Retail & Vastgoed – september 2009
Tendens inzake hoogte tegemoetkoming verhuis‐ en inrichtingskosten Bij de invoering van het nieuwe huurrecht in 2003 is het de verhuurder mogelijk gemaakt een huurovereenkomst op te zeggen voor de renovatie van winkelruimte die zonder beëindiging van de huurovereenkomst niet mogelijk is. Voorheen viel een dergelijke renovatie niet onder de opzeggingsgrond ‘dringend eigen gebruik’ en was een beëindiging van de huurovereenkomst in die situatie slechts in uitzonderingssituaties mogelijk op grond van de ‘algemene belangenafweging’. ling korte metten gemaakt (HR 4 mei 2007, NJ Dit betekende dat een verhuurder die een 2007, 273). herontwikkeling wenste door te voeren ge‐ confronteerd werd met buitensporige afkoop‐ sommen, wat renovaties belemmerde. Hier‐ De afgelopen maanden hebben een aantal aan heeft de wetgever een einde willen huurders van bijvoorbeeld de herontwikke‐ maken. De stand van het onroerend goed lingsprojecten in Hoog Catharijne, Stadscen‐ moest worden verbeterd. Meer herontwikke‐ trum Zoetermeer en Presikhaaf in de media en lingsprojecten moesten van de grond komen. bij minister Van der Laan bepleit dat de opzeg‐ gingsgrond ‘dringend eigen gebruik’ weer moet worden ingeperkt zodat zij bij een Ongewijzigd bleef het artikel dat regelt dat herontwikkeling niet met lege handen staan een huurder bij beëindiging van een huur‐ (zie ‘Ik word gewoon op straat gegooid’ door overeenkomst recht heeft op een tegemoet‐ M. van der Werf in het Algemeen Dagblad van koming in de verhuis‐ en inrichtingskosten 23 juli 2009). Deze huurders zijn van mening (artikel 7:297 BW) Ook bij een opzegging in dat de wetswijziging in 2003 een structurele verband met renovatie heeft een huurder fout is geweest. Zij menen dat de winkeliers slechts recht heeft op een tegemoetkoming in weer beter moeten worden beschermd: ‘Zo‐ zijn verhuis‐ en inrichtingskosten. Uiteraard maar lopende huurcontracten wegens reno‐ wordt de huurder bij een beëindiging echter vatie opzeggen? Dat moet verboden worden.’, geconfronteerd met veel meer nadelige gevol‐ aldus de Detailhandel Nederland die voor de gen. Naast de directe kosten die gemoeid zijn belangen van de winkeliers opkomt (zie nog‐ met het eindigen van de huur, zoals de maals het AD van 23 juli 2009). verhuis‐ en inrichtingskosten, lijdt hij door‐ gaans ook andere schade zoals bijvoorbeeld verlies aan goodwill en kosten voor de afvloei‐ In de jaren ‘90 heeft de wetgever ook al eens ing van personeel. over deze materie nagedacht. In Wetsvoorstel 24150 werd het de verhuurder van winkel‐ ruimte mogelijk gemaakt de huurovereen‐ Huurders hebben bepleit dat een verhuurder komst op te zeggen zonder dat hij hiervoor in ieder geval een deel van deze schade dient een grond nodig zou hebben. De huurder zou te vergoeden nu de huurovereenkomst op zijn alsdan wél recht hebben op een vergoeding initiatief en tegen de wil van huurder in wordt van zijn schade (maximaal tweemaal de jaar‐ beëindigd. De Hoge Raad heeft met deze stel‐ huur). Dit wetsvoorstel vond geen steun bij
een Kamermeerderheid. De bestaande situa‐ tie, waarbij een huurder uitsluitend aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de verhuis‐ en inrichtingskosten, is gehandhaafd. Het lijkt vooralsnog dan ook tegen de bedoe‐ ling van de wetgever in te gaan wanneer de tegemoetkoming in de zin van artikel 7:297 BW op een dermate hoog percentage van de daadwerkelijke kosten wordt vastgesteld, dat in feite alsnog sprake is van een volledige vergoeding.
Opvallend is echter dat de bedragen die rech‐ ters als tegemoetkoming in de verhuis‐ en inrichtingskosten vaststellen de laatste jaren juist stijgen. Waar 15 jaar geleden het vast‐ gestelde bedrag doorgaans niet meer dan € 5.000,‐ bedroeg is de laatste jaren een tegemoetkoming van enkele tienduizenden euro’s geen uitzondering. De rechter lijkt de huurder met de hogere bedragen ‘tegemoet’ te willen ‘komen’. Marlies Sloot
[email protected]
Herbouwplicht na brand Veel geschillen tussen huurders en verhuurders zien op gebreken aan het gehuurde. Gebreken zijn – kort gezegd – omstandigheden die er voor zorgen dat de huurder niet het genot heeft van het gehuurde dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst mocht verwachten. Zolang er geen sprake is van de verhuur van woonruimte, kunnen partijen afwijken van de definitie van het begrip gebrek en/of hier uitzonderingen op overeenkomen. onder a tot en met d) ten aanzien van een Een gebrek dient op verzoek van de huurder dergelijk ‘volledig genotsbelettend’ gebrek, hersteld te worden tenzij: zowel de verhuurder als de huurder er voor kunnen kiezen de huurovereenkomst te ont‐ • herstel onmogelijk is; binden. Dat het genot van het gehuurde ge‐ • het herstel uitgaven vereist die niet heel onmogelijk is, wordt overigens al aange‐ van de verhuurder te vergen zijn; nomen indien er nog wel wat genot mogelijk • het herstel valt onder de onderhouds‐ is, maar dit genot substantieel afwijkt van het en herstelverlichting van de huurder; genot dat verwacht mocht worden. • de huurder jegens de verhuurder aansprakelijk is voor het ontstaan van het gebrek. Een brand in een verhuurd pand kan er voor zorgen dat het genot geheel onmogelijk wordt, indien het tot gevolg heeft dat in ieder Voor gebreken die het (verwachte) genot van geval ‘vitale’ onderdelen van het pand on‐ het gehuurde voor de huurder geheel onmo‐ bruikbaar worden. Na een dergelijk voorval gelijk maken, bestaat een afzonderlijke wette‐ kan tussen de verhuurder en de huurder een lijke regeling. Die regeling voorziet er in dat, discussie ontstaan over de vraag of er voor de indien voor de verhuurder geen herstelver‐ verhuurder een verplichting c.q. recht bestaat plichting bestaat (op grond van de punten
2
tot herstel (en dus tot voortzetting van de huurovereenkomst) of dat een van beide par‐ tijen een beroep kan doen op de onder a tot en met d genoemde punten, waardoor de huurovereenkomst ontbonden wordt. Deze discussie is recent voor de rechter gevoerd tussen Bun Vastgoed B.V. 1 (verhuur‐ der) en Schuitema Vastgoed B.V. 2 (huurder) 3 . Als gevolg van een door derden gestookte brand in de naast een verhuurde supermarkt geplaatste winkelwagentjes, was het pand niet langer als supermarkt te gebruiken. Schuitema vorderde herstel en voortzetting van de huur‐ overeenkomst terwijl Bun zich op het stand‐ punt stelde dat het genot van het gehuurde geheel onmogelijk was geworden en dat herstel niet mogelijk was en/of de herstel‐ kosten niet van haar gevergd konden worden. Bun beriep zich derhalve op de door haar (kort na de brand) ingeroepen ontbinding van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter overwoog dat herstel wel degelijk mogelijk was, hetgeen onder meer bleek uit het feit dat Bun aangaf te zullen herbouwen. Bun wenste namelijk de supermarkt te herbouwen om daarin vervol‐ gens een supermarkt volgens de Albert Heijn formule te laten exploiteren. Dat ook de herstelkosten van Bun te vergen zijn, leidde de voorzieningenrechter eveneens af uit het feit dat Bun had aangegeven sowieso te zullen herstellen en ook uit het feit dat de verze‐ keraar van Bun had bericht ruim 90% van de 1
Hierna: ‘Bun’ Hierna: ‘Schuitema’ 3 Rechtbank ’s‐Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, d.d. 13 mei 2009 2
herstelkosten te zullen vergoeden 4 . De con‐ clusie is dat Bun de supermarkt dient te her‐ bouwen nu hij een herstelverplichting heeft en dat de huurovereenkomst tussen partijen wordt voortgezet. Geconcludeerd kan worden dat zodra een ge‐ brek het genot van het gehuurde geheel on‐ mogelijk maakt, de huurovereenkomst ont‐ bonden kan worden, tenzij de verhuurder een herstelverplichting heeft. Onder de herstel‐ verplichting van een verhuurder kan ook een (volledige) herbouwverplichting vallen 5 . Zodra er een herstel‐ of herbouwverplichting voor de verhuurder bestaat, vervalt de mogelijk‐ heid voor beide partijen om de huurover‐ eenkomst te ontbinden. Deze herbouw brengt overigens geen verandering in de lopende huurrelatie. Met andere woorden er komt geen nieuwe of gewijzigde huurovereenkomst tot stand en de huurperiode loopt gewoon door. Justine van Lochem
[email protected] 4
De rol van verzekeraars is al eerder benadrukt, onder andere in de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam d.d. 16 oktober 1995 (WR 1996/24). Indien een verzekeraar (een groot gedeelte van) de herstel‐ c.q. herbouwkosten vergoedt, is een beroep op punt b al snel uitgesloten. 5 Dit in tegenstelling tot wat de voorzieningenrechter te Zutphen op 19 december 1994 (WR 1995/54) overwoog, na de verhouding tussen de herstelkosten en de waarde van een verhuurd pand tegen elkaar afgezet te hebben: “Gelet op dit verhouding kan niet gezegd worden dat er sprake is van herstel van het pand, maar is sprake van herbouw van het pand.”
3
Retail & Vastgoed – september 2009
Het hoe en wat van de 403‐verklaring In huurrelaties komen vaak vragen op over de zogenaamde 403 verklaring. Dit onderwerp werd behandeld tijdens het seminar Retail & Vastgoed dat plaatsvond op 4 juni jl. Op veler verzoek wordt in deze bijdrage onder elkaar gezet wat de 403 verklaring inhoudt en welke bescherming deze biedt voor crediteuren. fende de wettelijke deponeringsplicht Achtergrond van de dochter. Iedere vennootschap behoort in beginsel binnen 13 maanden na het einde van ieder boekjaar een zelfstandige jaarrekening te heb‐ Hoofdelijkheid ben gedeponeerd bij het Handelsregister. Een Zoals aangegeven stelt de moedermaat‐ 403 verklaring wordt door een moeder‐ schappij zich hoofdelijk aansprakelijk voor alle maatschappij afgegeven om dochteronder‐ schulden voortvloeiende uit rechtshande‐ nemingen in staat te stellen gebruik te maken lingen van de groepsmaatschappij. Het begrip van de deponeringsvrijstelling ex artikel 2:403 hoofdelijkheid houdt in dat de moeder naast BW. De dochtermaatschappij kan gebruik de dochter rechtstreeks aansprakelijk is. maken van de wettelijke deponeringsvrijstel‐ Daarnaast impliceert het begrip hoofdelijkheid ling indien wordt voldaan aan bepaalde vereis‐ dat de moedermaatschappij een prestatie‐ ten waaronder samengevat: verplichting heeft ten opzichte van de contrac‐ tuele verplichtingen van de dochter, zodat de moeder tot prestatie kan worden gehouden • de moedermaatschappij dient zich en niet enkel een verplichting tot het betalen hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor van een som geld heeft. Ingevolge een 403 alle schulden voortvloeiende uit verklaring kan de moeder dus ook bijvoor‐ rechtshandelingen van de dochter, beeld worden aangesproken op een exploita‐ waarbij de aansprakelijkstelling; tieplicht die op grond van de huurover‐ • de schriftelijke aansprakelijkstelling eenkomst geldt. dient te worden neergelegd ten kanto‐ re van het Handelsregister waar de dochter is ingeschreven; Intrekking De 403 verklaring die wordt afgegeven kan • de financiële gegevens van de doch‐ onder de volgende omstandigheden worden termaatschappij worden geconsoli‐ ingetrokken door de moedermaatschappij: deerd in de geconsolideerde jaarreke‐ ning van de moedermaatschappij die de 403 verklaring heeft afgegeven; toekomstige aansprakelijkheid: intrekken is te allen tijde mogelijk door een intrekking‐ • de aandeelhouders van de dochter verklaring gericht op toekomstige aansprake‐ dienen jaarlijks vóór de vaststelling lijkheid neer te leggen bij het Handelsregister van de geconsolideerde jaarrekening waar de moedermaatschappij is ingeschreven. van de moedermaatschappij in te stemmen met de afwijking betref‐
overblijvende aansprakelijkheid: onder om‐ standigheden kan de moedermaatschappij ook de aansprakelijkheid die ziet op het verleden, ook wel genaamd de overblijvende aansprakelijkheid of restaansprakelijkheid, intrekken mits aan bepaalde wettelijke ver‐ eisten wordt voldaan. Eén van de wettelijke vereisten is dat de dochtermaatschappij waar‐ voor een 403 verklaring is afgegeven de groep verlaten dient te hebben. Dit doet zich voor bij o.a. verkoop van het belang (overdracht van de aandelen in de dochter), faillissement, liquidatie of juridische fusie waarbij de doch‐ ter de verdwijnende vennootschap vormt. Voorts dient een voornemen tot beëindiging van de restaansprakelijkheid te worden neergelegd bij het Handelsregister waar de gewezen dochtermaatschappij staat inge‐ schreven, dient publicatie van het voornemen tot intrekking van de overblijvende aanspra‐ kelijkheid in een landelijk dagblad gepubli‐ ceerd te worden en dient een wettelijke depo‐ neringstermijn van twee maanden in acht te worden genomen. Gekwalificeerde verklaring Welke rechten kan een crediteur ontlenen aan het gegeven dat een moedermaatschappij een hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring ex artikel 2:403 BW heeft neergelegd ten aanzien van haar dochtermaatschappij? De crediteur die een vordering heeft op de dochtermaatschappij kan zowel de dochter‐ maatschappij als de moedermaatschappij aanspreken tot nakoming van alle schulden voortvloeiende uit rechtshandelingen aange‐ gaan door de dochter. Hierbij is de navolgende kanttekening te plaatsen. De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 juni 2002, NJ 2002/447 (Akzo
Nobel/ING) uitgemaakt dat de letterlijke tekst van de aansprakelijkheidsverklaring bepalend is voor de rechten van de crediteur. Eventuele beperkingen die zijn opgenomen in de verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid kunnen derhalve door de moedermaat‐ schappij jegens crediteuren van de dochter‐ maatschappij worden tegengeworpen. In de praktijk komen de navolgende beperkingen voor: • temporele beperkingen: de werking van de hoofdelijke aansprakelijkheids‐ verklaring ex artikel 2:403 BW dient in beginsel te zien op alle schulden voortvloeiende uit rechtshandelingen van de dochtermaatschappij, dus vanaf het ontstaansmoment van de dochtermaatschappij. In de praktijk wordt deze verrijkende aansprakelijk‐ heid vaak de pas afgesneden door het opnemen van een beperking in tijd. • groepsband: het komt voor dat in de aansprakelijkheidsverklaring wordt opgenomen dat de aansprakelijkheid van de moedermaatschappij slechts geldt zolang de dochtermaatschappij een groepsmaatschappij vormt. • subsidiariteit: in de praktijk komt het voor dat de verklaring die bij het Handelsregister wordt gedeponeerd niet uitgaat van hoofdelijkheid maar van subsidiaire aansprakelijkheid van de moedermaatschappij. Dat houdt in dat de moedermaatschappij slechts kan worden aangesproken in het geval dat de dochtermaatschappij haar verplichtingen niet nakomt.
5
Voornoemde beperkingen kunnen de rechten van crediteuren beperken. Het is zaak de letterlijke tekst van de hoofdelijke aanspra‐ kelijkheidsverklaring op te vragen bij het Handelsregister alvorens rechtshandelingen met de dochtermaatschappij aan te gaan. Op die wijze kan eventuele aanvullende zekerheid van de moedermaatschappij worden verkre‐ gen indien beperkingen zijn opgenomen. Het opnemen van eventuele beperkingen is overigens niet zonder risico voor de moeder‐ maatschappij dan wel de dochtermaatschap‐ pij. Gesteld kan worden dat niet wordt vol‐ daan aan de deponeringsvrijstelling omdat de tekst van de verklaring niet voldoet aan de wettelijke vereisten, hetgeen (hoofdelijke) aansprakelijkheid voor de vennootschap en haar bestuurders tot gevolg kan hebben. Conclusie De hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring betreft een consolidatie instrument. De letter‐ lijke tekst is bepalend voor de rechten die een crediteur kan inroepen ten aanzien van de moedermaatschappij die een hoofdelijke aan‐
sprakelijkheidsverklaring ex artikel 2:403 BW heeft afgegeven ten aanzien van haar dochter‐ maatschappij. De hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring kan te allen tijde voor toekomstige aanspra‐ kelijkheid worden ingetrokken. Zij kan tevens worden ingetrokken voor de overblijvende aansprakelijkheid wanneer de dochtermaat‐ schappij de groep verlaat en voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. De hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring behelst derhalve geen onvoorwaardelijke aansprakelijkheid. Het verdient als crediteur de voorkeur de letterlijke tekst van de aansprakelijkheids‐ verklaring bij het Handelsregister op te vragen alvorens met de dochtermaatschappij rechts‐ handelingen aan te gaan. Afhankelijk van de inhoud van de aansprakelijkheidsverklaring kan dan waar nodig tijdig aanvullende zeker‐ heid van de moedermaatschappij worden ver‐ kregen. Aravind Ramanna
[email protected]
De huurder failliet, en dan? In het eerste halfjaar van 2009 zijn meer dan twee keer zoveel bedrijven failliet gegaan als een jaar eerder. Over een periode van zes maanden heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) nog nooit zoveel faillissementen van bedrijven en particulieren gemeten als in de eerste helft van 2009. In totaal is van 1,8 duizend particulieren en 3,5 duizend bedrijven en instellingen het faillissement uitgesproken. Sinds het begin van de jaren ‘80, toen het CBS begon met de faillissementsstatistiek, zijn er nog nooit in een halfjaar zo veel faillissementen uitgesproken. Consequenties faillissement verhuurder. Door het faillissement wordt on‐ Een faillissement van de huurder zorgt brengt zekerheid over diens positie gecreëerd. De be‐ vaak vervelende consequenties mee voor de taling van de huurpenningen staakt. Er moet
6
op zoek worden gegaan naar een nieuwe huurder. Bovendien ontstaan vragen als: per wanneer kan over het gehuurde worden be‐ schikt, tegen welke periode en tegen welk ni‐ veau moet worden opgeleverd, voor wie ko‐ men deze kosten en in hoeverre kan schade worden beperkt? Deze aspecten zullen hier‐ onder de revue passeren. Opzegging huurovereenkomst Wanneer de huurder failliet gaat, kan zowel de verhuurder als de curator de huur ex art. 39 Faillissementswet (Fw) tussentijds opzeg‐ gen. De opzegtermijn is gemaximeerd tot drie maanden. Het faillissement laat overigens on‐ verlet de mogelijkheid om in goed overleg met de curator een kortere opzegtermijn overeen te komen. Art. 39 Fw gaat als bijzondere bepaling boven de bepalingen omtrent beëin‐ diging van de huur in boek 7 Burgerlijk Wetboek (BW). De bijzondere opzeggingsfor‐ maliteiten (uit de wet of huurovereenkomst) blijven overigens gelden. Surseance van betaling In geval van surseance van betaling van de huurder geldt een soortgelijk regime (art. 238 Fw), zij het dat gedurende de surseance van betaling alleen de huurder (met medewerking van diens bewindvoerder) de huur mag opzeg‐ gen. Daarnaast kan de in surseance verkeren‐ de huurder, gedurende de surseance, niet tot betaling van zijn reeds opeisbare huurpen‐ ningen worden gedwongen. De huurprijs van‐ af de datum van surseance af is, evenals in een faillissement, een boedelschuld. Concurrente‐ of boedelvordering Huurpenningen opeisbaar voor datum faillis‐ sement zijn concurrente vorderingen en die‐
nen ter verificatie te worden ingediend. De kans op uitkering is klein. De huurprijs ver‐ schuldigd vanaf datum faillissement is een boedelvordering. Boedelvorderingen moeten integraal uit de faillissementsboedel worden voldaan. Het zijn vorderingen die geen verifi‐ catie behoeven en een onmiddellijke aan‐ spraak op de faillissementsboedel geven. De verhuurder kan de curator in rechte tot beta‐ ling dwingen en kan daarvoor beslag leggen op de boedel. Ontruiming en oplevering Vaak heeft een curator belang bij een snelle opzegging van de huurovereenkomst. Hij be‐ perkt daarmee (boedel)kosten en handelt daarmee in het belang van de gezamenlijke schuldeisers . Wanneer de curator echter tot opzegging overgaat is de ontruimingsver‐ plichting een boedelschuld en dient hij de kos‐ ten van ontruiming en oplevering te dragen (HR 18 juni 2004, JOR 2004, 221). Wanneer de verhuurder daarentegen de huurovereen‐ komst opzegt leveren de daarmee gepaard gaande kosten slechts een concurrente vorde‐ ring ‐ en in de praktijk extra schade ‐ op. De curator is in dat geval niettemin verplicht de tot de boedel behorende roerende zaken uit het gehuurde te verwijderen (HR 21 juni 2006, NJ 2007, 21). Soms doet de verhuurder er verstandig aan de huurovereenkomst niet op te zeggen, in het bijzonder wanneer er hoge kosten moeten worden gemaakt in verband met de ontruiming (bijv. in geval van milieu‐ verontreiniging en het ongedaan maken van beschadigingen en veranderingen) of wanneer er geen potentiële huurder voorhanden is. Dikwijls heeft de verhuurder juist wel belang bij een snelle opzegging, ontruiming en ople‐ vering. In het bijzonder als er geen zicht is op
7
voldoening van boedelvorderingen en er een potentiële huurder gereed staat om het gehuurde te betrekken. De curator kan hem dan (alsnog) dwars liggen onder meer middels het afkondigen van een afkoelingsperiode. Gedurende die afkoelingsperiode (maximaal 4 maanden) kan niet worden afgedwongen het gehuurde te ontruimen c.q. op te leveren. Indeplaatsstelling De curator wil soms de huurbeëindiging af‐ houden om het in het gehuurde uit te oefenen bedrijf door te starten of over te dragen. Ook hiervoor kan de curator de afkoelingsperiode gebruiken, zodat een termijn wordt gecreëerd waarin hij zich ‐ ‘zonder lastig gevallen te wor‐ den’ ‐ een oordeel over de situatie kan vor‐ men. Overdracht aan een derde kan bij winkel‐ of horecaruimte plaatsvinden middels indeplaatsstelling. Dat is vaak niet wenselijk voor de verhuurder, bijvoorbeeld omdat hij een partij bereid heeft gevonden die onder betere condities wil aanhuren. Een inde‐ plaatsstelling door de curator is doorgaans moeilijk te dwarsbomen en kan een opzegging van de verhuurder doorkruisen. Dat geldt te‐ meer nu de curator vaak een zwaarwichtig be‐ lang heeft (het behouden van personeel en het verkrijgen van een overnamesom) en mits aangetoond kan worden dat de in de plaats te stellen partij voldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering en nako‐
ming van de huur (Rb. Den Haag 13 maart 1996, NJ 1997, 714). Bankgarantie Een abstracte bankgarantie, op grond waarvan de bank op eerste verzoek moet uitkeren aan de verhuurder, kan worden ingeroepen in geval van faillissement of surseance van de huurder. Het vrijvallende bedrag kan worden aangewend ter dekking van een huurachter‐ stand van vóór het faillissement, maar kan de bankgarantie ook worden gebruikt ter dekking van andere schade over de periode in en/of ná faillissement? Om in geval van faillissement of surseance een beroep te kunnen doen op (bank)garanties moet in de huurovereenkomst echter wel een expliciet beding zijn opgeno‐ men, inhoudende dat: (i) de verhuurder de huurovereenkomst tussentijds kan ontbinden in geval van faillissement; (ii) de verhuurder in dat geval recht heeft op (volledige) schade‐ vergoeding, in ieder geval ter grootte van de resterende huurtermijnen; en (iii) de garant zich verplicht om als eigen schuld aan verhuurder te voldoen alle schade die wordt geleden door een vroegtijdige huurbeëindi‐ ging door het faillissement of de surseance (Hof ’s‐Gravenhage 7 april 2009, JOR 2009, 202). Frank Hendriks
[email protected]
8
Opzegging: wanneer moet de procedure worden gestart? Recent heeft de Hoge Raad de vraag beantwoord binnen welke termijn een opzegging door de verhuurder van een huurovereenkomst van '290'‐bedrijfsruimte gevolgd moet worden door een beëindigingsprocedure bij de kantonrechter. Daarover bestond tot voor kort geen duidelijkheid. De verhuurder kan een huurovereenkomst van datum waartegen is opgezegd – aan mevrouw 290‐bedrijfsruimte tegen het einde van een Henriks betekend. Aldi vorderde in deze huurperiode of in de onbepaalde tijd opzeggen procedure beëindiging van de huurovereen‐ met inachtneming van ten minste één jaar. Die komst tussen haar en mevrouw Henriks op opzegging heeft echter niet het einde van de grond van dringend eigen gebruik in de zin van huurovereenkomst tot gevolg. Het einde van de artikel 7:296 lid 1 BW. huurovereenkomst kan namelijk door de ver‐ huurder alleen worden bewerkstelligd door toe‐ In eerste aanleg werd deze vordering van Aldi wijzing door de kantonrechter van een door de door de kantonrechter toegewezen. De kan‐ verhuurder ingestelde beëindigingsvordering op tonrechter oordeelde dat de wet geen termijn grond van artikel 7:295 lid 2 BW. De wet kent stelt waarbinnen, nadat de huurovereenkomst geen uiterlijke termijn waarbinnen deze door de verhuurder is opgezegd, de beëindi‐ vordering door de verhuurder ingesteld moet gingsprocedure moet worden ingeleid. Uit het worden. Dat heeft in de praktijk al vaak tot de enkele feit van tijdsverloop, waarbinnen de vraag geleid of een beëindigingsvordering ook verhuurder stil zit, kan zonder bijkomende nog (lang) na de datum waartegen de huur is gedragingen door de huurder niet worden af‐ opgezegd, door de verhuurder kan worden geleid dat de verhuurder daarmee afstand doet ingesteld. Die vraag is door de Hoge Raad nu van zijn recht de beëindiging na te streven en beantwoord 6 . ook niet dat de verhuurder zijn recht tot dienaangaande zou hebben verwerkt, aldus de kantonrechter. Omdat in de visie van de De feiten van de casus die heeft geleid tot het kantonrechter sprake was van dringend eigen arrest van de Hoge Raad zijn als volgt samen te gebruik, werd de vordering van Aldi tot vatten. Mevrouw Henriks is in 1994 met Aldi een beëindiging van de huurovereenkomst toe‐ huurovereenkomst aangegaan met betrekking gewezen. tot circa 55 m² winkelruimte in Zutphen, alwaar mevrouw Henriks een cafébedrijf exploiteerde. In december 2003 zegde Aldi mevrouw Henriks Mevrouw Henriks stelde echter hoger beroep in, de huur op tegen 1 januari 2005, wegens het en met succes: het Hof oordeelde dat Aldi niet‐ dringend nodig hebben van het gehuurde voor ontvankelijk was in haar beëindigingsvordering, eigen gebruik. De dagvaarding, waarin Aldi de omdat die was ingesteld na het einde van de beëindiging van de huurovereenkomst vorderde opzegtermijn waartegen Aldi de huurovereen‐ is echter pas op 21 juli 2005 – dus nog na de komst had opgezegd. Het Hof was van mening dat, gelet op de desbetreffende wettelijke bepa‐ 6 lingen, als uitgangspunt geldt dat het instellen HR 12 juni 2009 NJ 2009, 272
9
van een beëindigingsvordering dient te geschie‐ den vóór het tijdstip waartegen is opgezegd. In‐ dien de verhuurder de gehele opzegtermijn voorbij laat gaan en hij zelfs bij het einde daarvan niets van zich laat horen, ligt het voor de hand aan te nemen dat de verhuurder van zijn wens tot beëindiging afziet en dat de opzegging zijn werking heeft verloren, aldus het Hof. De vordering tot beëindiging van de huur‐ overeenkomst werd dus alsnog door het Hof afgewezen. Aldi is het daar niet mee eens en is in cassatie gegaan, en ditmaal had Aldi succes. De Hoge Raad gaat namelijk mee met het door Aldi opgeworpen cassatiemiddel, waarin wordt opgekomen tegen het hiervoor weergegeven oordeel van het Hof. Met dat oordeel miskent het Hof, volgens Aldi, dat de wet niet voorziet in een termijn waarbinnen de verhuurder de vordering tot beëindiging van de huurover‐ eenkomst als bedoeld in artikel 7:295 lid 2 BW dient in te stellen, zodat niet, althans niet zondermeer, valt in te zien dat instelling van een dergelijke vordering in ieder geval vóór het tijdstip waartegen is opgezegd dient plaats te vinden, en dat wanneer dat niet is gebeurd dient te worden aangenomen dat de opzegging zijn werking heeft verloren. De Ho‐ge Raad volgt Aldi, door te oordelen dat noch uit de wet zelf, noch uit het stelsel van de wet valt af te leiden dat de opzegging van de huurovereenkomst haar werking verliest als de beëindigingsvor‐ dering wordt ingesteld na het tijdstip waartegen is opgezegd. Het oordeel van het Hof geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad. Het arrest van de Hoge Raad is duidelijk: de huuropzegging door verhuurder verliest, óók bij 290‐bedrijfsruimte, haar werking niet indien de
beëindigingsvordering na de datum waartegen is opgezegd wordt ingesteld. Deze uitkomst kan minder prettig zijn voor huurders, die er im‐ mers vrijwel altijd belang bij hebben te weten of hun verhuurder na diens huuropzegging ook werkelijk een beëindigingvordering zal instellen, al is het alleen al omdat de huurder in dat geval tijdig zal moeten uitzien naar huisvesting elders. Stel bijvoorbeeld dat de huurovereenkomst, zonder opzegging, na de datum waartegen is opgezegd voor vijf jaar zou doorlopen, dan kan de huurder er – óók na verloop van die datum – dus (nog) niet van op aan dat zijn huurrechten door het verloop van die datum voor de komende vijf jaar zijn veiliggesteld. Dat is voor veel huurders een vervelend gegeven, maar door deze uitspraak wel iets waar zij rekening mee moeten houden. De uitspraak van de Hoge Raad leert kortom dat een huurder er niet (te) snel van moet uitgaan dat een verhuurder de mogelijkheid om een beëindigingsprocedure te starten heeft laten va‐ ren. Slechts in uitzonderlijke gevallen dient af‐ stand van recht of rechtsverwerking te worden aangenomen, hetgeen nagenoeg nooit het geval zal zijn indien er na de huuropzegging nog on‐ derhandelingen/besprekingen hebben plaats‐ gevonden over de beëindiging van de huur. Maar ook in het geval na de huuropzegging geen verder contact met de verhuurder is geweest c.q. onderhandelingen hebben plaatsgevonden, dient de huurder erop bedacht te zijn dat, als de datum waartegen de huurovereenkomst is opgezegd inmiddels is verstreken, de verhuurder alsnog een beëindigingprocedure zal kunnen starten. Liesbeth Mulckhuyse
[email protected]
10
Retail & Vastgoed – september 2009
Contactgegevens Boekel De Nerée N.V. Gustav Mahlerplein 2 1082 MA, Amsterdam Postbus 75510 1070 AM, Amsterdam T +31 20 795 39 53 F +31 20 795 39 00 E
[email protected] www.boekeldeneree.com