EUROPESE COMMISSIE Directoraat-generaal onderwijs en cultuur Onderwijs Beleidsontwikkeling inzake levenslang leren
Brussel, december 2003
Tenuitvoerlegging van strategieën inzake levenslang leren in Europa: Voortgangsrapport aangaande de follow-up van de Resolutie van de Raad uit 2002 Antwoord op de vragenlijst van de Commissie
NEDERLAND
Contactpersonen binnen de Commissie: Dhr. Roger O’Keeffe (Roger.O’
[email protected]) Mevr. Luce Pepin (
[email protected])
nationale rapportage Nederland inzake Questionnaire Europese Commissie over de implementatie van Leven lang leren door de lidstaten
mei 2003
1
Inleiding In 1996 riep de Europese Commissie het Year of Lifelong Learning uit. Dit was bedoeld om de bewustwording over de noodzaak van een leven lang leren op gang te brengen. Nederland heeft in dit jaar een aantal doelgerichte activiteiten op regionaal niveau ontplooid. In het daaropvolgende jaar organiseerde de toenmalige minister van Onderwijs het zogenaamde Kennisdebat dat uitmondde in de opdracht van het kabinet een Actieplan voor een leven lang leren op te stellen. Het “Nationaal actieprogramma Een leven lang leren” werd in het voorjaar van 1998 aan de Tweede Kamer gepresenteerd. In het actieprogramma lag de nadruk op acties ter bevordering van employability van werkenden, werkzoekenden en docenten en het voorkomen van achterstanden en heroriëntatie van het onderwijs op ‘een leven lang leren’. In de daaropvolgende jaren zijn op basis van dit actieprogramma talloze initiatieven ontplooid. Het actieprogramma had tot doel een samenhangend beleidskader te schetsen voor het in 1998 nieuw aantredende kabinet. De nadruk van het actieprogramma lag op de bevordering van employability en de voorwaarden die daarvoor in het initiële onderwijs dienden te worden geschapen. In het regeerakkoord van augustus 1998 zijn onderdelen van het actieprogramma opgenomen. Deze betroffen met name maatregelen in het initiële onderwijs, zoals voortijdig schoolverlaten, lerarenbeleid, klassenverkleining, flexibilisering van de onderwijsprogramma’s en doorstroom binnen de beroepskolom1. Ter uitvoering van het regeerakkoord is door overheid en sociale partners aansluitend op het Nationaal actieprogramma eind 1998 gezamenlijk een “employability agenda” opgesteld met tien actiepunten. Met de agenda werd vooral beoogd de samenhang en de voortgang in reeds gestarte acties te bewaken en enkele nieuwe acties te starten. Daarvoor werd het Platform Employability Agenda opgericht dat zijn activiteiten per 31 december 2000 heeft beëindigd. Voor zover niet afgerond zijn de acties sindsdien binnen de daartoe geëigende afzonderlijke beleidskaders voortgezet. Vanwege de toenemende krapte op de arbeidsmarkt heeft het kabinet in maart 2000 de nota In Goede Banen uitgebracht. Deze bevatte de aanpak van knelpunten op de arbeidsmarkt langs 5 oplossingsrichtingen, waaronder investeren in scholing. In juni 2000 wordt de nota gevolgd door een actieplan, waarin de specifieke scholingsactiviteiten zijn opgenomen. Over de voortgang van het actieplan is gerapporteerd in de Sociale Nota 2002. De uitvoering van het actieplan verloopt volgens planning en in termen van in het actieplan opgenomen kwantitatieve doelstellingen wordt goede voortgang geboekt.
1
Beroepskolom: De route van voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) via middelbaar beroepsonderwijs (mbo) naar het hoger beroepsonderwijs (hbo) heet de beroepsonderwijskolom, kortweg de beroepskolom.
2
Het groeiend aantal initiatieven op het terrein van een Leven lang leren vormde echter geen overzichtelijk geheel. Verschillende betrokkenen (departementen, onderwijsinstellingen, sociale partners, burgers) hebben vanuit verschillende verantwoordelijkheden met het onderwerp te maken. Tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting 2002 diende de Kamer een motie in met het verzoek aan de ministeries van OCenW(onderwijs), SZW (sociale zaken), EZ (economische zaken)en BZK (binnenlandse zaken) een gezamenlijke beleidsagenda op te stellen voor een Leven lang leren. De beleidsagenda Leven lang leren is in april 2002 aan de Kamer aangeboden. De beleidsagenda kan daarmee gezien worden als het beleidskader van waaruit leven lang leren verder zal worden ontwikkeld. Na de val van het vorige kabinet is het onderwerp Leven lang leren door de Kamer controversieel verklaard. Dat betekent dat verdere behandeling van het onderwerp wordt overgelaten aan een nieuw kabinet. Op dit moment is de kabinetsformatie na de verkiezingen van afgelopen februari in volle gang. De afgelopen periode heeft verdere uitwerking en implementatie van nieuw beleid, zoals voorgesteld in de beleidsagenda Leven lang leren stil gelegen. De verwachting is dat er voor de zomer een nieuw kabinet zal aantreden. De Tweede Kamer zal daarna, tijdens een overleg met de nieuwe bewindspersonen verder spreken over de beleidsagenda. Algemeen kader 1. Beschrijving van het kader waarbinnen het geïmplementeerd. In het geval van regionale gedecentraliseerde besluitvorming aangeven verantwoordelijkheden binnen deze verdeling liggen.
beleid wordt overheden of hoe de
Traditioneel is de verantwoordelijkheidsverdeling van onderwijs als volgt: De overheid is verantwoordelijk voor het initieel onderwijs en scholing van werkzoekenden, het bedrijfsleven voor werkenden. Binnen de overheid is het Ministerie van OCenW verantwoordelijk voor het initieel onderwijs en stimulering van postinitiële scholing, Economische Zaken voor de stimulering van scholing van werkenden en SZW voor stimulering van scholing door werkzoekenden. De verantwoordelijkheid en de budgetten voor (volwassenen)educatie, inburgering en welzijn zijn gedecentraliseerd naar de gemeenten. De verantwoordelijkheden van de diverse betrokken partijen liggen echter niet meer zo vast als voorheen. Door de overheid wordt inmiddels een medeverantwoordelijkheid aanvaard voor werknemers zonder startkwalificatie. Door de toename van duaal leren krijgt het bedrijfsleven een steeds grotere rol in het initieel onderwijs. Voorts wordt als gevolg van de nadruk op employability-bevordering van de individuele werknemer en het persoonlijk profijt dat daaraan gekoppeld is, de verantwoordelijkheid meer verschoven naar het individu. De overheid en de werkgever moeten het individu hierin faciliteren.
3
De Sociaal Economische Raad2 heeft in haar advies ‘Het nieuwe leren’ gepleit voor een nieuwe cesuur ten aanzien van initieelpostinitieel onderwijs. In dit voorstel begint de postinitiële fase daar waar een deelnemer zijn initiële opleiding beëindigt en de arbeidsmarkt opgaat. De overheid draagt in dit voorstel de verantwoordelijkheid voor de initiële fase, de werknemer voor de postinitiële fase. De rol van het bedrijfsleven wordt omschreven als het mogelijk maken van leren door de werknemer. In reactie op dit voorstel heeft het vorige kabinet gemeld het voorstel nader te bestuderen. 2. Beschrijving van de wijze waarop wordt gezorgd voor effectieve samenwerking en samenhang in beleid tussen de diverse ministeries voor wat betreft Leven lang leren. Het opstellen van een gezamenlijke beleidsagenda gaf de noodzaak aan om een sterke interdepartementale coördinatie te realiseren voor het veelzijdige beleidsterrein van een Leven Lang Leren. De operationalisatie van dit beleidsterrein raakt immers het beleid van verschillende departementen. Zo speelt het een rol in het onderwijsbeleid, aangezien daar de basis wordt gelegd voor een LLL, in het arbeidsmarktbeleid, bijvoorbeeld op het terrein van reïntegratie en in het innovatiebeleid, waarin de verbetering van de inzetbaarheid van kenniswerkers op de arbeidsmarkt van essentieel belang is. Daarnaast speelt ook het beleid bij andere departementen een invloedrijke rol binnen de strategie. Te denken valt aan het beleid voor veiligheid en integratie (Justitie), het agrarisch onderwijsbeleid (LNV) en de sociale cohesie (VWS). Voor een effectieve strategie van een LLL is het noodzakelijk dat de uitwerking van een LLL-beleid geschiedt vanuit een complementaire verantwoordelijkheid van overheid, sociale partners en onderwijskoepels. Om de coördinatie van het overheidsbeleid op het terrein van een LLL handen en voeten te geven wordt in de beleidsagenda leven lang leren voorgesteld om voor bepaalde duur een interdepartementaal platform voor een LLL op te richten. Thans wordt aan de oprichting van het Platform gewerkt. Partnerships 3. Beschrijving van maatregelen om regionale samenwerkingsverbanden te bevorderen met als doel leven lang leren te bevorderen. In het Nederlandse beleid wordt sterk ingezet op regionale of lokale functie van onderwijsinstellingen. In het primair en voortgezet onderwijs is er het concept van de “brede school”, waarin de school zich als het ware in de samenleving vertakt door ook in samenwerking met sociaal-culturele voorzieningen, zoals bibliotheken, wijkgerichte sociale functies te vervullen. In het middelbaar beroepsonderwijs vervullen de zogenoemde "Regionale Opleidings 2
De SER is een adviesorgaan van de Kroon, waarin werkgevers, werknemers en Kroonleden zitting hebben.
4
Centra" (ROC’s) een functie in de regionale kennisinfrastructuur. Daarbij gaat het om samenwerking tussen de aanbieders van beroepsonderwijs in de gehele beroepskolom en scholing onderling en met de afnemers daarvan zoals bedrijven en regionale overheden volgens het concept van de lerende regio. Alle plaatsen waar in de regio kan worden geleerd, worden in dat concept in een flexibel netwerk tezamen gebracht. In het beleid inzake de versterking van de beroepskolom wordt hieraan een forse impuls gegeven. Voor het bereiken van groepen die niet of in onvoldoende mate worden bereikt door het reguliere onderwijs en scholing is een belangrijke rol weggelegd voor de non-formele volwasseneneducatie en de cultuuren welzijnssector. Er zijn echter signalen dat de non-formele volwasseneneducatie en de cultuur- en welzijnssector hun ambities ten aanzien van Leven lang leren niet kunnen waarmaken. Er is onvoldoende samenwerking tussen het formele onderwijs en non-formele onderwijs en middelen worden niet effectief en efficiënt ingezet. Gemeenten zijn nog onvoldoende in staat om een integraal sociaal beleid te voeren. De aandacht zal zich de komende tijd moeten richten op integratie van lokaal beleid, waarbij ook de samenhang met het welzijnsbudget en versterking van de lokale educatieve infrastructuur in ogenschouw moet worden genomen. De inzet van ICT kan eveneens een bijdrage leveren aan het bevorderen en versterken van samenwerken en sociale cohesie. De bibliotheek heeft zich reeds lang geleden ontwikkeld tot mediatheek en door de inschakeling van de nieuwe media en internet behoort de bibliotheek tot de regionale leerplaatsen die deel uitmaken van een of meer netwerken. In het onderwijs kan verder nog gewezen worden op de aansluiting van alle scholen op Kennisnet3 en daarmee op internet. Buiten het onderwijs vinden we het speciaal voor ouderen ontwikkelde Senior WEB en het initiatief van de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid onder de naam ICT en de Stad. 4. Beschrijving van de betrokkenheid beleid en de implementatie daarvan.
van
sociale
partners
bij
het
De sociale partners spelen een belangrijke rol bij het beleid en de implementatie van Leven lang leren. Het bedrijfsleven heeft een belangrijke rol ten aanzien van het initieel beroepsonderwijs. Daarnaast dragen de sociale partners een verantwoordelijkheid ten aanzien van onder andere functiegerichte scholing en employabilitybevordering van hun (potentiële) werknemers. Het bedrijfsleven speelt van oudsher een belangrijke rol in het beroepsonderwijs. Ten eerste stellen de diverse brancheverenigingen beroepsprofielen op. Daarnaast stellen zij samen met het onderwijsveld de eindtermen vast van te bereiken kwalificaties. Hierdoor vindt er afstemming plaats tussen de vraag van de arbeidsmarkt en het onderwijsaanbod. Leren in de praktijk, de 3
Kennisnet is beveiligd en beheerd netwerk met een koppeling naar het internet waarop alle onderwijsinstellingen die dit wilden zijn aangesloten. Kennisnet is tevens een onderwijsportal voor alle sectoren in het onderwijs.
5
beroepspraktijkvorming (BPV), vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlandse stelsel voor middelbaar beroepsonderwijs. De brancheverenigingen ondersteunen leerbedrijven bij hun opleidingstaken. Zij zijn verantwoordelijk voor de erkenning en het niveau van de leerbedrijven. Daarnaast zien zij er op toe dat er binnen de branche voldoende beroepspraktijkvormings plaatsen zijn De werkgevers dragen verantwoordelijkheid voor de scholing van werknemers. In 1999 nam 87% van de werknemers deel aan enige vorm van scholing. Hierin werd rond de €3 miljard geïnvesteerd. In veel CAO’s4 zijn op bedrijfstakniveau scholingsafspraken gemaakt. Dit heeft onder meer geleid tot de oprichting van sectorale Opleidingsen Ontwikkelingsfondsen. Deze fondsen worden ingezet voor bijscholing van werknemers, scholing van werkzoekenden en werkgelegenheidsprojecten met een scholingscomponent. Daarnaast worden bestaande belemmering weggenomen door bijvoorbeeld kinderopvang mogelijk te maken. Steeds meer aandacht komt er ook voor doelgroepenbeleid en erkenning van elders verworven competenties (EVC). Uit de laatste gegevens blijkt dat de gezamenlijke fondsen in 1999 in totaal rond de €600 miljoen uitgaven aan scholing en facilitering van scholing. In 2002 is er een aantal adviezen opgesteld door de Sociaal Economische Raad, waaronder het advies “Het nieuwe leren”. In dit advies wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid van het individu voor zijn eigen scholing ten behoeve van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Gepleit wordt voor een krachtige impuls voor het verhogen van de scholingsgraad. Het advies levert een aantal bouwstenen voor een dergelijke impuls. Het kabinet heeft in een reactie positief gereageerd op deze bijdrage. Het advies zal met het nieuwe kabinet nader worden besproken. Bij het op te richten Interdepartementaal Platform Leven lang leren zullen voor afzonderlijke agendapunten werkgroepen worden ingesteld. De sociale partners en onderwijsorganisaties zullen ook hier zoveel mogelijk bij betrokken worden. Inzicht in leerbehoeften 5. Beschrijving van de wijze waarop gewaarborgd wordt dat iedereen toegang heeft tot basic skills, die voor iedereen toegankelijk zouden moeten zijn als voorwaarde voor leren. Centraal in de Nederlandse beleidsaanpak staat het begrip startkwalificatie. Daaronder wordt verstaan een kwalificatie middelbaar beroepsonderwijs op tenminste niveau 2 (mbo2)3 of een diploma van de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (vwo of havo). Een persoon in het bezit van een dergelijke kwalificatie staat sterker op de arbeidsmarkt dan personen die een dergelijke kwalificatie niet hebben verworven. Het begrip startkwalificatie speelt zowel een rol bij de definiëring van voortijdig schoolverlaten als scholingsmaatregelen voor werkenden en
4
CAO: Collectieve Arbeidsovereenkomst
6
werkzoekenden. Vanuit dit uitgangspunt zijn verschillende actielijnen ingezet: • Verbetering doorstroom en rendement beroepsonderwijs; (de zogenoemde beroepskolom); het gaat hier om een zodanige inrichting van het beroepsonderwijs op alle niveaus dat zoveel mogelijk deelnemers een zo hoog mogelijk diploma verwerven en de uitval wordt tegengegaan. • De ontwikkeling van een nieuwe pedagogiek en didactiek van het beroepsonderwijs; • Impulsen voor scholing en reïntegratie. Naast deze vanuit de arbeidsmarkt gedefinieerde startkwalificatie zijn er de meer maatschappelijk gefundeerde basisvaardigheden. Het gaat hier om de kerncompetenties die ieder persoon in haar of zijn bagage dient te hebben om in de kennismaatschappij te kunnen functioneren. In Nederland ligt daarbij de nadruk op functionele geletterdheid hetgeen in het bijzonder tot uitdrukking komt in het taalbeleid ten aanzien van allochtonen. In het middelbaar beroepsonderwijs is een herziening van de kwalificatiestructuur op gang gekomen die tot doel heeft deze te baseren op competenties in plaats van, zoals dat tot dusverre het geval was, op leerdoelen. Daarbij worden naast de beroepsgerichte competenties zogenoemde kerncompetenties geïntroduceerd. Het gaat hier om ICT competenties, burgerschapscompetenties en sociale vaardigheden zoals leren leren, kunnen samenwerken, problemen oplossen e.d. Langs deze weg wordt het initiële beroepsonderwijs beter toegerust voor een Leven lang leren. In het voortgezet onderwijs en in het hbo zijn soortgelijke ontwikkelingen gaande. De ontwikkeling van basisvaardigheden wordt niet alleen in verband gebracht met het leggen van een basis voor een leven lang leren, maar wordt ook vaak gezien als een middel om sociale uitsluiting te voorkomen. De introductie van (basis)educatie kan worden gezien als een eerste poging om een pakket van basisvaardigheden aan te bieden aan volwassenen die zich sociaal, dan wel maatschappelijk niet kunnen redden. Deze basisvaardigheden bestaan niet uit een standaardaanbod, maar worden in sterke mate bepaald door de vraag van de volwassenen. In de meeste gevallen gaat het om elementaire taal, rekenen, sociale en digitale vaardigheden. De meeste aandacht in beleid gaat uit naar taalachterstand van volwassenen. Het jaarlijkse educatiebudget (€205 miljoen) wordt verdeeld over de gemeenten, die op grond van de binnen de gemeente bestaande behoefte cursussen inkopen. Voor allochtone nieuwkomers gebeurt dit in zogenaamde inburgeringscursussen, waarbij nieuwkomers in Nederland een standaardpakket, met een groot aandeel voor taal, wordt aangeboden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inburgering. In 2002 was er een bedrag van €169,5 miljoen beschikbaar voor inburgering van nieuwkomers.
7
In 1998 is ook specifiek oudkomers-beleid ingezet voor migranten die reeds voor 1998 in Nederland waren, waarvoor apart middelen beschikbaar zijn gesteld. Dit betreft een aanvulling op de reeds beschikbare budgetten educatie in het kader van de WEB5 (€97 miljoen in 2002). Dit beleid is erop gericht om aan zoveel mogelijk oudkomers die dit nodig hebben een gericht aanbod te kunnen doen, dat er toe leidt dat de achterstandpositie wordt verkleind of weggenomen. Gezien de politieke belangstelling voor inburgering dreigen gemeenten onvoldoende prioriteit te geven aan de alfabetisering van autochtonen. Daarom is in 2002 een Campagne Alfabetisering gestart en wordt d de uitwerking van een meerjarenplan 2003-2006 ter hand genomen. 6. Beschrijving bevorderen.
van
recente
maatregelen
om
leren
op
het
werk
te
De activiteiten ten behoeve van scholing van werkenden zijn gericht op (fiscale) stimulering, transparantie van het arbeidsaanbod en bewustwording. Op diverse wijzen wordt een impuls aan de scholing van werkenden gegeven. Om de keuzemogelijkheden voor scholing en de verantwoordelijkheid van individuele werknemers voor hun eigen employability te vergroten wordt geëxperimenteerd met vraaggestuurde financieringsmechanismen. Er zijn in 2001 8 experimenten met de Individuele Leerrekening (ILR) gestart. Doel is draagvlak en systematieken voor het gebruik van ILR te ontwikkelen. Er zijn 1200 leerrekeningen geopend en het gebruik daarvan is geëvalueerd. De ervaringen met de ILR-experimenten zijn positief6. Besloten is daarom om de experimenten in 2002 voort te zetten en uit te breiden naar andere bedrijven en sectoren. In de voortgezette regeling ligt een extra accent op werkzoekenden. Daarna zal worden bezien op welke wijze de implementatie van vraaggestuurde financieringsmechanismen verder kan worden vormgegeven. In juli 2001 is de subsidieregeling Scholingsimpuls (EZ) van start gegaan. De regeling heeft als doel innovatieve opscholingsprojecten (voor werkenden met minimaal een startkwalificatie) met een grote voorbeeldwerking binnen en buiten de branche te stimuleren. Dergelijke trajecten bestaan uit de ontwikkeling van een innovatief opscholingstraject voor werkenden, het testen van dit traject op een representatieve groep werknemers binnen de branche en de actieve verspreiding van de ervaringen en resultaten van het opscholingstraject. Ervaringen rond de eerste tender van deze regeling leren dat het voor branche-organisaties een hele klus is om innovatieve opscholingstrajecten die goed zijn toegesneden op de vraagzijde van de arbeidsmarkt vorm te geven.De regeling loopt van juni 2001 tot juni 2005. Digitale scholing van werkenden wordt voorts gestimuleerd door subsidiëring van de Digitale Universiteit en van Acadoo, de digitale makel- en schakelaar voor ICT-gericht postinitieel onderwijs. 5
WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs
6
Eindverslag van het experiment met de individuele leerrekening, CINOP 2002
8
7. Beschrijving van specifieke incentives binnen economische sectoren/ bedrijven om leven lang leren beleid te implementeren. Naast deze impulsen zijn er nog generieke fiscale regelingen, zoals: afdrachtvermindering onderwijs (€ 209 in 2002) en aftrek van studiekosten als buitengewone lasten of beroepskosten van inkomstenbelasting (€ 91 miljoen in 2002, MiljoenenNota 2002), Doel van deze regelingen is om de scholingsinspanningen door werkgevers en werknemers te stimuleren. Vanaf 1998 zijn diverse pilot-projecten met employability adiviseurs gestart met als doel om vooral MKB-bedrijven7 te overtuigen van het belang van een goed personeelsbeleid. Alle projecten zijn in 2002 afgerond. Uit deze projecten blijkt dat vooral kleine ondernemingen vaak een personeelsbeleid ontberen en dat veel scholingsinspanningen niet goed zijn ingebed in wat de werknemer er vervolgens binnen het bedrijf mee kan gaan doen. Als meer systematische follow-up is vanaf januari 2002 het grote, driejarige programma Profijt van Mens en Kennis van start gegaan bij Syntens (€ 3.1 miljoen voor de periode 2002-2004). Doel is om in drie jaar tijd 16.000 MKB-bedrijven te bedienen met eerstelijns advies rond strategisch personeelsbeleid, goed geënt op innovatiedoelen van de onderneming. Ter ondersteuning van dit programma worden Syntens-adviseurs opgeleid en vinden diverse aanvullende activiteiten plaats, bijvoorbeeld de ontwikkeling van een instrument dat bedrijven in staat stelt zelf na te gaan of ze genoeg aan personeelsbeleid doen om hun concurrentiepositie te versterken. Het van oorsprong Engelse keurmerk Investors in People (IiP) wordt vanaf 2000 in Nederland geïntroduceerd door het Projectbureau Investors in People Nederland, dat onderdeel uitmaakt van Syntens. Het keurmerk is gericht op het bevorderen van systematisch en structureel personeelsbeleid in ondernemingen. Ondernemingen die een structureel opleidings- en personeelsplan hebben opgesteld komen er voor in aanmerking. Taak van het projectbureau is te zorgen voor de kwaliteitshandhaving en informatievoorziening rond het keurmerk, onder andere richting de 230 IiP-adviseurs die inmiddels zijn opgeleid. In 2004 zouden 600 IiP-certificaten moeten zijn uitgereikt aan Nederlandse bedrijven en instellingen. Ervaringen tot dusver zijn dat de marktintroductie trager loopt dan aanvankelijk verwacht. De doorlooptijd ten aanzien van besluitvorming binnen bedrijven en instellingen en het opstellen van een traject richting certificaat duurt langer dan gedacht. Voor het projectbureau is tot en met 2004 €2.73 miljoen beschikbaar. Per 1 januari 2002 bestaat een nieuwe fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers latenscholen tot startkwalificatieniveau. Het gaat om (indirecte) kosten die de werkgever maakt naast de scholingskosten. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld kosten voortvloeiende uit extra begeleiding en aangepaste productieen personeelsplanning. Vanaf 2002 is structureel € 45,4 miljoen beschikbaar. 7
MKB: Midden- en kleinbedrijf
9
Voor de directe scholingskosten kan de werkgever gebruik maken van de extra aftrek voor scholing tot startkwalificatie en Nederlands als tweede taal die sinds 1 januari 2001 geldt binnen de scholingsaftrek (profit sector) en de afdrachtvermindering scholing (non-profit sector). 8. Beschrijving van specifieke maatregelen ten aanzien van docenten e.d. en de aanpassingen die nodig zijn voor de implementatie van leven lang leren. De aandacht zal zijn gericht op de reguliere docenten in het initieel onderwijs en volwasseneneducatie, met name omdat deze te maken krijgen met aanzienlijke veranderingen in hun rol ten gevolge van de eerder genoemde ingezette veranderingen naar meer competentiegericht onderwijs, de veranderingen in het leren zelf gericht op het zelfstandig leren (van ‘docent naar coach’) als door de uitdaging die de inzet van ICT met zich meebrengt. Bij de veranderende rol van de docent zal een oplossing gezocht moeten worden tussen de eisen die het vak en het leerproces met zich meebrengen door de ontwikkeling van de didactische benadering. In het kader van invoering en implementatie van het integraal personeelsbeleid is het beleid gericht op de ontwikkeling van competenties van het onderwijs(gevend)personeel. In Nederland is de Wet Beroepen in het Onderwijs (Wet BIO) in voorbereiding waardoor o.a. via een grotere differentiatie in beroepen en de verplichting om te allen tijde aan de bekwaamheidsvereisten te voldoen. Een verantwoordelijkheid van personeel en werkgever, waarbij werkgevers het personeel in staat stellen bij veranderende bekwaamheidseisen via nascholing aan de nieuwe vereisten te voldoen. Ook de instroom van werknemers als tijdelijke en part-time leerkrachten die niet via een lerarenopleiding zijn opgeleid ( de zgn. zij-instroom) wordt hierdoor gestimuleerd door een gerichte pedagogisch didactische scholing om aan de bekwaamheidseisen te voldoen. Financiële middelen 9. Beschrijving van streefdoelen voor investeringen in vooruitgang is geboekt bij het halen van deze doelen.
HR
en
van
De nationale strategie Leven Lang Leren is gericht op een perspectief voor het jaar 2010. Streven hierbij is in dat jaar het aandeel van de bevolking (25 en 64 jaar) dat deelneemt aan enige vorm van (volwassenen)educatie, al dan niet aan het beroep of aan het werk gerelateerd, in Nederland zo dicht mogelijk het niveau te laten naderen van de twee best presterende lidstaten, waarbij ervan uit mag worden gegaan dat de best presterende landen de komende jaren nog een verdere groei in scholingsparticipatie zullen realiseren.
10
Volgens de cijfers van Eurostat (percentage van de beroepsbevolking tussen de 25 t/m 64 jaar dat enige vorm van onderwijs of training volgt) waren dat in 2002 Finland met 18,9% en Engeland met 22,3%. In 2002 was het percentage in Nederland 16,4%. In 1997 bedroeg de achterstand op de twee best presterende landen (Zweden en Denemarken) nog circa 10%-punt. Nederland komt dus dichterbij , maar heeft de aansluiting met de twee best presterende landen nog niet gevonden. Een van de taken van het op te richten Interdepartementaal Platform zal zijn om, in het licht van EU doelstellingen ten aanzien van Leven lang leren, streefcijfers te formuleren op enkele indicatoren. 10. Beschrijving van nieuw toegewezen middelen, of omgebogen bestaande middelen naar nieuwe prioriteiten (VVE, non-formeel leren, etc). Het kabinet heeft mede op basis van de rapportage “Naar een stevig fundament voor de kennissamenleving” voor 2001 en 2002 een extra bedrag van €226 miljoen voor versterking van het beroepsonderwijs beschikbaar gesteld. Vanaf 2003 kan €136 miljoen voorlopig worden gezien als het begin van een structurele reeks. Daarnaast investeert het kabinet ook in scholing van prioritaire doelgroepen. Vanaf 2002 wordt €45 miljoen gereserveerd voor scholing van (voormalig werkloze) werknemers naar startkwalificatieniveau. Ook is € 1,73 miljard aan ESF-middelen (doelstelling 3) beschikbaar over de periode over de periode 2000-2006. Hieruit kunnen onder meer projecten gefinancierd worden voor scholing van werkenden tot startkwalificatieniveau, opscholing tot MBO-4 niveau en sectoroverstijgende scholing. 11. Beschrijving bevorderen.
van
initiatieven
om
particuliere
investeringen
te
Uitgaande van het belang van een complementaire inspanning zullen sociale partners - naast de investeringen in het beroepsonderwijs door het kabinet - de reeds ingezette lijn van investeringen in scholing en beroepsonderwijs voortzetten. Daarnaast draagt het individu zelf ook verantwoordelijkheid voor scholing en zal hierin moeten investeren. De primaire verantwoordelijkheid ligt hier dus bij werkgevers en werknemers zelf. De rol van de overheid is om bestaande scholingsincentives minder te richten op werkgevers en instellingen en meer op individuele werkenden zelf. In dit kader is de ontwikkeling richting persoonlijke ontwikkelingsplannen met een bijbehorend kabinet, zoals die reeds in een aantal CAO’s zijn opgenomen interessant. Eén van de agendapunten van het op te richten platform leven lang leren is het vergroten van de effectiviteit van het huidige scholingsinstrumentarium en in het verlengde daarvan bezien of de instrumenten meer op het individu gericht moeten worden en hoe dat vorm kan krijgen.
11
Toegankelijkheid van leermogelijkheden 12. Beschrijving van maatregelen om toegang tot leren te vergroten door belangrijke bestaande belemmeringen weg te nemen (leeftijd, sociale en geografische barrières, motivatie). De meeste reïntegratieregelingen voor werkzoekenden kennen een scholingscomponent. Toeleiding tot een stabiele positie op de arbeidsmarkt wordt meestal gecombineerd met een scholingstraject. Er zijn ook regelingen die specifiek de scholing van werkzoekenden stimuleren. Zo is er ruimte gecreëerd voor meer scholingsmogelijkheden voor WerkloosheidsWet-uitkeringsgerechtigden en Bijstandsgerechtigden. Met ingang van augustus 2000 lopen experimenten met uitbreiding van scholingsmogelijkheden in de WW. De experimenten voor WWuitkeringsgerechtigden zijn per 1 augustus 2000 van start gegaan. Hiermee wordt scholing aangeboden, aan WW-gerechtigden die meermalen werkloos zijn geweest, en waarvan verwacht mag worden dat ze in de toekomst weer vaak werkloos zullen zijn. Daarnaast worden de mogelijkheden voor het volgen van leer-werktrajecten door WWuitkeringsgerechtigden verruimd. In bepaalde gevallen mogen ook langere opleidingen worden toegestaan (2 jaar). Tot slot is er voor moeilijk plaatsbare WW-ers met een HBO-opleiding, de mogelijkheid geschapen, een opleiding tot onderwijzer of leraar te gaan volgen. De regeling is 4 jaar van kracht (van 1 augustus 2000 tot 1 augustus 2004). De regeling zal worden geëvalueerd. Er zijn in de afgelopen periode ten aanzien van de doelmatigheid van de scholingsmarkt diverse tekortkomingen op het terrein van educatie geconstateerd, die een soepele uitvoering van het beleid op deze terreinen belemmeren. Deze zijn: • Nadruk op NT28 in de educatie, waardoor andere groepen (autochtone analfabeten) minder aan bod komen; • Gedwongen winkelnering bij ROC’s, hetgeen wachtlijsten oplevert; • Versnippering van budgetten voor educatie, inburgering, integratie en sociale activering, waardoor gerichte inzet op gebieden waarvoor dat het hardst nodig is wordt belemmerd; • Onvoldoende regie door gemeenten; • De verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, gemeenten en uitvoeringsorganisaties. Inmiddels heeft het kabinet een aantal acties aangekondigd dat een deel van die problemen moet oplossen. Gezien de politieke belangstelling voor inburgering dreigen gemeenten onvoldoende prioriteit te geven aan de alfabetisering van autochtonen. Daarom is in 2002 een Campagne Alfabetisering gestart en wordt de uitwerking van een meerjarenplan 2003-2006 ter hand genomen.
8
NT2: Nederlands als tweede taal
12
Daarnaast overweegt het kabinet op basis van de evaluatie van de WEB9 en de WIN10 afschaffing van de gedwongen winkelnering voor inburgering van nieuwkomers. Voor wat betreft de WIN is deze afschaffing, het vrijgeven van het cursusaanbod, aangekondigd in het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. De verwachting is dat hierdoor de wachtlijsten zullen afnemen. In 2002 is een interdepartementale notitie worden opgesteld over de mogelijkheden tot integratie van budgetten voor inburgering, educatie, integratie en sociale activering. Het kabinet heeft met de Vereniging Nederlandse Gemeenten een intentieverklaring Educatie opgesteld gericht op versterking van de regiefunctie van de gemeenten. Er zal worden bekeken welke verdere acties nodig zijn Met name zal dan ook aandacht worden gegeven aan de mogelijkheden om de ketenverantwoordelijkheid tussen Rijk, Gemeenten en uitvoeringsorganisaties te verbeteren. 13. Beschrijving van maatregelen om leven lang leren te promoten bij groepen die meer dan gemiddeld risico lopen op uitsluiting van de kenniseconomie (migranten, platteland, alleenstaande moeders, etc). Voor groepen die meer dan gemiddeld risico lopen om uitgesloten te worden, worden een aantal specifieke acties ontplooid. Via de zender Educatieve TV worden specifieke programma’s ontwikkeld voor groepen mensen die moeilijk tot leren te brengen zijn (etnische minderheden, ouderen, gehandicapten, langdurig werklozen). Vooralsnog wordt met de zender geëxperimenteerd in Rijnmond. Thans vindt uitbreiding plaats naar Amsterdam, Den Haag en Utrecht en daarna mogelijk landelijk. Voor stimulering van Scholing van allochtonen lopen pilots om te komen tot een methodiek voor de inzet van duale trajecten binnen gemeenten als onderdeel van inburgering (oud- en nieuwkomers). Er is een plan van aanpak opgesteld om de arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide vluchtelingen te bevorderen. Doel is de toeleiding van hoger opgeleide vluchtelingen naar de arbeidsmarkt te verbeteren en het werk te laten aansluiten bij hun werkervaring en opleidingsniveau. Over de hele keten vanaf asielaanvraag tot aan langdurige instroom in een passende baan worden activiteiten ontwikkeld gericht op het bieden van maatwerk aan hoger opgeleide vluchtelingen om betere arbeidskansen te creëren. Voor allochtone nieuwkomers wordt zelfredzaamheid bevorderd door middel van verplichte inburgeringscursussen, waarbij nieuwkomers in Nederland een standaardpakket, met een groot aandeel voor taal, wordt aangeboden. In 1998 is ook specifiek oudkomers-beleid ingezet, waarvoor apart middelen beschikbaar zijn gesteld. Dit beleid is erop gericht om aan zoveel mogelijk oudkomers die dit nodig hebben een gericht aanbod te kunnen doen, dat er toe leidt dat de achterstandpositie wordt verkleind of weggenomen.
9 10
WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs WIN: Wet Inburgering Nieuwkomers
13
Om de intrede op de arbeidsmarkt van herintredende vrouwen te bevorderen en tegelijkertijd knelpunten in sectoren op te lossen worden convenanten voorbereid met de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen, de VNG11, individuele gemeenten en werkgevers- of brancheorganisatie. Inmiddels is begin maart 2002 de intentieverklaring herintredende vrouwen ondertekend door de staatssecretaris van Sociale Zaken en de genoemde partijen. In deze intentieverklaring zijn eveneens afspraken gemaakt over het aanbieden van scholing en het behalen van de benodigde kwalificaties door naar werk ingestroomde vrouwen. In 2001 is het Kenniscentrum Erkenning van Elders Verworven Competenties (EVC) van start gegaan, vooralsnog voor een periode van 4 jaar. Het kenniscentrum heeft tot taak het verzamelen en verspreiden van EVC-ervaringen in binnen- en buitenland, het opbouwen van netwerken en het ontwikkelen van gestandaardiseerde EVC-procedures. Met behulp van een Equal-subsidie is, gelieerd aan het EVC-kenniscentrum, het Empowerment centre opgericht dat zich richt op de ontwikkeling van de EVC-systematiek voor werkzoekenden, etnische minderheden, migranten, vluchtelingen, asielzoekers en arbeidsgehandicapten. 14. Beschrijving van specifieke maatregelen, die geen deel uitmaken van het formeel onderwijs, om de participatie van jongeren en andere leeftijdsgroepen aan leven lang leren te bevorderen. De Week van het leren wordt in 2003 voor de vierde keer georganiseerd. Doel van de week is bewustmaking voor een leven lang leren op lokaal niveau, presentatie van het scholingsaanbod en het bevorderen van samenwerking tussen lokale scholingsaanbieders. Een belangrijke opbrengst van de Week van het leren is dat partijen die dat van oudsher niet gewend zijn( ROC’s, Volksuniversiteiten, cluben buurthuizen, bibliotheken, musea, etc.) samen activiteiten gaan ontplooien, waardoor leren dichter bij de mensen kan worden gebracht. Dit is vooral van belang voor mensen die weinig of slechte ervaringen hebben met onderwijs en scholing. Wanneer scholingsactiviteiten in aantrekkelijke vorm in de eigen leefomgeving kan worden aangeboden, is de kans dat men gebruik gaat maken van het aanbod groter dan dat men op eigen initiatief naar een specifieke scholingsinstelling moet. De samenwerking tussen de diverse organisaties en instellingen berust echter nog niet op een stevig fundament. De Nationale Unesco Commissie12 pleit er dan ook voor dat “er gewerkt moet worden aan een netwerkachtige coördinatie tussen educatie vanuit een arbeidsmarktperspectief en educatie vanuit een sociaal –culturele gedachte”.
11
VNG: Vereniging Nederlandse Gemeenten Cultureel-sociale dimensie van een leven lang leren, Nationale Unesco Commissie, Den Haag, juni 2001
12
14
15. Beschrijving van de wijze waarop begeleidings- en coachingsdiensten ontwikkeld zijn om specifieke doelgroepen te bereiken en speciale bewustwording van het belang van leren te bevorderen. Zoals eerder opgemerkt is in 2001 is het Kenniscentrum Erkenning van Elders Verworven Competenties (EVC) van start gegaan, vooralsnog voor een periode van 4 jaar en in eerste instantie gericht op werkenden (totaal budget: € 3.4 miljoen). Met Equal-subsidie is het Empowerment centre opgericht ter ontwikkeling en implementatie van EVC in de reïntegratie en arbeidsbemiddeling. Doel van EVC is het expliciet maken van kennis en ervaring die op de werkplek zelf is opgedaan. Het kenniscentrum heeft tot taak het verzamelen en verspreiden van EVC-ervaringen in binnen- en buitenland, het opbouwen van netwerken en het ontwikkelen van gestandaardiseerde EVC-procedures. Het onderwijs in de initiële fase en de scholingsarrangementen in de post-initiële fase zijn steeds meer een kwestie van maatwerk voor de individuele deelnemer. Dat vereist een goed stelsel van persoonlijke en maatschappelijke begeleiding. Maatwerk betekent een flexibel gemoduleerd opleidingsaanbod waaruit de deelnemer zelf een keuze moet maken naar gelang haar of zijn behoefte en mogelijkheden. Een dergelijk keuze proces dient optimaal te worden begeleid. De meeste ROC’s en scholingsinstellingen voorzien in een dergelijke begeleiding waarvan opleidings en beroepskeuze advisering deel uit maakt, evenals intrede begeleiding (intake) in de vorm van EVC. ROC’s hebben hiervoor extra middelen in de lump sum-bekostiging gekregen om diensten bij Landelijke Dienstverlenende Centra in te kunnen kopen. Door deze ontwikkeling is deze functie van een Leven lang leren geheel in handen van de onderwijsen scholingsinstellingen gelegd. Voor werkzoekenden verstrekt het Centrum voor Werk en Inkomen informatie en advies over onder meer studie- en beroepskeuze en opleidingen. Werkzoekenden kunnen in aanmerking komen voor uitgebreidere vormen van loopbaandienstverlening via uitkeringsinstantie en gemeente. Het Plan van aanpak voortijdig schoolverlaters is gericht op een maximale inspanning om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Deze inspanning krijgt vorm door wettelijke verankering van de RMC-functie13 (RMC-wet is per 21 december 2001 in werking getreden), meldplicht van niet-leerplichtigen tot 23 jaar en aanpak van risico-groep jongeren. Door de wettelijke verankering en de invoering van het onderwijsnummer14 zal de werking van de RMC-functie verbeteren. Waar teruggeleiding naar het onderwijs niet lukt worden de jongeren begeleidt naar een baan of (gesubsidieerde) arbeid (WIW) in combinatie met leren.
13
RMC-functie: Regionale Meld- en Coördinatiefunctie
14
Het onderwijsnummer is een persoonsgebonden nummer voor elke leerling die in Nederland bekostigd onderwijs volgt. Met het onderwijsnummer kunnen leerlingen gevolgd worden tijdens hun schoolcarrière.
15
Thans wordt via het bij de RMC-functie aangehaakte project Loopbaanadviseurs de begeleiding na het vinden van een baan voortgezet tot aan het behalen van een startkwalificatie. Het is de bedoeling dat deze aanvullende functie wordt ingebed in de reguliere taak van de RMC-functie. De RMC-functie spant zich met inzet van het opgebouwde netwerk van onder meer onderwijsinstellingen, jeugdzorg, CWI’s, gemeenten/UWV in om een voor de jongere meest geschikt traject uit te stippelen. CWI’s zullen ten aanzien van een voortijdig schoolverlater die zich bij het CWI aanmeldt voor werk of uitkering eerst in overleg moeten treden met de RMC-functie. Goede onderlinge afspraken zijn daarbij een vereiste. Ontwikkeling van een leercultuur 16. Beschrijving van maatregelen om de attitude ten aanzien van leren te bevorderen en het bewust maken van de voordelen op VVE, middelbaar en hoger onderwijs alsmede in jeugdorganisaties en de volwassenen. De basis voor een Leven lang leren wordt gelegd in het initieel onderwijs. Het opdoen van competenties, zowel beroepsmatige competenties, burgerschapscompetenties als leercompetenties, is een vereiste om deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Daarnaast vervult het initieel onderwijs ook een rol om leren aantrekkelijk te maken. Aantrekkelijk initieel onderwijs, dat de deelnemer centraal stelt, zal de attitude van lerenden ten aanzien van leren bevorderen. Het initieel onderwijs probeert in alle sectoren deze rol te vervullen. Te vaak beginnen kinderen in het primair onderwijs al met een flinke (taal)achterstand ten opzichte van hun leeftijdgenootjes. Dat slechte begin werkt vaak de hele schoolloopbaan door en beïnvloedt uiteindelijk ook de latere maatschappelijke positie. Doel van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is dat kinderen met zo min mogelijk achterstand in groep drie van het basisonderwijs beginnen. Met andere woorden, met VVE maken zij een goede start. Hiermee wordt leren al vanaf jonge leeftijd aantrekkelijker gemaakt, waardoor het leren op latere leeftijd gestimuleerd wordt. Er worden reeds tal van acties ondernomen om het (post)-funderend onderwijs beter op de toekomst in te richten. Het gaat dan met name om responsiviteit, nieuwe leerwegen, doorstroom, flexibiliteit, maatwerk, e.d. In het middelbaar beroepsonderwijs is zoals gezegd een herziening van de kwalificatiestructuur op gang gekomen die tot doel heeft deze te baseren op competenties in plaats van, zoals dat tot dusverre het geval was, op leerdoelen. Langs deze weg wordt het initiële beroepsonderwijs beter toegerust voor een leven lang leren, zowel wat de vorm als de inhoud van het onderwijs betreft. In het voortgezet onderwijs en in het hbo zijn soortgelijke ontwikkelingen gaande.
16
Er zijn specifieke acties ontplooid om moeilijk bereikbare groepen weer bij leren te betrekken. We kunnen hier initiatieven noemen als : de reeds eerder genoemde Week van het leren, digitale trapveldjes, digitale vakschool en het reeds genoemde experiment Educatieve TV. De Week van het leren wordt in 2003 voor de vierde keer georganiseerd. Doel van de week is bewustmaking voor een leven lang leren op lokaal niveau, presentatie van het scholingsaanbod en het bevorderen van samenwerking tussen lokale scholingsaanbieders. 17. Beschrijving van de wijze waarop het formele onderwijs zorgt voor aanpassingen ten aanzien van het levensbrede leren en in het bijzonder hoe de toegang, voortgang en erkenning aangepast worden om rekening te houden met het non-formele en informele leren. In Nederland is het belang van erkenning van Elders Verworven Competenties al een aantal jaren onderkend. Zo zijn de eerder genoemde kenniscentra opgericht. De mogelijkheid om ervaringen te certificeren bevordert de leervraag en stimuleert dat andere dan traditionele leervormen worden ontwikkeld. EVC-procedures lijken zich vooral te richten op toepassing bij de intake van herintreders in middelbare beroepsopleidingen. EVCprocedures worden in dat kader gebruikt als basis voor vrijstelling voor delen van het onderwijstraject en worden door ROC’s feitelijk uitsluitend ingezet in het kader van vrijstellingenbeleid. EVC wordt toegepast om werkenden maatwerk te kunnen bieden ingeval van het organiseren van kwalificerende trajecten binnen de reguliere onderwijsinfrastructuur. Voor de formele kwalificering van werkenden en werkzoekenden en voor een goede werking van de scholingsmarkt is het van groot belang dat de EVC-systematiek op zo kort mogelijke termijn breed wordt geïmplementeerd. Daarvoor zijn nodig een breed geaccepteerde systematiek en een onafhankelijk assessment. Een eerste stap is gezet met de oprichting van het Kenniscentrum EVC. Hoewel dit centrum voortvarend te werk gaat is het de vraag of brede implementatie binnen een paar jaarkan worden bereikt. Versnelling van het ontwikkelings- en implementatieproces is gewenst en zal daarom ook een van de agendapunten zijn van het Interdepartementaal Platform Leven lang leren dat thans in oprichting is. Kwaliteit 18. Beschrijving van het kader van evaluatie van strategieën, programma’s en projecten. Is er een mechanisme om regulier deze strategieën te reviewen en het belang, de effectiviteit en de synergy met ander overheidsbeleid en initiatieven te beoordelen. Invoering van het onderwijsnummer heeft een lange tijd gevergd. Daardoor is tot nu toe goede kwantitatieve monitoring van beleid slechts beperkt mogelijk geweest. Nu het onderwijsnummer er komt, kan invulling gegeven worden aan structureel kwantitatief informatiebeleid zodat cohorten leerlingen/deelnemers structureel in
17
hun (leer)loopbaan employability-monitor uitgevoerd.
kunnen worden gevolgd. Voorts is een in ontwikkeling. Een eerste meting is reeds
Via onder andere de Enquête Bedrijfsopleidingen van het CBS en de scholingsmonitor van het Max Goote Kenniscentrum zijn wel gegevens beschikbaar over de scholingsinspanningen van bedrijven en het volgen van cursussen door individuele werknemers. Geen inzicht bestaat echter nog in de ontwikkeling van human capital. Nederland overweegt deelname aan de tweede ronde van het OESO-onderzoek Adult Literacy and Life Skills Survey. Dit zal informatie opleveren over de competenties van de beroepsbevolking. Resultaten worden in 2003/2004 verwacht. Een van de taken van het interdepartementaal platform i.o. zal zijn er op toe te zien dat bij de operationalisatie van de agendapunten de resultaten van de activiteiten in zo concreet mogelijke termen worden aangegeven. In het licht van EU-doelstellingen ten aanzien van Leven lang leren zal het platform streefcijfers formuleren op enkele indicatoren.
18