Technische programma presentatie 1. Inleiding Onderstaande tips en trucks zijn een richtlijn, geschetst vanuit een ideale situatie. Vergelijk het met autorijden. Tijdens de lessen en vlak na het examen rijd je zoals de instructeur het heeft geleerd en zoals het in de theorieboeken staat. Naarmate je meer ervaring krijgt, leer je vanzelf een eigen stijl aan en zal je de handelingen anders uitvoeren dan je tijdens de lessen geleerd hebt. Daar is geen enkel bezwaar tegen, als je maar veilig op je bestemming aankomt en als je maar geen hinder of gevaar voor de andere weggebruikers oplevert. Uiteraard moeten jouw passagiers zich ook veilig voelen. De vergelijking met autorijden zal in de volgende tekst vaak gebruikt worden. Ook voor de technicus van een radioprogramma geldt: de andere medewerkers in de studio moeten zich er comfortabel bij voelen. Dat bereik je door rust en zelfvertrouwen uit te stralen. Net als in het verkeer moet je de luisteraar soepel door het programma leiden, vergelijk ze met andere weggebruikers, zonder dat je de luisteraar laat schrikken.
2. Aanwezigheid Bij onze organisatie geldt de regel: het werk bij de Omroep is wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Mocht je om welke reden dan ook je dienst niet kunnen vervullen, dan dien je in eerste instantie zelf voor vervanging te zorgen. Mocht het echt niet lukken om een vervanger te vinden, dan kun je de technisch coördinator raadplegen. De coördinator zal dan proberen een oplossing te vinden. In de regel ben je een half uur voor de aanvang van de uitzending of opname aanwezig. Er kunnen zich altijd ondanks onvoorziene omstandigheden voordoen, zoals bijvoorbeeld door vertraging in het verkeer. Op tijd aanwezig zijn geeft rust en verbetert de concentratie, zowel voor je zelf als voor de andere medewerkenden aan het programma. Als een technicus slechts enkele minuten voor de uitzending binnen komt, geeft dat bij de andere medewerker de onzekerheid: ‘zou hij echt wel komen?’. Bovendien is er dan ingeval van onvoorziene omstandigheden geen mogelijkheid om nog iemand anders te regelen.
3. Voorbereiding Bij de voorbereiding hoort het ruim op tijd aanwezig zijn, om het programma voldoende te kunnen voorbereiden. Verder hoort bij de voorbereiding: ¬ Draaiboek met presentatie en/ of redactie doorspreken. Zorg dat je goed begrijpt wat de bedoeling is, laat voor je zelf geen onduidelijkheden over. ¬ Leg het materiaal in de volgorde van het draaiboek gereed en controleren het op volledigheid. ¬ Controleer de microfoonopstelling in de presentatieruimte (zie de aanbevelingen verder op) ¬ Leg een koptelefoon voor de presentator gereed. ¬ Controleer of alles in de studio werkt, als er iets niet functioneert kun je overwegen naar een andere studio uit te wijken. Controleer in ieder geval of de apparatuur die jij nodig hebt werkt, dus microfoon, eerste jingle en eerste plaat.
4. Non-verbale communicatie Behalve de verbale communicatie via de intercom, ook wel talkback genoemd, is er regelmatig sprake van non-verbale communicatie, denk aan de rood-licht signalering en gebaren. Er zijn internationale gebaren die in het radiobedrijf gebruikelijk zijn, zie de bijgevoegde figuren op de volgende bladzijde
Blz. 1
Non-verbale communicatie 4.1 Rood licht signalering De rode lamp achter de scheidingsruit en de lampen bij de toegangsdeuren gaan branden als één of meerdere microfoons open geschoven worden. In het algemeen zet je de microfoon van de presentatie open en geef je dus rood licht, enkele seconden voordat de voorgaande plaat afgelopen is. Hoeveel seconden dat is, daar is geen strakke regel voor, maar neem daar ongeveer 5 seconden voor. Immers door het rode licht geef je ook een attentiesignaal aan de presentatie. Sommige presentatoren geven er de voorkeur aan om b.v. 30 seconden van te voren een mondeling attentie signaal te krijgen. In dat geval geef je via de talkback een mondeling signaal, b.v.: “nog 30 seconden”. Dan zo’n 5 seconden voor het einde van de plaat schuif je de microfoon open. Maar let op: de aftel-tijd op b.v. een cd-speler is een indicatie, vaak is de muziek al eerder afgelopen of al vanzelf uitgefaded. Daarom moet je altijd blijven opletten en luisteren. Als je de fade-out op de plaat hoort aankomen, of anderszins het einde van de plaat voelt naderen, dan schuif je de microfoon(s) open. Veel eerder heeft geen nut. Het is wel van belang dat voordat je de microfoon open schuift, je even goed oplet wat er in de presentatieruimte gebeurt, b.v.: de presentator is aan het meezingen, er zijn mogelijk gasten in de presentatieruimte aanwezig en de presentator is nog in gesprek met de gasten. In dit soort gevallen moet je via de talk-back even tot stilte verzoeken voordat de plaat afgelopen is. ¬ ¬
De microfoons hoeven niet te vroeg open gezet worden, maar zeker niet te laat. Niets klinkt lelijker dan een presentator die in zijn eerste woorden ingefaded wordt. Na het beëindigen van de presentatie en direct na het starten van de volgende plaat, jingle, of andere programmabijdrage, zet je de microfoon meteen dicht. Dat hoeft niet supersnel, maar het moet geen 5 seconden duren. Als de microfoon nog steeds openstaat en dus de rode lamp nog steeds brandt, wordt de presentator vaak wat onrustig en begint op de rode lamp te wijzen.
Blz. 2
5. Als zaken niet gaan zoals gepland Er gaat altijd wel eens iets fout, of er gaat iets niet zoals gepland. Dat kan door een technische storing zijn, of door een menselijke fout. Wordt niet nerveus als er een keer iets fout gaat, ook op de professionele, Hilversumse, omroepen hoor je nog wel eens fouten. Je moet er uiteraard wel naar streven de kans dat er iets fout gaat zo klein mogelijk te houden. In het algemeen bereik je dat door: voorbereiding, concentratie en communicatie. Er zijn drie categorieën fouten te onderscheiden: 1. Er gaat iets zodanig mis, dat het ook door de luisteraar ongetwijfeld opgemerkt wordt. Een voorbeeld: er valt een stilte van enkele seconden. Veel voorkomend geval: op de verkeerde cd-speler op de eject knop drukken. Nog een voorbeeld: in een actualiteitenprogramma wordt een interview met de burgemeester aangekondigd. Door een fout of een misverstand komt er een interview fragment met iemand die heel duidelijk niet de burgemeester is. 2. Er gaat iets fout dat alleen door de andere medewerkers, b.v. de presentator, opgemerkt wordt. Voorbeeld: er wordt een verkeerde plaat gestart, anders dan in het draaiboek. Maar als die plaat niet aangekondigd is, valt het de luisteraar niet op. 3. Er gaat iets fout dat bijna niemand opvalt, alleen de technicus merkt dat er iets niet klopt. Voorbeeld: de technicus vindt zelf dat iets beter had gekund, b.v. met betrekking tot timing. Zoals de start van een plaat die iets strakker op het einde van een jingle had gekund In geval van een fout van de categorie 1 is er maar één duidelijke richtlijn: de microfoon van de presentator open zetten. Deze presentator zal in vele gevallen ook meteen door hebben dat er iets niet klopt en zal zijn best doen om één en ander te corrigeren, of misschien nog even een berichtje voor te lezen. In die extra tijd kan de technicus de fout herstellen of alsnog het juiste fragment opzoeken. Verder zal de technicus als er een probleem optreedt, altijd rustig moeten blijven en nooit in ‘de stress schieten’. Het kan zijn dat hier enige ervaring en stressbestendigheid voor nodig is. Vergelijk het maar weer met een situatie in het verkeer. Ook daar gaat wel eens iets bijna mis, maar door beheerst en snel reageren kun je ongelukken voorkomen. Een belangrijke regel is dat je er voor moet zorgen dat fouten niet benadrukt worden. Dus als er eens een verkeerde plaat gestart wordt na een aankondiging, dan: ¬ nooit de verkeerde plaat weghalen en alsnog de de juiste plaat starten ¬ nooit de presentator de kans geven om te zeggen dat er iets verkeerd gegaan is, behalve dan bij fouten in de categorie 1. Het beste kun je fouten in de categorie 2 negeren en handelen alsof het zo de bedoeling is geweest.
6. Schuiven met de faders Op een mengtafel zitten schuiven, dat betekent dat je daar creatief mee om kunt gaan. Of anders gezegd een schuif heeft meer standen dan alleen maar dicht of open op de stand “0dB”. Je kunt met de fader dingen doen die we hier onder de term “gaine riding” zullen samen vatten. Hier onder een aantal aspecten van het schuiven: 6.1 Het starten van een plaat (of muziek track) In het algemeen dien je met de PFL de plaat voor te beluisteren, zodat je zeker weet dat het het gewenste muziekstuk is en dat je hoort hoe het nummer begint (langzaam intro, staand begin, of misschien direct met zang). De gainregeling stel je zodanig in, of meestal staat dat al ongeveer goed, dat als de schuif op “0dB” staat je de juiste uitsturing en luidheid bereikt (zie later het hoofdstuk over op Blz. 3
de niveau meter kijken). De “0dB” noemen we de werkstand. Je krijgt de meest soepele start van een plaat als je start met de schuif op “-3 dB”. Met een vinger op de rode startknop en de andere vinger op de schuif trek je direct na de start en in de eerste maat de schuif naar het juiste niveau. Dat kan inderdaad die werkstand van “0dB' zijn, maar het kan ook zijn dat je in die eerst maat constateert dat de muziek te hard of net iets te zacht is ten op zichten van het voorgaande item. Als je dat in die eerst maat doet valt dat niemand op. Het kan ook zijn dat de presenator nog net een paar woorden toevoegt aan zijn presentatie. Door de hand aan de schuif te houden kun je dan gelijk de muziek nog iets omlaag trekken, zonder dat die laatste woorden van de presentator verdrinken. Kortom, altijd een item starten met een vinger op de startknop en de duim aan de fader om snel te kunnen anticiperen.
6.2 Gain riding Het komt regelmatig voor dat je gedurende de looptijd van de plaat, of item nog correcties aanbrengt in de stand van de fader. Voorbeelden: Halverwege de plaat komen de artiesten los en het niveau neemt toe en de uitsturingmeter schiet steeds meer richting het rode gebied. In dit geval kun je beter de fader rustig iets terughalen en gehoormatig het niveau, of eigenlijk de luidheid, constant proberen te houden. Beter is nog: goed te luisteren en de hardere passages voelen aankomen, zodat je kunt anticiperen. Aan het eind van de plaat komt het nog wel eens voor dat de muziek langzaam zachter en ingetogen wordt, maar muzikaal nog lang niet aan het einde is. Het klinkt dan beter als je dat eind wat optrekt om het niveau beter aan te laten sluiten op een volgend item. Schroom dan niet om juist nog aan het einde de fader nog eens op +6dB te zetten. Het komt vaak voor dat er in een (opgenomen) interview veel niveauverschillen zitten tussen de interviewer en de gast. Ook dan klinkt het resultaat beter om met “gain riding”, dus met geconcentreerd mee-schuiven het niveau gehoormatig, dus eigenlijk de luidheid, constant te houden. Je kunt hiervoor maar gedeeltelijk terugvallen op de eindprocessing in de zendlijnketen. Een dergelijk geautomatiseerd systeem kan alleen maar achteraf en langzaam de niveauverschillen wegregelen. Als intelligent luisterende technicus hoor- en voel je aankomen wanneer je mee moet schuiven.
6.3 Knopstart versus faderstart In onze studio er bewust voor gekozen om de ene signaalbron knopstart dan wel faderstart te geven Draaitafels kunnen eigenlijk alleen maar soepel en zonder bijgeluiden gestart worden met faderstart. De aanlooptijd van onze Technics SL1200 draaitafels is 0.7 seconden en dat komt overeen met de tijd van een fader rustig omhoogschuiven. Dus mogelijjke aanloop-rumble wordt onhoorbaar omdat de schuif op het eerste startmoment nog bijna dicht is. Op het moment dat de schuif volledig open is en in de werkstand staat is de draaitafel op snelheid. Anderzijds is het ondoenlijk om een cd speler met faderstart te bedrijven. De speler start in enkele milliseconden, in die tijd is het onmogelijk om de fader van dicht naar geheel open te krijgen. De eerste maat van het muziek nummer zal dan altijd gemist worden, of ingefaded klinken. Daarom is de standaard in de mengtafel vastgelegd: – draaitafels: faderstart – cd spelers: knopstart De Carmen spelers hebben enige vertraging in de start ingebouwd. Hierbij is wel mogelijk om met een snelle faderbeweging een perfecte start van het begin van muziektrack te realiseren. Bij de MD spelers kan het ook nodig zijn om het begin van de track rustig in te faden, b.v. bij een opgenomen interview met omgevingsgeluid.
Blz. 4
Om bovengenoemde redenen kan er bij de Carmen muziektrack spelers en de MD spelers gekozen worden voor knop- of fader start. Hier geldt: – met fader dicht, rode knop indrukken, rode lamp verlicht: faderstart – met rode lamp in startknop uit, fader open zetten: knopstart Wat je gebruikt, fader- of knopstart, is afhankelijk van persoonlijke voorkeur en afhankelijk van hoe de muziektrack of item begint. Ook hier geldt weer: als je eerst het begin voor-beluistert kom je niet voor verrassingen te staan. Een speciaal geval zijn live-opnamen met applaus en dergelijke tussen de nummers. Hier kan je alleen maar faderstart gebruiken om het applaus rustig in te faden Voor MD, Carmentracks hebben we nu gezien hoe dat gaat. Voor CD-tracks met applaus tussen de nummer moet je een andere tactiek gebruiken: – rode lamp in startknop uit, – fader een heel klein beetje open, op -60dB – Met de vinger de startknop indrukken en dan meteen daarna – met de duim de fader rustig omhoogschuiven in een tijdsbestek van ongeveer twee seconden. Niets klinkt lelijker als een cd-tracks die hard met knopstart midden in applaus ingestart wordt. Dus nogmaals: het begin voorbeluisteren is heel belangrijk.
6.4 Geheugensteuntjes Het is een heel goed werkbare methode om als je een item, cd-track of Carmen-track klaargezet hebt (d.w.z. voorbeluisterd, gain niveau ingesteld en weer scherp aan het begin gezet) de fader open te zetten op -3dB. Als je nu een tweede item alvast klaarzet dan kun je die fader ook vast openzetten, maar dan bijvoorbeeld halverwege. Aan de stand van de faders kun je dan in een oogopslag zien welke signaalbron als eerste aan de beurt is en welke de volgende is. Dit systeem geldt uiteraard alleen maar bij gebruik van knopstart. Een open geschoven fader en rode lamp/knop uit betekent dan: track staat klaar. Anderzijds is het een goede gewoonte om de fader van een apparaat dat uitgespeeld is meteen dicht te zetten, dat schept duidelijkheid.
6.5 Dynamiek op de uitsturingsmeter De uitsturingsmeter moet beschouwd worden als een richtlijn voor het handhaven van het juiste uitsturingsniveau. Belangrijker dan de actuele uitslag van de meter is: – dat je binnen acceptabele marges werkt, waarmee de zendlijnprocessing goed kan werken – dat je je eigen oren gebruikt en de niveau's tussen de programma onderdelen (presentatie, muziek items en jingles) gehoormatig op het zelfde niveau houdt. De zendlijnprocessor probeert dat ook, maar kan dat alleen achteraf doen Voor radioprogramma's mag de dynamiek en daarmee bedoelen we dan het verschil tussen de hardsteen de zachtste passages, nooit meer dan zo'n 10 tot 15 dB mag zijn. Worden de niveauverschillen groter, of zijn bijvoorbeeld de intro's van platen te zacht, dan kan dat geheel verdwijnen bij de luisteraar. Denk aan iemand die thuis aan het stofzuigen is, of aan een luisteraar in een auto. De zachte passages gaan dan geheel verloren in het achtergrond lawaai. Zachte passages in een plaat moet je dan handmatig optrekken, of een spreker die steeds zachter gaat spreken moet je ook optrekken totdat je weer op het juiste niveau zit. De soundprocessor die in de zendlijnketen zit doet dit ook wel, maar altijd achteraf en na enige tijd. Voor het handhaven van het juiste niveau zijn er richtlijnen: Spraak tot maximaal 0dB op de meter Muziek tot maximaal -3 dB op de meter Telefoongespreken tot maximaal + 3dB op de meter Blz. 5
Met de meter bedoelen we dan de RTW-meter (oranje streepjes) die het programma signaal (PGM) weergeeft. Deze meter is geijkt en zijn snelheid voldoet aan bepaalde normen die overeenkomen met de eigenschappen van het menselijk gehoor. Enige toelichting: Muziek moet zachter uitgestuurd worden dan spraak, omdat muziek van platen en CD's al sterk gecomprimeerd is en dus al een grotere luidheid bezit. De spraak in de studio is niet gecomprimeerd en legt het in luidheid af tegen een CD, of plaatopname. Om muziek en spraak gehoormatig op het zelfde niveau te krijgen moet je dus de muziek zachter uitsturen op de meter. Die -3 dB op de meter is een richtlijn, het hangt sterk af van de luidheid (of toegepaste compressie) van de opname. Hedendaagse populaire CD's zijn vaak zodanig sterk gecomprimeerd en klinken dus zo luid, dat je ze op -10dB moet uitsturen. Wat inderdaad ook zou kunnen is de spraak alvast wat comprimeren. Moderne mengtafels hebben die mogelijkheid door ingebouwde “dynamics functies”. Onze Klotz Aeon in studio 1 heeft inderdaad ook die mogelijkheid maar de toepassing hiervan is buiten het bestek van deze cursus. De lezer zal opgemerkt hebben dat geadviseerd wordt om telefoongesprekken ook wat luider uit te sturen op +3dB tot in de pieken. Dat is inderdaad vaak nodig om het telefoongesprek op het zelfde luidheidsniveau te krijgen als de presentator in de studio. Die 3dB extra is weer een richtlijn en is ook afhankelijk van de telefoonlijn. Het geldt in ieder geval voor een gesprek met een vaste lijn. Bij een gesprek met een mobiel telefoonnummer blijkt dat er bij de verwerking van de GSM telefoonsignalen al wat compressie plaats vindt. Dus gesprekken met mobiele nummers eigenlijk weer tot aan de 0dB op de meter uitsturen. Er moet hierbij ook opgemerkt worden dat het in studio 1 aanwezige telefoonafhandelingssysteem – de Comrex Stac – al probeert het niveau constant te houden door het te begrenzen. Dit systeem en samen met de vastgestelde instelling van de Klotz mengtafel maken het voor de technicus in studio 1 wel heel erg makkelijk. De fader op de nominale werkstand van 0dB zetten geeft bijna altijd een goed resultaat. Dit hulpmiddel is niet in studio 2 aanwezig, daar zal je met de rode gain knop en de fader het juiste niveau moeten bereiken. Bij alle hier gegeven richtlijnen geldt: zelf luisteren is het allerbelangrijkst. Dat kan alleen maar goed gaan als je de afluistering in de studio het gehele programma op het zelfde niveau laat staan en je verder niet af laat leiden. .
7. Microfoontechniek Over het gebruik van microfoons en het kiezen van de beste microfoon voor iedere toepassing zijn vele boeken vol geschreven. Laten we ons hier beperken tot het gebruik van de microfoons die in de studio's aanwezig zijn en hoe daarmee om te gaan. Als eerste even een korte karakterschets van de aanwezige microfoons in studio 1 en 2: het zijn richtingsgevoelige condensator microfoons. Wat betreft condensator microfoons (de meest bekende andere is een dynamische microfoon): Er zit elektronica in deze microfoon ingebouwd en dat betekent dat ze erg gevoelig zijn, maar ook dat ze voedingsspanning nodig hebben. Die voedingsspanning heet: phantom power (48 volt) en die moet dan ook ingeschakeld zijn. Soms is dat een apart knopje op de microfoonmodule (zoals op de Dateq tafel in studio 2) of het zijn afgeschermde instellingen (zoals op de Klotz tafel in studio 1). Een ander niet onbelangrijk kenmerk is dat ze hogere frequenties beter kunnen weergeven en over het algemeen beter klinken dan dynamische microfoons. Wat betreft de niervormige richtingskarakteristiek (de andere meest bekende is rondom gevoelig): De microfoon is het meest gevoelig aan de voorzijde en het minst gevoelig (bijna “doof”) aan de achterzijde. Een dergelijke microfoon klinkt dan ook het beste als hij rechtstreeks op de spreker gericht is. Wordt er vanaf de zijkant tegen aangesproken, dan is hij ongevoeliger en is de klank anders. Die richtingsgevoeligheid kan een voordeel zijn als we door de microfoon te richten ongewenste geluiden kunnen voorkomen. Anderzijds is de richtingsgevoeligheid ook een nadeel, want een niet goed gerichte microfoon klinkt anders en dan meestal niet optimaal.
Blz. 6
7.1
Het gebruik van een enkele microfoon in de spreekcel
Bij het gebruik van een microfoon mag het duidelijk zijn dat we dan de microfoon op de mond van de spreker moeten richten. Het beste is het de microfoon wel op de mond te richten maar onder een kleine hoek. Dit schuin richten voorkomt een te grote drukgolf bij het uitspreken van de letters 'p' en 'b'. Om het probleem van te grote drukgolven te voorkomen is een plopscherm of plopbol noodzakelijk. Condensatormicrofoons zijn van nature gevoeliger voor ploppen. Bij te grote geluidsdrukken bij genoemde letters kunnen ze knallende geluiden laten horen. Daarom kunnen condensatormicrofoon nooit zonder enige bescherming gebruikt worden. Voor de afstand van de spreker tot aan de microfoon geldt de advies afstand van 20 tot 30 cm. Als er slechts 1 microfoon in de spreekcel wordt gebruikt is die afstand uiterst bruikbaar. Wordt de afstand veel groter dan 30 cm, dan gaat de akoestiek van de ruimte een belangrijke rol spelen. Als de afstand veel kleiner wordt dan die 20 cm, dan bestaat de kans dat bij harde sprekers de microfoon de hoge geluidsdrukken niet meer goed verwerkt. Door de geoefende spreker kan door het spelen met de afstand wel een “artistiek” effect bereikt worden. Als er dichtbij en zacht bij de microfoon gesproken wordt, dan krijgt de stem een warmere klank.; dit geldt overigens alleen voor richingsgevoelige microfoons. Sommige presentatoren maken hier bewust gebruikt van in sfeervolle (candle-light-achtige) programma's. 7.2
Het gebruik van meerdere microfoons in de spreekcel
Bij het gebruik van meerdere microfoons tegelijk in de spreekcel zal je ervaren dat het niet triviaal is om alle sprekers even goed te laten klinken. Omdat de spreekcel, of de presentatietafel, niet al te groot is, staan de microfoons op een relatief korte afstand van elkaar. Je krijgt een probleem met de akoestiek als: -- de afstand van spreker 1 naar microfoon 1 in de zelfde orde van grootte is als de afstand van spreker 1 naar microfoon 2 --. Met andere woorden als een spreker zijn eigen microfoon bespreekt, maar door de korte afstand een naburige microfoon ook nog veel van het geluid van die spreker oppikt, dan zal je een akoestisch probleem ervaren. Het geluid gaat dan “hol”, of ruimtelijk klinken en dat is voor een radio-interview niet de bedoeling. De verklaring is dat naburige microfoons het geluid ook oppikken, maar door de voortplantingssnelheid van geluid (333 meter per seconde) net iets later, waardoor er een galmend effect ontstaat. Een tweede verklaring is dat als er meer microfoons openstaan de akoestiek van de ruimte meer meespeelt, doordat er meer reflecties van het geluid tegen de muren, wanden, tafelblad en ruit mee opgepikt wordt. De enige methode om met meerdere mensen en open microfoons in de spreekcel het goed te laten klinken is: – Sprekers dichter op de microfoons, minder dan 20 cm. – Microfoon op een zo groot mogelijke afstand van elkaar. – Microfoons zodanig richten dat zo min mogelijk van de andere sprekers opgepikt wordt, dus door er voor te zorgen dat de achterzijde naar de “ongewenste” spreker gericht is. – Niet teveel microfoons tegelijk volledig openzetten. Een goede gewoonte is om de fader van de spreker die momenteel niet aan het woord is terug te halen met ongeveer 6dB. Je moet dan wel goed opblijven letten welke spreker het woord krijgt en de betreffende microfoon op het juiste moment volledig openzetten. – Op mengtafels met een ducking mogelijkheid, zoals op de Dateq tafel in studio 2, is het met de juiste instelling van de ducking het eenvoudig mogelijk om veel problemen met de akoestiek automatisch te verhelpen. Bij het aantreden van gasten in de spreekcel is de technicus ten alle tijden verantwoordelijk voor de juiste positionering van de microfoons. Door de sprekers op de best mogelijke plaatsen neer te zetten (dus zover mogelijk uit elkaar) en de microfoons te postioneren en te richten wordt het schuiven van de uitzending gemakkelijker. Wijs de gasten op een juiste postie ten aanzien van de microfoon en leg het belang daarvan uit.
Blz. 7
8. Draaitafels Een volledige handleiding voor het gebruik van de draaitafels gaat in deze papieren richtlijnen te ver. Wel kunnen we nog enkele aandachtspunten aanstippen. 8.1 Starttijd Voor het volledig op snelheid komen hebben de Technics SL1200 draaitafels 0.7 seconden nodig. Dat betekent dat je na vinden van het “cue-punt” de draaitafel iets terug moet draaien om deze 0.7 sec te compenseren. In het algemeen moet je dan de plaat 1/3 slag terugdraaien. Gaat het om een plaat waarbij het intro een piano-aanslag of een vioolklanken zijn, dan kun je beter een halve slag terugdraaien. Heeft de plaat een intro dat met slagwerk (toonloos) begint dan is een kwart-slag terugdraaien genoeg. Met het starten van de plaat (met de faderstart) moet je anticiperen op de die starttijd van 0.7 seconden. Dus je moet iets eerder starten, bijvoorbeeld in de laatste woorden van de presentator. Voor strakke instarts van platen is dus een goede samenwerking tussen presentator en technicus nodig. Het instarten van live-opnamen met applaus tussen de nummers vanaf een grammofoonplaat is een kunst op zich zelf. Er is immers geen stilte waarin de draaitafel op toeren kan komen. Zonder enige maatregel zal je dan altijd de plaat horen aanlopen. Daarom moet het instarten van een live-opname, waarbij de naald bijvoorbeeld midden in het applaus staat in drie stappen gebeuren: – – –
Geef de fader een heel klein zetje naar boven, waarbij de plaat al wel gaat draaien maar nog niet hoorbaar is. Dus een zetje tot aan -60dB op de fader schaal. Dan een korte wachttijd van 0.7 seconden Vervolgens de fader heel rustig omhoogschuiven en dus het applaus infaden.
Het vereist enige oefening om dit netjes te doen als je een mooie overgang wilt maken. 8.2 Armlift Nog een laatste woord over het gebruik van de armlift: Als de draaitafel niet gebruikt wordt, dient de arm geborgd te worden met het zwarte klemmetje. De armlift dient hierbij omlaag te staan, omdat er anders te veel mechanische spanning in de armlift ontstaat. Als je de draaitafel gaat gebruiken: klemmetje er af en dan pas de lifthendel omhoog.
9. CD-players Over het gebruik van de CD-players kunnen we kort zijn. In studio 1 en 2 staat het zelfde type, de Pioneer CDJ-200 en in studio 3 een van de voorlopers daarvan. Die CDJ-200 players kunnen bijna alles afspelen, dus ook data-cd's met daarop MP3-files en bovendien ook CD-RW's. Een paar aandachtspunten: –
Gebruik voor de start van de CD's altijd de knop-start, als je fader-start gebruikt mis je door de snelle starttijd altijd iets van het begin van de track. Er kunnen redenen zijn om toch faderstart te gebruiken, bijvoorbeeld met een cd met live-opnamen waarbij je het applaus wilt infaden
–
Let er op dat de auto-cue aanstaat, de cd stopt dan aan het begin van de volgende track en zet zich scherp op het begin van die track. Laat die auto-cue dus altijd aan staan, behalve als je bewust een paar tracks van een cd achter elkaar wilt draaien. Maar zet daarna meteen de auto-cue weer aan, anders breng je mogelijk een opvolgende collega in de problemen.
–
Luister altijd het begin van de track even voor met de pfl of cue. Dan weet je zeker dat je de juiste track hebt en je weet hoe de track muzikaal begint.
–
Zet na het voorluisteren de track terug naar het begin door of op de terugknop te drukken ( |< ) of door op de CUE knop op de cd-player te drukken.
Blz. 8
10. MD-recorders Over het gebruik van de MD-recorders kunnen we ook kort zijn, slechts drie tips: –
Zet na het voorluisteren de MD-recorder altijd op PAUZE
–
Zowel fader-start als knop-start is mogelijk
–
Let er op voordat je een opname maakt dat het opname niveau correct is ingesteld. De meter mag slechts incidenteel tegen de 0dB aantikken en de rode overload indicatie mag nooit aangaan. Voor de Sony recorders is de instelling “0dB” bij rec-level een goed uitgangspunt. Bij de Tascam recorders in studio 1 is de stand van de opnameregelaar op 8 een goede keus.
11. Equalizer gebruik Alle mengtafels bezitten per kanaal een toonregeling, equalizer of parametrische equalizer. In studio 1 op de Klotz tafel zijn alle equalizer functies niet toegankelijk voor de meeste gebruikers. Dat is een bewuste keus omdat de equalizer functie vaak verkeerd gebruikt wordt. Er is een belangrijke regel, die luidt: “als er geen duidelijke reden is, laat dan de equalizer op alle kanalen (behalve microfoonkanalen) neutraal staan en draai er alleen aan als je weet en begrijpt wat je doet”. Bij bronnen als cd's, en tracks uit Carmen is er geen enkele reden om de equalizer anders dan neutraal te zetten. Bij oude grammofoonplaten kan een “hoog-op” correctie de slijtage van de plaat compenseren. Op microfoonkanalenkan het soms wel wenselijk zijn om iets aan de equalizer instellingen te doen om bij sommige sprekers de verstaanbaarheid te vergroten of ongewenste bijgeluiden te voorkomen. Een basis instelling voor microfoonkanalen is over het algemeen: een beetje laag er af en een beetje hoog er bij. De verstaanbaarheid wordt vergroot door het middengebied iets op te trekken, zo rond de 3kHz. Veel meer moet je met de equalizer nooit doen en zou je naar extreme instellingen gaan, dan gaat de verstaanbaarheid er zeker op achteruit. Op de Dateq tafel in studio 2 is een uitgebreide parametrische equalizer aanwezig, maar hier luidt het dringende advies: gebruik het beperkt. Van de meeste kanalen is de equalizer normaal gesproken uitgeschakeld, behalve dan op de microfoonkanalen. Op de Klotz tafel is de equalizerfunctie dus niet direct beschikbaar, maar staat er standaard op de microfoonkanalen een correctie zoals hierboven beschreven (beetje laag af bij 100 Hz en een lichte hoog-op vanaf 3kHz). Dat de parametrische equalizer geactiveerd is kun je zien aan het lichtje “EQ” wat geheel bovenaan de kanaalstrip oplicht.
Blz. 9
12. Gebruik van telefoonvorken Een aantal tips voor het uitsturingsniveau bij gebruik van de telefoonlijnen zijn hiervoor al gegeven, maar we zetten nog wat tips op een rij: –
Telefoongesprekken in het algemeen uitsturen op de programmameter tot aan + 3dB voor vaste lijnnummers en tot 0dB voor mobiele nummers.
–
Na beëindiging van de het gesprek vrij snel de fader dichttrekken, voordat de spreker aan de andere kant van de lijn de verbindinding verbreekt. Als je de fader niet op tijd dichttrekt loop je groter kans de “bezettoon” in de uitzending te horen.
–
Als de fader niet openstaat kun je als technicus doormiddel van de TB toets op het betreffende kanaal (PFL toets in studio 2) met de telefoonabonnee aan de andere kant communiceren. Als de fader openstaat gaat dat niet meer, dit is bewust geblokkeerd om overspraak in analoge telefoonlijnen te voorkomen.
–
Als je een slechte telefoonlijn treft, met veel bijgeluiden of andere storende geluiden, dan verdient het aanbeveling om als de telefoonspreker even niet aan het woord is de fader iets dicht te trekken tot ongeveer -6dB. Wel weer op tijd volledig opschuiven als de spreker weer aan het woord komt. Dat betekent goed opletten en het gesprek volgen. In studio 2 op de Dateq tafel zou je hiervoor ook de “ducking” kunnen gebruiken.
13. Gebruik van meters Voor het gebruik van de meters moeten we een onderscheid maken tussen studio 1 (Klotz tafel) en studio 2 (Dateq tafel): Studio 1 – Klotz Voor de uitsturing is de RTW-meter (met oranje lichtbalk) leidinggevend. Deze meter heeft een snelheid die het best overeenkomt met de eigenschappen van het menselijk oor met betrekking tot luidheid. De meter op het computerscherm is veel sneller en geeft pieken eerder aan. Bij het voorluisteren van een muziektrack, cd, grammofoonplaat of md let je op de linker PFL meter op het scherm. Je krijgt dan een indruk van het niveau van de signaalbron. Studio 2 – Dateq Zet bij het maken van een programma (live en opgenomen) de meter altijd op PGM, dus nooit op AIR of SPARE. De peak indicator mag slechts incidenteel een keer oplichten. Bij het voorluisteren ook het niveau op deze meter controleren, zet dan de meter op PFL en daarna weer terug op PGM. (Er zijn ook andere methoden door de meter altijd op PFL te laten staan en voor het totale programma de grote groene PFL toets recht in te drukken, maar deze situatie werkt alleen lekker in een DJ – of opname situatie.
14. Afluistering in de techniekruimte Voor de afluistering in de techniekruimte geldt: – Bij live programma's altijd naar het uitgezonden signaal luisteren: kies bij voorkeur UPC-uit (of Spare 1 in studio 2).Je hoort dan exact wat de luisteraar thuis ook hoort. – Bij een opname is er maar een keus: PGM Voor het afluisterniveau, of volume, geldt: kies een normaal luisterniveau zoals een kritische luisteraar dat ook in de huiskamer zou kiezen. Bij een te luid niveau kun je de verhoudingen tussen de programma onderdelen (zoals tussen muziek en spraak) niet meer correct beoordelen. Dit wordt veroorzaakt door een eigenschap van het menselijk oor, daar zit een ingebouwde compressor in die ingrijpt bij grote geluidsdrukken. Bij een te zacht afluisterniveau ontgaan je misschien dingen die de kritische luisteraar wel zou kunnen horen. Blz. 10
Het allerbelangrijkste voor de afluistering van de technicus in de controlekamer is: ---- houdt de afluistering gedurende het gehele programma op het zelfde volume ----Met andere woorden: draai tijdens het programma nooit aan de volume regelaar, eenmaal ingesteld blijft het op die stand staan totdat het programma afgelopen is. Wil je onderwijl met iemand spreken, of gaat de telefoon, gebruik dan de dim-toets en zet deze na de conversatie weer uit.
14. Afluistering in de presentatieruimte 14.1 Keuze afluistering Het is belangrijk dat de presentator op zijn hoofdtelefoon of speaker hoort wat hij of zij nodig heeft. De technicus zal dat bewust moeten kiezen. Er is een onderscheid tussen studio 1 en studio 2 in de werkwijze: Studio 1 – Klotz tafel Opname van programma's: kies voor de celmonitor = PGM Live uitzending: - tijdens reclame en nieuws: celmonitor = AFL (presentatie hoort het nieuws) - tijdens programma, maar voor eerste presentatie: celmonitor = PGM (anders hoort de presentie zichzelf met enige vertraging en de meesten kunnen door niet tegen) [Je kunt er ook voor kiezen om de AFL-selectie op Carmen te zetten, dan kun je celmonitor = AFL laten staan. Nadeel is dat je als technicus dan niet de echte uitzending hoort, maar een signaal halverwege de zendlijnketen.] Studio 2 – Dateq tafel Opname van programma's: kies voor de celmonitor = PGM Live uitzending: - tijdens reclame en nieuws: celmonitor = SPARE1 (presentatie hoort het nieuws) - tijdens programma: celmonitor = PGM De Dateq tafel geeft de presentatie automatisch het PGM signaal als er microfoons opengaan en daarmee is voorkomen dat hij of zij vertraging op zijn hoofdtelefoon hoort. 14.2 Afluistering voor gasten op hoofdtelefoons Als er telefoongesprekken in de live-uitzending of opname moeten plaats vinden, dan moeten de gasten altijd een hoofdtelefoon gebruiken. Anders zullen ze nooit aan het gesprek deel kunnen nemen. Studio 1 – Klotz tafel Er is een gescheiden hoofdtelefooncircuit voor gasten en voor presentatie. De hoofdtelefoonaansluitingen voor de presentatie zitten op de doosjes onder de tafel het dichtst bij de raam-zijde. De presentatie kan zijn eigen volume regelen. Het volume voor de gasten kan alleen door de technicus geregeld worden (knop GUEST). Via de TB knop op het presentatie-microfoonkanaal kan de technicus uitsluitend op de hoofdtelefoon van de presentatie spreken, de gasten kunnen dit niet horen (mits hun hoofdtelefoon in de juiste aansluiting zit). Voor communicatie met de gasten kan de technicus op het TB knopje bij de gasten-microfoons drukken. Het voetpedaal geeft communicatie op de hoofdtelefoon van de presentator en ook op de luidsprekers in de cel als de microfoons niet openstaan. Studio 2 – Dateq tafel Er is slechts 1 hoofdtelefoon en communicatie circuit: de gasten pluggen hoofdtelefoons in bij de kastjes op de tafel.
Blz. 11
15. Valkuilen Vooral omdat de mengtafel in studio 2 – de Dateq – wat meer knopjes heeft, kan daar ook meer fout gaan. Hieronder wat knopjes om op te letten als iets niet lijkt te werken: Mic/line switch: Op de drie linker kanalen dienen deze kleine rode knopjes altijd op “mic” te staan (ingedrukt); anders zullen de microfoons het nooit doen. Phantom: Op de drie linker kanalen dienen deze kleine rode knopjes altijd op “on” te staan (ingedrukt); anders zullen de microfoons het nooit doen; een rood ledje moet oplichten. Pgm/Aud: Bij alle kanalen die je wilt gebruiken moeten de kleine rode “pgm” knopjes altijd ingedrukt staan; een klein rood ledje in de buurt van die knopjes moet oplichten. Meestal staat het kleine rode knopje “aud” ook ingedrukt en licht er een geel ledje op; dit is niet wezenlijk van belang voor de meeste programma's. Aux- knopjes: in principe staan alle knopjes voor aux 1 en aux 2 dicht; behalve die voor de meest rechtse kanalen van de telefoonvorken. De normale stand is: kanaal 17 – vork A: aux 1 = pre; aux 1 volume = 70%; aux 2 volume = dicht kanaal 18 – vork B: aux 2 = pre; aux 1 volume = dicht; aux 2 volume = 70% Telefoonvork kanalen 17, 18: de knoppen “trim” moeten ongeveer in de middenstand staan; kom daar nooit aan als je niet weet wat je doet Studio 1 – Klotz: Alle hierboven genoemde knopjes en valkuilen zijn op deze tafel niet voor de gewone gebruiker beschikbaar. Er kan met betrekking tot bovenstaande punten dus niets misgaan. Het verdient wel aanbeveling om voordat je met het programma begint eerst op “default” te drukken. Dat kan op de grote knop (rechts) op de mengtafel zelf, of met de muis klikken op “default format” op het scherm. Alle wijzigingen die een collega voor jouw gemaakt zou kunnen hebben zijn dan ongedaan en je krijgt de tafel dan in de standaard instelling zoals je die gewend bent. Wil je een ander format kiezen, zoals “sport”, “discussie”, enz, doe dat dan liefst voor het begin van de uitzending. Je kunt tijdens de uitzending van format wisselen, de indeling van de faders wijzigt dan meteen. Er zal met het programma verloop niets fout gaan, maar je zult vreemde zaken kunnen ervaren, zoals: – knipperende SEL lampjes – bronnen die tijdelijk onder twee faders zitten – roodlicht signalering die mogelijk wat vreemd doet. Als je hiermee vertrouwd raakt is het wisselen van formats tijdens de uitzending geen enkel probleem.
16. Slotwoord Hiermee beëindigen we dan deze vrij algemene handleiding voor het gebruik van de studio's, geschreven met het doel om die punten die altijd vertelt worden bij de techniekopleiding nu eens op papier te zetten. Over alle hier genoemde onderwerpen kan nog veel verder uitgewijd worden maar dat was niet doel voor dit document. Voor de niet genoemde onderwerpen zoals bijvoorbeeld het gebruik van Cooledit, of in het algemeen monteren op de computer, zijn cursussen gepland.
Maart 2010, Piet Buitendijk
Blz. 12