Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
Colofon “Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices” is een uitgave van Stichting Axis
Stichting Axis Postbus 5105 2600 GC Delft Tel.: (015) 219 14 61 Fax: (015) 219 14 84 E-mail:
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
1
Inhoud
pagnr.
Voorwoord Hoofdstuk 1
Versterking kenniskringloop bèta/techniek 1.1. Rad van Axis met axilogica‟s 1.2. Collectieve zoektocht naar good practices 1.3. Ordening van de good practices in Kennisbank 1.4. Een beknopte introductie van de good practices 1.5. Op weg naar lerende bèta/techniek+ organisaties 1.6. Bijlage: format voor het beschrijven van een good practice
Hoofdstuk 2
Basisonderwijs Aan de rol met transport De wondere wereld van techniek Do's en don'ts bij techniekpromotie in basisonderwijs Techniek biedt zoveel méér Van Vakwerk tot Meesterwerk Voorlichting leraren Platform Promotie Techniek Tilburg e.o. Bedrijfstak Advies-project
Hoofdstuk 3
Basisvorming Kennis der natuur voor heterogene klassen Meten aan de mens Natuurwetenschap voor leerwegondersteunend onderwijs Open Onderzoekswerkplek Pilot FIRST Lego League Techniekmethode Van Maerlantlyceum Ingenieurs voor de klas
Hoofdstuk 4
Tweede fase VO Globe MINT-EC Module Automatische Systemen Ontwikkeling lesmateriaal technisch ontwerpen Studiestijgers Handleiding voor profielwerkstuk Technische Ontwerpen Bedrijven werven voor samenwerking met scholen Inpassen van samenwerking in onderwijsprogramma Op weg naar bedrijfsparticipatie Hoe effectief zijn voorlichtingsfilms?
Hoofdstuk 5
Vmbo Mini-onderneming Ontwikkeling Technisch College Werkplekkenstructuur Convenanten vmbo-bedrijfsleven Deltaplan Tiel Één op één relaties met bedrijven Truck on tour
Hoofdstuk 6
Mbo Aantrekkelijkere bètavakken met PGO op schildersvakscholen Individuele aanpak bij werving leerlingen Onderwijsconcept Laboratorium-, Milieu- en Procestechniek Ontwikkeling competenties Vakintegratie-demonstratiedag
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
2
Van laborant tot middenkaderfunctionaris laboratoriumtechniek Assessment bij ROC Twenteplus Blauwdruk project Krachtige Leeromgeving De docent als architect van zijn leertuin De Pasvorm: opvang risicoleerlingen Intake ROC Aventus Interactief Leergroepen Systeem Mentorproject ROC Zadkine Ontwikkeling Portfolio Projectmatige leersituatie voor opleiding tot kaderfunctionaris Visie-ontwikkeling Open Projectonderwijs Zomerstages
Hoofdstuk 7
Hbo Faculteitsbrede aanpak bèta/techniek Handvest Duurzaamheid HBO Onderwijsconcept Human Technology Onderwijsmodel Groen en Rood Student als kwaliteitspartner ACTIverende Onderwijsvormen (ACTION) Digitale portfolio voor studieloopbaanbegeleidingstraject Ervaringen met Blackboard Integrale onderwijsvernieuwing via Studententeams Meesterwerk (duaal traject in afstudeerfase) Allochtonen promotieteam I+I-project Mediva‟s Studentenpromotieteam Mellow en Mellow Multiplier Studentmentoren in vmbo en havo/vwo Technóva Viking: Vrouwelijke ingenieurs als (gast)docent in hto Handleiding nascholing docenten Carrousel Ruimte en Groen: samenwerkingsverband onderwijs – werkveld Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, mbo en vo
Hoofdstuk 8
Wo Bèta-gamma propedeuse Enrollment managementstrategie Notebooks voor studenten Studentenmonitor
Hoofdstuk 9
Bedrijfsleven Kwik-fit Nederland BV: Investors in People VW: productiegeïntegreerde leerplekken VW: beroepsopleiding in bedrijfs- en arbeidsproces Wolter & Dros: duaal leren op drie niveaus Zelforganisatie van leerprocessen in bedrijven COMBI-n-ING GTI: investeren in ondernemend personeel Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV: innovatie en open bedrijfscultuur Loopbaan: Hink, stap of sprong Martens Beton BV: zelfsturende teams Norma BV: vergroten betrokkenheid medewerkers Verkaart Groep: Human Resource Management als strategische koers Automobiel Industrie Amsterdam: persoonlijk contact Era Bouw: vrouwen en allochtonen Kone BV: werven, leren en perspectief bieden
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
3
Hoofdstuk 10
Vrouwen in UTA-functies in de bouw AWL-Techniek: regionale samenwerking Cornelissen BV: gezamenlijk werven en opleiden Deutsche Telekom: bedrijfsopleidingen in lerende ondernemingen Digitale HighTechkaart van Nederland Infratrain KMWE Precisie Eindhoven BV: gezamenlijk opleidingencentrum Modderkolk: campagnematig werven Technologiecommissaris
Studie- en beroepskeuze Kanjers en klappers Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3) Masterplan Techniek: Service- en expertisecentra Techniek
INDEX op titel
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
4
Voorwoord
Op vele plaatsen in het land wordt meer en minder baanbrekend gezocht naar nieuwe praktijken die de belangstelling voor bèta/technisch onderwijs of werk moeten verhogen. Dit zoeken is vaak geïntensiveerd naar aanleiding van recent oplopende kwantitatieve en kwalitatieve tekorten. Ook hier geldt dus dat elk nadeel ook zijn voordeel kent. Kleinere of grotere crisissen dwingen tot bezinning op en bijstelling van de koers. De ontwikkeling van meer eigentijdse arrangementen krijgt zo een stevige impuls. Sinds zijn ontstaan heeft Axis contact gezocht met partijen die hiermee bezig zijn en hen vaak aangemoedigd ook ongewone en onbekende wegen te durven bewandelen om de bèta/techniek problematiek aan te pakken. Door het starten van pilotprojecten is de daad bij het woord gevoegd: partijen hebben extra mogelijkheden gekregen om te experimenteren. In deze publicatie zijn 100 voorbeelden te vinden van pogingen de bèta/techniek problematiek te verminderen. Met deze voorbeelden wordt in mijn ogen een duidelijk beeld gegeven van de uiteenlopende manieren waarop talloze partijen zich inzetten. Van basisonderwijs tot universiteit en van traditionele tot meer moderne bedrijfstakken en branches is sprake van een levendige en vaak ook spannende zoektocht. Axis heeft deze voorbeelden bewust good practices genoemd om zo het gevoelde engagement en de betrokkenheid uit te drukken bij het getoonde initiatief en de aanpak. De voorbeelden zijn daarmee niet te kwalificeren als recepten van hoe het moet, maar wel als informerend en inspirerend materiaal dat houvast biedt bij eigen ideeënvorming. Men krijgt handreikingen voor hoe men de problematiek kan en (soms) ook beter niet kan aanpakken. Door op deze manier te werk te gaan, is het nu eens de implementatie van beleid dat voorop staat en niet de voorbereiding. Met andere woorden: het gaat hier niet om de traditionele „voorkant van de beleidscyclus‟, maar de vaak als publicitair wat minder spannend ervaren achterkant krijgt nu de volle aandacht. Dit is een belangrijk aspect van de „good practices aanpak‟ dat mij persoonlijk zeer aanspreekt. Meer samenhang tussen voor- en achterkant van de beleidscyclus is volgens mij een onmisbare schakel voor een succesvolle aanpak van verbetering en vernieuwing. In toekomstig innovatiebeleid zal dit dan ook veel meer tot uitdrukking moeten komen. Dit beleid zou veel meer aan moeten sluiten op interessante innovaties van onderop en dit proces zelfs moeten stimuleren. Vaak staan immers niet zozeer de doelstellingen van het beleid, maar wel de implementatie, en de noodzakelijke condities en randvoorwaarden, succes in de weg. In zijn overdracht van verworvenheden stelt Axis dan ook dat het vinden van een beter evenwicht hierin meer aandacht verdient. Er horen veel meer positieve prikkels te komen voor partijen die van onderop innoveren. Inhoudelijk innovatief gedrag moet meer ruimte krijgen in wet- en regelgeving dan nu het geval is. De regering moet daarnaast proberen innovatieve initiatieven van onderop te stimuleren. Dit is de reden waarom Axis pleit voor een innovatiebudget bovenop een voldoende lumpsum financiering en een experimenteerartikel in de wet, zolang die nog niet is aangepast en globaler is gemaakt.
De 100 good practices in deze publicatie zie ik als bouwstenen voor deze nieuwe innovatietraditie. De kennis en ervaring van vele mensen die bezig zijn met het verminderen van de bèta/techniek problematiek zijn geïnventariseerd en zichtbaar gemaakt. Dit is een eerste en noodzakelijk stap in de kennisstrategie die Axis heeft gekozen. Het gaat het er de komende tijd om dat deze kennis en ervaring breder wordt toegepast en benut. Nu Axis ten einde loopt zal het accent in de activiteiten dan ook verschuiven naar ondersteuning van overdrachtsactiviteiten. Opgebouwde kennis en ervaring mogen immers niet zomaar verdwijnen. Een versnelling en intensivering van dit proces lijkt me noodzakelijk omdat anders de verbetering van bèta/techniek teveel tijd gaat kosten. Kwantitatieve en kwalitatieve discrepanties tussen aanbod en vraag blijven dan een te hardnekkig leven leiden. Dit heeft nadelige effecten op individueel, organisatorisch en maatschappelijk niveau. Veel mensen hebben een bijdrage geleverd aan deze publicatie. Op de eerste plaats wil ik wijzen op de eigenaars van de good practices. Zij hebben vaak samen met onderzoekers hun kennis en ervaring verwoord en zo ter beschikking gesteld. Nogal eens waren hiervoor meer inspanningen nodig dan tevoren gedacht. Behalve naar deze beide groepen gaat ook in het bijzonder mijn waardering uit naar de samenstellers. Jan Geurts heeft als programmaleider evaluatie en onderzoek van Axis de kennisbank met good practices bedacht en de aanpak nader uitgewerkt. Hij heeft de eerste verantwoorde-
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
5
lijkheid voor deze publicatie op zich genomen. Huub Verijdt heeft het bundelen en verzamelen van good practices ondersteund en deze gescoord op axilogica‟s en andere kenmerken. Manon van Eijden zorgt ervoor dat de good practices op de website van Axis in de kennisbank terecht komen en zij onderhoudt de nieuwsbrief over de kennisbank. Wanneer u zich hiervoor nog niet hebt ingeschreven dan raad ik dit sterk aan. U blijft dan goed op de hoogte van nieuwe kennis en ervaring die de komende tijd wordt opgeslagen. Ook Brechje Hollaardt wil ik hier niet vergeten. Zij heeft de samenvattingen van de opgenomen good practices gepopulariseerd en de tekst van de publicatie geredigeerd. Tot slot, deze publicatie biedt veel ideeën om meer en beter gebruik te maken van de kennis en ervaring die is opgedaan met de aanpak van het bèta/techniek vraagstuk. Ook in de ruime contacten die ik heb in het kader van Axis, ontdek ik veel kracht en slimheid op dit gebied. Door uitbreiding van de onderlinge dialoog kan deze innovatiekracht en –slimheid worden gedeeld. Volgens mij zal dit niet alleen helpen het vraagstuk dichter bij een oplossing te brengen, maar ook leiden tot meer plezier en bezieling in het eigen werk.
Drs Willem van Oosterom Directeur Axis
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
6
1. VERSTERKING KENNISKRINGLOOP BÈTA/TECHNIEK In 1998 is Axis opgericht omdat bedrijfsleven, onderwijs en overheid vonden dat eerdere pogingen om de problematiek van bèta/techniek de baas te worden, te weinig hadden opgeleverd. Vooral de effecten van allerlei promotiecampagnes stelden teleur. Axis heeft van deze partijen als opdracht gekregen om naar nieuwe wegen te zoeken voor het bestrijden van tekorten aan bèta/technici op de arbeidsmarkt. De eigen aanpak die is gekozen en uitgewerkt, kenschetst Axis in haar startprogramma als een kennis- en ervaringsstrategie. De stichting wil de kenniskringloop op het gebied van bèta/techniek versterken door allereerst dieper uit te zoeken wat de oorzaken zijn van de knelpunten. Op basis van deze analyses wil men werkhypothesen of axilogica‟s opstellen die nieuwe richtingen aangeven voor oplossingen. Belangrijke partijen zullen vervolgens via projecten worden uitgedaagd om in de praktijk te beproeven of de logica‟s inderdaad leiden tot verbetering van de afstemming tussen aanbod en vraag. De voorbeelden van goede praktijken worden daarna verzameld en geordend in een databank op de website van Axis: de Kennisbank bèta/techniek. Ieder die dat wil kan zo kennisnemen van deze nieuwe praktijkervaringen en deze kennis gebruiken om de eigen bèta/technische praktijk te verbeteren of te vernieuwen. De Kennisbank zou hiervoor niet alleen een bron voor informatie, maar ook voor inspiratie moeten gaan vormen. Idealiter leidt dit niet alleen tot halen maar ook tot brengen van kennis. Wanneer men ook eigen kennis en ervaringen ter beschikking stelt aan de Kennisbank, gaat het Axisrad echt draaien en wordt zo de kenniskringloop bèta/techniek structureel versterkt. In deze publicatie staat de Kennisbank bèta/techniek centraal. Er zijn nu 100 voorbeelden van goede praktijken verzameld. Samenvattingen van deze voorbeelden zijn in dit boek te vinden . Het onderwijs komt aan bod vanaf hoofdstuk 2 dat gaat over het basisonderwijs tot en met hoofdstuk 8 over het wetenschappelijk onderwijs. Daarna volgen in hoofdstuk 9 voorbeelden uit het bedrijfsleven. Het geheel wordt afgesloten met hoofdstuk 10 dat studie- en beroepskeuze als onderwerp heeft. Voor meer kennis over de good practices dient men de Kennisbank zelf te raadplegen, zie http://www.platform-axis.nl/toolkit. Voorts staat zowel in deze publicatie als in de Kennisbank aangegeven bij wie men over de gegeven voorbeelden van verbetering of vernieuwing van bèta/techniek nadere inlichtingen kan inwinnen. Voordat de 100 good practices worden gepresenteerd, gaan we in dit eerste hoofdstuk eerst nader in op de kenniskringloop bèta/techniek en de axilogica‟s die zijn geformuleerd. Voor de lezer wordt zo de achtergrond en het doel van de Kennisbank nader verduidelijkt. Vervolgens wordt in paragraaf 2 kort stil gestaan bij de zoektocht die is georganiseerd naar goede praktijken: hoe zijn deze verzameld en tot stand gekomen en wat moet men onder good practices verstaan? Hierna wordt in paragraaf 3 ingegaan op de wijze waarop deze zijn geordend in de Kennisbank. In paragraaf 4 worden de good practices beknopt voorgesteld. De lezer krijgt zo een introductie op wat hij of zij mag verwachten en waar de praktijken te vinden zijn. Afgesloten wordt in paragraaf 5 met een korte beschouwing over Axis als lerende organisatie. De kennis- en ervaringsstrategie die is ontwikkeld moet worden gezien als een belangrijke impuls voor een nieuwe en meer bijdetijdse kenniskringloop bèta/techniek. De Kennisbank vormt de aanzet tot een nieuwe infrastructuur hiervoor. Dit jaar zal deze bank in het kader van Axis nog nader worden gevuld en tevens zal in verschillende publicaties vanuit de axilogica‟s een nadere analyse en waardering van de good practices plaatsvinden.
1.1. Rad van Axis met axilogica’s Zoals aangegeven, hanteert Axis een kennis- en ervaringsstrategie. De stichting wil dat bij overheid, bedrijfsleven en onderwijs het probleembesef over de gebrekkige aansluiting tussen aanbod en vraag naar bèta/technisch opgeleiden zal groeien en vooral ook dat deze partijen de handen ineen slaan om bestaande fricties uit de weg te ruimen en nieuwe trachten te voorkomen. Door het uitzetten van een groot aantal pilotprojecten is een collectieve zoektocht georganiseerd naar mogelijke oplossingen. Evaluatie en onderzoek moeten partijen laten zien of er voortgang wordt geboekt. In een zichzelf versterkend model van de kenniskringloop bèta/techniek is dit grondidee nader uitgewerkt. Bedrijven en scholen worden in dit model als cruciale actoren beschouwd. Bepalend voor de omvang en aard van de vraag naar bèta/technici zijn immers de bedrijven. Scholen vormen de partij die aanspreekbaar is op het kwantitatieve en kwalitatieve aanbod. Bij de afstemming van vraag en aanbod spelen behalve deze institutionele actoren, individuen hun eigen rol. Via schoolen beroepskeuze maken ze duidelijk of ze een bèta/technische opleiding willen volgen en of ze
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
7
bèta/technische beroepsarbeid wensen uit te voeren. We hebben dus te maken met de wereld van het bedrijfsleven, van het onderwijs en van de school- en beroepskeuze. Deze drie tezamen vormen de kern van de kenniskringloop bèta/techniek. Een andere essentiële actor is de overheid. Van de overheid wordt niet alleen verwacht dat ze zorgdraagt voor de juiste condities en randvoorwaarden, maar vooral ook dat ze oog heeft voor de noodzakelijke vitaliteit van de kenniskringloop bèta/techniek. Zij dient daarom tijdig te komen met inspirerende sturingsimpulsen ter versterking van deze kennisinfrastructuur. Er wordt vanuit gegaan dat door een goed samenspel van de overheid met de andere genoemde actoren het systeem zichzelf versterkt. Wanneer er door een nieuw bèta/technisch elan van overheid, onderwijs en bedrijfsleven meer aantrekkelijke beroepen ontstaan en ook meer aantrekkelijke leerwegen voor deze beroepen, is de verwachting dat individuen beslist niet achterblijven. Jongeren (en ook ouderen) zullen met genoegen kiezen voor een perspectiefvolle school- en beroepsloopbaan in bèta/techniek. Wat er binnen beleid en praktijk van onderwijs, bedrijfsleven en school- en beroepskeuze anders en beter moet, is uitgewerkt in werkhypothesen of axilogica‟s. Tezamen vormen ze het zogeheten rad van Axis. Dit referentiekader geeft houvast bij het zoeken naar een vitaler kenniskringloop bèta/techniek. Vier logica‟s worden als contextvrij beschouwd: ze zouden altijd moeten gelden voor Axisprojecten. Het gaat om: beter aansluiten op de behoeften en wensen van de doelgroep; sterkere interactie tussen onderwijs en bedrijfsleven; meer aandacht voor de scholing van docenten en praktijkmensen; een sluitende aanpak of ketenbenadering. Activiteiten op een onderdeel zijn niet genoeg. Het gaat juist om goed samenspel tussen de diverse partijen van basisonderwijs tot en met de beroepswereld.
Figuur 1: Rad van Axis met axilogica’s
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
8
Per context zijn voorts ook axilogica‟s opgesteld. Uitdagend wordt zo aangegeven hoe vanuit de huidige stand van kennis en ervaring oplossingen van het bèta/techniek vraagstuk dichterbij kunnen worden gebracht. Zo gaat Axis ervan uit dat de initiële attitude van jongeren ten aanzien van techniek overwegend positief is. Techniek wordt gezien als uitdagend, constructief en spreekt tot de fantasie. Omdat jongeren tussen pakweg vijf en vijftien jaar amper meer concrete en positieve ervaringen opdoen met techniek, zeker niet in een schoolse omgeving, maakt de in aanleg positieve attitude plaats voor een meer afwijzende. Daarom pleit Axis er dan ook voor dat in ons onderwijs reeds op jonge leeftijd weer plaats moet zijn voor positieve ervaringen met techniek. Juist het feit dat techniek „overal‟ is, is hierbij een sterke troef. Wat betreft het primair onderwijs gaat het dan ook om jong te beginnen met techniek. Die lijn zal moeten worden doorgezet in de basisvorming en in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. In de basisvorming gaat het om meer samenhang tussen de natuur- en techniekvakken via bijvoorbeeld science en in de tweede fase van het voortgezet onderwijs zet Axis centraal een versterking van de exacte vakken, inclusief techniek. Een derde belangrijke logica betreft herontwerp bèta/techniekopleidingen van vmbo tot hoger onderwijs. De nieuwe inrichting moet uiteindelijk leiden tot een geheel andere configuratie van het onderwijsaanbod dan thans gebruikelijk. Daarbij wordt het zwaartepunt verlegd van opleidingen (waarvoor jongeren al bij de aanvang een specifieke keuze maken) naar afstudeerdifferentiaties. Deze differentiaties kunnen specialistisch zijn maar ook multidisciplinair of intersectoraal. Voorafgaand aan de afstudeerdifferentiatie hoort er de mogelijkheid van bredere oriëntatie te zijn; in zo‟n „propedeutische‟ fase kunnen jongeren kiezen voor verschillende werelden (bijv. techniek en handel, techniek en gezondheidszorg, enz.). Jongeren die wel direct bij aanvang een specifieke keuze kunnen of willen maken, moeten die mogelijkheid blijven houden. Conform de ketenbenadering (zie boven) gaat het om een integrale in plaats van een aspectmatige aanpak van het bèta/techniekvraagstuk. Regionaal werken onderwijs en bedrijfsleven samen in techniekkringen en bestaan er tussen de scholen doorlopende leerlijnen. Omdat het voor de vergroting van de instroom in opleidingen belangrijk is dat het bedrijfsleven naast een eigen actieve rol in de leertrajecten zelf (praktijkoriëntatie voor studenten en docenten, praktijkdeskundigheid in onderwijs, e.d.) ook zelf onderzoekt of werken in en met techniek aantrekkelijk is, is een innovatief HRM beleid van bedrijven belangrijk. De bedrijvenlijn die sinds kort is opgezet door Axis, laat zien dat een viertal thema‟s prioriteit verdienen. Het betreft de thema‟s: Werving en begeleiding van starters; HRM en loopbanen; nieuwe werkprocessen en competenties; en samenwerking tussen scholen en bedrijven.
1.2 Collectieve zoektocht naar good practices Met de zichzelf versterkende kenniskringloop en de werkhypothesen of axilogica‟s die hierbij horen, heeft Axis de richting gedefinieerd die ertoe zou moeten leiden dat bèta/techniek een groter aantal mensen gaat binden en boeien. De afgelopen tijd zijn door middel van tenderprocedures belangrijke partijen uit de drie werelden: onderwijs, bedrijfsleven en school- en beroepskeuze, uitgedaagd om de gekozen richtingen in de praktijk uit te proberen. Pilotprojecten moeten laten zien of de hypothesen/logica‟s geldig zijn dan wel bijstelling behoeven. Axis heeft er dus niet voor gekozen te trachten om via een groot verhaal, meeslepende en uitgewerkte plannenmakerij bèta/techniek meer aantrekkelijk te maken. Integendeel, partijen dienen zelf aan de slag te gaan en zelf de bèta/technische toekomst vorm te geven. Ze hebben hierbij in plaats van een gedetailleerde reisgids, de axilogica‟s als kompas meegekregen. Een betere balans tussen aanbod en vraag wordt zo gezocht in de combinatie van een beperkt aantal grote lijnen en veel kleine verhalen. Deze tezamen moeten de oplossing dichterbij brengen. Men blijkt enthousiast om te experimenteren met deze nieuwe richtingen voor verbetering en vernieuwing van hun bèta/techniek. Momenteel lopen een vijftigtal Axisprojecten. De helft ervan betreft zogeheten verbeterprojecten. Hierbij gaat het met name om verbeteringen van het bèta/techniek onderwijs in basis- en voortgezet onderwijs. De andere helft zijn projecten die mikken op een ingrijpender vernieuwing of herontwerp. Dit deel speelt zich af in het beroepsonderwijs. Het hbo en mbo kennen elk een viertal projecten. Het vmbo heeft het grootste aantal projecten. Er zijn er inmiddels meer dan tien van start gegaan en dit aantal wordt binnenkort tot een dertigtal uitgebreid via een tweede tranche van vmbo-projecten. Axis kent dan in totaal een zeventigtal projecten. Er kan worden gezegd dat Axis via de projecten bouwt aan een kennislaboratorium waarin op allerlei manieren en niveaus wordt getracht oplossingen voor het bèta/techniekvraagstuk dichterbij
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
9
te brengen. Er is, zoals gezegd, een collectieve zoektocht georganiseerd naar mogelijke oplossingen voor de problematiek. Een integraal onderdeel van het Axisprogramma vormt onderzoek naar de resultaten van de projecten. Versterking van de kenniskringloop op het gebied van bèta/techniek kan niet zonder een duidelijke vinger aan de pols: worden bèta en techniek aantrekkelijker en gaat het dus de goede kant op? Duidelijk zal zijn dat het onderzoek het meest waardevol is wanneer het goed past bij het geschetste beleidskader dat wordt gekenmerkt door het balanceren tussen sturing en zelfsturing. Er is daarom gekozen voor een aanpak waarin onderzoek duidelijk ten dienste staat van de actie (de pilotprojecten). Dit actieonderzoek moet het eigen aanpassings- en vernieuwingsvermogen van betrokken partijen vergroten (zelfsturing). Tegelijkertijd krijgt Axis zicht op zowel mogelijke knel- en pluspunten als op condities en randvoorwaarden. Dit levert weer informatie op voor versterking van de sturing (zelfsturing). In de onderzoeksaanpak is voorzien dat projecten en onderzoekers gezamenlijk op zoek gaan naar good practices, al tijdens de loop van het project. Dit heeft tot doel om vanaf het eerste begin partijen alert te maken op producten, praktijkervaringen, werkprocessen of beloftevolle strategieën die succesvol blijken voor het beter laten aansluiten van vraag en aanbod van bèta/technisch opgeleiden. Deze good practices moeten worden gezien als gedocumenteerde praktijken en strategieën die vanuit de projecten zelf worden gewaardeerd en bewonderd en die daarom de moeite waard worden gevonden om voor anderen als voorbeeld te dienen. De beschrijvingen van de aldus verkregen good practices worden opgeslagen in de Kennisbank op de website van Axis. Belangrijk is nog om te vermelden dat niet alleen good practices van Axisprojecten in de Kennisbank zijn te vinden. In de onderzoeksaanpak is vanaf het begin voorzien dat de aandacht beslist ook dient uit te gaan naar kennis en ervaring die andere partijen, nationale en internationale, hebben met de aanpak van de problematiek van bèta/techniek. Overigens moet hierbij niet worden gedacht aan het grootschalig en systematisch screenen van andere projecten op het gebied van bèta/techniek. Gezien de onderzoeksmogelijkheden is uitgegaan van expertkennis van Axis en van partijen rondom Axis: zij hebben de onderzoekers gewezen op mogelijk beloftevolle praktijken. Op het moment is het zo dat in de Kennisbank veel meer good practices zijn te vinden uit andere dan Axisprojecten. De verhouding is 70 – 30. Dit komt omdat veel Axisprojecten pas in 2001 echt op gang zijn gekomen. Veel Axisprojecten zullen vooral in 2002 resultaten opleveren. Daarom is de reële verwachting dat deze verhouding over een jaar omgekeerd zal zijn. Voor het overbruggen van de kloof tussen aanbod en vraag naar bèta/techniek is visie, deskundigheid, durf en ruimte nodig om te experimenteren met nieuwe aanpakken. Op vele plaatsen, in Axisprojecten maar ook in vele andere projecten, wordt met enthousiasme gewerkt aan nieuwe praktijken op het gebied van bèta/techniek. Good practices moeten zichtbaar maken welke voortgang wordt geboekt. Voor het beschrijven van deze praktijken is een format ontwikkeld (zie bijlage bij dit hoofdstuk). Het gaat erom dat de kennis en ervaring die wordt opgedaan in de projecten wordt geëxpliciteerd. Er wordt daarom gevraagd te reflecteren op de eigen praktijk. Hierbij worden vier stappen onderscheiden (zie figuur 2). In de eerste stap gaat het erom de aanleiding en achtergrond van de op te lossen problematiek te schetsen. De tweede stap moet duidelijk maken welk doel op basis van de analyse in stap 1 is gekozen en welke aanpak is uitgewerkt om dit doel te bereiken. De bereikte resultaten staan centraal in stap drie. Tot welke effecten heeft de aanpak geleid en maakt men ook reeds gebruik van producten, processen of instrumenten die zijn opgeleverd? Tot slot wordt in stap vier gevraagd terug te kijken op het geheel en aan te geven welke leermomenten (succes- en faalfactoren) beslissend zijn geweest. De opgedane kennis en ervaring kan nu worden benut en toegepast in een volgende kenniskringloop.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
10
Figuur 2: Reflectie op eigen praktijk
4 leermomenten
3 resultaat
1 aanleiding en analyse
2 doel en aanpak 1 aanleiding en analyse
De term good practices kan verwarring wekken. Er wordt mee bedoeld dat de maker(s) zelf de nieuwe praktijk positief waarderen. In hun eigen toekomst speelt de verworven kennis en ervaring een belangrijke rol. Vanzelfsprekend is dit een relatieve waardering, die afhankelijk is van de specifieke situatie en vooral ook van eigen kennis en ervaring. Voor een andere partij kan de gerealiseerde verbetering of vernieuwing dagelijkse praktijk zijn, iets dat men al lang achter zich heeft of juist iets dat nog verre toekomstmuziek is. Het relatieve karakter van de good practices maakt nog eens extra duidelijk dat deze niet moeten worden opgevat als direct bruikbare recepten en zeker niet als standaardoplossingen voor eigen problemen op het gebied van bèta/techniek. Wel zijn het beknopte beschrijvingen van aanpakken waar de bedenkers en uitvoerders met een zekere trots naar verwijzen. Het is hun poging om de problematiek van bèta/techniek in hun unieke context dichterbij een oplossing te brengen. Zoals gezegd leidt dit tot informatie en wellicht ook inspiratie waarmee derden hun voordeel kunnen doen. Axis spoort dus niet aan tot snel kopieergedrag. Hiermee zal geen succes worden geboekt en vaak krijgen de good practices dan de schuld: ze werken niet. De 100 voorbeelden die zijn verzameld, moeten worden gezien als belangrijke hulpmiddelen of gereedschappen om de eigen situatie op het gebied van bèta/techniek te verbeteren of te vernieuwen. Deze hulpmiddelen of gereedschappen horen geen doelen te worden.
1.3 Ordening van de good practices in Kennisbank Als ordeningsprincipe van de good practices in de Kennisbank is gekozen voor de loopbaan van jongeren: ze volgen onderwijs, gaan daarna werken en hier doorheen loopt het proces van studieen beroepskeuze. De drie werelden: onderwijs, bedrijfsleven en kiezen voor studie en beroep komen dus aan de orde. In tabel 1 is te vinden hoe de good practices zijn verdeeld over deze drie werelden. Circa driekwart gaat over het onderwijs en ongeveer een kwart over het bedrijfsleven.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
11
Tabel 1 Good practices naar de drie werelden 30 25 20 15 10 5 0 1 basisonderderwijs
2 3 4 basisvmbo tweevorde fase ming vo
5 mbo
6 hbo
7 wo
8 bedrijfsleven
9 studieen beroepskeuze
Voorbeelden die apart, dus losstaan van de context van onderwijs of bedrijfsleven en gaan over versterking van de keuze voor een bèta/technische studie of beroep, komen in deze rapportage slechts sporadisch voor. Bij de ordening van good practices moet echter worden aangetekend dat het nogal eens lastig is ze in te delen. Binnen het onderwijs valt op dat het hbo de meeste good practices kent (20), gevolgd door het mbo (17), de tweede fase voortgezet onderwijs (10), het basisonderwijs (8), de basisvorming (7) en het vmbo (7). De onderwijsrij wordt gesloten door het wetenschappelijk onderwijs met 4 voorbeelden. Tabel 2 geeft een meer verfijnd beeld van de ordening van de good practices. Te zien is dat 66 voorbeelden gaan over het primair proces en 34 over ondersteunende processen. Bij primair proces moet gedacht worden aan intake en meer algemeen instroomactiviteiten, en het feitelijke lesgeven, almede aan uitstroomactiviteiten zoals diplomering en kwalificering of doorstroom naar vervolgonderwijs of arbeidsmarkt.
Tabel 2 Good practices naar primair en ondersteunend proces en naar de drie werelden
primair proces
ondersteunend proces
basisonderwijs
4
4
basisvorming
6
1
tweede fase vo
6
4
vmbo
4
3
mbo
12
5
hbo
10
10
wo
3
1
bedrijfsleven
19
5
studie- en beroepskeuze
2
1
Totaal
66
34
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
12
Het overgrote deel van good practices over het primair proces betreft het feitelijke lesgeven (45). Instroomactiviteiten zijn goed vertegenwoordigd (16), uitstroomactiviteiten minder goed (5). Wat betreft de voorbeelden van goede praktijken op het gebied van ondersteuning valt op dat het overgrote deel gaat over verbetering van de externe relaties (19), directe onderwijsondersteunende activiteiten zoals mentoraat, mediatheek, inrichting en ict-infrastructuur (8). Professionalisering van docenten en beleid/organisatie in algemene zin komen slechts beperkt voor (3 respectievelijk 4). Kijken we naar de drie werelden dan valt op dat het basisonderwijs, het vmbo en het hbo relatief veel good practices hebben op het gebied van ondersteunende processen en dat relatief veel good practices van de basisvorming, het mbo en het bedrijfsleven gaan over het primaire proces. In paragraaf 1.1 is het rad van Axis met zijn axilogica‟s behandeld. Dit referentiekader biedt de mogelijkheid om het denken in loopbanen verder te verfijnen en de good practices nog verder te ordenen. Tabel 3 maakt het verband duidelijk tussen de good practices en het rad van Axis. Te lezen is van de drie buitenste segmenten dat „onderwijsvernieuwing bèta/techniek‟ de meeste voorbeelden telt (29). Hierna volgen: „positieve beïnvloeding van keuzeprocessen‟ (25) en „Aantrekkelijker werken in bedrijf en beroep‟ (17).
Tabel 3 Good practices naar hoofdsegmenten van het rad van AXIS 35 30 25 20 15 10 5 0 Positieve beïnvloeding 1keuzeprocessen
Onderwijsvernieuwing2 bèta/techniek
Aantrekkelijk werken 3in bedrijf en beroep
Kern-axilogica‟s 4 (contextvrije axilogica‟s)
Op de kern-axilogica‟s (de 4 centrale axilogica‟s) worden 29 good practices ingedeeld. Zoals reeds is aangegeven komt het merendeel van good practices uit andere dan Axisprojecten. Omdat Axis zijn eigen projecten heeft geselecteerd vanuit werkhypothesen die gelden voor de binnenste ring, mag worden verwacht dat wanneer good practices uit de Axisprojecten de meerderheid gaan vormen, vooral ook kernlogica‟s hiervan gaan profiteren. Een meer gedetailleerd beeld geeft tabel 4 waarin het verband tussen good practices en de axilogica‟s van het rad nader is uitgewerkt. In het segment „positieve beïnvloeding van keuzeprocessen‟ springt de axilogica „clustering en samenhang bètavakken natuur en techniek in het voortgezet onderwijs‟ er uit met 14 voorbeelden van hoe dit is aan te pakken. In het segment Onderwijsvernieuwing bèta/techniek zijn er opvallend veel good practices ondergebracht in „nieuwe didactiek, het omdraaien van de leercyclus, mentoring of ict‟, namelijk 17. In dit segment kent „multitechnische en sectoroverstijgende programma‟s en leertrajecten‟ een aantal van 12 voorbeelden. Een good practice over „doorlopende leerlijn vmbo/mbo/hbo‟ is nog niet te vinden in de Kennisbank.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
13
Het segment „aantrekkelijker werken in bedrijf en beroep‟ heeft 7 voorbeelden van hoe je dit kunt vormgeven via „aansprekende startfuncties en loopbanen‟. De twee andere axilogica‟s van dit segment kennen respectievelijk 6 en 4 good practices: het gaat hierbij om voorbeelden van „leerrijke werkplekken‟ (6) en van het „mobiliseren van nieuwe doelgroepen bij promotie en werving voor bedrijf of beroep‟ (4). Van de binnenste ring zijn reeds twee van de vier axilogica‟s redelijk tot goed gevuld met good practices: „versterken interactie onderwijs en bedrijfsleven‟ (17) en „aansluiten bij de preferenties van jongeren‟ (7). Er is al aangegeven dat te verwachten is dat door de groei van voorbeelden uit Axisprojecten dit beeld naar alle waarschijnlijk flink gaat veranderen. Het verkregen inzicht spoort overigens ook aan om extra moeite te gaan doen voor de axilogica‟s die nog weinig of geen good practices kennen, en deze op te zoeken.
Tabel 4 Good practices verdeeld over de segmenten van het rad van Axis aantal good practices studie- en beroepskeuze: gebruiken van beelden en laten zien dat techniek overal is basisonderwijs: opdoen van concrete ervaringen in naPositieve beïnvloeding tuur en techniek keuzeprocessen voortgezet onderwijs: clustering en samenhang bètavakken natuur en techniek
Onderwijsvernieuwing bètatechniek
6 5 14
multitechnische en sectoroverstijgende programma's en leertrajecten
12
doorlopende leerlijn vmbo/mbo/hbo
0
nieuwe didactiek, omdraaien leercyclus; mentoring; ict
17
werkvloer als leerplek; combinaties van leren en werken
6
Aantrekkelijk werken in concurrerende startfuncties en aansprekende loopbabedrijf en beroep nen
7
promotie en werving: mobiliseren nieuwe doelgroepen
4
ketenbenadering (regionale techniekkringen) Axilogica‟s van de bin- aansluiten bij preferenties jongeren nenring nieuwe rol docenten versterken interactie onderwijs bedrijfsleven Totaal
1 7 4 17 100
Een samenvattend beeld van de twee ordeningen die zijn gehanteerd, staat in tabel 5, waarin de good practices zijn geordend zowel naar de drie werelden als naar de axilogica‟s. De tabel maakt overduidelijk dat de twee gekozen ingangen te verwachten overlappen kennen en dus niet onafhankelijk zijn. De axilogica‟s verfijnen de drie werelden. Keuzeprocessen vinden niet los van contexten plaats en vragen volgens Axis veel aandacht in basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Voor multitechnische en sectoroverstijgende programma‟s moet men in het beroepsonderwijs zijn. Interessant is om te zien dat het mbo en het hbo wel al vertegenwoordigd zijn met good practices op dit gebied en het vmbo nog niet.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
14
Tabel 5 Good practices naar werelden en axilogica’s basisonderwijs Positieve beïnvloeding keuzeprocessen: studie- en beroepskeuze: gebruiken van beelden en laten zien dat techniek overal is Positieve beïnvloeding keuzeprocessen: basisonderwijs: opdoen van concrete ervaringen in natuur en techniek Positieve beïnvloeding keuzeprocessen: voortgezet onderwijs: clustering en samenhang bètavakken natuur en techniek Onderwijsvernieuwing bètatechniek: multitechnische en sectoroverstijgende programma's en leertrajecten Onderwijsvernieuwing bètatechniek: doorlopende leerlijn vmbo/mbo/hbo Onderwijsvernieuwing bètatechniek: nieuwe didactiek; omdraaien leercyclus; mentoring; ict Aantrekkelijk werken in bedrijf en beroep: werkvloer als leerplek; combinaties van leren en werken Aantrekkelijk werken in bedrijf en beroep: concurrerende startfuncties en aansprekende loopbanen Aantrekkelijk werken in bedrijf en beroep: promotie en werving: mobiliseren nieuwe doelgroepen Ketenbenadering (regionale techniekkringen) Aansluiten bij preferenties jongeren Nieuwe rol docenten Versterken interactie onderwijs bedrijfsleven Totaal
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
1
basistweede vorming fase vo
1
vmbo
1
mbo
hbo
wo
bedrijfsleven
1
studie- en Aantal gps beroepskeuze 2
5
6
5
6
5
3
14
6
5
1
12 0
9
5
3
17
6
6
7
7
4
4
1
1
1 8
7
1 3 10
1 4 7
17
7 1 2 20
4
7 24
1 3
7 4 17 100
15
1.4. Een beknopte introductie van de good practices Na dit eerste hoofdstuk over de versterking van de kenniskringloop bèta/techniek zijn in de hoofdstukken 2 tot en met 10 samenvattingen opgenomen van de eerste 100 good practices in de Kennisbank. We geven hier een korte voorstelling van deze voorbeelden van nieuwe praktijken voor het aantrekkelijker maken van bèta/techniek en volgen hierbij de hoofdstukken van de publicatie. Deze beknopte introductie kan dan ook als een leeswijzer worden beschouwd. Hoofdstuk 2: Basisonderwijs Momenteel zijn een achttal good practices over het basisonderwijs te vinden in de Kennisbank. Hierbij moet worden gedacht aan voorbeelden hoe techniek een eigen plaats heeft gekregen in het lesprogramma. Onder het kopje „De wondere wereld van techniek‟ bevinden zich een tiental succeslessen die verzameld zijn door het voormalige steunpunt techniek in het primair onderwijs van de KPC groep. Een ander goed voorbeeld is het leerprogramma „Aan de rol met transport‟, ontwikkeld in het Axisproject Hand in Hand voor de Techniek. In „Techniek biedt zoveel méér‟ wordt een integrale kijk op techniek in het lesprogramma van de basisschool beschreven en toegepast. De basisschool de Wichelroede uit Udenhout is hier aan het woord, een echte voorloper als het gaat om techniek in het primair onderwijs. „Van vakwerk tot meesterschap‟ laat zien hoe leerlingen onder leiding van een ervaren vakman een technisch meesterwerk maken voor een regionale tentoonstelling. De good practice over bedrijfstakadviseur gaat over het verbeteren van de beeldvorming van techniek in het basisonderwijs. Bedrijfstakadviseurs die hebben gewerkt in de metaal- en elektronische industrie, verzorgen gastlessen met het doel om techniek te promoten. Het gaat om een grootschalige activiteit. Drieduizend basisscholen doen mee en er zijn circa vijftig adviseurs actief. Behalve deze voorbeelden die gaan over het primaire proces, zijn er ook praktijken die laten zien hoe de ondersteunende processen kunnen worden versterkt. Het gaat dan over de do‟s en de don‟ts bij techniekpromotie in de regio, de promotie van techniek via een regionaal platform en over de voorlichting aan leerkrachten van het basisonderwijs over de opleidingsmogelijkheden op het gebied van techniek in vmbo en mbo. Het Platform Promotie Techniek Tilburg e.o. kan worden opgevat als een ketenbenadering avant la lettre. Begin 1998 besloten in de regio gemeente, basisonderwijs, voortgezet onderwijs, mbo, hbo en bedrijfsleven gezamenlijk tot een meer structurele aanpak van het bèta/techniekvraagstuk te komen. We willen deze beschrijving van good practices in het basisonderwijs niet afsluiten zonder te wijzen op het omvangrijke Axisproject „Verbreding techniek in het basisonderwijs‟ dat in 2001 van start is gegaan in samenwerking met bedrijfsleven en Ministerie van OC&W. In elf regio's gaan in totaal ca 130 basisscholen samenwerken met Pabo‟s op het gebied van de implementatie en integratie van techniek in hun onderwijs. De opzet is dat deze 130 scholen als voorhoede fungeren voor de verspreiding van opgedane kennis en ervaring naar de ongeveer 7000 basisscholen in het hele land. Vanaf april 2002 is de „digitale werkplaats‟ via dit adres op te vragen: http://www.techniekbasisonderwijs.nl. Hoofdstuk 3: De basisvorming Onder het kopje basisvorming zijn nu een zevental good practices geplaatst. Dit aantal zal echter ten tijde van de publicatie van dit boekje reeds fors zijn uitgebreid door vooronderzoek dat inmiddels is afgerond ten behoeve van het zogeheten Sonate-programma. Sonate staat voor samenhangend onderwijs natuur en techniek. In het kader van de discussie over science heeft Axis het initiatief genomen om te komen tot meer samenhang in de exacte vakken. De veronderstelling is, zoals we bij de beschrijving van de axilogica‟s hebben gezien, dat dit beter aansluit bij de belangstelling en leefwereld van jongeren. Het vooronderzoek van dit programma is onlangs door Axis gepubliceerd onder de titel „Ruimte voor Sonate‟. In deze publicatie zijn een negental good practices over samenhangend onderwijs in natuur en techniek te vinden. Van deze 9 staan er 2 in dit boekje onder de titels: „Kennis der natuur voor heterogene klassen‟ en „Natuurwetenschap voor leerwegondersteunend onderwijs‟. Voor de andere 7 verwijzen we naar de Kennisbank. Wat betreft het primaire proces kan voorts worden gewezen op de Techniekmethode van het Van Maerlantlyceum waarin vanuit de wensen en behoeften van leerlingen een nieuwe lesmethode voor het vak techniek is ontwikkeld. „Meten aan de mens‟ toont een lespakket medische technologie voor het derde jaar van het voortgezet onderwijs. „Ingenieurs voor de klas‟ vertelt over gastlessen die ingenieurs op basis van eigen ervaringen geven aan 12-13 jarigen. Ook gaan leerlingen op excursie naar bedrijven. Meer dan honderd scholen voor voortgezet onderwijs doen mee. De pilot „FIRST‟ laat zien hoe men poogt het imago van techniek te verbeteren en de belangstelling
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 16 -
van jongeren hiervoor te verhogen, door het bouwen van robots. De bedoeling is dat deze pilot fors wordt verbreed in het voortgezet onderwijs. Als een techniekondersteunende activiteit kan de good practice van de hogeschool Windesheim worden gezien. Door het inrichten van een open onderzoekswerkplek kunnen leerlingen van het eerste en tweede jaar voortgezet onderwijs via praktijkonderzoek kennismaken met techniek op deze hogeschool. Nadere informatie leert dat het accent meer naar de hogere leerjaren verschuift (tweede fase voortgezet onderwijs). Hoofdstuk 4: Tweede fase voortgezet onderwijs Ook voor de tweede fase voortgezet onderwijs geldt dat het huidige aantal good practices (10) in de loop van 2002 flink zal worden uitgebreid. Op het gevaar af andere projecten te kort te doen, wijzen we op de projecten die kunnen worden samengevat onder de titel „Techniek 15+‟ en vooral dit jaar resultaten gaan opleveren. Deze projecten spelen zich af in de regio zuid, west, noord en oost en streven ernaar in korte tijd een forse vergroting te realiseren van de uitstroom (doorstroom) van het voortgezet onderwijs naar technisch vervolgonderwijs in de aangesloten regio‟s. Voor het bereiken van deze ambitieuze doelstelling wordt gebruik gemaakt van regionaal ontwikkelde lesmodules „integraal ontwerpen‟ voor de bètavakken en van het versterken van de loopbaanoriëntatie in de techniek. Het project kent een diepte- en een breedtebenadering. Bij de dieptebenadering wordt in regionale samenwerkingsverbanden een gedifferentieerd ondersteuningspalet ontwikkeld om de techniekactiviteiten op scholen te ondersteunen. Bij de breedtebenadering wordt gestreefd naar landelijke inbedding van een techniekcomponent in het natuurwetenschappelijk onderwijs van de tweede fase. In Techniek 15+ participeren technische universiteiten, hogescholen en netwerken van voortgezet onderwijs in de regio‟s Enschede, Rotterdam, Eindhoven en Groningen. Een viertal good practices is op dit moment afkomstig van de Techniek 15+ projecten. Het gaat om de ontwikkeling van lesmateriaal voor technisch ontwerpen en een handleiding voor het profielwerkstuk technisch ontwerpen. Ook wordt de module „automatische systemen‟ gepresenteerd. Het gaat hierbij om een nieuw ontwikkelde module bij het vak natuurkunde. Hoe men in de Techniek 15+ projecten het bedrijfsleven wil inschakelen bij de vormgeving van aantrekkelijker bèta/technisch onderwijs, is te vinden in het voorbeeld „Op weg naar bedrijfsparticipatie‟. Versterking van de samenwerking tussen scholen en bedrijven is ook het onderwerp van de twee good practices van Industrie op microschaal: „Bedrijven werven voor samenwerking met scholen‟ en „Inpassing van samenwerking in onderwijsprogramma‟. Het gaat hier specifiek om verbetering van de samenwerking in de chemische industrie. Interessant is voorts „Studiestijgers‟ omdat hier een regionaal scholennetwerk tussen voortgezet en hoger onderwijs wordt ingezet om de teruglopende belangstelling voor techniek in het Noorden aan te pakken. Dit kan niet zonder het adequater inspelen op de onderwijsvernieuwingen van elkaar. „Techniek: beeld van een opleiding‟ met de good practice „Hoe effectief zijn voorlichtingsfilms?‟ laat zien hoe moeizaam het is om via voorlichting leerlingen te motiveren voor een techniekkeuze. Vanuit het buitenland komt de good practice „Mint-EC‟. De grootste Duitse werkgeversorganisatie, het Bundesverband der Deutschen Arbeitgeberverbände, heeft begin 2000 Mint-EC opgericht om de populariteit van bètavakken te bevorderen. Gymnasia worden gestimuleerd om te excelleren in deze vakken. Mint-EC staat voor: Mathematik/Informatik/Naturwissenschaft/Technik-Excellence Centers. Om lid te worden van de vereniging, moet de school bewezen hebben prestaties te leveren die ver boven het gemiddelde niveau liggen voor wiskunde en tenminste nog een exact vak. In het eerste jaar werden 34 scholen geselecteerd na een strenge selectieprocedure. Daarbij waren opvallend veel scholen uit de vroegere DDR. De DDR kende altijd al een systeem van „speciaalscholen‟, die jongeren opleidden die excelleerden in bètavakken, sport of kunst. De excellente scholen vallen steeds meer op. Ouders en leerlingen weten van tevoren dat de eisen aan bètatalent zeer hoog zijn op deze scholen. Niettemin melden zich jaarlijks veel meer kandidaten aan dan er plaatsen zijn. Overigens is het zo dat er ook in West-Duitsland altijd al gymnasia zijn geweest die zich profileerden met een specialisme: scholen met een bètaprofiel maar bijvoorbeeld ook scholen die uitblinken in een vreemde taal. Een andere interessante good practice voor het voortgezet onderwijs is het project „Globe‟. Het gaat hierbij om een grootschalig internationaal educatief wetenschaps- en milieuprogramma. Scholieren uit meer dan 95 landen verzamelen milieudata in hun omgeving ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van weer, water, bodem, etc.. De gemeten data worden ingevoerd op het internet. Doel is onder meer verbetering van de studieresultaten van studenten in bèta/techniek vakken. Meer dan honderd scholen voor voortgezet onderwijs doen op dit moment mee aan Globe.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 17 -
Hoofdstuk 5: VMBO Bij de beschrijving van de collectieve zoektocht naar oplossingen voor het bèta/techniek vraagstuk in paragraaf 1.2 hebben we er op gewezen dat Axis in samenwerking met het Ministerie van OC&W in 2002 het aantal vmbo-projecten fors gaat uitbreiden: van circa 10 naar circa 30. In de loop van 2002 en begin 2003 zullen de resultaten van deze projecten op tafel komen. Naar schatting gaat dit een extra aantal van 60 good practices opleveren. Om deze nieuwe kennis en ervaring overzichtelijk te houden zijn de projecten verdeeld in een vijftal programmalijnen. Men gaat experimenteren met „techniekbrede programma‟s‟, met „ICT-rijke leeromgevingen en leerstof‟, met nieuwe didactisch-pedagogische aanpakken onder de titel „anders leren‟. Ook het uitproberen van „intersectorale programma‟s‟ is aan de orde, en tenslotte wordt ook naar meer samenhangend onderwijs in natuur en techniek gestreefd onder de programmalijn „Science‟. Per programmalijn en ook over de vijf programmalijnen heen zal gerapporteerd worden over de toegevoegde waarde die de good practices opleveren. De huidige zeven voorbeelden kunnen dan ook als een voorproefje worden opgevat van wat er op het gebied van vmbo nog te wachten staat. We wijzen in het bijzonder op de huidige good practices „Ontwikkeling Technisch College‟ en de „Werkplekkenstructuur‟, omdat deze ons inziens de voorboden vormen van een nieuw pedagogisch-didactisch elan in het vmbo. Bijzonder is dat hiertoe niet de pedagogische provincie maar het georganiseerde bedrijfsleven het initiatief heeft genomen. Vooral de Werkplekkenstructuur geeft de nieuwe pedagogiek en didactiek een eigen stempel. Het ITS heeft hiernaar onlangs onderzoek gedaan op schoolniveau en hierover gerapporteerd in „Naar aantrekkelijk beroepsonderwijs met WPS‟. Zes scholen zijn in het onderzoek betrokken. Binnenkort zullen de kennis en ervaring die per school zijn opgedaan, worden gerapporteerd in de Kennisbank. Dit betekent dat de huidige good practice op dit gebied zeer binnenkort zal worden aangevuld met een zestal nieuwe praktijken. In het vmbo zijn vormen van bedrijfssimulatie in opmars. Van deze simulaties wordt verwacht dat ze in positieve zin bijdragen aan zowel de leermotivatie van de leerlingen als aan de ontwikkeling van een aantal relevante competenties. In het vmbo is tot nu toe nog weinig ervaring met bedrijfssimulaties. De good practice „Mini-onderneming‟ wil de kennis en ervaring die opgedaan is in mbo en hbo overdragen naar het vmbo. „Truck on tour‟ laat zien hoe de brancheorganisatie BOVAG leerlingen van het vmbo wil interesseren voor de opleiding motorvoertuigentechniek. Voorts zijn drie good practices gericht op versterking van de relaties vmbo en bedrijfsleven. De functie die formele samenwerkingsafspraken hierin kunnen vervullen laat „convenanten vmbo-scholen en bedrijfsleven‟ zien. „Deltaplan Tiel‟ laat zien hoe getracht wordt via het inrichten van een praktijkopleidingswerkplaats de opleidingsmogelijkheid vmbo-installatietechniek in de regio Tiel te behouden. Dat samenwerking tussen scholen en bedrijven vooral aankomt op mensenwerk laat de good practice „Één-op-één relaties met bedrijven‟ zien. Hoofdstuk 6: MBO Het mbo kent reeds een 17-tal good practices. Verreweg de meeste (15) vallen in het segment onderwijsvernieuwing bèta/techniek van het rad van Axis. Het zijn voorbeelden van de uitwerking van de axilogica‟s: multi-technische en sectoroverschrijdende programma‟s en leertrajecten (6) en van nieuwe didactiek (9). Zowel „studie- en beroepskeuze‟ als „nieuwe rol docenten‟ kennen elk een good practice. Bij het inventariseren van de voorbeelden is dankbaar gebruik gemaakt van de opgedane ervaringen van het landelijk project Aantrekkelijk Technisch Beroepsonderwijs (ATB) in het mbo. Een achttal good practices is hiervan afkomstig. Door de start van een viertal herontwerpprojecten technisch middelbaar onderwijs zal in 2002 het aantal good practices op gebied van mbo worden uitgebreid. Het gaat hier om het project „Technolyceum‟ van het Friesland College met ondermeer de nieuwe opleidingen: Industrieel Design, Theatertechniek, en Pop en media. Het Baronie College heeft het project „Polytoop‟ ontwikkeld. Met dit project wil dit college nieuwe opleidingen ontwikkelen die sectoroverschrijdend zijn, zoals economie en techniek in de opleiding technisch commercieel manager. Ook moet worden gedacht aan de opleiding medewerker watersportindustrie met elementen uit de sectoren: toerisme, economie, welzijn en techniek. ROC Aventus en Helicon-opleidingen gaan zorgen voor opleidingen die een combinatie kennen van techniek en de groene ruimte. Het ROC Utrecht wil de verkokering in het technisch onderwijs doorbreken via het herontwerpproject „Aanpassing configuratie technische opleidingen‟. Een drietal nieuwe opleidingen vormen de inhoudelijke speerpunten. Het gaat om: Industrieel design, Architectuur en de opleiding Sound, vision en mediatechnologie. Apart willen we ook nog wijzen op een viertal good practices die het grootschalige PGO-project „Techniek maakt het‟ binnenkort zal gaan opleveren. Dit project op het gebied van probleemge-
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 18 -
stuurd onderwijs waarbij de technische opleidingen van bijna alle ROC‟s zijn betrokken, is door Axis extra ondersteund. Afgesproken is dat de ervaringen die zijn opgedaan met de ontwikkeling en het gebruik van deze nieuwe didactiek in vier good practices zullen worden opgenomen. Wat betreft de axilogica nieuwe programmering wijzen we op de good practice „Individuele aanpak bij werving van leerlingen voor de nieuwe opleiding „Monteur mechatronica‟, die is opgebouwd uit de „oude‟ opleidingen: elektrotechniek, werktuigbouw en technische informatica. Met deze nieuwe opleiding wil het ROC ter AA vmbo-leerlingen meer keuze bieden in techniek. Een aanzet tot herontwerp van de schildersvakopleiding gaat schuil achter de good practice „Aantrekkelijke bètavakken met PGO op schildersvakscholen‟ door het CIBAP te Zwolle en NIMETO te Utrecht. Er is ook een voorbeeld opgenomen van de „Vakintegratie-demonstratiedag‟ van dezelfde vakopleiding als middel om kennis te maken met PGO. Voorts hebben we een drietal good practices van de school voor laboratoriumonderwijs van het ROC Eindhoven onder deze axilogica gebracht omdat hier een nieuw onderwijsprogramma voor het laboratoriumonderwijs centraal staat. Zowel het onderwijsconcept van de school komt uitvoerig aan de orde als hun poging om dit concept te versterken via een uitwerking van het competentiedenken. Het derde voorbeeld is er een over een goede samenwerking tussen ROC‟s en een landelijk orgaan als het gaat om bijstellingen op het gebied van de kwalificatiestructuur. De good practice laat zien hoe de 18 laboratoriumscholen in intensieve samenwerking met hun landelijk orgaan, de VAPRO, hebben gewerkt aan een gemeenschappelijke rode draad voor de nieuwe onderwijsprogrammering. De nieuwe didactiek is uitgewerkt in een negental good practices. Hierbij ligt de nadruk op de instroomkant bij ROC Twenteplus. Via een intensieve assessmentprocedure wordt het niveau van de leerlingen vastgesteld bij aanvang van de opleiding. Ook het ROC Aventus legt hier het accent. Voor de opleiding transport en logistiek is een intakeprocedure uitgewerkt ten behoeve van een begeleidingstraject op maat. Een uitgebreide vorm van leerlingbegeleiding is de kern van de good practice van het Deltion College: „de docent als architect van zijn leertuin‟. De leerlingen van de opleiding motorvoertuigentechniek worden gestimuleerd zoveel mogelijk uit hun studie te halen, met speciale aandacht voor leren leren. Ook de good practice van ROC Zadkine uit Rotterdam gaat over de begeleiding van leerlingen. Door mentoring wordt voortijdige schooluitval flink gereduceerd. Een omvattend kader voor de nieuwe didactiek is uitgewerkt binnen het Axisproject „Krachtige leeromgeving‟ van het ROC Utrecht. Er wordt een blauwdruk van een krachtige leeromgeving geschetst en deze schets wordt over de bestaande onderwijspraktijk gelegd om zo opleidingen te stimuleren tot verbetering en vernieuwing van hun onderwijspraktijk. Behalve deze blauwdruk heeft het project „Krachtige leeromgeving‟ ook een voorbeeld opgeleverd van een portfolioinstrumentarium waarmee leerlingen hun eigen ontwikkeling kunnen bijhouden en op de juiste momenten om de gewenste begeleiding kunnen vragen. Dat het bij nieuwe didactiek niet alleen bij theorie of mooie woorden hoeft te blijven, bewijst de good practice „De Pasvorm‟. Dit onderdeel van het Rijn IJssel College te Arnhem heeft een eigen en bijzondere methodisch-didactische aanpak voor risicodeelnemers ontwikkeld die bijzonder succesvol blijkt te zijn. „De Pasvorm‟ heeft dan ook de nationale onderwijsprijs 2000 en de Gelderse onderwijsprijs in de wacht gesleept. De minister van OC&W ziet „De Pasvorm‟ als de school voor de toekomst omdat er werkelijk maatwerk wordt geleverd vanaf het moment dat de deelnemers instromen tot aan het moment dat zij weer uitstromen. Het leerproces zelf vormt de inhoud van een good practice van de afdeling elektrotechniek van het Rijn IJssel College. Vier jaar geleden is men hier gestart met samenwerkend leren. Het gaat om de toepassing van het Interactief Leergroepen Systeem (ILS). Het Mondriaan College vult het leren in de afdeling werktuigbouw in via open projectonderwijs. Dit wordt beschreven in de goodpractice getiteld: projectmatige leersituatie voor opleiding tot kaderfunctionaris. Aanpak en eerste ervaringen worden beschreven. Men wijst erop dat leerlingen niet zomaar „in het diepe‟ moeten worden gegooid. De docent moet voortdurend in de gaten houden of interventie nodig is. Hoe scholing van docenten ten behoeve van vernieuwing van het primair proces in de opleiding werktuigbouw verloopt, laat de good practice „Visie-ontwikkeling Open Projectonderwijs‟ zien. Het interessante van deze good practice van het Albeda College is dat hier een beroep wordt gedaan op het onderwijskundig leiderschap van de docent. Draagvlak voor een nieuwe didactiek (in dit geval open projectonderwijs) wordt zo gevonden. Tot slot, de good practice „Zomerstages‟ laat zien hoe de BOVAG in de zomermaanden een kennismaking organiseert voor mbo-leerlingen met als doel meer animo voor het gaan werken in hun branche.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 19 -
Hoofdstuk 7: HBO Binnen de onderwijswereld van de Kennisbank heeft het hbo op dit moment het grootste aantal good practices (20). Een vijftal heeft betrekking op de vernieuwing of herontwerp van de technische opleidingsprogramma‟s. Vernieuwing van didactiek kent ook 5 voorbeelden. Er is een good practice over de nieuwe rol van docenten en een tweetal over het versterken van de interactie tussen hbo en bedrijfsleven. Er blijven zo nog 7 good pratices over. Deze kunnen we indelen bij het aansluiten op preferenties van jongeren. Men poogt meer doelgroepgericht te werken in het hto. Het gaat hier om voorbeelden die zijn opgeleverd door de landelijke organisatie Vrouwen in Hogere Technische Opleidingen en functies (VHTO). Met de VHTO loopt de afspraak dat Axis binnenkort kan rekenen op nog een vijftal good practices die gaan over herontworpen hto-opleidingen waaraan relatief veel meisjes deelnemen. Het aantal voorbeelden op het gebied van een ingrijpende programmavernieuwing of herontwerp zal niet alleen hierdoor worden uitgebreid, maar ook door de uitkomsten van de vier Axis herontwerpprojecten die begin 2000 zijn gestart. Het gaat hierbij om projecten van de hogeschool van Amsterdam, de hogescholen Fontys (Eindhoven) en Saxion (Enschede/Deventer), en van de Hanzehogeschool van Groningen. In 2002 hebben deze scholen drie jaar experimenteerervaring en zullen ze de resultaten hiervan op tafel leggen. Er mag een twintigtal good practices worden verwacht. Momenteel zijn er vijf van beschikbaar in de Kennisbank. Het herontwerpproject van de Hanzehogeschool heeft tot nu toe een drietal good practices opgeleverd. Het gaat allereerst om een uitgebreide beschrijving van het onderwijsconcept waarop hun nieuwe opleiding „Human technology‟ steunt. Baanbrekend is dat het herontwerp zich niet beperkt tot deze opleiding, maar zich uitstrekt over de gehele faculteit techniek. Hoe deze faculteitsbrede aanpak eruit ziet, wordt in de tweede good practice beschreven. Volgens de hogeschool vereist een succesvol herontwerp dat de student als junior beroepsbeoefenaar niet alleen meedoet, maar ook meedenkt en reflecteert over de opleiding. Deze richtlijn voor herontwerp wordt beschreven in de derde good practice met als titel: „Student als kwaliteitspartner‟. Een geheel andere aanzet tot vernieuwing van technische opleidingsprogramma‟s is te vinden onder het kopje „Handvest duurzaamheid hbo‟. Dit initiatief van 27 hogescholen is erop gericht het perspectief van duurzame ontwikkeling te integreren in het onderwijs. De technische en agrarische opleidingen lopen in dit handvest voorop. Het onderwijsmodel „Groen en Rood‟ van het instituut Techniek van de hogeschool Drenthe laat zien dat dit instituut een eigen en uniek onderwijsmodel voor het hoger technisch onderwijs heeft ontwikkeld en hiermee al jarenlang succesvolle ervaringen opdoet. Men werkt van praktijk naar theorie door praktijkvoorbeelden ofwel cases centraal te stellen en tevens werkt men bewust aan een evenwichtig geheel van technische (rood) en algemene vaardigheden (groen). Zowel studenten, bedrijven als visitatiecommissies zijn te spreken over dit nieuwe model. De good practice „ACTION‟, wat een samentrekking is van ACTIverende ONderwijsvormen verwijst naar instrumentarium voor het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van activerend hoger technisch onderwijs. Projectonderwijs (po) en probleemgestuurd onderwijs (pgo) blijken niet zonder meer te leiden tot aantrekkelijker technisch onderwijs. Zoals aangegeven is de hogeschool van Amsterdam een van de vier hogescholen met een Axis herontwerpproject. Het instituut voor Informatica en Elektro heeft hierbij het voortouw. Men heeft als doelstelling een nieuwe Amsterdamse ingenieur te gaan opleiden. Wat betreft het programma is nog geen voorbeeld voor handen, wel zijn twee good practices beschikbaar over het didactisch instrumentarium dat wordt ontwikkeld. Het gaat hierbij om: Digitaal portfolio. Dit moet helpen het leerproces van de student zichtbaar te maken, niet alleen voor hem of haar maar ook voor de docent. Het portfolio heeft een workflow karakter, dit wil zeggen: het moet ondersteunend zijn in het studie- en loopbaantraject van persoonlijk ontwikkelingsplan (pop), via leercontract tot assessments; Meesterwerk. Deze good practice beschrijft hoe via een duaal traject in de afstudeerfase van elektrotechniek er een nieuwe mix is gevonden tussen behoeften en wensen van de student, opleiding en bedrijven. Van de hogeschool Zeeland is het voorbeeld „Integrale onderwijsvernieuwing via studententeams‟. De afdeling werktuigbouw maakt gebruik van zogeheten verticale studententeams waarin jongere met ouderejaars samenwerken in projectonderwijs. Een mooi voorbeeld van hoe ICT, in dit geval de elektronische leeromgeving: Blackboard, nieuw leren en nieuw samenwerken kan ondersteunen geeft „Ervaringen met Blackboard‟ van de Pabo te Almere.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 20 -
In hoofdstuk 4 is bij de bespreking van de tweede fase voortgezet onderwijs aangegeven dat het Axisproject Techniek 15+ poogt havo- en vwo-leerlingen te interesseren en motiveren voor bèta/technische vervolgopleidingen. Vanzelfsprekend is de docent hierbij een cruciale actor. Een belangrijk onderdeel van Techniek 15+ is dan ook de ontwikkeling en uitvoering van adequate nascholing. In de good practice „Handleiding nascholing docenten‟ wordt beschreven hoe een en ander is ontwikkeld. Gestart is bij veronderstelde tekorten in kennis en ervaring van de docent. Hoe de interactie tussen hbo en bedrijfsleven kan worden versterkt is onderwerp van een tweetal good practices. In de „Carrousel Ruimte en Groen: samenwerkingsverband onderwijs – werkveld‟ wordt een betere samenwerking van de agrarische hogeschool Larenstein en toonaangevende bedrijven en organisaties uit de branche: ruimte en groen, nader uitgewerkt. Er is een samenwerkingsverband opgericht met wederzijdse rechten en plichten dat nu twee jaar functioneert, tot aller tevredenheid. Het Rotterdams instituut voor bouwkunde, architectuur, stedenbouw en civiele techniek (Ribacs) van de hogeschool Rotterdam heeft een Transfercentrum opgezet om bedrijven, docenten en studenten in bouwtechnische opleidingen en ook cursisten van voortgezet onderwijs en mbo makkelijker bij elkaar te brengen. In de good practice worden ervaringen en effecten tot nu toe met dit transfercentrum beschreven. Een betere aansluiting bij preferenties van nieuwe doelgroepen staat in een zevental good practices voorop. Met behulp van het „Allochtonen Promotieteam‟ lukt het de instroom, doorstroom en uitstroom van allochtone jongeren bij de faculteit Natuur en Techniek van de Hogeschool Utrecht te doen groeien. Het „Mediva‟s studentenpromotieteam‟ helpt de instroombevordering van vrouwelijke studenten aan de faculteit Kunst, Media en Technologie (KMT) van de Hogeschool der Kunsten van Utrecht en Hilversum. De good practice „Mellow en Mellow multiplier‟ informeert over een mentorproject voor meisjes en vrouwen in het hto en ook voor leerlingen van havo/vwo. Vrouwelijke ingenieurs zijn de mentoren. Een interessante uitkomst is dat zowel mentees als mentoren worden gestimuleerd tot een carrière in de techniek. Een ander mentorproject is afkomstig uit het Axisproject Technotalent van de Hogeschool Haaglanden. Studentmentoren vanuit mbo en hbo vervullen hier een brugfunctie en fungeren als rolmodel voor leerlingen van vmbo en havo/vwo. De good practice „Viking‟ laat een andere manier zien waarop wordt getracht meisjes en vrouwen te interesseren voor techniek. Vrouwelijke ingenieurs worden hier als gastdocent ingeschakeld in het hto. Een meer samenvattende kijk levert „Technóva‟. De VHTO wijst hierin op het belang van een integrale aanpak voor echte effecten op gebied van emancipatie. Wil het hto echt meer meisjes en vrouwen trekken, dan kan niet worden volstaan met het werken aan losse onderdelen of aspecten van het opleidingsaanbod. Het keuzegedrag van meisjes en vrouwen vraagt om een samenhangend diversiteitbeleid. Niet alleen inhoud en vorm moeten dan consequent worden veranderd, maar ook de organisatie. Hoe concreet en resultaatgericht behoeften en wensen van een nieuwe doelgroep kunnen worden ingevuld, maakt de good practice „I+I‟ duidelijk. Herintredende vrouwen met een hogere opleiding en toch een grote afstand tot de arbeidsmarkt, worden via een kortlopend scholingstraject opgeleid tot systeemontwikkelaar. Een veertigtal vrouwen is inmiddels door hogescholen in de regio‟s Den Haag, Arnhem/Nijmegen en Amsterdam opgeleid en driekwart is inmiddels aan het werk. Hoofdstuk 8: WO Twee van de vier good practices over het wetenschappelijk onderwijs zijn afkomstig van het Axisproject „de Utrechtse Bètawaaier‟. Dit is een grootschalig project van de Universiteit Utrecht dat als primaire doel heeft: meer bètastudenten aantrekken die sneller doorstromen naar functies in verschillende sectoren van de arbeidsmarkt en daarvoor beter zijn toegerust. In de Utrechtse Bètawaaier werken de bètafaculteiten samen met scholen, bedrijven en andere instellingen om: - de belangstelling voor het volgen van bètaopleidingen te stimuleren; - meer afgestudeerden af te leveren die goed en snel hun weg kunnen vinden naar passende banen; - wenselijke aanpassingen in de opleidingen aan te brengen en een duidelijk profiel van de opleidingen te ontwikkelen. Om dit doel te bereiken richt men zich op de verbetering van de in-, door- en uitstroom van studenten bij de Utrechtse bètaopleidingen. Deze aanpak staat in de Verenigde Staten bekend als „enrollment managementstrategie‟. In dit kader worden een scholennetwerk gevormd, een studentenmonitor en een arbeidsmarktmonitor opgezet en wordt de inhoudelijke vernieuwing opgepakt van een groot aantal opleidingen. Tot nu toe is een tweetal good practices opgeleverd. De ene gaat over de enrollment managementstrategie en de ander over de studentenmonitor.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 21 -
Het instituut voor Interdisciplinaire Opleidingen van de Universiteit van Amsterdam presenteert de bèta-gamma propedeuse als good practice. Deze propedeuse is ontwikkeld om meer bètastudenten aan te trekken. Wegens gebleken succes heeft de universiteit besloten om na drie jaar experimenteren door te gaan met het propedeuseaanbod. Voorts blijkt uit onderzoek onder studenten dat deze erg tevreden zijn. Ter vergroting van de attractiviteit van haar bèta/technische opleidingen heeft de TU Eindhoven grootschalig notebooks ter beschikking gesteld aan studenten. De achtergronden, aanpak en evaluatie worden beschreven. Hoofdstuk 9: Bedrijfsleven Het rad van Axis laat zien dat het bij het boeien en binden van meer mensen aan bèta/techniek niet alleen gaat om aantrekkelijker onderwijs, maar ook om aantrekkelijker functies en beroepen. Het bedrijfsleven speelt hier zowel kwantitatief als kwalitatief de hoofdrol. Via allerlei activiteiten aan deze vraagkant is Axis op zoek naar goede voorbeelden. Een belangrijk initiatief is geweest om op brancheniveau zowel in Nederland als Duitsland te verkennen wat er zoal gebeurt. Een uitgebreid verslag hiervan is te vinden in de publicatie „Initiatieven bèta/techniek vanuit het bedrijfsleven‟ (2001). Het afgelopen jaar is bovendien op bedrijfsniveau een inventarisatie uitgevoerd naar bedrijven die vooroplopen als het gaat om het aantrekken en behouden van bèta/technisch personeel. Verslag hierover is te vinden in de publicatie: „Wat werkt?; good practices voor werven en behouden van technisch personeel‟ (2001). Zowel het eerste als dit tweede initiatief hebben een groot aantal good practices opgeleverd die niet alleen in de genoemde publicaties maar ook in de Kennisbank te vinden zijn. In de loop van 2001 is Axis gestart met meer op het bedrijfsleven gerichte activiteiten. Uit binnenkort te publiceren onderzoek blijkt dat ook in de werving van bedrijven onder jongeren met een technische opleiding nog winst valt te boeken als ook in de vormgeving van aantrekkelijke startfuncties en in de coaching en begeleiding van pas aangetrokken medewerkers. Ook zijn ten aanzien van het aantrekkelijker neerzetten van technische loopbanen door bedrijven nog maatregelen te nemen die kunnen voorkomen dat jongeren die wel gekozen hebben voor technische (start-)functies snel uitstromen naar andere - in hun ogen meer interessante - sectoren. In de bedrijvenlijn zal Axis een tiental projecten met m.n. technische bedrijfstakken proberen op te zetten die good practices opleveren op deze rijkheid aan onderwerpen. De 24 good practices vanuit het bedrijfsleven zijn op de volgende manier geordend: 7 good practices hebben betrekking op „versterking van de interactie tussen bedrijfsleven en onderwijs‟; een zestal gaat over „de werkvloer als leerplek‟; ook 7 zijn voorbeelden van de Axilogica: „concurrerende startfuncties en aansprekende loopbanen‟; en tot slot, een viertal heeft betrekking op „promotie/werving‟ of het „mobiliseren van nieuwe doelgroepen‟. Wat betreft het „versterken van de interactie tussen bedrijfsleven en onderwijs‟ is viermaal sprake van een regionaal platform dat dient om wensen en behoeften beter op elkaar af te stemmen. Bij AWL-Techniek gaat het om een samenwerkingsverband voor de aanwas van nieuw technisch personeel. Het bedrijf investeert fors en met succes in regionale samenwerking met het beroepsonderwijs: Platform Techniek in de regio Noordwest-Veluwe. Het bedrijf Modderkolk ziet ook regionale samenwerking met scholen als een belangrijk middel om aan nieuw personeel te komen. Sinds 1994 is men al bezig op het gebied van elektro. Onlangs heeft dit geleid tot het samenwerkingsverband „Vrienden van Elektro regio Nijmegen‟. Het derde voorbeeld is KMWE Precisie Eindhoven BV. Dit bedrijf heeft het voortouw bij regionale samenwerking in Zuidoost-Brabant. Samen met een aantal andere bedrijven is een „corporate school metaalindustrie‟ opgezet. Cursisten worden op deze school en in samenwerking met ondermeer het ROC Eindhoven tot volwaardige vaklieden opgeleid. Ook heeft de school een duidelijk taak bij het bijscholen van zittend personeel. Gezamenlijk werven en opleiden van jongeren is vooral in de bouw een traditie. Regionaal bestaan samenwerkingsverbanden in 52 regio‟s met een spreiding door het hele land. De good practice van Cornelissen BV Aannemersbedrijf is een voorbeeld van zo‟n samenwerkingsverband. Samen met 50 andere bouwbedrijven is in Brabant Revabo opgericht. Ongeveer 130 leerlingen zijn hierbij werkzaam. De leerlingen zijn bij het samenwerkingsverband in dienst en niet bij de individuele bedrijven. Ze ontvangen van het samenwerkingsverband loon. De deelnemende bedrijven vormen het bestuur van Revabo. Periodiek komen mensen van Revabo en scholen bij elkaar om de afstemming van bouwopleiding en beroepspraktijk te verbeteren. Revabo heeft het voortouw bij promotie en werving in de eigen regio. Een betere afstemming realiseren tussen vraag en aanbod in de GWW-sector (Grond-, Weg en Waterbouw) vormt het onderwerp van „Infratrain‟. Infratrain is een bedrijf dat als intermediair tussen de GWW-sector en het onderwijs moet functioneren. Het
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 22 -
moet activiteiten ontplooien die zijn gericht op het uitwisselen van kennis en informatie over functie-eisen en onderwijscurricula, het inkopen van onderwijsmodulen en het in het algemeen promoten van het vak civiele techniek. Dit alles moet zich uiteindelijk vertalen in een verlaging van het personeelstekort bij de bij Infratrain aangesloten bedrijven. De good practice vanuit het Axisproject „Digitale HighTechkaart van Nederland‟ laat zien hoe een regio zich door een website beter kan presenteren als hightech regio en ook hoe wordt getracht tot een betere match te komen tussen vraag en aanbod van hightech-personeel. In drie regio‟s: Amsterdam, Eindhoven en Twente wordt momenteel proef gedraaid. De „Technologiecommissaris‟ van Uneto is het zevende voorbeeld van versterking van de interactie tussen onderwijs en bedrijfsleven. Vooral het midden- en klein bedrijf heeft moeite te snelle technologische ontwikkelingen bij te houden. De Uneto heeft daarom het project „Technologiecommissaris‟ opgestart. Deze commissarissen fungeren als klankbord en ondersteuning voor de ondernemers. Er is inmiddels een redelijke spreiding van commissarissen over het land. Voor de helft zijn ze afkomstig uit het hoger onderwijs. Een vijftiental hts- en heao-opleidingen is betrokken. Vaak gaat het om stageprojecten van studenten. De kosten van inzet van commissarissen zijn voor bedrijven relatief laag. Hoe een nieuwe combinatie van leren en werken zorgt voor toekomstgericht opleiden, is het onderwerp van de good practice „Beroepsopleiding in bedrijfs- en arbeidsproces‟ van VW. VW automobiel Duitsland is van mening dat bestaande kwalificatiestructuren voor vaklieden in de automobielindustrie veel te veel achterlopen en experimenteert daarom met een nieuw opleidingsmodel. Een groot deel van de opleiding is naar de directe productie verplaatst en de eerste resultaten zijn bemoedigend. Kern van de good practice is de ontwikkeling van een opleidingsplan voor het leren in een VW-vestiging, dat geënt is op actuele bedrijfs- en arbeidsprocessen. Het voorbeeld „Productiegeïntegreerde leerplekken‟ bij VW in Kassel sluit hierop aan. De scheiding tussen leren en werken of produceren wordt zoveel mogelijk opgeheven. Leerlingen blijken van productiegeïntegreerde leerplekken meer te leren dan op de traditionele manier. Een structurele relatie tussen leren en werken wordt in het voorbeeld van Kwik-fit Nederland bv gezocht via het concept „Investors in people‟. Training en opleiding worden als bindmiddel gezien van personeel aan het bedrijf. Een versterking van de relatie van leren en werken via duale trajecten ziet Wolter en Dros als de manier om personeel aan te trekken en vervolgens vast te houden. Er zijn mogelijkheden voor duaal leren gecreëerd op drie niveaus: voor hbo, mbo en ook vmbo. Een ander interessant voorbeeld voor de werkvloer als leerplek biedt „Zelforganisatie van leerprocessen in bedrijven”. MKB-personeel formuleert zelf zijn scholingswensen en –behoeften op basis van eigen analyses van (verbetering van) werksituaties. Er ontstaat zo een effectieve leercultuur. We sluiten de good practices op het gebied van de axilogica „combineren van leren en werken‟ af met een verwijzing naar het vernieuwingsproject „Bedrijfsopleidingen in lerende ondernemingen‟. Hierin wordt aangegeven hoe Deutsche Telekom op zoek is gegaan naar een methodiek om toekomstkwalificaties vast te stellen en deze te vertalen naar een geschikte opleidingsaanpak. Opvallend is dat hier evenals bij de twee good practices van VW op een nauwere relatie tussen leren en werken wordt gemikt. Leerlingen moeten al vroeg in de opleiding kennis maken met de praktijk. De technicus moet vooral leren met klanten om te gaan. Dat kun je niet simuleren. De bedrijfsschool is daarom afgeschaft bij Deutsche Telekom. Een manier om aantrekkelijker bèta/technische functies en beroepen te realiseren is om meer eigentijdse combinaties voor arbeid en zorg mogelijk te maken. Het voorbeeld „COMBI-n-ING‟ laat zien hoe wordt gepoogd het draagvlak onder ingenieurs hiervoor te vergroten. Een van de initiatiefnemers is de vereniging van ingenieurs: NIRIA. Voor het hto is een cursusmodule loopbaanorientatie ontwikkeld die toekomstige ingenieurs helpt werk en zorg te combineren. Deze good practice is te vinden onder de naam „Loopbaan: Hink, stap of sprong‟. De good practice van GTI toont aan hoe dit bedrijf door versterking van Human Resource Management (HRM) naar aantrekkelijker functies en banen streeft. Men is de menselijke factor zwaarder gaan wegen om een meer interessante werkgever te worden. Resultaten tot nu toe zijn: het verloop van personeel is teruggebracht en de geboden doorgroeimogelijkheden worden beter benut. Ook bij Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV staat een beter HRM-beleid voorop. Dit moet ertoe leiden dat het personeel zich meer gewaardeerd voelt en sterker bij het bedrijf betrokken raakt. Met deze cultuurverandering blijkt imagoverbetering hand in hand te gaan. „Zelfsturende teams‟ van Martens Beton BV laat overduidelijk zien dat met het vergroten van de verantwoordelijkheid van technische medewerkers positieve ervaringen zijn opgedaan. De productiviteit van medewerkers is omhoog gegaan en het verloop is zeer gering. Ook is bedrijf uitdagend voor potentiële medewerkers. Men heeft dan ook geen echte problemen in de werving. Ook bij
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 23 -
Norma BV is te zien dat door het lager leggen van de verantwoordelijkheden in het bedrijf er meer betrokkenheid en motivatie van personeel is bereikt. De Verkaart Groep vat zijn aanpak om personeel te boeien en binden samen in drie V‟s: Vertrouwen, Vrijheid en Verantwoordelijkheid. Men ziet niet de wens om te groeien, maar aandacht voor de human resources als allesbepalend. Het personeelsbeleid is dan ook geïntegreerd in de bedrijfsvoering. Dit totaalkarakter wordt gezien als oorzaak van het succes op personeelsgebied: bijzonder laag verloop en ziekteverzuim. Bedrijven gebruiken vaak meerdere oplossingsrichtingen naast elkaar om aantrekkelijker te worden. Het is daarom niet gemakkelijk om de verkregen good practices eenduidig te categoriseren naar axilogica‟s. Van de vier voorbeelden die volgen, kan worden gezegd dat het accent ligt op „promotie en werving van nieuw personeel‟. Het gaat om Automobiel Industrie Amsterdam (AIA). Dit bedrijf zet bij de werving van nieuw personeel sterk in op de één-op-één benadering. Eigen medewerkers worden verzocht alert te zijn op mogelijke kandidaten voor het bedrijf. Men heeft positieve ervaring met deze persoonlijke aanpak van werving. Overigens geldt de persoonlijke aanpak als een algemener karakteristiek van dit bedrijf. Kone BV, een toonaangevend bedrijf op het gebied van verticaal transport (liften en roltrappen) werft bewust nieuw personeel niet alleen onder traditionele doelgroepen, maar ook onder dropouts, allochtonen en ex-gedetineerden. Na een meer experimentele fase waarin kleinschalig ervaringen worden opgedaan, zoekt men structurele samenwerking met doelgroepen die dicht bij deze nieuwe bronnen zitten. Ook Era Bouw zoekt oplossingen voor haar personeelstekorten bij andere doelgroepen zoals de stille arbeidsmarktreserve onder vrouwen en allochtonen. Men slaagt erin met deze groepen het personeelsbestand uit te breiden. Bijzonder succesvol blijken te zijn stages voor vrouwen en allochtonen. Eveneens over de bouw gaat de good practice „vrouwen in UTA-functies‟. Een servicepunt ontwikkelt initiatieven om bij bedrijven en scholen de instroom van vrouwen in UTA-functies te bevorderen. Dit zijn kaderfuncties op het gebied van uitvoering, techniek en administratie, zoals werkvoorbereider, calculator of uitvoerder. In 1998 is het servicepunt gestart en het verkeert nog in de proeffase. Hoofdstuk 10: Studie- en beroepskeuze Studie- en beroepskeuze vindt vaak meer of minder expliciet plaats binnen iemands loopbaan en is dan ook vaak aan de orde als activiteit van scholen of bedrijven. De good practices die beschreven zijn in de onderwijshoofdstukken en in het hoofdstuk bedrijfsleven, worden daarom nogal eens gekenmerkt door meer of minder sterke trekken van studie- en beroepskeuze. In dit laatste hoofdstuk komt een drietal voorbeelden van studie- en beroepskeuze aan de orde die wat op zichzelf staan. De toepassing in de onderwijswereld of wereld van bedrijfsleven staat niet voorop. Het gaat om „Kanjers en klappers‟. Een project over toekomstdromen en de realisatie ervan dat zich richt op leerlingen van vmbo en mbo en op jongeren die zich via andere trajecten voorbereiden op een plaats in de samenleving. De aanpak is inmiddels uitgetest en op de markt beschikbaar en er zijn evaluaties beschikbaar die duidelijk maken hoe leerlingen en docenten het project ervaren en wat ze er naar eigen zeggen van hebben geleerd. Leerlingen zijn van mening dat ze betere keuzes kunnen maken, en wat docenten is opgevallen is dat dit een manier van omgaan met leerlingen inhoudt, die ze in de techniek niet gewend zijn. Om de keuze voor techniek te bevorderen is in Limburg behoefte onderzoek gedaan naar „Service- en Expertisecentra‟ op het gebied van techniekonderwijs. De good practice laat zien hoe dit onderzoek is uitgevoerd en wat de resultaten zijn. Er blijkt wel behoefte te zijn aan een dergelijke infrastructuur, maar er zijn geen of onvoldoende financiële middelen. Het voorbeeld stimuleert om op andere wijze te zoeken naar versterking van de kennisinfrastructuur op het gebied van techniekonderwijs. Hoe dit branchegewijs kan, laat de good practice over de „Stichting Communicatie Centrum (C3)‟ zien. Het gaat hier om een organisatie die de samenleving wil voorzien van educatieve informatie over chemie en zo een bijdrage wil leveren aan een evenwichtige beeldvorming van de chemie, de chemische industrie en bijbehorende beroepsactiviteiten. Door de teruglopende belangstelling voor chemische opleidingen gaat de meeste aandacht van C3 sinds haar ontstaan in 1995, uit naar het onderwijs. Men onderscheidt drie segmenten: het primair onderwijs, de basisvorming en de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Men ontwikkelt hiervoor allerlei activiteiten en de docenten van de diverse onderwijssoorten worden bereikt via congressen, publicaties in vaktijdschriften en middels een eigen nieuwsbrief en website. C3 gaat in de toekomst nadruk leggen op meer samenwerking met andere partijen in de keten, multimediatoepassingen en het zoeken naar meer structurele financiering van de omvattende projectactiviteiten.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 24 -
1.5. Op weg naar lerende bèta/techniek+ organisaties Axis heeft ingezet op een versterking van de kenniskringloop bèta/techniek voor het bestrijden van onevenwichtigheden tussen aanbod en vraag. Er is daarom een uitgebreide zoektocht opgezet naar mogelijke oplossingen. De 100 good practices die nu in de Kennisbank op de Axissite zijn te vinden, moeten worden gezien als resultaat van dit zoeken. Het betreft een rijk palet van kennis en ervaring dat door vele partijen is ingebracht. Het gaat er nu om deze bestaande know how over aanpak van de bèta/techniek problematiek beter te benutten. Terugkijkend naar het opsporen en verzamelen valt op dat het in beeld brengen van de good practices een manier van onderzoek is die dichter bij de eigenaren van kennis komt dan de meer traditionele manieren van onderzoek. Het gaat niet alleen om het verzamelen van expliciete kennis, maar ook het zicht krijgen op minder tastbare kennis die vaak wordt beschouwd als een deel van zichzelf of van de organisatie. Er bestaat niet altijd de bereidheid om deze „intieme‟ kennis te delen. Al moet hieraan onmiddellijk worden toegevoegd „geheel‟ te delen. Vaak wil men een heel eind gaan, vooral als er een vertrouwensrelatie is gegroeid tussen eigenaar en onderzoeker en men zo iets terug krijgt voor het delen van kennis. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld meedenken en aan waardering voor de opgebouwde deskundigheid. Een ander opvallend punt is dat de good practices vragen om een reflectie op doelen, werkwijze en resultaten waarvoor men vaak geen tijd (genomen) heeft. Dit maakt dat veel van de verzamelde kennis en ervaring een echte cocreatie vormt tussen de eigenaar van de good practice en de onderzoeker. Nogal eens heeft het opstellen meer tijd gekost dan gedacht en ook meer touwtrekken om voldoende kennis boven tafel te krijgen. Meestal is men achteraf tevreden over het proces van kennisproductie en kan men nu ook binnen de eigen organisatie beter vertellen en laten zien wat men in huis heeft. Kijken we resultaatgericht dan valt op dat de good practices in grote meerderheid laten zien dat niet alleen de eigenaars tevreden zijn, maar ook de doelgroepen waarop men zich richt zoals leerlingen/studenten, ouders, scholen of bedrijven. Ze vinden het een aanpak die tot aantrekkelijker bèta/techniek leidt. Soms kan men al in relatief korte tijd harde kwantitatieve resultaten laten zien. Bovendien lijkt het erop dat de uitvoerders, meestal docenten, met meer plezier en bezieling hun werk doen. In de "open stijl" van veel good practices moet ons inziens de hoofdoorzaak van deze positieve effecten worden gezocht. Door het interactieve karakter hebben belangrijke partijen zelf invloed op prioritering, planvorming en uitvoering. Men maakt het eigen succes. Deze visie wordt ook ondersteund doordat de good practices die minder succesvol blijken, nogal eens een aanbodachtig karakter hebben. Er wordt in deze publicatie gepoogd de lezer een goede indruk te geven van de verzamelde kennis en kunde. Zoals aangegeven, is de inzet van Axis een rijke leeromgeving te creëren voor partijen die aan de slag willen met het verbeteren en bevorderen van bèta/techniek. Er zal de komende tijd nog een forse uitbreiding van de good practices gaan plaatsvinden. Het aantal te verwachten good practices is circa tweehonderdvijftig. De Kennisbank wordt zo voor de afloop van Axis flink gevuld. Behalve dit opsporen en verzamelen van good practices zal het komend jaar nog een nadere waardering van de good practices plaatsvinden. Deze praktijkkennis en –ervaringen worden getoetst aan het referentiekader dat Axis heeft opgesteld. Een viertal publicaties is voorzien. De good practices op het gebied van voortgezet onderwijs zullen bijeengebracht en gewaardeerd worden op hun bijdrage aan versterking van bèta/technische loopbanen van leerlingen. Voorts worden de good practices op het gebied van herontwerp van het technisch beroepsonderwijs nader geanalyseerd. Het gaat om een nadere bezinning op zowel het herontwerp hbo, mbo en vmbo. Behalve deze vier publicaties moet ook worden gedacht aan het omvangrijke project „Verbreding techniek in het basisonderwijs‟. Over de nieuwe kennis en kunde die dit project realiseert wordt de komende jaren apart gerapporteerd. Dit geldt ook voor nieuwe activiteiten die onlangs zijn opgezet voor de bedrijvenlijn. Ook van deze projecten zullen good practices worden beschreven en gepubliceerd in de Kennisbank van Axis. In de loop van 2003 zal er mede op basis hiervan een aparte publicatie verschijnen over de ervaringen van bedrijven bij het vinden van oplossingen voor de knellende problematiek van de tekorten aan technisch personeel. De opzet is dat de kennisontwikkeling en –verzameling die in gang is gezet, een stevige impuls zal geven aan scholen en bedrijven die zich meer dan nu het geval is als beta/techniek+ organisatie willen profileren. De Axisprojecten en ook andere partijen kunnen er hun voordeel mee doen om aanbod en vraag naar bèta/techniek beter op elkaar af te stemmen. De Kennisbank kan hierbij dienen als een corporate curriculum: een gezamenlijke neerslag van leerervaringen. Met dit denk-
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 25 -
gereedschap kan een ieder zijn of haar voordeel doen. We willen tot slot twee opmerkingen maken die moeten bijdragen aan een levendige leergemeenschap. Ten eerste lijkt van belang dat de opslag en verspreiding van kennis niet beperkt blijft tot koude data. Voor een levendig geheel is nodig dat betrokken personen vertellen over hun belangrijke ervaringen. Deze verhalen maken voor anderen de opgedane kennis meer grijpbaar en begrijpbaar. Ook is nodig dat deze communicatie wederzijds wordt. Niet alleen halen, maar ook brengen van kennis dient bij de transfer centraal te staan. Axis zal deze meer warme kant van de kennisuitwisseling de komende tijd mogelijk maken via meer informatie en communicatie over de resultaten van projecten. Nu projecten in de fase komen dat ze resultaten gaan opleveren, worden ze ondersteund bij het verspreiden van de verworven deskundigheden. Belangrijk is dat ze zich presenteren aan elkaar en aan derden. Een zichzelf versterkend bèta/techniek netwerk kan zo groeien. Het tweede punt betreft de toegankelijkheid en kwaliteit van beschikbare informatie. Nu de kenniscreatie gaat lopen, wordt meer en meer duidelijk dat er veel aandacht nodig is voor ordening en kwaliteitsborging van de verzamelde nieuwe kennis. Men moet gemakkelijk kunnen vinden wat men zoekt in de Kennisbank en hier hoogwaardig denkgereedschap aantreffen. De komende tijd wordt aan de toegankelijkheid gewerkt door een herontwerp van site en Kennisbank. Axis zal in de eerste helft van 2002 een nieuwe generatie internetsite presenteren. Inhoudelijk gezien wordt de toegankelijkheid verhoogd door aan de voorkant van de kist de ingangen voor ordening (werelden en Axilogica‟s) op te nemen als entree. Deze moeten de gebruiker zo vlot en doeltreffend mogelijk brengen bij de verlangde good practices. Na verloop van tijd kan vervolgens de gebruikers worden gevraagd naar hun mening over de kwaliteit van de good practices of gereedschappen. Ook de kwaliteit van de kennis en kunde wordt zo goed opgepakt. Feedback van de gebruiker of klant gaat immers boven alle feedback, van wie dan ook.
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 26 -
BIJLAGE: Format voor beschrijving van good practice Naam:
Probeer een zo duidelijk mogelijke naamgeving te vinden. Voorop staat: welk (denk) gereedschap wordt de lezer geboden om de bèta/techniek problematiek met succes aan te kunnen pakken ? Aanleiding en analyse: Wat was de aanleiding om op zoek te gaan naar een betere praktijk en welke analyse van de op te lossen problematiek is gemaakt? De bedoeling is ook dat hier beknopt iets wordt gezegd over de context van de problematiek. Keuze van doel en aanpak: Geef aan welke doelstelling is geformuleerd en voor welke aanpak is gekozen om dit doel te bereiken. Motiveer zo goed mogelijk de actielogica (praktijktheorie met werkhypotheses) die hieraan ten grondslag ligt. Geef ook aan om welke inzet van mensen en middelen het gaat. Resultaat: Tot welke resultaten heeft e.e.a. geleid? Beschrijf zo concreet mogelijk het product, proces, de aanpak of organisatie. Het gaat dus om het concrete gereedschap dat als waardevol wordt gezien. Gewenst is ook, indien beschikbaar, om (kwantitatieve) evaluatiegegevens te presenteren over gebruik. Leermomenten: Wanneer wordt teruggekeken: welke leermomenten zijn beslissend geweest en welke succes- en/of faalfactoren kunnen worden opgesomd? Maak de lezer zo duidelijk mogelijk waarop hij/zij moet letten bij het benutten van de good practice of het gereedschap. Nadere informatie: Hier dienen gegevens verschaft te worden over: - naam van de organisatie die de good practice heeft gerealiseerd (eventueel wordt link gelegd naar de site van de organisatie) - naam, adres, etc. van contactpersoon die nadere info kan verschaffen over de good practice (eventueel emailadres opnemen voor direct contact) - nadere gegevens over de good practices (in de vorm van bijvoorbeeld producten of rapportages die te bestellen of te downloaden zijn) - de opsteller van de good practice
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 27 -
2. BASISONDERWIJS INHOUDSOPGAVE pag. Aan de rol met Transport De wondere wereld van de Techniek Do's en Don'ts bij techniekpromotie in basisonderwijs Techniek biedt zoveel méér Van Vakwerk tot Meesterwerk Voorlichting leraren Ketenbenadering Platform Promotie Techniek Tilburg e.o. Studie en beroepskeuze Bedrijfstak Advies-project
Voor verwante good practices zie: Studie en beroepskeuze Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
pag. (zie hoofdstuk 10)
- 28 -
Aan de rol met transport De Stuurgroep Hand in Hand voor de Techniek is in schooljaar 1999-2000 het project Techniek in Actie (T-actie) gestart dat tot 2004 zal doorlopen. T-actie is een promotieproject om techniek onder de aandacht te brengen van leerkrachten en kinderen in het basisonderwijs in de regio Rijnmond Rotterdam en Drechtsteden. Via het promotieproject worden manieren gezocht om scholen (370 in potentie) zover te krijgen dat ze meer aandacht schenken aan techniek. Kernwoorden bij het project zijn: lesontwikkeling, wedstrijd, attitudeverandering en overdracht. Uit een project is het lesboek „Aan de rol met transport‟ voortgekomen dat is ontwikkeld door basisschool De Klinker, één van de deelnemende scholen. Aan de projecten wordt elk jaar een thema gekoppeld, zoals „productie‟ en „communicatie‟. Het eerste jaar was het thema „transport‟. Het project bestond uit een kennismakingsfase en een verdiepingsfase. In de kennismakingsfase volgden kinderen twee lessen over transport die ontwikkeld waren door de leerkracht of PABO-studenten. In de verdiepingsfase maakten de leerkrachten met steun van PABOstudenten, het bedrijfsleven en het projectbureau T-actie een lessenpakket, als uitbreiding van de twee lessen uit de eerste fase. Het lessenpakket bevatte minimaal zes lessen en/of activiteiten. Een van de activiteiten was een bedrijfsbezoek of gastles. Aan het eind van het eerste projectjaar werden de lespakketten gepresenteerd tijdens een leermiddelenmarkt voor basisscholen. Het projectbureau T-actie bood scholen ondersteuning. Het organiseerde een workshop voor leerkrachten waarin zij zich konden bekwamen in het onderwerp transport. Ook was er een informatiepakket met informatie over het leggen van contacten met bedrijven, namen en adressen van interessante en relevante organisaties, instanties die gastlessen verzorgen, etc.. Scholen kregen een brochure met ideeën over het opzetten van een lespakket. Daarnaast konden scholen een financiële vergoeding krijgen tot maximaal € 180 ten behoeve van lesondersteunend materiaal. Deze vergoeding werd uitgekeerd wanneer de school met zijn ontwikkelde lessenpakket deelnam aan de slotmanifestatie (de leermiddelenmarkt). Het projectbureau organiseerde verder gratis vervoer voor bedrijfsbezoeken (€ 225 per school). Basisschool De Klinker in Schiedam was één van de deelnemende scholen. De school integreerde techniek in haar project 'Het eiland van de toekomst'. Dit behandelt het vervoer tussen twee eilanden. Kinderen uit groep 3 worden aan het denken gezet over manieren om van het ene naar het andere eiland te komen. Ze creëren twee eilanden, bouwen bruggen, maken een kabelbaan, etc. De kinderen krijgen bezoek van een gastspreker die vertelt over verschillende soorten transport. Ook gaan de kinderen naar het Maritiem museum. Er wordt een kijkavond georganiseerd waar kinderen hun ouders en familie laten zien wat ze allemaal geleerd en gemaakt hebben. Het lessenpakket van De Klinker is gebundeld tot het lesboek „Aan de rol met transport‟ dat ook andere scholen kunnen gebruiken.
Contactpersoon: Dhr. A. Tijhof, projectleider T-actie 010 - 246 58 81
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 29 -
De wondere wereld van techniek In 1998 zijn de kerndoelen voor het basisonderwijs vastgesteld. Sindsdien bevat het leergebied 'oriëntatie op mens en wereld' het kennisgebied techniek. De KPC Groep heeft een aantal projecten en lesmethoden ontwikkeld om techniek op basisscholen in te voeren en in te bedden in het programma. Deze zijn op verschillende basisscholen gebruikt. Het boekje „De wondere wereld van techniek‟ doet er verslag van. Aan de hand van tien „succeslessen‟ wordt beschreven hoe scholen vorm kunnen geven aan techniek: visies, tips, wensen en uitspraken van leerlingen en leraren. Het boekje vertelt hoe andere scholen techniek hebben ingevoerd, wat hun ervaringen zijn en hoe het een en ander georganiseerd is. De volgende tien succeslessen zijn gerealiseerd. „Laat ze vliegen!‟. Kinderen uit groep 6, 7 en 8 praten met elkaar over vliegen, en bouwen in koppels een vliegtuigje dat zo lang mogelijk in de lucht moet blijven. Het wedstrijdelement blijkt een goede motivator. „Leren solderen‟. Er wordt een techniekwerkplaats ingericht waar kinderen allerlei ervaringen kunnen opdoen. „Van A naar B‟. Kinderen van het speciaal onderwijs (11-13 jaar) bouwen een brug. Ze krijgen een gastles en bezoeken twee keer een bedrijf. „Muurtje bouwen‟. Kinderen van groep 6 bouwen een muurtje. Ze ontwikkelen ruimtelijk inzicht, en leren goed te lezen en te kijken. „Een lekke band‟. Kinderen van groep 8 leren hoe ze een band moeten plakken. „Er gaat een lampje branden‟. Kinderen uit groep 7 en 8 praten over licht en energie en proberen in groepjes een lampje te laten branden. „De achtbaan van papier‟. Met papierstroken en rietjes doen kinderen van groep 7 en 8 opdrachten en maken bijvoorbeeld een knikkerbaan. „De gyroscoop op de loop‟. Kinderen van groep 6, 7 en 8 krijgen een demonstratie van de werking van de gyroscoop. „De overbrugging‟. Kinderen uit groep 7 en 8 bouwen een brug die een bepaald gewicht moet kunnen dragen. „De verhuizing‟. In een communicatiehoek, een constructiehoek, een productiehoek en een transporthoek gaan kinderen van groep 3 aan de slag met het begrip verhuizen. Docenten die betrokken zijn geweest bij verschillende projecten, zijn over het algemeen positief over de resultaten. Ze hebben van de projecten onder andere geleerd dat je met goedkope middelen allerlei techniekopdrachten kunt uitvoeren; dat kinderen er het beste zelfstandig mee aan het werk kunnen; en dat het handig kan zijn om gebruik te maken van leenkisten van de onderwijsbegeleidingsdienst. Met name scholen die nog willen starten met de invoering van techniek, kunnen allerlei suggesties en ideeën opdoen door de voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van collega‟s. De vaak schoolspecifieke en creatieve uitwerkingen van collega‟s helpen daarbij. Een belangrijk advies van „ervaren‟ docenten: houd het simpel.
Contactpersoon: KPC Groep Postbus 482 5201 AL Den Bosch http://www.kpcgroep.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 30 -
Do's en Don'ts bij techniekpromotie in basisonderwijs Het project Techniek in Actie (T-actie) probeert basisscholen te stimuleren zélf technieklesmaterialen te ontwikkelen en organiseert daartoe onder andere wedstrijden, ondersteunt scholen met praktische handreikingen zoals een informatiegids en een workshop. Bovendien krijgen scholen financiële tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld bedrijfsbezoeken. Voor de uitvoering van het project is er ondersteuning door Pabo-studenten. Het promotieproject zoekt naar verschillende manieren om de 370 basisscholen in de regio over de brug te krijgen. Na twee jaar is een aantal positieve (zie gp Aan de rol met transport) en negatieve ervaringen opgedaan. Het project T-actie is in 1999 gestart door de Stuurgroep Hand in Hand voor de Techniek. Het promotieproject loopt tot 2004 en is bedoeld om techniek onder de aandacht te brengen van leerkrachten en kinderen in het basisonderwijs in de regio Rijnmond Rotterdam en Drechtsteden. De Stuurgroep functioneert daarbij als een regionaal platform en tracht met alle betrokkenen een ketenbenadering te realiseren. Na twee jaar blijkt men er nog niet in geslaagd om een substantieel aantal scholen te bewegen deel te nemen aan het project. T-actie probeerde door middel van onder andere brochures, informatiebrieven en een workshop, scholen te motiveren om energie te steken in techniek. De respons was met zeven scholen erg laag. Via een telefonische enquête probeerde het projectbureau de redenen te achterhalen. De basisscholen bleken vanwege een tekort aan personeel weinig tijd te hebben voor extra activiteiten als techniek. Ook bleken basisscholen te worden overspoeld door allerlei andere acties. Scholen gaven aan geen belangstelling te hebben voor techniekprogramma‟s. Het bleek daarnaast moeilijk de juiste personen binnen de school te bereiken. Dit was volgens het projectbureau vooral aan haarzelf te wijten: zij had van tevoren moeten nagaan wie er op school beslist over dergelijke projecten. Het stimuleren van scholen om zélf technieklessen te ontwikkelen sloeg niet aan, met name doordat schoolorganisatorische problemen prioriteit hebben. Wel leverde een aantal concrete lessuggesties om met het thema techniek aan de slag te gaan, meer animo op. Het gaat om de lespakketten van C3 (zie gp Stichting Communicatie Centrum Chemie C3), Technika 10 en Legodacta. Op basis van de ervaringen in de eerste twee jaren, wordt er voor het derde projectjaar (met als thema communicatie) een aantal, vooral organisatorische, verbeteringen voorgesteld. Laat de scholen een leskist maken in plaats van een lessencyclus. Breid het aantal deelnemende Pabo-scholen uit die basisscholen kunnen ondersteunen. Bied scholen aan om ze persoonlijk te bezoeken. De belangrijkste conclusie is dat een goede communicatie een noodzakelijke voorwaarde is voor het opbouwen van een relatie met de basisscholen. Techniekpromotie in het basisonderwijs is een zaak van lange adem.
Contactpersoon: Dhr. A.J. Tijhof, projectleider T-actie 010 - 246 58 81
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 31 -
Techniek biedt zoveel méér Het project 'Techniek biedt zoveel méér' is in 1995 op basisschool De Wichelroede in Udenhout van start gegaan. De basisschool probeert techniek te integreren in het reguliere onderwijsprogramma en werkt met leskisten in de groepen 5 tot en met 8. De Wichelroede heeft met het project twee doelstellingen. Ten eerste wil men kinderen vertrouwd maken met techniek door ze te laten ervaren dat techniek deel uitmaakt van het leven van alledag en door ze al doende affiniteit te laten krijgen met techniek. Ten tweede wil men kinderen leren samen te werken, verantwoordelijkheid te dragen, problemen systematisch aan te pakken en te reflecteren. De directeur van de basisschool en de techniekcoördinator hebben het project opgezet omdat zij het van groot belang achten om kinderen op jonge leeftijd in aanraking te laten komen met techniek. De onzichtbaarheid ervan en het overwegend negatieve beeld zouden moeten plaatsmaken voor een heldere kijk op het grote belang en de boeiende, spannende kanten van techniek. Leskisten staan centraal in het project. Deze bevatten kant en klaar materiaal (onder andere lego). Met de leskisten worden verschillende projecten uitgevoerd zoals meten; elektriciteit; materiaalbord; demonteren; construeren met hout, metaal, papier, karton, etc.; en experimenteren met onder meer licht en zwaar, warm en koud, en hard en zacht. Een opdracht kan verschillende vormen aannemen: werken met technisch lego of Fisher Price, solderen, demonteren en beschrijven van oude apparaten, schaalmodellen maken, etc.. Zowel binnen als buiten het lokaal zijn er vaste werkplekken gerealiseerd, die gekoppeld zijn aan de voor de diverse leskisten noodzakelijke voorzieningen, zoals water en elektriciteit. De kinderen werken één lesuur per week in tweetallen met de leskisten techniek. De allereerste leskisten werden ontwikkeld voor groep 7. Wanneer een leskist te moeilijk bleek, dan ging deze naar groep 8. Was een leskist te eenvoudig, dan werd deze uitgeprobeerd in een groep lager. Op deze wijze zijn er inmiddels meer dan 150 leskisten ontwikkeld voor de groepen 5 tot en met 8. Het regionale bedrijfsleven ondersteunt De Wichelroede met allerlei materialen en producten. De Wichelroede maakt deel uit van het Platform Promotie Techniek Tilburg e.o. (zie gp Platform Promotie Techniek Tilburg e.o.) dat het projectplan 'Multiplier Techniek biedt zoveel méér' ontwikkelde. Met dit projectplan probeert het platform andere basisscholen te stimuleren techniek te integreren volgens de methode die is ontwikkeld door De Wichelroede. Essentieel voor de opzet van het project „Techniek biedt zoveel méér‟ was de realisatie van de functie van techniekcoördinator. Ook het maken van een draaiboek voor het werken met leskisten, het instellen van een werkgroep techniek en het creëren van draagvlak bij team, ouders en bedrijfsleven bleken belangrijke succesfactoren.
Contactpersoon: Dhr P. Lagarde, directeur Basisschool De Wichelroede
[email protected] (Dhr J. van Gorp, techniekcoördinator De Wichelroede) 013 - 511 16 92
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 32 -
Van Vakwerk tot Meesterwerk Het AOB Zuid-Nederland (Adviseurs voor Opleiding en Beroep) in Tilburg voert in samenwerking met het Dienstencentrum Onderwijs Arbeid Zuidoost-Brabant al zes jaar met succes het project Van Vakwerk tot Meesterwerk uit. Onder leiding van een vakman maken leerlingen van een basisschool (groep 7 en 8) een meesterwerk. Deze meesterwerken worden getoond op een regionale tentoonstelling. In een wedstrijd worden de meesterwerken beoordeeld op originaliteit, afwerking en de relatie met het beroep. Het project wordt verbreed naar het vmbo en mbo. Het project maakt onderdeel uit van „Vakbekwaam Brabant‟, een initiatief van de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening. Met Vakbekwaam Brabant willen de RBA‟s de aandacht vestigen op allerlei aspecten van vakmanschap, waaronder het belang hiervan voor de economische bedrijvigheid. Aanleiding tot het project is het tekort aan goed opgeleide vakmensen in Nederland, een vervagend beeld van beroepen en een matig imago van het technisch beroep. Men wil kinderen al in een vroeg stadium (10 - 12 jaar) kennis laten maken met verschillende beroepen op de arbeidsmarkt. Uit onderzoek bleek namelijk dat het afbakenen van de keuze voor een beroepsopleiding al begint bij kinderen vanaf groep 6, door de invloed van ouders en leraren. Van Vakwerk tot Meesterwerk promoot het vakmanschap. Kinderen worden betrokken bij allerlei aspecten van vakmanschap: wat is vakmanschap, wat is een vakman en hoe kun je een vakman worden? Om het project goed aan te laten sluiten op de belevingswereld van de doelgroep is gekozen voor een wedstrijdvorm, waarbij de kinderen in een creatief project kennis kunnen maken met (allerlei facetten van) vakmanschap. Voor docenten is er ter begeleiding een handleiding en een werkboek. De kinderen maken in samenwerking met een vakman een zogenaamd meesterwerk. Ze beginnen met een interview met een vakman en maken vervolgens samen een werkplan. In een groep en met eventuele hulp van de vakman wordt een 'meesterwerk' gecreëerd. Deze meesterwerken worden getoond op een regionale tentoonstelling en worden beoordeeld op originaliteit (creativiteit), afwerking (details), en de relatie van het meesterwerk met het beroep. Uit alle inzendingen wordt het 'Brabants Meesterwerk' verkozen. Het wedstrijdelement heeft positieve effecten op de kinderen (een praktische en speelse manier blijkt een noodzakelijke voorwaarde voor het slagen van het project) en is goed voor publiciteit. Lokale media besteden veel aandacht aan het project. Een andere noodzakelijke voorwaarde is de benadering van bedrijven en / of vaklieden. Veel vakmensen worden via de ouders bereikt. Kinderen en leerkrachten zijn zeer enthousiast over het project. Het bereik van het project is naar schatting van het AOB 5.000 leerlingen, 10.000 ouders, 200 leraren en 1.500 vaklieden / bedrijven.
Contactpersoon: Dhr. Jos van Eck, AOB Zuid-Nederland Postbus 9233 5000 HE Tilburg 013 - 532 14 70
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 33 -
Voorlichting leraren Leerkrachten basisonderwijs zijn voor kinderen en hun ouders een belangrijke informatiebron wanneer de kinderen moeten kiezen voor een vervolgopleiding. Slechts weinig kinderen kiezen voor een technische opleiding. AOB Zuid-Nederland (Adviseurs voor Opleiding en Beroep) heeft het initiatief genomen om leerkrachten basisonderwijs voor te lichten over de mogelijkheden in technische opleidingen voor de kinderen. Op ROC‟s worden bijeenkomsten georganiseerd waarin de leerkrachten uitleg krijgen over de veranderingen in het vmbo-onderwijs en de mogelijkheden voor technisch onderwijs bij ROC‟s. Het AOB heeft ook andere projecten opgezet die zich richten op kinderen en ouders. Het gegeven dat slechts weinig kinderen na de basisschool kiezen voor een technische opleiding, kan samenhangen met het feit dat leerkrachten over het algemeen een negatief en verkeerd beeld hebben van de mogelijkheden in de technische opleidingen. Bovendien hebben leerkrachten onvoldoende kennis over de verschillende beroepsmogelijkheden in de techniek. Het project „Voorlichting leraren‟ is bedoeld om leerkrachten een beter beeld te geven via bijeenkomsten op ROC‟s. Het project is bescheiden opgezet. In 1999 zijn er zeven bijeenkomsten georganiseerd op ROC‟s. Alle scholen in de regio zijn hierover in een vroeg stadium benaderd. Voor de daadwerkelijke bijeenkomst volgde een definitieve uitnodiging. Deze uitnodiging fungeerde tevens als „reminder‟. De deelname van leerkrachten was beperkt, maar het AOB was tevreden over de opkomst. De achterliggende redenen voor de beperkte opkomst van de leerkrachten zijn onduidelijk. Er is geen non-respons onderzoek verricht onder de scholen die niet hebben gereageerd op de uitnodiging voor het bijwonen van de bijeenkomsten. Het is wel waarschijnlijk dat alleen reeds van tevoren geïnteresseerde leerkrachten zijn ingegaan op de uitnodiging. Om ook andere leraren te benaderen is mogelijk een meer persoonlijke methode nodig. Ook de timing van de uitnodiging is belangrijk: is deze te vroeg, dan blijft de uitnodiging onbeantwoord. Is deze te laat, dan is de agenda van de leraar al vol gepland. In ieder geval is de gevolgde procedure, een vooraankondiging en een daadwerkelijke uitnodiging, noodzakelijk. De analyse die als uitgangspunt is genomen voor het project is voor wat betreft de deelnemende leraren waarschijnlijk correct. Er is een enquête gehouden onder de deelnemende docenten naar de kwaliteit van de bijeenkomsten. Daaruit bleek dat de leerkrachten zeer tevreden waren over de inhoud, opzet en locatie van de gehouden informatiebijeenkomsten. Blijkbaar voorzien de bijeenkomsten in een bepaalde informatiebehoefte omtrent het vmbo-onderwijs. De presentaties bleken sterk in kwaliteit te verschillen. Bij een vervolgtraject is het noodzakelijk om de inhoud van de verschillende presentaties af te baken en te verbeteren. Verder blijkt het moeilijk om de aandacht van leerkrachten vast te houden tijdens de presentaties. De presentaties moeten daarom kort, bondig en levendig zijn.
Contactpersoon: Dhr. J. van Eck, AOB Zuid-Nederland Postbus 9233 5000 HE Tilburg 013 - 464 82 68
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 34 -
Platform Promotie Techniek Tilburg e.o. Het Platform Promotie Techniek Tilburg e.o vertegenwoordigt de relevante techniekpromotie-actoren in de regio: basisschool De Wichelroede (zie gp Techniek biedt zoveel méér), het voortgezet onderwijs, het Midden-Brabant College, ROC Midden-Brabant, Hogeschool Brabant, Onderwijsbegeleidingsdienst SOM, Technika 10, Bouwradius, Brabants Zeeuwse Werkgeversvereniging, Gemeente Tilburg, Technocentrum iNDEX. De organisatie heeft een stabiele structuur en een professioneel projectmanagement. Het platform is opgericht om meer structuur en samenhang aan te brengen in allerlei techniekpromotie activiteiten, met visie op de activiteiten en continuïteit. Al enige jaren werden verschillende, vooral op promotie gerichte activiteiten opgezet om techniek onder de aandacht te brengen van jongeren. Het initiatief ging daarbij vooral uit van mbo en hbo. Deze activiteiten bleken echter niet voldoende en een bundeling van krachten leek noodzakelijk, evenals een verbreding van de kring van betrokken organisaties. Na een inventarisatie van een overleggroep van gemeente Tilburg, vmbo, mbo, hbo, bedrijfsleven en basisonderwijs, is daarom in 1998 het Platform Promotie Tilburg e.o. opgericht. Het platform formuleerde vier strategische doelstellingen: body geven aan de samenwerking; ontwikkelen van brede initiatieven in basis- en voortgezet onderwijs; verder opbouwen van concrete, functionele netwerken en aansluiten bij het beleid van overheden en met name het industriebeleid van Tilburg. Het platform bracht de lopende acties in kaart en werkte een programma uit om goede acties verder te verspreiden of te versterken, en waar nodig nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Alle activiteiten worden integraal en gezamenlijk aangepakt. De benadering is vraaggestuurd, waarbij men inspeelt op reële behoeften van scholen en leerlingen, en het uitgangspunt is een ketenbenadering (van leertraject van kind tot volwassene). Vanuit het platform zijn projecten voor het basisonderwijs uitgezet die zijn bedoeld om techniek te integreren in de onderwijsvisie van de scholen, ook via acties op de lerarenopleiding. Voor de Tweede Fase van vmbo en vo zijn voorlichtingsactiviteiten opgezet om techniek onder de aandacht te brengen bij keuzevormingsprocessen. Ook zijn er initiatieven ontwikkeld ten aanzien van de verbetering van de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Verder wordt er een longitudinaal onderzoek verricht onder drieduizend jongeren in de regio om een beeld te krijgen van de motieven van jongeren voor keuzes voor studie en beroep. Ervaringen leren dat het goed is een platform te hebben met een open karakter. De agenda van een dergelijk platform moet strategisch-tactisch zijn, en operationele zaken moeten aan de uitvoerders worden gelaten. Daarnaast is het actief betrokken houden van deelnemers (onderwijs, ondernemers én overheid) erg belangrijk. Leg het accent op vraagstukken waarbij de meeste behoefte is aan innovatiecapaciteit. Realiseer een extern communicatienetwerk op basis van behaalde resultaten en niet op basis van intenties en beloften. Zorg voor een financieringsopzet die ruimte biedt voor een meerjarig programma.
Contactpersoon: Dhr. F. de Bruijn, projectcoördinator Hobéon Management Consult Scheveningseweg 46 2517 KV DEN HAAG 070 - 306 68 00
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 35 -
Bedrijfstak Advies-project De Sociale Partners in de Metalektro Industrie besloten in 1986 het BedrijfsTak Advies-project (BTAproject) te initiëren. Dit project heeft tot doel techniek te promoten bij kinderen van groep 7 en 8. Er worden gastdocenten ingezet die gastlessen voor de kinderen verzorgen. Deze gastdocenten, de zogenaamde bedrijfstakadviseurs, zijn mensen die hebben gewerkt in de metaal en elektrotechnische industrie. Zij kunnen daarom op een boeiende wijze en puttend uit hun ervaringen vertellen over techniek. Hun verhaal wordt audiovisueel ondersteund met een film. De kinderen mogen ook met 'doematerialen' spelen met en leren van techniek. De gastlessen zijn hiermee opgezet volgens het stramien: praatje, plaatje, daadje. Het feit dat de maatschappij steeds meer afhankelijk wordt van techniek, terwijl - mede veroorzaakt door het slechte imago van de technieksector - steeds minder kinderen kiezen voor een technische opleiding, was voor de Sociale Partners in de Metalektro Industrie aanleiding om het BTA-project op te zetten. Het project richt zich bewust op kinderen van de basisschool. Men wil kinderen zo vroeg mogelijk nieuwsgierig maken naar de mogelijkheden van de techniek. De organisatie van het BTA-project ligt bij het Opleidingsfonds Stichting O+A en het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Metaalbewerking (Stichting OOM). Vijf districtshoofden begeleiden de bedrijfstakadviseurs. De organisatie selecteert de bedrijfstakadviseurs, die een korte opleiding krijgen waarin zij kennismaken met de in te zetten materialen tijdens een gastles. De bedrijfstakadviseurs ontvangen een vergoeding voor hun activiteiten. In 1998 besloot de bedrijfstak ook aandacht te besteden aan de leraren van de basisscholen. Dit heeft geleid tot het BTA-PABO project waarbij toekomstige leerkrachten basisonderwijs, de PABOstudenten, eveneens via gastlessen enthousiast worden gemaakt voor techniek. De studenten krijgen allerlei informatie over de mogelijkheden van techniek en worden zo beter in staat gesteld kinderen later te begeleiden bij de toepassing van techniek voor alledaags gebruik. Het BTA-project voor PABO-studenten kent hetzelfde concept. De bedrijfstakadviseur gebruikt ander materiaal, zoals een specifiek voor de student ontwikkeld werkboek. Het BTA-project is uitgegroeid tot een professionele organisatie die gastlessen verzorgt op naar schatting drieduizend basisscholen per jaar. Ongeveer vijftig BTA-ers bestrijken heel Nederland en bereiken met de gastlessen zo‟n tachtig- tot negentigduizend kinderen per jaar. Deelname aan het project is voor zowel basisscholen als PABO's kostenloos. Of het project daadwerkelijk leidt tot een toename van het aantal leerlingen dat uiteindelijk kiest voor een baan in de techniek, is nog onbekend. Wel wordt het project enthousiast ontvangen gezien het grote aantal verzoeken voor vervolggastlessen en de vele opstellen en werkstukken die door de kinderen/studenten PABO zijn gemaakt. Positief neveneffect van het project is dat door het netwerk gegevens over leerlingen en over de wijze van doceren worden verzameld.
Contactpersoon: Dhr. E.T. Anschütz 070 - 317 19 00 e.anschü
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 36 -
3. BASISVORMING INHOUDSOPGAVE pag. Kennis der natuur voor heterogene klassen Meten aan de mens Natuurwetenschap voor leerwegondersteunend onderwijs Open Onderzoekswerkplek Pilot FIRST Lego League Techniekmethode Van Maerlantlyceum Studie en beroepskeuze Ingenieurs voor de klas
Voor verwante good practices zie: Tweede fase vo Globe
(zie hoofdstuk 4)
Ketenbenadering Platform Promotie Techniek Tilburg e.o.
(zie hoofdstuk 2)
Preferenties van jongeren I+I-project
(zie hoofdstuk 7)
Nieuwe rol docenten Voorlichting leraren
(zie hoofdstuk 2)
Studie en beroepskeuze Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3)
(zie hoofdstuk 10)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
pag.
- 37 -
Kennis der natuur voor heterogene klassen De Leon van Gelder Middenschool biedt de eerste drie leerjaren het vak „kennis der natuur‟ aan, in plaats van de afzonderlijke vakken natuurkunde, scheikunde en biologie. De vakken zijn samengevoegd om leerlingen „breder‟ te leren denken. Net als voor alle andere vakken (bijvoorbeeld „mens en maatschappij‟, ontstaan uit aardrijkskunde, geschiedenis en maatschappijleer) houdt een klas drie jaar lang dezelfde docent voor dit vak. De school is een vierjarige opleiding voor vmbo en de onderbouw van havo en vwo. De school heeft, met uitzondering van het laatste lesjaar, heterogene groepen: klassen waarin leerlingen van verschillende niveaus bij elkaar zitten. Het samenvoegen van vakken gebeurt om twee redenen: ten eerste omdat de vakken onderling een zekere samenhang hebben, ten tweede omdat leerlingen zo minder verschillende docenten hebben. Dit laatste is belangrijk voor de band tussen leerlingen en docent. Het combinatievak kennis der natuur wordt al gegeven sinds de oprichting van de school in 1979. Een belangrijk kenmerk van kennis der natuur is de centrale plaats die wordt toegekend aan het doen van practica: leerlingen leren door te experimenteren. Leerlingen werken, zoals bij de meeste vakken op school, heel veel samen. De eerste jaren dat het vak werd gegeven, werkte men met een methode die door de docenten zelf was ontwikkeld. Deze methode behandelt een aantal vakoverstijgende thema‟s die elementen uit de verschillende leergebieden samenbrengen. De introductie van de basisvorming bracht een verandering in de voorgeschreven lesstof met zich meer. Daarom is men overgestapt op andere, bestaande methoden. Sinds enkele jaren wordt er gewerkt met de methoden „Biologie overal‟ en „Natuur- en scheikunde overal‟. Docenten ervaren echter dat de methoden nauwelijks op elkaar zijn afgestemd. Het is daardoor moeilijk een hoge mate van samenhang te bereiken en de mate van integratie is afgenomen. De docenten krijgen inmiddels steeds meer ervaring met het gebruik van de nieuwe methoden. Door in de volgorde van de hoofdstukken van de afzonderlijke methoden te schuiven, wordt geprobeerd de inhoudelijke samenhang meer naar voren te laten komen. De leerlingen vinden kennis der natuur een leuk en afwisselend vak. Met name het leren aan de hand van practica wordt zeer gewaardeerd. De docenten kennis der natuur geven ook les in een vakgebied waarvoor ze niet zijn geschoold. Daardoor neemt de voorbereiding van de lessen vaak veel tijd in beslag. Een eventueel tekort aan deskundigheid wordt opgevangen door de goede communicatie tussen de docenten. Het is niet vreemd om collegae met een andere achtergrond te vragen om vakinhoudelijke ondersteuning. Nieuwe docenten worden ook veelal intern bijgeschoold.
Contactpersoon: Prof. dr. H.M.C. Eijkelhof, projectleider SONaTe Centrum voor didactiek van Wiskunde en Natuurwetenschappen Postbus 80008 3508 TA Utrecht 030 - 253 11 79
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 38 -
Meten aan de mens 'Meten aan de mens' is een lespakket medische technologie dat met het oog op profiel- of richtingkeuze wordt aangeboden in het derde leerjaar van het voortgezet onderwijs. Het lespakket bestaat uit vier modulen, die ieder vanuit een andere invalshoek het meten van het menselijk lichaam centraal stellen: Elektrisch, Chemisch, Mechanisch en Optisch Meten. In 1998 won de IMT (Initiatiefgroep Meisjes en Techniek) met dit lespakket en een project over Studie- en Beroepsoriëntatie via internet, de landelijke Hoger Onderwijs Emancipatieprijs. „Meten aan de mens‟ probeert meer belangstelling te wekken bij meisjes en jongens voor techniek, evenals voor de N-profielen en technische studierichtingen en beroepen. Een langere termijn doelstelling is het realiseren van een hogere instroom van vrouwelijke (en mannelijke) studenten in techniekopleidingen en een toename van vrouwen (en mannen) in technische beroepen op hbo- of universitair niveau. Het lespakket sluit inhoudelijk aan bij de doelen en uitgangspunten van de basisvorming en de kerndoelen van het vak techniek. Daarnaast verschaft het lespakket de mogelijkheid invulling te geven aan de oriëntatie op studie en beroep en oriëntatie op vervolgopleidingen. Het lespakket medische technologie kan vakoverstijgend gebruikt worden, maar docenten biologie, scheikunde en natuurkunde kunnen de verschillende modulen ook binnen hun afzonderlijke vakken inzetten. Elke module bestaat uit opdrachten en practicabeschrijvingen met korte teksten en illustraties. „Meten aan de mens‟ is bedoeld voor het derde leerjaar omdat leerlingen dan de keuze maken voor een profiel of richting. Juist in het derde leerjaar wordt echter op veel scholen het vak techniek niet gegeven. Dit lespakket kan in deze leemte voorzien. In 1995 is een pilotversie van 'Meten aan de mens' opgezet in samenwerking met twee scholen voor voortgezet onderwijs. Het project is verder ontwikkeld van augustus 1996 tot juli 1998. Hierbij waren zes scholen in de regio Twente betrokken. Na de pilot zijn diverse verbeteringen aan het materiaal aangebracht en zijn organisatorische knelpunten aangepakt, onder andere met betrekking tot de mogelijkheden voor het bestellen van practicummaterialen. Na deze ontwikkelingsfase is het lespakket in boekvorm vrij ter beschikking gekomen voor alle instellingen voor voortgezet onderwijs in Nederland. Voor een optimale toegankelijkheid is gewerkt aan de verspreiding van de modulen via internet. Dit biedt ook de mogelijkheid om de modulen aan te passen aan technologische ontwikkelingen en ervaringen in de onderwijspraktijk. Uit evaluatieresultaten blijkt dat de deelnemende meisjes erg enthousiast zijn, en actief en gemotiveerd deelnamen aan het lesprogramma. Bij het werken aan de opdrachten en in practica wordt, zoals elders in de basisvorming, de nadruk gelegd op zelfstandig werken en op samenwerken in kleine groepjes. Met name dit laatste is een didactisch element dat meisjes lijkt aan te spreken.
Contactpersoon: Mw. H. Vlas 053 - 489 26 08
[email protected] http://www.techniekorientatie.nl/madm/home.htm
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 39 -
Natuurwetenschap voor het leerwegondersteunend onderwijs Het Oostvaarders College te Almere heeft een nieuw vak en een nieuwe methode ontwikkeld: natuurwetenschap. Het vak is bedoeld voor leerlingen in de onderbouw van het leerweg ondersteunend onderwijs en vervangt de afzonderlijke vakken natuurkunde, scheikunde en biologie. Het ontwikkelen van een nieuw vak en een nieuwe methode bood tegelijkertijd mogelijkheden om andere, meer inhoudelijke doelstellingen te realiseren. Zo kon men de leergebieden biologie en natuur- en scheikunde integreren en kon men ervoor zorgen dat de gekozen onderwerpen een zekere relevantie hebben met het oog op de belevingswereld en het beroepsperspectief van leerlingen. Natuurwetenschap wordt momenteel gegeven aan vier eerstejaars klassen (twee uur per week) en drie tweedejaars klassen (drie uur per week). Het curriculum omvat zes hoofdstukken (thema's), verdeeld over twee leerjaren. Ieder hoofdstuk bestaat uit vier blokken, zowel theorie (tekst, figuren en vragen) als praktijk. Een blok wordt afgesloten met een toets. Bij de praktische blokken werken leerlingen aan een eindproduct, bijvoorbeeld een poster of een verslag van een proef. Voor het eindproduct krijgen leerlingen een cijfer. Ieder hoofdstuk omvat zowel biologische, natuurkundige als scheikundige onderwerpen, en waar mogelijk worden deze met elkaar in verband gebracht. Het samenvoegen van natuur- en scheikunde en biologie doet recht aan de samenhang die tussen deze leergebieden bestaat. Het vak natuurwetenschap wordt gegeven door één docent in plaats van drie. De docent begeleidt dezelfde leerlingen in het eerste en het tweede jaar. Dit wordt voor de leerlingen van groot belang geacht voor een intensieve en goede begeleiding. Een docent biologie en een docent natuurkunde zijn van start gegaan met het vormgeven van het nieuwe vak. In een later stadium werd er een derde docent bij betrokken. Bij gebrek aan een geschikte lesmethode besloten de docenten zelf een methode te schrijven. Het ontwikkelde materiaal werd vaak direct in de klas uitgetest, en op grond van deze ervaringen herzien. Bij de indeling van de lesstof werd er gezocht naar multidisciplinaire, vakoverstijgende thema‟s die de hoofdstukken van de methode zouden vormen (bijvoorbeeld krachten en waarnemen). De docenten van de vakken hebben twee jaar lang twee taakuren per week gekregen voor de ontwikkeling van natuurwetenschap. Het enthousiasme van de docenten, een sterke visie op onderwijs en het leergebied, het experimenteren en drastisch durven herzien van materiaal, zijn belangrijk voor het totstandkomen van een dergelijke module. Het vak natuurwetenschap en de bijbehorende lesmethode worden nog steeds verder aangevuld en verbeterd. De hoofdstukken die gereed zijn, worden met veel enthousiasme gebruikt. De leerlingen vinden natuurwetenschap een leuk vak en vinden het prettig om maar één docent te hebben voor het combinatievak.
Contactpersoon: Prof. dr. H.M.C. Eijkelhof, projectleider SONaTe Centrum voor didactiek van Wiskunde en Natuurwetenschappen Postbus 80008 3508 TA Utrecht 030 - 253 11 79
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 40 -
Open Onderzoekswerkplek De Christelijke Hogeschool Windesheim in Zwolle is in schooljaar 2000 – 2001 het project Open Onderzoekswerkplek gestart voor leerlingen in het eerste en tweede jaar voortgezet onderwijs. Zij kunnen op de hogeschool praktijkonderzoek doen. Op die manier maken ze kennis met techniek, zowel als onderdeel van hun opleiding als ter voorbereiding op hun verdere (studie)loopbaan. Het praktijkonderzoek gebeurt op de Open Onderzoekswerkplek, een centrale ruimte binnen Windesheim met verschillende technische installaties. Deze installaties maken technische processen inzichtelijk en leerlingen mogen er „hands on‟ mee werken. Het project is ondermeer opgezet om een hoogwaardige technische opleidingscapaciteit in stand te houden. Daarvoor moeten voldoende geïnteresseerde kandidaten, studenten, geworven worden. Het project speelt ook in op het tekort aan voldoende gekwalificeerde ingenieurs waarmee het bedrijfsleven te maken heeft. Het project is daarom gebaseerd op samenwerking met en bijdragen van partners uit bedrijfsleven en onderwijs. Het bedrijfsleven moet een bijdrage leveren in de vorm van geld en/of apparatuur, het verzorgen van excursies en het verstrekken van informatie. Bedrijven kunnen door het project contact hebben met mogelijk toekomstige werknemers en via een gecoördineerde aanpak contacten onderhouden met het onderwijs. De deelnemende scholen moeten tijd investeren in de begeleiding van Open Onderzoekswerkplek-activiteiten. Het initiatief kwam in 1997 vanuit de lerarenopleiding exacte vakken op Windesheim. Docenten van zo‟n 25 tot 30 scholen uit de regio kwamen naar een bijeenkomst en spraken de wenselijkheid uit van de inrichting van een Open Onderzoekswerkplek waar leerlingen praktijkonderzoek zouden kunnen doen, waarvoor op de school niet voldoende faciliteiten aanwezig zijn. Vervolgens is een projectplan opgesteld en legde Windesheim contacten met brancheorganisaties en de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie. Per 1 september 2000 is het project daadwerkelijk van start gegaan. De leerlingen kunnen op de Open Onderzoekswerkplek praktisch oefenen met technische installaties. Ze kunnen bijvoorbeeld oefenen met het functioneren van een dam in een waterloop die op kleine schaal is nagebouwd. Andere oefeningen zijn: het uitvoeren van een elektroforese, een experiment met een massaspectrometer, het bestuderen van materiaaleigenschappen met een „trekbank‟ en een microscoop. In eerste instantie richt de aandacht zich op het praktijkonderzoek dat plaatsvindt in het kader van het sectorwerkstuk (vmbo) of het profielwerkstuk (Tweede Fase voortgezet onderwijs). Ongeveer honderd scholieren uit de tweede fase maken gebruik van de Open Onderzoekswerkplek. De scholieren en hun docenten zijn enthousiast, vooral vanwege de blikverbreding van de leerlingen. Leerlingen lijken een meer gerichte vraagstelling te ontwikkelen dan voorheen. De begeleiding op de hogeschool dwingt leerlingen ook tot het stellen van to-the-point vragen. Het volgende schooljaar 2002-2003 zal het aantal scholieren van de tweede fase en het vmbo circa zeshonderd bedragen. Men verwacht dat een uitbreiding naar basisscholen en ROC‟s pas over een jaar of vijf haalbaar is.
Contactpersoon: Dhr. K. Schoenmaker, Christelijke Hogeschool Windesheim Postbus 10090 8000 GB Zwolle 038 - 469 91 80
[email protected] http://www.windesheim.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 41 -
Pilot FIRST Lego League FIRST Nederland heeft het initiatief genomen tot de opzet van de FIRST Lego League, in navolging van FIRST (For Inspiration and Recognition of Science and Technology) in de VS. Voor de Lego League, een wedstrijd tussen robots, heeft FIRST een lesmodule ontwikkeld voor leerlingen van vmbo, havo en vwo. FIRST Nederland is een initiatief van Arthur Andersen, LEGO DACTA, het Amstelinstituut, SLO, BRACE en ATB (Stichting Aantrekkelijk Technisch Beroepsonderwijs). In maart 2001 is men gestart met een pilot op drie scholen in Twente: het Carmel College in Oldenzaal, de Bataafse Kamp in Hengelo en het St. Canisius in Tubbergen. Aanleiding tot het opzetten van dit project is de afnemende doorstroom naar hogere technische beroepsopleidingen. Van de leerlingen met exacte vakken in het voortgezet onderwijs kiest maar een beperkt deel voor een technische vervolgopleiding. De technische opleidingen leveren op hun beurt steeds minder gediplomeerden af, terwijl de vraag naar technisch personeel alleen maar toeneemt. Het project heeft tot doel het imago van het techniekonderwijs te verbeteren en passie voor exacte vakken en techniek aan te wakkeren bij leerlingen in de basisvorming van het voortgezet onderwijs. Leerlingen kunnen door de lesmodule ervaren dat techniek leuk en uitdagend is en minder moeilijk dan in het algemeen wordt verondersteld. Naast theoretische technische kennis komen ook vaardigheden als samenwerking, communicatie, creativiteit en presentatie aan bod. FIRST hoopt daarmee te bereiken dat in de toekomst meer leerlingen een technische vervolgopleiding zullen kiezen. De lesmodule bestaat uit twaalf lesuren waarin leerlingen in teams leren een robot te ontwerpen, te bouwen en te programmeren. Ter ondersteuning werd elke school voorzien van zes RoBoTeam sets 9700 van LEGO Dacta, een Coach Junior voor RoBoTeam en schriftelijke lesmaterialen. Docenten zijn voorafgaand aan de pilot via een workshop geschoold. De robots gingen aan het einde van de lesperiode met elkaar in competitie op de regionale robotwedstrijddag (league) op de campus van de TU Twente. De ervaringen van de docenten en leerlingen met de lesmodule en de regionale robotwedstrijddag zijn positief. De leerlingen kijken met plezier terug op het robotproject. Ze hebben veel zelfstandig kunnen werken. De docent gaf hen ook de kans hiertoe. Ook de samenwerking met andere leerlingen is de meeste leerlingen goed bevallen. Wel kwam men in tijdnood door problemen in de uitvoering, zoals defect materiaal en storingen van de zendertjes. De ondersteuning van SLO en technische dienst waren daarom hard nodig. Een tekort aan computers en de storingen zorgden voor klassenorganisatorische problemen. Meerdere docenten zouden de lessen moeten begeleiden. In schooljaar 2001-2002 is er ook een pilot van start gegaan met vijf scholen in Rijnmond en er doen drie andere nieuwe scholen mee.
Contactpersoon: Ir. C.J.M. Ooijevaar, SLO
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 42 -
Techniekmethode Van Maerlantlyceum Het Van Maerlantlyceum in Eindhoven heeft een nieuwe lesmethode ontwikkeld voor het vak techniek. Kenmerkend voor deze lesmethode is dat de wensen en eisen van de leerlingen de basis vormen. Dit alternatief techniekonderwijs is tot stand gekomen uit onvrede met de bestaande lesmethoden. Deze bevatten te veel lees- en leerstof en bieden te weinig ruimte voor (praktische) werkstukken. Bovendien is daarbij niet de belevingswereld van leerlingen als uitgangspunt genomen. De doelstelling van het vak techniek zoals ontwikkeld en aangeboden door het Van Maerlantlyceum, is het opwekken van interesse voor techniek en het creëren van enthousiasme voor het vak. Voor de ontwikkeling van de lesmethode legde de school een aantal brugklasleerlingen de vraag voor hoe zij zélf het vak techniek zouden willen inrichten. Uit de ideeën van de leerlingen zijn veel bruikbare aanknopingspunten gedistilleerd voor een alternatief techniekonderwijs. Als voornaamste punt kwam naar voren dat leerlingen graag praktische werkstukken maken zoals een elektrische gitaar, een muisvriendelijke muizenval en een metaaldetector. Alle ideeën zijn geïnventariseerd en in thema's ondergebracht. De thema's zijn vervolgens uitgewerkt in een ruwe versie van een nieuwe lesmethode. De nadruk in deze methode lag op het praktisch 'zelf uitvinden'. Dit voorstel bleek zeer goed aan te sluiten op de kerndoelen van het vak techniek. De nieuwe methode geeft leerlingen inzicht in het proces waarlangs technische producten tot stand komen. Belangrijke componenten hierbij zijn ervaringsleren, creativiteit, gezamenlijk leren en het vermogen problemen op een juiste wijze op te lossen. In de werkstukken die de leerlingen tijdens het vak techniek maken, is de eigen inbreng zeer belangrijk. Er zit gradatie in de moeilijkheid van de werkstukken en deze worden niet beoordeeld op het eindresultaat, maar op het proces. Sinds kort beoordelen de leerlingen elkaars werkstukken. Het project is een succes. Zowel leerlingen, docenten als ouders zijn zeer enthousiast over de nieuwe lesmethode. Jaarlijks wordt een enquête afgenomen om lessen te kunnen verbeteren. Het project is voortdurend in ontwikkeling, wat het interessant en uitdagend houdt. De rol van docenten is cruciaal voor het slagen van een dergelijke lesmethode. Het voorbereiden van de lessen, het verzamelen van te gebruiken materialen en het begeleiden van de vele werkstukken is uitdagend, maar ook erg arbeidsintensief. Hulp van een technisch onderwijsassistent is daarom gewenst. Ook het kostenaspect speelt een belangrijke rol. De kosten zijn relatief hoog en daarom wordt aan ouders een jaarlijkse bijdrage van € 20 gevraagd. Om de betrokkenheid van ouders bij het project te vergroten, worden ouders twee avonden per jaar uitgenodigd om zelf te ervaren wat er gebeurt tijdens een techniekles. Ook vinden er presentatieavonden plaats.
Contactpersoon: Dhr. J. Duitsman, docent techniek Van MaerlantLyceum 040 - 151 34 02
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 43 -
Ingenieurs voor de klas De Nederlandse Ingenieursvereniging (NIRIA), het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI) en de Vereniging voor Technische Docenten (een vereniging waarin tweederde van de techniekdocenten is georganiseerd) namen in 1993 het initiatief tot de oprichting van het project 'Ingenieurs voor de klas'. Via het project „Ingenieurs voor de klas‟ worden leerlingen tussen twaalf en achttien jaar direct in contact gebracht met mensen die zelf voor de techniek gekozen hebben: de gastdocentingenieurs. Leerlingen krijgen van hen gastlessen en bezoeken de bedrijven waar deze gastdocenten werken. Het project „Ingenieurs voor de klas‟ beoogt een programmaonderdeel te realiseren dat scholen voor het voortgezet onderwijs structureel kunnen inpassen. „Ingenieurs voor de klas‟ is voor twaalf tot achttien jarigen, met een nadruk op twaalf tot zestien jaar. Deze categorie jongeren moet een keuze maken voor een vervolgopleiding. Het programma is echter niet in eerste instantie bedoeld om leerlingen te werven voor techniek. „Ingenieurs voor de klas‟ heeft vooral een informatief kennismakingskarakter. Jongeren associëren techniek met bijvoorbeeld vuil en zwaar werk. Door het project kan dit negatieve beeld worden bijgesteld. De leerlingen horen immers van de gastdocenten die in de techniek werken, hoe het werk echt is. De gastlessen hebben een sterk persoonlijk karakter en de ingenieurs vertellen wat een ingenieur is, wat een ingenieur doet, waarom je ingenieur zou moeten worden, wat het te maken heeft met bijvoorbeeld telecommunicatie en inzamelsystemen voor afval. Tijdens de excursie zien de leerlingen hoe het er aan toegaat in het bedrijf waar hun gastdocent werkt. Elk jaar worden scholen benaderd voor deelname aan het programma. NIRIA heeft ook een informatiemap „Ingenieurs voor de klas‟ die scholen kunnen opvragen. In de regio van de geïnteresseerde scholen worden gastdocentingenieurs gerekruteerd. Via voorlichtingsbijeenkomsten worden zij voorbereid op de gastlessen. De aandacht gaat vooral uit naar hoe zij hun vakkennis en de additionele motivationele en carrière-aspecten over kunnen brengen op jonge mensen. Tijdens de bijeenkomsten, die worden ondersteund door NIRIA en een coördinator van de Hogeschool Holland, ontmoeten gastdocenten en techniekdocenten elkaar. De leraar techniek en gastdocent bereiden vervolgens samen de gastlessen voor. In 1993 startte men met de voorbereiding van het project. Tussen 1994 en 1995 zijn pilots uitgevoerd op vier scholen met acht ingenieurs. Het aantal deelnemende scholen nam toe van 54 in 1997 – 1998 tot 154 in 2000 – 2001. Uiteindelijk hoopt het project vijftig procent van de scholengemeenschappen te bereiken. Het project wordt tussen 1999 en 2004 gefinancierd door VNO-NCW, FME-CWM, de ONRI, Stichting Steunfonds HTO en enkele hogescholen. Tot het schooljaar 2003-2004 kunnen scholen zich via het NIRIA aanmelden voor deelname.
Contactpersoon: Drs. J.J.G.J. van Helvert, NIRIA Postbus 84220 2508 AE Den Haag 070 – 352 21 41
[email protected] http://www.niria.nl/CMG/algemeen/onderwijs/ingenieur_voor_de_klas.htm
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 44 -
4. TWEEDE FASE VO INHOUDSOPGAVE pag. Globe Mint-EC Module Automatische Systemen Ontwikkeling lesmateriaal technisch ontwerpen Studiestijgers Nieuwe rol docenten Handleiding voor profielwerkstuk Technisch Ontwerpen Onderwijs - bedrijfsleven Bedrijven werven voor samenwerking met scholen Inpassen van samenwerking in onderwijsprogramma Op weg naar Bedrijfsparticipatie Studie en beroepskeuze Hoe effectief zijn voorlichtingsfilms?
Voor verwante good practices zie: Basisvorming Open Onderzoekswerkplek
(hoofdstuk 3)
Ketenbenadering Platform Promotie Techniek Tilburg e.o.
(hoofdstuk 2)
Preferenties van jongeren Mellow en Mellow Multiplier
(hoofdstuk 7)
Nieuwe rol docenten Voorlichting leraren
(hoofdstuk 2)
Onderwijs - bedrijfsleven Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, (hoofdstuk 7) mbo en vo Studie en beroepskeuze Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
(hoofdstuk 10)
- 45 -
GLOBE GLOBE (Global Learning and Observations to Benefit the Environment) is een internationaal educatief wetenschaps- en milieuprogramma voor het basis-, voortgezet- en beroepsonderwijs. GLOBE is geïnitieerd door de voormalige vice-president van de VS, Al Gore, en ging in 1995 van start. In het GLOBE programma werken scholieren en wetenschappers samen aan de opbouw van kennis over het mondiale milieu. Tienduizenden scholieren uit meer dan 95 landen verzamelen milieudata in hun schoolomgeving ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van weer, water, bodem, vegetatie, grondgebruik en fenologie. Het programma is ontwikkeld vanwege de te lage belangstelling bij leerlingen voor natuurwetenschappelijke vakken en onvoldoende educatieve aandacht aan milieubewustzijn. GLOBE streeft de volgende doelen na: uitbreiding van de kennis van leerlingen wereldwijd over het mondiale milieu, bijdragen aan een toenemende wetenschappelijke kennis van de wereld, en de verbetering van de studieresultaten van studenten in bèta/techniek vakken. Uit onderzoek blijkt dat GLOBE-leerlingen vooral extra kwaliteiten ontwikkelen in observeren, meten en technologie. GLOBE-leerlingen hebben meer interesse in een wetenschappelijke carrière dan niet-GLOBE-leerlingen. GLOBE Nederland werkt samen met het ministerie van VROM en OCenW, Universiteit Wageningen, KNMI, NIVR, Axis, ISRIC, Space Expo, EPN, NUON, waterschappen en gemeenten. Wetenschappers gebruiken de gemeten data om aannames te toetsen over de mondiale toestand van de aarde. Nederlandse leerlingen meten bijvoorbeeld in opdracht van het KNMI met een zonfotometer de stofdeeltjes in de lucht. Deze gegevens worden gebruikt om te kijken naar de verspreiding van luchtvervuiling en klimaateffecten. Om metingen te doen die werkelijk door de wetenschap gebruikt kunnen worden, is het belangrijk dat de metingen overal ter wereld worden uitgevoerd volgens vaste protocollen. Daarom worden minimaal twee docenten per school getraind opdat zij volgens deze protocollen kunnen werken. Ook wordt er geoefend met het opzetten van onderzoeken voor leerlingen, het invoeren van het programma binnen de school, het maken van grafieken, en het invoeren van de gemeten data op internet. Het programma bevatte in het begin te veel stof en is opgesplitst in een basistraining (weer en water) en specialistische trainingen (bodem, vegetatie en remote sensing). Het programma wordt hierdoor modulair. Inmiddels worden ook ervaren vrijwilligers getraind die in een één op één relatie een GLOBE-school in hun buurt zullen ondersteunen. Dit moet leiden tot een kwaliteitsverbetering. In 2000 deden er in Nederland 106 scholen voor voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs mee aan GLOBE. Daarvan hebben 77 scholen daadwerkelijk data voor GLOBE ingevoerd in de internationale database. In 2001 hebben ook enkele basisscholen meegedaan in een pilot. Het enthousiasme van de scholen was groot. Nu nemen er meer basisscholen deel aan GLOBE. Punt van zorg voor het internationale programma is dat niet alle deelnemende scholen de data invoeren en niet alle scholen continu meten. Meer internationale uitwisseling tussen GLOBE-scholen zou gewenst zijn.
Contactpersoon: Dhr. H. Smit, coördinator Nederland
[email protected] http://www.smeglobe.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 46 -
MINT-EC BDA - de Duitse koepelorganisatie van werkgeversorganisaties - nam in 2000 het initiatief tot het oprichten van de vereniging MINT-EC: Mathematik, Informatik, Naturwissenschaft und Technik- Excellence Centers. MINT-EC is gericht op het versterken van het mathematisch-natuurwetenschappelijk onderwijs op de gymnasia in Duitsland. Hiertoe probeert men de gymnasia te ontwikkelen tot een kweekvijver voor talentvolle jongeren in deze vakgebieden. MINT-EC selecteert gymnasia die het keurmerk MINT-EC mogen dragen en helpt deze kwaliteitsverbeteringen door te voeren. De aanleiding tot de oprichting van MINT-EC vormde onder andere de constatering dat de Duitse gymnasia de „traditie‟ van degelijk natuurwetenschappelijk onderwijs hadden verwaarloosd. Bovendien zou de meerderheid van de Duitse jongeren niet in staat zijn een hogere opleiding in één van de MINT-vakken te volgen, omdat ze een te 'soft' vakkenpakket hebben. Een hervorming van de Duitse gymnasia, die niet te realiseren is zonder de steun van het bedrijfsleven, zou nodig zijn. De BDA beschikte echter slechts over beperkte middelen voor deze hervorming. Men heeft daarom gekozen voor een slimme strategie om zoveel mogelijk scholen en bedrijven te activeren. MINT-EC selecteert een aantal scholen dat de exacte vakken wél goed verzorgt, bouwt een netwerk tussen deze scholen en voorziet ze van een kwaliteitsstempel. Deze geselecteerde scholen worden met steun van het bedrijfsleven en wetenschappelijk onderwijs verder geholpen om een kwaliteitsslag te maken. Men hoopt dat op deze wijze andere scholen worden gestimuleerd zich te kwalificeren voor het keurmerk: MINT-EC. In het eerste jaar van haar bestaan heeft MINT-EC een selectieprocedure gerealiseerd voor excellente scholen op het gebied van MINT-vakken en een beperkt aantal MINT- scholen geselecteerd. MINTEC heeft verder een aanbod van diensten voor deze scholen gerealiseerd in samenwerking met belangrijke Duitse bedrijven die materiële en immateriële diensten aan de scholen kunnen verlenen. Ook is een begin gemaakt met een netwerk van scholen die samenwerken. Na het eerste jaar heeft MINTEC haar bestaansrecht bewezen en heeft ze een kring van scholen en bedrijven gevormd. De volgende fase is het daadwerkelijk verbeteren van het MINT-onderwijs. Het initiatief MINT-EC heeft de geselecteerde scholen daadwerkelijk gestimuleerd hun resultaten te verbeteren. Het keurmerk MINT-EC blijkt een duidelijke meerwaarde te hebben. Er zijn verschillende bijeenkomsten met scholen georganiseerd om ervaringen uit te wisselen over de gevolgde koers. Scholen blijken zeer tevreden over het initiatief en MINT-EC heeft scholen het gevoel gegeven dat ze deel uitmaken van een geheel. Scholen zijn er duidelijk meer mee bezig leerlingen voor MINT-vakken te activeren. Wel heeft MINT-EC ervaren dat een gedetailleerd omschreven procedure nodig is om excellente scholen te selecteren. Ook bleken de uiteindelijk geselecteerde scholen niet zonder meer in staat om zelf een organisatie te ontwikkelen voor de verbetering van hun prestaties.
Contactpersoon: Dhr. B. Burde, Stiftung der Deutschen Wirtschaft 0049 - 30 203 31 55
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 47 -
Module automatische systemen Het landelijke project Techniek 15+ beoogt havo- en vwo-leerlingen te motiveren voor een technische vervolgopleiding en een technisch beroep door technisch ontwerponderwijs in te bedden in de Tweede Fase havo/vwo. In het kader hiervan is een module ontwikkeld: module automatische systemen. De module automatische systemen heeft twee doelstellingen. De eerste is dat de leerling in de Tweede Fase havo/vwo een beeld krijgt van technisch ontwerpen. Het gaat daarbij om de vaardigheden die nodig zijn bij technisch ontwerpen en de toekomstmogelijkheden in opleidingen en beroepen. De tweede doelstelling is het aanreiken van een handvat aan de docent natuurwetenschappelijke vakken om de integratie van technisch ontwerpen binnen het vak vorm te geven. Techniek 15+ heeft vier regionale netwerken opgezet. Binnen elk netwerk werken enkele instellingen voor hoger onderwijs samen met een aantal scholen; in regio zuid zijn dit de Technische Universiteit Eindhoven en de Fontys Hogescholen. Er is in de netwerken lesmateriaal ontwikkeld waarmee techniek wordt geïntegreerd binnen de natuurwetenschappelijke vakken. De vernieuwing van het examenprogramma voor havo en vwo bood daartoe enige ruimte. De module automatische systemen is een van de eerste modulen van Techniek 15+. Deze module heeft een voorbeeldfunctie bij het ontwikkelen van ander Techniek15+-materiaal. De module is ontwikkeld voor het vak natuurkunde en wordt als praktische opdracht of profielwerkstuk gebruikt. Er is voor gekozen om een onderwerp te nemen binnen het vak, namelijk fysische informatica. In regio zuid is de lesmodule getest en geëvalueerd. Vijf scholen maakten er in het eerste jaar gebruik van. In het tweede jaar namen meer scholen deel en daardoor kreeg de module steeds meer bekendheid in de regio. De TU Eindhoven en Fontys verlenen scholen diverse vormen van ondersteuning. Zo kan de docent de hulp inschakelen van een docent van Fontys die de leerlingen vertelt wat technisch ontwerpen inhoudt. De TU Eindhoven of Fontys kunnen op verzoek materiaal beschikbaar stellen dat de school niet heeft, bijvoorbeeld voor een experiment. Ook kan men naar het technieklokaal van de TU Eindhoven om een prototype te maken van het ontwerp. Leerlingen kunnen met hun vragen over het maken van een profielwerkstuk via internet terecht bij een vraagbaak (de „Profielwinkel‟; www.osc.tue.nl/profielwinkel). De ervaringen met de module tot nu toe, zijn erg positief. Docenten hebben aangegeven het werken met de technische ontwerpopdrachten leuk te vinden. Wel stelt het veel eisen aan materialen en kost het veel tijd en inzet van de amanuensis. Ook is er ondersteuning gewenst voor docenten, onder andere in de vorm van een nascholingscursus. Het technisch ontwerpen kan heel motiverend werken voor leerlingen, met name als er ook daadwerkelijk een tastbaar resultaat wordt verkregen. Toch is er veel tijd nodig om leerlingen duidelijk te maken wat ontwerpen inhoudt.
Contactpersoon: Mw. ir. A.H. Kamp, Technische Universiteit Eindhoven
[email protected] http://www.fontys.nl/werktuigbouwkunde/medewerker/gbeukema/start.htm
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 48 -
Ontwikkeling lesmateriaal technisch ontwerpen Het project „Techniek 15+‟ (T15+) ontwikkelt lesmateriaal voor technisch ontwerpen dat gebruikt kan worden in de Tweede Fase havo/vwo voor de vakken natuurkunde, biologie, scheikunde en algemene natuurwetenschappen. Scholen worden bij de invoering van dit materiaal in hun regio ondersteund door een T15+ netwerk. Binnen dit regionale netwerk werkt een aantal proefscholen samen met technische vervolgopleidingen en bedrijven in de regio. T15+ heeft ervoor gekozen om vanuit een gezamenlijke visie coherent lesmateriaal te ontwikkelen door middel van een regionale organisatie (T15+-noord, -oost, -zuid, -west) met daarbij landelijke en interregionale coördinatie vanuit het Amstelinstituut/SLO. Binnen de vier regio‟s van T15+ wordt lesmateriaal ontwikkeld volgens een afgesproken, gemeenschappelijke lijn ten aanzien van: visie op techniek, ontwerpdidactiek, format en eindredactie. In de voorfase van het project is met deskundigen uit het voortgezet en hoger onderwijs een visie geformuleerd over het ontwerponderwijs die is overgedragen op de ontwikkelteams van T15+. Elke regio heeft een ontwikkel- of auteursteam van docenten uit voortgezet en hoger onderwijs, en een SLO-medewerker. De auteursteams werken volgens een stappenplan aan ontwerp, test, legitimatie, try-out, bijstelling en oplevering van het materiaal. Ook is er een „Schrijfwijzer T15+ modulen‟ met de ontwerpvisie, de ontwerpdidactiek, en tips en aanwijzingen over de vorm en inhoud van het lesmateriaal. De ontwikkeling lesmaterialen is een dynamisch proces met vele actoren: schrijvers, docenten, leerlingen, landelijke coördinatoren, regiocoördinatoren en medewerkers van Axis. Het blijkt moeilijk om de ontwikkelteams consistent te laten werken conform de Schrijfwijzer T 15+. Leden van ontwikkelteams hebben verschillende opvattingen over techniekonderwijs en over ontwikkelingen in het onderwijs. Docenten uit het hoger onderwijs weten vaak te weinig van het voortgezet onderwijs (haalbaarheid, kennisniveau van leerlingen, taalgebruik), terwijl docenten uit het voortgezet onderwijs vaak weinig weten van techniek en ontwerponderwijs. De SLO-medewerkers moesten daarom veel afstemmingsproblemen oplossen. T15+ heeft in regio west de modules „pijnstillers‟, „brainwriting‟ en „cyclus zooming‟ ontwikkeld, getest en gereviseerd. Ook is een eerste concept ontwikkeld van een natuurkundemodule die in samenwerking met SLO wordt uitgewerkt. In regio oost zijn de volgende modulen gerealiseerd: een aanleermodule voor ANW, een alfavariant voor een ANW-module „ontwerpen in mondiaal perspectief‟ en een bètavariant voor een ANW module „ontwerpen van een biogasinstallatie‟. De scheikundemodulen „waterzuivering‟ en „ontkalker‟ zijn in ontwikkeling. In regio zuid werkt men aan de biomedische modulen „de ontwikkeling van een hartslagmeter‟ en „de ontwikkeling van een gezichtsveldmeter‟. In regio noord is gewerkt aan een natuurkundemodule met een serie korte ontwerpopdrachten rond verschillende natuurkundeonderwerpen. Deze module wordt eerst omgewerkt en aangevuld tot het format van T15+ en vervolgens getest en gereviseerd.
Contactpersoon: Dhr. C. de Beurs, projectleider T15+ 020 – 525 59 64
[email protected] http://www.techniek15plus.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 49 -
Studiestijgers De Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen (FWN) van de Rijksuniversiteit Groningen onderhoudt sinds zeven jaar een intensief contact met een netwerk van scholen voor voortgezet onderwijs: de Studiestijgers. Het netwerk „Studiestijgers‟ werkt nauw samen met het landelijk project T15+ (zie gp Ontwikkeling lesmateriaal technisch ontwerpen, Op weg naar bedrijfsparticipatie, Module automatische systemen, Handleiding nascholing docenten, Handleiding voor profielwerkstuk technisch ontwerpen). Binnen het netwerk wordt lesmateriaal ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs; docenten krijgen informatie over de voor hun vak relevante ontwikkelingen in het hoger onderwijs; en voortgezet onderwijs en hoger onderwijs wisselen meer informatie uit ten behoeve van de flexibilisering van de leerwegen. In de jaren negentig nam de instroom van nieuwe studenten af op de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen. De faculteit zocht daarom naar een manier om meer belangstelling voor de opleiding te wekken via onder meer nauwere contacten met scholen voor het voortgezet onderwijs. Daarnaast vragen ook de onderwijsvernieuwingen, zoals de Tweede Fase, om betere afstemming tussen het voortgezet en hoger onderwijs. „Studiestijgers‟ werkt aan meer inzicht bij docenten van het voortgezet onderwijs in de ontwikkelingen in het hoger onderwijs. Dit moet leiden tot beter inzicht in de leerstof die de leerlingen nodig hebben ter voorbereiding op het hoger onderwijs. Binnen „Studiestijgers‟ ontwikkelen werkgroepen lesmateriaal dat geschikt is voor de nieuwe profielen en werkvormen van het voortgezet onderwijs. Dit materiaal moet stimulerend werken op de keuze van leerlingen voor bèta- en technische opleidingen. De werkgroepen zijn met ingang van studiejaar 2001-2002 ingedeeld naar onderwerp: Moduleontwikkeling Natuurkunde en Techniek, Het gebruik van de computer, en Samenwerkend leren / de TOA in de tweede fase. Elke werkgroep bestaat uit ongeveer 15 docenten. Zij komen geregeld bijeen op de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool of een van de deelnemende scholen, en bespreken of ontwikkelen leermateriaal. In de werkgroepen wordt aangesloten bij de interesses van de docent en de deskundigheid van de begeleiders. Zo staat de werkgroep Samenwerkend leren onder supervisie van een vakdidacticus, die zijn promotieonderzoek toespitst op dit onderwerp. De werkgroepen communiceren buiten de netwerkbijeenkomsten via de kringen van Kennisnet. Met behulp van het programma Blackboard (een elektronische leeromgeving) worden gegevens uitgewisseld die ook in de klas kunnen worden gebruikt. De Studiestijgers wisselen ook informatie uit om zo een betere voedingsbodem te realiseren voor de flexibilisering van de leerwegen. Het netwerk blijkt erg succesvol, vooral doordat de samenwerking berust op het bereiken van meerwaarde voor alle betrokkenen. Voor scholieren van het voortgezet onderwijs worden goede doorstroommogelijkheden gerealiseerd. Docenten krijgen nuttige (vak)contacten. En het hoger onderwijs kan zich zo verzekeren van voldoende en goede instroom.
Contactpersoon: Dhr. A. van den Berg, coördinator Studiestijgers Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen Nijenborgh 4 Groningen 050 – 363 48 51
[email protected] http://www.fwn.rug.nl en http://www.betasteunpunt.rug.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 50 -
Handleiding voor profielwerkstuk Technisch Ontwerpen Binnen het netwerk Technisch Ontwerpen van de TU Delft werken medewerkers van de universiteit en bovenbouwdocenten van bètavakken samen om techniek een duidelijke plaats te geven in het curriculum van het havo en vwo. Deze samenwerking leidt onder meer tot toepasbare producten. Zo is in het netwerk de handleiding voor het profielwerkstuk technisch ontwerpen ontwikkeld. De handleiding ondersteunt docenten natuurwetenschappen die technisch ontwerpen in het profielwerkstuk willen opnemen in hun organisatorische taken en begeleidingstaken. Voor leerlingen wordt een duidelijke structuur aangeboden waarbinnen zij hun leerproces zowel inhoudelijk als procesmatig efficiënt kunnen laten verlopen. In de bovenbouw havo-vwo moeten leerlingen een profielwerkstuk maken voor één of twee profielvakken. De regelingen met betrekking tot begeleiding en beoordeling worden op schoolniveau vastgelegd in een „Programma Toetsing en Afsluiting‟. Voor de bètavakken mag een profielwerkstuk zowel een onderzoek als een ontwerp zijn. In de praktijk komt het echter vrijwel altijd neer op een onderzoek. Veel scholen hebben nog geen regeling voor ontwerpen in het „Programma Toetsing en Afsluiting‟. De schooldirecties die hierop geattendeerd worden, vragen docenten dan „om even een voorstel te maken‟. De TU Delft helpt deze docenten en heeft binnen het netwerk „Technisch Ontwerpen‟ een voorbeeld van een handleiding profielwerkstuk ontwikkeld. De handleiding is geschreven door een docent die expert is op het gebied van technisch ontwerpen en als schrijver verbonden is aan het netwerk „Technisch Ontwerpen‟. Voor de realisatie van de handleiding zijn onder andere gesprekken gevoerd met deskundige docenten uit het netwerk. Een eerste versie is getest door de sectie natuurkunde op één van de scholen van het netwerk. Ook is deze versie voor commentaar voorgelegd aan andere collega‟s uit het netwerk. Vervolgens is de handleiding op een aantal punten aangepast. De handleiding is geplaatst op de landelijke website van Techniek 15+. Inmiddels gebruiken zeven scholen van het netwerk de handleiding. Hiermee worden tweehonderd leerlingen bereikt. Tijdens conferenties zijn ook leraren van andere scholen geattendeerd op de handleiding. Mogelijk wordt de handleiding ook op diverse andere scholen gebruikt. De eerste ervaringen in 5 havo zijn positief. Begeleiders en leerlingen hadden veel steun aan het stappenplan en aan de toelichting bij de beoordeling. De beschrijving van het Programma Toetsing en Afsluiting heeft echter nog (bijna) nergens gestalte gekregen. Veel leraren natuurwetenschappen hebben weinig affiniteit met het produceren van procesbeschrijvingen, zoals dat voor het onderdeel „ontwerpen‟ van een Programma Toetsing en Afsluiting gewenst is. Bij de implementatie van een technisch belangrijke vaardigheid als ontwerpen in de formulering van een examenprogramma, moet daarom veel geïnvesteerd worden in de ondersteuning van docent en schoolleiding.
Contactpersoon: Mw. Vrijman, TU Delft; Faculteit Techniek, Bestuur en Management Jaffalaan 5 2628 BX Delft 015 – 278 37 68 http://www.techniek15plus.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 51 -
Bedrijven werven voor samenwerking scholen Het project „Industrie op Microschaal‟ helpt samenwerkingsverbanden tot stand te brengen tussen chemische bedrijven en scholen. In een samenwerkingsverband worden processen in het bedrijf vertaald naar onderwijsmateriaal. Met behulp van microschaaltechnieken worden modellen van de processen in de klas gebracht. Samen met activiteiten in het bedrijf - bedrijfsbezoek, gastles, stage geeft dat leerlingen een concreet beeld van de beroepsmogelijkheden in de chemie. Het project moet onder meer aanwijzingen opleveren hoe samenwerkingsverbanden succesvol kunnen zijn én hoe deze samenwerking kan worden ingepast in het reguliere programma. „Industrie op Microschaal‟ is een vervolg op het project „Microschaalexperimenten‟ dat microglaswerk op scholen introduceerde waardoor er meer en andere practica mogelijk werden. Het project „Microschaalexperimenten‟ werd door de branchevereniging VNCI en 62 individuele bedrijven gesponsord. Het was een succesvol project: aan het eind van de projectperiode nam meer dan 50% van de scholen voor havo en vwo deel. De docenten bleken bovendien graag te willen samenwerken met chemische bedrijven. De projectleiding van „Industrie op Microschaal‟ verwachtte dan ook dat het eenvoudig zou zijn om bedrijven te vinden die een samenwerkingsverband met scholen wilden. Knelpunten werden eerder verwacht bij het werven van docenten. Door de invoering van de vernieuwde Tweede Fase zijn hun taken immers verzwaard. Het project ging ervan uit in het eerste projectjaar (2001) vijf bedrijven te kunnen vinden voor een samenwerkingsverband en tien extra bedrijven in het tweede projectjaar. Het bleek geen probleem om docenten te werven. De geboden mogelijkheid om het onderwijs te verbeteren was voor de meeste docenten voldoende om de sprong te wagen. Het kostte daarentegen veel meer moeite om bedrijven bij het project te betrekken. Van meet af aan werd samenwerking gezocht met de branchevereniging VNCI. De benadering van bedrijven via de branchevereniging verliep omslachtig. De strategie om bedrijven te benaderen via bekenden die bij een chemisch bedrijf werken, bleek vaak te indirect. Eerst moesten deze mensen enthousiast gemaakt worden en vervolgens moesten zij het idee bij de juiste beslissers in het bedrijf neerleggen. Toch zijn op deze manier drie bedrijven geworven. Ook een directe benadering van bedrijven lijkt redelijk te werken, maar is zeer arbeidsintensief. Na een eerste telefonisch contact en het zoeken naar de juiste persoon binnen het bedrijf, werd een voorlichtingsbrochure opgestuurd. Daarna werd opnieuw contact opgenomen. De geïnteresseerde bedrijven werden bezocht en kregen toelichting op het project. Scheikundesecties van scholen werden benaderd met de vraag of zij een samenwerking met het betreffende bedrijf op prijs zouden stellen. Op deze manier werden 35 bedrijven en 20 scholen benaderd. Dit leverde voorlopig drie deelnemende bedrijven op. Publicaties in de verenigingsbladen hebben overigens geen effect gehad.
Contactpersoon: Dhr. E. Joling, Amstel Instituut Universiteit van Amsterdam Kruislaan 404 1098 SM Amsterdam
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 52 -
Inpassen van samenwerking in onderwijsprogramma Het project „Industrie op Microschaal‟ stimuleert het opzetten van samenwerkingsverbanden tussen chemische bedrijven en scholen. Er wordt onderwijsmateriaal ontwikkeld dat leerlingen een beeld geeft van de chemische industrie en het werken daarbinnen. Onderdeel van het project is het zoeken van manieren om de ontwikkelde en te ontwikkelen materialen in te passen in het reguliere scheikundeprogramma. Vanwege een beperking van het aantal uren van het vak scheikunde, hebben docenten geen tijd om zelf nieuwe elementen aan het programma toe te voegen. Het project „Industrie op Microschaal‟ verloopt als volgt. Een chemisch bedrijf gaat een samenwerkingsverband aan met een havo/vwo school in de omgeving. De processen in het bedrijf worden vertaald naar onderwijsmateriaal. Met behulp van microschaaltechnieken worden modellen van de processen in de klas gebracht. Samen met activiteiten in het bedrijf - bedrijfsbezoek, gastles, stage geeft dat leerlingen een concreet beeld van de beroepsmogelijkheden in de chemie. Na een pilot in 2001 met een samenwerkingsverband tussen Quest International in Naarden en scholengemeenschap Huizermaat in Huizen, zijn er voor 2002 vijf nieuwe samenwerkingsverbanden gerealiseerd. In de tot nu toe gevormde samenwerkingverbanden zijn drie manieren bedacht om het contact tussen school en bedrijf in te passen in het onderwijsprogramma. De eerste manier is het gebruik van een lesbrief over Grignard-reacties die een groot deel van het hoofdstuk „Industriële chemie‟ uit het laatste jaar kan vervangen. Dit werd uitgeprobeerd in een samenwerkingsverband in Zeeland tussen Atofina Vlissingen en drie openbare scholen. In deze samenwerking werd aandacht besteed aan de Grignard-reactie die in de productieprocessen van Atofina centraal staat. Deze reactie vormt geen onderdeel van het examenprogramma, maar leent zich wel goed voor miniaturisatie. De tweede manier is gevonden in een samenwerking tussen Quest International in Naarden en scholengemeenschap Huizermaat in Huizen. De behandeling van esters vormt een belangrijk deel van de in het voortgezet onderwijs behandelde koolstofchemie. Quest is producent van voedseladditieven, waaronder geur- en smaakstoffen en emulgatoren. Chemisch gezien gaat het veelal om esters. In de samenwerking tussen Quest en Huizermaat stonden de esters centraal. De theorie over esters werd behandeld, de leerlingen maakten esters die als voedseladditieven worden gebruikt en vergeleken ze met de producten van Quest. Een derde mogelijkheid is samenwerking met andere vakken. In Duitsland is hiermee ervaring opgedaan via het „Kontaktnetz Industrie-Schule‟. Momenteel wordt de samenwerking met andere vakken getest in een samenwerking tussen het Bernardinuscollege in Heerlen en DSM in Geleen. De experimenten tonen aan dat het mogelijk is bij een samenwerkingsverband tussen chemische bedrijven en scholen invulling te geven aan het reguliere scheikundeprogramma, zonder dat dit extra tijd hoeft te kosten.
Contactpersoon: Dhr. E. Joling, Amstel Instituut Universiteit van Amsterdam Kruislaan 404 1098 SM Amsterdam
[email protected] http://www.chem.uva.nl/chemeduc/microschaal/
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 53 -
Op weg naar bedrijfsparticipatie Het project „Techniek 15+' (T15+) stimuleert de inbedding van technisch ontwerponderwijs in de Tweede Fase havo/vwo. T15+ kent de regio‟s oost, west, noord en zuid. In deze regio‟s worden scholen ondersteund bij de ontwikkeling en implementatie van ontwerponderwijs. T15+ probeert via tussenpersonen van de ingenieursverenigingen KIVI / NIRIA en van Technocentra, bedrijven in de regio‟s te betrekken bij zijn activiteiten. Bedrijven zijn nodig om cases en werkwijzen uit de praktijk te vinden voor inhoudelijk interessant technisch ontwerponderwijs. Daarnaast bieden bedrijven mogelijkheden voor studie- en beroepenoriëntatie. Verder kunnen bedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het faciliteren van ontwerponderwijs. De manier waarop bedrijven betrokken kunnen worden, is voor T15+ een leerproces geweest. In de beginfase van het project (januari 2000 – juli 2000) probeerden de regiocoördinatoren van T15+ de bedrijven zelf te benaderen. Dit leverde onvoldoende resultaten op. Vervolgens heeft een aantal regio‟s gekozen voor een andere aanpak. Regio oost ervoer dat het zonder eigen netwerk moeilijk was om de juiste personen te vinden binnen de bedrijven. Daarom werd Technocentrum Twente benaderd dat contact legde met de Regionale KennisCentra (RKC‟s), een netwerk van bedrijven en opleidingen in de regio. Langs deze weg is het aantal deelnemende bedrijven uitgebreid. Daarnaast zijn er contacten met bedrijven gelegd via contactpersonen van KIVI / NIRIA. Deze contacten worden de komende jaren verder uitgebouwd. Ook in regio zuid was het in het begin moeilijk om bedrijven te benaderen. Regio zuid haakte in op landelijke initiatieven vanuit T15+, met de samenwerking tussen T15+ en KIVI / NIRIA. KIVI / NIRIA heeft voor T15+ contactpersonen aangewezen die per regio samen met de regiocoördinatoren bedrijven benaderen. Langs deze weg zijn in regio zuid met vijf bedrijven afspraken tot stand gekomen over onder andere docentenexcursies. In regio west hebben de regiocoördinatoren via het regionale Technocentrum met een aantal bedrijven en instellingen afspraken gemaakt over mogelijke deelname aan T15+. Dit heeft geleid tot de participatie van enkele bedrijven bij de ontwikkeling van modulen. Zo maakt het bedrijf WiNap deel uit van de klankbordgroep voor de ontwikkeling van de module „Pijnstillers‟. Ook zijn er initiatieven voor het opzetten van docentenwerkplaatsen, waarbij docenten een bedrijf bezoeken en daar een ontwerppracticum volgen. Daarnaast worden er bedrijfsexcursies opgezet voor docenten en leerlingen. Het bleek voor de regio‟s met name lastig om bedrijven te betrekken bij de activiteiten vanwege het feit dat bedrijven er op korte termijn weinig mee „winnen‟, terwijl de effecten pas op de lange duur zichtbaar kunnen zijn en bovendien nog onzeker zijn. Inmiddels is er een stuurgroep opgericht (KIVI, NIRIA, Techniek 15+ en APT) om de activiteiten ten behoeve van de realisatie van meer bedrijfsparticipatie landelijk te coördineren.
Contactpersoon: Dhr. C. de Beurs, projectleider T15+ 020 – 525 59 64
[email protected] http://www.techniek15plus.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 54 -
Hoe effectief zijn voorlichtingsfilms? Het project „Techniek: beeld van een opleiding‟ beoogt het beeld van technische opleidingen en beroepen te verbreden en te actualiseren, en de veelzijdigheid van technische beroepen te verduidelijken in een maatschappelijk en economisch kader. Het project tracht zo een bredere groep scholieren te interesseren voor techniek. Om de profielkeuze van havo/vwo-scholieren ten gunste van bèta/technische profielen te beïnvloeden, heeft men gekozen voor de productie van voorlichtingsfilms over technische beroepen voor deze scholieren. Na een moeizame start van het project (omroep Zeeland trok zich terug) is besloten drie beroepen te laten verfilmen. Een filmproducent maakte met schakelklasstudenten van 19 à 20 jaar een „snelle‟, mtv-achtige film. In de film worden interviews getoond met beroepsbeoefenaren en schakelklasstudenten mbo-elektrotechniek, die door hun leeftijd „herkenbaar‟ zijn voor de doelgroep. De voorlichtingsfilms zijn getoond aan derdejaars scholieren havo/vwo op twee scholen in Zeeland. Voorafgaand aan het bekijken van de video is een nulmeting uitgevoerd, na het bekijken een effectmeting. 147 Scholieren hebben deelgenomen aan de meting die door middel van een enquête werd verricht. De enquête is ontwikkeld door het ICLON van de Universiteit Leiden. De antwoorden op de vragen moeten inzicht geven in vier aspecten van techniek: interesse in techniek, plezier in techniek, nut van techniek en angst voor techniek. Daarnaast wordt zichtbaar hoe men denkt over rolpatronen in de techniek. Uit beide metingen (nul en effect) blijkt dat de scholieren het nut van techniek redelijk inzien, maar dat de interesse en het plezier in techniek niet optimaal is. Dit lijkt niet te maken te hebben met de angst voor techniek of met het feit dat men techniek ziet als iets voor jongens. Met name meisjes lijken van mening dat techniek iets is voor meisjes. Toch kiezen ze er nog weinig voor. In de effectmeting is geen positiever beeld ten opzichte van techniek te herkennen; er is zelfs een lichte teruggang. In de nulmeting gaf 70 procent van de scholieren aan het nut van techniek in te zien, tegen 68 procent in de effectmeting. Wat betreft de interesse in techniek scoorden zij respectievelijk 42 en 39 procent en op het plezier in techniek respectievelijk 42 en 38 procent. De angst voor techniek is niet noemenswaardig gedaald: van 65 procent naar 64 procent. De groep scholieren is iets minder stereotiep gaan denken wat betreft de vraag of techniek ook iets is voor meisjes: van 79 procent naar 82 procent. De voorlichtingfilms zelf zijn niet positief ontvangen: er spelen geen meisjes in mee, het is saai en de muziek is niet mooi, maar te druk. Al met al hebben de voorlichtingsfilms zeker niet het beoogde effect gehad.
Contactpersoon: Mw. A. van der Have, Technocentrum Zeeland 0118 - 486 810
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 55 -
5. VMBO INHOUDSOPGAVE pag. Mini-onderneming Ontwikkeling Technisch College Werkplekkenstructuur Onderwijs - bedrijfsleven Convenanten vmbo - bedrijfsleven Deltaplan Tiel Één op één relaties met bedrijven Truck on tour
Voor verwante good practices zie: Basisonderwijs Van Vakwerk tot Meesterwerk
(zie hoofdstuk 2)
Tweede fase vo Globe
(zie hoofdstuk 4)
Werkvloer als leerplek Wolter & Dros: duaal leren op drie niveaus
(zie hoofdstuk 9)
Aansprekende (start)functies Norma BV: vergroten betrokkenheid medewerkers Verkaart Groep: Human Resource Management als strategische koers
(zie hoofdstuk 9) (zie hoofdstuk 9)
Promotie en werving Automobiel Industrie Amsterdam: persoonlijk contact Kone BV, werven, leren en perspectief bieden
(zie hoofdstuk 9) (zie hoofdstuk 9)
Ketenbenadering Platform Promotie Techniek Tilburg e.o.
(zie hoofdstuk 2)
Nieuwe rol docenten Voorlichting leraren
(zie hoofdstuk 2)
Onderwijs - bedrijfsleven (zie hoofdstuk 9) Cornelissen BV: gezamenlijk werven en opleiden (zie hoofdstuk 9) Modderkolk: campagnematig werven Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, (zie hoofdstuk 7) mbo en vo Studie en beroepskeuze Kanjers en klappers
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
(zie hoofdstuk 10)
- 56 -
Mini-onderneming Onder auspiciën van de Stichting Mini-Ondernemingen Nederland is de afgelopen tien jaar ervaring opgedaan met mini-ondernemingen in het mbo en het hbo. In het vmbo is er nog weinig ervaring met mini-ondernemingen. Een mini-onderneming houdt in dat jongeren een eigen onderneming opzetten en runnen gedurende één schooljaar. De deelnemers vervullen zelf alle met de uitoefening van de onderneming samenhangende functies: management, administratie, productie, marketing en verkoop. Ze worden begeleid door een docent, een mentor in de persoon van een (oud-)ondernemer en een AA-accountant. De ervaringen in het mbo en hbo kunnen gebruikt worden voor het opzetten van miniondernemingen in het vmbo. In de mini-onderneming ligt van meet af aan het accent op onderzoekend en ervarend leren. De deelnemers van een mini-onderneming bepalen zelf welk product ze gaan leveren, kiezen een naam voor hun onderneming, zorgen voor bedrijfskapitaal door de verkoop van aandelen, openen een bankrekening, verrichten een marktonderzoek, stellen een ondernemingsplan op, en produceren. Wel is goede begeleiding zeer belangrijk voor een succesvolle mini-onderneming. Aan het einde van het studiejaar wordt de balans opgemaakt en verantwoording afgelegd aan de aandeelhouders. Na afrekening met de aandeelhouders wordt de mini-onderneming ontbonden. Onderzoek laat zien dat mini-ondernemingen zeer geschikt zijn voor 'constructief leren'. Deelnemers krijgen de kans te experimenteren en affectieve vaardigheden te ontwikkelen. Ze leren arbeidgerelateerde vaardigheden in een realistische context. Mini-ondernemingen stimuleren samenwerking en groepsgewijs probleem oplossen, en geven inzicht in de verschillende arbeidsrollen. Studenten blijken acht maanden na een simulatie en na een traditioneel college, meer onthouden te hebben van de leerstof die in de simulatie aan de orde was geweest dan van de leerstof die in het college behandeld was. De mini-onderneming maakt nog geen deel uit van het reguliere onderwijsprogramma. Buiten de normale schooluren steken leerlingen/studenten er veel tijd en energie in. Dit kan ten koste gaan van de schoolresultaten voor de reguliere vakken. Bovendien blijkt dat de samenwerking tussen school en mini-onderneming niet optimaal is. Veel docenten zien de mini-onderneming eerder als een bedreiging dan als een kans. Dit heeft te maken met het feit dat veel onderwijsinstellingen nog op traditionele wijze leerstof overdragen. Het onderwijs zou de mini-onderneming hechter onderwijskundig moeten onderbouwen. Tot nu toe is er, zowel door de Stichting Mini-Ondernemingen Nederland als door de deelnemende scholen, onvoldoende nagedacht over de plaats en de meerwaarde van de mini-onderneming in het reguliere onderwijs. De mini-onderneming lijkt geïmplementeerd te moeten worden als een onderdeel van een breder traject. Deelname aan een mini-onderneming is immers slechts zinvol wanneer studenten een duidelijke leervraag hebben ontwikkeld en vaststaat dat het antwoord op deze leervraag het beste gevonden kan worden door middel van deelname aan een mini-onderneming.
Contactpersoon: Stichting Mini-Ondernemingen Nederland Postbus 93002 2509 AA Den Haag 070 – 349 01 55
[email protected] http://www.mini-ondernemingen.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 57 -
Ontwikkeling Technisch College In de CAO onderhandelingen voor de periode 1996-1998 namen de sociale partners het besluit te starten met het project „Technisch College‟. Het project richt zich op het revitaliseren van de afdelingen Metaaltechniek en Metalektro. Een aantal v(m)bo-projectscholen zou als voorbeeld dienen voor andere scholen. Het Technisch College zou moeten leiden tot een verhoging van de instroom en een verhoging van het niveau van de uitstroom van leerlingen vmbo-metaaltechniek; een verbetering van de aansluiting op het vervolgonderwijs; en een verbetering van de relatie met het regionale bedrijfsleven rondom ieder school. Dit was hoog nodig. Eind 1995 constateerden de sociale partners in de Metaal- en Elektrotechnische Industrie een verontrustende daling van de instroom van geschikte leerlingen in de beroepsopleidingen voor de metaalsector. Als gevolg hiervan zou ook de instroom van nieuw personeel dalen terwijl de behoefte aan geschikt personeel door een conjuncturele bloeiperiode juist toenam. Het project Technisch College werd uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Stichting O+A, Vereniging FME-CWM, FNV-Bondgenoten, CNV-Bondgenoten, De Unie (vakbond voor industrie en dienstverlening) en VHP Metalektro (vakorganisatie van het middelbaar en hoger personeel). Het project volgde eerst een vraagstrategie: de individuele scholen/docenten kregen de ruimte om een projectplan te schrijven met oplossingen voor hun problemen. Op deze wijze zouden diverse oplossingen boven water komen, waarvan een aantal geschikt zou zijn om ook breder een oplossing te bieden. In de loop van het project werd meer aandacht besteed aan het oppakken van schooloverstijgende problemen. Ook werd er externe expertise ingeschakeld. Vervolgens zijn er pilots van schooloverstijgende werkgroepen opgezet. Één werkgroep richtte zich op het ontwikkelen van een werkplekkenstructuur op scholen (zie gp Werkplekkenstructuur). Centraal werden scholen gestimuleerd om deze werkplekkenstructuur te implementeren. Ook werd gestreefd naar de realisatie van doorlopende leerlijnen: (v)mbo-leerlingen die binnen een bepaalde systematiek zijn opgeleid, moeten op dezelfde wijze worden opgeleid in de vervolgopleiding. Het project „Technisch College‟ heeft geleid tot een groot netwerk van v(m)bo-scholen met een voorhoede van 22 scholen die de werkplekkenstructuur heeft geïmplementeerd. Op meerdere scholen is het aantal leerlingen toegenomen als gevolg van de deelname aan het Technisch College-project. Om de leeromgeving zo goed mogelijk de praktijk te laten benaderen is wel meer betrokkenheid nodig van het bedrijfsleven. Het Technisch College verspreidt de resultaten van de projecten en ideeën via een netwerk van bijeenkomsten, studiedagen voor docenten of werkgroepen rond schooloverstijgende thema‟s. Naast de werkplekkenstructuur heeft het Technisch College enkele andere projecten ontwikkeld, zoals Leit-teksten voor de methode Kaliber (Leit-teksten zorgen ervoor dat de „zwakkere‟ leerlingen begeleid worden om zelfstandig de lesstof te kunnen bestuderen), instructiefilms voor het gebruik van machines binnen de metaalafdeling, een SOM-project en een computerprogramma voor de selectie van stagebedrijven en opleidingsmogelijkheden in de metaal.
Contactpersoon: Dhr. A.A. de Gans 070 - 317 19 00
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 58 -
Werkplekkenstructuur In 1998 ging binnen Technisch College (zie gp Technisch College) het project „WerkPlekken Structuur‟ (WPS) van start. De werkplekkenstructuur realiseert een stimulerende en levensechte leeromgeving voor leerlingen van de afdeling Metaaltechniek van vmbo-scholen. De opleiding wordt meer toegespitst op de eisen die de arbeidsmarkt stelt. De leerlingen werken in een bedrijfsmatige omgeving en daarbij is een directe koppeling gemaakt tussen een specifieke praktijkopdracht en de vaktheoretische achtergronden. WPS creëert een bedrijfsmatige omgeving rond lessen metaaltechniek, waarbij er een directe koppeling is tussen een specifieke praktijkopdracht en de daarvoor benodigde vaktheoretische achtergrond. Het proces verloopt meestal volgens de volgende stappen: theoretische voorbereiding, praktijkvoorbereiding, uitvoering praktijkopdrachten, en controle van het gemaakte werkstuk. Elke leerling kan onder eigen verantwoordelijkheid en in eigen tempo op zijn/haar eigen niveau werken. Als leidraad voor dit werkproces zijn sturingsdocumenten ontwikkeld en zijn functionarissen aanwezig voor verdere instructie en informatie. Een paar keer per jaar moeten leerlingen de functie vervullen van planner (verstrekken opdrachten en controleren voortgang), magazijnfunctionaris (uitreiken materialen en gereedschappen, en voorraadbeheer) en meetfunctionaris (beoordelen van werkstukken van medeleerlingen). Door de zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid van de leerlingen en de inzet van functionarissen, kunnen leerlingen van verschillende niveaus naast elkaar in de klas functioneren. Dit geldt tevens voor leerlingen met verschillende onderwijsprogramma's. Voor de invoering van WPS is het nodig dat lokalen met elkaar in verbinding staan. Docenten moeten een aantal taken loslaten en vakken moeten worden geïntegreerd in het vak metaaltechniek. Het aanstellen van functionarissen ontlast docenten van hun organisatorische taken. Zo komt er tijd vrij voor de primaire, pedagogische en didactische taken. Veelal dient, voordat WPS van start gaat binnen een school, een aantal veranderingen te worden doorgevoerd met betrekking tot organisatorische verbeteringen en didactiek. Om deze verandering naar WPS te begeleiden is een systeem van ontwikkelscholen en implementatiescholen opgezet. Ontwikkelscholen leveren docenten voor ontwikkeltaken en testtaken ten aanzien van WPS en coachen één of meerdere implementatiescholen. Implementatiescholen beperken zich tot de invoering van het WPS instrumentarium. Stichting O+A is verantwoordelijk voor de beleidsmatige aansturing en controle van het project WPS. De inhoudelijke aansturing en ondersteuning is ondergebracht bij Bureau Wave Inn. WPS is een succes. Er vinden zelfs vertalingen plaats van WPS naar andere gebieden, zowel binnen als buiten de techniek. Draagvlak voor de implementatie van WPS op de scholen is van wezenlijk belang voor de realisatie van WPS. Voor een succesvolle lokale toepassing is minimaal één jaar voorbereidings- en bezinningstijd nodig. Verder blijken het intakegesprek, een verplichte deelname aan werkgroepen, de scholing voor docenten en directies en een verplichte begeleiding van een implementatieschool door een ontwikkelschool, vereist voor het welslagen van het project. Ook is het van belang de scholen ruimte te verlenen WPS op eigen wijze vorm te geven.
Contactpersoon: Dhr. E.T. Anschütz 070 - 317 19 00 e.anschü
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 59 -
Convenanten vmbo - bedrijfsleven Op initiatief van het Platform Onderwijs en Arbeidsmarkt Limburg (werkgevers, werknemers, onderwijs, Provincie en Arbeidsvoorziening) en de Limburgse Werkgeversvereniging (LWV) zijn in 1998 zeven regionale werkgroepen „Instroom Bevordering Techniek‟ gevormd. Zij opereren onder de paraplu van de Stichting „Maak het in de techniek‟. „Maak het in de techniek‟ faciliteert de totstandkoming van convenanten tussen de 15 vmbo-scholen met techniek in de regio Limburg, en bedrijven. In convenanten kunnen afspraken staan over een ondernemersklankbord, de adoptie van werkplekken, het toezicht op het niveau van praktijkexamens, leerlingenstages, praktische sectororiëntaties, docentenstages, de inbreng van specifieke technologieën, het inrichten van vaklokalen en het inbrengen van know how. De Stichting „Maak het in de techniek‟ wil met dit project nieuwe impulsen geven aan het vmbo in de regio Limburg. Met name de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs dient verbeterd te worden. Een belangrijke component van de afspraken vormt het praktijkgeöriënteerd leren (learning by doing). Noodzakelijke elementen van verbetering zijn volgens de Stichting: vernieuwing van de leerplannen (inclusief de didactische aanpak) en de aansluiting op vervolgtrajecten. Een van de speerpunten van het platform is het beïnvloeden van het loopbaan-oriëntatieproces om mensen te enthousiasmeren voor techniek. Men wil ook de beeldvorming van de sector verbeteren. Geprobeerd wordt om zowel bij de vmbo-scholen als bij het bedrijfsleven draagvlak voor samenwerking te creëren. De samenwerking tussen beide partijen wordt vervolgens geformaliseerd in de vorm van een convenant. Per convenant zijn circa twintig bedrijven betrokken rondom één school. Elk samenwerkingsverband is voorzien van een eigen fonds voor de gezamenlijke activiteiten. De vmboschool dient bij het opstellen van het convenant als startpunt en inputgever. Het project kent een aantal fasen: verkennende fase (waarin het commitment van beide partijen wordt getoetst), ontwerpfase (wederzijdse verplichtingen tussen partijen worden gedefinieerd en het netwerk van bedrijven kan worden uitgebouwd), realisatie en evaluatie van het project. Het project is gestart op 1 februari 1999 en zal naar verwachting eind 2002 worden afgerond. Het project krijgt steeds meer vorm en de betrokkenheid neemt toe; ook de onderlinge relaties tussen scholen verbetert. De Stichting ziet zichzelf daarbij als een vliegwiel voor samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven met betrekking tot techniek. In eerste instantie was het project gericht op zeven vmbo-scholen met techniekafdelingen. In het eerste kwartaal van 2002 zullen elf convenanten zijn afgesloten. Ook wordt er in 2002 een „aansluitingsproject vmbo-mbo‟ in Noord-Limburg opgezet met convenanten tussen alle zestien vmbo-scholen en het ROC. Het belangrijkste doel daarvan is het verbeteren van de aansluiting van programma‟s van het ROC op hetgeen leerlingen al hebben geleerd op het vmbo. Tussen het aansluitingsproject vmbo-mbo en het project „convenanten vmbobedrijfsleven‟ vindt afstemming plaats.
Contactpersoon: Dhr. L. Zeegers, Stichting Maak het in de Techniek 0475 – 352 708
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 60 -
Deltaplan Tiel Het Regionaal Opleidingscentrum Installatietechniek (ROI-Utrecht) heeft in samenwerking met scholengemeenschap De Waalstroom in Tiel het initiatief genomen tot het zogeheten „Deltaplan Tiel‟. Dit plan houdt in dat het ROI-Utrecht een werkplaats ten behoeve van praktijkopleiding inricht bij De Waalstroom. Men wil bereiken dat de belangstelling van leerlingen voor de opleiding wordt vergroot en zo de opleidingsmogelijkheid vmbo-installatietechniek voor de regio behouden blijft. Het „Deltaplan Tiel‟ stelt zich tot doel potentiële leerlingen attent te maken op de perspectieven die een opleiding in de installatietechniek biedt. Het is de bedoeling om een doorlopende leerlijn installatietechniek te realiseren en daarbij verschillende doelgroepen in een gezamenlijke werkplaats te integreren. In de werkplaats voert het ROI zijn eigen werkzaamheden uit, zoals het verzorgen van de praktijkopleiding voor BBL-leerlingen en BOL-leerlingen en hun begeleiding. Verder verricht het ROI er her- en bijscholingsactiviteiten, en het voert omscholingsprojecten en schakeltrajecten uit voor schoolverlaters. Bijzonder aan dit project is dat het ROI in de werkplaats het praktische gedeelte van de vmboopleiding installatietechniek voor leerlingen van De Waalstroom verzorgt. Overigens blijven de vmboleerlingen onder de didactische en organisatorische verantwoordelijkheid van De Waalstroom. Zij volgen dus een gewone erkende vmbo-opleiding. Een goed geoutilleerd lokaal heeft op zichzelf een aanzuigende werking op jongeren. In dit lokaal kunnen de leerlingen van De Waalstroom nu ook van dichtbij het werkproces waarnemen. Er zijn immers ook BBL-leerlingen in de werkplaats aanwezig en werkzaam. Hierdoor wordt de vmbo-leerlingen een duidelijk toekomstperspectief geboden. Dit kan een positief effect hebben op de belangstelling van jongeren voor de vervolgopleiding. Bovendien kan de interactie tussen vmbo-ers en werkenden een stimulerend effect hebben. De directe aanleiding voor het project was de daling van de instroom van leerlingen in het vmbo in de afgelopen jaren. De afdeling installatietechniek dreigde te verdwijnen. Aangezien 80% van de leerlingen in de beroepsopleiding installatietechniek afkomstig is van het vmbo, zou dit al snel leiden tot een regionaal tekort aan gekwalificeerde vakkrachten. Er zijn immers geen alternatieve opleidingsmogelijkheden. In juli 2000 is de verbouwing van de werkplaats van start gegaan. Vanaf het schooljaar 2000-2001 is er gestart met her- en bijscholingsactiviteiten, met het afnemen van praktijkexamens onder de WEB, met praktijkopleidingen voor de ROI-leerlingen en met pr-activiteiten gericht op vmbo-leerlingen. De vmbo-opleiding kon niet van start gaan in 2001-2002: er waren geen vmbo-leerlingen. Dit hadden er acht moeten zijn. Het ROI zet dit jaar een grote pr-campagne op om instroom vanuit het vmbo te realiseren. Mocht het ook dit jaar niet lukken, dan beschouwt men het experiment voor het vmbo als mislukt en gaat het ROI verder met de uitbouw van de praktijkopleiding mbo. Per februari 2002 zijn zestien mbo-leerlingen in de praktijkopleiding bij het ROI in Tiel; veel minder dan gepland.
Contactpersoon: Dhr. B. Smit, ROI Utrecht 030 – 634 30 35
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 61 -
Eén op één relaties met bedrijven In het kader van het project herontwerp-vmbo worden in Rijnland (de regio Leiden en Alphen a/d Rijn) één op één relaties opgezet tussen vmbo-scholen (via een docent) en de bedrijven (via de werknemer/voorman). Deze relaties moeten resulteren in een structureel effectief regionaal netwerk teneinde de afstand tussen school en bedrijfsleven te verkleinen. Docenten zijn één dagdeel per maand actief in een bedrijf en een werknemer van datzelfde bedrijf is één dagdeel per maand actief in de school. Door de uitwisseling tussen docent en werknemer leert men elkaars wereld beter kennen en ontstaan er structurele banden. Deze kunnen op hun beurt weer leiden tot initiatieven die het realiteitsgehalte van het leren op scholen kunnen vergroten en daarmee de aantrekkelijkheid van de scholen voor veel leerlingen. Het initiatief is opgezet omdat veel scholen er onvoldoende in slaagden om een groot deel van de leerlingen blijvend te boeien en vast te houden in het technisch beroepsonderwijs. De meeste vmboleerlingen zijn zeer praktisch ingesteld, waarbij de praktijk waar men later komt te werken vaak veel meer inspireert dan de school. Bovendien heeft datgene wat ze op school moeten doen, in de ogen van veel leerlingen nauwelijks verband met het beroep waarvoor ze worden opgeleid. Het ontwikkelen van één op één relaties kost de nodige tijd, maar het rendement is op de langere termijn veel groter dan eenmalige, losse initiatieven als bijvoorbeeld een eenmalige gastles. Bovendien krijgen docenten inzicht in wat er in het bedrijfsleven leeft. Leerlingen krijgen door de relaties rondleidingen door bedrijven, informatie over lonen en werkzaamheden, en lopen één dag per week stage bij de bedrijven. Leerlingen zijn duidelijk gemotiveerder. De aanpak blijkt succesvol. In het eerste jaar van het project zijn op deze wijze ongeveer 50 één op één relaties ontstaan, waarbij het om een investering gaat van 150 dagdelen. Docenten hebben bij een aantal bedrijven nieuwe technieken bestudeerd, wat heeft geleid tot input voor lesstof. Daarnaast is door bedrijven een opfriscursus projectmanagement gegeven, een onderwerp dat nog te weinig aandacht krijgt op scholen. Bij dit soort projecten dient een sterke nadruk te liggen op „innovatie van onderop‟, waarbij de docent ruimte krijgt om zelf initiatieven te nemen en daarbij de nodige ondersteuning geboden krijgt. De docenten en de werknemer gaan tevens een soort zakelijke relatie aan. Vanuit de projectgelden krijgen de scholen en de bedrijven een vergoeding voor het dagdeel dat ze per maand aan de „outboundactiviteiten‟ besteden. Vertegenwoordigers van bedrijven en docenten zijn hierdoor niet om niet bezig met het organiseren van activiteiten: zij krijgen een dagdeelvergoeding die weliswaar niet kostendekkend is, maar wel motiveert.
Contactpersoon: Dhr. E. Koster, Leerwegen in Rijnland p.a. Bureau Blaauwberg Postbus 2091 2301 CB Leiden 071 – 525 38 15
[email protected] http://www.leerwegeninrijnland.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 62 -
Truck on tour In het kader van de BOVAG-campagne „Een vracht aan mogelijkheden bij de Truckdealer‟ is in het najaar van 1999 het project „Truck on tour‟ gestart. Het project had tot doel meer vmbo-leerlingen te interesseren voor de opleiding Motorvoertuigentechniek. Een speciale, als informatiecentrum ingerichte promotietruck gevuld met promotiemateriaal, bracht een bezoek aan vmbo-scholen in Nederland. Bovag wilde zo de verscheidenheid aan opleidings- en toekomstmogelijkheden van de bedrijfstak onder de aandacht brengen van scholieren en hen bewegen te kiezen voor de richting Motorvoertuigentechniek binnen het vmbo. Aanleiding tot het starten van de BOVAG-campagne waren de resultaten van een in november 1998 verricht onderzoek naar de arbeidsmarktproblematiek bij de directies van 352 bij de BOVAG aangesloten bedrijven. Daaruit bleek dat er grote behoefte bestond aan personeel. Zowel het vinden van potentiële werknemers als het behouden van huidige werknemers bleek problematisch in de branche. Op basis van deze conclusies is besloten om nader onderzoek uit te voeren naar de oorzaken van, en oplossingen voor deze problemen. Het vervolgonderzoek is gehouden onder leerlingen vmbo-techniek, mbo en hbo. Uit de studie werd duidelijk dat de arbeidsmarktproblematiek met name werd veroorzaakt doordat de doelgroep onbekend is met de trucksector en doordat de sector een slecht imago heeft. Dit komt voort uit het business-to-business karakter van de sector. In vergelijking met andere sectoren vindt er namelijk weinig contact plaats met de consument, en dus ook met de potentiële werknemer. Bovag besloot het project „Truck on tour‟ op te zetten naast het deelproject „Zomerstages‟ (zie gp Zomerstages) om de verscheidenheid aan opleidings- en toekomstmogelijkheden van de bedrijfstak onder de aandacht van leerlingen te brengen. Het OOMT (Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielersbedrijf) heeft het project gefinancierd. De uitvoering van het project was in handen van Innoflex (een onderdeel van het opleidings- en examencentrum voor de mobiliteitsbranche). Gedurende één lesuur bracht in de periode oktober 1999-mei 2000 een speciale promotietruck, die was ingericht als informatiecentrum, een bezoek aan vmbo-scholen in Nederland. De truck was gevuld met allerlei promotiemateriaal (brochures, folders en een videoband). De begeleiding van de truck bestond in de eerste plaats uit werknemers uit de sector. In een later stadium werden dit vrijwilligers: VUT'ters uit de sector. De meest effectieve 'aanjagers' voor enthousiasme voor de sector zijn echter jonge, gemotiveerde werknemers. Helaas was de inzet van deze groep werknemers moeilijk realiseerbaar, omdat dit gelijktijdig de meest productieve groep werknemers is. Er zijn met dit project uiteindelijk 140 vmbo-instellingen (naar schatting 5000 leerlingen) bereikt. Het project is met veel enthousiasme ontvangen, zowel door docenten als de leerlingen. Het uiteindelijke resultaat zal pas op lange termijn zichtbaar kunnen worden.
Contactpersoon: Dhr. J. Kleiboer, BOVAG 030 - 659 53 10
[email protected] http://www.bovag.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 63 -
6. MBO INHOUDSOPGAVE pag. Herontwerp programma’s Aantrekkelijkere bètavakken met PGO op schildersvakscholen Individuele aanpak bij werving leerlingen Onderwijsconcept Laboratorium-, Milieu- en Procestechniek Ontwikkeling competenties Vakintegratie-demonstratiedag Van laborant tot middenkaderfunctionaris laboratoriumtechniek Nieuwe didactiek Assessment bij ROC Twenteplus Blauwdruk project Krachtige Leeromgeving De docent als architect van zijn leertuin De Pasvorm: opvang risicoleerlingen Intake ROC Aventus Interactief Leergroepen Systeem Mentorproject ROC Zadkine Ontwikkeling Portfolio Projectmatige leersituatie voor opleiding tot kaderfunctionaris Nieuwe rol docenten Visie-ontwikkeling Open Projectonderwijs Studie en beroepskeuze Zomerstages
Voor verwante good practices zie: Basisonderwijs Van Vakwerk tot Meesterwerk
(hoofdstuk 2)
Tweede fase vo Globe
(hoofdstuk 4)
Vmbo Deltaplan Tiel Ontwikkeling Technisch College Werkplekkenstructuur
(hoofdstuk 5) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 5)
Werkvloer als leerplek Deutsche Telekom: bedrijfsopleidingen in lerende ondernemingen Kwik-fit Nederland BV: Investors in People VW : productiegeïntegreerde leerplekken VW: beroepsopleiding in bedrijfs- en arbeidsproces Wolter & Dros: duaal leren op drie niveaus
(hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9)
Aansprekende (start)functies (hoofdstuk 9) GTI: investeren in ondernemend personeel Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV: innovatie en open bedrijfscul- (hoofdstuk 9) tuur (hoofdstuk 9) Martens Beton BV: Zelfsturende teams (hoofdstuk 9) Norma BV: vergroten betrokkenheid medewerkers
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 64 -
Verkaart Groep: Human Resource Management als strategische koers
(hoofdstuk 9)
Promotie en werving Automobiel Industrie Amsterdam: persoonlijk contact Era Bouw: vrouwen en allochtonen Kone BV, werven, leren en perspectief bieden Vrouwen in UTA-functies in de bouw
(hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9)
Ketenbenadering Platform Promotie Techniek Tilburg e.o.
(hoofdstuk 2)
Preferenties van jongeren Studentmentoren in vmbo en havo/vwo
(hoofdstuk 7)
Nieuwe rol docenten Voorlichting leraren
(hoofdstuk 2)
Onderwijs - bedrijfsleven AWL-Techniek: Regionale samenwerking Cornelissen BV: gezamenlijk werven en opleiden Digitale HighTechkaart van Nederland Infratrain KMWE Precisie Eindhoven BV: gezamenlijk opleidingencentrum Modderkolk: campagnematig werven Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, mbo en vo Studie en beroepskeuze Kanjers en klappers
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
(hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 7)
(hoofdstuk 10)
- 65 -
Aantrekkelijkere bètavakken met PGO op schildersvakschool De schildersvakscholen CIBAP en NIMETO ontwikkelen het eerste deel van de opleidingen volgens het totaal geïntegreerde concept van Probleemgestuurd Onderwijs (PGO). De vakscholen leiden op voor twee richtingen: de opleiding 'ondernemer bescherming en afwerking' en de opleiding 'vormgever reclame, presentatie en communicatie'. Met PGO proberen de vakscholen de bètavakken in de opleiding aantrekkelijk te maken en daarmee uitval uit het onderwijs te bestrijden. Hiertoe zijn blokboeken ontwikkeld. Het PGO-project wordt ondersteund door de onderwijsadviesbureaus Dekkers en Wentink. Met het Freudental Instituut wordt wat betreft de inhoud van de exacte „vakken‟ samengewerkt. Het uitgangspunt binnen het gekozen onderwijsconcept is dat alle onderwijsinhouden, dus ook het bètaonderwijs, gerelateerd dienen te zijn aan de beroepspraktijk. De relatie tussen wat leerlingen op school doen en het latere beroep bleek voor veel leerlingen niet duidelijk. Op de schildersvakscholen zijn naast creatieve vaardigheden ook bètavakken van belang. Juist deze exacte vakken vormden voor veel leerlingen een struikelblok. PGO wordt ingezet om de verschillende vakken meer samenhang te geven. Leerlingen zullen hierdoor beter zicht krijgen op hun toekomst als vakman/vakvrouw en het belang van wis-, natuur- en scheikunde in het vak. Per lesperiode van 8 weken wordt een zogenaamd blokboek ontwikkeld. Via de taken in het blokboek wordt het leren aangestuurd. Een blokboek bevat toepassings-, studie-, probleem- en discussietaken. Hierdoor is er variatie in leren en wordt een leerling geprikkeld tot het nemen van initiatief. In het ontwerp van het eerste blok PGO is allereerst onderzocht welke onderwerpen, die normalerwijze in de exacte vakken aan de orde komen, ingepast zouden kunnen worden in de blokboeken. Daarna is in de blokboeken aan de hand van taken een directe relatie gelegd tussen deze onderwerpen en de inhoud van andere vakken. Binnen een taak moet de leerling diverse aspecten uitzoeken en bestuderen die nodig zijn voor de uitvoering van die taak. Voor iedere taak is ondersteuning, bijvoorbeeld hoor- en werkcolleges, praktische vaardigheidstrainingen, werken in werkplaats en open leercentrum. PGO en de uitvoering ervan staan binnen de twee schildersvakscholen nog in de kinderschoenen. De eerste resultaten zien er veelbelovend uit: PGO heeft in de eerste periode geleid tot hogere cijfers, vooral wat betreft de vakken waarbij bètavakken een belangrijke rol spelen. Leerlingen waarderen PGO. Het herontwerp in de richting van PGO is een proces dat door de betrokken docenten als zeer moeizaam verlopend wordt ervaren. Zo blijkt het verzorgen van zowel wiskundige als natuur/scheikundige ondersteuning voor docenten die tot nu toe alleen wiskunde of alleen natuur- en scheikunde gaven, een complexe zaak. Het onderling afstemmen van de vakinhouden vraagt veel overleg en is nog niet eenduidig. Maar over het algemeen zijn de docenten, leerlingen en ouders positief.
Contactpersoon: Dhr. A. Grosman, NIMETO Smijerslaan 2 3572 LP Utrecht
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 66 -
Individuele aanpak bij werving leerlingen ROC Ter AA in Helmond is begin januari 2001 gestart met intensieve, persoonlijke werving van leerlingen in 4-vmbo voor de nieuwe opleiding mechatronica (mechanica + elektronica). Zo hoopte het ROC in september 2001 voldoende leerlingen (12-15) te hebben om te kunnen starten met de opleiding mechatronica BBL 2 (beroepsbegeleidende leerweg, niveau 2). De doelgroep vormden de leerlingen die nog geen keuze hadden gemaakt voor een opleiding. Ze werden voorgelicht over mechatronica, maakten kennis met bedrijven waarbij ze in dienst konden treden en werden heel direct begeleid vanaf het eerste contact tot de uiteindelijke studiekeuze. Al tweemaal was de start van de nieuwe opleiding uitgesteld omdat er geen leerlingen waren. De opleiding was ontwikkeld op uitdrukkelijk verzoek en in samenwerking met het bedrijfsleven in de regio. Twaalf grote industriële bedrijven zoals Philips, ASML en OCE hadden aangegeven technisch geschoolde vakmensen nodig te hebben die een aantal competenties combineren die eerder in aparte opleidingen waren ondergebracht. De nieuwe BBL-opleiding mechatronica is dan ook opgebouwd uit elementen van opleidingen elektrotechniek, werktuigbouw en technische informatica. Een BBLopleiding combineert leren en werken; leerlingen komen in dienst van een bedrijf. In eerste instantie was het idee dat de bedrijven zelf onder hun jonge medewerkers zouden nagaan wie er in aanmerking konden komen voor een dergelijke opleiding. Maar de bedrijven konden geen handen vrijmaken. Vervolgens nam ROC Ter AA het initiatief en besloot tot een wervingscampagne in het vmbo. Het ging er om de leerlingen die nog geen keuze hadden gemaakt voor een opleiding, een afweging te laten maken met betrekking tot mechatronica. Decanen van vmbo-scholen werden benaderd om voorlichting te mogen geven in de klassen. In de klas probeerde men leerlingen zover te krijgen dat ze zich zouden opgeven voor een kennismakend bedrijfsbezoek. Met deze leerlingen werden hierover vervolgens persoonlijk afspraken gemaakt. De leerlingen bezochten bedrijven in groepjes van vier samen met een begeleidster van het ROC. Zij benadrukte dat ouders haar altijd met vragen konden bellen. Veel ouders deden dit ook. Na de bedrijfsbezoeken volgde de begeleidster de jongeren in hun keuzeproces. Ze informeerde de leerling naar wat hij/zij deed, of hij/zij al ergens had gesolliciteerd, etc. De werving kenmerkt zich door kleinschaligheid, een persoonlijke en intensieve aanpak die zeer gericht is. Men heeft erop gelet met de leerling te communiceren op zijn/haar niveau en ouders werden in een vroeg stadium bij het keuzeproces betrokken. De individuele aanpak had succes. In september 2001 kon de opleiding starten met 14 jongeren. In januari 2002 zitten zij nog allemaal op de opleiding.
Contactpersoon: Dhr. C. van de Moosdijk, ROC Ter AA Afdeling Werktuigbouw Hortsedijk 135 5708 HC Helmond 0492 - 535 331
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 67 -
Onderwijsconcept Laboratorium-, Milieu- en Procestechniek De laboratoriumopleiding van ROC Eindhoven heeft de opleiding vernieuwd en afgestemd op de veranderende eisen uit de beroepspraktijk. In dit nieuwe onderwijs laat men de leerling leren op basis van eigen ervaringen. Het accent verschuift van „wat je leert‟ naar „hoe je leert‟ en de student krijgt zelf de verantwoordelijkheid voor het leerproces. De laboratoriumopleiding werkt volgens het CRI-model van leerprocessen. Dit model kent drie fasen: Constructie, waarbij wordt voortgebouwd op wat bekend en vertrouwd is; Reflectie, waarbij wordt nagedacht over wat en hoe men leert; en Interactie, waarbij er met het geleerde iets gedaan wordt. Het oude onderwijs bleek niet meer te voldoen aan de veranderde eisen in het beroepenveld en sloot niet aan bij de veranderde leerling. De opleiding koos ervoor beroepscompetenties en leervaardigheden centraal te stellen. Dit had grote gevolgen. Geïsoleerde vakken werden samengevoegd en geïntegreerd. Er kwamen nieuwe onderwijsvormen zoals thematisch onderwijs, projectonderwijs en het werken met casussen. De opleiding ontwikkelde studiehuizen en ruimtes voor open leren. Daarmee veranderde ook de fysieke leeromgeving. In de nieuwe leeromgeving krijgt de student een afwisseling aan onderwijsvormen. Volgens het CRImodel werken studenten in een serie lessen in de volgende onderwijsvormen: klassikaal met theorie voor uitleg en terugkoppeling; klassikaal met praktijk voor toepassing waarbij in tweetallen wordt gewerkt; een studiehuis waarin opdrachten in groepen worden uitgewerkt; workshops met een keuze voor individuele remediërende opdrachten; en open leren met een keuze voor zelfstandig werken, zonder begeleiding. Verder werken de studenten in de opleiding in projectvorm, met thema‟s en aan de hand van complexe casuïstieken. De schoolleiding heeft een samenhangend beleid om meer draagvlak onder docenten te krijgen voor de vernieuwingen. Intensieve scholing is daarbij heel belangrijk. Docenten krijgen een nieuwe rol: als coach of begeleider. Ook wordt hun vakgebied groter door de invoering van thema‟s en combinaties van vakken. Docenten moeten meer multidisciplinair samenwerken. In een scholingstraject kon men leren over de didactiek van het studiehuis en het schrijven van opdrachten. Met ingang van het schooljaar 2000/2001 zijn opleidingsteams samengesteld die verantwoordelijk zijn voor de inrichting en de uitvoering van het onderwijs. Ook hierin worden docenten geschoold en begeleid. Studenten zijn enthousiast over de vernieuwingen. Ze zijn veel praktisch bezig en zien waarom ze iets moeten leren. Studenten steken veel tijd in opdrachten en komen vaak tot opmerkelijke resultaten. Wel moeten ze teveel zelf uitzoeken en krijgen ze te weinig procesbegeleiding. Het kost docenten veel tijd om zich de nieuwe werkwijze eigen te maken, vooral het maken van goede opdrachten is niet eenvoudig. Ook het overleg met collega‟s kost veel tijd. De gerealiseerde samenhang tussen vakdisciplines vindt men een heel goede zaak.
Contactpersoon: Dhr. H. Wibbelink, docent LMP Frederiklaan 60b 5616 NJ Eindhoven 040 - 292 96 96
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 68 -
Ontwikkeling competenties ROC Eindhoven heeft met KPN Nederland een pilot uitgevoerd waarin de ontwikkeling van competenties bij leerlingen van de School voor Laboratorium-, Milieu- en Procestechniek (LMP) centraal staat. Het gaat daarbij om het opstellen van een competentieprofiel voor leerlingen. Er is onderzocht hoe in de lessen gericht gewerkt kan worden aan competenties. Daarbij is gebruik gemaakt van een door KPN ontwikkelde competentieset. Scholen hebben hier nog weinig ervaring mee. Achterliggende gedachte was dat het onderwijs meer aandacht zou kunnen besteden aan sociale vaardigheden en zaken als een beroepshouding. De doelstelling van het project was tweeledig: het onderzoeken van mogelijkheden om te komen tot praktisch toepasbare meetinstrumenten voor competenties, rekening houdend met de door toekomstige werkgevers gevraagde competenties. Daarnaast werd onderzocht of samenwerking met een (branchevreemd) bedrijf zinvol is. In het project werden competenties vertaald naar gedrag in het onderwijs. Er zijn voorlopige competentieprofielen opgesteld, die uitgaan van vijf competenties waarover afgestudeerden minimaal moeten beschikken. Voor het project is één competentie, samenwerken, als aandachtspunt gekozen. Leraren beoordeelden de leerlingen daarop in lessituaties. Ook werd gekeken naar de beoordelingen door deelnemers. In het project zijn intervisiebijeenkomsten belegd voor medewerkers van KPN Nederland en de School voor LMP ten behoeve van evaluaties. Deze leverden nieuwe ideeën op. Aanvankelijk werd gedacht dat scholen en bedrijven heel verschillend zijn. In de praktijk bleek echter dat het bij beide gaat om de ontwikkeling van competenties. De keuze voor samenwerking met KPN leek vreemd omdat LMP voor een geheel andere branche opleidt. Dit bleek eigenlijk een voordeel: het voorkwam een focus op vakinhoudelijke kwesties op school, want men werd 'gedwongen' competenties algemener en vakoverstijgend te benaderen en dus met het bedrijf te overleggen op hoofdzaken. Het project had verder als leereffect dat het beoordelen van competenties in de les vrij lastig is. Docenten hebben hierin training nodig. Leerlingen bleken het heel waardevol te vinden om via de beoordeling van competenties feedback te krijgen op hun gedrag. Het vormt een manier om gedrag van leerlingen bespreekbaar te maken. Deze vorm van feedback kan zorgen voor zelfsturing. Wel hebben leerlingen training nodig in het reflecteren op eigen gedrag en op gedrag van anderen. LMP is enthousiast over de resultaten en zal het competentieleren verder invoeren. Docenten zullen hierin worden geschoold. Ook de samenwerking met KPN wordt voortgezet. Het werken met competenties kan een onderdeel worden van het leerplan en de onderwijsvisie van de school. In de toekomst zullen ook persoonlijke ontwikkelingsplannen worden opgesteld. Er zal bij de invoering van competentieleren aansluiting worden gezocht met leerlingenbegeleiding, bij voorkeur door middel van een tutoraat.
Contactpersoon: Dhr. A. van Hest, directeur School voor LMP Frederiklaan 60b 5616 NJ Eindhoven 040 - 292 96 96
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 69 -
Vakintegratie-demonstratiedag De schildersvakscholen CIBAP te Zwolle en NIMETO te Utrecht hebben in augustus 2001 de start gemaakt met probleemgestuurd onderwijs en geïntegreerde vakken. Enkele jaren geleden stonden management en docenten van het NIMETO nog erg sceptisch tegenover het herontwerpen van de opleiding. Om de omslag van traditioneel onderwijs naar modernere vormen te begeleiden, kregen docenten een scholing. Het veranderingsproces dat samenhangt met de omslag werd daarbij praktisch benaderd. Ook is een lesdag ontwikkeld, de Vakintegratie-demonstratiedag, waarin alle vakken logisch met elkaar verbonden zijn. Docenten en studenten konden tijdens deze dag kennismaken met een geïntegreerde probleemgestuurd onderwijs-benadering c.q. een geïntegreerd aanbod van vakken. De lesdag is opgezet door een groep enthousiaste docenten van NIMETO. Zij waren aan de slag gegaan met het integreren van vakinhouden en hadden opdrachten ontwikkeld vanuit de vakken (technologisch) practicum, wiskunde, Duits, technologie en kleurenleer/tekenen. Tijdens de Vakintegratiedemonstratiedag kregen groepen leerlingen een casus voorgelegd. De docenten, die de casus hadden ontwikkeld, begeleidden hen daarbij. De rest van de docenten observeerde wat er precies gebeurde, welke reacties dat opriep bij de leerlingen en welke nieuwe rol de docenten precies vervulden. De dag maakte duidelijk dat de verschillende vakken op school direct en indirect met elkaar in verband staan en even belangrijk zijn. Dat was een leerzame ervaring, stimuleerde het samenwerken in groepen en het van elkaar leren bij zowel docenten als leerlingen. De meningen over de opdrachten waren sterk verdeeld. Dat had te maken met de opbouw en moeilijkheidsgraad van de opdrachten. De meeste leerlingen hadden gemotiveerd aan een casus gewerkt. Ze bleken goed zelfstandig te kunnen werken, mits er een goede taakverdeling is. Bijna 40% van de leerlingen kan maar matig samenwerken. Dit kan verklaard worden uit het feit dat de leerlingen nooit hebben hoeven samenwerken. Daartegenover staat dat 1 op de 3 leerlingen goed samenwerkt. Bijna driekwart van de leerlingen was positief over de begeleiding van de docenten. 82% Van de leerlingen was positief over het werken in groepen. Naar aanleiding van de positieve resultaten van de Vakintegratie-demonstratiedag heeft het NIMETO besloten nader te onderzoeken of er een onderwijsconcept was, waarvan groepswerk en vakintegratie deel uitmaken. Al vlug kwam het probleemgestuurd onderwijsconcept in beeld. Een concept met verschillende mogelijkheden, zoals ondermeer het aanbieden van wisselende werkvormen en het stimuleren van zelfstandigheidsontwikkeling. Na een jaar voorbereiden, studiedagen van het Management Team (MT) en het personeel, zijn in samenwerking met collega-vakschool CIBAP in Zwolle schrijfgroepen samengesteld. Deze schrijfgroepen hebben ervoor gezorgd dat in augustus 2001 de start met probleemgestuurd onderwijs is gemaakt (zie gp Aantrekkelijkere bètavakken met PGO op schildersvakscholen).
Contactpersoon: Dhr. A. Grosman, Onderwijs Ontwikkelingsgroep NIMETO Utrecht Smijerslaan 2 3572 LP Utrecht
[email protected] http://www.nimeto.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 70 -
Van laborant tot middenkaderfunctionaris laboratoriumtechniek De achttien laboratoriumscholen besloten een aantal jaren geleden om samen met het landelijk orgaan VaPro (Vakopleiding Procesindustrie) de vernieuwing van het laboratoriumonderwijs aan te pakken. Directe aanleiding hiervoor was de invoering van een nieuwe kwalificatiestructuur, die grotendeels een bevestiging was van de bestaande situatie. Dit was dus geen optimaal vertrekpunt voor vernieuwing van het onderwijs. En vernieuwingen waren noodzakelijk. Het laboratoriumonderwijs was niet meegegaan met de tijd en de veranderingen in de beroepspraktijk, zoals de invoering van automatisering en kwaliteitszorgsystemen in het laboratoriumwerk. De didactiek van het laboratoriumonderwijs was nog erg traditioneel en het onderwijs sloot steeds minder aan op de wensen van de arbeidsmarkt. Daarnaast daalde de instroom van leerlingen tussen 1990 en 1999 met 27%. De kans was groot dat op korte termijn niet langer kan worden voldaan aan de vervangingsvraag op de arbeidsmarkt. De laboratoriumscholen richtten in 1997 de Stuurgroep Innovatie Leerplan laboratoriumonderwijs voor vernieuwing van het Onderwijs (SILO) op. Deze stuurgroep is in samenwerking met VaPro aan de slag gegaan met de ontwikkeling van de gewenste vernieuwingen. Er werden gemeenschappelijke uitgangspunten geformuleerd. De belangrijkste zijn: het doorbreken van vakkenscheiding, de koppeling van theorie aan de praktijk, de flexibilisering van programma‟s, en de aandacht voor beroepshoudingen en kwaliteitszorg. Het belangrijkste product van SILO is een landelijk voorbeeldleerplan, het „gele boekje‟. Het is een samenhangend leerplan voor de gehele opleiding dat de implementatie van deze uitgangspunten mogelijk maakt, zonder een landelijk keurslijf op te leggen aan de scholen. Naast de ontwikkeling van het leerplan werd de ontwikkeling van thema‟s en casussen ter hand genomen. Deze zijn gericht op het ontwikkelen van belangrijke beroepsvaardigheden van de laborant. Parallel hieraan werd een scholingsprogramma ontwikkeld voor het management en de docenten van de scholen die met de nieuwe opleidingsprogramma‟s gaan werken. Voor het eerst ontstond er een gemeenschappelijke rode draad voor de onderwijsprogrammering voor alle laboratoriumscholen. Er is op veel scholen een begin gemaakt met het doorbreken van de traditionele vakkenstructuur. Een aantal scholen werkte toe naar de invoering van nieuwe onderwijsconcepten, zoals meer bedrijfsstages tijdens de hele opleiding in plaats van alleen aan het eind. Het gele boekje gaf veel scholen houvast en het leerplan gaf scholen meer zicht op het beroepsbeeld. Een tiental opleidingen gebruikt de thema‟s die SILO heeft ontwikkeld. Inmiddels is het leerplan voor de gehele opleiding voltooid. De samenwerking die de afgelopen jaren zeer intensief was, dreigt echter te stagneren. Op bepaalde scholen is de terugloop van leerlingen zo groot dat er geen tijd is om in vernieuwing te investeren. Een aantal scholen vindt de vernieuwingen te langzaam gaan en voert zelfstandig en in een hoger tempo de onderwijsvernieuwingen door (zie gp Onderwijsconcept Laboratorium, Milieu- en Procestechniek; Ontwikkeling competenties).
Contactpersoon: Dhr. H. Wibbelink, docent LMP Frederiklaan 60b 5616 NJ Eindhoven 040 – 292 96 96
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 71 -
Assessment bij ROC Twenteplus ROC Twente Plus in Almelo kent sinds drie jaar een intensieve assessment (introductie)-periode bij de aanvang van de opleiding. Het ROC bepaalt hiermee het niveau van de leerling wat betreft zelfstandig leren en toetst de taalvaardigheid. De idee is leerlingen bij het begin van de studie stevig te begeleiden opdat ze in de jaren erna in staat zijn om zelfstandiger te werken. Tevens krijgt de leerling bij aanvang van de opleiding een helder beroepsbeeld aangeboden, zodat deze weet waar hij of zij aan begint. Het assessment is in Almelo de start van een periode van leerlingbegeleiding die vooral in het eerste jaar bijzonder intensief is. Voordat een test moet bepalen hoe groot het zelfstandig leervermogen van iedere individuele leerling is, legt Twenteplus de leerlingen tijdens het assessment uit wat zelfstandig leren op hun school inhoudt. Gedurende de anderhalve week die de introductie en het assessment in beslag nemen, krijgen leerlingen alle ins en outs op dit gebied te horen. Ze worden vertrouwd gemaakt met het driestappenplan voor zelfstandig leren dat een centrale plaats inneemt binnen de ideeën van ROC Twenteplus. Leerlingen moeten het oplossen van problemen en het zich eigen maken van leerstof volgens deze methodiek benaderen. Het driestappenplan bestaat uit oriënteren (hoe kunnen we de materie aanpakken), uitvoeren (aan de slag) en terugkijken (reflectie op de werkwijze en beoordeling van het resultaat). De bepaling van het niveau van de leerling tijdens het assessment is ook bedoeld om de leerling zelf inzicht te geven in zijn of haar sterke en zwakke punten. Uit de resultaten kunnen leerlingen zelf conclusies trekken en een eigen ontwikkelplan opstellen. Leerlingen krijgen hun eigen trajectmap met daarin een projectplanner. De projectplanner bevat per vak een trajectplanner. Deze trajectplanner bestaat uit onderwijseenheden die na juiste afronding worden afgetekend door de docent. Docenten geven aan welke stof via het driestappenplan geleerd moet worden en de vorderingen worden in de trajectmap vastgelegd. Op deze manier kan de mentor het leerproces van de leerling volgen: het is heel eenvoudig te zien waar de leerling met de stof voor- of achterloopt en wat mogelijke probleemgebieden zijn. Een ander belangrijk onderdeel van het assessment is het gesprek dat met de leerlingen gehouden wordt over de beroepspraktijkvorming, gevolgd door een excursie naar een bedrijf. Dit heeft als doel leerlingen met een goed beroepsbeeld de opleiding te laten starten. De ervaring van docenten en leerlingen met de assessment(introductie)-periode is positief. Wel heeft men het programma, dat inhoudelijk strikt was overgenomen van CINOP, na het eerste jaar herschreven naar de eigen praktijk. Docenten geven aan dat het bij assessment-ontwikkeling belangrijk is om een visie te hebben.
Contactpersoon: Dhr. F. Broere / dhr H. Janmaat, ATB 073 – 612 89 89
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 72 -
Blauwdruk project Krachtige Leeromgeving Binnen het ROC Utrecht, Instituut Gildevaart en Christelijk College Scutos (ROC ASA) wordt gewerkt aan de versterking van de arbeidsidentiteit van leerlingen in technische beroepsopleidingen, het terugdringen van de tussentijdse uitstroom uit deze opleidingen en het vergroten van de instroom. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar meisjes en allochtonen. Deze doelen staan expliciet in het concept „Krachtige Leeromgeving‟ dat uitgangspunt is bij de vormgeving en operationalisering van de daarvoor noodzakelijke onderwijskundige en inhoudelijke veranderingen op de opleidingen. Ook worden er verschillende activiteiten georganiseerd. Het project Krachtige Leeromgeving is ontstaan vanuit de constateringen dat opleidingen (te) ver van de praktijk af staan en dat het voor veel leerlingen moeilijk is een goed beeld te krijgen van de gevarieerdheid aan functies. Jongeren moeten tijdens hun beroepsopleiding gestimuleerd worden een eigen arbeidsidentiteit (cq loopbaancompetentie) te ontwikkelen. Daarvoor is direct contact tussen opleiding en beroepspraktijk (en beroepsbeoefenaren) voor leerlingen en studenten van groot belang. Voor jonge meisjes en vrouwelijke techniekstudenten blijkt dit zelfs van essentieel belang. In het kader van krachtige leeromgevingen, worden activiteiten georganiseerd opdat leerlingen hun persoonlijke identiteit verkennen: „wie ben ik‟, „wat beweegt mij‟; leerlingen het vermogen ontwikkelen een richting in het arbeidsbestel te bepalen: „wat betekent werk voor mij‟; en leerlingen een arbeidsidentiteit ontwikkelen: „welke rol speelt arbeid in mijn leven‟. Hiervoor zijn er activiteiten als mentoring, een cursus arbeidsidentiteit en portfolio (zie gp Ontwikkeling Portfolio). Bij ieder techniekunit is met behulp van de blauwdruk van de krachtige leeromgeving gekeken naar de stand van zaken in de bestaande onderwijspraktijk. Zo worden de opleidingen gestimuleerd het concept in te bedden in hun onderwijsvisie en een structurele plaats te geven in de onderwijspraktijk. Vanuit die stand van zaken is een stappenplan geformuleerd dat „op maat‟ voor iedere unit is. Het opzetten van het project „Krachtige Leeromgeving‟ binnen ROC Utrecht, Instituut Gildevaart en Christelijk College Scutos (ROC ASA) kostte veel tijd, met name het creëren van een breed draagvlak. Pr en communicatie blijken hiervoor een essentiële voorwaarde. Communicatie is ook zeer belangrijk bij de formulering van projectplannen. Er is voorlichtingsmateriaal ontwikkeld en er zijn voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor docenten en managers om hen bekend te maken met „Krachtige Leeromgeving‟. Bij ROC Utrecht is het concept „Krachtige Leeromgeving‟ geïntegreerd in de prioriteringen voor volgende jaren. Bij Christelijk College Scutos wordt nu gekeken naar de meerwaarde van de krachtige leeromgeving-instrumenten. Het is nog te vroeg om aan te geven welke innovatie tot gevolg heeft dat de uitval teruggedrongen wordt en te meten of de tussentijdse uitstroom door het inzetten van een krachtige leeromgeving is afgenomen. Wel zorgt „Krachtige Leeromgeving‟ voor een ander type leerling: een leerling die bewuster omgaat met loopbaanvragen en kritischer kijkt naar het lesaanbod.
Contactpersoon: ROC Utrecht, Service Centrum Studie en Beroep Postbus 3065 3502 GB Utrecht 030 - 287 77 00
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 73 -
De docent als architect van zijn leertuin De opleiding Motorvoertuigentechniek van het Deltion College kent een uitgebreide vorm van leerlingbegeleiding. De portfolio neemt een belangrijke plaats in bij de leerlingbegeleiding. In de portfolio worden alle leer- en werkervaringen van leerlingen gedurende hun hele schoolloopbaan verzameld. Het „leren leren‟ vormt het vertrekpunt van de didactische leerprocessen van de leerlingen. Het Deltion College vond in leren leren een manier van werken die past bij de cursist van deze tijd: de leerling wordt zo gestimuleerd het beste uit zijn of haar studie te halen. Docenten krijgen scholing in deze didactische concepten en het omgaan met verschillende leerstijlen van cursisten. Het Deltion College is tot nieuwe didactische concepten gekomen vanuit de vraag: hoe kan de school de cursist begeleiden opdat deze een studiegedrag ontwikkelt om met de reeds aanwezige kennis nieuwe dingen te leren, waardoor hij/zij op een hoger (denk)niveau uitkomt? Dit sluit aan bij de filosofie van het Deltion College dat leren een voortdurend proces is. Er is een grotere afwisseling in de methode waarin de lesstof wordt aangeboden. Docenten steken veel energie in het bijstaan van leerlingen in het leerproces. Het bestaat dus meer uit het in goede banen leiden van de leeractiviteit dan uit het uitdragen van de lesstof. Oftewel: de docent is de architect van zijn leertuin. Zijn vakkennis heeft hij nodig om te evalueren of de cursist voldoet aan de gestelde eisen van het niveau waarop hij of zij moet functioneren. Hulpmiddelen hiervoor zijn een goed assessment- en begeleidingssysteem. De docenten van het Deltion College voeren veel gesprekken met de deelnemers. In het eerste jaar van de opleiding is er minimaal één keer per maand een individueel gesprek tussen vakdocenten en de cursist. Heeft de cursist problemen, dan wordt de frequentie opgeschroefd. Naast deze gesprekken zijn er twee mentoruren voor cursisten. In het begin van het jaar zijn er ook gesprekken in groepjes van vier cursisten waarin de deelnemers een assessment en de werkweek evalueren en praktische punten met betrekking tot de begeleiding doorspreken. Aan het eind van een schooljaar worden er gesprekken gehouden met leerlingen die op een of andere wijze achterstand hebben opgelopen. Ook na toetsperiodes zijn er individuele gesprekken met cursisten. Voor de beoordeling van de eerste en tweede periode zijn er speciale mentorkaarten gemaakt waarop de resultaten van de gesprekken komen te staan. In het eerste jaar van de opleiding wordt de portfolio gevuld met een startprofiel. Hierin staan een intakevragenlijst, een leerbericht, kopieën van leer- en werkervaringen en de mentorkaarten. Voor het begin van het tweede jaar wordt de portfolio aangevuld met een evaluatieverslag van de stageperiode aan het einde van het eerste leerjaar.
Contactpersoon: Dhr. F. Broere / dhr. H. Janmaat, ATB 073 - 612 89 89
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 74 -
De Pasvorm: opvang van risicoleerlingen De Pasvorm is een onderdeel van het ROC Rijn-IJssel College te Arnhem met een bijzondere methodisch-didactische aanpak voor risicodeelnemers. Risicodeelnemers zijn ex-deelnemers van het vmbo en het voortgezet speciaal onderwijs, en jongeren en jongvolwassenen met een afgebroken schoolloopbaan in het voortgezet onderwijs en het secundair beroepsonderwijs die deficiënties hebben wat betreft hun gedrag, hun opvoeding en de omgang met maatschappelijke waarden en normen. De Pasvorm is bedoeld om risicoleerlingen te laten instromen in een reguliere baan, het liefst nadat zij een kwalificerend traject hebben doorlopen. Het project heeft de Gelderse Onderwijsprijs 2000 en de Nationale Onderwijsprijs 2000 ontvangen. De aanleiding tot het opzetten van dit project was een onderzoek naar de kansen van risicoleerlingen in de ROC's. Daaruit bleek dat er circa 15.000 jongeren waren die - alhoewel leerplichtig - feitelijk niet meer in het onderwijs verbleven. Dit terwijl er nog eens 120.000 jongeren (waarvan 50.000 in nietkwalificerende trajecten binnen ROC's en 70.000 voortijdig onderwijsverlaters) niet in staat bleken om het kwalificatieniveau beginnend beroepsbeoefenaar te halen. De oorzaken liggen deels bij de jongeren, die over onvoldoende cognitief vermogen beschikken of teveel problemen ervaren om aan leren toe te komen. Deels liggen de oorzaken bij het onderwijs, dat niet in staat blijkt de inhoud van de programma's aan te passen aan de leer- en ontwikkelingsbehoeften van deze jongeren (dus maatwerk te leveren) en bij de onderwijsgevenden die niet in staat zijn om 'moeilijke jongeren' goed te begeleiden. Het uitgangspunt van De Pasvorm is dat alle trajecten worden aangeboden in de vorm van individueel maatwerk waarbij het accent ligt op arbeid en vorming. Na een uitgebreide intake wordt een stageplaats gezocht. Vanuit de stage-ervaringen wordt vervolgens het onderwijs aangestuurd. De leerlingen werken twee dagen per week in een stagebedrijf; de overige drie werkdagen benut de leerling voor een lesprogramma dat aansluit bij de bedrijfspraktijk. Binnen De Pasvorm zijn daartoe praktijkcentra ingericht zoals een aantal winkels, een timmerwerkplaats en een magazijn. In 2000 hebben driehonderd leerlingen een volledig traject van De Pasvorm gevolgd. Daarnaast stonden 225 deelnemers ingeschreven bij verschillende beroepsopleidingen. In het eerste jaar dat De Pasvorm bestond, sloot circa 60 % van de leerlingen het traject succesvol af. Het afgelopen schooljaar hebben ruim 400 leerlingen een traject gevolgd. Iets meer dan 80% heeft dit traject positief afgesloten. Succes wordt door De Pasvorm gedefinieerd als: het binnen één jaar instromen in regulier betaald werk plus het behalen van een kwalificatie van een beroepsopleiding dan wel met grote kans op succes kunnen worden ingeschreven voor een beroepsopleiding. Steeds meer bedrijven blijken achter deze opleidingsformule te staan. Ook slaat de formule aan bij steeds meer ROC's.
Contactpersoon: Dhr. E. van Eijndhoven, directeur De Pasvorm Middachtensingel 1 6825 HG Arnhem 026 - 363 33 33
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 75 -
Intake ROC Aventus De afdeling Transport en Logistiek van ROC Aventus heeft een speciale intakeprocedure ontwikkeld om te achterhalen wat nieuwe cursisten willen en kunnen. De intakeprocedure bestaat eerst uit het afnemen van een digitale vragenlijst bij nieuwe leerlingen. Vervolgens volgt op basis daarvan een individueel gesprek tussen leerling en twee docenten. In het kader van het ATB project (Aantrekkelijk Technisch Beroepsonderwijs) „Docenten maken het‟ waren reeds voor verschillende opleidingen intakevragenlijsten gemaakt. Een dergelijke vragenlijst was er echter nog niet voor de opleiding Transport en Logistiek. De opleiding wilde graag inzicht krijgen in de motivatie van de leerlingen voor zowel de keuze van de opleiding als voor het beroep. Daarnaast had de afdeling Transport en Logistiek behoefte aan een instrument om in een zeer vroeg stadium te bekijken of een leerling past binnen het onderwijskundig concept van actief, zelfsturend en zelfstandig leren. Een ander doel was leerlingen in een persoonlijker contact dan tijdens een voorlichtingsdag, nogmaals duidelijk te maken wat de opleiding te bieden heeft en wat de leerlingen ervan mogen verwachten. Deze zaken moeten bijdragen aan een goede communicatie met de leerlingen en het bieden van begeleiding op maat. Projectleiders uit Almelo (ROC Twente Plus) hebben samen met Apeldoorn en CINOP bestaande intakevragenlijsten van andere opleidingen bekeken en omgebouwd tot een eerste versie voor de BOL4 opleiding van hun eigen opleiding. De intake moet overigens uitdrukkelijk niet worden gebruikt als selectiemiddel om te bepalen welke leerlingen de opleiding mogen volgen. Het is juist een manier om een beeld te krijgen van de mogelijk sterke en zwakke punten van de leerling. De docenten van ROC Aventus hebben scholing gekregen in het afnemen van de vragenlijst. Op dit moment is er nog maar één intake volgens de nieuwe procedure „gedraaid‟. Toch kan de opleiding al de conclusie trekken dat deze manier van werken vele positieve zaken met zich mee heeft meegebracht. Het docententeam heeft uitgebreid gesproken over alles wat met intake te maken heeft. Men heeft samen een hele dag besteed aan het oefenen van het afnemen. Volgens eigen zeggen heeft dat het teamgevoel versterkt. De intake betekent voor leerlingen dat ze op een leuke manier een eerste echt contact met de toekomstige opleiding krijgen. De uitslag van de intake heeft een redelijk duidelijk beeld gegeven van de toekomstige leerling. Reacties van betrokken docenten waren dan ook: „het is een prettige manier om de leerling welkom te heten‟ en „tijdens de introductieperiode had je het idee dat je de leerlingen al een beetje kende‟. Verder is duidelijk geworden dat er in de voorlichting over de opleiding nog duidelijker over het toekomstige beroep gecommuniceerd moet worden.
Contactpersoon: Dhr. F. Broere / dhr. H. Janmaat, ATB 073 – 612 89 89
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 76 -
Interactief Leergroepen Systeem Enkele jaren geleden startte de afdeling Elektrotechniek van het Rijn-IJssel College in Arnhem met het Interactief Leergroepen Systeem (ILS). Inmiddels is de opleiding volledig omgeschakeld naar ILS. ILS houdt in dat leerlingen in groepjes werken en op die manier elkaar kunnen aanvullen en van elkaar kunnen leren. Deze groepjes zijn samengesteld op basis van verschillende leerstijlen van leerlingen. De opbouw van een ILS-les gebeurt volgens de fasen van het didactisch model „de zevensprong‟: omschrijven van de taak, vaststellen leerdoel, uitvoeren van de taak, bespreken en presenteren van het geleerde, reflectie en een toets. De rol van de docent verandert gedurende deze fasen steeds: van meester via opdrachtgever tot expert. Het Rijn-IJssel College zag met ILS een mogelijkheid leerlingen actiever deel te laten nemen aan het onderwijsproces waardoor zij beter gemotiveerd worden. Door een geïnspireerde leeromgeving zou de leerstof ook beter beklijven. De school wilde het klassikaal lesgeven tot een minimum beperken en het groepsproces tot een maximum bevorderen. Docenten werden hierdoor ook aangespoord om anders met hun onderwijs om te gaan. In het schooljaar 2000/2001 is besloten om de ontwikkeling van ILS-leergroepen centraal te stellen. ILS-leergroepen worden samengesteld aan de hand van een test die de leerstijl van de leerlingen vaststelt. De volgende leerstijlen worden onderscheiden: holistisch (leerlingen houden vooral de grote lijnen in de gaten), serialistisch (leerlingen gaan stap voor stap door de leerstof) of versatilistisch (leerlingen passen de leerstijl aan op hun taak). De ontwikkeling van „frontaal‟ lesgeven naar coaching, bleek voor veel docenten een moeizaam proces. Van doceren naar doseren gaat niet van vandaag op morgen en docentenbegeleiding moet structureel in de organisatie worden opgenomen. Sommige docenten waren bang met het invoeren van het ILS de controle over de leerlingen te verliezen doordat leerlingen „hun eigen gang kunnen gaan‟. Ook waren zij bang om door de zevensprong in een strak keurslijf te worden gedwongen. In de praktijk blijkt het heel anders te gaan en langzaam gaat iedereen „om‟. Op dit moment geven alle docenten les volgens de ideeën van ILS. De ontwikkelingen gaan door en koppels van docenten die hetzelfde vak geven ontwerpen speciale ILS-opdrachten. Bijna alle docenten in de unit Elektrotechniek zijn getraind in leerlingenbegeleiding. Een aantal collega‟s is er reeds in gespecialiseerd. Sinds enige tijd spreekt men niet meer van ILS, maar van Samenwerkend Leren. Hiertoe kan ook het projectonderwijs in de hogere leerjaren van de BOL4-opleiding gerekend worden. Het Rijn-IJssel College heeft een videoband laten maken voor leerlingen en een videoband voor docenten over ILS in de praktijk. Deze zijn niet alleen bedoeld voor open dagen. Ze zijn er ook voor andere scholen die zo kunnen leren van de ervaringen van het Rijn-IJssel College.
Contactpersoon: Dhr. F. Broere / dhr H. Janmaat, ATB 073 – 612 89 89
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 77 -
Mentorproject ROC Zadkine In het schooljaar 1998/1999 startte binnen de opleidingen Motorvoertuigen en Metaaltechniek van het ROC Zadkine een mentorproject, gericht op het voorkomen van voortijdige uitval. Het betreft voornamelijk leerlingen uit etnische minderheden. Het project is buitengewoon succesvol in het terugdringen van voortijdige schooluitval onder BOL1- en BOL2-leerlingen. In het eerste en het tweede projectjaar is het project uitgebreid voor deelnemers van de opleidingen Motorvoertuigen, Metaal, Administratie en Educatie. De mentor begeleidt de deelnemer, geeft advies en steun, en is een voorbeeld voor de deelnemer. Mentoren worden in twee bijeenkomsten getraind en ontvangen regelmatig een reader met relevante informatie over het begeleiden van mentees. Aanleiding van het mentorproject was de hoge drop out: 70% van de BOL1- en BOL2-leerlingen (en dan vooral leerlingen uit etnische minderheden) verliet voortijdig het onderwijs. Een persoonlijke begeleiding door mentoren zou hierin verandering moeten brengen. De initiatiefnemers van het project schreven alle garages en automobielbedrijven in Rotterdam aan om mentoren te werven. Vervolgens werd telefonisch contact gezocht. Deze aanpak leverde nauwelijks reacties op. De initiatiefnemers gingen daarom persoonlijk naar de bedrijven, zonder vooraf een afspraak gemaakt te hebben. Deze aanpak bleek zeer succesvol. Ongeveer 90% van de benaderde bedrijven leverde een mentor op het niveau van werkplaatschef of hoger. De cursisten krijgen in de klas uitleg over het mentorproject en kunnen zich aanmelden als mentee. Via een intakegesprek wordt een aantal gegevens van de mentee verzameld die gebruikt worden voor het matchen met een mentor, onder andere over de mate van bemiddelbaarheid voor werk, hoelang woonachtig in Nederland, en gedragselementen zoals motivatie om tijd en energie te steken in het opbouwen van een relatie met een mentor. Mentor en mentee maken kennis met elkaar in het bedrijf in aanwezigheid van een projectleider. De mentor wordt daarna uitgenodigd op school en als deze ontmoeting ook goed verloopt, wordt een overeenkomst afgesloten tussen mentor en mentee. De mentor gaat een vertrouwelijke relatie aan met de deelnemer, moet met cultuurverschillen kunnen omgaan (indien de mentee van allochtone afkomst is), extra tijd investeren, en door de eigen arbeidsmarktpositie goed in staat zijn de deelnemer op weg te helpen. De mentor moet zich kunnen verplaatsen in de mentee en weten wat de combinatie van werken en leren aan inspanning vergt. Hij/zij moet op een positieve manier de problemen die met dit proces te maken hebben, kunnen oplossen. Het project heeft in het eerste jaar geleid tot het terugdringen van de uitval van 70 naar minder dan 4%, in het tweede jaar was de uitval 7%. Het mentorproject realiseerde een baangarantie voor de deelnemers bij het behalen van de startkwalificatie.
Contactpersoon: Dhr. H. Tdlohreg en dhr. R. van Eck, ROC Zadkine 010 - 455 10 23
[email protected] http://www.zadkine.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 78 -
Ontwikkeling portfolio ROC Utrecht heeft in het kader van het project „Krachtige Leeromgeving‟ (zie gp Blauwdruk project Krachtige Leeromgeving) in samenwerking met de VHTO een portfolio ontwikkeld voor leerlingen mbo. Het portfolio geeft leerlingen een instrument waarmee zij in staat worden gesteld op systematische wijze de persoonlijke voortgang te monitoren, zonder dat daarbij traditionele normeringen worden toegepast. De groei van de leerling naar de beroepsrol wordt hiermee zichtbaar gemaakt en ontbrekende competenties kunnen worden aangevuld. Het portfolio wordt bij voorkeur gebruikt voor de laatste twee jaar van de opleiding. In het portfolio staan acht persoonlijke vaardigheden centraal: resultaatgericht werken, informatie- en computergebruik, samenwerken, communicatie en presentatie, zelfvertrouwen en motivatie, loopbaanontwikkeling, probleemoplossend vermogen, en leiderschap. Een portfolio is maatwerk: een opleiding kan kiezen voor andere typen vaardigheden die zij meer relevant acht in het kader van de voorbereiding op het gekozen beroep. De vaardigheden in het portfolio bieden leerlingen een handvat om persoonlijke leer- en werkervaringen te beschrijven en te evalueren, los van de opleiding. De leerling inventariseert persoonlijke leeren werkervaringen uit het verleden en bepaalt in hoeverre hij/zij de acht typen vaardigheden beheerst. In de daaropvolgende periode verzamelt en evalueert de leerling de belangrijkste projecten en stages uit de huidige opleiding in het licht van de vaardigheden. Daarna vindt zelfbeoordeling plaats. Ditmaal legt de leerling vast in hoeverre hij/zij de vaardigheden beter is gaan beheersen. Het portfolio wordt afgesloten met een persoonlijk ontwikkelingsplan. Hierin beantwoordt de leerling met de begeleider de vraag: wat wil ik verder nog leren? De leerling is immers niet uitgeleerd aan het einde van de opleiding. Het is de bedoeling dat de leerling het ontwikkelingsplan in het achterhoofd houdt tijdens een vervolgopleiding of tijdens zijn/haar (volgende) werkervaring. De begeleider is aanspreekpunt voor de leerling en heeft een adviserende rol. De begeleider beoordeelt de inhoud van het portfolio niet, maar geeft de leerling wel gerichte feedback over de samenstelling van het portfolio. Taken van de portfoliobegeleider zijn onder andere: bewaken van afspraken met de leerling, en selecteren van projecten en documentatie met de leerling. De begeleider maakt gebruik van een evaluatieformulier waarop hij/zij aangeeft wat de leerling nog moet leren op het gebied van de vaardigheden. Ook in het bedrijfsleven wordt in toenemende mate gewerkt met een portfolio. Afstemming met het bedrijfsleven op dit gebied zou hier een win-winsituatie kunnen opleveren. Als een leerling zijn portfolio meeneemt naar het bedrijfsleven, kan daar bekeken worden wat eventueel ontbrekende of niet goed ontwikkelde vaardigheden zijn, zodat op die punten extra scholing geboden kan worden. Samen met het bedrijfsleven kunnen kerncompetenties geformuleerd worden, zodat er na het afstuderen geen onoverkomelijke hiaten zijn in de kennis/vaardigheden van de leerling.
Contactpersoon: ROC Utrecht Service Centrum Studie en Beroep Postbus 3065 3502 GB Utrecht 030 - 287 77 00
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 79 -
Projectmatige leersituatie voor opleiding tot kaderfunctionaris In de regio Den Haag is een samenwerkingsverband opgezet tussen mbo-scholen, hbo-scholen en het bedrijfsleven met als doel projectonderwijs nader vorm te geven. Het samenwerkingsverband bouwt een kennisnetwerk op dat ingezet wordt bij experimenten met projectonderwijs. Het Mondriaan College voor Techniek in Den Haag is in dat kader een project gestart om leerlingen in een projectmatige leersituatie op te leiden tot kaderfunctionaris. Projectonderwijs heeft bij het Mondriaan College een sterk open karakter. Groepen leerlingen van mbo-werktuigbouw kiezen zelf een technisch probleem en lossen dat, met hulp van docenten, zoveel mogelijk zelf op. Voordelen van open projectonderwijs ten opzichte van traditionele werkvormen zijn: nauwe aansluiting bij de moderne ideeën over beroepscompetenties (door het ontwikkelen van o.a. sociale en communicatieve vaardigheden, leiderschapskwaliteiten, commercieel denken); het organisch en logisch met elkaar in verband brengen van diverse vakonderdelen (onder andere technisch tekenen, materiaalkunde en bedrijfskunde) waardoor de leerstof voor de leerlingen wordt „gelegitimeerd‟ en leerlingen beter gemotiveerd raken. Een vakgroep van het Mondriaan College heeft geëxperimenteerd met de invoering van projectonderwijs in semester 3 en 4. Dit experiment heeft bijzonder goed uitgepakt en ertoe geleid dat zowel leerlingen als docenten enthousiast zijn geworden over deze werkvorm. De motivatie en zelfstandigheid van leerlingen nemen toe en het is te verwachten dat ook het bedrijfsleven gebaat zal zijn bij leerlingen die via projectonderwijs zijn opgeleid. De kracht van deze vorm van projectonderwijs hangt sterk samen met het feit dat de groepjes leerlingen kunnen en mogen oplopen tegen problemen en er zelf een oplossing voor moeten zien te vinden. Dit versterkt de inventieve en creatieve vermogens en doet het verantwoordelijkheidsgevoel groeien. Van fouten kun je het meeste leren. De manier van leerlingbegeleiding bij deze vorm van projectonderwijs is niet eenvoudig en betekent een omslag voor docenten: de doorsnee docent in het traditionele onderwijs is niet gewend de verantwoordelijkheid voor het leerproces bij de leerling te leggen en te laten. Docenten moeten zien te laveren tussen twee uitersten: leerlingen voldoende gelegenheid bieden om fouten te kunnen maken en daarvan te laten leren, en ervoor zorgen dat leerlingen niet in een neerwaartse spiraal terechtkomen door hen „in het diepe te gooien‟. Bij de experimenten met projectonderwijs is tegelijkertijd geïnvesteerd in het opbouwen van kennisnetwerken. Onder kennisnetwerk verstaan we hier het gestructureerd uitwisselen van kennis tussen medewerkers van (stage)bedrijven, leerlingen en docenten van de opleiding. De samenwerking met het bedrijfsleven stelt eisen aan de interne onderwijsinfrastructuur die ontstaat door het structureren van een deel van het onderwijsprogramma in projectonderwijs. De experimenten met projectonderwijs maken duidelijk dat er in de kennisnetwerken meer nodig is dan enkel het overdragen van kennis. Ze vormen aanleiding tot nadenken over de functie van het onderwijs.
Contactpersoon: Dhr. F. Broere / dhr. H. Janmaat, ATB 073 - 612 89 89
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 80 -
Visie-ontwikkeling Open Projectonderwijs De docenten van de afdeling Werktuigbouw van het ROC Albeda College in Schiedam zijn in 1999 geschoold voor de vernieuwing van het primaire onderwijsproces in het kader van het ATB project (Aantrekkelijk Technisch Beroepsonderwijs) „Docenten maken het‟. Het vernieuwingsproces werd voor docenten vanaf het begin vanuit twee kanten benaderd: deductief via scholing van en discussie met het hele team (van visie via concept naar praktijk) en inductief via coaching van individuele docenten (en dus van praktijk via concept naar visie). Docenten bleken het model „leren leren‟ zoveel mogelijk te willen toepassen in het primaire proces en een zo groot mogelijke variatie aan werkvormen te willen ontwikkelen. Hierna besloot men een experiment te starten met Open Projectonderwijs. De vernieuwingsimpuls was voor het Albeda College om diverse redenen noodzakelijk. Onder andere door diverse fusies was er in vrij korte tijd erg veel overhoop gehaald: veel docenten voelden zich overspoeld door van bovenaf opgelegde veranderingen en neigden zich terug te trekken in hun primaire taak. Ook het aantal leerlingen liep al jaren drastisch terug. Het Albeda College schakelde voor het vernieuwingsproces twee externe deskundigen in: een docente van een ATB-school uit de pilotprojectperiode en een procesbegeleider die al als ATB-adviseur aan de projectschool was verbonden. Van maart tot december 1999 gingen de docenten onder leiding van deze deskundigen aan het werk om zich, zowel individueel als in teamverband, te bezinnen op de didactische uitgangspunten van goed onderwijs en de vertaling daarvan naar concrete handelingen. Op teamniveau leidde dit tot een aantal algemene koersuitspraken die gaandeweg het proces steeds verder werden geconcretiseerd. De laatste stap in dit visie-ontwikkelingsproces bij docenten was het besluit om in januari 2000, in semester 2 een experiment te starten met Open Projectonderwijs. Daartoe werd een goed geoutilleerd projectlokaal voorzien van groepswerkplekken en een klein netwerk met een tiental werkstations. Het experiment bleek succesvol voor zowel leerlingen als docenten. De leerlingen waren gemotiveerd, werkten hard en maakten in vrij korte tijd grote vorderingen. Bovendien werd de sfeer in de klas een stuk aangenamer. Leerlingen blijken in het begin wel moeite te hebben met plannen. Ze hebben de neiging lang stil te staan bij de keuze voor een te maken voorwerp. Een groot voordeel van de werkvorm is echter de eigen keuze van leerlingen voor het te maken voorwerp. Er was ook een probleem met de koppeling van de leerervaringen aan de verplichte eindtermen. Dit is inmiddels opgelost. Het succes met Open Projectonderwijs had een versterkende werking op de motivatie van docenten. Het werd daarom in het tweede jaar voortgezet. Ook nieuwe eerstejaars worden vertrouwd gemaakt met projectonderwijs in de vorm van projectvoorbereidende leertaken. Het team heeft besloten het projectonderwijs uit te breiden naar de leerjaren 3 en 4.
Contactpersoon: Dhr. F. Broere / dhr. H. Janmaat, ATB 073 - 612 89 89
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 81 -
Zomerstages Het project „Zomerstages‟ is in 1999 opgestart in het kader van de BOVAG-campagne „Een vracht aan mogelijkheden bij de Truckdealer‟. Het doel van het project is mbo-leerlingen die een technische opleiding volgen te bewegen te kiezen voor de trucksector als werkgever. Door in de zomermaanden voor leerlingen een stage van twee weken bij een truckbedrijf te organiseren, kunnen zij kennismaken met de branche. Deze kennismaking moet leiden tot een beter beeld van de trucksector als werkgever en leidt mogelijk tot nieuwe werknemers voor de bedrijven. Vaak blijven stagiair(e)s bij hun stagebedrijf voor een langdurig werkverband. De campagne „Een vracht aan mogelijkheden bij de Truckdealer‟ is opgezet nadat uit een onderzoek in 1998 onder de directies van 352 bij de BOVAG aangesloten bedrijven bleek dat er een grote behoefte bestond aan personeel. Het bleek in de branche zowel erg moeilijk om potentiële werknemers te vinden als om de huidige werknemers te behouden. Uit een vervolgonderzoek onder leerlingen/studenten vmbo-, mbo- en hbo-techniek bleek dat de arbeidsmarktproblematiek met name veroorzaakt werd door de onbekendheid van de doelgroep met de trucksector en door een slecht imago van de trucksector. 84 Bedrijven hebben zich opgegeven als stageverlenend bedrijf voor het project „Zomerstages‟. Onder leerlingen zijn informatiepakketten, en posters met een antwoordbon verspreid. Er kwamen 86 reacties van leerlingen binnen voor de 84 beschikbare plaatsen. Niet iedereen die zich had aangemeld, kon worden geplaatst. Veel stageplekken waren niet binnen een redelijke afstand van elke aangemelde scholier. Ook was er een vakantieleegloop van het truckpersoneel, waardoor de benodigde begeleiding voor de stagiair(e)s ontbrak. Hierdoor konden uiteindelijk slechts 34 van de 86 leerlingen worden geplaatst, vooral vmbo-leerlingen in plaats van de beoogde mbo-leerlingen. De zomerstage duurde twee weken en de deelnemers kregen een vergoeding van € 227. De invulling van de stageperiode werd overgelaten aan het stagebedrijf. De lage deelnamecijfers in acht genomen, zijn zowel de leerlingen als truckbedrijven redelijk tevreden over het project. Onder de stagiair(e)s is een klein onderzoek verricht naar hun stage-ervaringen. De meeste stagiair(e)s waardeerden de stage en waren tevreden over de begeleiding. De leerlingen hebben een positief beeld verkregen van het werk bij een truckbedrijf. Men schat de instroomkans van een leerling na een zomerstage op 80 %. BOVAG schat de potentie van dit project hoog in. Het project zou meer succes kunnen hebben als er meer truckbedrijven, geografisch verspreid over Nederland, aan deelnemen. Daardoor kunnen meer leerlingen een stageplek in de buurt vinden. Daarnaast kan men overwegen voor een andere stageperiode te kiezen dan de zomervakantie. Een ander punt is dat door de bedrijven vooral vmbo-leerlingen werden aangetrokken in plaats van mbo-leerlingen. De werkzaamheden sloten daardoor niet altijd goed aan bij de kennis en vaardigheden van de stagiair.
Contactpersoon: Dhr. J. Kleiboer, BOVAG 030 - 659 53 10
[email protected] http://www.bovag.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 82 -
7. HBO INHOUDSOPGAVE pag. Herontwerp programma’s Faculteitsbrede aanpak bètatechniek Handvest Duurzaamheid HBO Onderwijsconcept Human Technology Onderwijsmodel Groen en Rood Student als kwaliteitspartner Nieuwe didactiek ACTIverende ONderwijsvormen (ACTION) Digitale portfolio voor studieloopbaanbegeleidingstraject Ervaringen met Blackboard Integrale onderwijsvernieuwing via Studententeams Meesterwerk (duaal traject in afstudeerfase) Preferenties van jongeren Allochtonen Promotieteam I+I-project Mediva's Studentenpromotieteam Mellow en Mellow Multiplier Studentmentoren in vmbo en havo/vwo Technóva Viking: Vrouwelijke ingenieurs als (gast)docent in hto Nieuwe rol docenten Handleiding nascholing docenten Onderwijs - bedrijfsleven Carrousel Ruimte en Groen: samenwerkingsverband onderwijs - werkveld Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, mbo en vo
Voor verwante good practices zie: Basisvorming Open Onderzoekswerkplek
(hoofdstuk 3)
Tweede fase vo Module Automatische Systemen
(hoofdstuk 4)
Nieuwe didactiek Notebooks voor studenten
(hoofdstuk 8)
Werkvloer als leerplek Wolter & Dros: duaal leren op drie niveaus
(hoofdstuk 9)
Aansprekende (start)functies Loopbaan: Hink, stap of sprong
(hoofdstuk 9)
Promotie en werving Era Bouw: vrouwen en allochtonen Vrouwen in UTA-functies in de bouw
(hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9)
Ketenbenadering Platform Promotie Techniek Tilburg e.o.
(hoofdstuk 2)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
pag.
- 83 -
Nieuwe rol docenten Voorlichting leraren
(hoofdstuk 2)
Onderwijs - bedrijfsleven AWL-Techniek: Regionale samenwerking Digitale HighTechkaart van Nederland Infratrain Masterplan Techniek: Service- en expertisecentra Techniek Module Automatische Systemen Technologiecommissaris
(hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 10) (hoofdstuk 4) (hoofdstuk 9)
Studie en beroepskeuze Bedrijfstak Advies-project
(hoofdstuk 2)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 84 -
Faculteitsbrede aanpak bèta/techniek In 2000 heeft de faculteit Techniek van de Hanzehogeschool in Groningen besloten haar technische opleidingen te herontwerpen. Daartoe heeft de faculteit twee belangrijke, nauw met elkaar verbonden projecten opgezet: de ontwikkeling van een nieuwe opleiding Human Technology (zie gp Onderwijsconcept Human Technology) en een faculteitsbreed herontwerp-project. Het faculteitsbrede herontwerp-project heeft als doel alle opleidingen van de faculteit Techniek competentiegericht te maken. Het project heeft een looptijd van drieënhalf jaar. Belangrijk uitgangspunt is een opbouw in fasen van steeds ongeveer een half jaar om gedurende de langere looptijd van het project regelmatig de aanpak en de richting bij te kunnen stellen. De aanleiding voor het herontwerpen van de technische opleidingen had te maken met een aantal factoren, zoals de kwalitatieve en kwantitatieve onbalans in vraag en aanbod van hoger technisch opgeleiden. Ook leidden ontwikkelingen in het onderwijs, van een nadruk op kennis en vaardigheden naar competentiegericht onderwijs, tot de noodzaak om deze omslag voor veel opleidingen tegelijk te realiseren. Bovendien kreeg de opleiding een nieuw soort studenten, onder meer als gevolg van de profielen in het voortgezet onderwijs. Het project heeft gekozen voor een faculteitsbrede aanpak met de nieuwe opleiding Human Technology als pilot. Doelstellingen zijn: het verbeteren van de aantrekkelijkheid van de opleidingen en daardoor de instroom van deelnemers te verhogen en de uitval te verkleinen; het beter voorbereiden van de deelnemers op de beroepssituatie door een betere afspiegeling te bieden van de beroepspraktijk; het vergroten van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het technisch onderwijs; het bevorderen van de communicatie over de invulling van het technisch onderwijs met de scholen van het middelbaar (technisch) beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs en andere hbo-opleidingen; en het versterken van de interne mechanismen van de faculteit als kennisnetwerk en lerende organisatie. De aanpak van het project is breed: herontwerp beperkt zich niet tot de verandering van enkele curriculumonderdelen. Op meerdere niveaus wordt er gewerkt ten aanzien van nieuwe concepten, nieuwe leidraden voor het ontwerpen en nieuwe realisatievormen van onderwijs. Om het nieuwe onderwijsconcept te definiëren zijn de volgende projectgroepen in het leven geroepen: Aansluiting, Beroepscompetenties, Competentiegericht curriculum, Programmering en Conceptontwikkeling. Voor het positioneren van het project in de staande organisatie en om een beleid voor externe communicatie te ontwikkelen, zijn opgericht de projectgroepen Communicatie en marketing, en Organisatieontwikkeling en faciliteiten. Teneinde te garanderen dat de producten (het nieuwe onderwijs) de goede inhoud hebben en van goede kwaliteit zijn, zijn er de projectgroepen: Externe klankbordgroep en bedrijfsparticipatie, Effectmeting en kwaliteitszorg, en Interne klankbordgroep. Om project en deelprojecten te beheersen zijn er een projectteam, een projectbureau en een stuurgroep. Verder zijn er binnen de opleidingen ontwikkelteams. Per opleiding worden er beroepsprofielen en competenties opgesteld.
Contactpersoon: Dhr. F. Hoetink, Faculteit Techniek, Hanze Hogeschool van Groningen
[email protected] Mw. P. Cremers
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 85 -
Handvest Duurzaamheid HBO Duurzaamheid als „guiding principle‟ voor het hoger beroepsonderwijs. Vanuit deze visie en aan de hand van concrete afspraken, werken 27 hogescholen - met ruim 110 opleidingen - samen in het Handvest Duurzaamheid HBO. Eind 1999 is het Handvest Duurzaamheid HBO in werking getreden. Het Handvest is een landelijke afspraak tussen hogescholen, de HBO-raad en de Ministeries van OCenW, VROM en LNV om vaart te maken met de integratie van duurzaamheid in het hoger beroepsonderwijs. Het Handvest heeft tot doel invulling te geven aan de eigen verantwoordelijkheid van het hoger beroepsonderwijs, voor een zich duurzaam ontwikkelende samenleving. Het Handvest loopt tot 2003, met de intentie om door te gaan tot 2007. Het initiatief is ontstaan vanuit de hogescholen en is er op gericht het perspectief van duurzame ontwikkeling te integreren in het onderwijs, het beleid van de scholen en de eigen bedrijfsvoering. De ondertekening van het Handvest is geen vrijblijvende zaak; deelnemers tekenen ook een uitvoeringsprotocol, waarin afspraken staan over hoe de integratie van duurzaamheid gerealiseerd moet worden. Deze afspraken zijn richtinggevend; de concrete invulling ervan wordt aan de scholen zelf overgelaten. De deelnemers scherpen de afspraken eens in de twee jaar aan. Hierdoor komt de lat steeds iets hoger te liggen en wordt een voortdurende verbetering nagestreefd. Met name de technische en agrarische opleidingen lopen binnen het Handvest voorop, zowel in deelnemersaantal als in de uitvoering van het protocol. In het technisch en agrarisch onderwijs nemen momenteel respectievelijk 60% en 100% van de hogescholen deel aan het Handvest. Vernieuwende projecten binnen de sector techniek zijn bijvoorbeeld: duurzame technologie van de Hogeschool Brabant; een duurzaam schoolgebouw als practicum van de Hogeschool Limburg; en een multidisciplinair onderzoek met de gemeente en TNO naar een duurzaam bedrijventerrein aan de Haagse Hogeschool. Vorig jaar zijn in een masterplan de ambities en concrete stappen daartoe uiteengezet voor drie jaar. Men wil de facilitering vergroten en de financiële basis versterken; een kwaliteitsverbetering; verbreden naar nog niet deelnemende instellingen en bedrijfsleven en arbeidsmarkt; projectmatige samenwerking tussen de markt en instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, waarvoor ondermeer aansluiting is gezocht bij het Nationaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling, en het Copernicus Charter (WO) is getekend. De deelnemers geven aan dat er steeds meer behoefte bestaat aan uitwisseling van kennis en ervaringen tussen de scholen onderling en tussen scholen en het bedrijfsleven. Hiervoor worden themabijeenkomsten georganiseerd. De scholen rapporteren jaarlijks over de stand van zaken met betrekking tot hun eigen uitvoering van het protocol. Als de deelnemers volledig voldoen aan de afspraken in het protocol, kunnen zij als extra stimulans het „Keurmerk Duurzaam HBO‟ aanvragen.
Contactpersonen: Mw. M. Kwak, mw. I. Tegels of dhr. J. de Vos, Steunpunt Duurzaamheid HBO Postbus 13030 3507 LA Utrecht 030 - 288 10 74
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 86 -
Onderwijsconcept Human Technology De faculteit Techniek van de Hanzehogeschool is in 2000 gestart met een nieuwe opleiding volgens een nieuw onderwijsconcept: Human Technology. De opleiding is gericht op de eisen die aan de afstuderende ingenieur worden gesteld, en qua didactiek en vorm afgestemd op de nieuwe instroom van studenten, onder andere afkomstig van het Studiehuis. In de opleiding worden mens, markt en techniek gecombineerd. De afgestudeerde HT-ingenieur kan door middel van gebruiksonderzoek en het analyseren van trends en de markt, vaststellen welke eisen er aan technische producten moeten worden gesteld en deze eisen vertalen naar technische productontwikkeling. In 2000 begonnen 91 studenten met de opleiding (23% meisjes), in 2001 113 (20% meisjes). Aanleiding voor het opzetten van de nieuwe opleiding vormden het slechte imago van techniek, de onaantrekkelijke onderwijsmethoden voor studenten, en de lage en eenzijdige instroom van studenten. Men wilde naast „maak-gerichte‟ studenten, ook mens- en toepassingsgerichte studenten aantrekken. Bovendien wilde de faculteit meer meisjes. De faculteit is met een pilot Human Technology begonnen en met een faculteitsbreed herontwerp van al haar opleidingen (zie gp Faculteitsbrede aanpak bètatechniek). Human Technology is opgezet volgens een nieuw onderwijsconcept: het competentiegerichte curriculum. Aan de hand van een marktonderzoek zijn de competenties van een HT-ingenieur beschreven. Ze zijn onderverdeeld in beroepsspecifieke competenties (gebruiksonderzoek, trend- en marktanalyse en productontwikkeling) en algemene competenties (projectmanagement, communicatie en persoonlijke effectiviteit). De themablokken zijn in jaar 1 en 2 opgebouwd rond de beroepsspecifieke competenties. Op basis van de geformuleerde competenties wordt per thema een beroepsopdracht geformuleerd. Daarvan worden de themacompetenties en de leerdoelen voor het boek afgeleid. De algemene competenties lopen als een rode draad door alle thema‟s heen in de vorm van projectonderwijs, portfolio en vaardigheidstrainingen. In jaar 3 en 4 werken de studenten meer integraal aan alle HT-competenties tijdens hun stage, keuzethema, profielthema en afstudeeropdracht. Dit wordt ondersteund door een assessment aan het begin van het derde jaar en het portfolio in jaar 3 en 4. De docent is opdrachtgever, de student is opdrachtnemer. De docent levert goede, activerende, praktijkgerichte opdrachten en treedt op als coach. De student wordt beschouwd als junior professional en is verantwoordelijk voor het eigen leerproces. Hij/zij is in opleiding en mag fouten maken. De student is een volwaardig gesprekspartner over het onderwijs dat hem of haar wordt aangeboden (zie gp De student als kwaliteitspartner). Tegelijkertijd met de start van de opleiding is het onderwijsconcept verder uitgewerkt, mede aan de hand van evaluaties binnen Human Technology. Er zijn leidraden geschreven voor het herontwerpen van de andere opleidingen binnen de faculteit volgens dit onderwijsconcept. Deze opleidingen zijn in september 2001 gestart met het nieuwe onderwijs in het eerste studiejaar.
Contactpersoon: Mw. T. Faber Faculteit Techniek, Hanze Hogeschool van Groningen
[email protected] Dhr. F. Hoetink
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 87 -
Onderwijsmodel Groen en Rood Het Instituut Techniek van de Hogeschool Drenthe is met ingang van studiejaar 1996/1997 voor de opleidingen Technische Informatica en Elektrotechniek overgestapt op een volledig nieuw onderwijsmodel dat uniek is binnen de hbo-wereld. Ook andere opleidingen van het Instituut Techniek werken inmiddels met dit model. Alle studieactiviteiten vinden plaats in kleine groepen van circa zes personen. De afzonderlijke vakken zijn afgeschaft en de leerstof wordt in geïntegreerde vorm aangeboden via cases. De groepen sturen hun eigen leerproces. Ook contactmomenten met docenten worden niet door de school ingeroosterd, maar door de groep gepland op het moment dat daaraan behoefte is. De gang van zaken binnen het systeem van de opleiding wordt wekelijks samen met alle betrokken studenten geëvalueerd. Het Instituut heeft gekozen voor deze totaal nieuwe opzet om de opleidingen interessanter te maken voor studenten en om studenten beter voor te bereiden op de beroepspraktijk. De beroepspraktijk vraagt immers om moderne, flexibele ingenieurs die in teamverband kunnen opereren. De ingenieurs moeten een gedegen technische opleiding hebben gevolgd, communicatief vaardig zijn en in staat zijn zelfstandig kennis te verwerven. Aan deze eisen komt het nieuwe onderwijsmodel van het Instituut Techniek tegemoet. Als rode draad is voor elke opleiding een centraal thema gekozen. Het gaat hierbij om technischinhoudelijke zaken. De cases waaraan de groepen werken, zijn ontleend aan praktijksituaties bij bedrijven. Binnen elke case staat een bepaald aspect van het toekomstige beroep centraal. De studenten worden zo vanaf het begin van de opleiding geconfronteerd met aspecten van het toekomstige beroep. Elke case heeft op de één of andere wijze een relatie met deze rode draad. Bij de groene draad gaat het vooral om vaardigheden als: functioneren binnen een team, zelfstandig kennis verwerven en communicatieve vaardigheden. De leerstof is concentrisch opgebouwd: de begincases hebben betrekking op een wat globaler niveau van een vakgebied en naarmate de opleiding vordert wordt binnen de cases steeds dieper op de leerstof ingegaan. Aan een case, zoals „windrichtingsmeter‟, „geautomatiseerd meetsysteem‟ en „productieautomatisering‟, wordt leerstof vanuit verschillende vakken „opgehangen‟. Niet het vak staat centraal, maar de case waarbinnen de vakinhoud aan de orde komt. Een moeilijk vak als wiskunde komt bijvoorbeeld aan de orde op het moment dat de groep studenten daar behoefte aan heeft. Ze kunnen niet verder zonder dat ze zich deze leerstof hebben eigen gemaakt. Elke groep heeft een tutor: een docent die de groep procesmatig begeleidt. De tutor bemoeit zich nadrukkelijk niet met vakinhoudelijke zaken. Studenten zijn erg tevreden over de opleiding. Het aantal studiestakers is beduidend afgenomen. Ook bedrijven zijn positief en werken mee bij de ontwikkeling van cases. Visitatiecommissies oordelen zeer positief over de opleiding en vinden de studieactiviteiten didactisch goed verantwoord.
Contactpersoon: Mw. H.M.J. Geerts, Hogeschool Drenthe (projectleider)
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 88 -
Student als kwaliteitspartner De nieuwe opleiding Human Technology (HT) benadert de student expliciet als kwaliteitspartner. Men betrekt studenten bij het ontwikkelen van nieuw onderwijs of het vernieuwen van bestaand onderwijs. Studenten evalueren het onderwijs in klassengesprekken en via beoordelingsformulieren. De opleiding past vervolgens het onderwijs op verschillende punten aan. Zo leveren studenten een belangrijke bijdrage aan het bewaken en verbeteren van het onderwijs. De eerste twee studiejaren van de opleiding zijn opgebouwd uit vier blokken waarin telkens een thema centraal staat (zie gp Onderwijsconcept Human Technology). Elk themablok wordt tussentijds geëvalueerd in een klassengesprek. Klassenvertegenwoordigers krijgen evaluatieformulieren en zorgen ervoor dat de projectgroepen in hun klas de formulieren als groep invullen. Twee dagen voor het klassengesprek ontvangt het hoofd van de opleiding de formulieren. Zij maakt een samenvatting die alle klassen ontvangen. Per klas volgt een klassengesprek tussen alle studenten, de themablokdocenten, de onderwijskundige en het hoofd van de opleiding. Studenten leveren kritiek in de vorm van verbeterpunten met suggesties; de docenten gaan niet in de verdediging, maar vragen door op een verbeterpunt. De opmerkingen worden genotuleerd en samengevat. Het hoofd van de opleiding en de onderwijskundige overleggen naar aanleiding van het klassengesprek met de themablokdocenten wat zij willen verbeteren en hoe en wanneer dat zal gebeuren. In een brief worden de studenten hierover geïnformeerd. Hierin staat welke verbeterpunten nu worden aangepakt, welke het volgende jaar, en welke niet (kunnen) worden aangepakt. Na een themablok volgt een schriftelijke enquête via de elektronische omgeving Blackboard die is gebaseerd op het onderwijsconcept, de gewenste cultuur bij de opleiding en de doelen per themablok. De scores worden automatisch gegenereerd en omgezet in percentages. Zo is in één oogopslag te zien waar de tekorten in het onderwijs zitten. Van de antwoorden op de open vragen kan apart een uitdraai worden gemaakt. Zijn er onverklaarbare negatieve scores of zijn er scores bij die tegenstrijdig zijn beantwoord, dan wordt er een klein groepje studenten uit alle klassen gevraagd om deel te nemen aan een panelgesprek. De onderwijskundige vraagt of ze de scores kunnen verklaren en maakt een kort verslag. Het verslag gaat naar de themadocenten en het hoofd van de opleiding. In de nieuwsbrief MaaHT staan de resultaten van de schriftelijke evaluatie en welke zaken zullen worden verbeterd. Het klassengesprek maakt dat studenten zich betrokken voelen bij de opleiding. Studenten waarderen het enorm dat ze in de gelegenheid gesteld worden hun zegje te doen en gehoord te worden. De gesprekken dragen bij tot de ontwikkeling van een prettig studieklimaat en een professionele cultuur. De response op de schriftelijke enquête is aan de lage kant. Het is van groot belang dat de tijd tussen evaluatie en het bijstellen van het thema niet te lang duurt.
Contactpersoon: Mw. T. Faber, Faculteit Techniek, Hanze Hogeschool van Groningen
[email protected] Mw. P. Cremers
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 89 -
ACTIverende ONderwijsvormen ACTION is een ondersteunend instrumentarium voor het invoeren van „gender inclusive‟ activerende onderwijsvormen en voor het uitvoeren van kwaliteitsmetingen. Opleidingen in het hoger technisch onderwijs kunnen het instrument gebruiken bij het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van nieuwe of bestaande modules en de kwaliteit ervan meten. ACTION is zeer praktisch en heeft met de handleiding een zelfsturende opzet. De landelijke organisatie Vrouwen in Hogere Technische Opleidingen en functies (VHTO) was verantwoordelijk voor de realisatie van het project ACTION (1996-1998). Voor de uitvoering van het project is het Platform Activerende Onderwijsvormen ingesteld, met vertegenwoordigers van elf technische hogescholen. ACTION is ontwikkeld vanuit de constatering dat een toenemend aantal technische hogescholen activerende onderwijsvormen als projectonderwijs en probleemgestuurd onderwijs invoert. Echter, het invoeren van activerende onderwijsvormen leidt niet zondermeer tot beter studeerbaar en aantrekkelijker onderwijs voor vrouwelijke studenten. Dit was gebleken uit Europees vergelijkend onderzoek. Voor vrouwen is het belangrijk dat er tevens gunstige voorwaarden gecreëerd worden. Ervaringen in Engeland gaven al eerder te zien dat onder specifieke voorwaarden projectonderwijs zowel bij vrouwelijke als bij mannelijke studenten leidt tot betere studieprestaties. Ook bleek de instroom van vrouwelijke studenten toe te nemen bij opleidingen die in hun voorlichting het werken volgens een bepaalde methode noemen. ACTION geeft de opleidingen in het hoger technisch onderwijs een instrument in handen om zelf te gebruiken bij het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van nieuwe of bestaande cursussen (modulen) en om de kwaliteit ervan te meten. Het instrument geeft de voorwaarden waaraan goed en aantrekkelijk onderwijs voor vrouwelijke en mannelijke studenten moet voldoen. Eveneens kan het gebruikt worden om bestaande vormen van projectonderwijs en probleemgestuurd onderwijs te toetsen en te verbeteren. ACTION beoogt verder het hoger techniek onderwijs cyclisch te verbeteren en te innoveren. Het project was een samenwerkingsproject van hto-instellingen die deels ervaring hebben met, deels startend zijn met projectonderwijs of probleemgestuurd onderwijs. Het kon onderdeel zijn van een breder hogeschoolproject betreffende activerende werkvormen. Er was sprake van externe kennisinput (technische universiteiten, buitenlandse instellingen via WITEC/ AWIS/ SEFI en VHTO). Opleidingsspecifieke ontwikkelingen werden gecombineerd met een gefaseerd landelijk ontwikkeltraject. Diagnose- en evaluatie-instrumenten werden ontwikkeld en getest in pilots en middels monitoractiviteiten. Op vaste momenten tijdens het ontwikkeltraject vond kennisoverdracht plaats via centrale studiebijeenkomsten met deskundigen en personeel en studenten van participerende instellingen. Er was een rondreizend Studium Generale op pilotinstellingen. Het project heeft het concrete product ACTION opgeleverd, dat bestaat uit een diagnose- en evaluatie-instrument en een implementatiehandleiding. Het heeft geresulteerd in hto-onderwijs van hogere kwaliteit zowel voor vrouwelijke als mannelijke studenten, en in uitwisseling van kennis en ervaringen tussen de hogescholen en techniekopleidingen.
Contactpersoon: Mw. C. Booy, VHTO (Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies) Tafelbergweg 51 Postbus 2557 1000 CN Amsterdam 020 - 652 12 95
[email protected] http://www.vhto.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 90 -
Digitale portfolio voor studieloopbaanbegeleidingstraject Het instituut Informatica en Elektrotechniek (I&E) van de Hogeschool van Amsterdam is in 2000 gestart met het project Digitale Portfolio. Er wordt een digitale portfolio ontwikkeld dat in eerste instantie de afstudeerfase van de student ondersteunt, maar uiteindelijk ingezet kan worden als ondersteuning voor de gehele studieloopbaanbegeleiding. Het project bestaat uit twee gedeelten. Allereerst worden de specificaties opgesteld waaraan een digitale portfolio moet voldoen en vervolgens worden de technische aspecten van een pilotversie getest. De pilot Digitale Portfolio is gestart met 63 studenten die begonnen aan de afstudeerfase van de opleiding Informatica. Ontwikkelingen binnen het onderwijs en het beroepsveld waren voor de Hogeschool van Amsterdam aanleiding om het technisch onderwijs op een geheel nieuwe leest te schoeien. 'Leren-leren' en 'de opleiding als oefenterrein voor de beroepsrol' zijn daarbij leidend. Studenten krijgen veel meer verantwoordelijkheid over hun eigen leerproces en docenten krijgen een andere rol, namelijk als opdrachtgever, coach en consultant. Doel van het digitale portfolio is om het leerproces van de student zichtbaar te maken, zowel voor de student zelf als voor de docent. Het digitale portfolio ondersteunt de student en zijn/haar studieloopbaanadviseur in het traject van persoonlijk ontwikkelplan, via leercontract en assessments, naar de afronding van de studie. Het maakt op systematische wijze de voortgang en groei van studenten naar de beroepsrol zichtbaar, legt wederzijdse afspraken vast en maakt deze controleerbaar. Een gezamenlijke werkgroep van de Hogeschool van Amsterdam en HaloMedia stelde in 2000 de specificaties op van de functionaliteit van het portfolio van I&E. Het portfolio van I&E onderscheidt zich van gangbare portfolio‟s doordat het niet een presentatieportfolio is, maar een ontwikkelingsgerichte portfolio. HaloMedia heeft het technische gedeelte van het digitale portfolio ontwikkeld. Groot voordeel van een digitale portfolio ten opzichte van een papieren portfolio is de inzichtelijkheid en flexibiliteit. In februari 2001 is de daadwerkelijke pilot met het ontwikkelde digitale portfolio gestart met 63 studenten die de vernieuwde afstudeerfase zijn ingegaan. De opstelling van de specificaties waaraan een digitale portfolio moet voldoen is succesvol verlopen en de specificaties voldoen volgens alle betrokkenen. De technische uitvoering verliep minder goed. Er bleken technische mankementen waardoor het instrument te traag en te onbetrouwbaar was om er goed mee te kunnen werken. De pilot met de digitale portfolio liep vertraging op en zal worden verlengd. Het nieuwe studieloopbaantraject is een succes. Opmerkelijk is dat veel „nieuwe studenten‟ gedurende de studietijd uitgroeiden tot medewerkers die actief zijn binnen de opleiding. Bijna als vanzelfsprekend hebben oudejaarsstudenten in de projecten en in programma‟s zelfs rollen opgepakt die vroeger tot het alleenrecht van de docenten leken te behoren, bijvoorbeeld als opdrachtgever, deskundige en coach.
Contactpersoon: Dhr. K. Rijsenbrij, Hogeschool van Amsterdam Instituut Informatica en Elektrotechniek
[email protected] http://www.ie.hva.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 91 -
Ervaringen met Blackboard De Pabo Almere is in september 2001 gestart met een vierjarige voltijdopleiding. Pabo Almere beoogt een onderwijskundig en technologisch innovatief opleidingsinstituut te worden dat naast het opleiden van studenten tot leerkrachten, een initiërende en stimulerende rol vervult in de verdere ontwikkeling van het primaire onderwijs in Flevoland. In het kader van het project „Science FixIT‟, dat beoogt een curriculum te implementeren dat onder andere een imagoverbetering van techniek bewerkstelligt, heeft Pabo Almere een eerste stap gezet: het creëren van een elektronische leeromgeving door middel van Blackboard van Kennisnet. Blackboard is een hulpmiddel voor communicatie tussen mensen en voor opslag van documenten. Met Blackboard wil men de ict-ervaring van studenten vergroten en ervoor zorgen dat de computer een natuurlijk onderdeel van hun instrumentarium wordt, iets dat bij de huidige generatie basisschooldocenten bij lange na niet gerealiseerd is. Als studenten van de Pabo een positievere attitude ten aanzien van techniek hebben, zal dat doorwerken in de plaats van techniek op de basisscholen. Op de Pabo staan in verschillende projectruimten computers opgesteld. De computers worden gebruikt in werkgroepen om het samenwerken te bevorderen. Langdurige computeractiviteiten moeten zoveel mogelijk thuis worden gedaan. Studenten moeten dan beschikken over een eigen pc. Afspraken met ABN/Amro en IBM maken dit mogelijk. Het eerste studiejaar wordt door de Pabo de studenten een subsidie aangeboden van € 20,- per maand. Bij de introductie van Blackboard is aan studenten en medewerkers een demonstratie gegeven van de gebruiksmogelijkheden en zijn vijf ICTbijeenkomsten georganiseerd. Voordelen van Blackboard zijn de relatieve stabiliteit van de applicatie en het contact met Kennisnet. Daarnaast wordt de omgeving gratis en gebruiksklaar aangeboden. Indien gewenst kiest men een andere omgeving, dat kan snel en zonder langdurige projecten. Nadelen van het gebruik van Blackboard zijn: Kennisnet kan te allen tijde beslissen om Blackboard niet meer aan te bieden en bij Blackboard staat de cursus of docent centraal, niet de student. Ondanks de mindere geschiktheid van Blackboard houdt men toch vast aan de gewenste wijze van werken: evenwicht tussen docent- en studentrollen en leren met en van elkaar. Blackboard wordt daarom op een zo open mogelijke wijze ingezet: studenten en medewerkers krijgen zoveel mogelijk rechten binnen het systeem en er wordt zo min mogelijk centraal beheerd. Na tweeënhalve maand is de balans opgemaakt. Negatieve ervaringen zijn onder andere dat studenten slechts moeizaam documenten kunnen plaatsen, het systeem soms traag of niet toegankelijk is en het niet altijd duidelijk is of er iets nieuws op de kring staat. Positieve ervaringen met Blackboard zijn onder andere dat vrijwel iedereen er gebruik van maakt, de communicatie van opleiding naar studenten uitstekend verloopt, er vanuit huis gebruik van wordt gemaakt en dat veel studenten een onderzoekende houding hebben ten aanzien van de mogelijkheden van Blackboard.
Contactpersoon: Dhr. G. Verhoef, Pabo Almere
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 92 -
Integrale onderwijsvernieuwing via Studententeams De Hogeschool Zeeland, met 3200 studenten, is een relatief kleine instelling die zich sterk inspant om een nieuwe en integrale opleidingsvisie vorm en inhoud te geven. De Hogeschool wil een ander beeld van de opleiding schetsen, omdat men van mening is dat het perspectief op arbeid geleidelijk verandert. Reeds jaren lopen er verschillende vernieuwingsprojecten, waarvan de afdeling werktuigbouw als trekker fungeert van pedagogische en didactische vernieuwingen. De afdeling werktuigbouw maakt gebruik van zogeheten Verticale Studenten Teams (VESTs), waarbij gezamenlijk aan projecten wordt gewerkt en studenten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de individuele studievoortgang (elkaar coachen). Het gaat er om opleidingen sterk te verankeren met het aanpalend beroepsveld. Het bijbrengen van attitudes en verantwoordelijkheid wordt in de opleiding bewust nagestreefd. Bij deze aanpak staat de verwerving van competenties centraal. Studenten moeten zelf sturing krijgen over het leerproces en zelf kennis verwerven. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de lesstof ondergeschikt is aan de competentieverwerving en dat studenten zelf hun leerroutes kunnen bepalen op grond van wat men leuk vindt. Studenten krijgen een werkplek die ze zelf beheren. Men zet groepen bij elkaar met een tutor en werkt samen aan bedrijfsopdrachten. Vakken worden opgedeeld in elementen rond thema's die met het beroepenveld te maken hebben. Projecten en thema's worden bij voorkeur opgehangen aan bedrijfsprojecten en worden serieel afgewerkt. Jongere studenten nemen, door interactie, de cultuur over van oudere studenten. Hierdoor worden belangrijke competenties ontwikkeld, zoals sociaal leren, communicatief leren en prestatieleren; bovendien wordt een combinatie verkregen van resultaat en sociaal leren. Leertrajecten worden onder controle gehouden door middel van het informatiesysteem CURCO 2000. Dit is een lokaal ontwikkelde elektronische leeromgeving, waarmee studenten hun voortgang kunnen volgen. Bedoeling is deze digitale leeromgeving te koppelen aan inhoudelijke ontwerpactiviteiten. Bij het optimaliseren van VESTs speelt CURCO 2000 een onmisbare rol omdat altijd één teamlid in de bedrijven zit die zowel de leeromgeving kent als het bedrijf. Hierdoor is de uitwisseling tussen bedrijven en opleiding altijd optimaal. Er wordt gewerkt met specifieke bedrijfsproblemen, gebaseerd op principes van het ervaringsleren. Studenten zijn hierover zeer enthousiast. Met werktuigbouw als trekker voor de vernieuwing, wordt ingegaan op de wijze waarop veranderingen in het denken over de kwaliteit van de arbeid in relatie tot de verwerving van competenties als uitgangspunt fungeren voor een nieuwe pedagogiek en didactiek. Er wordt nagegaan wat daarvan de gevolgen zijn voor de rol van docenten, het gehanteerde beoordelingssysteem en de plaats van de stages. Docenten krijgen een rol van team- of accountmanager. Dit houdt in dat zij bekijken of er modulen aankomen die problematisch zijn vanuit de verticale filosofie. De elektronische leeromgeving werkt activerend. Studenten nemen steeds meer taken over, brengen verbetervoorbeelden in en ontwikkelen zelf activiteiten.
Contactpersoon: Ing. W. Brouwer, opleidingsmanager afdeling werktuigbouw
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 93 -
Meesterwerk (duaal traject in afstudeerfase) De Hogeschool van Amsterdam heeft een duaal leertraject in de afstudeerfase ingericht voor ingenieurs, het meesterwerktraject. Het meesterwerktraject is een verdieping van de eerste twee studiejaren van de vernieuwde opleiding. In deze eerste twee jaren oefenen studenten op de hogeschool in projecten hun toekomstige beroepsrol. De laatste twee jaren leert en werkt de duale student drie dagen per week bij een bedrijf. Twee dagen per week volgt hij/zij funderende vakken op de opleiding. Studenten nemen in het meesterwerktraject verantwoordelijkheid voor hun eigen ontwikkeling en stellen leertrajecten samen op basis van een persoonlijk ontwikkelplan en studieplan. De Hogeschool van Amsterdam is de nieuwe opleiding gestart nadat geconstateerd werd dat afgestudeerde ingenieurs over andere vaardigheden moeten beschikken en vooral projectmatig moeten leren werken. Tijdens de opleiding wordt de student begeleid volgens het studieloopbaanbegeleidingstraject De Nieuwe Ingenieur (zie gp Digitale portfolio voor studieloopbaanbegeleidingstraject). Studenten doorlopen een oriëntatiefase van vier weken en solliciteren vervolgens naar een werkplek bij een 'meesterwerkbedrijf'. Het meesterwerktraject komt tot stand via een overeenkomst tussen bedrijf, opleiding en student. Er wordt vastgelegd hoe de student bij het bedrijf de competenties verwerft in een periode van minimaal 38 weken. De begeleidende docent zorgt voor het contact met het bedrijf en de student, controleert studievoortgang, en coacht en adviseert de student tijdens het meesterwerktraject. De studieloopbaanadviseur begeleidt en coacht de student overall. De afstudeerfase duurt minimaal 21 weken en de student moet dan zijn/haar meesterwerk leveren in het bedrijf. Het portfolio van de student speelt een cruciale rol in de voortgangscontrole en de evaluatie. Hiermee houdt de student de bewijsvoering van de voortgang bij en de mate waarin de competenties zijn gerealiseerd. Het gaat niet alleen om opleidingscijfers, maar ook om het zichtbaar maken van de representatieve producten en om de feedback van de belangrijkste stakeholders (opdrachtgevers, gebruikers, coach, etc.) op deze producten en de professionaliteit van het handelen. Voor de student betekent het meesterwerktraject een soepele overgang van school naar werk, een grotere invloed op het eigen studietraject en betaald leren. De opleiding kan met deze opleiding meer mbo-studenten aantrekken en betere contacten krijgen met het bedrijfsleven. Een nadeel kan zijn dat de opleiding een deel van de controle op de kwaliteit van de opleiding kwijtraakt en afhankelijker wordt van bedrijven. Voor bedrijven betekent het een manier om vroeg in contact te komen met potentiële werknemers en invloed op het opleidingstraject. Wel moet er veel tijd en geld in geïnvesteerd worden, zonder de garantie dat de student blijft. Philips is in februari 2001 gestart met een pilot met vier studenten. De pilot verloopt voorspoedig en er zijn afspraken gemaakt om meer studenten in verschillende bedrijven een meesterwerktraject te laten volgen.
Contactpersoon: Dhr. W. Dolman, Hogeschool van Amsterdam Instituut Informatica en Elektrotechniek
[email protected] http://www.ie.hva.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 94 -
Allochtonen Promotieteam De faculteit Natuur en Techniek van de Hogeschool van Utrecht besteedt sinds een aantal jaren veel aandacht aan intercultureel beleid. Als onderdeel hiervan startte de faculteit in het voorjaar van 1998 een Allochtonen Promotieteam met allochtone studenten uit verschillende studiejaren en drie vaste begeleiders (intercultureel medewerkers van de faculteit Natuur en Techniek). Het Allochtonen Promotieteam bestaat uit allochtone studenten uit verschillende jaren en alle afdelingen van de faculteit Natuur en Techniek, met drie vaste begeleiders, die samen en in drie werkgroepen (Voorlichting, Begeleiding, Bedrijvencontact) activiteiten ontwikkelen en uitvoeren inzake instroom, doorstroom en uitstroom van allochtone jongeren. Aanleiding voor het opzetten van een Allochtonen Promotieteam was de constatering dat er naar verhouding nog (te) weinig allochtone jongeren kiezen voor een hogere opleiding. Het Allochtonen Promotieteam bestaat momenteel uit twintig allochtone studenten, van wie ruim eenderde vrouw, en heeft een voorbeeldfunctie voor andere allochtone jongeren. De leden lichten allochtone jongeren voor over de mogelijkheden in het hoger beroepsonderwijs. Men probeert ook meer allochtone vrouwen te werven voor de techniek. Het Allochtonen Promotieteam is actief op open dagen, beroepenmarkten en informatiebijeenkomsten in het voortgezet onderwijs en het mbo. Ook verkent het Allochtonen Promotieteam de arbeidsmarktkansen voor afgestudeerde allochtonen. Het Allochtonen Promotieteam probeert verder binnen de opleiding de omstandigheden voor allochtone studenten zo gunstig mogelijk te maken. In aansluiting op het intercultureel beleid van de faculteit Natuur en Techniek worden bijvoorbeeld de knelpunten bij het studeren in het Nederlands onderzocht. Andere activiteiten die op de agenda staan, zijn onder meer een website, trainingen, cursussen, studiereizen, klankbordgroep, alumnibeleid en feesten. Drie medewerkers van de faculteit zorgen in het kader van hun taak als intercultureel medewerker ook voor de coördinatie en begeleiding van het Allochtonen Promotieteam en zijn activiteiten. Het Allochtonen Promotieteam presenteert zich in zijn folder als gedreven allochtone studenten van de HvU: „We bereiden ons voor op een toekomst in de techniek en het technisch bedrijfsleven. We zijn ambitieus, willen onze talenten optimaal benutten en de kansen van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt verbeteren.‟ Het Allochtonen Promotieteam blijkt stimulerend en ondersteunend te werken voor allochtone jongeren. De onderlinge begeleiding en steun dragen bij aan betere studieresultaten en meer plezier in de opleiding. Het project heeft bijgedragen aan een toegenomen instroom, doorstroom en uitstroom van allochtone jongeren bij de faculteit. Ook na de opleiding hebben de promotieteamleden nog effect, bijvoorbeeld voor stages en een mentorschap bij uitstroom. Het Allochtonen Promotieteam vormt inmiddels een vast programmapunt van de faculteit en blijft de komende jaren gehandhaafd. Ook andere hogescholen hebben speciale promotieteams en/of mentorteams en de verwachting is dat deze tendens zal doorzetten.
Contactpersoon: Mw. H. Horlings, faculteit Natuur en Techniek (FNT) van de Hogeschool Utrecht Postbus 182 3500 AD Utrecht 030 - 230 81 52
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 95 -
I+I-project Het I+I-project heeft een opleiding systeemontwikkelaar ontwikkeld voor herintredende vrouwen met een hogere opleiding en een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het project is een samenwerkingsverband van de VHTO, de Haagse Hogeschool, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, de Hogeschool van Amsterdam en de Vrouwenvakscholen Holland Zuid, Oost-Nederland en Noord-Holland. In een kortlopend scholingstraject worden zij opgeleid. De opleiding duurt een jaar (school) en drie maanden (bedrijfsstage), en wordt afgesloten met een certificaat. Relatief weinig vrouwen nemen deel aan technische opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zo ook aan informatica. Via dit project kunnen meer vrouwelijke studenten bij hogescholen binnenkomen. Technische hbo-opleidingen kunnen via het project aantrekkelijker en studeerbaarder gemaakt worden voor vrouwen (en mannen) met project- en probleemgestuurd onderwijs en door het hanteren van de formule 'vrouwenvakscholing‟ (kinderopvang, groepsgewijs scholen, op volwassenen toegesneden leerstof, et cetera). Deze werkwijzen zijn opgenomen in het I+I-project. De doelgroepen van het project zijn hogescholen en vrouwenvakscholen die een opleiding systeemontwikkelaar voor (her)intredende vrouwen willen opzetten en uitvoeren, en bedrijven en instellingen die (mede) initiatief willen nemen tot het (doen) uitvoeren van een dergelijke opleiding voor de uitbreiding van hun personeelsbestand. In 1998 startten twee pilots met de opleiding: in de regio's Arnhem/Nijmegen en Den Haag. In 1999 ging een derde pilot van start in de regio Amsterdam. In de drie pilots (op de Haagse Hogeschool, de Hogeschool Arnhem/Nijmegen en de Hogeschool van Amsterdam) zijn 43 (van de 49) vrouwen opgeleid tot systeemontwikkelaar. 74 Procent van de opgeleide vrouwen heeft inmiddels een betaalde baan gevonden in de ict. Hogescholen die niet aan de pilots deelnamen, zijn gedurende de scholingstrajecten op de hoogte gehouden via de HBO-raad over de pilots met vrouwenvakscholing. Ook is er een overdrachtsconferentie 'Flexibele IT-routes in het hoger onderwijs' georganiseerd. De opleiding met aangepaste inhoud, activerende werkvormen en een andere organisatie, heeft succes bij (her)intredende vrouwen. Hogescholen leren een andere methodiek voor een nieuwe doelgroep toe te passen. De herintredende vrouwen vragen om extra en andere inspanningen dan de reguliere studenten, met name wat betreft werving en selectie en individuele begeleiding, maar zijn gemotiveerd en tonen grote inzet. Een ontwikkelde, uitgevoerde en geëvalueerde kortlopende opleiding systeemontwikkelaar voor (her)intredende vrouwen ligt gebruiksklaar. Hogescholen kunnen de opleiding integraal of aangepast aan hun eigen situatie overnemen. In drie regio‟s werken hogescholen nu samen met vrouwenvakscholen met eenzelfde doel: meer vrouwelijke werknemers in informatica. Er vindt kennisuitwisseling plaats over inzichten en methodieken. Op Europees niveau heeft transnationale samenwerking plaatsgevonden in een stuurgroep en in werkgroepen in het kader van IT-Women. Informatie over de opleiding en de pilots zijn nationaal en internationaal verspreid onder meer via folders, conferenties en publicaties.
Contactpersoon: Mw. M. Henderson, VHTO (Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies) Tafelbergweg 51 Postbus 2557 1000 CN Amsterdam 020 - 652 12 95
[email protected] http://www.vhto.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 96 -
Mediva’s Studentenpromotieteam De VHTO heeft, deels in het kader van het Technóva-project (zie gp Technóva, integrale emancipatoire innovatie hbo) een hogeschooltraject uitgevoerd bij de faculteit Kunst, Media en Technologie van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Het hogeschooltraject betreft het inventariseren en analyseren van integrale emancipatoire innovatie op basis waarvan een actieplan is opgezet en uitgevoerd. Een van de activiteiten betrof pr, voorlichting en werving. In dit kader vormden de Mediva‟s, een groep van vrouwelijke studenten van alle studiejaren en voornamelijk van de opleiding Interaction Design, een speerpunt. De faculteit Kunst, Media en Technologie heeft besloten het project te starten omdat zij constateerde dat er weinig vrouwelijke studenten in haar opleiding instroomden. De faculteit wilde er de oorzaak van zien te achterhalen en weten wat er aan te doen was. De Mediva‟s zijn opgericht om als voorbeeld te fungeren voor jonge meisjes en te laten zien dat een technische opleiding aan de faculteit Kunst, Media en Technologie leuk voor meisjes is. De activiteiten van de Mediva‟s zouden moeten leiden tot een grotere instroom van studentes bij de faculteit Kunst, Media en Technologie. De Mediva‟s kregen een vaste begeleider bij de faculteit Kunst, Media en Technologie. Ze volgden een presentatietraining van de hogeschool en kregen de nodige middelen zoals een notebook en een beamer. Daarnaast ontvingen de Mediva‟s een financiële vergoeding voor activiteiten bij open dagen en op scholen voor voortgezet onderwijs. Ze hebben een eigen logo ontworpen, een poster en flyer voor de opleiding Interaction Design gemaakt, evenals een voorlichtingsvideo over de verschillende afstudeerrichtingen van Kunst, Media en Technologie. De video is gebruikt bij voorlichtingsactiviteiten op scholen voor voortgezet onderwijs. Bij open dagen hebben de Mediva‟s activiteiten opgezet die waren gericht op meisjes maar die niet als zodanig werden gepresenteerd. Andere activiteiten die de groep ontplooide, zijn: het aanschrijven van middelbare scholen en het op aanvraag bezoeken van deze scholen voor een voorlichting over de opleiding en de faculteit. De Mediva‟s hebben veel aandacht van de media gekregen. De groep heeft interviews gegeven aan de pers over Kunst, Media en Technologie en over hun eigen opleidingskeuze. Tevens hebben ze zichzelf en hun producten gepresenteerd op de tweede landelijke Technóva-conferentie „Onderwijs bedrijven en grenzen verleggen‟. In het eerste jaar dat de Mediva‟s actief waren, meldden zich meer meisjes aan voor een studie bij Kunst, Media en Technologie. Het wervend effect was en is positief, eveneens ten aanzien van de doorstroom en uitstroom. Technóva is inmiddels als project bij Kunst, Media en Technologie afgerond, maar de Mediva-activiteiten zijn structureel voortgezet. Aan het begin van ieder schooljaar wordt een nieuwe groep gevormd. Ook op andere hogescholen is al sprake van speciale promotieteams en/of mentorteams.
Contactpersoon: Dhr. H. Wolters, Faculteit Kunst, Media en Technologie 035 – 683 64 64
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 97 -
Mellow en Mellow Multiplier In het kader van het actieprogramma Leonardo da Vinci van de Europese Unie, is VHTO het project „Mellow‟ gestart. Mellow is een mentorproject voor vrouwelijke ingenieurs, studenten in het hoger technisch onderwijs en meisjes in het havo en vwo. Mellow informeert over de opleiding en loopbaan van ingenieurs en ondersteunt de meisjes en vrouwen die hiervoor kiezen door ervaren vrouwelijke ingenieurs in te zetten als mentor voor scholieren, studenten en junior-ingenieurs. Via Mellow Multiplier wordt het mentorproject op meerdere plaatsen uitgevoerd en tevens aangepast en uitgebreid naar andere doelgroepen, waaronder allochtonen. Mellow bestaat uit drie onderdelen. Meisjes in het voortgezet onderwijs gaan een dag mee op stap met een vrouwelijke ingenieur om een realistisch beeld te krijgen van haar werk. Hto-studenten worden gecoacht door een ervaren ingenieur bij de overstap van studie naar werk vanaf een half jaar vóór afstuderen tot minimaal een half jaar daarna. En een beginnend ingenieur wordt gecoacht door een ervaren ingenieur bij de ontwikkeling van haar loopbaan. Een mentor en haar mentee maken afspraken over het doel, de inhoud en de duur van hun samenwerking. Zij gaan een samenwerkingsovereenkomst aan. Het is een persoonlijke relatie die gericht is op het functioneren van de mentee in haar studie of werk. Een mentor begeleidt en ondersteunt de mentee door de expliciete gedragscodes van de beroepsgroep aan haar over te dragen en haar te introduceren in het formele en informele netwerk van de werkkring. Het is dus belangrijk dat mentor en mentee in dezelfde richting zijn afgestudeerd en werken, en bij voorkeur in dezelfde regio wonen en/of werken. Er is een aantal producten ontwikkeld. Zo is er een handboek met daarin alle ervaringen, methoden en instrumenten die zijn opgedaan en ontwikkeld in het Mellow-project, en een cd. Daarnaast is er de Mellow Mentor Training; deze training geeft mentoren ondersteuning in hun mentorrol. Een uitgebreide beschrijving is verkrijgbaar bij de VHTO. Op verzoek kan de VHTO trainingen verzorgen. Via de Mellow Multiplier wordt het mentorproject verspreid over een grotere groep belangstellenden en tevens aangepast voor en uitgevoerd met andere doelgroepen, waaronder allochtonen. De producten in het Mellow Multiplier Project zijn: update van en aanvullingen op het handboek (op een website), een internationaal informatiecentrum op internet, een portrettengalerij op internet en een cursus „train the trainer‟. In Nederland zijn achttien mentor-mentee-koppels samengesteld. Zowel mentees als mentoren profiteren van mentoring. Mentees geven aan meer zelfvertrouwen te ontwikkelen en de bedrijfscultuur beter te doorzien. Mentoren vinden het ontwikkelen van hun coachingsvaardigheden van belang voor hun eigen loopbaan. Het Mellow-project krijgt veel belangstelling van organisaties in binnen- en buitenland.
Contactpersoon: Mw. M. Henderson, VHTO (Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies) Tafelbergweg 51 Postbus 2557 1000 CN Amsterdam 020 - 652 12 95
[email protected] http://www.vhto.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 98 -
Studentmentoren in vmbo en havo/vwo Het project „Technotalent‟ probeert meer leerlingen te interesseren voor een technische opleiding en sluimerende technotalenten wakker te schudden en techniek-minded te maken. Dat kan al beginnen op de basisschool, verder groeien in het voortgezet onderwijs en zou uiteindelijk moeten uitmonden in een keuze voor een technische beroepsopleiding of studie. Binnen het project Technotalent worden studentmentoren, komend uit het vervolgonderwijs, ingezet in het onderwijs op hun vorige school(soort). Studentmentoren ondersteunen leerlingen en docenten, en inspireren leerlingen en docenten door hun actuele kennis van en ervaring in het vervolgonderwijs. Het project Technotalent bouwt aan nieuwe, verrijkte leeromgevingen met video‟s, dvd, cd-rom‟s en internet. Edulabs, waarin leerlingen altijd samenwerken, nemen een centrale plaats in. Edulabs zijn modulaire, multimediale leeromgevingen met een geïntegreerd „electronic classroom-system‟ en proefopstellingen op schaal (bijvoorbeeld elektronisch schakelbord, elektromotor, robot, zonnepaneel). Het project gaat ervan uit dat een verrijkte leeromgeving alleen mogelijk is met studentmentoren. Deze studentmentoren fungeren als een soort rolmodel voor de leerlingen. Ze stimuleren de leerlingen met de opdrachten in de Edulabs en helpen de leerlingen zich te oriënteren op hun toekomst en hun toekomstig beroep. De studentmentoren zijn in de regel maar een paar jaar ouder zijn dan de leerlingen en dat bevordert het leerproces: jongeren leren makkelijker van andere jongeren. Mbo-studenten en tweedejaars studenten van de Haagse Hogeschool begeleiden vmbo- respectievelijk havo/vwo-leerlingen. Ze helpen leerlingen en docenten; dragen hun eigen ervaringen over op docenten en leerling; stimuleren eigen ideeën bij docenten en leerlingen en kunnen leerlingen op het spoor van techniek zetten. In het vmbo verliep de inzet van studentmentoren moeizaam. Dit wordt vooral veroorzaakt door de nog vrij traditionele manier van lesgeven binnen het vmbo, vaak klassikaal en frontaal, waarin de studentmentoren nauwelijks een eigen rol kunnen spelen. Vmbo-docenten zouden getraind moeten worden in het inzetten van mentoren en de begeleiding daarbij. Dat impliceert ook dat docenten geleerd moet worden op een andere manier onderwijs te geven. Het lijkt verder raadzaam een hbo-student te koppelen aan een mbo-student om gezamenlijk leerlingen te begeleiden. Mbo-studenten blijken iets minder dan hbo-studenten in staat om over de stof heen te kijken, hetgeen belangrijk is voor een goede begeleiding van vmbo-leerlingen. Docenten, leerlingen en studentmentoren voor het havo waren positief over de begeleiding van havoleerlingen in het open practicum van natuurkunde. Docenten voelen zich ondersteund, de leerlingen voelen zich beter voorbereid op het projectonderwijs en het probleemgestuurd onderwijs. De rol van de studentmentoren in havo/vwo zou wel uitgebreid kunnen worden met de taak leerlingen die nog een profielkeuze moeten maken, informatie te geven. Dat zou de taak van mentoren diverser en daarmee ook aantrekkelijker maken en de werving van nieuwe studentmentoren vergemakkelijken.
Contactpersoon: Dhr. H. Telle, projectleider Technotalent 070 - 445 87 79
[email protected] http://www.technotalent.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 99 -
Technóva Het project „Technóva‟ van de VHTO is van start gegaan om een kwalitatieve emancipatie-impuls te geven aan de onderwijsinnovaties in het hto. Het project is van 1998 tot eind 2000 uitgevoerd en zou moeten leiden tot een grotere instroom van vrouwen in hogere technische opleidingen, met name bij opleidingen met minder dan 35% vrouwen. Tijdens de eerste fase van het project is de stand van zaken onderzocht van technische hogescholen ten aanzien van de instroom, de wervingsactiviteiten en de onderwijskundige aanpassingen. Vervolgens werden hogescholen met minder dan 35% vrouwelijke studenten geadviseerd en ondersteund bij een instroom- en onderwijsbeleid. Dit resulteerde bij de meeste hogescholen met technische opleidingen in een maatwerk innovatieadvies-traject. De VHTO ontwikkelde een quick-scan instrument om in samenwerking met hogescholen nulmetingen te verrichten van onder andere de percentages vrouwelijke studenten en docenten, en van de emancipatiebeleidsintenties en –instrumenten voor het instroombeleid en onderwijsbeleid. De hogescholen werden met de expertise van de VHTO geholpen bij het vaststellen van streefcijfers en het uitvoeren van innovatietrajecten waarin emancipatie verweven is. Verder zijn er instrumenten en projecten ontwikkeld om expertise over te dragen, zoals landelijke conferenties, een informatieve webpagina, digitale kranten, een catalogus met emancipatie-instrumenten, et cetera. Ook is er voor de hogescholen een blauwdruk emancipatie actieplan ontwikkeld. Technóva vormde een goede gelegenheid voor hogescholen om het onderwerp emancipatoire innovatie op een andere, integrale en geïntegreerde manier nieuw leven in te blazen. Tijdens de uitvoering van Technóva bleek dat de meeste hogescholen specifieke doelgroepen niet (meer) zo expliciet op de agenda hadden staan. Op het merendeel van de hogescholen met technische opleidingen is een maatwerk hogeschool-traject uitgevoerd. Veel aandacht is daarbij besteed aan de randvoorwaarden en infrastructuur voor emancipatoire innovatietrajecten. De belangrijkste zijn de groepen en de structuren waarbinnen de mensen op een hogeschool opereren: bestuur, management, docenten, ondersteunend personeel en studenten. Instroombeleid & innovatiemanagement blijken op veel hogescholen specifieke noemers. Beleid & activiteiten die de instroom betreffen, worden echter vaak onder andere noemers geschaard, zoals aansluiting vo/hbo en werving en voorlichting. In de studeerbaarheid en kwaliteit van het onderwijs zelf, blijken nog veel kansen te liggen voor emancipatoire innovaties. Hogescholen betrekken het werkveld te weinig bij innovatieve ontwikkelingen in het onderwijs. Nog te weinig worden problemen in het hto en de arbeidsmarkt waarvoor het hto opleidt, gezien als gezamenlijke problemen die gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Het hele innovatietraject moet als continu proces worden beschouwd en door de hele organisatie worden aangepakt. Pas wanneer emancipatie een „overall‟ en „vanzelfsprekend‟ onderdeel vormt van innovatiebeleid op hogescholen, zal er voldoende effect worden gesorteerd.
Contactpersoon: Mw. C. Booy, VHTO (Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies) Tafelbergweg 51 Postbus 2557 1000 CN Amsterdam 020 - 652 12 95 http://www.vhto.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 100 -
Viking: vrouwelijke ingenieurs als (gast)docenten in hto De VHTO is het project „Viking‟ (1998-2001) gestart om het aandeel van vrouwen in het hoger technisch onderwijs te vergroten. In het kader daarvan creëert de VHTO een pool van vrouwelijke ingenieurs (ing en ir) die als gastdocent kunnen optreden in het hoger technisch onderwijs. De toename van het aantal vrouwelijke docenten in het hto kan een positief effect hebben op studiekeuze, de studiemotivatie en de deelname van meisjes. Vrouwelijke docenten fungeren als rolmodel voor vrouwelijke studenten. Daarnaast intensiveert Viking de samenwerking en kennisuitwisseling tussen hogescholen en technische bedrijven. Na een ontwerp- en ontwikkelingsfase van gastdocentenprogramma's en trainingsprogramma voor gastdocenten, en een wervingsfase van gastdocenten, is in 1998 en 1999 een pilot van het Vikingproject uitgevoerd. Drie hogescholen deden hieraan mee met zeven verschillende opleidingen, waarbij twaalf gastdocenten zijn ingezet. De pilot is goed verlopen en zowel betrokken opleidingen als de gastdocenten en hun bedrijven staan positief tegenover het project. In een tweede uitvoeringsronde (1999-2000) is samengewerkt met in totaal twaalf hogescholen en twaalf verschillende technische opleidingen. Elke hogeschool in de tweede ronde deed mee met twee opleidingen, de pilothogescholen deden mee met drie opleidingen. Er zijn in totaal 49 vrouwelijke ingenieurs geworven voor deze uitvoeringsronde. Voorafgaande aan de gastlessen heeft een groot deel van de gastdocenten de didactische training gevolgd, die zij aangeboden kregen. Deze training is ontwikkeld en getest bij verschillende opleidingen van verschillende hogescholen. De didactische training, met een ontwikkelde docentenhandleiding en cursistenmateriaal, sloot aan bij de betreffende curricula en de wensen van de gastdocenten. In een derde uitvoeringsronde (2000-2001) werden ook de overige hogescholen met technische opleidingen benaderd voor deelname aan het project. Daarnaast werden technische bedrijven in de regio van de hogescholen benaderd om medewerking te verlenen en vrouwelijke ingenieurs beschikbaar te stellen voor gastdocentschap. Na de evaluatie van de pilots worden alle hogescholen geïnformeerd over het gastdocentenprogramma en gestimuleerd mee te doen. Ook wordt er dan aandacht besteed aan continuering, verbreding en implementatie van gastdocentschappen. Er zal daarbij aandacht uitgaan naar samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven en hoger technisch onderwijs. Het trainingsprogramma zal worden overgedragen aan de hogescholen en trainingsorganisaties. Het project heeft geleid tot een groeiende „pool‟ van vrouwelijke gastdocenten voor het hto. Een toenemend aantal hto‟s zet vrouwelijke gastdocenten in om delen van het curriculum te verzorgen. Wel blijkt dat er actieve hogeschoolmedewerkers als contactpersoon en voor de opzet en inhoud van gastlessen nodig zijn om gastdocentschappen tot een succes te maken. Ook zijn er meer bedrijven nodig om gastdocentschappen structureel mogelijk te maken. Verder helpen een alumnibeleid en regelmatige, goede contacten met alumni, met name vrouwelijke ingenieurs.
Contactpersoon: Mw. A. de Jong, VHTO (Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies) Tafelbergweg 51 Postbus 2557 1000 CN Amsterdam 020 - 652 12 95
[email protected] http://www.vhto.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 101 -
Handleiding nascholing docenten Het landelijke project Techniek 15+ probeert havo- en vwo-leerlingen te stimuleren te kiezen voor technische vervolgopleidingen en beroepen. Techniek 15+ ontwikkelt modulen die bètadocenten kunnen gebruiken om de component techniek in te passen in hun eigen lesprogramma. De docent heeft hiervoor bepaalde kennis en vaardigheden nodig. Belangrijk onderdeel van Techniek 15+ is dan ook de ontwikkeling, uitvoering, en evaluatie van nascholing op dit gebied. De Universiteit van Twente ontwikkelt een nascholingshandleiding techniek. Regio Oost van Techniek 15+ zorgt er vervolgens voor dat de handleiding zo wordt opgezet dat ze landelijk gebruikt kan worden. Het project is gestart met het precies vaststellen welke kennis en vaardigheden de docenten ontberen. In de eerste helft van 2000 is een aantal bestaande modulen uitgeprobeerd. Het blijkt dat docenten vakinhoudelijk te weinig kennis en vaardigheden hebben ten aanzien van technisch ontwerpen in het algemeen, en van toepassingen daarvan in het eigen vakgebied in het bijzonder. Ook hebben ze te weinig kennis en vaardigheden ten aanzien de systematische technische ontwerpmethode. Vakdidactisch bleken er tekortkomingen ten aanzien van het gebruik van een model van technisch ontwerpen in de les; het opzetten, organiseren, en managen van activerende onderwijsleersituaties; de procesbegeleiding bij leerlingen; het gebruiken van een website in de les; en de wijze van beoordelen. Deze tekortenanalyse vormde het vertrekpunt voor de formulering van de nascholingsdoelstellingen. De nascholingsdoelstellingen zijn het creëren van meer kennis over en inzicht in het technisch ontwerpen en de manier waarop technisch ontwerpen kan worden gebruikt voor het eigen bètavakgebied. Verder gaat het om het bijbrengen van vaardigheden in het gebruiken van een systematische ontwerpmethode en activerende onderwijsleersituaties inclusief ict-toepassingen, en de daarbij horende vormen van begeleiding en beoordeling bij de uitvoering van Techniek 15+ modulen. De volgende stap is het uitproberen van de opzet van de nascholing op een aantal docenten. Techniek 15+ neemt hierbij de ervaring mee dat docenten het beste leren als de onderwijspraktijk en de daarin benodigde kennis en vaardigheden, centraal staan. De cursustrainer laat de deelnemende docenten ervaring opdoen aan de hand van een project, waarin fasegewijs en zo realistisch mogelijk een Techniek 15+ module versneld wordt doorlopen. Daarbij wordt de onderwijspraktijk gesimuleerd met docenten als „leerlingen‟. Aan de hand van de ervaringen met deze opzet van nascholing, wordt de technische ontwerpmethodologie en de vakdidactiek aan de orde gesteld. Docenten geven aan nascholing als zeer zinvol te ervaren, mits het een praktisch karakter heeft. Tijdens de ontwikkelfase is geconstateerd dat docenten natuurwetenschappen weinig affiniteit hebben met techniek. Dit vormt een belangrijke hindernis bij het bereiken van de doelstellingen van Techniek 15+. Het beïnvloeden van de motivatie van de brede groep van docenten blijkt daarom een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle implementatie van nascholing in het voortgezet onderwijs.
Contactpersoon: Dhr. C. Terlouw, Universiteit van Twente 053-489 20 47
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 102 -
Carrousel Ruimte en Groen: samenwerkingsverband onderwijs – werkveld Op initiatief van het opleidingscluster „Ruimte en Groen‟ van de Hogeschool Larenstein, is in 2000 de Carrousel Ruimte en Groen opgericht. De Carrousel Ruimte en Groen is een samenwerkingsverband tussen de Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein en tien bedrijven en organisaties uit de branche. De Carrousel beoogt met verschillende acties een win-win situatie te creëren: meer studenten en up-to-date onderwijs voor de school en voldoende personeel met de juiste kwalificatieprofielen voor het bedrijfsleven. De Carrousel is opgezet vanwege problemen bij zowel Hogeschool Larenstein als bij bedrijven: de hogeschool heeft te maken met een dalende instroom van studenten, voor bedrijven is het moeilijk om voldoende personeel te vinden. Daarnaast zijn er allerlei ontwikkelingen op het terrein van overheidsbeleid en technologie die zich enerzijds vertalen in nieuwe beroeps- en opleidingseisen en anderzijds in een sterke groei van de personeelsbehoefte. Om de instroom te bevorderen en de aansluiting met de arbeidsmarkt te verbeteren, ontplooit de Carrousel Ruimte en Groen verschillende activiteiten. Er zijn wervings- en publiciteitscampagnes, zoals voorlichtingsactiviteiten in het voortgezet onderwijs en mbo, advertenties en brochures. Met leerwerkplaatsen in het kader van voltijds masteropleidingen en post-hbo hoopt men pas afgestudeerden aan te trekken die leren en werken willen combineren. Men wil de aansluiting tussen opleidingsvraag en aanbod verbeteren door naast de reguliere voltijdopleidingen ook post-hbo, deeltijdonderwijs en maatwerktrajecten aan te bieden. Zo kunnen zowel reguliere studenten als zittend personeel geschoold worden. Bedrijven stellen actuele praktijkkennis beschikbaar op basis waarvan de hogeschool zijn onderwijsinhouden kan bijstellen. De Carrousel gebruikt twee fondsen: een lectorenfonds en een wervings- en publiciteitsfonds. Bedrijven betalen jaarlijks een bedrag. Een commissie beheert de fondsen en behartigt de dagelijkse gang van zaken. Tijdens de jaarvergadering worden de fondsresultaten gepresenteerd en vindt op basis van de resultaten evaluatie plaats over de doelen en activiteiten van de Carrousel. Terugblikkend op de afgelopen twee jaar constateert men dat de Carrousel draait, maar er is nog veel werk te doen. Men is tevreden over de resultaten op het terrein van de aansluiting: door specificatie van het opleidingsaanbod voldoet de school beter aan de opleidingsvragen. Het maatwerk moet echter niet leiden tot versnippering van het aanbod. De afstand tussen school en werkveld is verkleind en het actualiteitsgehalte van het onderwijs is aanzienlijk verbeterd. Men is daarnaast zeer tevreden over de kwalitatieve verbetering van de personeelsvoorziening. De leerwerkplaatsen zijn echter niet succesvol: pas afgestudeerden opteren eerder voor een goed betaalde baan in het werkveld, dan voor een slechter betaalde leer-werkconstructie. De wervings- en publiciteitsacties hebben geen succes: het aantal studenten is wederom gedaald. Hier ligt dan ook de belangrijkste taak voor de toekomst van de Carrousel.
Contactpersoon: Dhr. D. Assendorp, accountmanager Larenstein Transfer Larensteinselaan 26A Postbus 9001 6880 GB Velp (Gld) 026 - 369 58 05
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 103 -
Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, mbo en vo Binnen het RIBACS (Rotterdams Instituut voor Bouwkunde, Architectuur, Civiele techniek en Stedenbouw) van de Hogeschool Rotterdam is een transfercentrum ontwikkeld. Het transfercentrum poogt het bedrijfsleven, docenten en studenten in bouwtechnische opleidingen en scholieren uit het voortgezet onderwijs en mbo bijeen te brengen met als doel de kloof tussen onderwijs en praktijk te overbruggen. Binnen RIBACS zijn verwante opleidingen geclusterd en kunnen studenten vertrouwd raken met een interdisciplinaire benadering van vraagstukken uit de beroepspraktijk. Er is gekozen voor een transfercentrum omdat bleek dat enkel het opzetten van een geïntegreerde opleiding Bouw en Civiele Techniek onvoldoende is om de kloof tussen onderwijs en praktijk te overbruggen. Alleen door samenwerking met de beroepspraktijk kan het RIBACS de studenten leren interdisciplinair samen te werken aan concrete en actuele problemen uit de bouwpraktijk. Inbedding van de opleiding in de regio is dus essentieel. Zonder een duidelijke interdisciplinair gerichte beroepspraktijk als onderdeel van het curriculum zou de afstemming, aansluiting en samenwerking tussen de initiële en de postinitiële opleidingen „in de lucht blijven hangen‟. Het transfercentrum moet ook helpen de afnemende belangstelling voor het volgen van technische opleidingen onder aspirant-studenten aan te pakken. Deze afnemende belangstelling hangt voor een belangrijk deel samen met het traditionele beeld dat deze opleidingen met zich meedragen: saai en voor bollebozen. De imagoverbetering en de interdisciplinaire ontwikkelingen worden op drie manieren aangepakt. Ten eerste worden bedrijfsleven en overheid benaderd om vraagstukken uit de praktijk aan te dragen die een nadere analyse vragen vanuit verschillende invalshoeken (disciplines zoals architectuur en stedenbouw). Ten tweede werken docenten en studenten van de opleidingen in projectvorm en interdisciplinair samen aan de oplossingen van die vraagstukken. Ten derde kunnen leerlingen uit het voortgezet onderwijs en mbo binnen deze projecten onderwerpen en materiaal voor profielwerkstukken en ontwerpopdrachten vinden. Binnen het transfercentrum is in 2001 een aantal interdisciplinaire projecten uitgevoerd waarbij studenten werkten in opdracht van of in samenwerking met de beroepspraktijk. Studenten deden bijvoorbeeld een onderzoek naar de toekomstige ontwikkelingen van de RUIT van Rotterdam op het gebied van infrastructuur, stedenbouw en ecologie, met als opdrachtgever Rijkswaterstaat. Er hebben in totaal 67 studenten Bouwkunde en Civiele techniek meegedraaid onder begeleiding van tien tutoren van het RIBACS en tien externe begeleiders. De reeks projecten is afgesloten met een tentoonstelling, en de projecten zijn beoordeeld door een deskundige jury. Voor het transfercentrum was in eerste instantie binnen RIBACS weinig draagvlak. Dit kwam vooral doordat het transfercentrum is opgezet vanuit de Hogeschool Rotterdam, zonder dat er veel is afgestemd met de bestaande opleidingen. Men heeft hiervan geleerd dat men de managers en docenten, die het project later uitvoeren, eigenlijk al had moeten betrekken bij de formulering van de projectaanvraag voor het transfercentrum.
Contactpersoon: Mw. M. van Holten, projectleider
[email protected] http://www.misc.hro.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 104 -
8. WO INHOUDSOPGAVE pag. Herontwerp programma’s Bèta-gamma propedeuse Nieuwe didactiek Enrollment managementstrategie Notebooks voor studenten Studentenmonitor
Voor verwante good practices zie: Tweede fase vo Module Automatische Systemen Studiestijgers
(zie hoofdstuk 4) (zie hoofdstuk 4)
Nieuwe rol docenten Handleiding voor profielwerkstuk Technisch Ontwerpen
(zie hoofdstuk 4)
Onderwijs - bedrijfsleven Digitale HighTechkaart van Nederland
(zie hoofdstuk 9)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
pag.
- 105 -
Bèta-gamma propedeuse De Universiteit van Amsterdam (UvA) is in 1996 van start gegaan met de bèta-gamma propedeuse. Het propedeuseprogramma wordt georganiseerd door het Instituut voor Interdisciplinaire Opleidingen (I20). De propedeuse bestaat uit drie trimesters. In het eerste trimester krijgen studenten een 14-punts module waarin de evolutie centraal staat. Dit bestaat uit de onderdelen Levenswetenschappen, Natuurkunde, Programmeren & Redeneren, Gamma-Wetenschappen en Methoden & Technieken. Na het eerste trimester kiest de student voor één bèta- en één gammavak. Hieraan is voor een aantal bètarichtingen een niet-verplichte maar door de doctoraalopleiding wel vereiste wiskundemodule toegevoegd. Aan het eind van het tweede trimester kiest de student voor één van de twee vakken uit het tweede trimester als start van de doctoraalopleiding. De reden om een bèta-gamma propedeuse te ontwikkelen was het afnemend aantal bètastudenten en de wens van de UvA om meer bètastudenten aan te trekken. De multidisciplinaire aanpak was ook een reactie op de toenemende specialisatie van bètastudies die – in combinatie met de toegenomen druk op studenten om hun opleiding in korte tijd af te ronden – ertoe heeft geleid dat veel opleidingen uitsluitend hun „core business‟ doen. De brede aanpak moet tegengaan dat aankomende studenten door te „enge‟ opleidingen niet voor bèta kiezen. Het I2O is voor de bèta-gamma propedeuse en andere interdisciplinaire opleidingsactiviteiten door de UvA als een zelfstandig universitair instituut ingesteld. Het I2O besteedt veel aandacht aan (keuze)begeleiding, „integratiebijeenkomsten‟ (eerste trimester), en lezingen en gastlessen (tweede en derde trimesters). Van de jaarlijkse zestig studenten in de bèta-gamma richting is het aantal dat vervolgens voor bèta kiest, opgelopen van 40% naar 60%. De drie deelnemende faculteiten en de daarbinnen deelnemende 21 opleidingen erkennen de bètagamma propedeuse. Ondanks dit „politieke succes‟ zijn er vraagtekens ten aanzien van de aanvullende eisen die de doctoraalopleidingen na de instroom stellen. Ook is er een extra studiebelasting door een extra wiskundemodule in het tweede trimester. Bij deelnemende opleidingen doen zich in het tweede trimester roosterproblemen voor waarvoor niet altijd oplossingen te vinden zijn. Dit speelt met name bij de programmering van de gammavakken. De propedeuse scoort op afstand het hoogst ten opzichte van andere UvA-opleidingen. De UvA heeft de extra inspanning er graag voor over om deze groep studenten aan zich te binden. Ook sluit de brede aanpak goed aan bij de bachelors-opleiding. Uit de studententevredenheidsmonitor van de UvA blijkt dat 85% van de studenten tevreden is over deze propedeuse. Ze vinden ook dat er genoeg geleerd wordt. Het betreft hier veelal hooggemotiveerde studenten die een hoge studiebelasting en een extra module of bijvak niet als problematisch ervaren. De resultaten leiden tot de aanbeveling om voor alle opleidingen binnen de UvA in elk geval een breed, multidisciplinair trimester te overwegen.
Contactpersoon: Prof. dr. K. van Dam, 020 - 525 55 10
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 106 -
Enrollment managementstrategie Het project Bètawaaier van de Universiteit Utrecht richt zich op de verbetering van in-, door- én uitstroom van bètastudenten, via een herprofilering gericht op verbreding en vernieuwing van de bètaopleidingen. De universiteit hoopt zo meer geschikte bètastudenten binnen te krijgen en te houden. De bètaopleidingen moeten de studenten tegelijkertijd beter toerusten op toekomstige functies op de arbeidsmarkt. Voor de realisatie hiervan zet de universiteit een uniek concept in: enrollment managementstrategie. Dit betekent dat men niet alleen probeert meer studenten te werven, maar vooral ook probeert de studenten te werven die qua profiel passen bij de opleiding en die vervolgens een optimale kans hebben om de studie goed te doorlopen. Al in 1994 werden de eerste stappen gezet tot de Utrechtse Bètawaaier. Er werd een project opgezet waarin voor het eerst ideeën uit de enrollment-marketingstrategie zijn toegepast, zij het vooral gericht op een verantwoorde werving van studenten. Een verantwoorde werving van studenten houdt meer in dan voorlichting en werving gericht op een kwantitatieve groei van de instroom. Het betekent tegelijkertijd een medeverantwoordelijkheid van de universiteit voor de gehele verdere studie- en beroepsloopbaan van de binnenkomende studenten. Met enrollment-management als leidend marketingprincipe, bestaat de Utrechtse Bètawaaier uit een aanpak van samenhangende deelprojecten op het terrein van herontwerp en herprofilering van de bètaopleidingen. Centraal in de aanpak staan: het anticiperen op de vragen vanuit een sterk veranderende omgeving; intensief samenwerken met partners uit het voortgezet onderwijs en het afnemend beroepsveld; de realisatie van het herontwerp van de opleidingen gericht op verbeteren van in-, dooren uitstroom. De universiteit tracht de instroom te verbeteren via onder meer het opzetten van een scholennetwerk waarin wordt samengewerkt met scholen voor voortgezet onderwijs. Samen worden activiteiten ontwikkeld voor scholieren en docenten uit het voortgezet- en het wetenschappelijk onderwijs. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de uitwisseling van lesinhoud, studievaardigheden en didactische werkvormen. Ook verbetert men de uitstroom door het opzetten van (alumni)netwerken van bedrijven/instellingen en opleidingen, het organiseren van bedrijvendagen en het monitoren van afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Verder verbetert de universiteit de doorstroom door het realiseren van vernieuwingen in de bètaopleidingen, met name wat betreft interdisciplinaire studiepaden, studeerbaarheid en aansluiting op de arbeidsmarkt. Elke student kan onderwijs op maat volgen door de realisatie van een gedifferentieerd pakket aan studie-, afstudeer- en overstapmogelijkheden binnen de bètaopleidingen. Tot slot ontwikkelt de universiteit een passend eigen onderwijsprofiel van de bètaopleidingen dat voldoet aan internationale kwaliteitseisen. De resultaten van het werken volgens de lijnen van de enrollment-strategie zijn erg positief. Al snel na invoering van deze strategie is succes geboekt met de verbetering van instroom en uitstroom. De universiteit moet het enrollment-management wel beschouwen als een kernvariabele van het strategisch beleid.
Contactpersoon: ir. M.L. Kok, manager projectverantwoording Universiteit Utrecht
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 107 -
Notebooks voor studenten De TU Eindhoven stelt sinds 2001 collectief en op basis van cofinanciering met studenten, notebooks beschikbaar aan studenten. Dit is het resultaat van een ingewikkelde operatie met als doel de attractiviteit van het onderwijs voor de studenten te verhogen. Indirect zou het ook goed zijn voor het imago van de TU. De grootschalige invoering van deze nieuwe technologie was sterk afhankelijk van een aantal belangrijke bestuurlijk-organisatorische en culturele randvoorwaarden die men van meet af aan bewust heeft ingecalculeerd. Er zijn twee kritische succesfactoren: mogelijkheden tot onderwijsvernieuwing door het gebruik van notebooks en draagvlak onder de studenten. In anderhalf jaar voorbereiding zijn mogelijke problemen bij de realisatie geïnventariseerd. Eind 1997 is een werkconferentie georganiseerd waaruit zeven deelprojecten ontstonden: onderwijs, logistiek, service level management, netwerkvoorzieningen, huishoudelijke voorzieningen, administratieve organisatie en inkoop. Een projectleiding is ingesteld met het College van Bestuur als stuurgroep. Er is vervolgens een aantal beslisdocumenten opgesteld voor alle deelprojecten. Op het moment van besluitvorming had het College van Bestuur nog geen idee van de omvang en de gedetailleerde inhoud van het plan van aanpak. Met veel landelijke publiciteit werd met succes aan een pilotgroep van honderd studenten notebooks uitgereikt, tegelijk met het tekenen van het contract. Daaraan voorafgaand was ook ingeschreven op een Europese aanbesteding. Dit bleek later een overbodige operatie. Begin 1998 zijn duizend notebooks in gebruik genomen, waarna in september het ontwikkeltraject is afgesloten en het project als normaal uitvoeringsproject werd gedefinieerd. Vervolgens is het logistieke gedeelte van het project samen met de leverancier uitgekristalliseerd en zijn de netwerkvoorzieningen gereed gemaakt. Het deelproject onderwijs startte met kennisverspreiding en het enthousiast maken van mensen, waarbij gekozen is voor een bottom-up aanpak. Via een startconferentie is op docentenniveau overlegt. Na beëindiging van het formele project is de bottom-up aanpak verlaten en is de begeleiding overgenomen door het opleidingsdirecteuren-overleg. Helaas leidde dit tot een gezapig ontwikkelingstempo. Om er nieuw leven in te blazen is in 2000 een congres georganiseerd over de invloed van ict op het onderwijs. Tijdens het congres is een aantal belangwekkende toepassingen van ict in het onderwijs en goede ontwikkelingsideeën getoond. De onderwijsprogramma‟s van de TU Eindhoven zijn inhoudelijk vernieuwd en aantrekkelijker gemaakt. De TU Eindhoven heeft in de afgelopen jaren 45% meer studenten geworven. Naast de nieuwe onderwijsprogramma‟s, wordt de inzet van notebooks daarbij gezien als een belangrijke oorzaak. De notebooks hebben een positieve uitstraling op studenten, zowel ten aanzien van de universiteit als moderne onderwijsinstelling, als de inhoudelijke vernieuwing van het facultaire onderwijs in de bètatechniek. De studenten, die de notebooks in eigendom hebben, blijken zich ook steeds meer op te stellen als mede-eigenaar van het ict-systeem van de universiteit en stellen daarom eisen ten aanzien van de verdere integratie van ict in het onderwijs.
Contactpersoon: Dhr. H. van de Kuit, projectleider
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 108 -
Studentenmonitor De Universiteit Utrecht heeft de bèta-opleidingen vernieuwd en verbreed om de in-, door- en uitstroom van bètastudenten te verbeteren (zie gp Enrollment managementstrategie). De universiteit heeft beleid ontwikkeld, de zogenaamde Bètawaaier, om „een bètastudie aan de Universiteit Utrecht voor zoveel mogelijk studenten de juiste studiekeuze te laten zijn‟. De universiteit ontwikkelt ook het instrument „studentenmonitor‟. De onderzoeksresultaten van de studentenmonitor dienen voor de evaluatie van de bestaande inspanningen, de ontwikkeling van nieuwe inspanningen en voor gerichte acties ter verbetering. De monitor levert input voor (de marketingvisie in) het universitair strategisch plan, voor het kwaliteitsbeleid en voor de controlecyclus van de universiteit. De ontwikkelingsfase voor een integrale, universiteitsbrede studentenmonitor loopt van 1999 tot en met 2002. Hiertoe is een projectgroep opgericht met een projectleider en vijf projectgroepleden. Zij zijn afkomstig van de diverse afdelingen binnen de Universiteit Utrecht. De directeur USP/Communicatie is opdrachtgever van de projectgroep. Daarnaast is er een klankbordgroep, die bestaat uit contactpersonen vanuit de alfa, gamma, bèta en medische clusters. De studentenmonitor is een integraal project (qua vorm, inhoud, samenhang, opzet, tijd en geld) en biedt de mogelijkheid om systematisch aandacht te besteden aan de verwachtingen en het oordeel van scholieren en studenten over verschillende aspecten van de opleidingen. De studentenmonitor is opgebouwd uit een aantal structurele deelonderzoeken die periodiek worden uitgevoerd. De monitor richt zich op: scholieren (instroom), eerstejaarsstudenten (instroom), derdejaarsstudenten (doorstroom) en afgestudeerden (uitstroom). Voor alle deelpopulaties zijn specifieke vragenlijsten opgesteld die planmatig worden afgenomen. De volgende thema‟s komen aan de orde: studiekeuzeproces, kwaliteit voorzieningen, onderwijskwaliteit, oordeel opleiding, imago Universiteit Utrecht en stad, en achtergrond studenten. De scholieren worden onderzocht via een Studie Keuze Monitor, via een Scholierenpanel en via een evaluatie van de voorlichtingsdagen. Voor de eerstejaars en derdejaars studenten is er een enquête ontwikkeld, voor de afgestudeerden is er een afzonderlijke arbeidsmarktmonitor ontwikkeld. De dataverzameling, analyse en rapportering van de eerste- en derdejaars enquêtes worden uitbesteed aan het Centrum voor Marketing Analyses te Amsterdam (CMA). De Universiteit Utrecht maakt beleidsrapportages over de conclusies en aanbevelingen. De universiteit geeft aan dat de onderzoeksgegevens een goed inzicht geven in de concurrentiepositie van de universiteit en een basis vormen voor de marketingstrategie. Er is daarom gekozen om de onderzoeksrapporten en de beleidsrapportages vertrouwelijk te houden en alleen intern te gebruiken. Uit de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met de Utrechtse studentenmonitor blijkt dat de onderzoeken een belangrijke input leveren voor de aanpak van inhoudelijke verbeteringsprojecten op het terrein van de bètaproblematiek. Ze leveren ook een belangrijke bijdrage voor de inspanningen op het gebied van marketing en communicatie, en een verantwoorde werving van studenten.
Contactpersoon: drs. H.M. Jelgerhuis, verantwoordelijk projectleider voor de Studentenmonitor
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 109 -
9. BEDRIJFSLEVEN INHOUDSOPGAVE pag. Werkvloer als leerplek Kwik-fit Nederland BV: Investors in People VW: productiegeïntegreerde leerplekken VW: beroepsopleiding in beddrijfs- en arbeidsproces Wolter & Dros: duaal leren op drie niveaus Zelforganisatie van leerprocessen in bedrijven Aansprekende (start)functies COMBI-n-ING GTI: investeren in ondernemend personeel Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV: innovatie en open bedrijfscultuur Loopbaan: Hink, stap of sprong Martens Beton BV: zelfsturende teams Norma BV: vergroten betrokkenheid medewerkers Verkaart Groep: Human Resource Management als strategische koers Promotie en werving Automobiel Industrie Amsterdam: persoonlijk contact Era Bouw: vrouwen en allochtonen Kone BV, werven, leren en perspectief bieden Vrouwen in UTA-functies in de bouw Onderwijs – bedrijfsleven AWL-Techniek: regionale samenwerking Cornelissen BV: gezamenlijk werven en opleiden Deutsche Telekom: bedrijfsopleidingen in lerende ondernemingen Digitale HighTechkaart van Nederland Infratrain KMWE Precisie Eindhoven BV: gezamenlijk opleidingencentrum Modderkolk: campagnematig werven Technologiecommissaris
Voor verwante good practices zie: Tweede fase vo Mint-EC Vmbo Deltaplan Tiel Ontwikkeling Technisch College Werkplekkenstructuur Herontwerp programma’s Ontwikkeling competenties
pag. (hoofdstuk 4)
(hoofdstuk 5) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 6)
Nieuwe didactiek Meesterwerk (duaal traject in afstudeerfase)
(hoofdstuk 7)
Ketenbenadering Platform Promotie Techniek Tilburg e.o.
(hoofdstuk 2)
Preferenties van jongeren I+I-project Mellow en Mellow Multiplier
(hoofdstuk 7) (hoofdstuk 7)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 110 -
Voor verwante good practices zie: Truck on tour Viking: Vrouwelijke ingenieurs als (gast)docent in hto Onderwijs - bedrijfsleven Bedrijven werven voor samenwerking met scholen Carrousel Ruimte en Groen: samenwerkingsverband onderwijs werkveld Convenanten vmbo - bedrijfsleven Één op één relaties met bedrijven Inpassing van samenwerking in onderwijsprogramma Op weg naar Bedrijfsparticipatie Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, mbo en vo Studie- en beroepskeuze Bedrijfstak Advies-project Ingenieurs voor de klas Zomerstages
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
pag. (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 7)
(hoofdstuk 4) (hoofdstuk 7) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 4) (hoofdstuk 4) (hoofdstuk 7)
(hoofdstuk 2) (hoofdstuk 3) (hoofdstuk 6)
- 111 -
Kwik-fit Nederland BV: Investors in People Kwik-fit Nederland BV, een merkonafhankelijke autoserviceorganisatie met 1.400 medewerkers, voert een actief personeelsbeleid om aan voldoende geschikt personeel te komen en om de uitstroom zoveel mogelijk te beperken. Training en opleiding spelen hierbij een belangrijke rol en moeten ervoor zorgen dat mensen op de juiste plaats in de organisatie terechtkomen en dat er voor individuele medewerkers doorstroommogelijkheden ontstaan: „sleutel jezelf naar de toekomst‟. De structurele aandacht voor training en opleiding heeft Kwik-fit het keurmerk „Investors in People‟ opgeleverd, een keurmerk voor strategisch personeelsbeleid. Het knelpunt bij Kwik-fit was om de juiste mensen op de juiste plaats in de organisatie te krijgen. Het daarop gerichte personeelsbeleid heeft geresulteerd in het bieden van doorgroeimogelijkheden en daarmee samenhangend het aanbieden van opleidingen en trainingen. Door middel van een carrièreladder krijgen medewerkers inzicht in hun mogelijkheden tot verticale doorstroming binnen het bedrijf. Het is ook mogelijk om horizontaal door te stromen. Medewerkers kunnen op (eigen) verzoek geplaatst worden bij andere units. Via onder ander functioneringsgesprekken, probeert Kwik-fit zicht te krijgen op de wensen van medewerkers. Men probeert vervolgens hieraan zoveel mogelijk tegemoet te komen. Dit leidt er volgens Kwik-fit toe dat medewerkers uitdagingen binnen het bedrijf zien, wat de kans verkleint dat medewerkers het bedrijf verlaten. Om doorgroeimogelijkheden te stimuleren beschikt Kwik-fit over een eigen opleidingscentrum waar mensen continu worden bijgeschoold om up-to-date te blijven met de nieuwste ontwikkelingen in de autotechniek. Twee specifieke opleidingen worden in dit kader genoemd: vooropleiding tot APKKeurmeester en opleiding voor filiaalmanagers. Kwik-fit heeft samen met Innotech (opleidingen in de mobiliteitsbranche) en Innovam (examinering en certificering van opleidingen) een vooropleidingstraject opgezet voor de functie APK-Keurmeester. Deze titel mag gevoerd worden als de cursus APKkeurmeester bij Innotech met goed gevolg is doorlopen. Om hieraan deel te mogen nemen, moet er een bepaald kennisniveau zijn. Dit wordt getoetst in een toelatingsexamen. In samenwerking met de genoemde organisaties is Kwik-fit bezig het personeel via scholing voor te bereiden op dit toelatingsexamen in een zogenaamde voorschakelklas. Het percentage geslaagden bedraagt honderd procent, tegenover het landelijk gemiddelde van circa zestig procent. Kwik-fit is tevens bezig om samen met ROC Hengelo een opleiding voor filiaalmanagers op te zetten. Het doel van de opleiding is huidige en nieuwe filiaalmanagers managementaspecten bij te brengen, zoals financiën, marketing en personeelsmanagement. Er wordt gestreefd naar een landelijk erkend diploma voor deze tweejarige opleiding. In 2000 zijn bij Kwik-fit 175 personen ingestroomd. Met name door de combinatie van het opleidingsen doorstroomprogramma zijn veel medewerkers intern doorgestroomd. Kwik-fit ervaart nog wel een te hoge uitstroom. Met het Investors in People-project wil Kwik-fit hieraan werken. De komende jaren zullen hiervan de effecten zichtbaar moeten worden.
Contactpersoon: Dhr. M. Verweij, Kwik-fit Nederland BV Postbus 458 3840 AL Harderwijk 0341 - 474 777
[email protected] http://www.kwik-fit.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 112 -
VW: productiegeïntegreerde leerplekken Duitsland heeft een totaal andere manier van innoveren van het beroepsonderwijs dan Nederland. Het bedrijfsleven is daar de drijvende kracht achter vernieuwingen die worden doorgevoerd via grote pilotprojecten. Deze projecten dienen als voorbeeld voor andere leerbedrijven. Bij automobielfabrikant VW in Kassel is een innovatieproject opgezet dat erop gericht is leerlingen zoveel mogelijk leerervaringen op te laten doen in de productie. De opleiding zou zoveel mogelijk moeten worden teruggebracht naar de werkelijke productie via productiegeïntegreerde leeromgevingen. De leerlingen leren en werken hierbij in een groep onder realistische technisch-organisatorische omstandigheden. Ze nemen alle taken over die normaal door vakkrachten zouden worden uitgevoerd. Met het innovatieproject wilde VW de ongewenste scheiding tussen leren en produceren opheffen. Via productiegeïntegreerd leren moet het leerproces gestuurd worden door de technische, organisatorische en sociale eisen van het moment. Het gaat om het vergroten van de beroepscompetenties en het creëren van realistische arbeidscondities. Leerlingen krijgen zo de kans zich te identificeren met de vakarbeid. Verder kan het productiegeïntegreerd leren leiden tot een kortere inwerktijd en tot minder fouten in de latere productieve arbeid. Voor het project is een gedetailleerde analyse gemaakt van de werksituaties en afdelingen die in aanmerking komen als „productiegeïntegreerde leerplek‟. Deze afdelingen moeten geheel draaiende kunnen worden gehouden door jongeren in opleiding. Zij voeren alle handelingen uit en nemen alle beslissingen: van binnenkomst van het halffabrikaat tot aflevering aan de volgende productieschakel. Daarom is gezocht naar afdelingen waar men het productietempo kan vertragen. De leerlingen moeten zonder tijds- en werkdruk kunnen werken zodat er mogelijkheid is voor reflectie, herhaling en uitwisseling in de groep. Bovendien is er gezocht naar arbeidssituaties die de mogelijkheden bieden om datgene te leren waar de leerlingengroep op dat moment aan toe is. Leerlingen worden begeleid door vakarbeiders die de werkomgeving goed kennen. Deze vakarbeiders hebben een bijscholing gevolgd waardoor ze de leertheoretische inzichten hebben verworven die nodig zijn om goede leerarrangementen te creëren en de leerlingen te begeleiden. Begeleiders werken met checklists om leergesprekken te voeren en de werksituatie te analyseren. De leerlingengroep is altijd multidisciplinair samengesteld. Gezien de eisen aan de ploegsamenstelling werken ten minste elektrotechnici en metaalbewerkers in opleiding in een leerlingengroep samen. In een groep zitten leerlingen in verschillende stadia van de opleiding: daardoor kunnen leerlingen beter van elkaar leren. Het project werd 1 november 1999 afgesloten. De productiegeïntegreerde leerplekken zijn sindsdien standaard onderdeel van de opleidingen in Kassel. Zes afdelingen in Kassel worden regelmatig geheel door leerlingen draaiende gehouden. Leerlingen binnen productiegeïntegreerde leerplekken blijken duidelijk meer te leren dan leerlingen in traditionele leersituaties binnen VW. Opmerkelijk is dat op de afdelingen waar leerlingen verantwoordelijk zijn voor de productie, aanzienlijk minder fouten worden gemaakt dan op afdelingen die door vakarbeiders worden gerund.
Contactpersoon: Dhr. H. Schaupeter ,Volkswagen Coaching Gesellschaft mbH Kassel (D) 0049 – 5614 9032 38 Dr. D.Schemme, BIBB 0049 – 2281 0715 12
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 113 -
VW: beroepsopleiding in bedrijfs- en arbeidsproces De vernieuwingen in het beroepsonderwijs komen in Duitsland sinds 1971 tot stand via Modellversuche. Modellversuche zijn omvangrijke innovatieve pilotprojecten in bedrijven die als voorbeeld dienen voor andere leerbedrijven. Automobielfabrikant VW ontwikkelt in een Modellversuch het project GAB (Geschäfts- und ArbeitsprozessBezogenen). In dit project wordt een methode ontwikkeld om leerplannen en opleidingsmateriaal te maken die zijn gebaseerd op realistische bedrijfs- en arbeidsprocessen. Daartoe wordt geanalyseerd welke complexe beroepstaken zich vaak voordoen in een beroep binnen de VW fabrieken. Die taken zijn uitgangspunt voor het formuleren van opdrachten waarmee jongeren in groepsverband beroepswerkzaamheden uitvoeren onder realistische condities. Het project GAB is opgezet omdat de bestaande kwalificatiestructuur geen uitgangspunt meer kon zijn voor de opleidingen bij VW. Deze structuur kent veel specialistische beroepen die uitgaan van verouderde beroepsbeelden. VW heeft juist behoefte aan generalistische multidisciplinaire beroepsbeoefenaars. Alle medewerkers moeten zicht hebben op belangrijke technologische en organisatorische veranderingen en moeten er in hun werkomgeving mee om kunnen gaan. Het project GAB ontwikkelde een beperkt aantal opleidingsleerplannen die uitgaan van actuele bedrijfs- en beroepsprocessen. Deze opleidingsplannen moesten geschikt zijn voor alle vestigingen van VW in Duitsland. Binnen VW werd een groot aantal vakkrachten gevraagd naar hun rol en taken bij de belangrijkste arbeidsprocessen. Op basis daarvan werden er voor VW vijf brede beroepsbeelden vastgesteld, de „jobfamilies‟. Deze zijn: monteur, elektrotechnicus, gereedschapsmaker, automonteur, en commercieel medewerker. In workshops van deskundigen werd vervolgens een beperkt aantal typische beroepstaken omschreven. Voor alle jobfamilies kwam men op 15 tot 20 specifieke beroepstaken. Op basis van deze beroepstaken ontwikkelde men voor de vijf jobfamilies leer- en werkopdrachten voor de opleiding. De leer- en werkopdrachten zijn altijd gericht op werkzaamheden die de leerling gaat uitvoeren. Daarbij gebruikte men een indeling in vier stadia van beroepsvorming: 1. de fase van oriëntatie, waarbij het overzicht van het beroep ontstaat; 2. de fase waarin de verbanden tussen technische aspecten wordt gelegd; 3. de fase van diepgaande- en detailkennis en specialistische vaardigheden; en 4. de fase waarin nieuwe unieke problemen moeten kunnen worden opgelost. Elke leer- en werkopdracht bestaat uit niet meer dan twee pagina‟s tekst waarmee de leerlingen vier tot acht weken moeten werken. De overige informatie en inlichtingen moeten de jongeren in de databestanden van VW opzoeken. De eerste resultaten met de leer- en werkopdrachten in een beperkt aantal VW-vestigingen zijn bemoedigend. Deze manier van opleiden maakt het mogelijk om een groter deel van de opleiding in de productie te laten plaatsvinden. Inmiddels is ook opleidingsmateriaal in ontwikkeling waarmee de bedrijfsschool in het aanvullend theoretisch onderwijs kan aansluiten op de leer- en werkopdrachten. De leer- en werkopdrachten passen heel goed in de leereilanden van de verschillende VW-vestigingen (zie gp VW: productiegeïntegreerde leerplekken).
Contactpersoon: Dr. D. Schemme, BIBB
[email protected] Dr. R. Bremer, Institut Technik und Bildung
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 114 -
Wolter & Dros: duaal leren op drie niveaus Wolter & Dros, een installatiebedrijf in de utiliteitsbouw, de woningbouw en de industrie, met vijftien vestigingen in Nederland en 1.250 medewerkers, onderneemt initiatieven om knelpunten in de personeelsvoorziening op te lossen. Daarbij zijn scholen direct betrokken. Het bedrijf heeft mogelijkheden gecreëerd voor duaal leren op drie niveaus: de MKB-route gericht op hbo- en mbo-niveau en de duale leerweg op vmbo-niveau. Wolter & Dros heeft voor zijn inspanningen in de MKB-route in 1998 de bedrijvenprijs gekregen van de Hogeschool Rotterdam & Omstreken vanwege de buitengewone manier waarop hij zich heeft ingezet voor verbetering van het onderwijs. De MKB-route hbo houdt in dat studenten drie dagen per week werken en twee dagen naar school gaan gedurende de laatste twee jaar van hun studie. De MKB-route biedt aan drie partijen voordelen: school, bedrijf en student. Voor de student betekent het een vliegende start in het bedrijfsleven, een goedbetaalde studie en kans op een interessante baan. Voor het bedrijf ontstaat de mogelijkheid om in een vroeg stadium met studenten in contact te komen, mogelijkheden af te stemmen en uiteindelijk hoog opgeleid personeel binnen te halen. Hogescholen kunnen hun opleiding vernieuwen en daarmee een betere aansluiting op het MKB realiseren. Wolter & Dros participeert daarnaast in een duale leerweg voor het mbo. Het bedrijf steunt het initiatief financieel. Het ROC Zadkine in Rotterdam, de Hogeschool Rotterdam en het VNI zijn deze voor het MKB unieke leerweg begonnen, die goede doorstroommogelijkheden biedt naar de MKB-route hbo. De opleiding duale leerweg op vmbo-niveau vindt plaats bij tien ROI‟s die leerlingen in dienst nemen. Leerlingen ontvangen CAO-loon, ATV-dagen en vakantiegeld. De bedrijven waar leerlingen werken betalen het ROI een vergoeding. De opleiding en het benodigd materiaal worden door het ROI betaald. De opleiding is voor jongeren met vmbo-diploma op B-niveau in de richting installatietechniek, mechanische techniek en elektrotechniek, en schoolverlaters met mavo- of havo-diploma. Negen van de elf studenten die bij Wolter & Dros de MKB-route voor het hbo hebben gevolgd, zijn er uiteindelijk ook aan de slag gegaan. Twee studenten volgen de MKB-route voor het mbo. Momenteel heeft Wolter & Dros ongeveer vijftig leerlingen die de duale leerweg bij het ROI volgen. De afgelopen jaren zijn circa dertig leerlingen na deze opleiding ingestroomd. Daarmee is het ROI de belangrijkste bron om personeel voor de betreffende functies (met name medewerkers montage) binnen te halen. Naast deze positieve effecten op de instroom, ervaart Wolter & Dros ook dat er door het contact met de studenten mogelijkheden ontstaan voor het bedrijf om met nieuwe kennis en technologieën in aanraking te komen. Hiermee wordt het algehele kennisniveau van de organisatie verbeterd.
Contactpersoon: Mw. C. de Groote, Wolter & Dros Groep Postbus 47 3800 AA Amersfoort 033 – 467 15 11
[email protected] http://www.wolterendros.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 115 -
Zelforganisatie van leerprocessen in bedrijven In Duitsland zijn via grote pilots in bedrijven, de zogenaamde Modellversuche, (zie ook gp Deutsche Telekom: bedrijfsopleidingen in lerende ondernemingen, VW: productiegeïntegreerde leerplekken, VW: beroepsopleiding in bedrijfs- en arbeidsproces) belangrijke onderwijsconcepten ontwikkeld. Opleidingscentrum Turmgasse in Villingen Duitsland heeft het initiatief genomen tot het Modellversuch „Zelforganisatie van leerprocessen door medewerkers MKB bedrijven‟. In twaalf MKB-bedrijven is het project uitgevoerd waarbij medewerkers vaardigheden moeten verwerven om zelf te bepalen welke kennis en vaardigheden zij wanneer en hoe moeten opdoen. Dit past in het concept van de lerende onderneming. De coördinatie en monitoring van het project verloopt via de landelijke instelling BIBB. De wetenschappelijke begeleiding wordt verzorgd door het Frauenhofer Institut Arbeidswissenschaft und Organisation. In de pilot zijn werkgroepen gevormd binnen afdelingen van twaalf MKB-bedrijven. Vanaf het begin wordt een interne procesbegeleider aangesteld. Dit is soms een leidinggevende, maar kan ook een lid zijn van een team van de afdeling. De interne procesbegeleider moet de drijvende kracht achter de innovaties zijn. De werkgroepen leren hun eigen werksituatie te analyseren en verbetervoorstellen te formuleren. Externe begeleiders reiken hen daartoe een methodiek aan. De werkgroepen moeten op basis van de analyse hun leer- en scholingswensen vaststellen. Ook ontwikkelen ze scholingsplannen en voeren ze scholingsactiviteiten uit. Een groot deel van deze leer- en scholingswensen zou door de groep zelf vervuld kunnen worden, gebaseerd op het concept „situationeel leren‟: leren binnen een bepaalde sociale context. De noodzaak om nieuwe vaardigheden te verwerven hangt af van de beheersing van vaardigheden door anderen op de afdeling. In alle twaalf MKB-bedrijven is voor het project dezelfde fasering toegepast: contactfase (overleg en afspraken met management), exploratiefase (analyse van de afdeling), reflectiefase (doen van verbetervoorstellen naar aanleiding van de resultaten), uitvoeringsfase (uitvoeren van verbetervoorstellen en opstellen scholingsplannen), afsluitingsfase (verspreiden van ervaringen in het bedrijf zodat continuïteit is gewaarborgd). Dit model van het verwerven van kennis en inzichten die bijdragen aan de verbetering van bedrijfsprocessen, moet ertoe leiden dat het onderdeel wordt van het dagelijks werk van de medewerkers van de werkgroepen. Een groot aantal verbetervoorstellen en interne scholingstrajecten is uitgevoerd. Belangrijk was de onderlinge voorlichting over technische en organisatorische aspecten van werksituaties. In de praktijk moest tegelijkertijd aan twee zaken worden gewerkt: het verwerven van inzichten en het aanbrengen van veranderingen. Groepen zijn daarbij geneigd de methodische kant te verwaarlozen. Niet in alle ondernemingen bereikte men het stadium van het formuleren van scholingswensen. Wel blijkt uit een schriftelijke enquête dat in alle gevallen - in wisselende mate - een vorm van „leercultuur‟ is ontstaan. Verder blijkt dat de oplossingen die door de groep zelf worden bedacht, het beste te verwezenlijken zijn.
Contactpersoon: Dhr. J. Wilke Schnaufer, Fraunhofer Institut Arbeitswirtschaft und Organisation Stuttgart 0049 – 7119 7021 79 Jü
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 116 -
COMBI-n-ING De Nederlandse ingenieursvereniging NIRIA wil in het kader van de Subsidieregeling Dagindeling via het project COMBI-n-ING het draagvlak onder ingenieurs in Nederland vergroten voor meer eigentijdse combinaties van arbeid en zorg. Ook wil NIRIA bijdragen aan voorzieningen op dit terrein ten behoeve van haar leden (20.000 hbo-ingenieurs). Met name jonge ingenieurs geven aan anders te willen werken, maar merken dat er in hun beroepssector voorzieningen en regelingen ten aanzien van het combineren van werk- en zorgtaken ontbreken en dat ook de houding van collega‟s en leidinggevenden het moeilijk maken dergelijke regelingen te realiseren. NIRIA en de VHTO, die in dit project nauw samenwerken, rekenen het tot hun taak in praktische, positieve zin bij te dragen aan het realiseren van deze voorzieningen. Daartoe hebben zij zich een aantal doelen gesteld. Zij willen de discussie over de combinatie van werk- en zorgtaken binnen de beroepsgroep ingenieurs aanzetten. Daarnaast beogen zij het uitgangspunt werk- en zorgcombinatie beleidsmatig te verankeren in zowel NIRIA als de VHTO. NIRIA en de VHTO zullen informatie verstrekken over mogelijkheden en middelen betreffende werkzorgcombinatie. Middels leden, publicaties en discussies wil men bijdragen aan cultuurverandering binnen het technisch bedrijfsleven. De knelpunten en behoeften onder ingenieurs inzake de combinatie werk en zorg worden onderzocht met een aantal instrumenten: een sitemonitor, een knelpuntenscan en draagvlakdisputen. Deze instrumenten worden in het kader van het project ontwikkeld. Aan de hand van de bevonden knelpunten en de behoeften inzake de combinatie werk en zorg voor ingenieurs, wil men aanbevelingen doen aan de overheid. De uitvoering van het project was gepland van juli 2000 tot juni 2002. Inmiddels is een aantal resultaten geboekt. Zo is er een combi-servicesite opgezet waarop drie services worden aangeboden: kerngegevens (actuele informatie over bijvoorbeeld CAO-afspraken arbeid en zorg), good practices (onder andere casebeschrijvingen), en wegwijzers (links naar sites van onder andere zorg- en dienstenaanbieders voor taakcombineerders). Tijdens het project zal de site worden gemonitord om inzicht te verkrijgen in gebruik en behoeften, en kwaliteitsverbetering. Men heeft een knelpuntenscan ontwikkeld om inzicht te verkrijgen in behoeften, (on)mogelijkheden, en de houding van ingenieurs ten aanzien van de thematiek. Verder zijn er draagvlakdisputen gerealiseerd, discussieplatforms op lokaal niveau, voor onder meer een dialoog met functionarissen Personeel & Organisatie, draagvlakvergroting, en publiciteit voor de thematiek. Er is er een draaiboek voor „draagvlakdisputen‟ voor de implementatie van dit type bijeenkomsten in andere regio‟s en bij andere groepen beroepsbeoefenaars. NIRIA, waarvan de leden voor het overgrote deel mannen zijn, laat zien dat de combinatie werk-zorg een onderwerp van belang is voor vrouwen èn mannen en voor het technisch bedrijfsleven.
Contactpersoon: Mw. M. Henderson, VHTO (Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies) Postbus 2557 1000 CN Amsterdam 020 - 652 12 95
[email protected] http://www.vhto.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 117 -
GTI: investeren in ondernemend personeel GTI NV is een bedrijf met negentig vestigingen in Nederland en België dat technische diensten verleent in de utiliteitssector, de industrie, de infrastructuur en de maritieme sector. Installatietechniek vormt het hart van de onderneming. Er werken ongeveer 9.500 mensen. Het bedrijf kampt met een structureel tekort aan op mbo-niveau geschoolde (service)monteurs. Dit heeft een drukkend effect op het bedrijfsresultaat. GTI heeft een enorme impuls gegeven aan het HRM-beleid. Het HRM-beleid is niet alleen gericht op een verhoging van de instroom van (jonge) technici, maar ook op het behoud van het zittend personeel. De reguliere werving van nieuwe medewerkers bleek onvoldoende effect te sorteren. GTI bleek onvoldoende bekend bij de belangrijkste doelgroep: derde- en vierdejaars studenten van het middelbaar en hoger technisch beroepsonderwijs. Het bedrijf heeft diverse initiatieven opgezet om nieuwe medewerkers aan te trekken en bestaande medewerkers te behouden. Via verbeterde arbeidsmarktcommunicatie wil het concern zich nadrukkelijk profileren als de aantrekkelijkste werkgever in de branche. Hierbij hoort ook een modern pakket aan arbeidsvoorwaarden, goede loopbaanperspectieven, speciale opleidingsprogramma‟s, een open werkomgeving en een sterke focus op menselijke factoren. Het vernieuwde loopbaanbeleid biedt volop mogelijkheden voor persoonlijke (zelf)ontwikkeling en biedt medewerkers uitdagende loopbaanperspectieven. Voorbeelden van de nieuwe initiatieven zijn: GTI on Wheels; GTI Technische Opleidingen; GTI Talent; een twee jaar durend traineeship; GTI Match; een beleid voor competentiemanagement via de ontwikkeling van persoonlijke functioneringsplannen voor de medewerkers. GTI on Wheels is bedoeld om op locatie één op één contact te leggen met derde- en vierdejaars studenten van het middelbaar en hoger technisch beroepsonderwijs. Een dubbeldekker, ingericht als spreek- en expositieruimte, bezoekt de opleidingen. GTI Technische Opleidingen biedt basisberoepsopleidingen voor onder andere installatie-, elektro-, en meet- en regeltechniek. GTI Talent is een virtueel opleidingsinstituut voor alle medewerkers van GTI met diverse cursussen die medewerkers stimuleren om zich verder te ontwikkelen in hun loopbaan. Daarnaast geven P&O-functionarissen persoonlijk advies over loopbaan- en opleidingsmogelijkheden. GTI Match is een virtuele marktplaats voor personeel en managers. Medewerkers die (op termijn) een andere functie willen binnen GTI kunnen hun cv laten opnemen in de database. Managers met vacatures, kunnen in de database geschikte kandidaten zoeken. De acties lijken vruchten af te werpen. Door tegelijkertijd in te zetten op werving en behoud van personeel slaagt het bedrijf er in het natuurlijke verloop van personeel aan te vullen met nieuwe medewerkers. Ook de aanpak gericht op het bieden van (door)groeimogelijkheden is succesvol. Bovendien neemt de naamsbekendheid van het bedrijf toe. Het succes kan voor een belangrijk deel teruggevoerd worden op de combinatie van de activiteiten: zowel het aantrekken van nieuw personeel als de ontwikkeling van bestaande medewerkers heeft prioriteit.
Contactpersoon: Mw. A.A. Braak, GTI NV
[email protected] 030 – 656 94 66 http://www.gti-group.com
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 118 -
Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV: innovatie en open bedrijfscultuur Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV is een in Udenhout gevestigd bedrijf met alle elektrotechnische disciplines onder één dak, waaronder de unit utiliteits- en woningbouw. Hoppenbrouwers werkt aan de verbetering van het imago van elektrotechniek door een accent te leggen op innovatie en openheid. Dit moet ertoe leiden dat medewerkers (ruim 110) zich meer gewaardeerd voelen en daarmee sterker bij het bedrijf betrokken raken. Daarnaast wil Hoppenbrouwers een positief imago creëren bij zijn directe omgeving. De aanpak bestaat uit een aantal samenhangende elementen: aandacht voor niettechnische vaardigheden van medewerkers, innovatie en interessante projecten, imagobuilding, en regionale samenwerking. De medewerkers krijgen standaard een training om hun communicatieve vaardigheden te verbeteren zodat ze goed in teamverband kunnen functioneren en beter leren om te gaan met klanten. Er is daarnaast voortdurend aandacht voor technologische vernieuwingen. Bij de bouw van het nieuwe gebouw van Hoppenbrouwers waren de eigen medewerkers nadrukkelijk betrokken. Het nieuwe gebouw werd gebruikt als 'speelplaats' voor de monteurs. Hoppenbrouwers koos daarbij bewust voor innovatieve materialen en toepassingen zodat medewerkers ervan konden leren. Daarnaast kreeg het gebouw een hightech uitstraling waarmee het bedrijf indruk maakt op de omgeving. Medewerkers willen hiermee graag geassocieerd worden en het blijkt motiverend te werken. Ook openheid is belangrijk. Voor het nieuwe gebouw is daarom veel gebruik gemaakt van glas. Mensen van buitenaf kunnen zo goed zien wat er binnen het bedrijf gebeurt. Hoppenbrouwers voert diverse ambitieuze projecten uit voor gerenommeerde opdrachtgevers zoals Philips. Zo is Hoppenbrouwers betrokken bij de realisatie van een enorm videoscherm voor het stadion van de Duitse voetbalclub Schalke 04. Aan dit project wordt binnen het bedrijf veel aandacht besteed. De nieuwsbrief meldt wekelijks de voortgang van het project. Ook is er een website waarop de voortgang te volgen is. Dit project heeft niet alleen grote uitstraling naar de medewerkers, maar ook naar de plaats Udenhout waar het bedrijf gevestigd is. Hoppenbrouwers is actief voor scholen in de regio. Samen met basisschool De Wichelroede in Udenhout voert het bedrijf het project 'Techniek biedt zoveel méér' uit (zie gp Techniek biedt zoveel méér). Ook vindt, in samenwerking met vier andere bedrijven, een project plaats bij ROC Tilburg ter verbetering van het imago van elektrotechniek. Leraren lopen stages bij de bedrijven, en de bedrijven verzorgen gastcolleges op scholen. Waarschijnlijk zullen de activiteiten met het ROC verder worden uitgebreid. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt is Hoppenbrouwers erin geslaagd om in 2000 te groeien. Tegenover de instroom van twintig technici stond een beperkte uitstroom. Er zijn geen vacatures en het verloop en het ziekteverzuim zijn teruggedrongen.
Contactpersoon: Dhr. T. Hoppenbrouwers, Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV Kreitenmolenstraat 201 5071 ND Udenhout 013 - 511 72 27
[email protected] http://www.hoppenbrouwers.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 119 -
Loopbaan: Hink, stap of sprong In het kader van Equilibrium, een samenwerkingsproject van de Nederlandse ingenieursvereniging NIRIA en de VHTO dat in 1996 is gestart, is een cursusmodule voor loopbaanoriëntatie ontwikkeld. Equiliberium heeft tot doel een gelijke-kansenbeleid bij NIRIA in te voeren en de keuzemogelijkheden van vrouwelijke en mannelijke ingenieurs op het terrein van de combinatie van werk en privé-leven te vergroten. Het deelproject „Loopbaan: hink, stap of sprong‟ is bedoeld om studenten in het hoger technisch onderwijs voor te bereiden op een toekomst waarin beroeps- en privé-leven naar tevredenheid worden gecombineerd. De cultuur van het bedrijfsleven werkt in de hand dat medewerkers beroepstaken en gezinstaken moeilijk kunnen combineren. Mogelijkheden om in deeltijd te werken zijn er nog te weinig, het is vanzelfsprekend dat men meer dan veertig uur per week werkt en het gebruik van bijvoorbeeld ouderschapsverlof wordt vaak lastig gevonden. Het blijkt dat zorgtaken vaak eenzijdig worden afgewenteld op vrouwen waardoor het voor hen extra lastig is om naast de zorg ook in het beroepsleven volwaardig te participeren en carrière te maken. Maar ook voor mannelijke ingenieurs is eenzijdige gerichtheid op het werk beperkend voor hun ontplooiing. Veel oudere mannen, die het traditionele rollenpatroon hebben gevolgd, geven bijvoorbeeld aan het jammer te vinden het opgroeien van de kinderen gemist te hebben. De cursusmodule Loopbaan: hink, stap of sprong kan bijdragen aan het voorbereiden van studenten op een leven waarin werk en zorg worden gecombineerd. Het gaat erom dat zij nadenken over hun wensen en de consequenties daarvan, zodat zij hieraan bewust sturing kunnen geven. De cursusmodule, ontwikkeld met behulp van docenten en studenten van de Hogeschool IJselland en Hogeschool Enschede, bestaat uit een cursusmap met een docentenhandleiding, een werkboek voor studenten en een reader. Het instrument kan worden ingezet door hogescholen in het kader van loopbaanoriëntatie. Zij kunnen de module, die een totale omvang heeft van vijf bijeenkomsten van drie uur, in het curriculum opnemen, of (delen ervan) onderbrengen in vakken. In de module zijn vier centrale thema's opgenomen: het (beroeps)leven vormgeven, gesprekken met ingenieurs over keuzes op het gebied van loopbaan, oorzaken en gevolgen van keuzes, en communicatie. De cursus beoogt studenten na te laten denken over de mogelijke combinaties van werk en zorg, bijvoorbeeld welke knelpunten zijn er in de combinatie werk/zorg en welke manieren zijn er om een loopbaan te combineren met zorgtaken. De module is in eerste instantie bedoeld voor studenten in het derde en vierde studiejaar. Het programma is aan alle hogescholen met een technische opleidingen gepresenteerd en is bij verschillende hogescholen op diverse manieren ingezet. De cursus is tevens geschikt voor ingenieursverenigingen en -netwerken en ingenieurs in bedrijven en instellingen.
Contactpersoon: Mw M. Henderson, VHTO (Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies) Postbus 2557 1000 CN Amsterdam 020 - 652 12 95
[email protected] http://www.vhto.nl Mw M. Visser, Niria 070 - 352 21 41
[email protected] http://www.niria.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 120 -
Martens Beton BV: zelfsturende teams Martens Beton BV in Oosterhout, één van de zeven werkmaatschappijen van de Koninklijke H.H. Martens & Zoon BV, produceert en verkoopt standaard betonproducten, met name rioleringssystemen en bestratingsmaterialen. Typerend voor het bedrijf is de platte organisatie met verschillende vormen van zelfsturende teams. Zo is er een verkoopteam en een werkbegeleidingsteam, en zijn er meerdere productieteams. Ongeveer 130 van de 150 medewerkers werken in zo‟n productieteam. In elk team zijn er drie functies: teamlid, assistent-teamleider en teamleider. Het opleidingsniveau van de teamleden is maximaal mbo-niveau, de teamleiders hebben in veel gevallen een hbo achtergrond. Voor het totale proces waarin producten tot stand komen, vormen initiatief, zelfsturing en een groot oplossend vermogen van de productieteams, belangrijke uitgangspunten. In 1986 heeft de directie van Martens Beton zelfsturende teams geïntroduceerd. Het bedrijf kende een sterk hiërarchische organisatiestructuur. Het werk van het gros van de medewerkers bevatte weinig taakinhoud en het werk was vooral handarbeid. Veel werk was vastomlijnd en werd dagelijks herhaald. Medewerkers voelden weinig binding met het bedrijf en raakten na verloop van tijd vervreemd van de organisatie. Ondanks de ruime arbeidsmarkt had het bedrijf te kampen met een relatief hoog verloop en veel ziekteverzuim. Martens Beton is overgegaan naar een nieuwe organisatiestructuur met zelfsturende teams. In eerste instantie werden zelfsturende teams opgericht om het bedrijf te leiden naar hogere omzet en een verlaging van de kosten per product. Daarnaast zouden zelfsturende teams kunnen leiden tot aantrekkelijker werk voor het personeel. In zelfsturende teams hebben medewerkers meer afwisseling en verantwoordelijkheden. Zelfsturende productieteams beschikken over een hoge mate van autonomie. Ze dragen de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een groot aantal taken zoals: het bewaken van het productieproces en de aankoop van benodigdheden voor de machines en het personeel. Binnen de zelfsturende teams is functie- en taakroulatie een belangrijk instrument om medewerkers vertrouwd te maken met alle facetten van het productieproces. Door medewerkers veel meer invloed op het werk te geven, is de betrokkenheid veel groter dan voorheen. Het verloop onder productiemedewerkers is gering. De invoering van zelfsturende teams heeft bijgedragen tot een productiestijging van dertig procent, een toename van de productiviteit van de medewerkers met honderd procent en een reductie van het ziekteverzuim in de afgelopen jaren met ruim zestien procent. Ook ondervindt Martens Beton weinig knelpunten meer bij het aantrekken van nieuwe medewerkers. Desondanks voorziet Martens Beton problemen rondom het behoud van personeel. Er zijn slechts beperkte doorgroeimogelijkheden en uitsluitend richting teamleiderschap. Er is daartoe niet voldoende ruimte voor iedereen. Met name medewerkers met bovengemiddelde capaciteiten en opleidingen kunnen er daarom voor kiezen om het bedrijf te verlaten.
Contactpersoon: Dhr. J.C.O. Martens, Martens Beton BV Postbus 30 4900 AA Oosterhout 0162 – 422 900
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 121 -
Norma BV: vergroten betrokkenheid medewerkers Norma BV in Hengelo ontwerpt, bewerkt en assembleert complexe fijnmechanische componenten. Bij Norma werken 85 mensen; 75 in een technische functie. Norma heeft de laatste jaren een enorme groei doorgemaakt. Norma heeft een beleid opgezet om meer betrokkenheid en motivatie bij het personeel te creëren. Norma heeft zelfsturende teams ingevoerd: vaste groepen medewerkers hebben inspraak in en zijn verantwoordelijk voor de totstandkoming van het eindproduct, inclusief planning en contact met de klant. Sinds 1998 is het personeelsbestand meer dan verdubbeld. De fijnmechanische industrie vereist continue aanpassing van de productieprocessen en de productiefactor 'menselijk kapitaal' aan de snelle technologische ontwikkelingen. Norma streeft naar een langdurige relatie met zijn klanten, mede door de trend in de industrie richting coproductie met de klant. Coproductie stelt weer hoge eisen aan de medewerkers van Norma: met name een flexibele instelling, maatwerk en meedenken met de klant. Daarom besteed Norma veel aandacht aan het personeel. De zelfsturende teams bij Norma BV bestaan uit multifunctionele medewerkers die taken en functies van elkaar kunnen overnemen. Medewerkers vinden het prettig om in teams te werken omdat ze meer kans krijgen taken te verdelen en beslissingen te nemen. In zelfsturende teams zijn er mogelijkheden om een helikopterview, breder gezichtsveld, te realiseren bij medewerkers. Taken worden overgenomen, men komt in contact met andere vakgebieden en door leerervaringen wordt de onderlinge afstemming verbeterd. De motivatie en het verantwoordelijkheidsgevoel van de medewerkers worden hierdoor vergroot. Dit heeft positieve gevolgen voor het langdurig behouden van mensen voor de organisatie. Om de betrokkenheid te vergroten en de motivatie te stimuleren, wordt er daarnaast intensiever gecommuniceerd met de medewerkers. Norma organiseert bijvoorbeeld kantinebijeenkomsten voor overleg tussen directie en personeel. Beoordelingsgesprekken krijgen meer het karakter van een tweerichtingsverkeer: de medewerker wordt beoordeeld én beoordeelt zelf de leidinggevende. Er is een nieuwsbrief die het personeel wekelijks informeert over de gang van zaken. Ook met de omgeving van het bedrijf, zoals klanten, toeleveranciers en potentiële arbeidskrachten, wordt intensiever gecommuniceerd. Daarnaast zijn er laagdrempelige open dagen georganiseerd voor potentiële werknemers. Tijdens deze dagen werd met name de praktijkgerichte kant van het werken in de fijnmechanische industrie getoond. Norma heeft met de gevolgde aanpak een groei in het personeelsbestand gerealiseerd en het aantal vacatures is sterk afgenomen. Norma kent een laag ziekteverzuim: 2,5% ten opzichte van 6% gemiddeld in de branche. Medewerkers vinden het werk interessanter, voelen zich sterker betrokken bij de organisatie en weten dat ze bij afwezigheid gemist worden. De invoering van zelfsturende teams heeft een zeer goed effect op de bedrijfsresultaten van Norma. De doorlooptijden zijn verkort en er zijn kostenvoordelen behaald.
Contactpersoon: Dhr. H.A. Oude Mulders, Norma BV Postbus 531 7550 AM Hengelo 074 - 291 65 79
[email protected] http://www.normabv.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 122 -
Verkaart Groep: Human Resource Management als strategische koers Verkaart Groep, een technisch installatiebedrijf met tweehonderd werknemers, is gespecialiseerd in renovatieprojecten in de utiliteit: van ontwerp van werktuigkundige installaties tot de feitelijke installatie en het beheer en onderhoud ervan. Verkaart Groep heeft de afgelopen jaren een enorme groei doorgemaakt. Daardoor is er continu behoefte aan nieuwe technisch geschoolde medewerkers. De sector wordt echter geconfronteerd met een tekort aan deze mensen. Het bedrijf heeft zo‟n zes jaar geleden maatregelen getroffen om een toekomstig dreigend personeelstekort op te vangen: aantrekkelijke secundaire arbeidsvoorwaarden, veel aandacht voor een goede bedrijfscultuur, bieden van doorgroeimogelijkheden en intensieve contacten met onderwijsinstellingen. De organisatie beschikt over een breed pakket aan secundaire arbeidsvoorwaarden om de betrokkenheid van het personeel bij het bedrijf te versterken: bonussen, personeelsreisjes (o.a. Kenya, Hongarije), reisjes voor de kinderen van het personeel et cetera. Jaarlijks wordt hieraan zo'n twintig à dertig procent van de winst besteed. Om bewustwording bij personeel te creëren over wat er in het bedrijf gebeurt en de betrokkenheid te vergroten, wordt er maandelijks een borrel gehouden waar de directie het beleid van het bedrijf voor de komende tijd toelicht. Daarnaast krijgt het personeel inzicht in kosten van materialen, apparatuur e.d.. Wederzijds vertrouwen, vrijheid en verantwoordelijkheid worden gezien als basiselementen voor de motivatie en de betrokkenheid van het personeel. Zo beschikken alle monteurs over een eigen busje waarvoor zij zelf verantwoordelijk zijn en hebben zij buiten werktijden toegang tot het magazijn voor laden en lossen. In de jaarlijks terugkerende evaluatiegesprekken wordt gekeken naar de carrièremogelijkheden en – ontwikkelingen van medewerkers. Voor medewerkers met de juiste capaciteiten zijn er veel doorgroeimogelijkheden. Het volgen van opleidingen en cursussen wordt nadrukkelijk gestimuleerd en zelfs verplicht gesteld. Deze worden volledig door het bedrijf betaald. Om in een vroeg stadium in contact te komen met potentiële werknemers, onderhoudt Verkaart Groep nauwe contacten met onderwijsinstellingen in de regio. Aan leerlingen uit het middelbaar technisch onderwijs worden stageplaatsen geboden (25 stageplaatsen in 2000). Voor het uitvoeren van praktijkopdrachten die de leerlingen van school meekrijgen, worden aparte praktijkdagen gereserveerd. Samen met onderwijsinstellingen wil men een zo optimaal en relevant mogelijk opleidingstraject bereiken. Dit kan betekenen dat leerlingen aanvullende vaardigheden bijgebracht worden of dat inhoudelijke aanpassingen in de opleiding doorgevoerd worden. Dit is voor het bedrijf belangrijk omdat werkzaamheden in het renovatiesegment specifieke vaardigheden vereisen. Deze maken doorgaans geen deel uit van standaardopleidingen. De tekorten aan gekwalificeerd personeel zijn succesvol te lijf gegaan. Ten opzichte van 1995 is het personeelsbestand meer dan verdubbeld. Het verloop onder het personeel en het ziekteverzuim zijn relatief laag. Voor de komende jaren wordt een verdere uitbreiding voorzien, tot 250 medewerkers in 2005.
Contactpersoon: Dhr. H. Verkaart, Verkaart Groep Zinkwerf 71 2544 EC Den Haag 070 – 309 13 13
[email protected] http://www.verkaart.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 123 -
Automobiel Industrie Amsterdam: persoonlijk contact Automobiel Industrie Amsterdam (AIA), onderdeel van Stern Groep, verkoopt en onderhoudt personen- en bedrijfsauto's. Bij AIA werken 90 mensen van wie 37 in technische functies. AIA ervaart geen knelpunten bij het aantrekken en behouden van technisch personeel. Om personeel aan te trekken en te behouden legt het bedrijf een zwaar accent op persoonlijke benadering van personeel. Tegelijkertijd moet dit een bijdrage leveren aan het verhogen van de servicegerichtheid van de medewerkers naar de klanten. Het werven van nieuw personeel gebeurt op informele wijze via de netwerken van het huidige personeel. De directie van AIA probeert ervoor te zorgen dat de medewerkers zich thuis voelen bij het bedrijf en een positief beeld van de organisatie uitdragen naar potentiële medewerkers. De directie grijpt elke mogelijkheid aan om in gesprek te komen met potentiële medewerkers. De directie voert daarom altijd een gesprek met mensen die bij AIA solliciteren, ook als het een open sollicitatie betreft. Als er een plek vrijkomt kan men deze persoon benaderen of men creëert een plek indien het een goede kandidaat betreft. Een onorthodox element in de wervingsfilosofie van AIA is dat men uitsluitend op zoek is naar 'aardige mensen'. Door middel van een website en via persoonlijke netwerken van het personeel profileert AIA zich richting de arbeidsmarkt als een aardig bedrijf, met aardige mensen en aardige klanten. Expliciet wordt aangegeven dat men aardige mensen oproept te solliciteren. In vergelijking met andere bedrijven is het persoonlijk contact met medewerkers bij AIA een vrij intensieve tijdsbesteding: de directeur maakt iedere ochtend een rondje door de zaak om medewerkers persoonlijk te spreken, feliciteert medewerkers persoonlijk met hun verjaardag en bezoekt zieke medewerkers thuis. AIA is van mening dat deze aanpak zich terugbetaalt in de inzet van medewerkers en de binding met het bedrijf. AIA houdt in de gaten of medewerkers zich goed voelen. In de afgelopen jaren is gebleken dat wanneer een medewerker zich niet prettig voelt, dit vaak te maken heeft met privé-omstandigheden. AIA probeert medewerkers daarbij te ondersteunen en helpt een oplossing te vinden. AIA ervaart dat medewerkers zich hierdoor sterker aan de organisatie binden. De sterk persoonlijke benadering blijkt goed voor de betrokkenheid en motivatie van de medewerkers bij het bedrijf. Het heeft ook een positief effect op het welbevinden van het personeel en leidt tot het behoud van medewerkers en het aantrekken van nieuw personeel door het goede imago dat het bedrijf op deze manier krijgt. Het personeelsverloop bij AIA is laag: in 2001 zijn vijf mensen aangenomen en twee medewerkers zijn vertrokken omdat ze moesten stoppen met werken (pensioen en arbeidsongeschikt).
Contactpersoon: Dhr. J.S. Zwarts, Automobiel Industrie Amsterdam Klokkenbergweg 3-5 1101 AK Amsterdam 020 - 696 48 02
[email protected] http://www.fordaia.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 124 -
Era Bouw: vrouwen en allochtonen Era Bouw in Zoetermeer is een bouwbedrijf dat zich tevens bezighoudt met projectontwikkeling. Het bedrijf kampte met een personeelsprobleem en de reguliere wervingsmethoden bleken onvoldoende response op te leveren. Dat was voor het bedrijf aanleiding om nieuwe groepen op de arbeidsmarkt aan te boren: vrouwen en allochtonen. Bij zijn personeelsbeleid gaat speciale aandacht uit naar maatregelen ter bevordering van de instroom van vrouwen en etnische minderheden. Era Bouw won in 2000 de Emancipatieprijs Haaglanden, een prijs voor ondernemingen met een personeelsbeleid gericht op emancipatie en diversiteit. Aan de basis voor toekenning van de prijs staat een vrouwvriendelijk personeelsbeleid met kinderopvang, ouderschapsverlof, et cetera. Era Bouw besteedt veel aandacht aan het werven van medewerkers. Het bedrijf wil de instroom bevorderen via het aanbieden van prettige arbeidsomstandigheden en doorgroeimogelijkheden. De filosofie van het bedrijf is dat baankeuze van jonge mensen in belangrijke mate beïnvloed wordt door werkomstandigheden en uitdagingen die de werkgever biedt. De werving gebeurt enerzijds breed maar ook meer gericht op specifieke doelgroepen, zoals leerlingen bouwkunde mbo en hbo via een intensieve stage-aanpak. Al jaren achtereen besteedt Era Bouw aandacht aan het werven van vrouwelijke stagiairs uit het middelbaar en hoger technisch beroepsonderwijs. De stage-aanpak van Era Bouw blijkt bijzonder succesvol. Twee maal per jaar worden gemiddeld tien stagiair(e)s aangetrokken. Met name de informele sfeer, de mogelijkheden om op termijn door te groeien naar andere functies en het feit dat stagiair(e)s als volwaardige medewerkers worden behandeld, blijken studenten aan te spreken. Iedere stagiair(e) wordt intensief individueel begeleidt door een mentor van Era Bouw. Via deze stages is het aantal vrouwen en het aantal allochtonen in het bedrijf sterk toegenomen. Men besteedt speciale aandacht aan het aantrekken van allochtone medewerkers, onder andere door allochtonen op scholen te informeren over de mogelijkheden in de bouw en door excursies op de bouwplaats te organiseren. Contacten met onderwijsinstellingen en het verzorgen van gastlessen bij technische opleidingen zijn in dit traject cruciaal. Jaarlijks wordt veel geïnvesteerd in opleidingen en carrièrebegeleiding van personeelsleden. Wie de top van zijn of haar niveau heeft bereikt, kan aanvullende opleidingen volgen om in de breedte te groeien. Per afdeling wordt jaarlijks een opleidingsplan uitgestippeld. Deeltijdwerk bij Era Bouw is mogelijk, zonder dat dit de carrièremogelijkheden schaadt. Een kinderopvangregeling en de mogelijkheid van ouderschapsverlof completeren het geheel. In het afgelopen jaar konden vijf nieuwe allochtone technische medewerkers aan het personeelsbestand toegevoegd worden. Ook het aantal vrouwen is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Door de gecombineerde aanpak is Era Bouw erin geslaagd zijn personeelsbestand uit te breiden. Opvallend is het nagenoeg ontbreken van vacatures op dit moment.
Contactpersoon: Mw. K. de Gruijter - de Wit, Era Bouw Postbus 62 2700 AB Zoetermeer 079 - 317 01 70
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 125 -
Kone BV: werven, leren en perspectief bieden Kone BV is een productie- en installatiebedrijf van liften en roltrappen. De meeste van de 750 medewerkers zijn technisch geschoolde krachten als installatiemonteurs, service- en onderhoudsmonteurs, en monteurs die bestaande liften en roltrappen ombouwen of geheel vernieuwen. Het uitstroompercentage bij Kone was hoog en steeds minder technici reageerden op de vacatures van het bedrijf. Begin 2001 had het bedrijf 45 openstaande vacatures. Kone heeft acties ondernomen om het personeel meer aan zich te binden en zich te kunnen profileren als aantrekkelijke werkgever. Er is een actief wervingsbeleid opgezet waarbij men zoekt naar nieuwe doelgroepen zoals drop-outs, exgedetineerden en ex-werknemers. Kone probeert zijn medewerkers aantrekkelijker werk te bieden door de technici te laten werken in zelfsturende teams. Via zelfsturende teams voelen medewerkers zich meer verantwoordelijk voor hun eigen werk. Ook biedt het bedrijf betere interne loopbaanperspectieven en experimenteert het met competentiemanagement: niet langer denken in opleidings- en ervaringseisen, maar in activiteiten die verricht moeten worden. Deze zaken moeten ertoe leiden dat de medewerkers zich meer verbonden voelen met Kone. Het probleem van binding heeft overigens voor een groot deel te maken met het feit dat de meeste werknemers verspreid door het hele land op locatie bij de klant werken. Zij vertrekken direct vanuit huis naar de klant en komen daardoor zelden op het kantoor van Kone. Kone heeft een gestructureerd loopbaan- en opleidingsbeleid opgezet. Om de interne doorstroming te verbeteren, werft Kone intensief onder eigen medewerkers die in aanmerking komen voor een stap in hun carrière. Kone heeft zogenaamde stroomschema's ontwikkeld waarin precies staat welke diploma's en certificaten vereist zijn voor elke stap in de loopbaan, en over welke vaardigheden en werkervaring men moet beschikken. Kone heeft een eigen technisch trainingscentrum waar personeel verder wordt geschoold. Er wordt bij de scholing van personeel veel aandacht geschonken aan niettechnische elementen van het werk. Daarnaast krijgen nieuwe medewerkers onder begeleiding van een mentor training on-the-job. Kone heeft een bedrijfsschool opgezet dat ook als arbeidsmarktinstrument gebruikt wordt. Hier worden nieuw personeel en leerling-medewerkers geschoold. Bij alle wervingsactiviteiten wordt aandacht besteed aan het imago van het bedrijf: een cultuur met volop ruimte voor eigen initiatieven en verantwoordelijkheden, een aantrekkelijke werkgever, aantrekkelijk kwaliteitswerk, en de uitdagingen van de lifttechniek. Het verloop onder het personeel is afgenomen. De invoering van zelfsturende teams en de grotere aandacht voor scholing heeft geleid tot meer betrokkenheid bij het bedrijf en een grotere tevredenheid onder werknemers. De medewerkers spreken zich positief uit over het bedrijf en dit heeft een positieve uitstraling naar potentiële werknemers. De instroom van personeel is momenteel op een aanvaardbaar peil.
Contactpersoon: Dhr. Q. Massa, Human Resource Manager Kone BV Postbus 430 2260 AK Leidschendam 070 - 317 10 00
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 126 -
Vrouwen in UTA-functies in de bouw Het Servicepunt Vrouwen in de bouw, een organisatie die meisjes en vrouwen wil stimuleren tot een carrière in de bouwsector, is gestart met het project „Vrouwen in UTA-functies in de bouw‟. In het kader van dit project ontwikkelt het Servicepunt initiatieven om zowel bij bedrijven als onderwijsinstellingen de instroom van vrouwen voor specifieke UTA-functies te bevorderen. De doelgroep voor het project zijn vrouwen met interesse voor de bouw (schoolverlaatsters van mavo en vbo) in de leeftijd van dertien tot zestien jaar, werkzoekende vrouwen in de bouw en reeds werkende bouwvakvrouwen. De bouw heeft nog altijd te maken met een krappe arbeidsmarkt. Oorspronkelijk was het Servicepunt gericht op de instroom van vrouwen in de bouwplaats zelf. De realisatie hiervan was problematisch. Er is een onderzoek uitgevoerd onder bouwbedrijven waaruit bleek dat er met name een tekort was aan kaderfuncties op uitvoerend, technisch en administratief gebied, de zogenaamde UTA-functies. Hierbij kan gedacht worden aan functies als werkvoorbereider, calculator of uitvoerder. Bouwbedrijven zijn op basis van deze onderzoeksanalyse op zoek naar een nieuw type UTAfunctionaris. Bouwbedrijven zijn van mening dat vrouwen goed binnen dat profiel zouden kunnen passen. De focus van het project verschoof vervolgens naar het bevorderen van de instroom van vrouwen in specifieke UTA-functies. Het Servicepunt verwacht dat een groeiend percentage vrouwen werkzaam in kaderfuncties binnen de bouw van invloed zal zijn op een vrouwvriendelijk klimaat op de bouwplaats zelf. Bij tien bedrijven en drie onderwijsinstellingen in de pilotregio Rijnmond is een behoefteonderzoek gehouden naar de interesse ten aanzien van samenwerking voor de instroombevordering van vrouwen. De positieve resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot het formuleren van een aantal initiatieven, zoals het geven van voorlichting aan vrouwen over de beroepsmogelijkheden bij de bouw: gastlessen, werkbezoeken en stages, een stagemap en een voorlichtingsmethodiek. Daarnaast zijn er activiteiten voor het vergemakkelijken van de instroom van vrouwelijke bouwkundigen: stroomlijnen van wervingskanalen en –producten en het ontwikkelen van een plan van aanpak. Ook worden scholen geïnformeerd over de mogelijkheden binnen de bouw via onder andere werkbezoeken. Het project zal bij succes worden verspreid naar andere regio‟s en de activiteiten die in dit project worden ontplooid, zullen worden vertaald naar andere sectoren. Afspraken voor een structurele inbedding zijn reeds gemaakt: het Algemeen Verbond BouwBedrijf geeft vervolg aan het project bij zowel de samenwerkingsgroepen met ROC‟s en hbo, als in een nieuw project „Meer mensen in de bouw‟. Daarnaast zijn bijeenkomsten georganiseerd van vrouwen die reeds werkzaam zijn in UTAfuncties. Deze bijeenkomsten bleken zeer vruchtbaar voor het uitwisselen van ervaringen en de mogelijkheid tot netwerken.
Contactpersoon: Mw. I. van Westrienen, projectleider Servicepunt Vrouwen in de bouw 035 - 542 72 57
[email protected] Mw. M. Dotsch, AVBB 010 - 426 91 22
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 127 -
AWL-Techniek: regionale samenwerking AWL-Techniek ontwikkelt en produceert machines en apparaten. Het bedrijf heeft 130 mensen in dienst, onder wie ongeveer 110 technici met een opleiding elektrotechniek, werktuigbouwkunde of mechatronica op mbo- en hbo-niveau. AWL is één van de initiatiefnemers van het Regionaal Platform Techniek in de regio Noordwest-Veluwe, een structureel samenwerkingsverband tussen bedrijfsleven en onderwijs. Via dit platform wil AWL zorgen voor een gegarandeerde aanwas van nieuw personeel. De filosofie van het bedrijf is dat het individu bepalend is voor de mate van succes. Het bedrijf investeert dan ook fors in de scholing en opleiding van bestaand personeel. Om te kunnen groeien heeft AWL behoefte aan kwalitatief hoogwaardig personeel. Daar is een tekort aan. Bovendien stagneert de instroom in technische opleidingen waardoor het tekort nog verder zal oplopen. Een aantal ROC‟s moest noodgedwongen zelfs bepaalde trajecten opschorten. AWL probeert met het Regionaal Platform Techniek technische opleidingen in stand te houden. Het platform bestaat uit negentien bedrijven, drie vmbo-scholen en één mbo, en wordt actief ondersteund door onder andere het regionale Technocentrum IJssel Vecht Veluwe. Bij dit initiatief is sprake van structurele meerjarige samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs. De regionale insteek is uiterst belangrijk. De korte afstand tussen bedrijven en opleidingen zorgt voor optimale omstandigheden om de dalende interesse voor techniek tegen te gaan. Door de interactie wordt bijvoorbeeld een branchebrede voorlichting naar aspirant-leerlingen uit de regio op gang gebracht. Honderd scholen kregen een uitnodiging van het platform om input te leveren voor mogelijke oplossingsrichtingen van het arbeidsmarktvraagstuk. Vijftig scholen hebben hier gehoor aan gegeven. Ook een enquête heeft een scala aan mogelijke actie-/themapunten opgeleverd. Het platform verricht inmiddels activiteiten als leerlingenstages, docentstages, excursies en doeactiviteiten, en presentaties op scholen. Verder worden via het platform werkplekken geadopteerd om een stimulerende praktijk/leeromgeving op het vmbo te realiseren. Het platform tracht zo de beeldvorming van techniek te verbeteren bij zowel jongeren (10-16 jaar) als leerkrachten. Het platform is succesvol. Voor scholen ligt de meerwaarde van de samenwerking bijvoorbeeld in het kunnen beschikken over moderne leerfaciliteiten (machines). Voor bedrijven ligt de meerwaarde zichtbaar in het bevorderen van het aanbod van gekwalificeerde technici. AWL verricht naast de activiteiten met het platform intern het een en ander. Zo heeft het bedrijf al jaren een bedrijfsopleidingsplan. Een leven lang leren in de techniek staat hierbij centraal. Door (bij)scholing tracht AWL de kennis van en inzicht in de werkwijze en processen binnen het bedrijf te vergroten. Voor mbo-schoolverlaters en praktijkmensen is het project „Precies Genoeg‟ gestart, een kopstudie mechatronica. Hiermee krijgen nieuwe medewerkers een voor AWL geschikte bijscholing. Het personeelsbestand van AWL is de laatste jaren sterk toegenomen.
Contactpersoon: Dhr. P. Mosterd, AWL-Techniek Postbus 245 3840 AE Harderwijk 0341 - 41 18 11
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 128 -
Cornelissen BV: gezamenlijk werven en opleiden Cornelissen BV is een aannemersbedrijf in de bouw, gevestigd in Zeeland in Noord-Brabant, dat momenteel 45 mensen in dienst heeft. Als er personeel beschikbaar was, dan zou het bedrijf minimaal groeien met vijf medewerkers. Voor het oplossen van het tekort aan bouwvakkers kiest Cornelissen voor samenwerking in regionaal verband, de Revabo. De Revabo, opgericht in 1983, is een samenwerkingsverband van ruim 50 bouwbedrijven in de regio Oss, Uden en Veghel. Leerlingen worden door Revabo geworven, ze treden in dienst bij het samenwerkingsverband en volgen daar het praktijkdeel van hun opleiding. Na de opleiding komen ze dan in dienst van het bedrijf dat deel uitmaakt van het samenwerkingsverband. Revabo is oorspronkelijk opgericht om de vakopleiding van jongeren in de bouw veilig te stellen. Revabo beschikt over praktijkwerkplaatsen in Oss en Veghel. Het samenwerkingsverband onderneemt diverse activiteiten om leerlingen te werven. Centraal hierin staat een intensieve samenwerking en structureel overleg met de toeleverende scholen. De deelnemende bedrijven zijn hier nauw bij betrokken, omdat zij het Revabo-bestuur vormen. Periodiek komen mensen van Revabo en scholen bij elkaar om de afstemming tussen school en beroepspraktijk te verbeteren. Het samenwerkingsverband kent diverse wervingsmethoden. Elk jaar geven vakmensen een gastles op basisscholen vol praktische opdrachten. Jaarlijks is er een „doe-week‟ voor ongeveer 1.500 tweedejaars leerlingen in het vmbo die praktijkopdrachten uitvoeren in de werkplaats bij Revabo. Revabo verzorgt stageplaatsen voor derde- en vierdejaars van het vmbo. En Revabo leidt mbo-leerlingen op, en begeleidt en coacht hen. Deze mbo-leerlingen blijven in het eerste stadium van de opleiding op het opleidingsbedrijf (Revabo) om klaargestoomd te worden voor het werk bij de deelnemende bedrijven. Het theoriedeel van de opleiding, dat verzorgd wordt door het ROC, vindt plaats op de locatie van Revabo. Er is nauw contact tussen de ROC-docent en de instructeurs van Revabo waardoor er een betere aansluiting bestaat tussen theorie en praktijk. De leerling krijgt de eerste weken te maken met een instructeur van Revabo en een docent van het ROC. De instructeur inventariseert welke behoefte er aan leerlingen bestaat bij de deelnemende bedrijven en gaat zorgvuldig na welk bedrijf past bij welke leerling. Vervolgens worden leerling en bedrijf aan elkaar gekoppeld. Revabo kan op een veel professionelere en meer structurele wijze aandacht besteden aan het werven en opleiden van leerlingen dan een individueel bedrijf als Cornelissen. Cornelissen heeft daarvoor zelf niet de expertise en personele capaciteit in huis. De gezamenlijke inspanningen via het samenwerkingsverband hebben ook een positieve uitwerking op de leerlingen. Revabo kent een bijzonder lage uitval onder jongeren gedurende de opleiding.
Contactpersoon: Dhr. A.P. Daverveld, directeur Cornelissen BV Postbus 43 5410 AA Zeeland 0486 - 451 608
[email protected] http://www.cornelissenbouw.nl Dhr. R. Beekman, adjunct-directeur REVABO 0412 - 641 974
[email protected] http://www.revabo.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 129 -
Deutsche Telekom: bedrijfsopleidingen in lerende ondernemingen In Duitsland worden de vernieuwingen in het beroepsonderwijs sinds 1971 gerealiseerd via grote innovatieve pilotprojecten in bedrijven, de Modellversuche. Deze dienen als voorbeeld voor andere leerbedrijven. Zo zijn de Leittextmethode, handelingsgeoriënteerd leren, praktijksimulaties, en sleutelkwalificaties ontwikkeld en op bruikbaarheid getoetst in Modellversuche. Deutsche Telekom ontwikkelt in een Modellversuch een opleiding die voorbereidt op een werkomgeving die snel en in onverwachte richtingen kan veranderen. Er wordt een methodiek ontwikkeld om de centrale ondernemingsdoelen te vertalen in kwalificatie-eisen voor de medewerkers, met name ten aanzien van competenties. Het project bestaat uit een aantal met elkaar samenhangende elementen. Een projectteam van de centrale opleidingsafdeling van Deutsche Telekom gaat op zoek naar de behoefte aan kwalificaties. Het treedt daartoe in gesprek met de DT-afdelingen die van landelijk strategisch belang zijn. Die informatie draagt het projectteam over op de opleidingscentra in de verschillende steden en regio‟s. Op regionaal niveau moeten de opleidingscentra weer achterhalen hoe de vestigingen in hun omgeving deze nieuwe ontwikkelingen in de praktijk omzetten. Op basis van deze behoeftepeilingen worden de toekomstkwalificaties vastgesteld. Vervolgens vindt er een vertaling plaats naar onderwijskundige concepten en leeropdrachten. Het onderwijskundige concept is leerlingen hun leeropdrachten volledig te laten uitvoeren binnen de bedrijfssituatie. De idee hierachter is dat de leerling de leerdoelen in de beroepspraktijk het beste kan verwerven, wanneer deze alle stappen doorloopt die een autonome professional ook zou doorlopen bij het oplossen van een vaktechnisch probleem of het verrichten van een werkzaamheid. De leerling voert de opdrachten uit volgens een bepaalde systematiek: 1. de leerling verwerft de noodzakelijke voorkennis voor de opdracht binnen het team waar hij/zij werkt; 2. maakt een plan om de opdracht te kunnen uitvoeren; 3. bespreekt het plan met de begeleider; 4. voert de opdracht volgens plan uit; 5. beoordeelt zelf de kwaliteit van het resultaat; 6. verwerkt de verschillende stappen in een presentatie voor het team. Er is ook geëxperimenteerd met de formule om jongeren die een technische opleiding volgen, altijd een periode in te zetten op een verkoopafdeling. Daarmee wilde men bereiken dat de technische leerlingen zich veel meer bewust werden van de functies en het nut van de techniek. Het experiment van Deutsche Telekom bleek heel succesvol: de leerlingen zijn zeer gemotiveerd als ze zelfstandig een functie mogen uitvoeren en presteren boven verwachting. De leerlingen haalden op de verkoopafdelingen zelfs de hoogste verkoopcijfers. DT heeft het oude idee dat je eerst basiskennis moet verwerven voordat je in de praktijk of met klanten kunt werken, overboord gegooid. Opleiders worden vooral experts in het vinden van de plekken waar innovaties in het bedrijf plaatsvinden. Hun nieuwe expertise is „kennis van trends in ondernemingen‟. Men overweegt de opleidingscentra op te heffen.
Contactpersoon: Dhr J. Koch, Friedrichsdorfer Büro für Bildungsplanung Berlin
[email protected] D. Schemme, BIBB 0049 – 2281 0715 12
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 130 -
Digitale HighTechkaart van Nederland Op initiatief van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel (NMNH) en Stichting Maatschappij en Onderneming (SMO) wordt de Digitale HighTechkaart van Nederland ontwikkeld. Het project bestaat uit een onderzoeksrapport naar het hightechprofiel van enkele Nederlandse regio‟s en een demonstratiewebsite, gericht op de hightechcommunity (studenten en professionals). Daarmee wordt beoogd het eigene van een regio op het gebied van de hightech inzichtelijk te maken. In wezen wordt op internet een website gebouwd die een oriëntatie-instrument (een kaart) moet zijn voor eenieder die geïnteresseerd is in de wereld van de hightech. Met het project wil men de identiteit van de hightechsectoren in kaart brengen van in eerste instantie drie Nederlandse regio‟s. Ook wil men in een pilot aantonen dat met behulp van een website een match te maken is tussen enerzijds de persoonlijke identiteit van een student c.q. hightechprofessional en anderzijds de identiteit van producten, diensten, bedrijven en regio‟s. Tevens wil men aantonen dat een dergelijke match bevorderlijk werkt voor succes in opleiding, loopbaan, samenwerking et cetera. De digitale kaart speelt enerzijds in op de behoefte van regio‟s zich te profileren met betrekking tot hun ambities op het terrein van hoogwaardige technologie. De vraag naar hightechkennis in een regio is groot, het aanbod van kennis structureel te laag. Regio‟s hebben steeds meer behoefte aan een eigen hightech „gezicht‟. Anderzijds wil de digitale kaart voorzien in de behoefte van de economische „instromer‟ (student of hightechprofessional) aan informatie over het leven en werken in de wereld van de hightech. Economische instromers, maar ook partijen die verantwoordelijk zijn voor beleid en strategie in de regio (overheden, Kamers van Koophandel, ondernemersverenigingen, grote bedrijven en onderwijs- c.q. kennisinstellingen) hebben behoefte aan een duidelijk inzicht in de technologische kracht van hun regio. Wanneer dit aanbod inzichtelijk wordt gemaakt, wordt het mogelijk om de hightech-identiteit van een regio naar verschillende doelgroepen via internet te communiceren. Het project is gestart met een vooronderzoek, waarin het concept is uitgediept en de noodzakelijke basisinformatie is verzameld. Vervolgens is een inhoudelijk ontwerp voor een website gemaakt en verder uitgewerkt tot een functioneel ontwerp. Regionale hightechbedrijven zijn aangeschreven voor deelname aan de pilot en er is een werkbare demonstratiewebsite gebouwd. De kaart is sinds januari 2002 gereed en de demonstratiewebsite zal tot 1 maart 2002 „live‟ gaan. Middels een enquête wordt nagegaan in hoeverre de demowebsite bijdraagt aan het maken van een juiste keuze in studie, werk en leefomgeving. Voorts wordt er voor de opdrachtgevers een marktstudie voorbereid die inzicht moet bieden in de wijze waarop de website beheerd, gecommuniceerd en aan een beheerspartij overgedragen kan worden. Het pilotproject loopt op 1 maart 2002 ten einde.
Contactpersoon: Drs N. van Geelen, projectleider, Stichting Maatschappij en Onderneming Postbus 87859 2508 DG Den Haag
[email protected] http://www.hightechviewer.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 131 -
Infratrain De Grond-, Weg- en Waterbouwsector (GWW) kent een Samenwerkingsverband Opleiding GWWsector (SOG), waarin verschillende vertegenwoordigers uit zowel de GWW-sector als onderwijsinstellingen participeren. Het SOG ontplooit initiatieven om een betere afstemming tussen vraag en aanbod van personeel in de GWW-sector te bewerkstelligen. Een van deze initiatieven is het project VICTON (Versterking Innovatie Civiel Techniek Opleidingen Nederland). Deelproject van VICTON is de oprichting van het bedrijf Infratrain, dat als intermediair tussen de GWW-sector en het onderwijs fungeert. Infratrain is een zelfstandig bedrijf met aandeelhouders afkomstig uit de wereld van ontwerpers, aannemers, brancheverenigingen en onderwijsinstellingen. Infratrain vervult een bemiddelende en sturende rol op het vlak van afstemming tussen opleidingseisen en -wensen. Dit betekent dat Infratrain een makelaarsrol vervult bij de werving van nieuw personeel. Daarnaast ontplooit Infratrain activiteiten die zijn gericht op het uitwisselen van kennis en informatie over functie-eisen en onderwijscurricula, het inkopen van onderwijsmodulen en het in het algemeen promoten van het vak civiele techniek. Dit moet zich uiteindelijk vertalen in een verlaging van het personeelstekort bij de bij Infratrain aangesloten bedrijven. Het SOG constateert op basis van trendanalyses dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. Het probleem is zowel kwantitatief als kwalitatief van aard; niet alleen is de vraag naar personeel in de GWW-sector groter dan het aanbod, ook het aanbod voldoet niet aan de op de markt gevraagde kwalificaties. Aangezien er een groei wordt verwacht in de sector, zal dit probleem zich ook op de lange termijn aftekenen. Infratrain is medio oktober 1999 van start gegaan. In het kader van een verdere invulling van de te ontplooien activiteiten is door de aandeelhouders een strategische analyse verricht. Het resultaat was onder meer een overzicht van de beroepen waar zich de grootste afstemmingsproblemen voordeden. Op basis hiervan zijn eind 1999 drie pilot-projecten opgestart, gericht op betontekenaars, toezichthouders en verkeerskundigen. Het is momenteel te vroeg om de resultaten hiervan zichtbaar te maken. Voorwaarde voor het goed functioneren van Infratrain is het komen tot een door alle betrokken partijen gedragen en gedeelde probleemdefinitie. Daarnaast zullen de partijen eensluidend moeten zijn over hoe het geconstateerde probleem het beste kan worden aangepakt. Om het onderwijs vraaggestuurd te kunnen laten functioneren, is het noodzakelijk dat bedrijven functieanalyses uitvoeren. In de praktijk blijkt het definiëren van functieprofielen geen eenvoudige opgave te zijn. Het is zinvol om de specificaties van functies door hierin gespecialiseerde bureaus te laten uitvoeren. Infratrain heeft hierbij gekozen voor een uitzendbureau dat de benodigde (technische) expertise in huis heeft. De daadwerkelijke plaatsing van werkzoekenden blijkt een probleem. Het is zinvol om in een plan van aanpak tussen bedrijven, opleidingsinstituten en arbeidsvoorziening/uitzendbureaus de toeleiding naar de arbeidsmarkt als aandachtspunt op te nemen.
Contactpersoon: Dhr. J. Jorna, operationeel manager Infratrain 0182 - 559 247
[email protected] http://www.infratrain.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 132 -
KMWE Precisie Eindhoven BV: gezamenlijk opleidingencentrum KMWE Precisie Eindhoven BV, een metaalbedrijf met zo'n driehonderd werknemers, heeft samen met andere bedrijven in de regio het initiatief genomen tot het opzetten van een Corporate School Metaalindustrie (CSM). Men beoogt daarmee een vergroting en opwaardering van het toekomstig aanbod van technisch personeel. CSM biedt ook het bestaande personeel mogelijkheden om zichzelf verder te ontwikkelen. KMWE kent een open cultuur en investeren in mensen staat centraal. Door middel van onder andere CSM wil KMWE zich kwalificeren als 'Investors in People'. Bij KMWE werken de medewerkers in kleine teams die verantwoordelijk zijn voor een eigen machine. Het bedrijf werkt volgens een modern werktijdensysteem: drie dagen van tien uur, veertig uur betaald. De voordelen voor de medewerkers zijn ondermeer veel vrije tijd, geen ploegendienst en tijd voor scholing. Nadelige aspecten zijn de langere werkdag en het twee keer per maand op zaterdag moeten werken. De opzet van het opleidingencentrum is een integraal onderdeel van het HRM-instrumentarium van de bedrijven. Een meerjarige aanpak brengt „life time education‟ van medewerkers binnen handbereik en draagt bij tot „employability‟ van het personeel. Dit vertaalt zich uiteindelijk weer in een duurzaam behoud van technici voor de branche in het algemeen en KMWE in het bijzonder. De CSM laat binnen de gestelde kaders de opleidingen en trainingen uitvoeren bij een opleidings/trainingscentrum. Deelnemers volgen de opleiding in de BBL-constructie. Cursisten worden opgeleid tot volwaardige vaklieden van de deelnemende bedrijven. Speciaal aangestelde cursusconsulenten of praktijkcoaches monitoren de voortgang van cursisten en leerlingen. Naast vaktechnische kwalificaties worden ook de bedrijfscultuur en missie van het leerbedrijf op de deelnemers overgebracht en is er aandacht voor sociale vaardigheden. De prestaties van de deelnemers worden op systematische wijze gevolgd. KMWE heeft tien praktijkbegeleiders aangesteld die fulltime met de leerlingen bezig zijn. Coaching zal niet alleen bij het opleidingscentrum moeten plaatsvinden, maar juist ook „on the job‟. In speciaal vervaardigde inwerk- en lesprogramma‟s zijn opleidingsdoelen vertaald naar de praktijksituatie. Op de werkvloer wordt geoefend in een „echte‟ productieopstelling. Daarmee wordt bereikt dat cursisten leren om te gaan met levertijden, eisen aan kwaliteit et cetera. Zonodig worden op individuele basis aanpassingen in programma‟s doorgevoerd. Het CSM-project bevindt zich gedeeltelijk nog in de implementatiefase waardoor nog geen resultaten kunnen worden gegeven. Voor de opleiding wordt een totaal van twintig leerlingen beoogd. Vier van hen zullen na hun opleiding aan KMWE worden toegekend. KMWE wil jaarlijks zo‟n 30 tot 35 eigen medewerkers voor (bij)scholing in aanmerking laten komen. Het bedrijf is dankzij de uitstraling van het werktijdensysteem en de prettige bedrijfscultuur de afgelopen jaren sterk gegroeid. Het verloop onder het personeel is laag.
Contactpersoon: Dhr. J. Kerkhoffs, KMWE Precisie Eindhoven BV Postbus 7930 5605 SH Eindhoven 040 – 256 11 65
[email protected] http://www.kmwe.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 133 -
Modderkolk: campagnematig werven Modderkolk Projects & Maintenance BV is gespecialiseerd in meet- en regeltechniek, besturingtechniek en panelenbouw. Het bedrijf voert verschillende activiteiten uit om technisch personeel te werven en te behouden. Het bedrijf werkt in de regio Nijmegen samen met scholen en werft via campagnes werknemers. Sinds 1994 promoot Modderkolk elektrotechniek onder jongeren in samenwerking met scholen. Het bedrijf verzorgt gastcolleges elektrotechniek, sponsort activiteiten en biedt stageplaatsen aan. Drie keer per jaar gedurende een periode van vier tot zes weken zet Modderkolk zijn promotieen wervingsinstrumenten in samenhang in om nieuw personeel te werven. Dit gebeurt met personeelsadvertenties en algemene reclame-uitingen (billboards, reclame op bussen, et cetera). De campagnes vervullen ook een grote rol in het creëren van het juiste imago richting de omgeving van het bedrijf. Men kan bij Modderkolk heel laagdrempelig solliciteren via de website. Op werkplekken in het bedrijf hangen webcams zodat sollicitanten kunnen zien waar ze komen te werken. Ze kunnen ook chatten met hun mogelijk toekomstige collega‟s. De sollicitant krijgt zo direct een indruk van het bedrijf Modderkolk. Veertien collega-bedrijven in Zuid-Gelderland, de Vrienden van Elektro, hebben zich in 2001 bij het initiatief aangesloten. Er zijn ook vier onderwijsinstellingen bij betrokken. Voor de samenwerking via de Vrienden van Elektro is een contract afgesloten van minimaal drie jaar en de samenwerking vindt plaats onder de koepel van het Technocentrum Zuidelijk Gelderland. De Vrienden van Elektro hebben tot doel te komen tot een optimale behartiging van het gezamenlijk belang op het gebied van de arbeidsmarkt, scholing en kennisoverdracht. Binnen de aanpak ligt het accent op laagdrempelige initiatieven. Het samenwerkingsverband ontwikkelt activiteiten die zich met name richten op het stimuleren van de interesse in het vak elektrotechniek, het dichter bij elkaar brengen van onderwijs en bedrijfsleven, het vergroten van de branchebekendheid, het verbeteren van het imago van de elektrotechniek, het bevorderen van de instroom van leerlingen voor de elektrotechnische bedrijfstak, en het promoten van de verschillende onderwijs- en doorstroomprogramma‟s binnen de elektrotechnische bedrijfstak. Daarmee moet men in de toekomst de bedrijven kunnen voorzien van voldoende elektrotechnisch personeel. Modderkolk heeft ervaren dat een campagnematige aanpak succesvol werkt. De randvoorwaarde hierbij is dat de identiteit en het imago van het bedrijf met elkaar in overeenstemming zijn. Daarnaast is samenwerking een belangrijke succesfactor. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden om doorstroomprogramma‟s te ontwikkelen die de individuele bedrijfsgrenzen overstijgen. Het personeelsbestand bij Modderkolk is gegroeid, de verzuimcijfers zijn gunstig en er is nauwelijks sprake van een verloop van personeel naar andere bedrijven. Overigens geeft Modderkolk aan dat er wel gezorgd moet worden voor goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Verder zullen de arbeidsomstandigheden goed moeten zijn.
Contactpersoon: Dhr. M.E. van Rensch, manager P&O, Modderkolk, Projects & Maintenance BV Postbus 360 6600 AJ Wijchen Tel: 024 – 642 22 29
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 134 -
Technologiecommissaris Uneto, de Unie van Elektrotechnische Ondernemers in Nederland waarbij ruim 3.300 elektrotechnische installatie-, detailhandels- en reparatiebedrijven zijn aangesloten, is in 1997 het project „Technologiecommissaris‟ gestart. Doel van het project is om aangesloten bedrijven ondersteuning te bieden bij problemen die zij op met name organisatorisch en strategisch gebied tegenkomen door de sterke groei in de sector. Daarbij worden zogenaamde technologiecommissarissen ingezet: mensen uit het bedrijfsleven en het onderwijs die als klankbord fungeren voor de ondernemer. Kenmerkend voor de bedrijfstak is het hoge tempo van technologische ontwikkelingen. Er wordt een steeds bredere kennis van technische producten en processen verwacht van ondernemers in de elektrotechniek. Met name het midden- en kleinbedrijf heeft daarbij grote behoefte aan ondersteuning op het organisatorische vlak. Uneto beschikt over regiofunctionarissen die enkele malen per jaar het contact met de aangesloten bedrijven onderhouden. Indien er behoefte is aan ondersteuning, volgt een intakegesprek met de landelijke coördinator. Het probleem wordt in dat gesprek nader gedefinieerd. Vervolgens zoekt de coördinator een geschikte persoon, een technologiecommissaris, voor het specifieke bedrijfsprobleem. De coördinator beschikt over een bestand van 45 technologiecommissarissen; dit zijn zowel ervaren mensen uit de branche (meestal vutters) als mensen uit het onderwijs (docenten hbo die hun meerwaarde bieden door hun specifieke achtergrond in relatie tot het organisatieprobleem). Het bedrijf, de coördinator en de kandidaat-commissaris hebben vervolgens een gesprek waarna ze al dan niet kunnen overgaan tot een samenwerkingsovereenkomst. De kosten zijn afhankelijk van de afspraken die het bedrijf en de commissaris maken. De afspraken worden vastgelegd in een contract. Tevens wordt een einddoel vastgesteld met een bijbehorende deadline. De commissaris laat zich assisteren door een student in de vorm van een stage. Hiertoe onderhoudt de coördinator contact met veertien hboscholen in Nederland. Men is er bij het project in geslaagd een kruisbestuiving voor de betrokkenen te realiseren. De commissarissen houden voeling met de branche: ze delen hun kennis en doen kennis op. Voor de docenten geldt daarnaast dat zij hun ervaringen uit de praktijk in het onderwijs kunnen gebruiken. De betrokken bedrijven kunnen tegen relatief lage kosten gebruik maken van de ervaring van de commissaris. Met name voor het midden- en kleinbedrijf is dit interessant. Daarnaast is deze vorm voor studenten interessant omdat de inzet van een commissaris wordt gekoppeld aan een stagetraject. De commissarissen worden meestal een beperkt aantal dagen ingezet, gemiddeld tien dagen per bedrijf per jaar. Op enig moment waren 30 commissarissen ingezet bij 38 bedrijven. Sommige bedrijven hebben reeds vaker gebruik gemaakt van het initiatief. De inzet van de technologiecommissarissen wordt als positief ervaren. De commissarissen zijn over het algemeen sterk betrokken bij de problematiek en het bedrijf dat zij begeleiden.
Contactpersoon: Dhr. F. Westerburger, landelijke coördinator Technologiecommissaris 053 – 536 25 31
[email protected]
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 135 -
10. STUDIE- EN BEROEPSKEUZE INHOUDSOPGAVE
pag. Kanjers en klappers Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3) Onderwijs - bedrijfsleven Masterplan Techniek: Service- en expertisecentra Techniek
Voor verwante good practices zie: Basisonderwijs Van Vakwerk tot Meesterwerk
(hoofdstuk 2)
Basisvorming Meten aan de mens Pilot FIRST Lego League Techniekmethode Van Maerlantlyceum
(hoofdstuk 3) (hoofdstuk 3) (hoofdstuk 3)
Tweede fase vo Module Automatische Systemen
(hoofdstuk 4)
Vmbo Deltaplan Tiel Werkplekkenstructuur
(hoofdstuk 5 (hoofdstuk 5)
Herontwerp programma’s Bèta-gamma propedeuse
(hoofdstuk 8)
Nieuwe didactiek Assessment bij ROC Twenteplus Blauwdruk project Krachtige Leeromgeving De docent als architect van zijn leertuin Enrollment managementstrategie Intake ROC Aventus Mentorproject ROC Zadkine Ontwikkeling Portfolio Studentenmonitor
(hoofdstuk 6) (hoofdstuk 6) (hoofdstuk 6) (hoofdstuk 8) (hoofdstuk 6) (hoofdstuk 6) (hoofdstuk 6) (hoofdstuk 8)
Aansprekende (start)functies Loopbaan: Hink, stap of sprong
(hoofdstuk 9)
Promotie en werving Vrouwen in UTA-functies in de bouw
(hoofdstuk 9)
Preferenties van jongeren Allochtonen Promotieteam I+I-project Mediva's Studentenpromotieteam Mellow en Mellow Multiplier Technóva Truck on tour Viking: Vrouwelijke ingenieurs als (gast)docent in hto
(hoofdstuk 7) (hoofdstuk 7) (hoofdstuk 7) (hoofdstuk 7) (hoofdstuk 7) (hoofdstuk 5) (hoofdstuk 7)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
pag.
- 136 -
Voor verwante good practices zie: Nieuwe rol docenten Voorlichting leraren
(hoofdstuk 2)
Onderwijs - bedrijfsleven Convenanten vmbo - bedrijfsleven Digitale HighTechkaart van Nederland Technologiecommissaris
(hoofdstuk 5) (hoofdstuk 9) (hoofdstuk 9)
Studie- en beroepskeuze Bedrijfstak Advies-project Hoe effectief zijn voorlichtingsfilms? Ingenieurs voor de klas Zomerstages
(hoofdstuk 2) (hoofdstuk 4) (hoofdstuk 3) (hoofdstuk 6)
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
pag.
- 137 -
Kanjers en klappers Kanjers en Klappers is een project voor de ontwikkeling van een arbeidsidentiteit bij jongeren. De doelgroep vormen jongeren uit de onderbouw vmbo, de laagste niveaus binnen het mbo en jongeren die uitgevallen zijn bij het reguliere onderwijs. Met het project wordt primair beoogd de voortijdige schooluitval terug te dringen door methodisch te werken aan de ontwikkeling van een arbeidsidentiteit bij zowel allochtone jongeren als autochtone jongeren van 12-18 jaar. Daarnaast beoogt het project om jongeren in het welzijnswerk te motiveren weer naar school te gaan. Het project kent drie fasen met een doorlopende leerlijn, die echter ook in losse modules zijn in te zetten. De fasen bestaan achtereenvolgens uit een theatervoorstelling „Geef dromen een kans‟, door jongeren zelf gespeeld met als thema zelfconcept en toekomstdromen; een workshopweek „Dromen zonder grenzen‟ waarin een zelfonderzoek naar eigen waarden centraal staat en waarin jongeren met diverse creatieve werkvormen hun dromen vormgeven; en een lesmethode „Kracht voor de toekomst‟ waarin het thema arbeidsidentiteit systematisch uitgewerkt wordt en de jongeren een overwogen keuze maken voor een sectorrichting. Aanleiding tot het project was een in 1998 door Pyloon verricht onderzoek - in opdracht van de Provincie Noord-Holland - naar arbeidsidentiteit bij jongeren. Daaruit bleek dat arbeidsidentiteit als thema binnen loopbaanoriëntatie en -begeleiding van groot belang is in een maatschappij die vraagt om flexibel inzetbare werknemers die in staat zijn hun eigen loopbaan te sturen. Jongeren moeten daar in het onderwijs op voorbereid worden. Het project is in de loop van een aantal jaren ontwikkeld in nauwe samenwerking met scholen en welzijnsinstellingen (waar delen van het project voortdurend werden uitgetest). De verwachting is dat de lesmethode in het voorjaar van 2002 op de markt zal komen. Leerlingen van de opleidingen Techniek (BOL) van het ROC Utrecht en Instituut Gildevaart (BBL) hebben deelgenomen aan het project. Ze vinden dat ze in de toekomst betere keuzes kunnen maken omdat ze door het werken in de workshops (praten over jezelf, over kiezen, emoties, zelfconcept en loopbaan) beter hebben gekeken naar zichzelf en naar wat ze willen. De leerlingen blijken intensief aan de opdrachten te werken; tijdens de presentaties laten zij veel van zichzelf zien en zijn ze trots op hun prestaties. Wel werd het doel van de workshops voor sommige leerlingen pas in de laatste bijeenkomst duidelijk. Ze vonden het moeilijk om het thema los te koppelen van de vorm, er is dus veel uitleg nodig over het waarom van de workshops. Docenten gaven aan dat het op deze manier benaderen van leerlingen in de techniek heel anders is dan ze gewend zijn.
Contactpersoon: Mw. H. Witteveen / mw. E. Vat, Pyloon 075 - 615 61 25 075 - 617 95 61
[email protected] http://www.pyloon.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 138 -
Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3) Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3) is in 1995 opgericht om de samenleving bewust te maken van de onmisbare rol van de chemie. C3 wil door het verstrekken van onafhankelijke, wetenschappelijk verantwoorde en educatieve informatie, bijdragen aan een evenwichtige beeldvorming van de chemie, de chemische industrie en de beroepsactiviteiten die daarbij een rol spelen. Met het oog op een teruglopende belangstelling onder jongeren voor een chemische opleiding en beroep, is het onderwijs de belangrijkste doelgroep van C3. C3 ontplooit activiteiten voor het primair onderwijs, de basisvorming en de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. De stichting besteedt zowel aandacht aan het imago van de chemie in algemene zin, als aan de studie- en beroepsmogelijkheden in de chemische sector. C3 probeert bij jonge kinderen een basis te leggen voor interesse in chemie. Het primair onderwijs bleek nog nauwelijks te beschikken over materialen over chemie. C3 heeft daarom allerlei materialen ontwikkeld zoals het lespakket „Spelen met chemie: Bij de drogist‟, in nauwe samenwerking met experts, docenten en Pabo-studenten. C3 wil ervoor zorgen dat er in het voortgezet onderwijs wordt voortgebouwd op de eerste kennismaking met chemie van het basisonderwijs. Chemie komt echter meestal pas in het derde jaar aan bod. Daarom is er het lespakket „Verf‟, dat oorspronkelijk is ontwikkeld door Akzo Nobel en KPC. Het kan gebruikt worden in de scheikunde- of techniekles. Aan het eind van de basisvorming dienen leerlingen een profiel te kiezen. Om ervoor te zorgen dat leerlingen een weloverwogen keuze maken waarbij ze het vak scheikunde als deel van hun profiel in overweging nemen, is het overzicht „Scheikunde in je profiel?‟ ontwikkeld. Het geeft aan voor welke hbo- en wo-opleidingen scheikunde noodzakelijk of gewenst is. C3 ondersteunt scheikundedocenten bij de praktische inhoud van hun vak door de ontwikkeling en verspreiding van additionele leermiddelen, zoals videobanden en practicummateriaal. Samen met de Universiteit van Amsterdam is bijvoorbeeld het succesvolle project „Microschaalexperimenten‟ opgezet (zie gp Bedrijven werven voor samenwerking met scholen). Met veilig materiaal kunnen leerlingen een organisch chemisch practicum uitvoeren. Op het gebied van loopbaanoriëntatie is het lespakket „Actief met Chemie, scheikunde in de beroepspraktijk‟ ontwikkeld. Leerlingen kunnen hiermee inzicht krijgen in de relatie tussen de leerstof, het beroepenveld en de daarvoor benodigde vaardigheden. Docenten worden geïnformeerd via de website en de nieuwsbrief van C3. Ook worden er workshops gegeven op techniekconferenties. De ontwikkeling van de producten van C3 kost veel geld en daardoor zijn de producten duur. Onderwijsinstellingen hebben weinig financiële middelen en het blijkt moeilijk om additionele financieringsbronnen te vinden. Ook blijkt de aansluiting van de producten van C3 op de lesprogramma‟s van techniek en verzorging lastig, aangezien over deze lesprogramma‟s nog geen eenduidigheid is.
Contactpersoon: Dhr. A.J. Mast, directeur Stichting Communicatie Centrum Chemie Nieuwe Achtergracht 129 1018 WS Amsterdam 020 – 525 65 82
[email protected] http://www.c3.nl
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 139 -
Masterplan Techniek: Service- en Expertisecentra Techniek Het Platform Onderwijs Arbeidsmarkt Limburg met vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers, onderwijs, provincie en arbeidsmarktvoorziening, heeft in 1998 in samenwerking met de Limburgse Werkgevers Vereniging (LWV) de stichting „Maak het in de techniek‟ opgericht (zie gp Convenanten vmbo - bedrijfsleven). Deze stichting beoogt onder andere leerkrachten binnen diverse opleidingsniveaus te stimuleren in techniekonderwijs. Daarnaast wil de stichting voorzieningen ontwikkelen en buitenschoolse mogelijkheden voor leerkrachten en leerlingen bieden. Het idee is ontstaan een Service- en Expertise Centrum (SEC) te realiseren. Dit centrum is gericht op de verspreiding van informatie op het gebied van techniekonderwijs ten behoeve van de primaire techniekeducatie in de regio. Functies van een dergelijk centrum kunnen zijn: studenten voorbereiden op nieuwe techniekeducatie, lesmateriaal ontwikkelen, lesmateriaal verzamelen en (via uitleen) beschikbaar stellen, basisschoolleerkrachten sensibiliseren en nascholen, basisschoolleerkrachten adviseren bij vragen over techniekonderwijs, en adviseren van en samenwerken met derden (bedrijfsleven, musea) bij techniekprojecten. Een dergelijk centrum draagt bij in de loopbaanoriëntatie van jongeren, waardoor een keuze voor techniek gestimuleerd wordt. Men heeft onderzoek gedaan naar de behoefte aan een SEC binnen Pabo's. Volgens de stichting ligt daar een structurele oplossing voor attractievere techniekeducatie: toekomstige leerkrachten worden er geschoold en de huidige leerkrachten volgen er na- en bijscholing. In het behoefteonderzoek werd de bereidheid tot meedenken en ontwikkelen bij Pabo‟s gemeten. Daarna zou er een ontwerp- en analysefase volgen, waarin het programma van eisen aan een SEC wordt uitgewerkt. In deze ontwerpfase zou het SEC definitief vorm krijgen in een plan van aanpak. Uit het behoefteonderzoek, uitgevoerd door een extern adviesbureau, is echter gebleken dat er slechts animo bestaat voor een dergelijk centrum als de opzet structureel van aard zou zijn. De actiebereidheid bij Pabo‟s is aanwezig, maar tijd en gebrek aan structurele financiële bijdragen vormen de bottleneck voor een succesvolle ontwikkeling van dergelijke centra. Daarom is besloten het project verder stop te zetten. Tijdens het behoefteonderzoek is gebleken dat de Pabo's een bottom-up benadering prefereren, waarbij zij zelf de inrichting van het concept kunnen (mee)bepalen. Dergelijke initiatieven zijn afhankelijk van het commitment van de actoren omdat de activiteiten extra werklast betekenen. Het idee van een dergelijk centrum blijft voor ontwikkeling vatbaar; er bestaan alternatieve locaties, zoals techniekmusea met een educatieve functie. Voorwaarde voor een succesvolle ontwikkeling van het centrum is dat de relevante actoren betrokken worden bij de ontwikkeling. Aanvullend onderzoek naar de mogelijke gebruikers van een dergelijk expertisecentrum en in welke vraag een centrum dient te voldoen is gewenst. Leerlingen in het primaire onderwijs, hun docenten en de studenten van de Pabo's hebben elk hun eigen wensen en eisen ten aanzien van een SEC.
Contactpersoon: Dhr. H. Beterams, projectleider onderzoek Service- en Expertisecentra 0475 - 352 708
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 140 -
INDEX Titel 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57.
pagnr. Aan de rol met transport Aantrekkelijkere bètavakken met PGO op schildersvakscholen ACTIverende Onderwijsvormen (ACTION) Allochtonen Promotieteam Assessment bij ROC Twenteplus Automobiel Industrie Amsterdam: persoonlijk contact AWL-Techniek: regionale samenwerking Bedrijfstak Advies-project Bedrijven werven voor samenwerking met scholen Bèta-gamma propedeuse Blauwdruk project Krachtige Leeromgeving Carrousel Ruimte en Groen: samenwerkingsverband onderwijs - werkveld COMBI-n-ING Convenanten vmbo-bedrijfsleven Cornelissen BV: gezamenlijk werven en opleiden De docent als architect van zijn leertuin De Pasvorm: opvang risicoleerlingen De wondere wereld van de techniek Deltaplan Tiel Deutsche Telekom: bedrijfsopleidingen in lerende ondernemingen Digitale HighTechkaart van Nederland Digitale portfolio voor studieloopbaan-begeleidingstraject Do's en don'ts bij techniekpromotie in basisonderwijs Één op één relaties met bedrijven Enrollment managementstrategie Era Bouw: vrouwen en allochtonen Ervaringen met Blackboard Faculteitsbrede aanpak bètatechniek Globe GTI: investeren in ondernemend personeel Handleiding nascholing docenten Handleiding voor profielwerkstuk technisch ontwerpen Handvest Duurzaamheid HBO Hoe effectief zijn voorlichtingsfilms? Hoppenbrouwers Elektrotechniek BV: innovatie en open bedrijfscultuur I+I project Individuele aanpak bij werving leerlingen Infratrain Ingenieurs voor de klas Inpassing van samenwerking in onderwijsprogramma Intake ROC Aventus Integrale onderwijsvernieuwing via Studententeams Interactief Leergroepen Systeem Kanjers en klappers Kennis der natuur voor heterogene klassen KMWE Precisie Eindhoven BV: gezamenlijk opleidingencentrum Kone BV: Werven, leren en perspectief bieden Kwik-fit Nederland BV: “Investors in People” Loopbaan: Hink, stap of sprong Martens Beton BV: zelfsturende teams Masterplan Techniek: Service- en expertisecentra Techniek Mediva‟s Studentenpromotieteam Meesterwerk (duaal traject in afstudeerfase) Mellow en Mellow Multiplier Mentorproject ROC Zadkine Meten aan de mens Mini-onderneming
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 141 -
58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99. 100.
MINT-EC Modderkolk: campagnematig werven Module Automatische Systemen Natuurwetenschap voor leerwegondersteunend onderwijs Norma BV: vergroten betrokkenheid medewerkers Notebooks voor studenten Onderwijsconcept Human Technology Onderwijsconcept Laboratorium-, Milieu- en Procestechniek Onderwijsmodel Groen en Rood Ontwikkeling competenties Ontwikkeling lesmateriaal technisch ontwerpen Ontwikkeling portfolio Ontwikkeling Technisch College Op weg naar bedrijfsparticipatie Open Onderzoekswerkplek Pilot FIRST Lego League Platform Promotie Techniek Tilburg e.o Projectmatige leersituatie voor opleiding tot kaderfunctionaris Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3) Student als kwaliteitspartner Studentenmonitor Studentmentoren in vmbo en havo/vwo Studiestijgers Techniek biedt zoveel méér Techniekmethode Van Maerlantlyceum Technologiecommissaris Technóva Transfercentrum voor bouwprojecten: samenwerking bedrijven, hbo, mbo en vo Truck on tour Vakintegratie-demonstratiedag Van laborant tot middenkaderfunctionaris laboratoriumtechniek Van Vakwerk tot Meesterwerk Verkaart Groep: Human Resource Management als strategische koers Viking: Vrouwelijke ingenieurs als (gast)docent in hto Visie-ontwikkeling Open Projectonderwijs Voorlichting leraren Vrouwen in UTA-functies in de bouw VW: beroepsopleiding in bedrijfs- en arbeidsproces VW: productiegeïntegreerde leerplekken Werkplekkenstructuur Wolter & Dros: duaal leren op drie niveaus Zelforganisatie van leerprocessen in bedrijven Zomerstages
Bèta/techniek verbeteren: 100 good practices
- 142 -