers uitdrukkelijk op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheid om een financiële vergoeding te ontvangen (Kaper et al., 2006). Het College voor Zorgverzekeringen heeft in 2008 geconstateerd dat gedragsmatige interventies bij de behandeling van tabaksverslaving reeds grotendeels onder de Zorgverzekeringswet vallen. Of nicotinevervangers en medicijnen in de toekomst ook vergoed zullen worden, wordt in 2009 besloten. Wanneer vergoeding van stopondersteuning gepaard gaat met duidelijke voorlichting, zou dit kunnen leiden tot aanzienlijk meer gebruik van deze hulpmiddelen en daardoor tot meer gestopte rokers.
DANKWOORD Deze themapublicatie is mede tot stand gekomen door bijdragen van Marieke Wiebing, Andrée van Emst, Grieto Zeeman en Fleur van Bladeren.
! !
19
! !
!
REFERENTIES Bansal, M. A., Cummings, K. M., Hyland, A., & Giovino, G. A. (2004). Stop-smoking medications: who uses them, who misuses them, and who is misinformed about them? Nicotine & Tobacco Research, 6 Suppl 3, S303-10. Bock, B. C., Graham, A. L., Whiteley, J. A., & Stoddard, J. L. (2008). A Review of Web-Assisted Tobacco Interventions (WATIs). Journal of Medical Internet Research, 10, e39. Cahill, K., Stead, L. F., & Lancaster, T. (2008). Nicotine receptor partial agonists for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews Cd006103. CBO. (2004). Richtlijn 'Behandeling van tabaksverslaving'. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg. CBO. (2007). Evidence-based Richtlijnontwikkeling. Handleiding voor werkgroepleden. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg. Cokkinides, V. E., Ward, E., Jemal, A., & Thun, M. J. (2005). Under-use of smokingcessation treatments: results from the National Health Interview Survey, 2000. American Journal of Preventive Medicine, 28, 119-22. Frisby, G., Bessell, T. L., Borland, R., & Anderson, J. N. (2002). Smoking cessation and the Internet: a qualitative method examining online consumer behavior. Journal of Medical Internet Research, 4, E8. Gross, B., Brose, L., Schumann, A., Ulbricht, S., Meyer, C., Volzke, H., Rumpf, H. J., & John, U. (2008). Reasons for not using smoking cessation aids. BMC Public Health, 8, 129. Hammond, D., McDonald, P. W., Fong, G. T., & Borland, R. (2004). Do smokers know how to quit? Knowledge and perceived effectiveness of cessation assistance as predictors of cessation behaviour. Addiction, 99, 1042-8. Hughes, J. R., Keely, J., & Naud, S. (2004). Shape of the relapse curve and longterm abstinence among untreated smokers. Addiction, 99, 29-38. Hughes, J. R., Marcy, T. W., & Naud, S. (2008). Interest in treatments to stop smoking. Journal of Substance Abuse Treatment, xx, (in press). Hughes, J. R., Stead, L. F., & Lancaster, T. (2007). Antidepressants for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd000031. Joossens, L., & Raw, M. (2007). Progress in Tobacco Control in 30 European Countries, 2005 to 2007. Leuven and Sao Paulo. Kaper, J., Wagena, E. J., Willemsen, M. C., & van Schayck, C. P. (2006). A randomized controlled trial to assess the effects of reimbursing the costs of smoking cessation therapy on sustained abstinence. Addiction, 101, 1656-61. Lancaster, T., & Stead, L. F. (2005a). Individual behavioural counselling for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd001292. Lancaster, T., & Stead, L. F. (2005b). Self-help interventions for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd001118. RIVM. (2008, 4 augustus). Monitor Gezondheidsachterstanden. Opgehaald 27 november, 2008, van: http://www.rivm.nl/vtv/object_class/mga_roken.html Special Eurobarometer. Attitudes of the Europeans towards tobacco. (2007). TNS Opinion & Social. Stead, L. F., Bergson, G., & Lancaster, T. (2008). Physician advice for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd000165. Stead, L. F., & Lancaster, T. (2005). Group behaviour therapy programmes for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd001007.
! !
20
! !
! Stead, L. F., Perera, R., Bullen, C., Mant, D., & Lancaster, T. (2008). Nicotine replacement therapy for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd000146. Stead, L. F., Perera, R., & Lancaster, T. (2006). Telephone counselling for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd002850. STIVORO. (2008). Roken, de harde feiten: volwassenen 2007. Den Haag: STIVORO voor een rookvrije toekomst. TNS NIPO. (2008). Tabellenrapport Continu Onderzoek Rookgewoonten 2007-I 2007-IV. Amsterdam: TNS NIPO. Willemsen, M. C., Hoogenveen, R. T., & Van Der Lucht, F. (2002). New smokers and quitters. Transitions in smoking status in a national population. European Journal of Public Health, 12, 136-8. Willemsen, M. C., Wagena, E. J., & van Schayck, C. P. (2003). De effectiviteit van stoppen-met-rokenmethoden die in Nederland beschikbaar zijn: een systematische review op basis van Cochrane-gegevens. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 147, 922-7. Zhu, S., Melcer, T., Sun, J., Rosbrook, B., & Pierce, J. P. (2000). Smoking cessation with and without assistance: a population-based analysis. American Journal of Preventive Medicine, 18, 305-11.
!
! !
21
! !
!
BIJLAGE 1
Vragenlijst
VRAAG 420 INDIEN: ex-roker sinds ! 12 maanden
MEERVOUDIG
U ziet hier een aantal hulpmiddelen en methoden die kunnen helpen bij het stoppen met roken. Heeft u, toen u de laatste keer stopte met roken, gebruik gemaakt van een van deze hulpmiddelen of -methoden? (meer antwoorden mogelijk) VRAAG 471 MEERVOUDIG INDIEN: roker die ! 12 mnd geleden een stoppoging van 24 uur of langer heeft volgehouden
!
Hieronder ziet u een aantal hulpmiddelen en methoden die kunnen helpen bij het stoppen met roken. Heeft u, bij uw recente stoppoging, gebruik gemaakt van één of meer van deze hulpmiddelen of -methoden? (meer antwoorden mogelijk) Antwoordmogelijkheden
! !!Geen hulpmiddelen ! !!Ik ben minder gaan roken !!Folder van STIVORO ! Zelfhulpgids !!Stoppen-met-roken brochure 'Inhaleer het leven' (STIVORO) !!Stoppen-met-roken brochure 'Stoppen met roken. Willen en kunnen'/ ‘Het waarom en hoe?' (STIVORO) !!Advies op Maat (STIVORO) !!Telefonische hulp- en informatielijn / Telefonische Coaching (STIVORO) !!StopMail / After Care (STIVORO) !!Stopadvies en begeleiding door verloskundige/gynaecoloog !!Stopadvies en begeleiding door huisarts/praktijkondersteuner/huisartsassistent(e) !!Stopadvies en begeleiding door cardioloog !!Stopadvies en begeleiding door longarts !!Groepstraining Pakje kans - samen stoppen met roken !!Begeleiding door gedragstherapeut/psycholoog !!Nicotinemicrotab (nicotinetabletje voor onder de tong) !!Nicotinekauwgom !!Nicotinepleister !!Nicotinezuigtablet ! Nicotine inhaler ! Nicotine neusspray !!Zyban / bupropion (medicijn) !!Champix / varenicline (medicijn) !!Nortriptyline / nortrilen (medicijn) !!Acupunctuur !!Auriculomethode Make it Easy !!Softlasertherapie !!Allen Carr !!Boek Allen Carr !!Groepscursus Allen Carr !!Anti-rookpreparaten !!STARTpakket voor stoppers
! !
in vragenlijst sinds 1992 sinds 2006 1993-1998 2002-2005 sinds 2006 sinds 2005 sinds sinds sinds sinds sinds
1998 1992 2006 1992 2005
sinds 2006 sinds 2006 sinds 2006 sinds 2005 sinds 2001 sinds 1992 sinds 1992 sinds 2001 1997-2004 1997-1998 sinds 2000 sinds 2007 sinds 2002 sinds 1992 sinds 2005 sinds 1999 1997-2001 sinds 2001 sinds 2001 sinds 1992 sinds 2004
22
! !
! !!Cursus ‘De Opluchting’ (Geurtz) !!Groepscursus ‘De Helderheid’ !!Groepscursus Novazorg !!Novazorg stopvakantie !!Internet !!MOOS-methode (boek) ! Niet-roken cursus ! Groepstherapieën !!Niet-rokencursus/groepstherapie !!Smoke Away ! Elektronische sigaret !!Andere hulpmiddelen of –methoden, nl….. !!Weet niet
! !
sinds 2005 sinds 2005 sinds 2005 sinds 2005 sinds 2001 sinds 2005 1992-1998 1992-1998 sinds 1999 2003-2004 sinds 2008 sinds 1992 sinds 1992
23
! !
!
BIJLAGE 2 Overzicht effectieve hulpmiddelen Beschikbaar in Nederland Nicotinevervangers Nicotinekauwgom Nicotinepleister Nicotine inhaler Nicotine neusspray Nicotine Microtab Nicotine zuigtablet Medicijnen Zyban (bupropion) Nortrilen (nortriptyline) Champix (varenicline) Gedragsmatige ondersteunende interventies Telefonische hulplijn en informatielijn Stopadvies/begeleiding door gedragstherapeut/psycholoog Stopadvies/begeleiding door huisarts(assistent)/praktijkondersteuner Stopadvies/begeleiding door specialist (cardioloog, longarts, verloskundige, gynaecoloog) Pakje Kans groepstraining Zelfhulpmaterialen Brochure ‘Het waarom en het hoe’/’Willen en kunnen’ (STIVORO) Advies op Maat (STIVORO) After Care/StopMail (STIVORO)
! 1992 ! 1992 1996-2004 1997-1998 sinds 2000 sinds 2000 sinds 1999 sinds 19993 sinds 2007 ! 1992 ! 1992 ! 1992 ! 1992 ! 1992 ! 1992 sinds 1998 sinds 2002
Tabel 2: Jaren waarin een effectief middel of methode beschikbaar was in Nederland!
!
!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! 3
Nortriptyline is al sinds 1963 op de markt, maar werd vermoedelijk eind jaren negentig voor het eerst voorgeschreven voor stoppen met roken.
! !
24
! !
!
BIJLAGE 3
Modelparameters
A. Model stoppogingen zonder gebruik van hulpmiddelen
Alpha (Level)
Estimate
S.E.
Significance
0,558
0,138
0,000
Model type: Simple Stationary R2: 0,058
Tabel 3: Modelparameters stoppogingen zonder gebruik van hulpmiddelen
Een Simple-model is een model zonder stijgende of dalende trend. Het model heeft geen goede fit (stationary R2), maar er zijn geen significante autocorrelaties. Recentere observaties hebben significant meer gewicht in het model dan eerdere observaties (Alpha).
B. Model stoppogingen met gebruik van hulpmiddelen
Constant
Estimate
S.E.
Significance
22,599
0,781
0,000
Model type: ARIMA(0,0,0)(0,0,0) Stationary R2: < 0,001
Tabel 4: Modelparameters stoppogingen met gebruik van hulpmiddelen
Het model heeft een slechte fit (stationary R2). Er zijn geen significante autocorrelaties. Er wordt geen stijgende of dalende trend gevonden (Constant).
C. Model gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker
Lag 4
Estimate
S.E.
Significance
0,465
0,123
0,000
Model type: ARIMA(0,1,4) Stationary R2: 0,225
Tabel 5: Modelparameters gemiddeld aantal hulpmiddelen per hulpmiddelengebruiker
Dit ARIMA(0,1,4)-model heeft een stijgende trend. Het model heeft geen goede fit (stationary R2), maar er zijn geen significante autocorrelaties.
! !
25
! !
! D. Model gebruik van effectieve hulpmiddelen
Alpha (Level)
Estimate
S.E.
Significance
0,659
0,117
0,000
Model type: Simple Stationary R2: 0,091
Tabel 6: Modelparameters gebruik effectieve hulpmiddelen
Een Simple-model is een model zonder stijgende of dalende trend. Het model heeft geen goede fit (stationary R2) en er is sprake van significante autocorrelaties. Recentere observaties hebben significant meer gewicht in het model dan eerdere observaties (Alpha).
E. Model gebruik van niet-effectieve hulpmiddelen
Lag 1
Estimate
S.E.
Significance
-0,585
0,114
0,000
Model type: ARIMA(1,1,0) Stationary R2: 0,347
Tabel 7: Modelparameters gebruik niet-effectieve hulpmiddelen tot en met 2004
Dit ARIMA(1,1,0)-model heeft een stijgende trend. Het model heeft een redelijk goede fit (Stationary R2) en er zijn geen significante autocorrelaties.
F. Model gebruik van effectieve zelfhulpmaterialen
Alpha (Level and Trend)
Estimate
S.E.
Significance
0,669
0,118
0,000
Model type: Brown Stationary R2: 0,732
Tabel 8: Modelparameters gebruik van effectieve zelfhulpmaterialen
Het Brown-model heeft een stijgende trend. Het model heeft een goede fit (stationary R2) en er zijn geen significante autocorrelaties. Recentere observaties hebben significant meer gewicht in het model dan eerdere observaties (Alpha).
! !
26
! !
! G. Model gebruik van effectieve gedragsmatige interventies
Alpha (Level and Trend)
Estimate
S.E.
Significance
0,139
0,043
0,002
Model type: Brown Stationary R2: 0,662
Tabel 9: Modelparameters gebruik van effectieve gedragsmatige interventies
Het Brown-model heeft een stijgende trend. Het model heeft een goede fit (stationary R2) en er zijn geen significante autocorrelaties. Recentere observaties hebben significant meer gewicht in het model dan eerdere observaties (Alpha).
! !
27