Om te komen tot de krijtlijnen voor een hedendaagse aanpak rond de opvang van schoolkinderen zal Kind en Gezin – in samenwerking met het departement Onderwijs, het departement Jeugd, Sport, Cultuur en Media en het agentschap Sociaal-Cultureel Werk afdeling jeugd – op 24 april 2014 een Staten-Generaal over de opvang van schoolkinderen organiseren. Deze heeft als doel aanbevelingen en beleidsopties te formuleren met betrekking tot de opvang van schoolkinderen buiten de schooltijd en tijdens schoolvakanties. De Staten-Generaal “Opvang van schoolkinderen” wordt voorbereid in drie werkgroepen. Elk van deze werkgroepen behandelt een bepaald thema. In een eerste werkgroep wordt het begrip schoolkinderopvang afgebakend. Aansluitend volgen twee parallelle werkgroepen waarin enerzijds de kwaliteit en anderzijds de organisatie van de schoolkinderopvang onder de loep worden genomen. Dit rapport bevat de resultaten van de bespreking in de eerste werkgroep. Deze heeft als doel het thema van de schoolkinderopvang af te bakenen. De afbakening gebeurt aan de hand van 5 vragen/ subthema’s:
Wat willen we bereiken?
Waar moet het beleid zich op richten?
Op welke doelgroep moet het aanbod zich richten?
Voor welke tijdstippen moet een aanbod ontwikkeld worden?
Waar moet het aanbod zich situeren?
De samenstelling van deze werkgroep gaat als bijlage.
Ter inleiding De werkgroepleden zijn het er over eens dat het onderscheid tussen het opvang- en vrije tijdsaanbod vervaagt en stelt daarom voor om de naam van deze Staten-Generaal te herformuleren
als
Staten-Generaal
Opvang
en
vrije
tijd
van
schoolkinderen.
De
term
schoolkinderen verwijst daarbij naar de leeftijdsgroep, zijnde de groep van schoolgaande kinderen en jongeren.
Een van de uitgangspunten van deze werkgroep is artikel 31 van het ‘Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind’ (beter gekend als kinderrechtenverdrag) en de concrete invulling die het Comité voor de Rechten van het Kind daaraan geeft in zijn ‘General Comment’ van 18 maart 2013. Artikel 31 van het kinderrechtenverdrag bepaalt dat kinderen recht hebben op:
tijd en ruimte voor rust en vrije tijd,
deelname aan spel en recreatieve activiteiten passend bij hun leeftijd;
vrije deelname aan het culturele en artistiek leven. [1]
In zijn ‘General Comment’ wijst het Comité op het belang van een integrale benadering van deze drie aspecten voor het welzijn en de ontwikkeling van kinderen. Het ‘General Comment’ bevat ook heel wat concrete en bruikbare aandachtspunten, waaronder:
De omschrijving van een goede speelomgeving. Vrij van stress, sociale uitsluiting, vooroordelen en discriminatie; een veilige omgeving; gelegenheid tot rust aangepast aan de leeftijd van het kind; beschikken over vrije tijd zonder andere verplichtingen; toegankelijke ruimte en tijd zonder controle en tussenkomst van volwassenen; een gevarieerde en uitdagende fysieke omgeving met – indien nodig – gemakkelijke toegang tot volwassenen; mogelijkheid om met andere kinderen te spelen, ….
Een aantal concrete bedreigingen. O.a. het verzet tegen gebruik van openbare ruimtes door kinderen als gevolg van een dalende tolerantie, commercialisering, …; gebrek aan besef dat spelen belangrijk is en de druk op schoolse resultaten; overdreven gestructureerde agenda’s door allerlei verplichte bezigheden, tekort aan contact met de natuur in stedelijke en achtergestelde verstedelijkte gebieden, ….
Een aantal subgroepen voor wie speciale aandacht nodig is. Bv. kinderen levend in armoede; kinderen met beperkingen; kinderen in instellingen; ….
…
Het Comité heeft in zijn ‘General Comment’ ook uitgesproken aandacht voor de verantwoordelijkheid van de lokale besturen en het lokaal beleid. Werkgroep 1 vraagt aan de werkgroepen 2 en 3 om eveneens met dit General Comment rekening te houden. Het General Comment gaat als bijlage bij dit eindrapport. Een tweede voorafgaande en algemene bedenking is dat voor heel wat kinderen de tijd steeds meer georganiseerd wordt. Een mogelijke herorganisatie van de opvang en vrije tijd van schoolkinderen in de toekomst moet er dan ook over waken dat kinderen niet te veel in voor hen georganiseerde tijd zitten, zodat hun autonomie niet te veel beknot wordt. Rechten van kinderen zijn relationele rechten en dienen steeds afgewogen te worden tegenover andere belangen in de samenleving, zoals de nood aan arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen.
[2]
Wat willen we bereiken op het vlak van opvang en vrije tijd van schoolkinderen?
Samenvatting van de vaststellingen, problemen en discussiepunten Opvang en vrije tijd van schoolkinderen heeft verschillende dimensies, nl.
Georganiseerde vrije tijd onder vorm van een gestructureerd activiteitenaanbod onder (bege)leiding van volwassenen.
Niet georganiseerde vrije tijd, zijnde ‘vrij spel’ waar kinderen zelf het actorschap dragen
Rustmomenten die, afhankelijk van de leeftijd en het tijdstip, anders ingevuld worden. Een
en – indien nodig – een beroep kunnen doen op volwassenen. rustmoment kan letterlijk betekenen tijd en ruimte om te slapen. Een rustmoment kan ook betekenen tijd en ruimte om huiswerk te maken of gewoonweg rond te hangen, zich te vervelen, lui te zijn. Het opvang- en vrijetijdsaanbod mag niet herleid worden tot één van deze aspecten. In een hedendaagse aanpak gaat het om een ruim en open aanbod – voor iedereen en op elk moment waar kinderen deels zelf kunnen kiezen in functie van de eigen behoefte. De zoektocht naar een kwaliteitsvol aanbod mag zich m.a.w. niet beperken tot een kwaliteitsvolle opvangtijd, maar omvat ook de vrije tijd. Ideaal kunnen schoolkinderen buiten de schooltijd en tijdens schoolvakanties rekenen op een ruime variatie aan kwaliteitsvolle begeleide opvang- en vrijetijdsmogelijheden. Ook onbegeleide vrije tijd kan daarin zijn plaats krijgen. Dit is echter niet de focus van de overheid en behoort dus ook niet tot de taak van de Staten-Generaal Het opvang- en vrijetijdsaanbod moet open staan voor alle kinderen, ook voor kinderen waarvan de ouders niet werken, kinderen met specifieke zorgbehoeften, kinderen uit kansengroepen, kinderen van vreemde origine. In een grootstad is het opvang- en vrijetijdsaanbod vaak de enige mogelijkheid voor kinderen om met andere kinderen te spelen. De werkgroep erkent de recente toename van spanningen tussen spelende kinderen en andere buurtbewoners. Dit betekent wellicht dat lokale besturen de organisatie van de opvang en vrije tijd van kinderen dienen af te stemmen op de lokale situatie, rekening houdend met andere, ook geografische factoren. Vlaanderen heeft zich in het kader van Europa 2020 geëngageerd om werk te maken van het verhogen van de tewerkstelling van vrouwen (meer vrouwen op de arbeidsmarkt, en ook langer werken) en dat vraagt maatregelen voor het combineren van werk en gezinsleven. Vlaanderen heeft daarom veel
geïnvesteerd in kinderopvang van 0 tot 3 , maar er zijn ook investeringen
nodig voor schoolgaande kinderen en daarom zou er een geïntegreerd beleid moeten uitgewerkt worden op het vlak van opvang en vrije tijd van schoolkinderen. Arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen is het grootst bij moeders van jonge kinderen, maar daalt naarmate kinderen ouder worden. Dit maakt investeren in een opvang- en vrijetijdsaanbod
[3]
naar schoolkinderen noodzakelijk. Bijzondere aandacht moet gaan naar de lage arbeidsparticipatie van kansengroepen. Ook moet worden opgemerkt dat een opvang- en vrijetijdsaanbod niet het enige element kan zijn in het streven naar een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen en dat de flexibilisering van de arbeidsmarkt grenzen heeft. Grootouders zijn voor vele ouders de nog steeds de te prefereren opvangvorm. Waarom dit zo is werd niet onderzocht. Grootouders zijn echter steeds minder beschikbaar (bv. omdat ze zelf nog werken) en geven aan dat ze eerder ‘aanvullend’ willen zijn1 op het formele aanbod. Er wordt ook aandacht gevraagd voor de situatie van nieuw samengestelde gezinnen, waar kinderen pendelen tussen verschillende ouders, grootouders, … . Vragen die zich stellen zijn: welke rol zouden grootouders kunnen spelen en moeten zij in die rol ondersteund worden? Zo ja, op welke manier? Vergelijkbare vragen kunnen gesteld worden t.a.v. de rol van familieleden, vrienden of kennissen. Voorstel om dit verder uit te werken in werkgroep 3.
Aanbevelingen Een hedendaagse aanpak rond de opvang en vrije tijd van schoolkinderen vraagt een opvang- en vrijetijdsaanbod ingevuld op maat van het kind, de ouders en de samenleving. Het opvang- en vrijetijdsaanbod:
biedt kinderen ontwikkelingskansen en de mogelijkheid een leuke vrije tijd te hebben;
laat ouders toe te participeren aan de arbeidsmarkt;
bevordert de sociale cohesie.
Consequenties van de aanbevelingen Deze doelstellingen ten aanzien van kinderen, ouders en de samenleving dienen niet als tegengesteld aan elkaar gezien te worden, maar als complementair. De tijd dat opvang en vrije tijd als tegengestelde begrippen gezien werd ligt achter ons. Onderzoek naar de rol die grootouders, familie, vrienden of kennissen zouden kunnen spelen, en wat er nodig is om hun rol te ondersteunen, valt te overwegen.
1
Grootouders of andere familieleden en kinderopvang – Georges Hedebouw, HIVA Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving KULeuven (2002) http://www.kindengezin.be/img/gebruik-informeleko-2002.pdf
[4]
Waar moet het beleid zich op richten als het gaat om opvang en vrije tijd van schoolkinderen?
Samenvatting van de vaststellingen, problemen en discussiepunten Het onderscheid tussen het opvang- en het vrijetijdsaanbod vervaagt of is voorbijgestreefd, het gaat hier niet langer om twee verschillende werelden. Kinderen wier ouders werken hebben evenveel recht om gebruik te maken van het rijke vrijetijdsaanbod dat in Vlaanderen voor handen is. Kinderen wier ouders niet werken moeten ook toegang kunnen hebben to prettige vrije tijd die onder
de
noemer
‘opvang’
wordt
georganiseerd.
Het
opvang-
en
vrijetijdsaanbod
zijn
evenwaardig, elk heeft zijn eigenheid/ zijn sterktes en dat moet behouden blijven. Samen combineren zij de drie hierboven vermelde doelstellingen, m.n. het kindperspectief (recht op spel en een leuke vrije tijd), het ouderperspectief (onder meer het belang van het verzoenen van arbeid en gezin) en het perspectief van de samenleving (een economisch perspectief, maar ook het belang van sociale cohesie). Vandaag de dag bestaat er een veelheid aan organisaties en opvangvoorzieningen met een aanbod naar schoolkinderen. De vraag kan worden gesteld of rationalisatie van het aantal opvangvormen nodig is, maar bovenal is er de vaststelling dat lokale samenwerking en afstemming noodzakelijk is. Aanbieders
op
het
vlak
van
opvang-
en
vrijetijdsactiviteiten
ontwikkelen
samen
een
behoeftedekkend aanbod – elk uitgaande van hun specifieke eigenheid en mogelijkheden – en werken naar een synergie. Ze delen de verantwoordelijkheid op het vlak van zorg voor en opvoeding
van
schoolkinderen
(cf.
‘educare’).
Aanbieders
ontwikkelen
een
gezamenlijk
engagement en zoeken naar win-win-situaties (bv. lessen van de muziekacademie/ sport- en bewegingsactiviteiten laten doorgaan in de school, waardoor de school een aanbod heeft naar de schoolkinderen en de muziekacademie/ sportvereniging een publiek bereikt waar men anders moeilijk toegang toe krijgt). Lokale samenwerking vraagt een lokale regisseur, een neutrale trekker. Lokale regie is niet hetzelfde als operationele coördinatie. Het is aan de regisseur en de aanbieders om samen een zo ruim mogelijk aanbod uit te tekenen dat maximaal is afgestemd op de lokale behoeften. Op die manier ontstaat een ruim keuzepalet aan opvang- en vrijetijdsactiviteiten. Lokale besturen zijn betrokken op alle beleidsdomeinen en zijn daarom het best geplaatst om lokale actoren rond de tafel te zetten en samenwerking te stimuleren. Sommige steden zetten nu al fel in op het in kaart brengen van het aanbod tijdens vakantieperiodes en zoeken samen met lokale aanbieders naar oplossingen. Ervaring leert dat het aanstellen van een trekker niet volstaat. De bereidheid om samen te werken was er ook al in de jaren 90, toen is het niet gelukt omdat het niet duidelijk was wie de regie moest opnemen en wat de rol van de regisseur dan wel kon zijn. Aan werkgroep 3 van de StatenGeneraal de vraag om zich hierover te buigen. De regisseur moet ook de nodige middelen hebben om zijn beleid te kunnen uitvoeren en doorzetten.
[5]
Het meersporenbeleid is nooit realiteit geworden omdat subsidiëring zich beperkte tot één spoor (m.n. IBO’s). Afstemming en samenwerking vragen dat subsidiëring afhankelijk wordt gemaakt van samenwerking. Subsidiëring vanuit bovenlokale overheden loopt nu langs verschillende kanalen, elk met een eigen finaliteit (cf. jeugdbeleid, sportbeleid, cultuurbeleid, flankerend onderwijsbeleid,
activeringsbeleid
…).
De
vraag
wordt
gesteld
naar
een
geïntegreerd
subsidiesysteem, lees bovenlokale stimuli, dat de beleidsdomeinen overschrijdt en dat een geïntegreerd kindbeleid op lokaal niveau stimuleert. De regelgeving binnen de verschillende beleidsdomeinen belemmert soms lokale samenwerking. De belemmeringen werden al vele malen geïnventariseerd. Het gaat o.a. om verschillen wat betreft
infrastructuurvereisten,
personeelsstatuten,
de
inzet
van
weerwerk-gesco’s,
ouderbijdrageregeling, ... enz. Het wegwerken van de regelgevend belemmeringen is cruciaal voor een geïntegreerd kinbeleid op lokaal niveau. Binnen de kinderopvang worden regels doorgaans strenger gedefinieerd dan bijvoorbeeld binnen het jeugdwerk of de opvang in de scholen. Men verwijst hiervoor o.a. naar het aantal kinderen per begeleider
en
naar
de
kwalificatievereisten
voor
de
begeleider.
De
verschillen
in
kwaliteitssystemen zijn historisch gegroeid, zo werd er in het jeugdwerk voor gekozen om het jeugdbeleid te decentraliseren. De werkgroep wil dat deze diversiteit behouden kan blijven. De regels moeten wel op elkaar afgestemd worden om de samenwerking te faciliteren (cf. hierboven). De werkgroep stelt zich de vraag of een en ander betekent dat er moet gestreefd worden naar minder regels en maakt daarbij twee kanttekeningen. Regels mogen geen doel op zich zijn, ze zijn er om principes te vertalen. Er is nood aan een coherent referentiekader, in het bijzonder voor de jongere kinderen, met algemene principes. Deze algemene principes hebben ondermeer betrekking op het pedagogisch kader en de manier waarop kwaliteit en veiligheid gegarandeerd worden. Het is aan de aanbieders om te verantwoorden hoe men op deze principes wil intekenen. Voorbeelden van referentiekaders zijn o.a. te vinden binnen sportbeleid (cf. ethisch verantwoord sporten), bij O.N.E. (Le référentiel) en de jeugdwerkorganisaties. Vraag aan werkgroep 2 van de Staten-Generaal om zich te buigen over mogelijke principes voor een coherent referentiekader voor de opvang van schoolkinderen. Als er middelen genoeg zijn zal niemand er iets op tegen hebben dat er regels worden gesteld aan het personeel. De werkgroep wijst op het risico dat de vaststelling, dat de middelen beperkt zijn, zou kunnen bijdragen tot een pleidooi voor minder regels (en dus minder kwaliteit). Een dergelijke ontwikkeling is niet opportuun. Anderzijds is er het risico dat er, voor wat nu de ‘gemelde opvang’ is (o.a. in de scholen), bijkomende regels komen zonder extra middelen. Ook die ontwikkeling is niet aanvaardbaar. Verschillende factoren belemmeren de vrije keuze en de toegankelijkheid van het aanbod.
Men stelt vast dat er een gebrek is aan afstemming m.b.t. het moment waarop men voor de verschillende activiteiten kan inschrijven. Het maakt dat kinderen niet meer vrij kunnen kiezen voor de ene of andere activiteit. Hierop stelt zich de vraag of inschrijvingen gecentraliseerd moeten worden, zoals men dat voor ogen heeft in de opvang van baby's
[6]
en peuters. De werkgroepleden zijn van mening dat inschrijvingen centraliseren niet aangewezen is, omdat het drempelverhogend werkt naar wat nu het meest laagdrempelige aanbod is.
De criteria om in te schrijven voor de vakantieopvang worden alsmaar strenger, waardoor het aanbod steeds minder toegankelijk wordt voor alle kinderen. Ook stelt men vast dat het inschrijvingsbeleid meer en meer veralgemeend wordt. Steeds meer initiatieven voor buitenschoolse opvang hanteren een inschrijvingsbeleid tijdens schoolvakanties, maar ook op schooldagen. Het inschrijvingsbeleid vindt ook ingang binnen het vrijetijdsaanbod. Zo vraagt men in sommige gemeenten om vooraf in te schrijven voor speelplein en niet meer de dag zelf. De werkgroepleden oordelen dat een laagdrempelig en gemakkelijk toegankelijk aanbod moet behouden blijft.
Meer en meer opvangvoorzieningen hanteren naast een inschrijvingsbeleid ook een annuleringsbeleid, waardoor het kind niet meer vrij kan kiezen of het al dan niet naar de opvang gaat.
Tot slot wijst de werkgroep op het taalgebruik, als mogelijk drempel voor een toegankelijk opvang en vrijetijdsaanbod. De werkgroep is van oordeel dat het taalgebruik van de kinderen onderling mag niet gesanctioneerd worden.
Het inschrijvingsbeleid heeft o.a. te maken met feit dat sommige lokale besturen een behoeftedekkend aanbod realiseren en andere niet. Het tekort aan opvang is dan ook een cruciale factor in de toegankelijkheid van het aanbod. De werkgroep is het er over eens dat geïnvesteerd moet worden in uitbreiding van het aanbod, iets wat de voorbije jaren te weinig gebeurd is. Het opvang- en vrijetijdsaanbod moet rekening houden met de economische draagkracht van de gezinnen. In dat verband wordt ook verwezen naar het recente advies van de Raad basisonderwijs van de VLOR rond ‘kinderen in armoede2’ ‘Verder pleit de raad voor een goedkoper basisonderwijs. Zo stelt hij voor om de prijs van de voor-, na- en buitenschoolse opvang en van de middagopvang aan het inkomen van de ouders te koppelen. Anderzijds vraagt de Vlor dat de overheid scholen een leidraad bezorgt om met onbetaalde facturen om te gaan.’ De Vlor dringt aan op meer samenwerking van welzijn en onderwijs om kinderarmoede aan te pakken. Dit alles neemt niet weg dat het private vrijetijdsaanbod zijn eigen prijs kan blijven bepalen
Aanbevelingen Een hedendaagse aanpak rond de opvang en vrije tijd van schoolkinderen richt zich op een geïntegreerd en open opvang- en vrijetijdsaanbod – aangeboden door verschillende lokale partners
elk
vanuit
zijn
specifieke
eigenheid
en
mogelijkheden
–
dat
kwaliteitsvol,
behoeftedekkend en leeftijdsoverschrijdend is.
2
Advies over kinderen in armoede - Advies op eigen initiatief. Uitgebracht door de Raad Basisonderwijs op 6 november 2013 met eenparigheid van stemmen Voorbereiding: werkgroep Kinderen in Armoede, onder voorzitterschap van Gerda Bruneel Meer uitgebreide informatie: http://www.vlor.be/advies/advies-over-kinderen-armoede
[7]
Uitvoering van het geïntegreerd aanbod is een gedeelde verantwoordelijkheid van de lokale actoren en betekent dat maximaal moet worden ingezet op lokale samenwerking en afstemming. Een geïntegreerd aanbod maakt het mogelijk om een doorgaande pedagogische lijn – met respect voor de pedagogische vrijheid van de scholen - uit te bouwen: vóór, tijdens en na de schooltijd. Om dit te realiseren moet het lokaal bestuur versterkt worden in zijn rol als lokale regisseur. De keuze voor lokale samenwerking en een gedeelde verantwoordelijkheid impliceert een geïntegreerd
kindbeleid
op
Vlaams
niveau,
met
daaraan
gekoppeld
een
geïntegreerde
subsidiestroom waarvan men de besteding lokaal laat beslissen en waar men ook lokaal de regels mee laat bepalen. Een hedendaagse aanpak vraagt ook dat er wordt ingezet op een coherent referentiekader (algemene principes) dat rekening houdt met de diversiteit van de aanbieders en de historische ontwikkelingen. Het referentiekader is een hefboom naar middelen, d.w.z. subsidiëring voor wie zich achter de algemene principes schaart. De toegankelijkheid van het opvang- en vrijetijdsaanbod wordt mede bepaald door de omvang van het aanbod. Wegwerken van de tekorten in het opvangaanbod zowel tijdens het schooljaar als in de schoolvakanties moet dan ook absolute prioriteit krijgen. Het opvang- en vrijetijdsaanbod moet rekening houden met de economische draagkracht van de gezinnen.
Consequenties van de aanbevelingen Een geïntegreerd en open opvang- en vrijetijdsaanbod impliceert dat op lokaal vlak de kernpartners geresponsabiliseerd worden en samen de zorg voor en opvoeding van schoolkinderen delen. Versterken van de rol van de lokale besturen als lokale regisseurs betekent dat zij de nodige middelen ter beschikking krijgen om een kwaliteitsvol beleid te voeren en door te zetten. Dit houdt in:
vertrouwen geven aan lokale besturen die zich achter het referentiekader scharen;
een geïntegreerde subsidiestroom creëren, gebaseerd op een coherent referentiekader, waarvan men de besteding lokaal laat beslissen en waar men ook lokaal de regels mee laat bepalen.
Synergie tussen onderwijs en opvang stimuleren, het gaat ten slotte om dezelfde kinderen. Dit houdt in:
[8]
Verschillende statuten binnen Onderwijs en Opvang onderling afstemmen zodat personeel flexibel kan ingezet worden (zie ook advies3 van de VLOR over opvang en onderwijs voor jonge kinderen)
Ruimte voor Onderwijs en Welzijn om vorm te geven aan een gemeenschappelijke visie en een gecoördineerde regelgeving (zie ook ervaringen brede school)
Aan werkgroep 3 (organisatie, afstemming, bevoegdheden, …) de vraag om een aantal mogelijke pistes uit te werken rond:
de rol die lokale besturen (in de hoedanigheid van lokale regisseur) zouden kunnen opnemen,
wat daarvoor nodig is;
hoe subsidiestromen efficiënt zouden kunnen worden ingezet.
De regelgevende bepalingen die samenwerking op lokaal niveau belemmeren moeten worden weggewerkt. Kunnen beschikken over voldoende middelen is cruciaal. Een tekort aan middelen houdt immers het risico in dat men steeds verder afdwaalt van het pedagogisch ideaal. Onderzoeken hoe het opvangaanbod kan afgestemd worden op de economische draagkracht van de gezinnen.
Voor wie is het opvang- en vrijetijdsaanbod bestemd?
Samenvatting van de vaststellingen, problemen en discussiepunten Kinderen van verschillende leeftijden kunnen verschillende noden en behoeften hebben. De jongste kinderen hebben bijvoorbeeld meer behoefte aan zorg en rust, terwijl de oudere kinderen meer nood hebben aan autonomie en uitdaging. Dat betekent niet dat de leeftijden gescheiden moeten worden. Kleuters mogen niet worden beschouwd als een aparte groep. Aanbod moet gesitueerd worden op een continuüm dat rekening houdt met leeftijd en maturiteit van de kinderen. Kleuters afsplitsen vanuit het perspectief dat ze meer zorg nodig hebben is geen goede optie. De mix van verschillende leeftijdsgroepen heeft een meerwaarde voor de kinderen.
3
Advies over over opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK) - Advies op eigen initiatief. Uitgebracht door de Raad Basisonderwijs op 6 april 2011. Voorbereiding: werkgroep , onder voorzitterschap van Marc Van den Brande Meer uitgebreide informatie: http://www.vlor.be/advies/advies-over-opvang-en-onderwijs-voor-jongekinderen-oojk
[9]
Leeftijd mag geen cesuur zijn die maakt dat kinderen geen toegang hebben tot een bepaald aspect van het open aanbod (bv. een kind van het eerste leerjaar kan ook nood hebben om na schooltijd te rusten en dat moet mogelijk blijven). Kinderopvangvoorzieningen nemen een rol op in de overgang van opvang naar kleuterschool. Denk aan onthaalouders aangesloten bij een dienst voor onthaalouders, de zelfstandige kinderdagverblijven, …. In de feiten gaat het om een combinatie van opvang van baby's en peuters en schoolkinderen. Vraag die zich stelt is welke principes hanteren, wetende dat de opvang van baby's en peuters strenger gereglementeerd is. Hoe kan je die kinderen een soort continuüm aanbieden? (bv. Scandinavische landen). Vandaag zijn opvang en school twee gescheiden werelden en dat gaat ten koste van het kind. Waarom zou een begeleider uit buitenschoolse kinderopvang niet in de school aanwezig kunnen zijn. Verschillende statuten verhinderen dat ze ingezet worden tijdens pauzes of voor de opvang. Nochtans zou hen inschakelen in de opvang een mogelijke oplossing kunnen zijn die zowel de kinderverzorgsters als de kinderen ten goede kan komen. De opvang van schoolkinderen mag niet stoppen op 12 jaar, kinderen van 13 en 14 (en soms nog ouder) zijn vaak ook te jong om alleen thuis te blijven. Voor de groep +12-jarigen is er momenteel geen aanbod binnen Welzijn. Hier de vraag wat er voor deze groep mogelijk is. Merk in dat verband op dat bij de Huizen van het kind de leeftijdsgrens nog hoger wordt opgetrokken. Het opvang- en vrijetijdsaanbod moet alle schoolkinderen kansen bieden wat betekent dat ook kinderen van ouders die geen nood hebben aan opvang zich aangesproken kunnen voelen om te participeren in het opvang- en vrijetijdsaanbod. Het vinden van een geschikt opvang- en vrijetijdsaanbod voor kinderen met specifiek zorgbehoeften is geen evidentie maar wel een belangrijke uitdaging4. De meeste kinderen met specifieke zorgbehoeften zitten vandaag in scholen voor buitengewoon onderwijs. Dat stelt ouders voor een dilemma als het om opvang gaat: gebruik maken van de opvang die de school organiseert of zoeken naar opvang in de buurt van de woonplaats?
Opvang in de school is niet altijd even gemakkelijk bereikbaar en kinderen krijgen te weinig kansen om vrienden te maken in de buurt.
Lokaal aanbod is vaak niet toegankelijk en/of ouders maken zich zorgen dat personeel in de opvang onvoldoende voor de kinderen zal kunnen zorgen.
Veel ouders moeten nu hun job opgeven of deeltijds gaan werken omwille van het tekort aan opvang voor deze kinderen. Er wordt ook gewezen op de problemen op het gebied van leerlingenvervoer voor kinderen in het buitengewoon onderwijs. Veel kinderen zitten uren op de bus wat betekent dat hen al die tijd de kans op kwaliteitsvolle opvang (om te spelen, te rusten, …) en vrije tijd wordt ontnomen.
[10]
Binnen onderwijs kent men de mpi’s en semi-internaten (= scholen waar kinderen ook vóór en na schooltijd kunnen verblijven). Deze semi-internaten zullen op termijn worden afgebouwd, waardoor ouders in de problemen dreigen te komen. Semi-internaten zijn wel geen antwoord op het probleem van het busvervoer. Belangrijk dat er voor kinderen met specifieke zorgbehoefte gezocht kan worden naar waar ze wel kunnen bij aansluiten i.p.v. focus te leggen op waar ze niet terecht kunnen. Binnen de kinderopvang kent men de Centra inclusieve opvang, zij staan voor een belangrijke uitdaging. Zij hebben als opdracht om out-reachend te werken naar kinderen met specifieke zorgbehoeften. Het aantal kinderen dat in het buitengewoon onderwijs wordt opgevangen neemt jaar na jaar toe. Sommige kinderen hebben een aparte problematiek en dat vraagt een aparte aanpak. Om die reden is het ook belangrijk te kijken naar de draagkracht van de opvang. Opvang van kinderen met specifieke zorgbehoefte is geen evidentie. Sommige buitenschoolse opvangvoorzieningen vangen bijna uitsluitend kinderen op met specifieke zorgbehoeften en ontwikkelen op die manier een belangrijke know-how. Buitenschoolse opvang van kinderen met specifieke zorgbehoefte – exclusief of inclusief – moeten naast elkaar kunnen blijven bestaan en gesubsidieerd worden.
Aanbevelingen Het opvangaanbod mag niet beperkt worden tot kinderen uit de basisschool. Het moet ook toegankelijk gemaakt worden voor oudere kinderen. Het is aan de lokale regisseur om een bovengrens af te bakenen maar die zou minstens de eerste graad van het secundair onderwijs moeten insluiten. Kleuters mogen niet worden beschouwd als een aparte groep. Aanbod moet gesitueerd worden op een continuüm dat rekening houdt met leeftijd en maturiteit van de kinderen. Dit betekent dat leeftijdsschotten worden weggehaald. Kinderen met specifieke zorgbehoeften moeten zowel inclusief als exclusief opgevangen kunnen worden, d.w.z.:
reguliere opvangvoorzieningen die kinderen met specifieke zorgbehoeften inclusief opvangen stimulansen geven om hen daarin te ondersteunen;
behoud en ondersteuning van de bestaande mogelijkheden binnen het buitengewoon onderwijs.
Ook voor kinderen met specifieke zorgbehoeften moet er voldoende aanbod zijn.
Consequenties van de aanbevelingen Een hedendaagse aanpak rond de opvang en vrije tijd van schoolkinderen richt zich naar een gradueel aanbod van zorg en rust, vrije tijd en nieuwe uitdagingen zonder strikte leeftijdsopdeling. Bij de jongste kinderen (kleuters en begin lagere school) gaat er meer aandacht naar zorg en rust,
[11]
bij de oudere kinderen gaat er meer aandacht naar nieuwe uitdagingen en autonomie. Een hedendaagse aanpak heeft ook aandacht voor de +12-jarigen.
Op welke tijdstippen moet er een opvang- en vrijetijdaanbod voorzien worden
Samenvatting van de vaststellingen, problemen en discussiepunten De vraag naar weekend- en nachtopvang is eerder regiogebonden. Algemeen ligt het gebruik van flexibele opvang doorgaans lager dan oorspronkelijk gedacht. De werkgroep ziet flexibele opvang niet als prioritair, ook al leeft het besef dat er weinig plaatsen zijn waar deze kinderen terecht kunnen. Het kader dat ontwikkeld wordt mag lokale initiatieven die genomen worden om deze kinderen op te vangen niet onmogelijk maken.
Aanbevelingen Geen specifieke aanbevelingen. De werkgroep gaat ervan uit dat de lokale regisseur en de lokale actoren best geplaatst zijn om te bepalen welke flexibele openingsuren wenselijk zijn en hoe dient omgegaan te worden met individuele gevallen waar men zich zorgen maakt over mogelijk excessief gebruik van de buitenschoolse opvang.
Consequenties van de aanbevelingen Het is niet wenselijk om de maximumduur van de opvang te regelen. Wel is het belangrijk om begin- en einduren te voorzien die aangepast zijn aan het ritme van kinderen, zeker op schooldagen.
Waar moet een opvang- en vrijetijdsaanbod voorzien worden?
Samenvatting van de vaststellingen, problemen en discussiepunten School als opvanglocatie’ is te verantwoorden vanuit economisch en ecologisch perspectief.
[12]
Gedeeld gebruik van infrastructuur waar mogelijk. Al is het niet altijd evident om infrastructuur van school, opvang en vrije tijd op elkaar af te stemmen (kinderen verlangen naar infrastructuur die hen toelaat ‘grenzen te verleggen’). Ook is er soms een probleem met rustruimtes op school.
Verantwoord omgaan met mobiliteit (verschillende ouders die hun kinderen elk met hun wagen naar dezelfde activiteiten brengen).
De school is voor kinderen een plek om te leren en te presteren. Daarbij de vraag in hoeverre kinderen de school associëren met een plek waar ze ook hun vrije tijd willen doorbrengen.
De school als opvanglocatie roept volgende bedenkingen op: Vanuit de Brede school-gedachte kan de school een hefboom of ‘hub’ (organiserend knooppunt) zijn naar vrijetijdsactiviteiten. Wat kan de rol van de school zijn?
Naar Nederlands model waar scholen verplicht zijn om een opvang- en activiteitenaanbod aan te bieden als ouders daarom vragen. M.a.w. scholen zijn niet verplicht om dit zelf te doen, maar zoeken naar samenwerking met opvang- en activiteitenaanbod (zie ook hierboven, het zoeken naar synergie en afstemming).
Hoe kan de ‘hub’-functie gecombineerd worden met opvang van diegenen die rust nodig hebben?
School als ‘uitvoerder’: Schooluren zijn bepalend voor het aanbod dat men gaat ontwikkelen. Moet de verantwoordelijkheid van de school uitgebreid worden?
Moet de verantwoordelijkheid van de school beperkt blijven tot een kwartier vóór en na de lessen? Of kan dit nog uitgebreid worden? Zo ja, tot welk uur?
Moet de school de expliciete opdracht krijgen om kwalitatieve opvang aan te bieden, inclusief rustmogelijkheden buiten de lestijden?
Let wel, uitbreiden van de opdracht van de school kan maar moet niet per definitie betekenen dat de taken opgenomen worden door de leerkrachten.
Aanbevelingen De school moet versterkt worden als opvangplaats. Dat is wenselijk vanuit economisch perspectief (maximaal
gebruik
van
bestaande
infrastructuur)
en
vanuit
ecologisch
perspectief
(mobiliteitsproblemen). Dat betekent evenwel niet dat de school ook de uitvoerder of de verantwoordelijke dient te zijn. De school hoeft niet de enige opvangplaats te zijn. Concepten van de brede school en andere
initiatieven (zoals sport op school) dienen
aangemoedigd te worden vanuit de lokale regierol.
[13]
Consequenties van de aanbevelingen De rol van de school, net als deze van andere betrokken partners, moet verder worden uitgewerkt. Het is immers niet omdat de school als opvangplaats versterkt wordt dat dit per se ook de school als opvangverantwoordelijke versterkt.. Vraag aan werkgroep 3 van de Staten-Generaal om dit verder op ten nemen. Als de verantwoordelijkheid van de wordt uitgebreid dan moeten scholen daarin ondersteund worden en moeten er de nodige middelen tegenover staan.
[14]
Bijlage
1. Samenstelling werkgroep 1 – afbakening
19 november
26 november
Leen Ackaert – Beleidsadviseur Kinderrechtencommissariaat
x
x
Lia Blaton – Wetenschappelijk medewerker (Brede School) – Steunpunt Diversiteit & Leren (Universiteit Gent) Els Cuisinier – Coördinator Lokaal Jeugdbeleid – Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Jan De Crom – Stafmedewerker OVSG
x
x
x
x
x
x
Paul De Meester – Stafmedewerker VVKBaO-VSKO
x
x
Heidi Desmet – Opdrachthouder kinderopvangGO!
x
x
Barbara Devos – Stafmedewerker kinderopvang – Vlaams Welzijnsverbond Carina Kenis – Beleidsmedewerker IGO – Vlaams Platform buitenschoolse opvang Marc Lammar – Coördinator kinderopvang stad Mechelen – PPJ Ann Lobijn – Stafmedewerker VVSG
x
x
x
Verontschuldigd
x
x
x
x
Jan Mahy – Directeur Sportpromotie Bloso
x
x
Verontschuldigd
x
x
x
Jan Peeters – Directeur VBJK
x
x
Ann Rombaut – Bestuurder UnieKO
x
x
Marie-Helene Sabbe – Adjunct van de directeur – Departement onderwijs en vorming Jo Van Den Bossche – Algemeen coördinator Vlaamse Dienst Speelpleinwerk vzw Ilse Verbeke – Adjunct van de directeur – Vlaamse Gemeenschapscommissie Jord Vandenhoudt – Beleidsmedewerker Sport – Departement cultuur, jeugd, sport en media Frederik Vanhauwaert – Algemeen coördinator – Vlaams netwerk tegen armoede Lutgard Vrints – Medewerker studiedienst Gezinsbond vzw
x
x
x
x
x
x
x
x
Eva Maréchal – Projectleider KIKO – Vlaams Platform Buitenschoolse Opvang Jan Panhuysen – Secretaris Raad Basisonderwijs – Vlor
Filip Winderickx – Afdelingshoofd kinderopvang K&G Koepel van de kleine onderwijsverstrekkers zoals Steiner en freinet
Verontschuldigd x
x
x
x
Verontschuldigd
Verontschuldig
Provinciaal onderwijs Vlaanderen 2. General comment bij artikel 31 van het kinderrechtenverdrag