Teulings in de les Lessenserie
voortgezet onderwijs
Nieuwe vakdidactiek Economie (VECON)
Teulings in de les Lessenserie
voortgezet onderwijs
Nieuwe vakdidactiek Economie (VECON)
Eric Welp
Enschede, januari 2005 VO/2560/D/05-54
Verantwoording © 2005 Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Alle rechten voorbehouden. Mits de bron wordt vermeld is het toegestaan om zonder voorafgaande toestemming van de uitgever deze uitgave geheel of gedeeltelijk te kopiëren dan wel op andere wijze te verveelvoudigen.
Auteur: Eric Welp Vormgeving: SLO Layout: Christel Haitjema-Schoppink In opdracht van: VECON Besteladres SLO, Stichting Leerplanontwikkeling t.a.v. Christel Haitjema-Schoppink Postbus 2041, 7500 CA Enschede Telefoon (053) 4840 477 Internet: http://www.slo.nl
Inhoud
Voorwoord en verantwoording
5
Inleiding
7
Docentenhandleiding 1. Waar laten we onze opa's en oma's? 2. Consumenten- en producentensurplus, een hernieuwde benadering 3. Geld versus Gezondheid: Suf of SUV? 4. Speltheorie: een nieuw onderwerp?
15 21 25
Lesvoorbeelden 5. Waar laten we onze opa's en oma's 6. Hoe duur is een vliegticket? 7. Gezondheid: Suf of SUV? 8. Welke fiets verkoop jij? 9. Antwoorden op de vragen
31 33 35 37 41
9
Voorwoord en verantwoording
Voor u ligt het resultaat van de veldaanvraag ingediend door de vakvereniging van leraren in de economisch/maatschappelijke vakken (VECON). Het resultaat is gepresenteerd op de veldraadpleging van donderdag 7 oktober 2004 bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam. De lessenserie geeft een eerste kijk op het nieuwe economieprogramma, rekening houdend met het advies van de eerste commissie Teulings zoals is beschreven in het rapport: ‘Economie moet je doen’. Het lesmateriaal is bedoeld om docenten, uitgevers en beleidsmakers te informeren over de invulling die gegeven kan worden aan de economielessen in de bovenbouw van het havo en vwo. Voorts is het streven om docenten met dit materiaal in de lessen ervaring op te laten doen met nieuwe onderwerpen en nieuwe inzichten binnen het economieonderwijs. Deze lessenserie is tot stand is gekomen op basis van het advies van de eerste commissie Teulings. Terwijl het schrijfproces nog in volle gang was is de tweede commissie Teulings van start gegaan om het nieuwe economieprogramma vorm te geven middels de zogenaamde explicitering. Het is dus mogelijk dat bepaalde invalshoeken, concepten en/of contexten nog veranderen. Dit heeft overigens voor de toepasbaarheid van het lesmateriaal geen of weinig consequenties. De uitgangspunten blijven onverkort van kracht en worden vermeld in de inleiding. Tevens vindt u in dit materiaal het onderscheid tussen havo en vwo niet terug. Hiervoor is bewust gekozen om recht te doen aan het aanleren van de ‘economische bril’. Deze hoeft in principe niet te verschillen voor havo en vwo leerlingen. Onderscheid tussen havo en vwo komt terug in het verschil in abstractieniveau, modelmatig denken, de hoeveelheid en moeilijkheidsgraad van wiskundige problemen en dat soort zaken meer. In de lessen hebben een flink aantal docenten deze lessenserie uitgeprobeerd en hun ervaringen tot nu toe zijn zeer positief. Beide groepen leerlingen kunnen prima met de voorbeelden uit de voeten en hebben met veel plezier en enthousiasme aan de lessen gewerkt. Ik hoop dat de lezer en “uitvoerder” in de lessen soortgelijke ervaringen zullen opdoen. Rest mij u tenslotte veel leesplezier toe te wensen en de hoop uit te spreken dat proefondervindelijk duidelijk wordt, hoe interessant en enthousiasmerend dit lesmateriaal in de praktijk kan uitpakken.
Eric Welp Medewerker vo/economie
⏐5
Inleiding
In deze lessenserie is getracht een aantal uitgangspunten uit het advies van de eerste commissie Teulings te vertalen in concreet lesmateriaal. De uitgangspunten die terug dienen te komen, luiden als volgt: “Het doel van het vak economie is het ontwikkelen van een economische kijk op maatschappelijke verschijnselen. Bij het vormgeven en uitdragen van het vak dient de veelzijdigheid en relevantie van het vak economie tot uiting te komen.” Hierbij moeten de volgende elementen worden herkend: − De lesstof moet aansluiten bij de belevingswereld van de leerling. − De lessen dienen de leerling te activeren om zelf op onderzoek uit te gaan. − De lessen zullen in eerste instantie een micro-economische benadering hebben. − De lessen moeten over méér dan alleen economie gaan, het is immers een gedragswetenschap. − De leerling zou economische principes moeten gaan herkennen in meerdere situaties. − Het spelen van spellen is nodig om de lesstof te verlevendigen/inzichtelijk te maken. − Het gebruik van wiskunde zou vooral ondersteunend moeten zijn. Het rekenen om het rekenen moet worden vermeden. In de vier lesvoorbeelden komen bovenstaande elementen steeds terug. De lesvoorbeelden zijn opgebouwd in vijf stappen. Ten eerste vindt een opsomming plaats van begrippen en contexten die terugkomen in het voorbeeld. Deze begrippen zouden wellicht deel kunnen uitmaken van het examenprogramma (met alle mogelijke voorbehouden uiteraard!). Vervolgens vindt kort een theoretische beschouwing plaats om de achtergrond van de context te schetsen. Het is aan de docent om hier een didactische invulling aan te geven. Daarna is de praktijk aan de beurt. In praktijksituaties moet de lesstof tot leven komen. Voorts komen een aantal lessuggesties ter sprake. In deze suggesties worden economische problemen aangehaald, zoals behandeld in het lesvoorbeeld, maar dan in een andere of aanverwante context. Deze worden overigens niet volledig uitgewerkt en zijn meer indicatief dan voorschrijvend. De lessenserie wordt tenslotte afgesloten met nogmaals dezelfde opdrachten, maar dan gericht aan de leerling inclusief de antwoorden. Dit materiaal kan dan direct in de lessen worden verspreid en worden uitgeprobeerd!
⏐7
1.
Waar laten we onze opa's en oma's? Docentenhandleiding 1
Context Begrippen
Sociale zekerheid/arbeidsmarkt vergrijzing, omslagstelsel, kapitaaldekkingsstelsel, AOW, sociale premies, CBS, privatisering, welvaart, variabele kosten, constante kosten, winst, waardevaste uitkering, inflatie, koopkracht
De theorie: sociale zekerheid1 Een indeling De collectieve sector in Nederland bestaat uit twee onderdelen: 1. de overheden (zoals het Rijk, de gemeenten en de provincies) 2. de instellingen die belast zijn met de uitvoering van de sociale zekerheid (verstrekken van uitkeringen) Wanneer wordt gesproken van 'sociale zekerheid' dan bedoelen we dus het geheel van allerlei uitkeringen/uitkeringswetten die we in Nederland kennen. De verschillende uitkeringen zijn onder te verdelen in verschillende categorieën:
Een andere indeling van de verschillende uitkeringen wordt gemaakt door te kijken naar het doel van de uitkering: − is de uitkering bedoeld om kosten (deels) te dekken of − is de uitkering bedoeld om inkomensverlies (deels) op te vangen 1
Bron: http://www.krimpenerwaardcollege.nl/lokeco/pagina/links.htm
⏐9
Enkele belangrijke uitkeringen zul je moeten kennen. In onderstaande tabel zijn er enkele opgenomen: Uitkering
Omschrijving
Categorie
ABW
Algemene BijstandsWet ("de
Sociale voorziening
Doel inkomensverlies
bijstand")
('speciale bijstand' ook
Bedoeld voor mensen die geen
voor dekking kosten)
inkomen hebben, voor geen enkele sociale verzekering in aanmerking komen én geen eigen vermogen hebben (bijvoorbeeld spaargeld of een eigen huis). WW
WerkloosheidsWet
Sociale verzekering -
Bedoeld voor mensen die (niet
werknemersverzekering
inkomensverlies
door eigen schuld) hun baan en dus hun inkomen verliezen. WA
Wet op de
Sociale verzekering -
ArbeidsOngeschiktheid
werknemersverzekering
inkomensverlies
Wanneer mensen (met een arbeidsverleden) langer dan een jaar ziek zijn. ZW
ZiekteWet
Sociale verzekering -
Wanneer mensen door ziekte
werknemersverzekering
inkomensverlies
niet in staat zijn hun normale werk te doen (maximaal 1 jaar) ZFW
ZiekenFondsWet
Sociale verzekering -
Dekt een (flink) aantal
werknemersverzekeringSociale
medische kosten, zoals
verzekering -
medicijnen of een bezoek aan
werknemersverzekering
kostendekking
de huisarts. AWBZ
Algemene Wet Bijzondere
Sociale verzekering -
Ziektekosten
volksverzekering
kostendekking
Dekt bijzonder hoge medische kosten (van bijzondere dure of langdurige medische behandelingen). AOW
Algemene OuderdomsWet
"inkomen"
("pensioentje") Een basispensioen voor mensen vanaf 65 jaar. NB. de meeste mensen hebben naast de AOW-uitkering een (privé)aanvullend pensioen (via een particuliere verzekeringsmaatschappij) AKW
⏐ 10
Algemene KinderbijslagWet
Sociale verzekering -
wordt meestal apart
("kinderbijslag")
volksverzekering
genoemd, maar zou
Uitkering per kwartaal voor
(hoewel de uitkering betaald wordt
gerekend kunnen
gezinnen (per kind).
uit de belastingopbrengst en niet
worden tot de groep
uit premieheffing)
"kosten"
Waardevast/Welvaartsvast Door inflatie wordt een bepaald bedrag dat men krijgt als uitkering steeds minder waard (de koopkracht daalt). Een voorbeeld: De maandelijkse uitkering bedraagt € 500. We veronderstellen dat het hele bedrag aan brood wordt uitgegeven. In 2001 kost een brood € 1,70 - in 2005 kost een brood € 2,05 (20,59% duurder = inflatie) Gevolg: in 2001 kon men 294 broden kopen - in 2005 nog maar 244 broden. Om ervoor te zorgen dat mensen met een uitkering er niet in koopkracht op achteruit gaan, moet de uitkering worden verhoogd met hetzelfde percentage als de inflatie. Verhoogt men de uitkering in 2005 ook met 20,59% tot € 602,94 blijft de koopkracht gelijk aan die van 2001. Voor € 602,94 kan met in 2005 namelijk nog steeds 294 broden kopen (voor € 2,05 per brood). Wordt de koopkracht van een uitkering constant gehouden door de uitkering (jaarlijks) aan te passen aan de hoogte van de inflatie, dan spreken we van een waardevaste uitkering. Onder normale omstandigheden zullen de (gemiddelde) lonen in een land echter harder stijgen. Hierdoor stijgt de koopkracht van de werkenden. Zelfs wanneer de uitkeringen hun waarde (koopkracht) behouden, zullen de verschillen in welvaart tussen werkenden en uitkeringsgerechtigden toenemen. Wordt het bedrag van de uitkering met hetzelfde percentage verhoogd als de gemiddelde lonen in een land, zodat de welvaartsverhouding constant blijft, dan spreken we van een welvaartsvaste uitkering. Kiest men ervoor een uitkering welvaartsvast te maken, dan zal dat tot gevolg hebben dat het uitkeringsbedrag jaarlijks meer moet stijgen dan in het geval van een waardevaste uitkering (meestal geldt: loonstijging > inflatie). Hierdoor zullen de benodigde financiële middelen harder stijgen en dus ook de premiebetalingen! Een welvaartsvaste uitkering is duurder en leidt dus tot hogere premiepercentages (werkenden moeten een groter deel van hun inkomen afstaan).
De praktijk Nederland vergrijst. Mensen worden steeds ouder. Alle demografische studies wijzen het uit: het aantal ouderen neemt explosief toe. Omdat deze ouderen gemiddeld vaak ook langer leven hebben ze steeds meer zorg nodig. In 1950 telde Nederland per honderd mensen in de leeftijd van 20 tot en met 64 jaar, 14 personen van 65 jaar of ouder. Deze 'grijze druk' is in de afgelopen halve eeuw toegenomen van 14 naar 22, en zal de komende decennia alleen nog maar toenemen! Het Centraal Bureau voor de Statistiek verwacht dat er in 2040 van bovenstaande groep, wel 43 personen zullen zijn van 65 jaar of ouder!! Er gaat dus een groot probleem ontstaan, willen we de boel betaalbaar houden! In deze praktijksituatie moet een leerling een oordeel gaan vellen over de mogelijkheid om de AOW te "privatiseren". Momenteel dragen alle werkende Nederlanders, via het omslagstelsel, bij aan de AOW en worden de premies rechtstreeks uitgekeerd aan de 65-plussers. Dit is een nobel principe maar wel erg kostbaar. Nu zou men kunnen denken aan 'outsourcing' (= uitbesteden) van de uitvoering van de AOW, door een bedrijf dat winst wil maken. Deze opgave laat de leerling hiermee werken!
⏐ 11
In Nederland zijn de volgende gegevens bekend (gebaseerd op het totaalvak havo, examen 2002, tijdvak II, opgave 7) Jaar 2003
Leeftijd werkenden 65 jaar en ouder werkenden 65 jaar en ouder
2030
1.
2.
3.
aantal personen 11.000.000 2.750.000 11.750.000 3.850.000
De Nederlander verdiende in het jaar 2003 gemiddeld € 25.000 per jaar. De AOW-premie van de werkende bedraagt 8% van het jaarinkomen. Bereken nu het gemiddelde maandinkomen van een persoon die een AOW uitkering ontvangt. Bereken dit eveneens voor het jaar 2030. Ondersteunt jouw rekensom de geschetste problemen uit de inleiding van deze opgave? Noem een tweetal redenen waardoor bovenstaande problematiek wordt veroorzaakt. Oftewel, verklaar waarom de groei van de werkende mensen achterblijft ten opzichte van de 65-plussers. Waarom moet de overheid in Nederland wel actie ondernemen om iets aan het vergrijzingsprobleem te doen?
Nu komt er een particulier initiatief. Het bedrijf "ExploreAfrica BV" zegt dat zij de AOW goedkoper kunnen uitvoeren dan dat de Nederlandse overheid dit kan. Zij beloven de overheid, dat ze de ouderen opvangen in een Afrikaans land. De zorg is hier goedkoper, de leefomstandigheden voor de 65-plussers zijn beter en de voorzieningen kunnen makkelijker en efficiënter worden afgestemd op de vraag. Onderdeel van de afspraak is wel dat zij de AOW vergoeding van de overheid ontvangen (minus € 100 korting) en daarmee de zogenaamde “opvangplicht” op zich nemen voor de 65-plussers. De 65-plussers krijgen vervolgens niet langer hun vrij besteedbaar inkomen maar een bijdrage van € 15 per week. Zeg dat met dit initiatief in 2003 10% van de huidige 65-plussers in Afrika kunnen worden opvangen. De ruimte is er, frisse lucht genoeg, en vooral veel personeel dat voor een schijntje werkt. 4. 5. 6. 7.
Welke economische voordelen zouden de Afrikaanse landen ondervinden van de opvang van de ouderen? Noem een drietal voordelen. Welke voordelen zouden de 65-plussers hebben indien zij naar een Afrikaans land verhuizen? Noem een drietal voordelen. Welke nadelen zouden de ouderen ondervinden indien zij naar een Afrikaans land verhuizen? Noem een tweetal nadelen. Aan welke belangrijkste economische randvoorwaarde moet worden voldaan wil een particulier initiatief, zoals voorgesteld, doorgaan?
En nu het rekenwerk: 8. 9.
Bereken het financiële voordeel voor de werkende mensen in 2004. Stel dat de premie gelijk blijft voor de werkende mensen. Bereken nu de financiële verbetering van de 65-plussers die niet naar Afrika verhuizen. 10. Welke conclusie zou je nu kunnen trekken als je adviseur van de minister van sociale zaken en werkgelegenheid was?
⏐ 12
11. Bekijk nu de volgende documentaire: “Waar laten we onze oudjes”, een programma van de VPRO. Zorgverzekeraar IGRIS heeft een soortgelijk project opgestart. De praktijk dus! Je kunt de volgende website bezoeken voor deze documentaire: http://www.vpro.nl/programma/geluk/afleveringen/16305700/ Na het bekijken van deze documentaire is het aan de leerling om in een betoog van 120 woorden duidelijk te maken dat de AOW niet geprivatiseerd mag worden zoals voorgesteld door zorgverzekeraar IGRIS! In het betoog moeten de volgende drie aspecten naar voren komen: 1. 2. 3.
de balans tussen welvaart en welzijn de rol van de overheid de gevolgen voor de koopkracht in Nederland zowel van ouderen als jongeren
Verdere suggesties De problematiek inzake het privatiseren van overheidstaken ziet men op vele markten terugkomen. Openbaar vervoer, sociale zekerheid, Schiphol, de energievoorziening, gezondheidszorg et cetera. Waar het om gaat is dat mensen niet altijd gebaat zijn bij het nobele winststreven van bedrijven. Dit kan bijvoorbeeld ten koste gaan van de gezondheid van mensen, zoals de 65-plussers die naar Afrika verhuisden. Soortgelijke problemen ziet men terug bij het privatiseren van de WAO. Bedrijven die winst willen maken bij het uitvoeren van deze regeling zouden meer oog hebben voor winstcijfers dan voor het welzijn van de mensen. Bedrijven krijgen bijvoorbeeld een bonus van de overheid als zij WAO-ers aan het werk helpen. Zij zouden dus het liefst willen zien dat WAO-ers zo snel mogelijk weer aan het werk gaan, zodat zij hun bonus kunnen binnenhalen. Wat het gevolg op de lange termijn is, is niet bekend. Hoe de gesprekken in de behandelkamers verlopen, is onbekend. Misschien worden de WAO-ers wel enorm onder druk gezet. Al met al invalshoeken genoeg die in de les aandacht verdienen. Sociale zekerheid en privatisering vormen een interessant aanknopingspunt om als levendig voorbeeld in de lessen aan te halen! Oftewel, op verschillende markten zie je dezelfde problematiek terugkomen. Terug naar de uitgangspunten van het nieuwe economieprogramma, dan komen de volgende elementen ruimschoots terug: −
−
−
De lesstof moet aansluiten bij de belevingswereld van de leerling. In de klas ontstaan discussies omdat iedereen wel een opa of oma heeft die naar Afrika zou kunnen verhuizen. De lessen moeten over méér dan alleen economie gaan, het is immers een gedragswetenschap. Een dilemma dus. In hoeverre moeten de financiële belangen opwegen tegen het welzijn van de mensen. Het gebruik van wiskunde zou vooral ondersteunend moeten zijn. Het rekenen om het rekenen moet worden vermeden. Door de rekensom moet duidelijk worden wat een van de achtergronden is van het probleem. Doordat een leerling ziet dat werkende mensen steeds meer moeten betalen, worden ze gedwongen om na te denken over eventuele oplossingen.
⏐ 13
2.
Consumenten- en producentensurplus, een hernieuwde benadering Docentenhandleiding 2
Context Begrippen
Luchtvaart/vervoersmarkt Consumentensurplus, producentensurplus, vraag- en aanbod curve, prijsdiscriminatie
De theorie: Consumentensurplus: hoe zat het ook al weer? Het consumentensurplus laat zich het best beschrijven als de bereidheid om iets te kopen. Aan de hand van het volgende voorbeeld wordt dit duidelijk. Stel dat vier leerlingen wordt gevraagd hoeveel zij willen betalen voor een vliegticket naar New York, dan zullen wellicht de volgende bedragen worden genoemd: Piet € 750, Jan € 500, Klaas € 250, Marie € 100 Vervolgens begint het loven en bieden. Voor welke prijs gaan de tickets de deur uit? Als een vliegmaatschappij inzet op zeg € 80, dan vindt er een run op de balie plaats. Wanneer de maatschappij een prijs van € 750 vraagt, is Piet de enige passagier. Stel nu voor de eenvoud dat de prijs voor een ticket op € 400 komt te liggen, Piet is een gelukkig mens. Hij wilde eigenlijk € 750 betalen en hoeft nu maar € 400 neer te leggen. Hij heeft een surplus van € 350. Hetzelfde kan gezegd worden voor Jan. Hij wilde € 500 betalen maar hoeft maar € 400 neer te betalen. Een surplus van € 100. Klaas en Marie blijven vanzelfsprekend thuis, zij willen minder betalen dan dat de maatschappij aanbiedt. Onder consumentensurplus verstaan we dus het verschil tussen wat iemand bereid is te betalen en wat hij daadwerkelijk betaalt. In bovenstaand voorbeeld is het totale surplus € 450. Grafisch ziet deze situatie er als volgt uit:
prijs piet 750 jan 500 klaas 250 marie 100
vliegticket
⏐ 15
Bij een prijs van € 250 voor een ticket is het consumentensurplus € 750. De € 500 van Piet plus de € 250 van Jan; de optelsom van de drie vierkantjes linksboven uit de grafiek! In de praktijk komt het er op neer dat een consument zal streven om zijn surplus zo groot mogelijk te maken. Hoe lager de prijs hoe meer mensen een surplus zullen ontvangen en hoe groter het bestaande surplus Het producentensurplus werkt op soortgelijke wijze. Het gaat nu alleen niet om de koopbereid maar om het verschil tussen de prijs die een consument betaalt voor een goed minus de kosten die een onderneming maakt om het product te realiseren. Stel dat vier verschillende schilders een bepaalde klus doen en daarbij de volgende kosten moeten maken: Evert € 600, Henk € 500, Sjoerd € 450, Maartje € 400 Het moge duidelijk zijn dat de vier mensen de mogelijke opdrachtgevers zullen bestoken met prijskaartjes en offertes. De concurrentie barst los. Vervolgens zal Maartje de opdracht waarschijnlijk binnenhalen omdat zij de laagste kosten heeft en de klus het goedkoopst kan aanbieden. Stel dat de opdracht voor € 425 naar haar gaat, dat heeft zij een producentensurplus van € 25! Grafisch ziet dit er als volgt uit:
prijs
600
500 Henk 450 sjoerd 400 maartje
schilderklussen
Voorts kunnen dezelfde conclusies worden getrokken indien de prijs voor een schilderklus komt te liggen op (zeg) € 500. Maartje, Sjoerd en Henk zullen ieder een klus kunnen uitvoeren (indien er drie klanten zijn natuurlijk!). Henk zal er niet veel aan overhouden maar Sjoerd en Maartje hebben een gezamenlijk producentensurplus van € 150! De optelsom van de drie vierkantjes linksonder laten dit zien.
⏐ 16
In de bovenstaande voorbeeldjes is gekeken naar individuele vragers en aanbieders. De praktijk is weerbarstiger. Daar komen vele vragers en aanbieders samen. Het spel zal er echter niet door veranderen. De hoeveelheid aangeboden vliegtickets zal toenemen, het aantal passagiers, de schilderklussen en schildersbedrijven. Een situatie die we al hebben gezien in de vraag en aanbodcurven van mensen en bedrijven. De conclusie, wat het consumentensurplus en het producentensurplus betreft, zal echter niet wezenlijk veranderen. In onderstaande grafiek zie je dit terug maar dan zonder de overzichtelijk vierkantjes van de individuele vragers en aanbieders:
consumentenssu rplus aanbod
vraag Producenten surplus
De praktijk laat zich doorgaans niet eenvoudig in een model stoppen. Indien er meerdere consumenten en meerdere producenten op een markt zijn, is het niet zo overzichtelijk meer. Wat echter wel valt waar te nemen is dat consumenten trachten een zo laag mogelijke prijs te bedingen en producenten een zo hoog mogelijke prijs. Anders gezegd, consumenten proberen zoveel mogelijk consumentensurplus te verkrijgen en producenten een zo hoog mogelijk producentensurplus. Dit valt op vele markten waar te nemen. Vergelijk voor de eenvoud maar eens de prijzen bij verschillende supermarkten. Bij supermarktketen Dirk van de Broek betaal je minder voor een pot pindakaas dan bij Albert Heijn. Terwijl het toch echt hetzelfde merk is!
De praktijk Een voorbeeld van een markt waar bovengenoemd “spel” telkens terug komt, is de markt voor vliegreizen. Met name de vluchten tussen populaire steden als Londen, Barcelona of Dublin hebben dagelijks verschillende prijzen. De producenten (Easyjet, Ryanair of Basiqair) proberen zoveel mogelijk geld uit de markt te halen, terwijl consumenten met behulp van internet continu op zoek zijn naar de goedkoopste reis. De strijd om het surplus zeg maar. Stel dat je volgende week een weekendje naar Barcelona wilt (vrijdag heen en zondag terug) dan zouden de volgende opties tot de mogelijkheden behoren:
⏐ 17
www.easyjet.com Heen Vrijdag Vrijdag
Vertrek Amsterdam 1/10 vertrek 13:30 1/10 vertrek 15:30
aankomst Barcelona aankomst Barcelona
15:50 17:50
prijs € 45,49 prijs € 95,49
Terug Zondag
Vertrek Barcelona 3/10 vertrek 18:40
aankomst Amsterdam
21:10
prijs €119,49
www.ryaniar.com Heen Vrijdag Vrijdag
Vertrek Eindhoven 1/10 vertrek 09:55 1/10 vertrek 14:55
aankomst Barcelona aankomst Barcelona
12:00 17:00
prijs € 39,99 prijs € 79,99
Terug Zondag
Vertrek Barcelona 3/10 vertrek 12:45
aankomst Amsterdam
14:45
prijs € 129,99
www.basiqair.com Heen Vrijdag Vrijdag Vrijdag
Vertrek Amsterdam 1/10 vertrek 06:15 1/10 vertrek 12:25 1/10 vertrek 18:35
aankomst Barcelona aankomst Barcelona aankomst Barcelona
08:15 14:40 20:35
prijs € 94,99 prijs € 114,99 prijs € 114,99
Terug Zondag Zondag Zondag
Vertrek Barcelona 3/10 vertrek 09:10 3/10 vertrek 15:20 3/10 vertrek 21:30
aankomst Amsterdam aankomst Amsterdam aankomst Amsterdam
11:20 17:30 23:40
prijs € 94,99 prijs € 134,99 prijs € 194,99
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
9.
Welke overwegingen betrekken consumenten bij het boeken van een vliegreis (in dit geval een weekendje Barcelona)? Welk economische risico’s loopt een vliegmaatschappij bij het aanbieden van een vlucht (denk hierbij aan de kosten van de vliegmaatschappij)? Wat valt je op als je de vluchtgegevens van Basiqair bekijkt? Zie je dat bij de overige partijen ook terug? Geef een verklaring voor de beperkte hoeveelheid beschikbare vluchten van Ryanair? Zoals je ziet zijn er meerdere maatschappijen die een vlucht aanbieden naar Barcelona. Wat is de goedkoopste mogelijkheid? Is dit wenselijk? Hou bij de beantwoording rekening met de eventuele wensen van de consumenten (zie opgave 1). Stel dat de meest dure optie nog steeds jouw koopbereidheid weerspiegelt, wat zou dan het “consumentensurplus” zijn geweest? Motiveer je antwoord met een berekening. Stel dat de concurrentie op de markt voor Europese vluchten zo hevig is dat Ryanair en Easyjet failliet gaan. Wat zou er dan gebeuren met de prijzen voor vliegtickets?
⏐ 18
10. Welke uitspraak zou je dan vervolgens kunnen doen over de strijd tussen het consumentensurplus en het producentensurplus? 11. Stel dat je nu eens over 6 maanden een soortgelijk weekendje weg wil naar Barcelona, welk prijzenlijstje zou je dan kunnen maken? Welke conclusie kun je hieruit trekken? Maak hierbij gebruik van de websites van Basiqair, Ryanair en EasyJet. 12. Stel dat je geen weekend weg wil, maar een midweek. Herhaal bovenstaande opgave maar dan van maandag tot vrijdag. Welke conclusie kun je nu trekken?
Suggesties Het principe van de strijd om het producenten surplus en het consumentsurplus komt op vele markten terug. Niet alleen de prijzen van vliegtickets lenen zich hiervoor, maar ook de prijzen van treinkaartjes, energieprijzen, festivalkaartjes die soms tegen dumpprijzen worden weggedaan of de prijzen van een minuutje mobiel bellen. Hoe kan het dat er zoveel verschillende prijzen bestaan? Hoe kom je in de brei van gegevens tot een ideaal tarief? Kies je voor een sms-bundel met weinig belminuten of ga je toch voor de nieuwste Nokia of Sony Ericson met een daarbij behorend duur abonnement? Biedt internet uitkomst? Welke bronnen kunnen worden geraadpleegd? Ruimte genoeg voor de docent om de leerlingen de wondere wereld van de markt te laten zien! Waar het om gaat is dat leerlingen op een of andere wijze worden geconfronteerd met de eigenaardigheden van de markt. Uitkomsten laten zich moeilijk voorspellen en irrationele beslissingen komen veel vaker voor dan men zou denken. Met behulp van prijsvergelijkingen op internet kan het voor een leerling dus een stuk overzichtelijker worden. Een mogelijk voorbeeld zou zijn het uitrekenen van de goedkoopste brommerverzekering, ziektekostenverzekering of reisverzekering. Binnen enkele minuten is een volledig prijsoverzicht te maken waarin de strijd om het producentensurplus en het consumentensurplus tot uitdrukking komt. In dit lesvoorbeeld kunnen de volgende uitgangspunten worden herkend: − De lesstof moet aansluiten bij de belevingswereld van de leerling. De meeste leerlingen zijn handig met computers en de prijzen van vliegtickets spreken tot de verbeelding. Overal treffen we namelijk de opmerkelijke reclames van de vliegmaatschappijen aan. − De lessen dienen de leerling te activeren om zelf op onderzoek uit te gaan. Om uitspraken te kunnen doen over het surplus is een prijsvergelijking onontbeerlijk. Met name het eigen onderzoek naar prijzen voor midweken naar Barcelona sluiten hier op aan. − De lessen zullen in eerste instantie een micro-economische benadering hebben. − De leerling zou economische principes moeten gaan herkennen in meerdere situaties. Behalve vliegtickets is de problematiek elders waarneembaar. Dit biedt mogelijkheden voor soortgelijk opgaven. − Het spelen van spellen is nodig om de lesstof te verlevendigen/inzichtelijk te maken. Leerlingen komen een beetje op de stoel van de vliegmaatschappij te zitten. Om inzicht te krijgen in prijsdiscriminatie moet je het spel kennen. Het learning-by-doing principe komt hier mogelijkerwijs in terug.
⏐ 19
3.
Geld versus Gezondheid: Suf of SUV? Docentenhandleiding 3
Context Begrippen
Productmarkt, Gezondheidszorg inkomensherverdeling, directe belastingen, indirecte belastingen, overheidsinkomsten en uitgaven,
Een van de uitgangspunten van het nieuwe economieprogramma luidt als volgt: “The study of economics does not seem to require any specialized gifts of an unusuallly high order. Is it not…. a very easy subject compared with higher branches of philosophy or pure science? An easy subject, at which very very few excel! The paradox finds its explanation, perhaps, in that the master-economist must possess a rare combination of gifts. He must be a mathematician, historian, statesman, philosopher-in some degree. He must understand symbols and speak in words. He must contemplate the particular in terms of the general, and touch abstract and concrete in the same flight of thought. He must study the present in the light of the past for the purposes of the future. No part of man’s nature or his institutions must lie entirely outside his regard. He must be purposeful and disinterested in simultaneous mood; as aloof and incorruptible as an artist, yet sometimes near the earth as a politician” (John Maynard Keynes). Mankiw, als inspirator van het werken met concepten en contexten, refereert in zijn werk aan het beroemde autogordelincident in de late zestiger jaren. In Amerika werd onder aanvoering van Ralph Nader besloten om een wet in te voeren die automobilisten verplichtte om autogordels te dragen. De achterliggende gedachte was duidelijk. Een autogordel maakt de kans op lichamelijk letsel na een incident kleiner, waardoor er minder mensen in een ziekenhuis komen en de kosten voor de gezondheidszorg kunnen dalen. Het tegenoverstelde vond echter plaats. Doordat mensen zich veiliger waanden met een autogordel, ging men onvoorzichtiger rijden, waardoor er meer ongelukken plaatsvonden en de kosten voor de gezondheidszorg de pan uitrezen! Deze zogenaamde indirecte effecten zouden zeker onderwerp van studie moeten zijn. Een soortgelijke situatie doet zich momenteel voor in, zeg de PC Hooftstraat, zo blijkt uit het volgende (aangepaste) krantenartikel:
⏐ 21
De Praktijk
Lijvige wagens leveren schatkist 20 miljoen op AMSTERDAM - De opmars van de zwaar-gemotoriseerde terreinwagen als personenauto heeft de Nederlandse schatkist de afgelopen vier jaar naar schatting twintig miljoen euro opgeleverd. Deze wagens, waaronder de zogeheten SUV's (Sport Utility Vehicles), zijn veel zwaarder dan doorsnee auto's, waardoor meer motorrijtuigenbelasting door de Belastingdienst wordt opgehaald. SUV's worden ook 'PC Hooft-tractors' genoemd, omdat de grofgeschapen en hooggebouwde vehikels in de Amsterdamse winkelstraat het beeld bepalen. Maar ook buiten de hoofdstad zijn SUV's, zoals de KIA Sorento, de Chevrolet Trailblazer, de Volvo XC90 en Volkswagen Touareg, populair. Uit recente cijfers van het communicatie- en informatie instituut voor de voertuigbranche, RDC Datacentrum, blijkt dat sinds 2000 de verkoop is verdubbeld. Het RDC Datacentrum noemt 2004 nu al 'een heftig SUV-jaar'. Werden er in 2002 over een heel jaar circa dertienduizend SUV's verkocht, in de eerste helft van 2004 werden deze verkoopcijfers al bijna geëvenaard: twaalfduizend. Ook gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek wijzen uit dat automobilisten voor steeds lijviger wagens kiezen. Behalve de toename van de SUV's, die een gemiddeld gewicht hebben van ongeveer 1900 kilo, is ook het aantal nog zwaardere auto's stevig gestegen. De afgelopen vier jaar zijn er vijftigduizend wagens bijgekomen in de gewichtsklasse 1651 tot 2451 kilo en meer. Uit bovenstaand krantenartikel lijkt het alsof er een soort “optimale” situatie ontstaat. Burgers kopen een mooie auto waar ze de blits mee uithangen, de overheid vangt een aardig belastingcentje waar ze vervolgens mooie dingen mee kan doen. De wegen verbreden zodat de files misschien wel afnemen of geld te investeren in het milieu zodat toekomstige generaties van de natuur kunnen blijven genieten. Ideaal toch? Het lijkt erop alsof iedereen er beter van wordt! Economen worden dan al snel gelukkig. Maar is dat ook daadwerkelijk zo? Uit de inleiding bij deze opdracht bleek al dat door de introductie van de autogordel mensen alleen maar onvoorzichtiger zijn gaan rijden waardoor meer mensen in het ziekenhuis kwamen en de kosten voor de gezondheidszorg de pan uitrezen. 1. Eerst gaan we kijken welke opbrengsten de overheid zoal heeft op het moment dat mensen een grotere auto kopen. Laat aan de hand van de website http://www.wegenbelasting.nl/ zien welke factoren bepalend zijn voor de hoogte van de motorrijtuigenbelasting. 2. Waaruit blijkt nu de “inkomensherverdeling” denk je? Motiveer je antwoord. 3. De belastingdienst in Nederland heeft eveneens een mooie website waarop je gratis kunt zien hoeveel wegenbelasting je moet betalen. Open de site http://www.belastingdienst.nl/mrb/ en laat vervolgens zien hoeveel wegenbelasting iemand met een SUV moet betalen (ga ervan uit dat iemand in de provincie Noord Holland woont en een KIA Sorento rijdt). 4. Waarom zouden de bedragen die mensen aan motorrijtuigenbelasting betalen, per provincie verschillen? 5. Het is tevens verdraaid lastig om van alle automerken te achterhalen hoe zwaar de verschillende types zijn, waarom zouden veel autofabrikanten dat achterwege laten denk je? Zou je bijvoorbeeld kunnen achterhalen op de website van Volkswagen, hoe zwaar een Volkswagen Touareg is?
⏐ 22
6.
7.
Kun je uitrekenen hoeveel extra belastinginkomsten de overheid moet hebben gehad indien, zoals gesteld in het artikel, veel meer mensen een SUV zijn gaan kopen? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden moet je bepalen welke informatie je nodig hebt, en hoe je het probleem oplost van het niet-hebben van alle gegevens. Is op basis van deze informatie het een positieve ontwikkeling dat meer mensen een SUV zijn gaan kopen? Neem bij je beantwoording de belangen mee van de producenten, de consumenten en de overheid,
Vervolgens staat in hetzelfde krantenartikel het volgende: In Londen en Parijs worden de Sport Utility Vehicles mogelijk verboden. De Londense en Parijse gemeentebesturen noemen de auto's 'een risico op de weg door hun enorme omvang en gewicht'. In Nederland gelden (nog) geen verboden. Het Nationaal Wetenschappelijk Instituut voor Verkeersveiligheidsonderzoek (SWOV) doet onderzoek naar de veiligheid van moderne terreinwagens. Gebleken is dat bij botsingen tussen SUV's en gewone auto's drie maal zo veel doden vallen onder de 'tegenpartij' dan bij een ongeval waarbij twee gewone personenwagens betrokken zijn. Botsanalyses wezen uit dat bij aanrijdingen alleen de inzittenden van een SUV beschermd zijn. 8. 9.
Kun je nu nogmaals vraag 7 beantwoorden? Welke relatie kun je leggen tussen het voorbeeld uit de inleiding (de autogordels) en de Sport Utility Vehicles? 10. Welk financieel beleidsdilemma zal de overheid nu hebben tussen het verbieden van Sport Utility Vehicles en het toestaan van deze auto’s. 11. Als jij adviseur zou zijn van de minister, welk advies zou jij hem of haar dan influisteren?
Suggesties en antwoorden Uit de inleiding is gebleken dat economie vooral een gedragswetenschap is. Dit biedt volop aanknopingspunten om leerlingen mee te laten “stoeien”. Waar het in dit geval om ging is dat er aan financiële voordelen vaak negatieve consequenties verbonden zijn. Dat zie je op vele markten terug komen. Het duurder maken van de gezondheidszorg door het verhogen van de eigen bedrage, leidt ertoe dat mensen langer doorlopen met gebreken en de situatie voor zichzelf alleen maar verergeren met alle gevolgen van dien. De kosten van de gezondheidszorg lijken op korte termijn te dalen maar zouden op lange termijn wel eens veel hoger kunnen uitvallen. Soortgelijke situaties zie je terugkomen in onderwijsland. Doordat de collegegelden verhoogd worden om zo studenten te prikkelen om sneller af te studeren moeten ze misschien wel meer gaan werken om hun studie te bekostigen waardoor het tegenovergestelde van de overheidsmaatregel wordt bereikt. Het analyseren van gedrag, één van de interessante ingrediënten van het vak economie!
⏐ 23
In dit lesvoorbeeld kunnen de volgende uitgangspunten worden herkend: − De lesstof moet aansluiten bij de belevingswereld van de leerling. Iedereen ziet de SUV's rijden en heeft bepaalde voorkeurden. De maatschappelijke vorming wordt gevoed, burgerschapsvorming krijgt gestalte. − De lessen dienen de leerling te activeren om zelf op onderzoek uit te gaan. Via internet komen leerlingen zelf achter de nodige informatie om hun standpunt te kunnen bepalen. − De lessen zullen in eerste instantie een micro-economische benadering hebben. − De lessen moeten over méér dan alleen economie gaan, het is immers een gedragswetenschap. Evident.
⏐ 24
4.
Speltheorie: een nieuw onderwerp? Docentenhandleiding 4
Context: Begrippen
Productmarkt speltheorie, constante kosten, variabele kosten, opbrengsten, risico
De theorie Een eerste theoretisch overzicht: het prisoners dilemma. Welke strategische afwegingen behoren leerlingen te kennen en kunnen? Het prisoners dilemma (dilemma van de gevangene) is een meestal onvertaald gelaten begrip dat veelal als illustratie in de speltheorie wordt gebruikt. Een veel voorkomende formulering is de volgende. Twee misdadigers worden door de politie gesnapt en afzonderlijk van elkaar in de cel gezet. Ze kunnen niet onderling communiceren. Ze weten dat de politie niet al te veel bewijs heeft. Iedere gevangene kan twee dingen doen: 1. zijn mond houden en een lichte veroordeling krijgen 2. praten, zijn collega belasten en zelf zo voordeel proberen te krijgen Als beide gevangenen hun mond houden, is er niet voldoende bewijs en krijgen ze een lichte straf. Als er een spreekt en de andere zijn mond houdt, zal de zwijger een zwaardere straf krijgen en de spreker een nog lichtere of vrijuit gaan. Bekennen echter beide gevangenen dan krijgen ze allebei een fikse straf. De vraag is: wat kan een gevangene het beste doen? De essentie van het dilemma is dat als beide criminelen blijven zwijgen, ze samen beter af zijn dan als beide bekennen; maar als er maar een bekend is die veel beter af dan de andere die zwijgt, behoorlijk beter af dan als beiden bekennen, en ook beter af dan als beiden zwijgen. Een en ander wordt duidelijk in de volgende tabel: Jij Zwijgt Jij Bekent Hij Zwijgt Beiden krijgen zes maanden. Hij krijgt tien jaar; jij komt vrij. Hij Bekent Hij komt vrij; jij krijgt tien jaar. Beiden krijgen vijf jaar. Speltheoretisch bezien is het voornaamste kenmerk van dit 'spel' dat het een niet-nulsom spel is. Vergelijkbare situaties komen in het dagelijks leven frequent voor. Is het in dergelijke situaties beter om samen te werken met de ander of om voor de snelle winst te gaan? Als men voorziet dat een dergelijke situatie met dezelfde partijen vaker zal voorkomen is het beter om samen te werken (en beide te zwijgen in het voorbeeld). Is de ontmoeting eenmalig dan kan dit anders liggen.
⏐ 25
Aansluiten op de eigen belevenis Uitgangspunt is de speltheorie als nieuw onderwerp. Gestart kan worden door aan te sluiten op de belevingswereld van de leerling. Stel: twee leerlingen moeten de volgende dag een praktische opdracht inleveren. Ze hebben nog niets gedaan en hebben de keuze om het internet te raadplegen en daar een kant en klaar werkstuk te downloaden of de hele nacht door te stampen en een werkje in te leveren bij de docent. Beide leerlingen weten van elkaar dat ze nog niets hebben gedaan en er bestaat dus een kans dat als ze allebei hetzelfde werkstuk downloaden en de docent erachter komt. In dat geval zal het cijfer snel worden bepaald….. De volgende mogelijkheden zijn er: Mogelijkheid 1 Leerling 1 Leerling 2
werk internetwerkstuk internetwerkstuk (dezelfde!)
cijfer 1 1
werk zelf doen internetwerkstuk
cijfer 5 8
werk internetwerkstuk zelf doen
cijfer 8 5
Mogelijkheid 2 Leerling 1 Leerling 2 Mogelijkheid 3 Leerling 1 Leerling 2 Mogelijkheid 4 Leerling 1 Leerling 2
werk zelf doen zelf doen
cijfer 6 6
Beantwoord nu de volgende vragen: 1. De reden waarom de leerling een lager cijfer haalt wanneer hij een internetwerkstuk inlevert en de ander een nachtje doorklust heeft te maken met het algemene niveau van de werkstukken in de klas. Hoe kan dit? 2. Welke belangen zou de eerlijke leerling nu hebben inzake zijn cijfer? 3. Voor welke optie zou jij kiezen en waarom? 4. Kun jij een mogelijke oplossing bedenken om in geval van mogelijkheid 1 een ander cijfer dan een één te behalen?
De Praktijk Bovenstaand voorbeeld komt ook in andere situaties voor. De consequenties kunnen echter veel verstrekkender zijn dan een simpel cijfer. Uitgangspunt in deze opgave is het volgende aangepaste krantenartikel (de werkelijke fietsmerken zijn vervangen door fictieve fietsmerken!):
⏐ 26
'We mogen de naam Valtra bij de verkoop niet noemen' In Almere zijn fietshandelaren en fietskopers het over een ding eens: fietsen zijn niet goedkoop: ‘De fietsen uit de Valtrafabriek zijn in Almere onder zeker drie namen verkrijgbaar’. Bij de Rijwielshop staan fietsten van het eigen merk te koop. Bij Halfords levert Valtra rijwielen onder de naam ‘Cuberland’. En de Profile-zaak in het winkelcentrum biedt een 'Alfa Navigator' uit de Valtrafabriek aan. 'Met zo'n eigen merk valt de prijs van de fiets een stuk lager uit. Voor elke doelgroep hebben we een eigen aanbieding.' De Alfa Navigator met versnelling en handrem (verkoopprijs: € 699) is zo'n honderd euro goedkoper dan het vergelijkbare Valtra-model. Veel verschil met een echte Valtra is er ook niet, stelt een verkoper van Halfords. 'De onderdelen lijken op elkaar. Onze Cuberland is alleen € 50 goedkoper.' Aan het lagere prijskaartje hangen wel knellende voorwaarden, weten ze bij Halfords. 'We mogen de naam Valtra niet noemen bij de verkoop van fietsen'. Anders wordt de leverancier boos. De verkoper kent een verhaal van een winkelier uit Lemmer die zich niet aan de afspraken hield en prompt niet meer werd beleverd. Het nieuws dat fietsfabrikanten als Valtra de markt in een ijzeren greep houdt, heeft de winkelvloer al bereikt Op basis van dit bewerkte krantenartikel rijst de vraag wat moet een leerling nu oppikken? Welke mogelijke spelen kunnen worden gespeeld rekening houdend met het prisoners dilemma. Er kan sprake zijn van samenwerking van de verschillende handelaren om met elkaar een zo hoog mogelijke winst te behalen of de andere partij juist te verlinken. Wiens belang is het meest gebaat? Dat van de consument, de handelaar of de fietsenfabrikant? Indien fietsenverkopers in hun assortiment een ‘Alfa Navigator’ hebben staan dan mogen ze niet zeggen dat het een fiets is uit de Valtra fabriek. Nu begrijp je natuurlijk dat als de verkoper zegt dat twee fietsen om en nabij identiek zijn, maar dat het prijsverschil zo’n € 100 is, dat veel mensen voor de Alfa Navigator kiezen. Stel nu dat de fietsenverkoper A, stiekem toch vermeldt dat de Alfa Navigator uit dezelfde fabriek komt. De volgende gegevens geven zijn omzet weer in beide situaties: Niets zeggen Opbrengst: Variabele kosten Constante kosten: Wel zeggen Opbrengst: Variabele kosten: Constante kosten: 1. 2.
400 Valtra’s à € 799 250 Navigators à € 699 Valtra € 600 Navigator € 600 € 100.000
250 Valtra’s à € 799 600 Navigators à € 699 Valtra € 600 Navigator € 600 € 100.000
Bereken nu voor de fietsenverkoper A de winst in beide situaties. Wat is het meest aantrekkelijk om te doen? Indien de fietsenverkoper betrapt wordt is hij flink de pineut. De Valtrafabrikant heeft in een clausule opgenomen dat de fietsenverkoper dan geen Navigators meer mag verkopen plus dat hij een boete moet betalen van € 10.000. Er ontstaan nu vier mogelijke situaties. Kun je die opschrijven in het onderstaande kwadrant? Ga ervan uit dat de situatie van het ‘gepakt worden’ geen invloed heeft op de verkoopcijfers uit het verleden.
⏐ 27
Winst bij niets zeggen
Winst bij wel zeggen
Geen controle Wel Controle 3.
4.
Maak eenzelfde berekening voor bovenstaande situatie indien de pakkans wordt opgenomen en stel dat de pakkans 70% is, hoe gaat de winstverwachting er dan uitzien! Nu is de fietsenverkoper niet de enige in de regio zoals uit de introductie al bleek. Het spel wordt een stuk ingewikkelder als de tweede fietsenverkoper zich ook in de strijd gaat mengen. Zou je in woorden kunnen uitleggen wat er kan gebeuren?
In praktijk zou de situatie er als volgt uit kunnen gaan zien (ga er van uit dat beide fietsenverkopers dezelfde constante en variabele kosten hebben en dat een consument slechts één keer een fietsenwinkel bezoekt, dus geen vergelijkingsmateriaal heeft!): Fietsenverkoper A zegt niets en fietsenverkoper B zegt het wel: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 350 stuks 300 stuks Navigator 220 stuks 550 stuks Fietsenverkoper B zegt niets en fietsenverkoper A zegt het wel: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 300 stuks 350 stuks Navigator 550 stuks 220 stuks Fietsenverkoper A zegt niets en fietsenverkoper B zegt niets: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 400 stuks 400 stuks Navigator 250 stuks 250 stuks Fietsenverkoper A zegt het wel en fietsenverkoper B zegt het wel: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 300 stuks 300 stuks Navigator 650 stuks 650 stuks 5. 6.
Laat nu voor elke situatie zien wat de winst is van fietsenverkoper A en fietsenverkoper B. Het moge natuurlijk duidelijk zijn dat als de één eerlijk spel speelt (en het dus niet zegt), hij er extra belang bij heeft om de ander te verlinken wanneer deze vals speelt. Stel nu dat de fietsenfabrikant een beloning zou geven als een eerlijke fietsenverkoper een oneerlijke fietsverkoper verlinkt. Hoe hoog moet de beloning minstens zijn voor de ene fietsenverkoper die de ander fietsenverkoper verlinkt? Motiveer je antwoord en denk aan de eventuele omzet die de eerlijke fietsenverkoper zou behalen als hij ook vals speelt!
⏐ 28
Suggesties. Het spel tussen verschillende actoren komt op verschillende markten terug. De speltheoretische aanpak zou een manier kunnen zijn om het gedrag van participanten te beschrijven. Het spel tussen Boeing en Airbus wordt vaak aangehaald in de economische literatuur. Wie ontwikkelt een nieuw toestel en wie wordt aldus geconfronteerd met enorme ontwikkelkosten en wie plukt de vruchten van eerder onderzoekswerk zodat een soortgelijk vliegtuig kan worden gebouwd. Vragen die in de speltheorie terug kunnen komen. Maar ja, ook in klassen zelf kan dit gaan leven. Wanneer twee leerlingen besluiten om cd's te gaan verkopen kunnen ze soortgelijke spellen gaan spelen. Maken ze prijsafspraken en halen ze gezamenlijk meer geld op, of gaan ze vals spelen. Zeggen ze in eerste instantie toe om cd's voor een bepaalde prijs te verkopen maar gaan ze toch iets lager zitten zodat er een identieke situatie kan ontstaan. Hetzelfde ziet men terug in samenwerkingsverbanden tussen bedrijven. Het zogenaamde eerste aanbieder bij klussen. Zo had ICT bedrijf CMG jarenlang het alleenrecht om bij een computerklus als eerste een consultant te mogen leveren. Deze relatie stond aan alle kanten onder druk en al snel bleek deze situatie niet langer houdbaar. Oftewel, door op deze manier praktijksituaties inzichtelijk te maken, wordt de stof verlevendigd en ziet een leerling in verschillende contexten dezelfde mechanismes. In dit lesvoorbeeld kunnen de volgende uitgangspunten worden herkend: − De lesstof moet aansluiten bij de belevingswereld van de leerling. Via de eerste opdracht, gaan de leerlingen vrij natuurlijk over naar de fietsen. Het gedrag spreekt aan en de theorie gaat leven. − De lessen dienen de leerling te activeren om zelf op onderzoek uit te gaan. Via een praktische opdracht zouden leerlingen de proef op de som kunnen nemen. Televisies, stereo-apparatuur, koelkasten, noem maar op. Je ziet het op vele productmarkten terugkeren. − De lessen hebben in eerste instantie een micro-economische benadering. − De lessen moeten over méér dan alleen economie gaan, het is immers een gedragswetenschap. Vals spelen of niet, dat is de vraag. Een dilemma dat zich in geld uitbetaalt (of niet natuurlijk). − De leerling moet economische principes gaan herkennen in meerdere situaties. Uit de suggesties blijkt dit ruimschoots! − Het spelen van spellen is nodig om de lesstof te verlevendigen/inzichtelijk te maken. − Het gebruik van wiskunde moet vooral ondersteunend zijn. Het rekenen om het rekenen moet worden vermeden. Hoewel de nadruk wellicht ietwat eenzijdig op het rekenwerk komt te liggen, is het mijns inziens onvermijdelijk maar dient het ten alle tijden de discussie.
⏐ 29
5.
Waar laten we onze opa's en oma's Lesvoorbeeld 1
Nederland vergrijst. Mensen worden steeds ouder. Alle demografische studies wijzen het uit: het aantal ouderen neemt explosief toe. Omdat deze ouderen gemiddeld ook langer leven hebben ze steeds meer zorg nodig. In 1950 telde Nederland per honderd mensen in de leeftijd van 20 tot en met 64 jaar, 14 personen van 65 jaar of ouder. Deze 'grijze druk' is in de afgelopen halve eeuw toegenomen van 14 naar 22, en zal de komende decennia alleen nog maar sneller toenemen! Het Centraal Bureau voor de Statistiek verwacht dat er in 2040 van bovenstaande groep, wel 43 personen zullen zijn van 65 jaar of ouder!! Er gaat dus een groot probleem ontstaan, willen we de boel betaalbaar houden!! In deze praktijksituatie moet je een oordeel gaan vellen over de mogelijkheid om de AOW te "privatiseren". Momenteel dragen alle werkende Nederlanders, via het omslagstelsel, bij aan de AOW en worden de premies rechtstreeks uitgekeerd aan de 65-plussers. Dit is een nobel principe maar wel erg kostbaar. Nu zou men kunnen denken aan 'outsourcing' (= uitbesteden) van de uitvoering van de AOW, door een bedrijf dat winst wil maken. Deze opgave laat dit zien! In Nederland zijn de volgende gegevens bekend (gebaseerd op het totaalvak havo, examen 2002, tijdvak II, opgave 7): Jaar Leeftijd aantal personen 2003 werkenden 11.000.000 65 jaar en ouder 2.750.000 2030 werkenden 11.750.000 65 jaar en ouder 3.850.000 1.
2.
3.
De Nederlander verdiende in het jaar 2003 gemiddeld € 25.000 per jaar. De AOW-premie van de werkende bedraagt 8% van het jaarinkomen. Bereken nu het gemiddelde maandinkomen van een persoon die een AOW uitkering ontvangt. Bereken dit eveneens voor het jaar 2030. Ondersteunt jouw rekensom de geschetste problemen uit de inleiding van deze opgave? Noem een tweetal redenen waardoor bovenstaande problematiek wordt veroorzaakt. Oftewel, verklaar waarom de groei van de werkende mensen achterblijft ten opzichte van de 65-plussers. Waarom moet de overheid in Nederland wel actie ondernemen om iets aan het vergrijzingsprobleem te doen?
⏐ 31
4.
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Nu komt er een particulier initiatief. Het bedrijf "ExploreAfrica BV" zegt dat zij de AOW goedkoper kunnen uitvoeren dan dat de Nederlandse overheid dit kan. Zij beloven de overheid dat ze de ouderen opvangen in een Afrikaans land. De zorg is hier goedkoper, de leefomstandigheden voor de 65-plussers zijn beter en de voorzieningen kunnen makkelijker en efficiënter worden afgestemd op de vraag. Onderdeel van de afspraak is wel dat zij de AOW vergoeding van de overheid ontvangen (minus €100 korting) en de zogenaamde “opvangplicht” hebben voor de 65-plussers. De 65-plussers krijgen vervolgens niet langer hun vrij besteedbaar inkomen maar een bijdrage van € 15 per week. Zeg dat met dit initiatief in 2003 10% van de huidige 65-plussers in Afrika kunnen worden opvangen. De ruimte is er, frisse lucht genoeg, en vooral veel personeel dat voor een schijntje werkt. Welke economische voordelen zouden de Afrikaanse landen ondervinden van de opvang van de ouderen? Noem een drietal voordelen. Welke voordelen zouden de 65-plussers hebben indien zij naar een Afrikaans land verhuizen? Noem een drietal voordelen. Welke nadelen zouden de ouderen ondervinden indien zij naar een Afrikaans land verhuizen? Noem een tweetal nadelen. Aan welke belangrijkste economische randvoorwaarde moet worden voldaan wil een particulier initiatief, zoals voorgesteld, doorgaan? En nu het rekenwerk: Bereken het financiële voordeel voor de werkende mensen in 2004. Stel dat de premie gelijk blijft voor de werkende mensen. Bereken nu de financiële verbetering van de 65-plussers die niet naar Afrika verhuizen. Welke conclusie zou je nu kunnen trekken als je adviseur van de minister van sociale zaken en werkgelegenheid was? Bekijk nu de volgende documentaire: “Waar laten we onze oudjes”, een programma van de VPRO. Zorgverzekeraar IGRIS heeft een soortgelijk project opgestart. De praktijk dus! Je kunt de volgende website bezoeken voor deze documentaire:
http://www.vpro.nl/programma/geluk/afleveringen/16305700/ Na het bekijken van deze documentaire is het aan jou om in een betoog van 120 woorden duidelijk te maken dat de AOW niet geprivatiseerd mag worden zoals voorgesteld door zorgverzekeraar IGRIS! In het betoog moeten de volgende drie aspecten naar voren komen: 1. de balans tussen welvaart en welzijn 2. de rol van de overheid 3. de gevolgen voor de koopkracht in Nederland zowel van ouderen als jongeren
⏐ 32
6.
Hoe duur is een vliegticket? Lesvoorbeeld 2
Een voorbeeld van een markt waar je de “strijd” om het consumentensurplus en het producentensurplus terug ziet komen is de markt voor vliegreizen. Met name de vluchten tussen populaire steden als Londen, Barcelona of Dublin hebben dagelijks verschillende prijzen. De aanbieders (bijvoorbeeld Easyjet, Ryanair of Basiqair) proberen zoveel mogelijk geld uit de markt te halen, terwijl consumenten met behulp van internet continu op zoek zijn naar de goedkoopste reis. De strijd om het surplus zeg maar. Stel dat je volgende week een weekendje naar Barcelona wilt (vrijdag heen en zondag terug) dan zouden de volgende opties tot de mogelijkheden behoren:
www.easyjet.com Heen Vrijdag Vrijdag
Vertrek Amsterdam 1/10 vertrek 13:30 1/10 vertrek 15:30
aankomst Barcelona aankomst Barcelona
15:50 17:50
prijs € 45,49 prijs € 95,49
Terug Zondag
Vertrek Barcelona 3/10 vertrek 18:40
aankomst Amsterdam
21:10
prijs €119,49
www.ryaniar.com Heen Vrijdag Vrijdag
Vertrek Eindhoven 1/10 vertrek 09:55 1/10 vertrek 14:55
aankomst Barcelona aankomst Barcelona
12:00 17:00
prijs € 39,99 prijs € 79,99
Terug Zondag
Vertrek Barcelona 3/10 vertrek 12:45
aankomst Amsterdam
14:45
prijs € 129,99
www.basiqair.com Heen Vrijdag Vrijdag Vrijdag
Vertrek Amsterdam 1/10 vertrek 06:15 1/10 vertrek 12:25 1/10 vertrek 18:35
aankomst Barcelona aankomst Barcelona aankomst Barcelona
08:15 14:40 20:35
prijs € 94,99 prijs € 114,99 prijs € 114,99
Terug Zondag Zondag Zondag
Vertrek Barcelona 3/10 vertrek 09:10 3/10 vertrek 15:20 3/10 vertrek 21:30
aankomst Amsterdam aankomst Amsterdam aankomst Amsterdam
11:20 17:30 23:40
prijs € 94,99 prijs € 134,99 prijs € 194,99
⏐ 33
1.
Welke overwegingen betrekken consumenten bij het boeken van een vliegreis boeken (in dit geval een weekendje Barcelona)? 2. Welk economische risico’s loopt een vliegmaatschappij bij het aanbieden van een vlucht (denk hierbij aan de kosten van de vliegmaatschappij)? 3. Wat valt je op als je de vluchtgegevens van Basiqair bekijkt? 4. Zie je dat bij de overige partijen ook terug? 5. Geef een verklaring voor de beperkte hoeveelheid beschikbare vluchten van Ryanair? 6. Zoals je ziet zijn er meerdere maatschappijen die een vlucht aanbieden naar Barcelona. Wat is de goedkoopste mogelijkheid? 7. Is dit wenselijk? Hou bij de beantwoording rekening met de eventuele wensen van de consumenten (zie opgave 1). 8. Stel dat de meest dure optie nog steeds jouw koopbereidheid weerspiegelt, wat zou dan het “consumentensurplus” zijn geweest? Motiveer je antwoord met een berekening. 9. Stel dat de concurrentie op de markt voor Europese vluchten zo hevig is dat Ryanair en Easyjet failliet gaan. Welke invloed heeft dit op de prijzen voor vliegtickets? 10. Welke uitspraak zou je dan vervolgens kunnen doen over de strijd tussen het consumentensurplus en het producentensurplus? 11. Stel dat je over 6 maanden een soortgelijk weekendje weg wil naar Barcelona, welk prijzenlijstje zou je dan kunnen maken? Welke conclusie kun je hieruit trekken? Maak hierbij gebruik van de websites van Basiqair, Ryanair en EasyJet. 12. Stel nu eens dat je geen weekend weg wil, maar een midweek. Herhaal bovenstaande opgave maar dan van maandag tot vrijdag. Welke conclusie kun je nu trekken?
⏐ 34
7.
Gezondheid: Suf of SUV? Lesvoorbeeld 3
Lijvige wagens leveren schatkist 20 miljoen op AMSTERDAM - De opmars van de zwaar-gemotoriseerde terreinwagen als personenauto heeft de Nederlandse schatkist de afgelopen vier jaar naar schatting twintig miljoen euro opgeleverd. Deze wagens, waaronder de zogeheten SUV's (Sport Utility Vehicles), zijn veel zwaarder dan doorsnee auto's, waardoor meer motorrijtuigenbelasting door de Belastingdienst wordt opgehaald. SUV's worden ook 'PC Hooft-tractors' genoemd, omdat de grofgeschapen en hooggebouwde vehikels in de Amsterdamse winkelstraat het beeld bepalen. Maar ook buiten de hoofdstad zijn SUV's, zoals de KIA Sorento, de Chevrolet Trailblazer, de Volvo XC90 en Volkswagen Touareg, populair. Uit recente cijfers van het communicatie- en informatie instituut voor de voertuigbranche, RDC Datacentrum, blijkt dat sinds 2000 de verkoop is verdubbeld. Het RDC Datacentrum noemt 2004 nu al 'een heftig SUV-jaar'. Werden er in 2002 over een heel jaar circa dertienduizend SUV's verkocht, in de eerste helft van 2004 werden deze verkoopcijfers al bijna geëvenaard: twaalfduizend. Ook gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek wijzen uit dat automobilisten voor steeds lijviger wagens kiezen. Behalve de toename van de SUV's, die een gemiddeld gewicht hebben van ongeveer 1900 kilo, is ook het aantal nog zwaardere auto's stevig gestegen. De afgelopen vier jaar zijn er vijftigduizend wagens bijgekomen in de gewichtsklasse 1651 tot 2451 kilo en meer. Uit bovenstaand krantenartikel lijkt het alsof er een soort “optimale” situatie ontstaat. Burgers kopen een mooie auto waar ze de blits mee uithangen, de overheid vangt een aardig belastingcentje waar ze vervolgens mooie dingen mee kan doen. De wegen verbreden zodat de files misschien wel afnemen of geld investeren in het milieu zodat toekomstige generaties van de natuur kunnen blijven genieten. Ideaal toch? Het lijkt erop alsof iedereen er beter van wordt! Economen worden dan al snel gelukkig. Maar is dat ook daadwerkelijk zo? 1.
2. 3.
4. 5.
Laten we eerst eens kijken welke opbrengsten de overheid zoal heeft op het moment dat mensen een grotere auto kopen. Laat aan de hand van de website http://www.wegenbelasting.nl/ zien welke factoren bepalend zijn voor de hoogte van de motorrijtuigenbelasting. Waaruit blijkt nu de “inkomensherverdeling” denk je? Motiveer je antwoord. De belastingdienst in Nederland heeft eveneens een mooie website waarop je gratis kunt zien hoeveel wegenbelasting je moet betalen. Open de site http://www.belastingdienst.nl/mrb/ en laat vervolgens zien hoeveel wegenbelasting iemand met een SUV moet betalen (ga ervan uit dat iemand in de provincie Noord Holland woont en een KIA Sorento rijdt). Waarom zouden de bedragen die mensen aan motorrijtuigenbelasting betalen, per provincie verschillen? Het is tevens verdraaid lastig om van alle automerken te achterhalen hoe zwaar de verschillende types zijn, waarom zouden veel autofabrikanten dat achterwege laten denk je? Zou je bijvoorbeeld kunnen achterhalen op de website van Volkswagen, hoe zwaar een Volkswagen Touareg is?
⏐ 35
6.
7.
8. 9.
10. 11. 12. 13.
Kun je uitrekenen hoeveel extra belastinginkomsten de overheid moet hebben gehad indien, zoals gesteld in het artikel, veel meer mensen een SUV zijn gaan kopen? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden moet je bepalen welke informatie je nodig hebt, en hoe je het probleem oplost van het niet-hebben van alle gegevens. Is op basis van deze informatie het een positieve ontwikkeling dat meer mensen een SUV zijn gaan kopen? Neem bij je beantwoording de belangen mee van de producenten, de consumenten en de overheid, Vervolgens staat in hetzelfde krantenartikel het volgende: In Londen en Parijs worden de Sport Utility Vehicles mogelijk verboden. De Londense en Parijse gemeentebesturen noemen de auto's 'een risico op de weg door hun enorme omvang en gewicht'. In Nederland gelden (nog) geen verboden. Het Nationaal Wetenschappelijk Instituut voor Verkeersveiligheidsonderzoek (SWOV) doet onderzoek naar de veiligheid van moderne terreinwagens. Gebleken is dat bij botsingen tussen SUV's en gewone auto's drie maal zo veel doden vallen onder de 'tegenpartij' dan bij een ongeval waarbij twee gewone personenwagens betrokken zijn. Botsanalyses wezen uit dat bij aanrijdingen alleen de inzittenden van een SUV beschermd zijn. Kun je nu nogmaals vraag 7 beantwoorden? Welke relatie kun je leggen tussen het voorbeeld uit de inleiding (de autogordels) en de Sport Utility Vehicles? Welk financieel beleidsdilemma zal de overheid nu hebben tussen het verbieden van Sport Utility Vehicles en het toestaan van deze auto’s. Als jij adviseur zou zijn van de minister, welk advies zou jij hem of haar dan influisteren?
⏐ 36
8.
Welke fiets verkoop jij? Lesvoorbeeld 4
'We mogen de naam Valtra bij de verkoop niet noemen'. In Almere zijn fietshandelaren en fietskopers het over een ding eens: fietsen zijn niet goedkoop: ‘De fietsen uit de Valtrafabriek zijn in Almere onder zeker drie namen verkrijgbaar’. Bij de Rijwielshop staan fietsten van het eigen merk te koop. Bij Halfords levert Valtra rijwielen onder de naam ‘Cuberland’. En de Profile-zaak in het winkelcentrum biedt een 'Alfa Navigator' uit de Valtrafabriek aan. 'Met zo'n eigen merk valt de prijs van de fiets een stuk lager uit. Voor elke doelgroep hebben we een eigen aanbieding.' De Alfa Navigator met versnelling en handrem (verkoopprijs: € 699) is zo'n honderd euro goedkoper dan het vergelijkbare Valtra-model. Veel verschil met een echte Valtra is er ook niet, stelt een verkoper van Halfords. 'De onderdelen lijken op elkaar. Onze Cuberland is alleen € 50 goedkoper.' Aan het lagere prijskaartje hangen wel knellende voorwaarden, weten ze bij Halfords. 'We mogen de naam Valtra niet noemen bij de verkoop van fietsen'. Anders wordt de leverancier boos. De verkoper kent een verhaal van een winkelier uit Lemmer die zich niet aan de afspraken hield en prompt niet meer werd beleverd. Het nieuws dat fietsfabrikanten als Valtra de markt in een ijzeren greep houdt, heeft de winkelvloer al bereikt. Op basis van dit bewerkte krantenartikel rijst de vraag welk spel gaat hier gespeeld worden? Welke mogelijke opties bestaan er en kunnen de handelaren samen afspraken maken om een zo hoog mogelijke winst te behalen. Wiens belang is het meest gebaat? Dat van de consument, de fietsenverkoper of de fietsenfabrikant? Indien fietsenverkopers in hun assortiment een ‘Alfa Navigator’ hebben staan dan mogen ze niet zeggen dat het een fiets is uit de Valtra fabriek. Nu begrijp je natuurlijk dat als de verkoper zegt dat twee fietsen om en nabij identiek zijn, maar dat het prijsverschil zo’n € 100 is, dat veel mensen voor de Alfa Navigator kiezen. Stel nu dat de fietsenverkoper A, stiekem toch vermeldt dat de Alfa Navigator uit dezelfde fabriek komt. De volgende gegevens geven zijn omzet weer in beide situaties: Niets zeggen Opbrengst: Variabele kosten Constante kosten: Wel zeggen Opbrengst: Variabele kosten: Constante kosten:
⏐ 37
400 Valtra’s à € 799 250 Navigators à € 699 Valtra € 600 Navigator € 600 € 100.000
250 Valtra’s à € 799 600 Navigators à € 699 Valtra € 600 Navigator € 600 € 100.000
1. 2.
Bereken nu voor de fietsenverkoper A de winst in beide situaties. Wat is het meest aantrekkelijk om te doen? Indien de fietsenverkoper betrapt wordt is hij flink de pineut. De Valtrafabrikant heeft in een clausule opgenomen dat de fietsenverkoper dan geen Navigators meer mag verkopen plus dat hij een boete moet betalen van € 10.000. Er ontstaan nu vier mogelijke situaties. Kun je die opschrijven in het onderstaande kwadrant? Ga ervan uit dat de situatie van het ‘gepakt worden’ geen invloed heeft op de verkoopcijfers uit het verleden. Winst bij niets zeggen
Winst bij wel zeggen
Geen controle Wel Controle 3.
4.
Maak eenzelfde berekening voor bovenstaande situatie indien de pakkans wordt opgenomen en stel dat de pakkans 70% is, hoe gaat de winstverwachting er dan uitzien! Nu is de fietsenverkoper niet de enige in de regio zoals uit de introductie al bleek. Het spel wordt een stuk ingewikkelder als de tweede fietsenverkoper zich ook in de strijd gaat mengen. Zou je in woorden kunnen uitleggen wat er kan gebeuren?
In praktijk zou de situatie er als volgt uit kunnen gaan zien (ga er van uit dat beide fietsenverkopers dezelfde constante en variabele kosten hebben en dat een consument slechts één keer een fietsenwinkel bezoekt, dus geen vergelijkingsmateriaal heeft!): Fietsenverkoper A zegt niets en fietsenverkoper B zegt het wel: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 350 stuks 300 stuks Navigator 220 stuks 550 stuks Fietsenverkoper B zegt niets en fietsenverkoper A zegt het wel: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 300 stuks 350 stuks Navigator 550 stuks 220 stuks Fietsenverkoper A zegt niets en fietsenverkoper B zegt niets: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 400 stuks 400 stuks Navigator 250 stuks 250 stuks Fietsenverkoper A zegt het wel en fietsenverkoper B zegt het wel: fietsenverkoper A fietsenverkoper B Valtra 300 stuks 300 stuks Navigator 650 stuks 650 stuks
⏐ 38
6. 7.
Laat nu voor elke situatie zien wat de winst is van fietsenverkoper A en fietsenverkoper B. Het moge natuurlijk duidelijk zijn dat als de één eerlijk spel speelt (en het dus niet zegt), hij er extra belang bij heeft om de ander te verlinken wanneer deze vals speelt. Stel nu dat de fietsenfabrikant een beloning zou geven als een eerlijke fietsenverkoper een oneerlijke fietsverkoper verlinkt. Hoe hoog moet de beloning minstens zijn voor de ene fietsenverkoper die de ander fietsenverkoper verlinkt? Motiveer je antwoord en denk aan de eventuele omzet die de eerlijke fietsenverkoper zou behalen als hij ook vals speelt!
⏐ 39
9.
Antwoorden op de vragen
Lesvoorbeeld 1: Waar laten we onze opa’s en oma’s? 1. 2003; (11 miljoen x 25.000) x .08 = 22.000.000 / 2.750.000 = € 8000 / 12 = € 666.67 2. 2030; dezelfde rekensom met als antwoord: € 3103.89 / 12 = € 508.66 3. Betere gezondheidszorg, er worden minder kinderen geboren, minder immigratie, jongeren studeren langer. 4. Het draagvlak onder de werkenden zal afnemen, zij moeten immers opdraaien voor de kosten van de ouderen via het omslagstelsel, werkenden nu betalen voor de ouderen van nu. Zij zullen steeds meer aan premies moeten betalen. Het besteedbaar inkomen zal afnemen, de bestedingen komen onder druk te staan met alle gevolgen van dien. 5. Meer consumptie, meer werkgelegenheid, meer inkomsten uit toerisme omdat kinderen en kleinkinderen hun opa’s en oma’s komen opzoeken, meer belastinginkomsten voor het desbetreffende land (bijvoorbeeld btw inkomsten). 6. De producten (levensmiddelen et cetera.) zijn een stuk goedkoper, goedkopere en intensievere service, goede leefomstandigheden. 7. Risico’s gezondheidszorg (malaria, gele koorts et cetera.), veiligheid/criminaliteit, heimwee naar familie/omgeving. 8. Het moet eenvoudigweg meer opleveren dan dat het kost! 9. (€8000 * 2475000 + 275000 * 6800) / 11.000.000 * €25.000 *100% = 7.88% in plaats van 8% 10. (8% van € 25.000 * 11.000.000 - 275.000 * € 6800) / 2.475.000 = € 8133.33 was € 8000 11. Dat het op deze manier best aantrekkelijk wordt om met dit initiatief in zee te gaan. De minister is minder geld kwijt, de mensen in het land gaan er financieel op vooruit en de overheid kan het uitgespaarde geld aan andere zaken besteden. 12. Eigen invulling.
Lesvoorbeeld 2: Hoe duur is een vliegticket? 1. Wanneer ga je weg en wanneer kom je terug (je wilt immers zo optimaal mogelijk gebruik maken van je weekend!), is de maatschappij betrouwbaar, wat gaat het me kosten, hoe lang van te voren moet je inchecken. 2. Als een vlucht niet volgeboekt is, moet er in de meeste gevallen toch worden gevlogen. Je maakt dan verlies op de lange termijn zou dit een groot probleem kunnen zijn. Veel maatschappijen proberen dit risico te vermijden door meer plaatsen te verkopen dan er beschikbaar zijn. En dan maar hopen dat er mensen niet op komen dagen....... 3. Het is op zondag veel goedkoper om ’s ochtends terug te vliegen dan ’s avonds. Dat komt natuurlijk omdat veel mensen zo lang mogelijk in Barcelona willen blijven en daar dus iets extra’s voor willen betalen. Misschien maakt Basiqair ’s ochtends wel verlies, maar ’s avonds weer winst! Zolang deze winst groter is dan het verlies, is het rendabel om dit te blijven doen. 4. Evident.
⏐ 41
5.
Misschien zijn er op het moment van boeking al vele plaatsen uitverkocht. Misschien hebben is hun vloot wel minder groot et cetera. 6. Vrijdagochtend zou je heen kunnen vliegen met Ryanair om 9.55, en weer terug met Basiqair om 9:10. De kosten hiervan bedragen: € 134.98. 7. Indien je een lang weekend in Barcelona wilt blijven is het wel vreemd om al om negen uur terug te gaan. Wat de heenreis betreft: de persoon in kwestie moet dan overdag vrij zijn... Dat is maar de vraag. 8. De meest dure optie is heen voor € 114.99 (Basiqair) en terug voor € 194.99 (Basiqair), dat is in totaal € 309.98. Een andere mogelijkheid is de meest goedkope: € 134.98, dus een surplus van € 175. 9. Die zullen ongetwijfeld een stuk hoger gaan worden, mits de leegte niet opgevuld gaat worden door nieuwe maatschappijen. Minder aanbieders bij een gelijkblijvende vraag, leidt wellicht tot hogere prijzen. 10. Dat een steeds groter gedeelte naar de producenten wordt overgeheveld. Consumenten moeten immers meer gaan betalen en de producenten ontvangen meer! 11. Hoe langer van te voren je boekt, hoe goedkoper het vaak is! 12. Een midweek is vaak minder geliefd dan een weekend, hier zullen de prijzen vaak lager liggen om de mensen toch over te halen te vliegen. Hier speelt hetzelfde principe zoals gesteld bij opgave 3!
Lesvoorbeeld 3: Gezondheid: Suf of SUV? 1. Soort voertuig, de massa, provincie waar je woont, soort brandstof. 2. Hoe zwaarder de auto, des te meer belasting je moet betalen. Rijke mensen willen graag laten zien hoe rijk ze zijn, doen dit bijvoorbeeld door middel van een mooie, grote (en vooral) zware SUV, hierdoor vindt er een soort overheveling plaats. Armere mensen hebben namelijk kleinere auto’s. 3. De Sorent rijdt op benzine en zijn leeggewicht (met automaat) is 1917 kg. De belasting komt dan uit op €210 per kwartaal. 4. Aangezien de infrastructuur per regio verschilt zou je kunnen denken dat iemand die in het Westen woont veel meer “wegen” ter beschikking heeft dan iemand die in het Oosten van het land woont. Dit wordt dan doorberekend! 5. Potentiële kopers zouden kunnen worden afgeschrikt! 6. Dit is verdraaid lastig en meerdere antwoorden zijn goed. Het gaat om de redenering. Indien je maar uitrekent hoeveel de overheid aan inkomsten zou hebben gehad bij een gemiddelde auto (dit moet je schatten) en hoeveel ze nu gemiddeld extra ontvangen doordat mensen een SUV hebben aangeschaft in plaats van een gemiddelde auto! 7. Zoals uit de inleiding al bleek, lijkt het erop alsof iedereen gelukkig is! Behalve natuurlijk de mensen die een hekel hebben aan auto’s en uitlaatgassen. Deze worden alleen maar ongelukkiger..... 8. Het blijkt dus dat de gewone autorijders flink de pineut kunnen zijn als ze een ongeluk krijgen waar een SUV bij betrokken is. De kosten voor de gezondheidszorg zouden wel eens veel hoger kunnen uitpakken en waardoor de overheid meer moet uitgeven. 9. Bij de autogordels zag je de mensen onvoorzichtiger zijn gaan rijden. Bij de SUV bestuurders is misschien een soortgelijke ontwikkeling waar te nemen. Mensen in een grote auto wanen zich veilig en maken eerder brokken met alle consequenties van dien!
⏐ 42
10. Enerzijds meer inkomsten en anderzijds meer uitgaven. In geld zou dit precies uitgerekend kunnen worden, alleen kan het ook worden uitgelegd aan de mensen in het land die een ongeluk hebben gehad? 11. Eigen mening.
Lesvoorbeeld 4: Welke fiets verkoop jij? 1. € 4350 bij niets zeggen en € 9150 bij wel zeggen 2. € 4350 € 9150 € 4350 € -/- € 850 3. 4350*0.3 + 4350 * 0.7 = 4350 en 9150 * 0.3 + -/- 850 * 0.7 = 2150 4. Er ontstaat een gevecht om de klant waarbij de belangen duidelijk worden. Hoe kun je de meeste winst behalen? Je bent dus ook afhankelijk van de andere verkoper. Concurrentie 5. /- 8570 en 14150 14150 en -/- 8570 4350 en 4350 9685 en 9685 6. Nu wordt het lastiger. In ieder geval moet de verkoper zijn verlies gecompenseerd zien. Dus minimaal € 8570. Daarnaast had hij zelf ook de boel kunnen "bedonderen" en had hij een winst kunnen behalen van € 9685. Dat zou zijn inzet moeten zijn. Dus de verkoper zou het liefst een eenmalige bonus zien van € 18255. De fabrikant ziet dit ongetwijfeld niet zitten en wil zich wellicht beperken tot de € 8570 en kan de verkoper overtuigen door te zeggen dat de toekomstige winst hoger kan worden. De waarheid ligt ergens in het midden.
⏐ 43