Belastingadviseurs
THE VAR IS DEAD, LONG LIVE THE MODELOVEREENKOMST
Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties per 2016
1
Tweede Kamer: wetsvoorstel – MvT (Nota van wijziging)
2
Tweede Kamer: Nota naar aanleiding van nader verslag
9
Modelovereenkomst zzp’ers in de zorg
14
Opdrachtovereenkomst of arbeidsovereenkomst
15
Jurisprudentie wel / geen dienstbetrekking
16
Artiestenregeling: vervallen van de VAR
25
Concept-modelovereenkomst opting-out artiestenregeling
27
Dr. Dick Molenaar VNPF-congres - 9 september 2015 - Dordrecht
FNV: BGL wordt Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties De beoogd opvolger van de VAR krijgt opnieuw een andere naam: van VAR Webmodule, werd het Beschikking Geen Loonheffing om vervolgens te worden omgedoopt tot het alternatief voor de BGL. En dit alternatief heeft nu de naam Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties gekregen. Dit blijkt uit de nota van wijziging die op 18 mei jl. bekend is gemaakt. Dat meldt FNV Zelfstandigen. De VAR gaat verdwijnen. Daarmee ontstaat volgens de vakbond een betere balans: ook de opdrachtgever wordt aansprakelijk. Dit geeft de Belastingdienst het handvat om gericht te kunnen handhaven en schijnconstructies te bestrijden. Tegelijkertijd is het wenselijk om vooraf zekerheid te krijgen over de aard van de arbeidsrelatie. Hiertoe kán het gebruik van een modelovereenkomst uitkomst bieden; de modelovereenkomst wordt dus niet verplicht. Kern van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties is de sectorale aanpak en maatwerk: In overeenkomsten kan rekening worden gehouden met de terminologie of afspraken die in een sector gangbaar zijn, zoals bijvoorbeeld Arbo-regelgeving of de Kwaliteitswet in de Zorg. Het idee is dat belangenbehartigers voorbeeldovereenkomsten kunnen voorleggen aan de Belastingdienst. Is de Belastingdienst van oordeel dat de overeenkomst voldoet aan de criteria voor een overeenkomst van opdracht, dan geeft de Belastingdienst vooraf de zekerheid dat als partijen zich houden aan de overeenkomst, de opdrachtgever geen loonheffing hoeft af te dragen.
[ Bron: FNV Zelfstandigen ]
21 mei 2015
85 keer bekeken
Rubriek: Inkomstenbelasting , Loonbelasting
1
1 reactie
Nota van wijziging - Memorie van Toelichting WET DEREGULERING BEOORDELING ARBEIDSRELATIES 13 mei 2015
In artikel X wordt “Wet invoering Beschikking geen loonheffingen” vervangen door: Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties. TOELICHTING Inleiding Van verschillende kanten zijn kritische vragen gesteld en kanttekeningen geplaatst bij het onderhavige wetsvoorstel. Tegelijkertijd hebben VNO-NCW, MKB Nederland, FNV Zelfstandigen, Stichting ZZP Nederland, Zelfstandigen Bouw, PZO-ZZP, FNV en CNV Vakmensen voorstellen voor alternatieven voor de Beschikking geen loonheffingen (BGL) gedaan. Deze voorstellen creëren de mogelijkheid om een alternatief uit te werken waarin de verantwoordelijkheden van de opdrachtnemer en de opdrachtgever bij het beoordelen van hun arbeidsrelatie nog beter in balans worden gebracht. In het wetsvoorstel had het kabinet al een aanzet gedaan om die balans te herstellen en de opdrachtgever medeverantwoordelijk te maken voor de controle op de juistheid van de (fiscale) kwalificatie van de arbeidsrelatie. Het aanbod van de hiervoor genoemde organisaties om over de vormgeving daarvan mee te denken, heeft het kabinet in dank aanvaard. Het heeft geleid tot een overleg met genoemde organisaties om hun voorstellen verder uit te werken, zodanig dat tegemoet wordt gekomen aan de wensen van de zzp-organisaties en de vakbonden, aan de wensen van de werkgeversorganisaties en aan de doelstellingen van het wetsvoorstel, namelijk het vergroten van de mogelijkheden voor de Belastingdienst om handhavend op te treden en een herstel van het evenwicht in de verantwoordelijkheden van opdrachtgever en opdrachtnemer. Voorstel voor alternatief voor de BGL en de VAR De zzp-organisaties en vakbonden hebben gepleit voor een alternatief voor de BGL met als belangrijkste twee elementen: een sectorale benadering en een geconditioneerde vrijwaring voor de opdrachtgever. Ook VNO-NCW en MKB Nederland pleiten voor een (waar mogelijk) sectorale benadering. Daarbij zouden zij graag de opdrachtgever de mogelijkheid willen geven om in één keer zekerheid vooraf te krijgen voor alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die hij contracteert. Hierna wordt het thans voorgestelde alternatief voor de BGL geschetst waarin de voorstellen van zzp-organisaties, vakbonden en werkgeversorganisaties zijn
3
2
verwerkt. Hierbij is rekening gehouden met de uitgangspunten van het kabinet en wordt aan opdrachtgevers en opdrachtnemers duidelijkheid gegeven over de fiscale kwalificatie van hun arbeidsrelatie. Evenals de BGL brengt het alternatief mee dat de huidige Verklaring arbeidsrelatie (VAR) wordt afgeschaft. Het alternatief houdt in dat belangenorganisaties van opdrachtgevers of belangenorganisaties van opdrachtnemers, en ook individuele opdrachtgevers of opdrachtnemers, overeenkomsten voorleggen aan de Belastingdienst, zodat die een oordeel kan geven over de overeenkomst. Partijen kunnen hieraan zekerheid ontlenen omtrent de loonheffingen. De Belastingdienst zal beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar maken, zodat deze door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden gebruikt. Het gebruik van een beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst is facultatief, hier bestaat geen enkele verplichting toe. De Belastingdienst beoordeelt de overeenkomsten alleen op de elementen die van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van de plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. De Belastingdienst kan op basis van een voorgelegde overeenkomst geen oordeel geven over de fiscale kwalificatie van de inkomsten van de opdrachtnemer in de inkomstenbelasting. Sectorale benadering Onder welke voorwaarden op grond van het fiscale recht of het socialezekerheidsrecht sprake is van een plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen, is voor elke sector hetzelfde. Een sectorale benadering, zoals door de organisaties voorgesteld, is dus niet noodzakelijk, maar heeft wel voordelen. Er kan rekening worden gehouden met terminologie of afspraken die in een sector gangbaar zijn en met sectorale wetgeving zoals de voor een sector relevante arboregelgeving of bijvoorbeeld in de zorg met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Een sectorale benadering kan een geschikte manier zijn om in de verschillende sectoren helderheid te bieden aan de opdrachtnemer en de opdrachtgever over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie en welke gevolgen daaraan verbonden zijn voor de plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. Bij het voorgestelde alternatief kunnen (sectorale) belangenorganisaties (nieuw opgestelde of reeds toegepaste) sectorale voorbeeldovereenkomsten aanbieden, die naar het oordeel van die belangenorganisaties overeenkomsten zijn waarbij voor de opdrachtgever geen plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen geldt. Een praktische manier om zekerheid te krijgen over de loonheffingen is het voorleggen van deze (voorbeeld)overeenkomsten aan de Belastingdienst. De Belastingdienst beoordeelt vervolgens aan de hand van de bepalingen uit de overeenkomst die zien op de arbeidsrelatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer of uit de
4
3
overeenkomst voortvloeit dat de opdrachtgever loonheffingen moet afdragen of voldoen. Met het oordeel van de Belastingdienst dat een bepaalde overeenkomst inderdaad een overeenkomst is die zodanig is opgesteld dat er op grond van weten regelgeving en jurisprudentie geen verplichting is tot het afdragen of voldoen van loonheffingen, kan zekerheid worden verkregen dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen of voldaan. Uiteraard geldt deze zekerheid uitsluitend als de arbeid ook daadwerkelijk wordt verricht overeenkomstig die voorgelegde overeenkomst. De Belastingdienst zal voorbeeldovereenkomsten publiceren op internet zodat elke opdrachtgever en opdrachtnemer daar gebruik van kan maken. Sectoroverstijgende benadering Of er sprake is van een plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen wordt bepaald in fiscale regelgeving en socialezekerheidsregelgeving die voor elke sector geldt. Het is dus mogelijk om op een wijze die sectoronafhankelijk is, zekerheid te geven over het moeten afdragen of voldoen van loonheffingen. Dit betekent dat belangenorganisaties ook voorbeeldovereenkomsten kunnen voorleggen aan de Belastingdienst die geen sectorspecifieke kenmerken hebben en die voor meerdere sectoren kunnen worden gebruikt. Maatwerk Individuele opdrachtgevers en opdrachtnemers die geen gebruik willen of kunnen maken van de hiervoor bedoelde voorbeeldovereenkomsten, kunnen zelf een overeenkomst opstellen en voorleggen aan de Belastingdienst. Indien uit de overeenkomst geen verplichting tot het afdragen of voldoen van loonheffingen voortvloeit, bevestigt de Belastingdienst dit schriftelijk. In andere gevallen kan de overeenkomst in overleg met de Belastingdienst worden aangepast zodat alsnog de vrijwaring voor de loonheffingen kan worden gekregen. Net als bij de hiervoor genoemde voorbeeldovereenkomsten geldt de vrijwaring uiteraard alleen indien in de praktijk volgens de overeenkomst wordt gewerkt en voor een termijn van (bijvoorbeeld) vijf jaar. De Belastingdienst zal ook dergelijke overeenkomsten, uiteraard geanonimiseerd en met instemming van de opdrachtgever en opdrachtnemer, als voorbeeldovereenkomst publiceren zodat andere opdrachtgevers en –nemers daar hun voordeel mee kunnen doen. Een deel van de hiervoor beschreven voorbeeldovereenkomsten kan en zal vaak gedetailleerd zijn en zal in veel gevallen details of bepalingen bevatten die mogelijk niet van belang zijn voor kleinere opdrachtgevers en opdrachtnemers die slechts incidenteel iemand inhuren. Om ook deze opdrachtgevers en opdrachtnemers zekerheid te kunnen bieden zonder dat het nodig is dat zij hun overeenkomsten aan de Belastingdienst ter beoordeling voorleggen, zal de Belastingdienst enkele
5
4
voorbeeldovereenkomsten die zijn ontdaan van sectorale elementen ontwikkelen waaraan partijen een gelijke zekerheid kunnen ontlenen. Deze voorbeeldovereenkomsten kunnen in meerdere sectoren worden gebruikt en worden gepubliceerd op de website van de Belastingdienst. Indien een van deze voorbeeldovereenkomsten wordt gebruikt en voor zover daar geen bepalingen aan zijn toegevoegd die afbreuk doen aan de inhoud van de voorbeeldovereenkomst en tegelijkertijd daadwerkelijk in overeenstemming met die overeenkomst wordt gewerkt, leidt ook die overeenkomst tot vrijwaring voor de loonheffingen. Daarnaast zal de Belastingdienst bepalingen publiceren op zijn website die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of er een verplichting is tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. Deze bepalingen kunnen worden gebruikt om een overeenkomst samen te stellen die vervolgens ter beoordeling aan de Belastingdienst kan worden voorgelegd. Keuzevrijheid Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen zelf kiezen of zij een (sectorale of sectoroverstijgende) voorbeeldovereenkomst gebruiken of dat ze zelf een overeenkomst opstellen en voorleggen aan de Belastingdienst. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van dit alternatief dat de Belastingdienst overeenkomsten gaat voorschrijven. Het opstellen van een overeenkomst tot opdracht is een zaak tussen opdrachtgever en opdrachtnemer en dat is iets waar de Belastingdienst niet in zal treden. De rol van de Belastingdienst houdt op bij de fiscale beoordeling van die overeenkomst en het publiceren van voorbeeldovereenkomsten zodat opdrachtgevers en opdrachtnemers een keuze kunnen maken uit een aantal overeenkomsten die door de Belastingdienst zijn beoordeeld en die dus zekerheid vooraf bieden over de loonheffingen. Verantwoordelijkheid Zoals hiervoor al vermeld, is het van belang dat ook daadwerkelijk wordt gewerkt overeenkomstig de beoordeelde overeenkomst. Indien bij een controle van de Belastingdienst blijkt dat er in de praktijk niet volgens die overeenkomst wordt gewerkt, is er geen vrijwaring voor de loonheffingen. De Belastingdienst beoordeelt de arbeidsrelatie op grond van de aangetroffen feiten en omstandigheden. Het kan daarbij zijn dat de arbeidsverhouding gelet op de wijze waarop wordt gewerkt, moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking. Is dat het geval, dan zal de Belastingdienst aan de opdrachtgever een correctieverplichting of een naheffingsaanslag voor de loonheffingen opleggen. Procedurele aspecten Het oordeel van de Belastingdienst over een voorgelegde (voorbeeld)overeenkomst wordt schriftelijk vastgelegd, waarbij wordt aangegeven voor welke termijn een vrijwaring voor de loonheffingen wordt gegeven indien de overeenkomst wordt afgesloten en er in de praktijk volgens de overeenkomst wordt gewerkt. Gedacht
6
5
wordt aan een termijn van vijf jaar, met een voorbehoud indien de wet- of regelgeving gedurende die vijf jaar wijzigt. Jurisprudentie kan aanleiding zijn een eerder beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst voor de toekomst in te trekken. Daarbij moeten de beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. Het beoordelen van een overeenkomst door de Belastingdienst heeft naar verwachting een gemiddelde doorlooptijd van zes weken. Dit kan langer zijn indien er veel overleg nodig is over het aanpassen van de overeenkomst. Dit kan korter zijn als de te beoordelen overeenkomst grote gelijkenissen vertoont met reeds eerder beoordeelde overeenkomsten. De beoogde beoordelingen sluiten aan bij de bestaande praktijk van vooroverleg waarin geen beschikking wordt afgegeven en de formele mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen het oordeel van de Belastingdienst buiten beeld blijven. Wel is de Belastingdienst aan een afgegeven instemming op een overeenkomst gebonden en mogen partijen die conform de beoordeelde overeenkomsten handelen rekenen op de gevolgen voor de loonheffingen die daarbij in het vooruitzicht zijn gesteld. Dit betekent dat er vrijwaring voor de loonheffingen is voor zover ook daadwerkelijk overeenkomstig de voorbeeldovereenkomst wordt gewerkt. Overigens heeft een incidentele afwijking van de overeenkomst vanzelfsprekend geen gevolgen voor de vrijwaring, indien de opdrachtgever of opdrachtnemer aannemelijk maakt dat de situatie tijdelijk is of een incident betreft. Rol van het UWV Bij het beoordelen van een aanvraag voor een uitkering, volgt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) het door de Belastingdienst met betrekking tot de loonheffingen ingenomen standpunt over de juridische kwalificatie van de arbeidsrelatie. De Belastingdienst en het UWV passen immers dezelfde wet- en regelgeving toe om tot een oordeel te komen of er sprake is (geweest) van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Ingeval de opdrachtnemer aan het UWV voldoende aannemelijk maakt dat in de praktijk niet volgens de overeenkomst is gewerkt en hij dientengevolge wellicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, dan kan hij mogelijk in aanmerking komen voor een uitkering. Het UWV geeft in dat geval de informatie over de opdrachtgever door aan de Belastingdienst. Dit is voor de Belastingdienst een aanwijzing dat er feitelijk niet volgens de door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst is gewerkt. De Belastingdienst zal vervolgens bij de opdrachtgever de feiten nagaan en indien nodig een nader onderzoek instellen en zo nodig een correctieverplichting of een naheffingsaanslag opleggen. Aangezien het zowel voor de fiscaliteit als voor de sociale zekerheid van belang is of er sprake is van een verplichting tot het afdragen of voldoen van loonheffingen, werken het UWV en de Belastingdienst ook op dit moment al samen. Er zijn afspraken gemaakt tussen het UWV en de Belastingdienst over informatieuitwisseling met betrekking tot de uitvoering. De Belastingdienst zal de beoordeling van dit jaar aan de Belastingdienst voorgelegde sectorale
7
6
voorbeeldovereenkomsten en de dit jaar door de Belastingdienst ontwikkelde voorbeeldbepalingen met het UWV afstemmen voordat een oordeel wordt uitgesproken en voordat ze worden gepubliceerd. Met deze voorbeeldovereenkomsten zal naar verwachting duidelijk worden aan welke soort voorbeeldovereenkomsten behoefte is. Zo kan zicht ontstaan op het tot stand komen van overeenkomsten die door beide organisaties herkend worden als overeenkomsten die geen verschuldigdheid van loonheffingen en verzekeringsplicht opleveren. Naar verwachting zal op deze wijze in de loop der tijd een consistent beleid zichtbaar zijn en zal de afstemming meer op hoofdlijnen plaatsvinden via monitoring en bespreking in het kernteam van de loonaangifteketen. Beoordeling overeenkomsten Het in deze brief voorgestelde alternatief kan vanzelfsprekend op geen enkele wijze afbreuk doen aan het geldende arbeidsrecht. Het oordeel van de Belastingdienst over de voorgelegde overeenkomsten heeft uitsluitend betrekking op de eventuele plicht van de opdrachtgever tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. Doorslaggevend daarvoor is de vraag of daadwerkelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst of een fictieve dienstbetrekking (zie voor de fictieve dienstbetrekkingen ook de paragraaf “Gevolgen voor de fictieve dienstbetrekkingen”). Artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de daarbij behorende jurisprudentie regelen de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Bij het beoordelen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst moeten alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. Het gaat daarbij zowel om intentie van partijen als de wijze waarop daaraan feitelijk uitvoering wordt gegeven. Dit betekent dat een aantal factoren van invloed is op de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, zonder dat deze factoren op zichzelf van doorslaggevende invloed zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat onder andere de volgende factoren van belang kunnen zijn bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst: -
De opdrachtnemer mag zich niet of alleen met toestemming van zijn opdrachtgever laten vervangen.
-
De opdrachtnemer mag zich alleen laten vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever zelf ook inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent.
-
Er is een verplichting tot het betalen van loon.
-
De opdrachtgever geeft leiding en houdt toezicht op het werk van de opdrachtnemer.
-
De opdrachtgever geeft aanwijzingen aan de opdrachtnemer over bijvoorbeeld representativiteit, omgang met klanten, werktijden, kenbaarheid door middel van bedrijfskleding, logo’s op vervoermiddelen en visitekaartjes.
-
De opdrachtgever neemt klachten in behandeling over (het werk van) de opdrachtnemer.
8
7
-
De werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht vormen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever.
-
De opdrachtnemer mag niet voor verschillende opdrachtgevers tegelijk werken.
-
De opdrachtnemer krijgt doorbetaald bij ziekte of vakantie.
-
De opdrachtnemer hoeft het werk niet gratis opnieuw te doen of gratis aan te passen als het niet voldoet aan de overeenkomst.
-
De opdrachtgever bepaalt de hoogte van de beloning voor de werkzaamheden.
-
De opdrachtgever is aansprakelijk voor de schade die een opdrachtnemer veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
-
De opdrachtnemer heeft geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
-
De opdrachtgever zorgt voor gereedschappen, hulpmiddelen en materialen.
Deze en andere factoren uit de jurisprudentie zullen door de Belastingdienst worden gewogen bij het beoordelen van de aan hem voorgelegde overeenkomsten. Dit zijn dus geen nieuwe criteria maar criteria die ook nu al (moeten) worden gebruikt om te beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst of bij de beoordeling of er een plicht is tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. De uitkomst van die beoordeling staat uiteraard niet op voorhand vast. Er is geen garantie dat een belangenorganisatie of een opdrachtgever altijd in overleg met de Belastingdienst tot een (voorbeeld)overeenkomst kan komen waarover de Belastingdienst het oordeel kan geven dat er geen plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen uit voortvloeit. Evenmin kan worden uitgesloten dat een rechter achteraf oordeelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, terwijl de Belastingdienst heeft geoordeeld dat de betreffende overeenkomst geen plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen creëert. De jurisprudentie op het gebied van het arbeidsrecht is casuïstisch en nieuwe jurisprudentie kan aanleiding zijn om nieuwe of andere factoren te betrekken bij het beoordelen van (voorbeeld)overeenkomsten. Indien de rechter oordeelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst zal de betreffende (voorbeeld)overeenkomst voor de toekomst worden ingetrokken, waarbij voor lopende gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht zullen worden genomen. Verder staat dan vast dat de opdrachtnemer verzekerd is (geweest) voor de werknemersverzekeringen en kan hij onder voorwaarden – zo nodig met terugwerkende kracht – zijn aanspraak op een uitkering effectueren. Op grond van het vertrouwensbeginsel zal het in principe niet mogelijk zijn om een naheffingsaanslag voor de loonheffingen aan de opdrachtgever op te leggen. Uiteraard kan een opdrachtgever zich niet met succes op het vertrouwensbeginsel beroepen indien er feitelijk niet conform de overeenkomst is gewerkt. In dat geval zal er dus wel een naheffingsaanslag worden opgelegd.
9
8
Nota naar aanleiding van nader verslag WET DEREGULERING BEOORDELING ARBEIDSRELATIES 15 juni 2015
2. Voorstel voor alternatief voor de BGL en de VAR De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre het huidige voorstel een oplossing biedt voor de problemen zoals geconstateerd bij de VAR-problematiek. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke wijze het voorgestelde alternatief in de praktijk zal bijdragen aan het eenvoudiger opsporen en terugdringen van schijnzelfstandigheid. Het alternatief zal op twee manieren zorgen dat de bestaande regels omtrent de loonheffingen beter worden nageleefd. Ten eerste zorgt het alternatief ervoor dat niet alleen de opdrachtnemer maar ook de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de fiscale kwalificatie van een arbeidsrelatie die de opdrachtnemer en opdrachtgever samen vormgeven. Dit betekent dat de opdrachtgever het niet langer zonder meer aan de opdrachtnemer kan overlaten om de fiscale gevolgen van een arbeidsverhouding te beoordelen. Aangezien de opdrachtgever belang krijgt bij een juiste fiscale kwalificatie van de arbeidsverhouding, zal hij er zorg voor dragen dat de juiste fiscale gevolgen aan de arbeidsverhouding worden verbonden. Het invoeren van deze verantwoordelijkheid voor de opdrachtgever heeft dan ook een preventief effect. Ten tweede maakt deze verantwoordelijkheid van de opdrachtgever het voor de Belastingdienst mogelijk om efficiënter te handhaven. Bij grotere aantallen is het efficiënter om één correctieverplichting of één naheffingsaanslag aan een opdrachtgever op te leggen dan om van alle individuele opdrachtnemers eerst op persoonsniveau de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) te herzien en vervolgens per opdrachtnemer correcties op te leggen. Door een verbetering van de efficiëntie kunnen meer gevallen per controle worden bestreken. Deze verbeteringen zorgen ervoor dat de wetgeving omtrent de loonheffingen beter handhaafbaar wordt, terwijl de huidige VAR-systematiek, met een vrijwel ongeclausuleerde vrijwaring voor de opdrachtgever, effectieve handhaving vrijwel onmogelijk maakt.
9
De leden van de fractie van de VVD vragen of ook dit nieuwe voorstel een mogelijkheid voor een naheffing bij de werkgever creëert. In de huidige wetgeving bestaat al een mogelijkheid voor het opleggen van een naheffingsaanslag voor de loonheffingen bij de werkgever. Dit is dus niet nieuw. Ook na het afschaffen van de VAR en het invoeren van de gedereguleerde beoordeling van arbeidsrelaties, kan een opdrachtgever nog steeds zekerheid krijgen omtrent de loonheffingen en – mits volgens de door de Belastingdienst beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst wordt gewerkt - zo een correctieverplichting of naheffingsaanslag voorkomen. De opdrachtgever krijgt wel een grotere verantwoordelijkheid dan hij nu heeft bij de huidige VAR-systematiek, omdat hij voortaan samen met de opdrachtnemer moet waarborgen dat er daadwerkelijk volgens de door de Belastingdienst beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst wordt gewerkt. De leden van de fractie van de VVD vragen of intermediairs hun dienstverlenende rol kunnen blijven uitvoeren voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en hoe dit gewaarborgd is. De leden van de fractie van de SGP vragen in dit verband of het nieuwe wetsvoorstel drempels opwerpt om met intermediairs te werken. Het wetsvoorstel maakt geen inbreuk op de wijze waarop partijen hun arbeidsrelaties kunnen vormgeven. De wettelijke scheidslijn tussen dienstbetrekking en zelfstandigheid verandert niet. Dienstverlening voor zzp’ers door intermediairs blijft tot de mogelijkheden behoren, hier worden geen drempels voor opgeworpen. Intermediairs die zekerheid willen krijgen over de loonheffingen, kunnen een (voorbeeld)overeenkomst aan de Belastingdienst ter beoordeling aanbieden. Als een
1
intermediair uitsluitend bemiddelt tussen een zzp’er en een onderneming die de zzp’er wil inhuren, is er geen sprake van een dienstbetrekking tussen de zzp’er en de intermediair. De intermediair legt dan het contact tussen de twee partijen en treedt daarna terug.
2
Indien er zowel tussen opdrachtgever en opdrachtnemer als tussen intermediair en opdrachtnemer een overeenkomst wordt afgesloten, kan de overeenkomst tussen intermediair en opdrachtnemer worden gezien als een aanvullende overeenkomst, die “bovenop” de overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer komt. In dat geval kunnen beide overeenkomsten aan de Belastingdienst worden voorgelegd ter beoordeling. Met de beoordeling van de Belastingdienst dat er uit de overeenkomsten geen plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen voortvloeit, hebben de opdrachtgever en de intermediair allebei zekerheid over de loonheffingen. De verhoudingen tussen opdrachtgever, opdrachtnemer en intermediair moeten in samenhang beoordeeld worden.
3
Als een intermediair meer doet dan alleen bemiddelen, kan er onder omstandigheden sprake zijn van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking. Met name de omstandigheid dat de zzp’er zijn arbeidsbeloning niet van zijn opdrachtgever ontvangt, maar van zijn intermediair, maakt het lastig om het oordeel te geven dat
10
er geen sprake is van een dienstbetrekking of van de fictieve dienstbetrekking voor uitzendkrachten. Partijen uit deze sector hebben inmiddels overeenkomsten voorgelegd aan de Belastingdienst. Over deze overeenkomsten is nog niet of slechts zeer summier inhoudelijk gesproken met de partijen die ze hebben voorgelegd, waardoor het nog niet mogelijk is om hierover uitspraken te doen. De overeenkomsten moeten passen binnen de bestaande kaders van wet- en regelgeving en jurisprudentie, hetgeen een gedegen en grondige beoordeling vergt en een zuivere formulering.
11
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de modelovereenkomst voor zzp’ers in de zorg bezien moet worden, die naar de mening van de leden weinig elementen bevat waardoor veel verschillende contracts- en omgangsvormen mogelijk worden gemaakt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of in de voorbeeldovereenkomst voor de zorg alleen het criterium van de aansprakelijkheidsverzekering is opgenomen en vraagt om een toelichting. Ook vragen de leden hoe wordt voorkomen dat een deel van de betrokkenen ten onrechte als zzp’er wordt aangemerkt. Bij het beoordelen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst moeten alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. Het gaat daarbij zowel om intentie van partijen als de wijze waarop daaraan feitelijk uitvoering wordt gegeven. Uit de beoordeelde modelovereenkomst voor zzp’ers in de
1
zorg blijkt duidelijk dat de wil en bedoeling van partijen erop is gericht een overeenkomst van opdracht aan te gaan en geen arbeidsovereenkomst. Dat staat daarom ook vermeld op diverse plaatsen in deze modelovereenkomst. Daarnaast is
2
de vrijheid van de opdrachtnemer om zich al dan niet te laten vervangen een factor die een belangrijke rol heeft gespeeld in de beoordeling van de modelovereenkomst
12
voor zzp’ers in de zorg. Dat een vervanger moet voldoen aan de beroepseisen (zoals opleidingsniveau, BIG-registratie) die het werk vraagt, doet daaraan niet af. Datzelfde geldt als een zorginstelling een vervanger kan weigeren door gemotiveerd aan te geven dat die vervanger ongeschikt is voor het verlenen van de zorg (bijvoorbeeld op basis van een gegronde klacht). Als de bemoeienis van de zorginstelling zich hiertoe beperkt, dan heeft de zorgverlener voldoende vrijheid om zelf een vervanger te kiezen. Artikel 4.6 van de modelovereenkomst is in deze lijn
3
geformuleerd. Ook is de modelovereenkomst zodanig opgesteld, dat er geen gezagsverhouding ontstaat tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Weliswaar is de zorginstelling eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg en moet de zorgverlener verplicht gebruikmaken van de voor verlening van zorg in natura vereiste onderdelen uit het door de zorginstelling gehanteerde kwaliteitssysteem; dit
4
neemt niet weg dat de zorgverlener een eigen verantwoordelijkheid heeft op basis van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Zoals in artikel 4.1 van de modelovereenkomst is te lezen, is de opdrachtnemer rechtstreeks en volledig
5
verantwoordelijk en zo nodig aansprakelijk (zie ook artikel 8.1) voor de kwaliteit van de verleende zorg. De zorginstelling kan alleen aanwijzingen geven die horen bij een overeenkomst van opdracht (artikel 2.2) en toetst alleen of de afgesproken doelen
6
zijn gerealiseerd (artikel 4.3). Het criterium van de aansprakelijkheidsverzekering, waar de leden van de fractie van de ChristenUnie aan refereren, is dus zeker niet het enige criterium uit de modelovereenkomst dat relevant is geweest voor het gegeven oordeel dat er geen dienstbetrekking uit de modelovereenkomst voortvloeit. Nu er voldoende elementen in de modelovereenkomst zijn opgenomen, die in onderlinge
--->
samenhang bezien garanderen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking, is gewaarborgd dat iemand die ook daadwerkelijk volgens deze overeenkomst werkt terecht als zzp’er kan worden aangemerkt.
13
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
>
Retouradres Postbus 20350 2500 Ei Den Haag
Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN) FNV Zelfstandigen pia. Postbus 4050 4900 CB OOSTERHOUT
Secretaris-generaal Macro-Economische Vraagstukken en Arbeidsmarkt Beroepen, Opleidingen en Arbeidsmarkt Bezoekadres Rijnstraat 50 2515 XP Den Haag T 07034079 11 F 070 340 98 34 www.rijksoverheid.nI
Datum Betreft
Inlichtingen bij Aloys Kersten Coördinator arbeidsmarktbeleid
11 FEB. 2015 Modelovereenkomst BTN FNV Zelfstandigen
T (070)-3405886 M ( 31)-631753024
[email protected]
Geachte heer Verschuren en mevrouw Van Breda-Hoekstra, Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Financiën, de reactie op uw brief van 14 november 2014, kenmerk JV/EB/141114-1, inzake de zzp’ers in de zorg. Met uw brief heeft u ons ter beoordeling een set van modelovereenkomsten aangeboden. De modelovereenkomsten hebben betrekking op de situatie dat een zzp’er in opdracht van een zorginstelling zorg verleend aan thuiszorgcliënten. Allereerst wil ik u beiden melden verheugd te zijn dat u naar aanleiding van de brief van 10 oktober 2014 op een dergelijke korte termijn modelovereenkomsten ter beoordeling hebt voorgelegd. Het is namelijk van evident belang dat er snel duidelijkheid komt onder welke voorwaarden zzp’ers zorg kunnen verlenen aan thuiszorgcliënten. —
Kenmerk 717895-13259 1-M EVA Uw brief iV/EB/ 141114-1 Bijlage(n)
Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.
-
De door u aangeboden modelovereenkomsten zijn beoordeeld. Dat heeft geleid tot enige aanpassingen van de overeenkomsten. De uiteindelijke set die u voorgelegd hebt, heeft onze goedkeuring. Om misverstanden te voorkomen is deze set bijgevoegd. Tevens wordt het geplaatst op ww.rijksoverheid.nl. Ik ga er van uit dat ik u hiermee voldoende geïnformeerd heb en heb de verwachting dat hiermee de problematiek van zzp’ers die in opdracht van een zorginstelling thuiszorg verlenen voor een belangrijk deel opgelost is. Hoogachtend, de minister van Volksgezondheid, elzijn en
rs/ E.I.\cSPPers
14
Pagina 1 van 1
BURGERLIJK WETBOEK
Boek 7 Titel 7 Afdeling 1 Artikel 400 1. De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken. Artikel 401 De opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Artikel 402 1. De opdrachtnemer is gehouden gevolg te geven aan tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen omtrent de uitvoering van de opdracht. 2. De opdrachtnemer die op redelijke grond niet bereid is de opdracht volgens de hem gegeven aanwijzingen uit te voeren, kan, zo de opdrachtgever hem niettemin aan die aanwijzingen houdt, de overeenkomst opzeggen wegens gewichtige redenen. Artikel 404 Indien de opdracht is verleend met het oog op een persoon die met de opdrachtnemer of in zijn dienst een beroep of een bedrijf uitoefent, is die persoon gehouden de werkzaamheden, nodig voor de uitvoering van de opdracht, zelf te verrichten, behoudens voor zover uit de opdracht voortvloeit dat hij deze onder zijn verantwoordelijkheid door anderen mag laten uitvoeren; alles onverminderd de aansprakelijkheid van de opdrachtnemer. Artikel 405 1. Indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, is de opdrachtgever hem loon verschuldigd. 2. Indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd.
Boek 7 Titel 10 Afdeling 1 Artikel 610 1. De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. 2. Indien een overeenkomst zowel aan de omschrijving van lid 1 voldoet als aan die van een andere door de wet geregelde bijzondere soort van overeenkomst, zijn de bepalingen van deze titel en de voor de andere soort van overeenkomst gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen van deze titel van toepassing.
15
16
BNB 1992/78
HOGE RAAD, 18 december 1991 (Rolnr. 27 532) (Mrs. Stoffer, Mijnssen, Wildeboer, Zuurmond, Herrmann) (Art. 2 Wet LB 1964) [LB art. 2 lid 1] dienstbetrekking / gezagsverhouding
[Essentie] Arbeidsovereenkomst fotomodel. Gezagsverhouding Het Hof heeft het bestaan van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en personen die als fotomodel fungeerden, aangenomen op de enkele grond dat belanghebbende opdrachten en instructies kon geven en de betrokkenen deze moesten opvolgen. HR: die enkele omstandigheid is onvoldoende voor het aannemen van een gezagsverhouding. (Volgt vernietiging en verwijzing.)
[Tekst] ARREST 3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in opdracht foto's maakt voor reclamedoeleinden en daartoe gebruik maakt van beroeps- en amateurfotomodellen die soms incidenteel, soms vaker voor hem werken. Het model poseert in door de opdrachtgever van belanghebbende bepaalde kleding dan wel met door die opdrachtgever bepaalde attributen. Tijdens het poseren geeft belanghebbende aanwijzingen aan de personen die als fotomodel optreden, welke opdrachten en instructies die personen vervolgens dienen uit te voeren. 3.2. Daarvan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat tussen belanghebbende en een persoon die als fotomodel optrad een gezagsverhouding bestond. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat tussen belanghebbende en de bedoelde personen arbeidsovereenkomsten tot stand zijn gekomen omdat ook een recht op beloning en een plicht tot het verrichten van de overeengekomen arbeid voor de bedoelde personen bestond. 3.3. Het Hof heeft het bestaan van de gezagsverhouding tussen belanghebbende en de personen die als fotomodel fungeerden aangenomen op de enkele grond dat belanghebbende opdrachten en instructies aan de personen die als fotomodel optraden kon geven en dat die personen die opdrachten en instructies moesten opvolgen. Die enkele omstandigheid is echter onvoldoende voor de gevolgtrekking dat tussen belanghebbende en de bedoelde personen een gezagsverhouding bestond. De door het Hof vastgestelde feiten sluiten immers geenszins uit dat die opdrachten en instructies slechts een nadere bepaling waren van de verlangde prestaties, in welk geval zij ook kunnen zijn gegeven bij de uitvoering van opdrachten tot het verrichten van enkele diensten. Nu het Hof niet ervan heeft blijk gegeven ook de andere omstandigheden waaronder de personen die als fotomodel optraden, hun werkzaamheden verrichtten in zijn beoordeling te hebben betrokken, heeft het Hof zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. 3.4. De klacht onder 1 is mitsdien gegrond, de klachten behoeven voor het overige geen behandeling meer. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, verwijzing moet volgen. 4. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
17
Geen verzekeringsplicht voor musicalregisseurs Centrale Raad van Beroep 27 mei 2004, 01/5844 ALGEM en 01/5854 ALGEM A en B hebben in 1999 beiden een musical voor (de rechtsvoorgangster van) de BV geregisseerd. Voor beiden geldt dat zij het door henzelf uitgewerkte idee voor (een Nederlandse versie van) deze musicals aan de BV ter productie hebben aangeboden. Nadat de regisseurs en de BV in principe overeengekomen waren dat de BV als producent zou willen optreden, heeft de verdere uitwerking van het concept, als in de branche gebruikelijk, plaatsgevonden in een door de regisseurs zelf samengesteld creatief team (waaronder naast de regisseurs, onder anderen de belichter, geluidstechnici, decorbouwer en de choreograaf). Dit team ontwikkelde het regieconcept. De regisseurs zijn tevens verantwoordelijk voor het bewerken van het script en de partituur. Tot de verdere uitwerking behoorde tevens het samenstellen van de spelersbezetting volgens de inzichten van de regisseur. De hoofdtaak van de regisseur is het omzetten van het script in een theater-regieconcept. Dat is een eigen oorspronkelijk en auteursrechtelijk beschermd werk. Het initiatief voor de productie van de musicals Musical II en Musical I was afkomstig van B c.q. A. Zij hadden het concept voor die musicals zelf deels ontwikkeld voordat zij het ter (verdere) productie aanboden aan de BV en de hiervoor beschreven wijze van verdere ontwikkeling van het idee vond eveneens voor een belangrijk deel voor rekening en risico van de regisseurs plaats. Het spreekt van zelf dat de beide regisseurs in hun werk een grote mate van (artistieke) vrijheid genoten. Pas in een laat stadium tijdens de uitwerking van het concept is de principeovereenstemming tussen de BV en de beide regisseurs omgezet in een als opdracht aangeduide overeenkomst waarin onder meer de afspraken zijn neergelegd over de periode (van enkele maanden) waarin onder de leiding van de regisseurs de musical wordt ingestudeerd. Pas na de totstandkoming van de overeenkomst met de BV waren A en B verzekerd van een geldelijke beloning voor hun langdurige inspanningen. Na de première eindigde de bemoeienis van de regisseurs. De doorlooptijd van beide projecten beloopt een veelvoud van de repetitieperiode. De Raad is, gelet op de hiervoor geschetste feitelijke omstandigheden, van oordeel dat A en B hun hiervoor bedoelde regiewerkzaamheden niet in dienst van de BV hebben verricht. Het voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst vereiste werkgeversgezag ontbrak.
Verzekeringsplicht freelancers Centrale Raad van Beroep 9 juni 2005, 04/749 CSV De BV voert een foto-, film-, geluid- en ontwerpstudio en maakt onder meer radio- en televisiecommercials, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van als freelancers aangeduide personen in de functies van onder meer belichter, voice-over, cameraman, styliste, visagiste, regisseur en opnameleider. Deze freelancers zijn over het algemeen slechts een of enkele dagen voor de BV werkzaam geweest. Het UWV heeft correctie- en boetenota's opgelegd over de aan deze freelancers gedane betalingen, daarbij uitgaande van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de BV en de freelancers (niet zijnde artiesten). De Raad overweegt dat het maken van radio- en televisiespotjes een wezenlijk onderdeel vormt van de bedrijfsvoering van de BV. Deze heeft ongeveer tachtig mensen in loondienst en deze werknemers zijn veelal in teamverband met de freelancers werkzaam. De werkzaamheden van de freelancers zijn organisatorisch ingebed in de bedrijfsvoering van de BV en worden veelal verricht in haar bedrijf of in een door haar (in haar studio) ingerichte set met door haar ter beschikking gestelde apparatuur. Een deel van de freelancers verricht dezelfde werkzaamheden als onbetwist in dienstbetrekking staande medewerkers. In dienst van de BV is tevens een regisseur werkzaam en een in haar dienst zijnde producer ziet erop toe dat tijdens de opnames het vooraf vastgestelde budget niet wordt overschreden. Gelet op deze omstandigheden volgt de Raad het UWV in zijn betoog dat de freelancers hun werkzaamheden in dienst van de BV hebben verricht.
18
LJN-nummer: AE8538 Zaaknr: 99/2813 ALGEM UITSPRAAK in het geding tussen : [appellant], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en Het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij op bezwaar genomen besluit van 8 september 1997 heeft gedaagde de verzekeringsplicht van de voor appellante werkzame organist over de jaren 1991 tot en met 1995 gehandhaafd, met dien verstande dat hij verplicht verzekerd wordt geacht ingevolge artikel 3 van de sociale- werknemersverzekeringswetten. II. MOTIVERING Gedaagde heeft premies ten laste van appellante vastgesteld over de jaren 1991 tot en met 1995, aangezien de in die jaren voor haar werkzame organist, W.A. Schuit, naar gedaagdes oordeel verzekeringsplichtig moet worden geacht op grond van artikel 3 van de onderscheidene sociale-werknemersverzekeringswetten uit hoofde van het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft gedaagde bij de aangevallen uitspraak te dien aanzien in het gelijk gesteld en inzonderheid het bestaan van een gezagsverhouding aangenomen onder verwijzing naar een uitspraak van deze Raad van 18 september 1991, RSV 1992/131. De Raad ziet op grond van de gedingstukken en het verhandelde te zijner zitting, met zorgvuldige inachtneming van de gewisselde standpunten van partijen, in casu geen gegronde reden om in andere zin te beslissen dan hij ter zake van een soortgelijke functionaris in een zelfde type arbeidsverhouding bij uitspraak van 18 september 1991, RSV 1992/ 131 heeft gedaan. Niet ontkend kan worden dat appellante via de pastoor/ voorganger ook hier een zekere sturing kon verrichten en toezicht kon uitoefenen jegens de organist zowel inzake de werktijden als de invulling van het repertoire en de ten gehore te brengen muziek via onweersproken overleg en tot op zekere hoogte inzake de wijze van uitvoering al naar gelang de aard van de diensten en het daaraan inherente (liturgisch geënte) verwachtingspatroon. Onverlet blijft daarbij ook dat belanghebbende kerkgangers of familieleden via appellante of diens voorganger hun beklag over de organist konden doen, die zelf daarop aangesproken kon worden. Daarbij heeft appellante desnoods de als ultieme sanctie werkende mogelijkheid om bij gebleken onoverbrugbare disharmonie in voorkomende gelegenheden tussen opdrachtgeefster en uitvoerder niet langer van de diensten van de organist gebruik te maken. In het vorenoverwogene ligt tevens besloten, dat de gezagsrelatie te dezen niet op de zorgvuldigheid geweld aandoende veronderstellingen is gebaseerd als in het geval waarop de uitspraak van de Raad van 28 januari 1998, 96/11667 ALGEM ziet, nog daargelaten de overigens door gedaagde te dezen betwiste organisatorische toepasbaarheid hiervan. De Raad deelt verder de zienswijze van de rechtbank dat er in casu sprake is van een persoonlijke arbeidsverrichting door de organist, omdat hij de arbeid in de jaren in geding doorgaans zelf als speciale deskundige heeft verricht en bij verhindering slechts een vaste deskundige vervanger voor hem optrad. Ook de betaalde vergoedingen op declaratiebasis van f 45,-- per dienst en f 112,50 per repetitieavond kan de Raad niet anders beschouwen dan als een behoorlijke beloning als tegenprestatie voor de verrichte arbeid aan het orgel. Op grond van het vorenoverwogene neemt de Raad met gedaagde en de rechtbank, alles in samenhang overziende, verzekeringsplicht van de betrokken organist ingevolge artikel 3 van de sociale-werknemersverzekeringswetten aan wegens het effectief bestaan van een arbeidsovereenkomst van deze met appellante over de jaren 1991 tot en met 1995. Aldus uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2000.
19
LJN: BD1731, Centrale Raad van Beroep , 07/4293 WW, 07/4294 WW
Weigering WW-uitkering op de grond dat betrokkene niet verzekerd is ingevolge de WW. Onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een gezagsverhouding.
Datum uitspraak: 15-05-2008
II. OVERWEGINGEN Betrokkene is van 1 januari 2003 tot 14 april 2005 werkzaam geweest bij de [naam parochie] (hierna: de parochie) als koordirigent van een amateurkoor, tegen een beloning van € 76 per repetitie en € 50 per viering. Bij de uitbetaling van deze beloningen werden geen loonheffing en premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten ingehouden. Bij besluit van 15 februari 2006 is aan betrokkene door appellant een WW-uitkering geweigerd, op de grond dat betrokkene niet verzekerd is ingevolge de WW. De Raad overweegt het volgende. De Raad stelt vast dat zowel de parochie als betrokkene bij het aangaan van de overeenkomst de intentie hadden geen arbeidsovereenkomst te sluiten, gelet op het niet-melden van betrokkene als werknemer bij appellant en het niet inhouden van loonheffing en premies op de beloning van betrokkene. Betrokkene heeft ten tijde van de arbeidsverhouding nooit tegen het achterwege laten van deze inhoudingen geprotesteerd. Onder dergelijke omstandigheden ligt het naar het oordeel van de Raad op de weg van betrokkene om voldoende aannemelijk te maken dat aan alle voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan. De Raad is van oordeel dat betrokkene daarin niet is geslaagd. De omstandigheid dat het repertoire door de pastor werd aangereikt en dat de pastor ook wel suggesties deed over bijvoorbeeld het tempo van de te zingen liederen, maakt nog niet dat sprake is van een gezagsverhouding. Niet gebleken is dat betrokkene ten aanzien van de kern van zijn werkzaamheden, namelijk het dirigeren, aanwijzingen kreeg of kon krijgen van iemand die bekleed was met werkgeversgezag. Van enig vakinhoudelijk werkoverleg is niet gebleken. Hetgeen appellant ter staving van zijn stelling dat wel sprake was van een gezagsverhouding overigens naar voren heeft gebracht, is onvoldoende om wel een gezagsverhouding aanwezig te kunnen achten. In dit verband merkt de Raad nog op dat de stelling van betrokkene dat er functioneringsgesprekken werden gehouden door de parochie consistent is weersproken en overigens ook in de gedingstukken geen steun vindt. Reeds op grond van het vorenstaande had het beroep van betrokkene door de rechtbank ongegrond dienen te worden te worden verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2008.
20
NTFR Uitgave 41, 9 oktober 2008> 2008/1921
Musicus staat niet in dienstbetrekking tot BN'er Rechtbank Haarlem, 07/05571, 7 mei 2008 Belastingjaar/tijdvak 2002
4.1. Eiser heeft als onderbouwing van zijn stelling dat de inkomsten uit de tournee dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming aangevoerd dat ook de overige inkomsten die hij in deze onderneming geniet, en die verder niet in geschil zijn, betrekking hebben op soortgelijke activiteiten als musicus. Voorts heeft hij gesteld dat hij per optreden respectievelijk repetitie werd betaald, en niet werd betaald indien hij om welke reden dan ook niet aan een optreden of repetitie deelnam. Voorts kon hij zich, ofschoon dit niet de voorkeur had van F, laten vervangen. De musici functioneerden in de groep met een grote mate van zelfstandigheid en hij had bij het tot stand komen van de optredens een grote inbreng met onder meer zijn arrangementen, aldus eiser. 4.4. Verweerder heeft zich onder meer gebaseerd op de in 2.4. vermelde arbeidsovereenkomst. Nu deze door de B.V. aan eiser voorgelegde overeenkomst niet door eiser is ondertekend kunnen de hierin opgenomen bepalingen niet zonder meer als geldend tussen eiser en de B.V. worden aangenomen. Niet aannemelijk is geworden dat de in deze overeenkomst opgenomen bepalingen onverkort mondeling tussen eiser en de B.V. respectievelijk F zijn overeengekomen. 4.5.1. Eén van de voorwaarden voor het bestaan van een dienstbetrekking is de aanwezigheid van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer. Het is met name dit punt dat partijen verdeeld houdt. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Van een directe gezagsverhouding tussen eiser en de B.V. is geen sprake. Eiser heeft onweersproken verklaard dat de contacten tussen hem en de B.V. vrijwel uitsluitend bestonden uit het plannen van repetities en optredens, het door eiser verzenden van facturen naar de B.V., en het betalen daarvan door de B.V. Niet aannemelijk is geworden dat de B.V. aanwijzingen in verband met de uit te voeren werkzaamheden kon geven. 4.5.2. Van een afgeleide gezagsverhouding tussen eiser en F is evenmin sprake. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij binnen de groep musici met een grote mate van zelfstandigheid zijn werk verrichtte en een grote inbreng had bij het tot stand komen van het eindproduct. De rechtbank acht aannemelijk dat F een belangrijke stem in de samenstelling van het repertoire had, zijn naam was immers aan de tournee verbonden. Hiermee is echter nog niet aannemelijk geworden dat F verdergaande aanwijzingen aan eiser kon geven dan in een overeenkomst van opdracht gebruikelijk is. Ook een opdrachtgever zal immers aanwijzingen geven aan de opdrachtnemer omtrent de uit te voeren werkzaamheden. 4.6. Nu aan één van de voorwaarden voor het bestaan van een dienstbetrekking, de aanwezigheid van een gezagsverhouding, niet is voldaan kunnen de inkomsten die eiser vanwege zijn deelname aan de tournee heeft genoten niet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. 4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
21
Uitgave 48, 1 december 2011> NTFR 2011/2659
De bij golftoernooien ingezette personen zijn in dienstbetrekking bij de organisator Hoge Raad 25 november 2011, 11/00707, LJN BU5709 Belastingjaar/tijdvak 2001-2003 • Artikel 2 Lid 1, Wet LB 1964
Samenvatting Belanghebbende organiseert golftoernooien. Ten behoeve hiervan wordt telkens een commissie ingesteld. De commissie draagt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de honderden vrijwilligers en voor het terrein van de golfclub. Bij de organisatie van golftoernooien zijn door belanghebbende personen ingeschakeld die voor hun inzet geldbedragen ontvingen. Deze vergoeding is door belanghebbende niet als loon aangemerkt. De betalingen vonden plaats aan leden van een Buggy Team, het A-Team, medewerkers van een Toiletgroep en een Schoonmaakploeg, alsmede chauffeurs van Courtesy Cars. Het betrof vooral studenten en andere vrienden en kennissen van de personen van de organisatie. Hof Amsterdam (NTFR 2011/672) is van oordeel dat ten aanzien van de ingeschakelde personen sprake is van een gezagsverhouding. De ingeschakelde personen dienden (in)direct aanwijzingen en instructies op te volgen van de leden van de commissie, de ingeschakelde personen moesten bepaalde nader omschreven diensten draaien waarbij de werktijden en de invulling van de werkzaamheden vrij nauwkeurig zijn omschreven, zij moesten voorgeschreven kleding dragen en de chauffeurs van de courtesy cars moesten een contract tekenen waarin zij moesten verklaren zich te houden aan een aantal daarin omschreven bepalingen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vergoedingen slechts bestemd waren als een onkostenvergoeding. Weliswaar rekruteerde de commissie de ingeschakelde personen, gaf zij aanwijzingen en instructies aan deze personen, en betaalde zij hen de overeengekomen vergoedingen feitelijk uit, die gedragingen moeten worden aangemerkt als gedragingen van belanghebbende. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.
22
Uitgave 13, 31 maart 2011> NTFR 2011/675
Deelneemster aan 'De Gouden Kooi' was werkzaam in privaatrechtelijke dienstbetrekking Hoge Raad, 10/02146, 25 maart 2011 Belastingjaar/tijdvak 2007 • Artikel 7:610, BW • Artikel 3, WW
Samenvatting Belanghebbende heeft deelgenomen aan het televisieprogramma ‘De Gouden Kooi'. Talpa en belanghebbende hebben de door hen gesloten overeenkomst benoemd als een overeenkomst van opdracht. Belanghebbende heeft ‘De Gouden Kooi' moeten verlaten, omdat zij is ‘weggestemd'. Belanghebbende heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd die haar door het UWV is geweigerd. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat belanghebbende tot Talpa in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond in de zin van art. 3 WW. In cassatie stelt de Hoge Raad voorop dat voor de vraag of belanghebbende tot Talpa in een zodanige privaatrechtelijke dienstbetrekking stond, maatgevend is of tussen beiden sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Hierbij moet worden getoetst of de inhoud van die rechtsverhouding voldoet aan de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. De CRvB heeft als vereisten voor het aannemen van een dienstbetrekking gesteld een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Aldus is de CRvB terecht uitgegaan van de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Het oordeel van de CRvB is cassatieproof, aldus de Hoge Raad. (Cassatieberoep ongegrond.)
23
Werkzaamheden worden in loondienst verricht : acteur voldoet niet aan urencriterium Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtsverhouding tussen X en F moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking. X voldoet dan niet aan het urencriterium en heeft geen recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Belanghebbende, X, is artiest. In 2009 verricht X werkzaamheden voor vereniging F. Verder is hij werkzaam als docent, doet hij mee aan een theatervoorstelling en treedt hij op. De werkzaamheden voor F bestaan uit kantoor- en acquisitiewerkzaamheden en werkzaamheden als acteur. In zijn IB-aangifte 2009 claimt X de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De inspecteur is echter van mening dat X de werkzaamheden voor F in dienstbetrekking heeft uitgevoerd, en dat X dan niet aan het urencriterium voldoet. Hof Amsterdam oordeelt dat de rechtsverhouding tussen X en F moet worden gekwalificeerd als een dienstbetrekking. Volgens het hof is er namelijk sprake van loon, arbeid en gezag. Het hof overweegt hierbij dat het gaat om werkzaamheden die deel uitmaken van de ondernemingsactiviteiten van F, en dat het bestuur van F verantwoordelijk is voor de werkzaamheden die X in het kader van de door F gedreven onderneming verricht. Verder wijst het hof er op dat het bestuur bevoegd is aan X aanwijzingen te geven. X verricht de werkzaamheden voor F dan ook niet als ondernemer, zodat de aan deze werkzaamheden bestede uren niet kunnen meetellen voor de toepassing van het urencriterium. X heeft geen recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. [Bron Uitspraak] Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001 3.6
26 februari 2015 34 keer bekeken Datum: 19-02-2015 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2015:454 Editie: 6 maart Instantie: Hof Amsterdam Nummer: 14/00387 Rubriek: Inkomstenbelasting Uitgavenummer: V-N Vandaag 2015/434 Wetsartikelen: Wet inkomstenbelasting 2001, 3.6
24
Versie:
toekomstig
Artikel:
5a
WET OP DE LOONBELASTING 1964 Geldig van: Terugwerkend t/m:
Bij KB te bepalen
Geldig tot:
Plaats in de regeling:
Hoofdstuk I. Belastingplicht
Staatsblad(en): Staatscourant(en): Nummer: 34 036 34 036
Soort stuk Wetsvoorstel Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (voorheen Wet invoering beschikking geen loonheffing) Nota van wijziging
Aangegeven in: Rood Grijze achtergrond Groen Paars Oranje Lichtblauw
Aan te brengen wijzigingen:
Artikel 5a 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder artiest: degene die ingevolge een overeenkomst van korte duur als musicus of anderszins als artiest optreedt, tenzij: a.hij in Nederland woont, en: 1°. bij een beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is verklaard dat de voordelen die hij geniet uit zijn optreden worden aangemerkt als winst uit onderneming, of 2°. bij een beschikking als bedoeld in artikel 3.157 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is verklaard dat de werkzaamheden die hij verricht in het kader van zijn optreden, worden aangemerkt als werkzaamheden uitsluitend verricht voor rekening en risico van de onderneming van een in Nederland gevestigde vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft; ofa. hij in Nederland woont en uit een beschikking als bedoeld in artikel 8b, derde lid, blijkt dat ter zake van de voordelen die hij geniet uit zijn optreden geen inhoudingsplicht bestaat; a. hij inwoner is van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden of een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; of b. hij het optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.; of c. hij voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden. 2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beroepssporter: degene die ingevolge een overeenkomst van korte duur als beroep een tak van sport beoefent, tenzij: a. hij in Nederland woont, of Pagina 1 van 2 25
b. hij inwoner is van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden of een land waarmee de Staat der Nederlanden een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; of c. hij de sportbeoefening rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden. 3. Ingeval een artiest of beroepssporter optreedt of als beroep een tak van sport beoefent in het kader van een dienstbetrekking tot een in Nederland gevestigde inhoudingsplichtige, is hij voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen werknemer. 4. Ingeval een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter optreedt of als beroep een tak van sport beoefent in het kader van een dienstbetrekking tot een inhoudingsplichtige die niet in Nederland is gevestigd, vindt de heffing van loonbelasting plaats ingevolge de regelingen zoals die gelden voor artiesten en beroepssporters.
Pagina 2 van 2 26
MODELOVEREENKOMST “OPTING-OUT” UIT DE ARTIESTENREGELING (voor een artiestengezelschap)
A. …………………………… (artiestengezelschap), vertegenwoordigd door ……………………… (vertegenwoordiger), …………………………………………………………… (adres), (hierna: gezelschap) B. …………………………… (organisator optreden), vertegenwoordigd door ……………………… (vertegenwoordiger), …………………………………………………………… (adres), (hierna: opdrachtgever) verklaren overeengekomen te zijn als volgt 1. Het artiestengezelschap zal op …… ………… 20…… (datum) optreden voor de opdrachtgever. Hiervoor is een overeenkomst gesloten, waarin de afspraken voor dit optreden zijn vastgelegd. Als dit een schriftelijke overeenkomst is, wordt deze hierbij gevoegd. Deze fiscale modelovereenkomst is een aanvulling op de bestaande overeenkomst voor het optreden en beoogt slechts fiscale aspecten te regelen. 2. Gezelschap en opdrachtgever sluiten geen arbeidsovereenkomst (art. 7:610 BW) maar een overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW). Hiervoor zijn de volgende kenmerken van belang: a. De opdrachtgever heeft geen zeggenschap over de artistieke inhoud en uitvoering van het optreden b. Het gezelschap heeft vooraf laten weten welk soort programma het zal gaan brengen en de opdrachtgever is hiermee bekend en akkoord c. Het gezelschap is geheel vrij om de concrete inhoud van het optreden te bepalen en op eigen wijze uitvoering daar aan te geven d. Het gezelschap maakt (ten dele) gebruik van eigen materialen e. Het gezelschap maakt zelf reclame voor zijn werkzaamheden, terwijl de opdrachtgever specifieke reclame kan maken voor dit optreden f. Deze overeenkomst wordt uitsluitend aangegaan voor de duur van het optreden en de technische werkzaamheden voor en na dit optreden 3. Er ontstaat hierdoor geen fiscale dienstbetrekking op grond van art. 2 Wet LB tussen partijen, waardoor echter wel de artiestenregeling van art. 5a Wet LB van toepassing zou zijn, maar het gezelschap kiest er voor om géén gebruik te maken van deze artiestenregeling, dus om géén loonheffingen te laten afdragen (opting-out). Door deze keuze mag de opdrachtgever de gage voor het optreden bruto aan het gezelschap uitbetalen. 4. Deze fiscale modelovereenkomst is voorgelegd aan de Belastingdienst, die daarmee akkoord is gegaan. Indien de werkwijze in de praktijk overeenkomt met hetgeen in onderdeel 2 van deze overeenkomst wordt beschreven, wordt de opdrachtgever door de goedkeuring van de Belastingdienst gevrijwaard van de afdracht loonheffingen. Deze goedkeuring is gepubliceerd op www.belastingdienst.nl/.... Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van art. 5a, lid 1, onderdeel c Wet LB. Aldus schriftelijk bevestigd op …… ………… 20…… (datum) te ……………… (plaats), …………………………… (gezelschap)
…………………………… (opdrachtgever)
27