Hulpmiddelengebruik bij laatste stoppoging 100% 90% 80% % geen hulpmiddelen gebruikt
70% 60% 50%
% effectieve hulpmiddelen gebruikt
40% 30%
% (nog) niet bewezen 10% effectieve hulpmiddelen 0% gebruikt 1 23 41 23 41 23 41 23 41 23 41 23 41 23 41 23 41 23 41 23 41 23 41 2 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
2012
20%
Hulpmiddelen voor stoppen met roken 2001-2012
Gera E. Nagelhout1,2 Dianne de Korte-de Boer2 Tarquínia M.C. Zeegers1 Regina M. van der Meer1 Dewi Segaar1 Marc C. Willemsen1,2 1 2
STIVORO Universiteit Maastricht (CAPHRI)
2012
2012
THEMAPUBLICATIE Hulpmiddelen voor stoppen met roken 2001-2012
Gera E. Nagelhout Dianne de Korte-de Boer Tarquínia M.C. Zeegers Regina M. van der Meer Dewi Segaar Marc C. Willemsen
Dit rapport is onderdeel van een serie themapublicaties van STIVORO. Op basis van gegevens uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten en de Roken Jeugdmonitor analyseert STIVORO trends in rookgedrag in Nederland. In ieder rapport wordt een ander aspect van roken in Nederland onder de loep genomen. Kijk voor meer informatie op: www.stivoro.nl/themapublicaties
© STIVORO voor een rookvrije toekomst Den Haag, 2012 2
Inhoudsopgave
Samenvatting
4
Inleiding
5
Methode
7
Resultaten
8
Stoppogingen met en zonder gebruik van hulpmiddelen Gebruik van effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen Soorten hulpmiddelen Hulpmiddelengebruik naar leeftijdsgroep, geslacht en opleidingsniveau
8 9 10 11
Discussie
13
Referenties
15
Bijlage 1: Vragenlijst
17
Bijlage 2: Tabellen
19
3
Samenvatting Stoppen met roken is voor veel mensen moeilijk. Er zijn in Nederland verschillende hulpmiddelen beschikbaar, die de kans kunnen vergroten dat een stoppoging lukt. Ze kunnen onderverdeeld worden in bewezen effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen. Het is wenselijk dat rokers die een stoppoging doen, gebruik maken van effectieve hulpmiddelen, omdat de kans van slagen hierdoor groter wordt. Op basis van cijfers uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten is het verloop van het hulpmiddelengebruik in Nederland van 2001 tot halverwege 2012 in kaart gebracht. Het percentage stoppers dat hulpmiddelen gebruikte bij een stoppoging is sinds 2001 stabiel gebleven rond 34% van de totale groep stoppers. Laag opgeleide stoppers zijn door de tijd heen wel steeds vaker een hulpmiddel gaan gebruiken. Bewezen effectieve hulpmiddelen werden over de hele periode meer gebruikt dan (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen. Het gebruik van bewezen effectieve hulpmiddelen is door de tijd heen toegenomen en het gebruik van (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen afgenomen. Van de verschillende soorten hulpmiddelen werden nicotinevervangers de gehele periode het meest gebruikt. Het gebruik van receptmedicijnen en gedragsmatige interventies is door de tijd heen wel toegenomen. Hulpmiddelen werden het minst gebruikt door jongeren (15 tot 35 jaar). Receptmedicijnen werden steeds meer gebruikt door stoppers van 35 jaar en ouder, waarbij vooral de stijging onder 35-55jarigen opvallend was. Vrouwen gebruikten vaker hulpmiddelen dan mannen, vooral vaker zelfhulpmaterialen en alternatieve hulpmiddelen. Lager opgeleiden gebruikten in totaal even vaak hulpmiddelen als hoger opgeleiden, ze gebruikten wel vaker receptmedicijnen en alternatieve hulpmiddelen en minder vaak gedragsmatige interventies en zelfhulpmaterialen. Na de invoering van de vergoeding van de combinatie van gedragsmatige interventies en receptmedicijnen of nicotinevervangers door zorgverzekeraars in 2011 is het totale gebruik van hulpmiddelen niet toegenomen. Wel waren er verschuivingen in de soorten hulpmiddelen die men gebruikte. In 2011 werden er meer receptmedicijnen gebruikt en minder zelfhulpmaterialen en werd de combinatie van gedragsmatige interventies met receptmedicijnen meer gebruikt. Dat betekent dat er meer gebruik is gemaakt van de effectiefste vorm van stopondersteuning.
4
Inleiding In 2011 rookte 25% van alle Nederlandse volwassenen (15 jaar en ouder); dit zijn 3,4 miljoen rokers (STIVORO, 2012). Acht van de tien rokers willen in de toekomst stoppen met roken, maar dat is voor velen moeilijk. Tabaksontwenning brengt lichamelijke en psychische ontwenningsverschijnselen met zich mee die terugval in de hand werken. De meeste rokers hebben dan ook meerdere stoppogingen nodig om volledig van het roken af te komen. In 2011 hadden ex-rokers gemiddeld meer dan twee stoppogingen gedaan (STIVORO, 2012). In Nederland zijn uiteenlopende hulpmiddelen voor stoppen met roken beschikbaar. Ze zijn bedoeld om ondersteuning te bieden bij het stoppen en de kans op succesvol stoppen met roken te vergroten. Van een aantal hulpmiddelen is in wetenschappelijke studies aangetoond dat de kans van slagen er significant groter door wordt. De bewijskracht voor deze effectiviteit wordt ingedeeld in verschillende categorieën, die zijn weergegeven in Tabel 1 (CBO, 2007). Tabel 1: Indeling bewijskracht voor effectiviteit van interventies A1 Systematische review die ten minste enkele onderzoeken van A2-niveau betreft, waarbij de resultaten van afzonderlijke onderzoeken consistent zijn A2 Gerandomiseerd vergelijkend onderzoek van goede kwaliteit (gerandomiseerde, dubbelblind gecontroleerd onderzoek van voldoende omvang en consistentie) B Gerandomiseerde klinisch onderzoek van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohortonderzoek, patiëntcontroleonderzoek) C Niet-vergelijkend onderzoek D Mening van deskundigen
Hulpmiddelen waarvan de effectiviteit is aangetoond op A1 en A2 niveau zijn bewezen effectief en worden in het vervolg effectieve hulpmiddelen genoemd. Hulpmiddelen waarvan de effectiviteit niet is onderzocht of niet (voldoende) is aangetoond (bewijskracht niveau B, C en D), zijn (nog) niet bewezen effectief. De term ‘hulpmiddel’ zoals deze in dit rapport wordt gebruikt, moet breed worden opgevat. Er worden alle middelen en methoden mee bedoeld die gebruikt kunnen worden om het stoppen met roken te ondersteunen. De in Nederland beschikbare hulpmiddelen zijn weergegeven in bijlage 1. Ze zijn ingedeeld in zelfhulpmaterialen, gedragsmatige interventies, nicotinevervangers, receptmedicijnen en alternatieve hulpmiddelen. Zelfhulpmaterialen zijn folders, boeken of interactieve toepassingen op het internet die informatie geven over bijvoorbeeld de voor- en nadelen van roken en vaak een gestructureerde aanpak van stoppen met roken bieden (Lancaster & Stead, 2005b). Gedragsmatige interventies geven psychosociale ondersteuning bij het stoppen met roken. Ze variëren van kort stopadvies door een zorgverlener (Stead, Bergson et al., 2008) tot intensieve begeleiding, individueel (Lancaster & Stead, 2005a) of in een groep (Stead & Lancaster, 2005). Telefonische ondersteuning kan hieraan toegevoegd worden of gedeeltelijk de fysieke contactmomenten tussen arts en patiënt vervangen (Stead et al., 2006). Nicotinevervangers en receptmedicijnen kunnen het stoppen met roken gemakkelijker maken door het verminderen van ontwenningsverschijnselen en het tegengaan van de hunkering naar een sigaret (Cahill et al., 2008; Hughes et al., 2007; Stead, Perera et al., 2008). Nicotinevervangers (pleisters, kauwgom, microtabs, zuigtabletten) zijn in Nederland zonder recept verkrijgbaar. De receptmedicijnen bupropion, varenicline en nortriptyline moeten daarentegen worden voorgeschreven door een arts. Alternatieve hulpmiddelen zijn (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen zoals hypnose, acupunctuur, laserbehandeling en antirookpreparaten. Terwijl de kans van slagen bij een stoppoging op eigen wilskracht ongeveer 5% is (Hughes et al., 2004; Zhu et al., 2000), kan bij het benutten van een gedragsmatige interventie een succespercentage van 7-16% gehaald worden en zelfs 13-24% bij gebruik van receptmedicijnen in combinatie met een gedragsmatige interventie (Willemsen et al., 2003).
5
Buitenlandse studies naar determinanten van hulpmiddelengebruik laten zien dat weinig kennis over hulpmiddelen (Bansal et al., 2004; Gross et al., 2008; Ismailov & Leatherdale, 2010) en weinig vertrouwen dat hulpmiddelen de succeskans van een stoppoging vergroten (Gross et al., 2008; Hammond et al., 2004; Hughes et al., 2009; Ismailov & Leatherdale, 2010) ervoor zorgen dat veel rokers proberen te stoppen met roken zonder hulpmiddelen. Ook de kosten van hulpmiddelen kunnen een belangrijke belemmering vormen (Gross et al., 2008; Hughes et al., 2009; Ismailov & Leatherdale, 2010). In Nederland is geprobeerd om deze belemmerende factoren voor het gebruik van hulpmiddelen te verminderen door het vergoeden van stoppen-met-rokenondersteuning in 2011 en het voeren van een campagne over hulpmiddelen en hun succeskans. De combinatie van gedragsmatige interventies en receptmedicijnen of nicotinevervangers werd in 2011 vergoed door zorgverzekeraars. In dit rapport is onder andere onderzocht of er veranderingen zijn in het hulpmiddelengebruik na de invoering van de vergoeding (tussen 2010 en 2011). Over hulpmiddelengebruik bij stoppen met roken is in Nederland nog weinig gepubliceerd. Voor dit rapport is onderzocht of, en zo ja, hoe het gebruik van hulpmiddelen vanaf 2001 tot en met halverwege 2012 veranderde en welke trends hierin zichtbaar zijn. Het onderzoek geeft voor de Nederlandse situatie antwoord op de volgende vragen: 1. Hoe verloopt het hulpmiddelengebruik door de tijd heen? 2. Hoe verloopt het gebruik van effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen door de tijd heen? 3. Hoe verloopt het gebruik van zelfhulpmaterialen, gedragsmatige interventies, nicotinevervangers, receptmedicijnen en alternatieve hulpmiddelen door de tijd heen? 4. Zijn er veranderingen in het hulpmiddelengebruik tussen 2010 en 2011? 5. Zijn er verschillen tussen leeftijdsgroepen, mannen en vrouwen en tussen lager en hoger opgeleiden in hulpmiddelengebruik en trends in hulpmiddelengebruik?
6
Methode De gegevens die ten grondslag liggen aan dit rapport komen uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten (COR) onder volwassenen van 15 jaar en ouder. Dit onderzoek wordt uitgevoerd om het tabaksgebruik onder de Nederlandse bevolking en de ontwikkeling daarvan in de tijd te meten. TNS NIPO verricht de metingen in opdracht van STIVORO. Van 2001 tot en met 2008 werd iedere week een representatieve steekproef van circa 200 huishoudens uit een panel van TNS NIPO per email benaderd. Maximaal 400 gezinsleden vulden de vragenlijst op de eigen computer in en verstuurden deze via internet. Vanaf 2009 werden de steekproeven op persoonsniveau getrokken en werd de vragenlijst geheel ingevuld op het internet. In totaal werden van 2001 tot en met halverwege 2012 12.347 rokers en 4.135 ex-rokers ondervraagd over hun hulpmiddelengebruik. De resultaten werden gewogen naar provincie, sekse, leeftijd, gezinsgrootte, sociale klasse, regio en opleiding van de respondent. Hulpmiddelengebruik is gemeten onder rokers die in het afgelopen jaar een stoppoging hebben gedaan van 24 uur en langer en ex-rokers die in het afgelopen jaar gestopt zijn met roken. Zij kregen een lijst met hulpmiddelen te zien met de vraag of ze aan konden kruisen welk(e) hulpmiddel(en) ze gebruikten bij hun laatste stoppoging. In 2001 was dit een éénkeuzevraag en vanaf 2002 een meerkeuzevraag. De antwoorden zijn onderverdeeld in wel of geen hulpmiddel gebruikt voor de jaren 2001 tot en met 2012. Ze zijn onderverdeeld in effectieve hulpmiddelen gebruikt en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen gebruikt voor de jaren vanaf 2002 (de jaren dat het een meerkeuzevraag was). Ten slotte zijn ze onderverdeeld in nicotinevervangers, receptmedicijnen, alternatieve hulpmiddelen, zelfhulpmaterialen en gedragsmatige interventies voor de jaren vanaf 2002. De exacte formulering van de vragen, de antwoordmogelijkheden en de onderverdelingen naar soorten hulpmiddelen zijn weergeven in bijlage 1. Verder is naar de achtergrondkenmerken leeftijd en geslacht van de respondent en opleidingsniveau van de hoofdkostwinner gevraagd. Wat betreft leeftijd is er een onderverdeling gemaakt van 15-24 jaar, 25-34 jaar, 35-44 jaar, 45-54 jaar en 55 jaar en ouder. Wat betreft opleidingsniveau is er een onderverdeling gemaakt van laag opgeleid (basisonderwijs, LBO, MAVO, VMBO), middelbaar opgeleid (MBO, HAVO, VWO) en hoog opgeleid (HBO of universiteit). Er zijn multivariate logistische regressieanalyses uitgevoerd met als afhankelijke variabelen: hulpmiddelengebruik totaal, gebruik van effectieve hulpmiddelen, (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen, nicotinevervangers, receptmedicijnen, gedragsmatige interventies, zelfhulpmaterialen en alternatieve hulpmiddelen. Onafhankelijke variabelen waren: leeftijdsgroep, geslacht, opleidingsniveau en ‘trend’ (jaar van interviewen). Deze analyses zijn voor de gehele periode uitgevoerd en apart voor de periode 2010-2011. Ten slotte zijn interacties van de trend met leeftijdsgroep, geslacht en opleidingsniveau getoetst. In het geval van een significante interactie is de analyse herhaald per leeftijdsgroep, geslacht of opleidingsniveau. De resultaten van deze analyses zijn beschreven in het resultatenhoofdstuk en zijn samengevat in tabellen in bijlage 2.
7
Resultaten Stoppogingen met en zonder gebruik van hulpmiddelen In Figuur 1 is weergegeven hoeveel (ex-)rokers bij hun laatste stoppoging van 24 uur en langer in het afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van een hulpmiddel en hoeveel van hen geen hulpmiddel gebruikten. Er is hier nog geen onderscheid gemaakt tussen effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen.
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1234123 412341 2341234 123412 3412341 234123 4123412 2001
2002
2003
2004
2005
2006
% geen hulpmiddelen gebruikt
2007
2008
2009
2010
2011
% w el hulpmiddelen gebruikt
Figuur 1: Gebruik van hulpmiddelen bij een stoppoging van 24 uur en langer
Het percentage (ex-)rokers dat geen hulpmiddelen gebruikte bij de laatste stoppoging schommelde rond een gemiddelde van 66% en het percentage dat wel hulpmiddelen gebruikte rond de 34%. De analyses lieten dan ook zien dat er geen significante trend was (geen daling of stijging) in het gebruik van hulpmiddelen (zie Tabel 1 in bijlage 2).
8
Gebruik van effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen In Figuur 2 is weergegeven hoeveel (ex-)rokers bij hun laatste stoppoging van 24 uur en langer in het afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van een effectief hulpmiddel en hoeveel van hen een (nog) niet bewezen effectief hulpmiddel gebruikten.
50% 40% 30% 20% 10% 0% 123 412341 234123 412341 234123 412341 234123 412 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
% effectieve hulpmiddelen gebruikt % (nog) niet bew ezen effectieve hulpmiddelen gebruikt
Figuur 2: Gebruik van effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen
Effectieve hulpmiddelen werden consequent meer gebruikt dan (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen. Bovendien was er een significante stijging in het gebruik van effectieve hulpmiddelen en een significante daling in het gebruik van (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen (Tabel 1). In 2011 gebruikte 27% van de (ex-)rokers effectieve hulpmiddelen en 12% (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen. De som hiervan is hoger dan het totale percentage (ex-)rokers dat hulpmiddelen heeft gebruikt (33% in 2011). Dit komt doordat er een overlap is van stoppers die zowel effectieve als (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen gebruiken bij één stoppoging. De meest voorkomende combinatie van effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen was het gebruik van nicotinekauwgom of -pleisters samen met het lezen van een boek van Allen Carr.
9
Soorten hulpmiddelen In Figuur 3 is weergegeven welk percentage (ex-)rokers bij de laatste stoppoging van 24 uur en langer in het afgelopen jaar gebruik heeft gemaakt van de afzonderlijke soorten hulpmiddelen.
30%
20%
10%
0% 123 412341 234123 412341 234123 412341 234123 412 2002
2003
2004
2005
2006
% nicotinevervangers gebruikt % zelfhulpmaterialen gebruikt % gedragsmatige interventies gebruikt
2007
2008
2009
2010
2011
% alternatieve hulpmiddelen gebruikt % receptmedicijnen gebruikt
Figuur 3: Gebruik hulpmiddelen naar soort hulpmiddel Nicotinevervangers werden in alle jaren verreweg het meest gebruikt, namelijk door gemiddeld over de jaren 19% van de (ex-)rokers die een stoppoging deden in het afgelopen jaar. Het percentage (ex-)rokers dat alternatieve hulpmiddelen, zelfhulpmaterialen, receptmedicijnen en gedragsmatige interventies gebruikte, was gemiddeld over de jaren per soort hulpmiddel tussen de 3% en 9%. De analyses lieten zien dat er geen significante trend was (geen daling of stijging) in het gebruik van nicotinevervangers. In zowel 2002 als 2011 gebruikte 17% nicotinevervangers. Door de jaren heen was er een significante stijging in het gebruik van receptmedicijnen (van 5% naar 10%) en gedragsmatige interventies (van 1% naar 6%) (Tabel 4). Er was echter een daling in het gebruik van zelfhulpmaterialen (van 11% naar 7%) en alternatieve hulpmiddelen (van 8% naar 6%). Bij een analyse van de periode 2010-2011 werd gevonden dat er tussen deze jaren een significante stijging was in het gebruik van receptmedicijnen, maar deze stijging was niet significant verschillend van de stijging die al vanaf 2002 zichtbaar is. In de periode 2010-2011 was er een significante daling in het gebruik van zelfhulpmaterialen die wel significant groter was dan de daling die al vanaf 2002 ingezet is. Sommige soorten hulpmiddelen werden vaker in combinatie met elkaar gebruikt dan andere soorten hulpmiddelen. Door de jaren heen was de meest voorkomende combinatie het gebruik van nicotinevervangers samen met zelfhulpmaterialen, gevolgd door de combinatie van nicotinevervangers samen met alternatieve hulpmiddelen. In 2011 werd echter de combinatie van gedragsmatige interventies met receptmedicijnen het meest gebruikt. Het ging hierbij vooral om ondersteuning door de huisarts(praktijk) in combinatie met gebruik van het receptmedicijn Champix (varenicline).
10
Hulpmiddelengebruik naar leeftijdsgroep, geslacht en opleidingsniveau In Figuur 4 is weergegeven wat in 2011 de verschillen waren in het percentage (ex-)rokers dat hulpmiddelen gebruikte naar leeftijdsgroep, geslacht en opleidingsniveau.
50%
46% 39%
39%
40%
34%
32% 30% 20%
36%
34%
31%
24% 15%
10%
Hoog opgeleid
Middelbaar opgeleid
Laag opgeleid
Vrouwen
Mannen
55 jaar en ouder
45-54 jaar
35-44 jaar
25-34 jaar
15-24 jaar
0%
Figuur 4: Gebruik hulpmiddelen (totaal) naar leeftijdsgroep, geslacht en opleidingsniveau in 2011
Hulpmiddelen werden het minst gebruikt door (ex-)rokers van 15 tot 35 jaar (Tabel 1). Vooral het gebruik van receptmedicijnen, gedragsmatige interventies en alternatieve hulpmiddelen kwam veel minder voor onder de leeftijdsgroep 15 tot 25 jaar (Tabel 4). Er was een stijging in het gebruik van nicotinevervangers onder 15-25-jarigen en een daling onder (ex-)rokers van 55 jaar en ouder (Tabel 5). Er was een stijging in het gebruik van receptmedicijnen onder (ex-)rokers van 35 jaar en ouder (Tabel 5). Vooral de stijging in het gebruik van receptmedicijnen onder 35-55-jarigen was opvallend (Figuur 5). Het gebruik van zelfhulpmaterialen nam significant af onder 25-55-jarigen (Tabel 5). Door deze verschuivingen in het gebruik van verschillende soorten hulpmiddelen nam het gebruik van effectieve hulpmiddelen toe onder de leeftijdsgroepen 15 tot 25 jaar en 35 tot 55 jaar (Tabel 3).
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 123 41234 12341 23412 341234 12341 23412 34123 412 2002
2003
2004
2005
35-44 jaar
2006
2007
2008
45-54 jaar
2009
2010
2011
55 jaar en ouder
Figuur 5: Gebruik van receptmedicijnen onder (ex-)rokers van 35 jaar en ouder
11
Vrouwen gebruikten vaker hulpmiddelen dan mannen (Tabel 1). Dit verschil was het grootst voor het gebruik van zelfhulpmaterialen en alternatieve hulpmiddelen en was niet significant voor het gebruik van nicotinevervangers (Tabel 4). Het gebruik van alternatieve hulpmiddelen nam wel significant af onder vrouwen (Tabel 6). Lager opgeleiden gebruikten vaker effectieve hulpmiddelen en minder vaak (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen dan hoger opgeleiden (Tabel 1). Dit verschil kwam vooral voort uit het feit dat lager opgeleiden vaker receptmedicijnen gebruiken (die effectief zijn) en hoger opgeleiden vaker zelfhulpmaterialen (die niet altijd effectief zijn) (Tabel 4). In totaal door de jaren heen gebruikten lager en hoger opgeleiden even vaak hulpmiddelen (Tabel 1). Echter, bij laag opgeleiden werd een significant stijgende trend in het gebruik van hulpmiddelen gevonden, terwijl dit niet het geval was bij middelbaar en hoog opgeleiden (Tabel 2 en Figuur 6).
50% 40% 30% 20% 10% 0% 123 4123 412 341 234 1234 123 412 3412 341 234 123 4123 412 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Laag opgeleid
Figuur 6: Gebruik van hulpmiddelen onder laag opgeleiden
12
2009
2010
2011
Discussie Op basis van gegevens uit het Continu Onderzoek Rookgewoonten is het verloop van hulpmiddelengebruik bij stoppen met roken in Nederland in kaart gebracht vanaf 2001 tot en met halverwege 2012. Hulpmiddelengebruik in Nederland Populatiestudies hebben uitgewezen dat door het gebruik van (bewezen effectieve) hulpmiddelen de succeskans van een stoppoging mogelijk meer dan verdubbelt (Zhu et al., 2000). Toch probeert 66% van de Nederlandse stoppers nog steeds op eigen kracht, dus zonder hulpmiddel, van het roken af te komen. Dit percentage is tussen 2001 en 2012 niet veranderd. In de loop der jaren zijn er steeds meer effectieve hulpmiddelen op de markt gekomen. Stoppers gebruiken dan ook steeds vaker effectieve hulpmiddelen. Het gebruik hiervan was in 2002 1,2 keer zo veel als het gebruik van (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen en steeg naar 2,2 keer zo veel in 2011. Nicotinevervangers werden in alle jaren verreweg het meest gebruikt. Het gebruik van receptmedicijnen en gedragsmatige interventies is door de tijd heen wel toegenomen. Tussen 2010 en 2011 is het gebruik van receptmedicijnen toegenomen en het gebruik van zelfhulpmaterialen afgenomen. Sommige rokers gebruikten meerdere hulpmiddelen naast elkaar. Het gebruik van nicotinevervangers of receptmedicijnen in combinatie met een gedragsmatige interventie wordt aanbevolen voor personen die meer dan 10 sigaretten per dag roken (CBO, 2009). Tot 2011 kwam deze combinatie echter heel weinig voor. Veel vaker werden nicotinevervangers in combinatie met zelfhulpmaterialen of alternatieve hulpmiddelen gebruikt. Na de invoering van de vergoeding van de combinatie van nicotinevervangers of receptmedicijnen met gedragsmatige interventies in 2011 veranderde dit. In 2011 werd de combinatie van receptmedicijnen met gedragsmatige interventies het meest gebruikt. Subgroepen van de populatie Vrouwen en stoppers van 35 jaar en ouder gebruikten vaker hulpmiddelen dan mannen en stoppers van 15 tot 35 jaar. Laag opgeleide stoppers gebruikten door de tijd heen steeds vaker hulpmiddelen, terwijl dit niet het geval was bij middelbaar en hoog opgeleide stoppers. Het feit dat vrouwen vaker hulpmiddelen gebruiken dan mannen, blijkt ook uit verschillende buitenlandse studies (Hughes et al., 2009; Kotz et al., 2009; Reid et al., 2009; Zhu et al., 2000). Ook dat oudere rokers vaker hulpmiddelen gebruiken dan jongere rokers is eerder gerapporteerd (Kotz et al., 2009). De stijgende trend in het hulpmiddelengebruik van lager opgeleiden is echter nog niet eerder gevonden. Dit is een belangrijke bevinding aangezien opleiding een indicator is van sociale klasse (RIVM, 2008b) en lagere sociale klassen in Nederland een gezondheidsachterstand hebben (RIVM, 2008a). Roken is één van de oorzaken van sociaaleconomische gezondheidsverschillen in Nederland. Rokers uit lage sociale klassen doen gemiddeld op latere leeftijd een stoppoging en zijn hierin minder succesvol dan personen uit hogere sociale klassen (Willemsen et al., 2002). Als de huidige trend van steeds meer hulpmiddelengebruik door laag opgeleide rokers zich voortzet, zou dit ertoe kunnen bijdragen dat de gezondheidsverschillen tussen sociale klassen in de toekomst kleiner worden. Het afgelopen decennium zijn de sociaaleconomische verschillen in roken in Nederland alleen maar toegenomen (Nagelhout et al., 2012). Er zijn ook verschillen gevonden in de soorten hulpmiddelen die gebruikt werden door verschillende subgroepen van de populatie. Ouderen gebruikten alle soorten hulpmiddelen vaker dan jongeren. Vrouwen gebruikten vaker hulpmiddelen dan mannen, vooral vaker zelfhulpmaterialen en alternatieve hulpmiddelen. Lager opgeleiden gebruikten vaker receptmedicijnen en alternatieve hulpmiddelen, terwijl hoger opgeleiden vaker gedragsmatige interventies en zelfhulpmaterialen gebruikten. Onderverdeeld in effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen, gebruikten vrouwen en hoger opgeleiden vaker (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen dan mannen en lager opgeleiden. Aangezien hoger opgeleiden vaker succesvol stoppen met roken (Nagelhout et al., 2011), suggereert dit dat er verschillen in de effectiviteit van hulpmiddelen zouden kunnen zijn tussen subgroepen van de populatie.
13
Vergoeding van stopondersteuning In 2011 werd de combinatie van gedragsmatige interventies en receptmedicijnen of nicotinevervangers vergoed door zorgverzekeraars. Een studie van Kaper et al. (2006) laat zien dat het volledig vergoeden van effectieve hulpmiddelen leidt tot meer gebruik van deze hulpmiddelen bij een stoppoging én dat de effectiviteit ervan hoger is dan wanneer rokers de kosten zelf moeten dragen. Ook een recente reviewstudie heeft gevonden dat vergoeding van stopondersteuning leidt tot meer gebruik van hulpmiddelen, meer stoppogingen en een hoger succespercentage (Reda et al., 2012). Echter, in Nederland is het totale gebruik van hulpmiddelen niet toegenomen in 2011. Wel waren er verschuivingen in de soorten hulpmiddelen die men gebruikte. Sinds 2011 werden er meer receptmedicijnen gebruikt en minder zelfhulpmaterialen en werd de combinatie van gedragsmatige interventies met receptmedicijnen meer gebruikt. Of dit een direct gevolg is van de vergoeding van deze combinatie kunnen we met dit onderzoek echter niet aantonen. In 2012 is de vergoeding van stopondersteuning uit het basispakket gehaald. Vanaf 2013 zal stopondersteuning weer vergoed worden. Een belangrijke voorwaarde voor succes van de maatregel is dat rokers uitdrukkelijk op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheid om een financiële vergoeding te ontvangen (Kaper et al., 2006). In 2010/2011 werd hiertoe een massamediale campagne gevoerd door STIVORO in opdracht van KWF Kankerbestrijding. Momenteel is de verwachting dat er geen campagne komt om de vergoeding van stopondersteuning vanaf 2013 aan te kondigen. Internationale vergelijking In een recente studie zijn alle Europese lidstaten vergeleken op rook- en stopgedrag (Europese Commissie, 2012). Uit deze studie blijkt dat in Nederland ongeveer evenveel hulpmiddelen worden gebruikt als gemiddeld in Europa. Een andere studie waarin 15 landen wereldwijd werden vergeleken waaronder Nederland, vond dat Nederlandse rokers relatief vaak het internet gebruiken voor informatie over stoppen met roken (Borland et al., 2012). Nieuwe platforms Zelfhulpinterventies via het internet en mobiele telefoons bestaan nog niet lang. Deze methoden zijn veelbelovend, omdat ze de mogelijkheid bieden om veel rokers tegelijkertijd te bereiken (Bock et al., 2008). De voordelen voor rokers zijn onder andere de goede toegankelijkheid en de mogelijkheid om anoniem te blijven (Frisby et al., 2002). Een recente meta-analyse concludeerde dat er voldoende klinisch bewijs is dat internet- en computerinterventies voor stoppen met roken werkzaam zijn bij volwassen rokers (Myung et al., 2009). Verwacht wordt dat het gebruik van zelfhulpinterventies via het internet en mobiele telefoons in de nabije toekomst zal stijgen. De keerzijde hiervan is dat er op het internet veel misleidende informatie en (nog) niet bewezen effectieve methoden voor stoppen met roken circuleren (Bock et al., 2008). Het is daarom belangrijk dat er effectieve interventies voor het internet en mobiele telefoons worden ontwikkeld en onder de aandacht worden gebracht van rokers die willen stoppen met roken.
14
Referenties Bansal, M. A., Cummings, K. M., Hyland, A., & Giovino, G. A. (2004). Stop-smoking medications: who uses them, who misuses them, and who is misinformed about them? Nicotine & Tobacco Research, 6(Suppl 3), S303-10. Bock, B. C., Graham, A. L., Whiteley, J. A., & Stoddard, J. L. (2008). A Review of Web-Assisted Tobacco Interventions (WATIs). Journal of Medical Internet Research, 10, e39. Borland, R., Li, L., Driezen, P., Wilson, N., Hammond, D., Thompson, M. E., Fong, G. T., Mons, U., Willemsen, M. C., McNeill, A., Thrasher, J. F., & Cummings, K. M. (2012). Cessation assistance reported by smokers in 15 countries participating in the International Tobacco Control (ITC) policy evaluation surveys. Addiction, 107, 197-205. Cahill, K., Stead, L. F., & Lancaster, T. (2008). Nicotine receptor partial agonists for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd006103. CBO (2007). Evidence-based Richtlijnontwikkeling. Handleiding voor werkgroepleden. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg. CBO (2009). Richtlijn 'Behandeling van tabaksverslaving'. Utrecht: Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg. Cokkinides, V. E., Ward, E., Jemal, A., & Thun, M. J. (2005). Under-use of smoking-cessation treatments: results from the National Health Interview Survey, 2000. American Journal of Preventive Medicine, 28, 119-22. Europese Commissie (2012). Attitudes of Europeans towards tobacco. Special Eurobarometer 385. Brussel: Europese Commissie. Frisby, G., Bessell, T. L., Borland, R., & Anderson, J. N. (2002). Smoking cessation and the Internet: a qualitative method examining online consumer behavior. Journal of Medical Internet Research, 4, E8. Gross, B., Brose, L., Schumann, A., Ulbricht, S., Meyer, C., Volzke, H., Rumpf, H. J., & John, U. (2008). Reasons for not using smoking cessation aids. BMC Public Health, 8, 129. Hammond, D., McDonald, P. W., Fong, G. T., & Borland, R. (2004). Do smokers know how to quit? Knowledge and perceived effectiveness of cessation assistance as predictors of cessation behaviour. Addiction, 99, 1042-8. Hughes, J. R., Keely, J., & Naud, S. (2004). Shape of the relapse curve and long-term abstinence among untreated smokers. Addiction, 99, 29-38. Hughes, J. R., Stead, L. F., & Lancaster, T. (2007). Antidepressants for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd000031. Hughes, J. R., Marcy, T. W., & Naud, S. (2009). Interest in treatments to stop smoking. Journal of Substance Abuse Treatment, 36, 18-24. Ismailov, R. M., & Leatherdale, S. T. (2010). Smoking cessation aids and strategies among former smokers in Canada. Addictive Behaviors, 35, 282-285. Joossens, L., & Raw, M. (2007). Progress in Tobacco Control in 30 European Countries, 2005 to 2007. Leuven and Sao Paulo. Kaper, J., Wagena, E. J., Willemsen, M. C., & van Schayck, C. P. (2006). A randomized controlled trial to assess the effects of reimbursing the costs of smoking cessation therapy on sustained abstinence. Addiction, 101, 1656-61. Kotz, D., Fidler, J., & West, R. (2009). Factors associated with the use of aids to cessation in English smokers. Addiction, 104, 1403-1410. Lancaster, T., & Stead, L. F. (2005a). Individual behavioural counselling for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd001292. Lancaster, T., & Stead, L. F. (2005b). Self-help interventions for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd001118. Myung, S.-K., McDonnell, D. D., Kazinets, G., Seo, H. G., & Moskowitz, J. M. (2009). Effects of weband computer-based smoking cessation programs: Meta-analysis of randomized controlled trials. Archives of Internal Medicine, 169, 929-937. Nagelhout G. E., De Korte J. D., Van der Meer R. M., Zeegers T., Van Gelder, B. M., & Willemsen M. C. (2011). Themapublicatie: Sociaaleconomische verschillen in roken in Nederland 1988-2010. Den Haag: STIVORO. Nagelhout, G. E., De Korte-de Boer, D., Kunst, A. E., Van der Meer, R. M., De Vries, H., Van Gelder, B. M., & Willemsen, M. C. (2012). Trends in socioeconomic inequalities in smoking prevalence, consumption, initiation, and cessation between 2001 and 2008 in the Netherlands. Findings from a national population survey. BMC Public Health, 12, 303.
15
Raw, M., Regan, S., Rigotti, N. A., & McNeill, A. (2009). A survey of tobacco dependence treatment services in 36 countries. Addiction, 104, 279-287. Reda, A. A., Kotz, D., Evers, S. M. A. A., & Van Schayck, C. P. (2012). Healthcare financing systems for increasing the use of tobacco dependence treatment. Cochrane Database of Systematic Reviews, CD004305. Reid, R. D., Pipe, A. L., Riley, D. L., & Sorensen, M. (2009). Sex differences in attitudes and experiences concerning smoking and cessation: Results from an international study. Patient Education and Counseling, 76, 99-105. RIVM. (2008a, 4 augustus). Monitor Gezondheidsachterstanden. Opgehaald 27 november, 2008, van: http://www.rivm.nl/vtv/object_class/mga_roken.html RIVM. (2008b, 25 september). Roken. Zijn er verschillen naar sociaaleconomische status en etniciteit? Nationaal Kompas Volksgezondheid. RIVM. Opgehaald 27 november, 2008, van: http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1211n19085.html Stead, L. F., Bergson, G., & Lancaster, T. (2008). Physician advice for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd000165. Stead, L. F., & Lancaster, T. (2005). Group behaviour therapy programmes for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd001007. Stead, L. F., Perera, R., Bullen, C., Mant, D., & Lancaster, T. (2008). Nicotine replacement therapy for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd000146. Stead, L. F., Perera, R., & Lancaster, T. (2006). Telephone counselling for smoking cessation. Cochrane Database of Systematic Reviews, Cd002850. STIVORO (2012). Kerncijfers roken in Nederland 2011. Een overzicht van recente Nederlandse basisgegevens over rookgedrag. Den Haag: STIVORO - voor een rookvrije toekomst. Willemsen, M. C., Hoogenveen, R. T., & Van Der Lucht, F. (2002). New smokers and quitters. Transitions in smoking status in a national population. European Journal of Public Health, 12, 136-8. Willemsen, M. C., Wagena, E. J., & van Schayck, C. P. (2003). De effectiviteit van stoppen-metrokenmethoden die in Nederland beschikbaar zijn: een systematische review op basis van Cochrane-gegevens. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 147, 922-7. Zhu, S., Melcer, T., Sun, J., Rosbrook, B., & Pierce, J. P. (2000). Smoking cessation with and without assistance: a population-based analysis. American Journal of Preventive Medicine, 18, 305-11.
16
BIJLAGE 1 Vragenlijst INDIEN: ex-roker sinds ≤ 12 maanden U ziet hier een aantal hulpmiddelen en methoden die kunnen helpen bij het stoppen met roken. Heeft u, toen u de laatste keer stopte met roken, gebruik gemaakt van een van deze hulpmiddelen of methoden? (meer antwoorden mogelijk) INDIEN: roker die ≤ 12 mnd geleden een stoppoging van 24 uur of langer heeft volgehouden Hieronder ziet u een aantal hulpmiddelen en methoden die kunnen helpen bij het stoppen met roken. Heeft u, bij uw recente stoppoging, gebruik gemaakt van één of meer van deze hulpmiddelen of methoden? (meer antwoorden mogelijk) Antwoordmogelijkheden
Soort hulpmiddel
Bewezen effectief
In vragenlijst
□ Geen hulpmiddelen
-
-
sinds 2001
□ Nicotinemicrotab (nicotinetabletje voor onder de tong)
Nicotinevervanger
Ja
sinds 2001
□ Nicotinekauwgom
Nicotinevervanger
Ja
sinds 2001
□ Nicotinepleister
Nicotinevervanger
Ja
sinds 2001
□ Nicotinezuigtablet
Nicotinevervanger
Ja
sinds 2001
□ Nicotineneusspray
Nicotinevervanger
Ja
sinds 2001
□ Nicotine inhaler
Nicotinevervanger
Ja
2001-2004
□ Nicoblok (vloeistof voor op sigarettenfilter)
Nicotinevervanger
Nee
sinds 2009
□ Zyban / bupropion (receptmedicijn)
Receptmedicijn
Ja
sinds 2001
□ Nortriptyline / nortrilen (receptmedicijn)
Receptmedicijn
Ja
sinds 2002
□ Champix / varenicline (receptmedicijn)
Receptmedicijn
Ja
sinds 2007
□ Advies op Maat (STIVORO)
Gedragsmatig
Ja
sinds 2001
□ Telefonische hulp- en informatielijn / Telefonische Coaching (STIVORO)
Gedragsmatig
Ja
sinds 2001
□ Stopadvies en begeleiding door verloskundige/gynaecoloog
Gedragsmatig
Ja
sinds 2001
□ Niet-rokencursus/groepstherapie
Gedragsmatig
Nee
sinds 2001
□ Groepscursus Allen Carr
Gedragsmatig
Nee
sinds 2001
□ Cursus ‘De Opluchting’ (Geurtz)
Gedragsmatig
Nee
sinds 2005
□ Groepscursus ‘De Helderheid’
Gedragsmatig
Nee
sinds 2005
□ Groepscursus Novazorg
Gedragsmatig
Nee
sinds 2005
□ Novazorg stopvakantie
Gedragsmatig
Nee
sinds 2005
□ Stopadvies en begeleiding door huisarts/praktijkondersteuner/huisartsassistent(e)
Gedragsmatig
Ja
sinds 2005
□ Begeleiding door gedragstherapeut/psycholoog
Gedragsmatig
Ja
sinds 2005
17
□ Stopadvies en / of begeleiding door cardioloog of cardioverpleegkundige
Gedragsmatig
Ja
sinds 2006
□ Stopadvies en / of begeleiding door longarts of longverpleegkundige
Gedragsmatig
Ja
sinds 2006
□ Groepstraining Pakje kans - samen stoppen met roken
Gedragsmatig
Ja
sinds 2006
□ Stopadvies en / of begeleiding door een verpleegkundige
Gedragsmatig
Ja
sinds 2008
□ Rookstoppoli
Gedragsmatig
Ja
sinds 2008
□ Boek Allen Carr
Zelfhulp
Nee
sinds 2001
□ Internet
Zelfhulp
Nee
sinds 2001
□ Zelfhulpgids
Zelfhulp
Ja
2002-2005
□ STARTpakket voor stoppers
Zelfhulp
Nee
sinds 2004
□ MOOS-methode (boek)
Zelfhulp
Nee
sinds 2005
□ Stoppen-met-roken brochure 'Stoppen met roken. Willen en kunnen'/ ‘Het waarom en hoe?' (STIVORO)
Zelfhulp
Ja
sinds 2005
□ Stoppen-met-roken brochure 'Inhaleer het leven' (STIVORO)
Zelfhulp
Nee
sinds 2006
□ StopMail / After Care (STIVORO)
Zelfhulp
Ja
sinds 2006
□ De Stopsite / www.destopsite.nl
Zelfhulp
Nee
sinds 2008
□ Stop-sms
Zelfhulp
Nee
sinds 2008
□ Boek ‘Nederland Stopt! Met roken’
Zelfhulp
Nee
sinds 2008
□ Stopbuddy
Zelfhulp
Nee
sinds 2010
□ Acupunctuur
Alternatief
Nee
sinds 2001
□ Softlasertherapie
Alternatief
Nee
sinds 2001
□ Anti-rookpreparaten
Alternatief
Nee
sinds 2001
□ Smoke Away
Alternatief
Nee
2003-2004
□ Auriculomethode Make it Easy
Alternatief
Nee
sinds 2005
□ Elektronische sigaret
Alternatief
Nee
sinds 2008
□ Hypnose
Alternatief
Nee
sinds 2001
□ Ik ben minder gaan roken
-
-
2006-2008
□ Andere hulpmiddelen of –methoden, nl…..
-
-
sinds 2001
□ Weet niet
-
-
sinds 2001
18
Bijlage 2 Tabellen Tabel 1: Multivariate logistische regressieanalyses van gebruik van hulpmiddelen totaal (n = 15.795) van 2001 tot en met halverwege 2012 en gebruik van effectieve en (nog) niet bewezen effectieve hulpmiddelen (n = 14.316) van 2002 tot en met halverwege 2012 bij de laatste stoppoging van 24 uur of langer. Hulpmiddelen Effectieve (Nog) niet bewezen totaal hulpmiddelen effectieve hulpmiddelen Odds Ratio Odds Ratio Odds Ratio Achtergrondkenmerken Leeftijdsgroep 15-24 jaar 0,25*** 0,22*** 0,31*** 25-34 jaar 0,55*** 0,47*** 0,76*** 35-44 jaar 0,91 0,83** 0,99 45-54 jaar 1,10 1,05 1,12 55 jaar en ouder (referentie) 1,00 1,00 1,00 Geslacht Man 0,76*** 0,90** 0,63*** Vrouw (referentie) 1,00 1,00 1,00 Opleidingsniveau Laag 1,04 1,12* 0,85** Middelbaar 1,05 1,07 0,96 Hoog (referentie) 1,00 1,00 1,00 1 Trend 1,01 1,03*** 0,95*** * p < 0.05 ** p < 0.01 *** p < 0.001
Omdat bij het gebruik van hulpmiddelen (totaal) de interactie tussen trend en opleidingsniveau significant was, is in onderstaande tabel gestratificeerd naar opleidingsniveau. Tabel 2: Multivariate logistische regressieanalyses van gebruik van hulpmiddelen (totaal) bij de laatste stoppoging van 24 uur of langer opgesplitst naar opleidingsniveau, van 2001 tot en met halverwege 2012 (n = 15.795). Laag opgeleid Middelbaar Hoog opgeleid opgeleid Odds Ratio Odds Ratio Odds Ratio Achtergrondkenmerken Leeftijdsgroep 15-24 jaar 0,22*** 0,25*** 0,27*** 25-34 jaar 0,54*** 0,60*** 0,53*** 35-44 jaar 0,83* 0,94 0,98 45-54 jaar 1,10 1,02 1,23* 55 jaar en ouder (referentie) 1,00 1,00 1,00 Geslacht Man 0,75*** 0,79*** 0,75*** Vrouw (referentie) 1,00 1,00 1,00 Trend 1,03* 0,99 1,00 * p < 0.05 ** p < 0.01 *** p < 0.001
1 Een analyse van alleen de jaren 2010 en 2011 leverde geen significante trend op in het gebruik van hulpmiddelen (totaal, effectief en niet-effectief).
19
Omdat bij het gebruik van effectieve hulpmiddelen de interactie tussen trend en leeftijdsgroep significant was, is in onderstaande tabel gestratificeerd naar leeftijdsgroep. Tabel 3: Multivariate logistische regressieanalyses van gebruik van effectieve hulpmiddelen bij de laatste stoppoging van 24 uur of langer opgesplitst naar leeftijdsgroepen, van 2002 tot en met halverwege 2012 (n = 14.316). 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55 jaar en ouder Odds Ratio Odds Ratio Odds Ratio Odds Ratio Odds Ratio Achtergrondkenmerken Geslacht Man 0,96 1,05 0,80** 0,80** 0,96 Vrouw (referentie) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 Opleidingsniveau Laag 0,88 1,16 0,99 1,27* 1,18 Middelbaar 0,95 1,24* 1,00 1,03 1,05 Hoog (referentie) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 Trend 1,04* 1,02 1,05*** 1,06*** 1,00 * p < 0.05 ** p < 0.01 *** p < 0.001 Tabel 4: Multivariate logistische regressieanalyses van gebruik van verschillend soorten hulpmiddelen bij de laatste stoppoging van 24 uur of langer, van 2002 tot en met halverwege 2012 (n = 14.316). NicotineReceptGedragsmatige ZelfhulpAlternatieve vervangers medicijnen interventies materialen hulpmiddelen Achtergrondkenmerken Leeftijdsgroep 15-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55 jaar en ouder (referentie) Geslacht Man Vrouw (referentie) Opleidingsniveau Laag Middelbaar Hoog (referentie) 2 Trend * p < 0.05 ** p < 0.01 *** p < 0.001
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
0,31*** 0,58*** 0,93 1,05 1,00
0,07*** 0,37*** 0,86 1,21* 1,00
0,09*** 0,37*** 0,47*** 0,77* 1,00
0,44*** 0,93 1,24* 1,21* 1,00
0,12*** 0,45*** 0,75** 0,97 1,00
0,94 1,00
0,86* 1,00
0,71*** 1,00
0,64*** 1,00
0,69*** 1,00
1,10 1,06 1,00 0,99
1,26* 1,06 1,00 1,10***
0,77* 1,04 1,00 1,15***
0,59*** 0,76**** 1,00 0,95***
1,18* 1,21* 1,00 0,96***
2 Een analyse van alleen de jaren 2010 en 2011 leverde een significante positieve trend op in het gebruik van receptmedicijnen en een significant negatieve trend in het gebruik van zelfhulpmaterialen.
20
Omdat bij het gebruik van nicotinevervangers, receptmedicijnen en zelfhulpmaterialen de interactie tussen trend en leeftijdsgroep significant was, is in onderstaande tabel gestratificeerd naar leeftijdsgroep. Tabel 5: Multivariate logistische regressieanalyses van gebruik van nicotinevervangers, receptmedicijnen en zelfhulpmaterialen bij de laatste stoppoging van 24 uur of langer opgesplitst naar leeftijdsgroepen, van 2002 tot en met halverwege 2012 (n = 14.316).
Nicotinevervangers
Achtergrondkenmerken Geslacht Man Vrouw (referentie) Opleidingsniveau Laag Middelbaar Hoog (referentie) Trend
15-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
55 jaar en ouder Odds Ratio
1,18 1,00
1,09 1,00
0,84* 1,00
0,80* 1,00
0,99 1,00
0,87 0,86 1,00 1,05*
1,08 1,27* 1,00 1,00
1,01 1,05 1,00 1,00
1,23 0,96 1,00 1,01
1,15 1,05 1,00 0,95***
Receptmedicijnen
Achtergrondkenmerken Geslacht Man Vrouw (referentie) Opleidingsniveau Laag Middelbaar Hoog (referentie) Trend
15-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
55 jaar en ouder Odds Ratio
0,37 1,00
0,80 1,00
0,77 1,00
1,05 1,00
0,86 1,00
1,01 1,45 1,00 1,01
1,74* 1,22 1,00 1,03
1,15 0,85 1,00 1,12***
1,23 1,23 1,00 1,15***
1,28 0,99 1,00 1,06**
Zelfhulpmaterialen
Achtergrondkenmerken Geslacht Man Vrouw (referentie) Opleidingsniveau Laag Middelbaar Hoog (referentie) Trend * p < 0.05 ** p < 0.01 *** p < 0.001
15-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
Odds Ratio
55 jaar en ouder Odds Ratio
0,47*** 1,00
0,70** 1,00
0,67*** 1,00
0,52*** 1,00
0,73* 1,00
0,31*** 0,77 1,00 0,96
0,56*** 0,74* 1,00 0,92***
0,64** 0,96 1,00 0,96*
0,57*** 0,57*** 1,00 0,94**
0,69* 0,77 1,00 0,98
21
Omdat bij het gebruik van alternatieve hulpmiddelen de interactie tussen trend en geslacht significant was, is in onderstaande tabel gestratificeerd naar geslacht. Tabel 6: Multivariate logistische regressieanalyses van gebruik van alternatieve hulpmiddelen bij de laatste stoppoging van 24 uur of langer opgesplitst naar geslacht, van 2002 tot en met halverwege 2012 (n = 14.316). Mannen Vrouwen Odds Ratio Odds Ratio Achtergrondkenmerken Leeftijdsgroep 15-24 jaar 0,14*** 0,10*** 25-34 jaar 0,37*** 0,53*** 35-44 jaar 0,59*** 0,94 45-54 jaar 0,80 1,17 55 jaar en ouder (referentie) 1,00 1,00 Opleidingsniveau Laag 1,05 1,31* Middelbaar 1,07 1,35** Hoog (referentie) 1,00 1,00 Trend 0,99 0,94*** * p < 0.05 ** p < 0.01 *** p < 0.001
22