1 Behoort bij punt 9c van de agenda van de 247ste vergadering van het bestuur d.d. 15 november 2012
NOTA VOOR HET BESTUUR
Betreft: Duurzame ontwikkeling Soja Task Force Duurzame Soja ondersteunt de verlenging van het Amazone Sojamoratorium Het Amazone Sojamoratorium, dat voor het eerst ondertekend is op 24 juli 2006, is officieel verlengd tot en met januari 2014. Op 26 oktober jl. hebben de Braziliaanse minister van Milieu, Izabella Teixeira en de GTS Task Force, waarin bedrijven van de brancheorganisaties ABIOVE en ANEC, het ministerie van Milieu (MMA), Banco do Brasil en NGO’s vertegenwoordigd zijn, dit bekend gemaakt. Het Sojamoratorium is in 2006 ondertekend door de Braziliaanse sojaverwerkers en handelaren vertegenwoordigd in ABIOVE (Brazilian Association of Vegetable Oil Industries) en ANEC (National Association of Grain Exporters). In het sojamoratorium is vastgelegd dat de ondertekenaars van het moratorium geen soja verhandelen welke verbouwd is in het Amazone regenwoud op land dat ontbost is na 24 juli 2006. De reden voor verlenging van het moratorium is volgens ABIOVE en ANEC tweeledig. Ten eerste moet het wettelijk kader van de nieuw aangenomen Braziliaanse boswet nog opgesteld worden. De nieuwe boswet moet wettelijke zekerheid garanderen voor eigendomsrecht en producenten moeten de tijd krijgen om de nodige aanpassingen door te voeren op grond van de nieuwe wetgeving. Ten tweede laat recent toegenomen ontbossing in soja-producerende gebieden in het Amazone regenwoud (Mato Grosso en Pará) zien dat de verlenging van het moratorium met een jaar noodzakelijk is. De Nederlandse Task Force Duurzame Soja ondersteunt de verlenging van het Sojamoratorium. Palmolie Bezoek van Task Force leden aan Zuidoost Azië De Nederlandse branche organisaties die lid zijn van de Task Force Duurzame Palmolie hebben een werkbezoek gebracht aan Maleisië, Singapore en Indonesië van 28 november tot 2 december. Gedurende de bezoeken aan enkele bedrijven en discussies met betrokken instanties zijn ze op de hoogte gebracht van de duurzaamheidsontwikkelingen in de
2 palmoliesector in Maleisië en Indonesië. Met dit bezoek wilde men ook de commitment aan duurzame palmolie onderstrepen en meer inzicht krijgen in de belangrijkste uitdagingen waar de palmoliepartners; plantages, kleinschalige landbouwers, industrie en NGO’s voor staan wanneer de transitie naar duurzame palmolie moet worden gemaakt. De reis werd georganiseerd door het Productschap MVO samen met de Nederlandse ambassade in Maleisië. De deelnemers brachten een bezoek aan palmolieplantages molens, palmpitcrush, raffinaderijen en hadden besprekingen met vertegenwoordigers van de Maleisische en Indonesische industrie en onderzoeksinstituten. Het bezoek en de discussies hebben geholpen in verkrijgen van inzicht in de complexiteit van de palmolieketen en de vele toepassingen van palmolie en derivaten. Verder heeft het bezoek meer inzicht gegeven in hoe de hele sector, van kleinschalige landbouwers tot plantages, industrie en retail in nauw overleg met NGO’s samenwerkt aan duurzaamheid. Tevens werd de RT10, het jaarlijkse congres van de RSPO, bezocht en werd er gediscussieerd met de industrie, landbouwers en (lokale) NGO’s. Meer dan 800 bezoekers uit 37 landen lieten zich voorlichten en bijpraten over de toenemende wereldwijde ondersteuning voor de RSPO. De Task Force duurzame Palm olie heeft zich tot doel gesteld alle voor de Nederlandse markt bestemde palm olie duurzaam geproduceerd te laten zijn voor het einde van 2015. De deelnemers van het werkbezoek zijn ervan overtuigd dat het bezoek en de discussies helpen aan dit commitment te kunnen voldoen MJA ontwikkelingen Energie-efficiencyplannen In het kader van de Meerjarenafspraak Energiebesparing dienen bedrijven elke vier jaar een Energie-efficiencyplan op te stellen voor de volgende 4 jaar. Alle MVO-deelnemers hebben tijdig hun EEP ingediend. Drie bedrijven die beargumenteerd niet vóór 1 oktober 2012 konden indienen hebben gepast uitstel gekregen van het MJA Platform. Zodra Agentschap NL MVO de geaggregeerde cijfers levert zal MVO een Meerjarenplan (MJP) opstellen waarin de ambitie van de sector wordt behandeld. Dit omvat een samenvatting van de zekere en voorwaardelijke maatregelen zoals de bedrijven die hebben vermeld in het EEP, samen met de initiatieven van MVO op sectorniveau. Uitvoering routekaart De MVO/VAPRO-cursus “energiebewuste operator” is succesvol afgerond bij SRC en PieterBon. De cursus heeft aantoonbaar het energiebewustzijn van de operators vergroot en heeft concrete plannen opgeleverd voor energieefficiencyverbeteringen. Zo kan met betere isolatie energie worden bespaard. Het gaat om een maatregel met een teruggverdientijd vna slechts 1,5 jaar. Bovendien onderzoekt men besparingsmogelijkheden door aanpassingen in het opwarmregiem.
3 Momenteel wordt het concept watertool getest bij drie MVO-bedrijven. Naar aanleiding van de test wordt het tool definitief gemaakt en te beschikking gesteld aan alle MVO-bedrijven. Tevens wordt gewerkt aan het afronden van de waterbenchmark. In het kader van scheidingstechnologie hebben twee bedrijven hebben belangstelling getoond voor deelname aan het Technoproject solvent recovery. Het project met een budget van € 50.000 wordt gefinancierd NL GUTS, platform van gebruikers van scheidingstechnologie, dat een ticket koopt bij ISPT (Institute for Seperation Technology). Het onderzoek zal worden uitgevoerd door Membraan Applicatie Centrum Twente (MACT) in samenwerking met membraanleverancier Solsep. Biobased Economy Op verzoek van de MVO-bedrijven is er een Engelstalige versie van de MVO Biobased economy brochure gemaakt. De brochure is zowel digitaal als in hard copy beschikbaar. De lancering van de website biolubricants.eu, de Engelstalige versie van biosmeermiddelen.nl is vertraagd. Biobrandstoffen Op 17 oktober 2012 heeft de Europese Commissie haar voorstel tot aanpassing van de Renewable Energy Directive (RED) en de Fuel Quality Directive (FQD) gepubliceerd. Belangrijkste aspecten uit dit voorstel zijn:
Verhoging van de grenswaarde voor broeikasgasreductie met ingang van 1 juli 2014 voor nieuwe installaties. Introductie van een limiet van 5% op de toepassing van biobrandstoffen uit zogenaamde voedselgewassen (alleen in de RED) Introductie in de Fuel Quality Directive (FQD) van een rapportageverplichting van de geschatte emissie als gevolg van de verandering in koolstofvoorraad veroorzaakt door indirecte veranderingen in landgebruik Introductie van een ILUC-factor per gewas. Oliegewassen hebben volgens de Commissie zonder onderscheid een factor van 55 gram CO2 per MJ en daarmee de hoogste impact van alle biomassa. De ILUC-factor dient gebruikt te worden voor rapportage en vooralsnog niet voor berekening van de CO2-prestatie en de verplichting van 6% broeikasgasemissiereductie in de Fuel Quality Directive (FQD) Introductie van een lijst met grondstoffen die dubbel of zelfs vierdubbel tellen, in een nieuwe bijlage (IX) bij de RED. Zo wordt ruwe glycerine wordt genoemd in Annex IX Part A en komt in aanmerking voor vierdubbeltelling. Ook palm oil mill effluent (POME) en empty fruit bunches worden genoemd als grondstof die voor vierdubbeltelling in aanmerking komt. Gebruikt frituurvet en dierlijk vet Cat 1 en 2 genoemd in Annex IX Part B bij grondstoffen die in aanmerking komen voor dubbeltelling. Bovendien wordt lidstaten opgedragen om zorg te dragen dat grondstoffen niet worden aangepast om in aanmerking te komen voor dubbel- of vierdubbeltelling.
4 Tegen december 2017 is een evaluatie van de maatregelen gepland om vast te stellen of het beleid effectief is geweest. Partijen in de biobrandstoffenketen zoals Copa-Cogeca, Coceral, Fediol, European Biodiesel Board, European Oilseed Association en E-pure laten in een gezamenlijk verklaring (bijgevoegd) weten te vrezen voor negatieve effecten voor zowel de landbouw, de verwerkers van gewassen als de biobrandstofindustrie in Europa. Dit zal volgens de coalitie leiden tot een aanzienlijk banenverlies. De ketenpartijen vinden het onacceptabel dat de Europese Commissie haar beslissing baseert op het in hun ogen onvoldoende wetenschappelijk onderbouwde IFPRI-rapport. Het model is onvolledig en gebaseerd op foute aannames, aldus de gezamenlijke verklaring. Ook de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Biobrandstoffen is van mening dat het wetenschappelijk onderzoek naar ILUC onvolwassen is en dat meer onderzoek nodig is. NGO’s en de levensmiddelenindustrie zijn minder te spreken over het voorstel van de Commissie, omdat over de ILUC-factor alleen gerapporteerd moet worden. Het Europees Parlement en de lidstaten kunnen zich nu uitspreken over dit voorstel. Ontwikkelingen in Nederland De voorstellen tot aanpassing van het Nederlandse biobrandstoffenbeleid zijn vanwege de demissionaire status van het kabinet aangehouden. Naar verwachting stuurt de staatssecretaris eind november zijn plannen naar de Tweede Kamer en zullen die op 18 december tijdens een Algemeen Overleg van de vaste kamercommissie voor Infrastructuur & milieu worden behandeld. Adviezen Cie. Corbey De Commissie Corbey is door de staatssecretaris gevraagd advies uit te brengen over het ILUC-voorstel van de Europese Commissie (bijgevoegd). Er bestaat consensus dat het voor een level playing field beter zou zijn om te sturen op CO2-prestatie. Wat betreft de invoering van een ILUC-factor zijn de meningen verdeeld. Dit geldt ook voor de waarde van het IFPRIrapport waarop de beslissingen voor de introductie van ILUC-factoren zijn gebaseerd. Invoering van een ILUC-factor is vooral gericht op het straffen van ongewenst gedrag. De Commissieleden zouden graag zien dat juist activiteiten die een hogere productiviteit van de landbouw worden beloond. Na lange en heftige discussies heeft voorzitter Corbey op basis van de inbreng van alle partijen een advies gedicht en aan de staatssecretaris gestuurd. Belangrijkste onderdeel van het advies is het voorstel om het voorgesteld plafond aan grondstoffen die ook voor voedsel kunnen gebruikt, niet te beperken tot de RED, maar ook toe te passen in de FQD. Daarbij is de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst nog aanvullingen en wijzigingen op te stellen.
-0-0-0-0-0Zoetermeer, 8 november 2012
Bijlage behorende bij punt 9c van de agenda van de 247ste vergadering van het bestuur d.d. 15 november 2012
Land in zicht! Advies naar aanleiding van het EU wetsvoorstel indirecte veranderingen in landgebruik (COM 2012, 595)
Disclaimer Dit advies is onder grote tijdsdruk tot stand gekomen. Het is te zien als een eerste bijdrage van CDB aan de discussie over het ILUC-voorstel van de Europese Commissie. Hoewel getracht is zo zorgvuldig mogelijk alle standpunten en inbreng van de leden weer te geven, zijn sommige zaken nog niet volledig uitgekristalliseerd. Dit advies is daarom te zien als een voorlopig standpunt - er kunnen nog aanvullingen en wijzigingen noodzakelijk zijn.
Onlangs heeft de Europese Commissie haar voorstel gepubliceerd om de Richtlijn hernieuwbare energie (RED) en de brandstofkwaliteitrichtlijn (FQD) te herzien. Bij de vaststelling van de RED en de FQD hadden het Europees Parlement en de Raad al aangekondigd dat mogelijk aanvullend beleid nodig zou zijn om negatieve effecten van Indirect Land Use Change (ILUC) aan te pakken. De RED beoogt een inzet van hernieuwbare energie van 10% in de transportsector; de FQD beoogt een reductie van 6% van broeikasgasemissies gerelateerd aan brandstoffen in de gehele keten. Beide richtlijnen zijn een stimulans voor de inzet van biomassa in de transportsector. Op basis van de huidige technologie worden vooral landbouwgewassen als grondstof aangewend. Daarnaast zijn reststromen zoals afgewerkte frituurvetten een bron van biodiesel. Op langere termijn (10 á. 15 jaar) kan het mogelijk zijn om op commerciële schaal, ook houtige biomassa uit land- en bosbouwgewassen en grondstoffen uit aquacultuur (algen) te gebruiken voor transportbrandstoffen. Toepassing van biomassa voor energiedoeleinden concurreert met andere toepassingen zoals voedsel, diervoeder en materialen. De richtlijnen bevatten duurzaamheidscriteria om te voorkomen dat de inzet van biobrandstoffen leidt tot nieuwe ontbossing of tot aantasting van biodiversiteit. Het biobrandstoffenbeleid kan naast directe ook indirecte gevolgen voor het landgebruik hebben (ILUC ofwel indirect land use change). Wanneer landgebruik voor de productie van voedsel wordt omgezet naar de productie van energiegewassen wordt - bij gelijkblijvende of stijgende vraag naar voedsel - elders weer nieuwe landbouwgrond in gebruik genomen. En dat kan dan weer tot leiden tot negatieve gevolgen voor biodiversiteit, voedselvoorziening en natuurgebieden. ILUC-effecten kunnen overigens ook positief zijn - bijvoorbeeld wanneer de landbouwefficientie sterk toeneeemt als gevolg van de teelt van biogewassen. In de richtlijnen RED en FQD is opgenomen dat de Europese Commissie de problematiek rondom ILUC nader bestudeert en zo nodig in 2011 met een aanvullend wetsvoorstel komt. Dat wetsvoorstel ligt nu in oktober 2012 eindelijk op tafel. Er is land in zicht. De vraag is hoe dit voorstel te beoordelen. Wat zijn de gevolgen voor biodiversiteit en de beschikbaarheid van voedsel? Wat betekent het voorstel voor de haalbaarheid van de oorspronkelijke doelstellingen van de FQD en de RED? En: stimuleert het voorstel betere, meer duurzame, meer innovatieve biobrandstoffen? Hieronder geven wij antwoorden op deze vragen. Vooraf merken we op dat er nog veel onduidelijkheden zijn
in het voorstel, en de percepties van de betekenis van het wetsvoorstel verschillen aanzienlijk. De biobrandstoffensector ervaart het voorstel als een stap terug - een beleidsombuiging die het rendement van gedane investeringen ernstig ondermijnt. Sommige betrokkenen zien het voorstel als een goedbedoelde maar mislukte poging om ILUC te voorkomen. Anderen zien in het voorstel de erkenning dat de RED (en de FQD) een verkeerde weg is. Daarmee is het voorstel dan een eerste stap om het beleid ingrijpend te wijzigen en de oplossing van de voedselproblematiek en een effectiever klimaatbeleid meer prioriteit te geven. In dit advies hoopt de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa (CDB) wat duidelijkheid te scheppen. Tevens doen we een aantal suggesties om de effectiviteit te verb eteren. Hieronder volgt: - een korte omschrijving van het voorstel van de Europese Commissie een samenvatting van eerdere standpunten van de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa een beoordeling van het commissievoorstel: vier vragen het advies met o uitgangspunten voor een goed iluc-beleid o enkele suggesties die het voorstel verbeteren en verduidelijken
Kenmerken ILUC voorstel Commissie De Renewable Energy Directive (RED) verplicht lidstaten onder meer om aan te tonen dat in 2020 10% hernieuwbare energie wordt gebruikt in de transportsector. De Fuel Quality Directive (FQD) is een verplichting voor brandstofieveranciers om aan te tonen dat 6 % broeikasgas is bespaard in de gehele keten. In de regel zal dit worden ingevuld met het bijmengen van biofuels. Wanneer biobrandstoffen bijvoorbeeld de helft minder CO2-uitstoot veroorzaken dan fossiele brandstoffen, dan moet 12% bijgemengd worden. Hoe hogere de CO2 reductie, hoe minder bijmenging nodig is. De FQD bevordert zo de inzet van betere (dwz meer CO2-reductie) biobrandstoffen. Een paar kenmerken van het ILUCwetsvoorstel: • Met het ILUC-voorstel erkent de Europese Commissie dat ILUC bestaat en een probleem is. • Kern van het voorstel is een onderscheid tussen voedselgewassen die een hoog risico op ILUC hebben (genoemd in annex VIII: granen, oliegewassen en suikers) en gewassen of feedstocks die dat niet hebben. Het voorstel begrenst binnen de RED de inzet van annex VIII gewassen tot 5%. De andere 5% moet komen van 'advanced biofuels', die gemaakt worden van stro of landbouwresiduen, maar ook bijvoorbeeld van de inzet van elektrisch vervoer. Dit sluit aan bij de motie Leegte (zie verderop). • De begrenzing van voedselgewassen geldt niet voor de FQD. • Innovatie wordt binnen de RED gestimuleerd door biobrandstoffen uit reststromen dubbel te tellen en nieuwe technieken te belonen met een vierdubbeltelling.
•
•
•
Introductie van ILUC-waarden (uit de IFPRI-studie) met de verplichting hierover te rapporteren. Zowel de lidstaten als de brandstofleveranciers zullen op basis van het ILUC-voorstel moeten rapporteren over de totale CO2-uitstoot veroorzaakt door de ILUC van de ingezette biobrandstoffen. Versnelde invoering binnen de RED van een minimum 60% drempel voor broeikasgasbesparing ten opzichte van fossiele brandstoffen; voor nieuwe installaties vanaf 2014. De Commissie zal voor 31 December 2017 een rapportage naar het Parlement sturen met de resultaten van een onderzoek naar het effect van deze maatregelen op ILUC. Hierin kunnen ook aanbevelingen voor aanpassingen worden opgenomen.
Eerder advies 1. in eerder advies heeft CDB geconstateerd dat a. ILUC potentieel van groot belang is b. De wetenschap nog ontoereikend is. Er is grote range in schattingen of uitkomsten van modellen c. Niettemin zijn maatregelen noodzakelijk, omdat ILUC de voornaamste beleidsdoelstelling (CO2-reductie) ondergraaft 2. CDB heeft in eerder advies aanbevolen: a. Voer een hoge ILUC-factor in (de een op een benadering). Dat is uiteraard hoog, maar: b. Geef daarom lorting' indien: i. Efficientie aantoonbaar boven BAU toeneemt; Co-producten geproduceerd worden; Reststromen benut worden; iv. Marginale gronden ingezet worden.
Beoor-
o stel Commissie: Vier vragen
1. Vermindert het voorstel ILUC? Twee maatregelen zijn gericht op ILUC. Ten eerste wordt een ILUC-factor geïntroduceerd. Die heeft echter op zich geen gevolgen omdat hij niet meeweegt in de CO2 berekeningen. Er is alleen een rapportage plicht. De tweede maatregel is de 5% norm in de RED. Dat is een eenvoudige maatregel die de inzet begrenst van gewassen waarvoor een hoog ILUC risico bestaat. In die zin sluit het voorstel aan bij de motie Leegte die een subdoelstelling voor betere biobrandstoffen bepleit. Toepassing van de 5% norm is Europees gezien een vermindering ten opzichte van de het nu bijgemengde aandeel eetbare gewassen (Annex VIII-gewassen). Voor Nederland is er ruimte om te groeien omdat er hier al een groot deel dubbeltellende biobrandstoffen bijgemengd wordt. Wanneer het totale brandstofgebruik stijgt, kan er overigens ook in andere Europese landen nog een groeimogelijk zijn. De 5% norm is echter geen plafond: er mag meer worden bijgemengd maar het surplus boven 5% telt dan niet mee voor de RED-doelstelling. De 5% is niettemin een positieve maatregel die bij kan dragen aan vermindering van ILUC - echter alleen op de voorwaarde dat ook binnen de FQD een grens wordt gesteld aan de inzet van voedselgewassen (Annex VIII
gewassen). Wanneer dat niet gebeurt, is het effect van het voorstel nihil omdat in de praktijk meer dan 5% zal worden bijgemengd, alleen al vanwege de FQD-doelstelling om 6% CO2-reductie in 2020 te realiseren. Hiervoor is zoals gezegd een aanzienlijk hoger percentage biobrandstoffen nodig (voor zover de doelstelling niet behaald wordt met de verbetering van de raffinaderijen of de inzet van elektriciteit in het wegvervoer). 2. Wat doet het voorstel met biodiversiteit en voedselzekerheid? Ook hier geldt: indien de 5% norm niet toegepast wordt op de FQD, verandert er weinig aan de bestaande situatie, dus ook niet voor biodiversiteit en voedselzekerheid. Wanneer de 5% norm wel vertaald wordt, dan bestaan er kansen om de risico's voor aantasting van biodiversiteit te verminderen. De relatie tussen beschikbaarheid van voedsel en productie van biobrandstoffen is zeer gecompliceerd. FAO - en andere studies - wijzen op een verband tussen het biobrandstoffenbeleid en stijgende voedselprijzen. Iets hogere voedselprijzen kunnen gunstig zijn voor boeren en het investeringsklimaat in de landbouw, maar nadelig voor de toegang tot voedsel in grote delen van de wereld. Ook wijzen verschillende studies op de toegenomen grondaankopen in ontwikkelingslanden als gevolg van de vraag naar biobrandstoffen. Ook dit kan de voedselzekerheid bedreigen. Binnenkort adviseert de CDB hierover nader. 3. Zijn er gevolgen voor innovatie? In de RED bestond al een dubbeltelling voor biobrandstoffen geproduceerd uit reststromen. Dat leidde tot enige innovatie en zeker in Nederland tot een grote hoeveelheid van`bijmenging van biobrandstoffen gemaakt van used cooking oils (UCO). Introductie van vierdubbeltelling voor geavanceerder biobrandstoffen kan werken, maar toepassingen tot 2020 zijn beperkt - het effect dus ook. Om innovatie te bevorderen is stabiel, gericht en lange-termijn beleid nodig. Zonder gericht beleid - en zonder garanties voor de periode na 2020 - zullen technologisch onderzoek en investeringen niet op gang komen en zullen `geavanceerde' volumes geïmporteerd worden uit derde landen. In het voorstel zitten meer aanknopingpunten die innovatie bevorderen. In RED worden minimale efficientiecriteria genoemd. Die worden voor nieuwe installaties versneld verhoogd naar 60% - dat kan betekenen dat koolzaad niet meer voldoet. De markt kan hierop reageren door koolzaad te verbeteren - of door meer soya en meer palmolie bij te mengen. De eerste keus leidt tot meer innovatie - de tweede tot meer ILUC. Het 'innovatie-effect' is niet eenduidig. 4. Draagt het voorstel bij tot realiseren van de RED- en de FQD doelstellingen? Het voorstel maakt weinig verschil voor het realiseren van de vastgelegde doelstellingen. In de situatie dat de 5% norm op de FQD wordt toegepast is de FQD doelstelling moeilijk haalbaar. Dit effect treedt nog sterker op indien ook de indirecte effecten worden meegerekend. De werkelijke broeikasgasreductie is inclusief ILUC immers lager, waardoor meer bijgemengd moet worden om de FQD doelstelling te halen. Binnen de FQD is de inzet van geavanceerde biobrandstoffen uiteraard mogelijk, maar een significante bijdrage is voor 2020 niet te verwachten. Dubbeltelling geldt niet (omdat de FQD stuurt op CO2). Inzet van elektriciteit is wel mogelijk en verrekenbaar.
Kortom: Het voorstel betreft een beleidswijziging van de RED, met vergaande consequenties voor investeringen die gedaan zijn door de biobrandstoffensector. Het voorstel benoemt het ILUC-probleem - dat is zonder meer positief. Landgebruik en indirecte veranderingen van landgebruik worden zichtbaar door de rapportageplicht. De vermindering van ILUC blijft echter beperkt omdat de 5% norm alleen voor de RED geldt, en niet voor de FQD. Daardoor is een positief effect op biodiversiteit ook gering. Het innovatie-effect is niet eenduidig, de versnelde invoering van de 60% drempel is positief, maar het voorstel kan averechts werken indien binnen het 5% deel meer soja en palmolie worden bijgemengd. Daarnaast is er geen vooruitzicht geboden op een beleid na 2020 hetgeen beperkend werkt op innovatie.
Voorste vcar f er.a se Een goed ILUC-beleid moet aan de volgende uitgangspunten voldoen: 1. ILUC-wetgeving moet ILUC daadwerkelijk verminderen 2. ILUC-wetgeving moet bij voorkeur een stok en een wortel bevatten. Met de wortel kan de inzet van betere biobrandstoffen beloond en bevorderd worden. Efficientie in het landgebruik, in de verwerking of elders in de keten verdient stimulering. Een ILUC-factor ontmoedigt de inzet van biobrandstoffen die niet goed presteren. 3. ILUC-wetgeving moet het realiseren van de doelstellingen van de RED en FQD niet in de weg staan. De CO2-reductie die de FQD beoogt, heeft hoge prioriteit maar kan ook op andere wijze dan bijmenging van biobrandstoffen gerealiseerd worden. Denk aan de inzet elektriciteit in het wegvervoer. 4. Transparantie van ILUC-modellen is nodig, evenals nader onderzoek en zo nodig bijstelling als resultaten van onderzoek daar aanleiding toe geven. 5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn essentieel - beleid moet doelmatig zijn en onnodig hoge kosten vermijden. 6. Aandacht voor een consequent overheidsbeleid en voor bestaande investeringen is nodig. Dit betreft zowel de transport- als de agrarische sector. 7. Duidelijkheid voor langere termijn, voor de periode na 2020 is het belangrijk om onderzoek en investeringen in innovatie mogelijk te maken. 8. Op termijn (bij evaluatie RED) is overstappen op een CO2-doelstelling wenselijk, op korte termijn geen maatregelen nemen die sturen op CO2 moeilijker maken of in de weg staan. 9. Op termijn moeten voor alle sectoren duurzaamheidscriteria (inclusief ILUCbeleid) gelden om zorg te dragen voor een level playing field.
Advies: 1. Steun het beste beleid. De CDB onderstreept dat het noodzakelijk is om ILUCfactoren, zowel positieve als negatieve, te berekenen en toe te passen. Uiteraard is goede wetenschappelijke onderbouwing daarvoor noodzakelijk. De ILUC-factoren zoals gegeven in Annex VIII van het voorstel zijn startpunt om ILUC-beleid vorm te geven 1. Op termijn moeten de ILUC-factoren zowel in de RED als in de FQD meegeteld worden. Daarmee ontstaat een eerlijk en juist beeld van de werkelijke CO2-reductie en is er een stimulans om betere, ILUC-vrij e/-arme biobrandstoffen bij te mengen. Sturen op CO2 is de beste en meest eenvoudige manier om klimaatdoelstellingen te realiseren. De CDB erkent dat invoering van een ILUC-factor die meer is dan enkel een rapportageverplichting op dit moment moeilijk zal zijn. Zij wijst er wel op dat overgangsmaatregelen te bedenken zijn die rekening houden met bestaande investeringen. Bijvoorbeeld door ILUC-factoren mee te laten tellen voor een steeds groter deel van de op de markt gebrachte biobrandstoffen. 2. Zet in op het best haalbare beleid. Indien en zolang een ILUC-factor niet haalbaar is, biedt het voorstel van de Commissie om een 5%-norm in te voeren aanknopingspunten. Zoals gezegd sluit de kerngedachte van het voorstel aan bij de motie Leegte die een subdoelstelling bepleit voor dubbeltellende biobrandstoffen. De benadering van Commissie verdient ondersteuning, maar moet dan wel ook toegepast worden op de FQD. De begrenzing van 5% voedselgewassen moet ook in de FQD worden opgenomen. Onderzoek daarom de mogelijkheid om in de FQD een minimum van bijvoorbeeld 1.5% broeikasgasreductie die oliemaatschappijen moeten behalen buiten de inzet van biobrandstoffen om. Denk hierbij aan het reduceren van raffinage-emissies door efficiëntieverhoging of de inzet van CCS, of aan het tegengaan van affakkelen. Dat komt overeen met de begrenzing van de inzet van voedselgewassen zoals in de RED (5%)2 Een tussenschot kan daarnaast zinvol zijn door binnen de begrenzing van 5% voor annex VIII gewassen, een oplopend deel gegarandeerd ILUC vrij te laten zijn; bijvoorbeeld doordat ze geproduceerd zijn op braakliggende/vallende gronden of marginale gronden. Voeg daartoe een nieuwe annex toe, waarin nader gespecificeerd wordt onder welke voorwaarden voedselgewassen beschouwd kunnen worden als ILUC-vrij. Dit omvat onder meer braakvallende gronden. Deze voorwaarden moet opgenomen worden in certificeringssystemen om goede en praktische uitvoering mogelijk te maken. WNF, RSB en Ecofys hebben modules ontwikkeld die hiertoe een aanzet geven. 3. Zet in op maatwerk. Innovatie vraagt om een stabiel en gericht beleid over lange tijd. Per land kan de beschikbaarheid van feedstocks als reststromen verschillen. Kleinere of kortere kringlopen zijn gunstig om reststromen zinvol in te zetten. Daarom moeten 1 Discussie bestaat over de aannames die ten grondslag liggen aan de ILUC studies. 0.a. of recente productiviteitstijgingen voldoende in de studies zijn meegenomen. Daarnaast bestaat discussie over in welke mate biobrandstoffen verantwoordelijk zijn voor ILUC effecten. 2 Rekenvoorbeeld: Bij een subdoelstelIing van 1.5 % moet nog 4,5% emissiereductie gehaald wordt door de inzet van biobrandstoffen. Bij een gemiddelde CO2-besparing van 60% is 7,5% biobrandstoffen nodig, bijvoorbeeld 5% conventionele biobrandstoffen uit voedselgewassen en 2,5% geavanceerde biobrandstoffen.
landen vrij zijn om de hoogte van tussenschotten en subdoelstellingen zelf te bepalen, zolang ILUC niet toeneemt (of in de loop naar 2020 aantoonbaar daalt). De ILUCrapportageplicht maakt deze flexibiliteit voor lidstaten geloofwaardig. Flexibiliteit stelt lidstaten in de gelegenheid rekening te houden economische realiteit. Oplopende of aflopende volumes kunnen maatwerk zijn voor industrieën en bedrijven die tijd nodig hebben hun efficiëntie te verbeteren. Het middelen van een bijmengverplichting over verschillende jaren zou hier ook kunnen helpen 4.0verige randvoorden. Van belang is een aantal duidelijke richtsnoeren. Wat zijn precies reststromen, wanneer geldt de vierdubbeltelling? Van belang is ook verder onderzoek naar de kwantificering van ILUC en de verzekering dat de ILUC-waarden op basis van gedegen en ge-peer-reviewd onderzoek veranderd kunnen worden. ILUConderzoek, ILUC-modellen moeten openbaar en transparant zijn. Verder is ook het level playing field met anderel sectoren een aandachtspunt. Deze randvoorwaarden verdienen nadere uitwerking.
ePURE
EBB
.111-0--btkr4”%*19'.:
European Biodiesel Board
copa co ge ca europear tanners
FEDIOL
COCERAL
european agn-ccopeat , ...es
BiJlage behorende bij punt 9c van de agenda van de 2478te vergadering van het bestuur d.d. 15 november 2012
17 October 2012
About-turn by EU Commission on blofuels policy set to decimate biofuels industry in the midst of the European economic crisis EU Commission blofuels policy set to declmate the biofuels industry The EU farmers and biofuels industries remains steadfastly opposed to the European Commission's proposal to limit biofuels made from certain arable crops and to add indirect land use change( ILUC) to the renewable energy and fuel quality directives. A proposal based on unfounded and immature ILUC science and a 5% cap in 2020 would destroy the biofuels industries and related sectors such as crushing and sugar facilities. It would also cut off European farmers from a key market, reducing the crops diversification. Any change in policy must safeguard the investments made and ongoing toward fulfilling the Commission's initial objectives of 10% renewable energy for transport production in the EU. Fundamental problems remain in the EC proposal which will have devastating impact on the biofuels industries and diversification of farmers' revenues. ILUC is introduced indirectly and immediately in both dIrectives through reporting obligation from fuels suppliers to Member States. It is totally unacceptable to use the International Food Policy Research Institute (IFPRI) report which has not been peer reviewed as a basis to introduce iLUC values. The model used for the report is not suitable for precisely estimating the extent of land use change and the resulting greenhouse gas emissions, due to critical data errors and important methodical problems 1 . As such any ILUC figures — especially as high as 55g for oilseeds- are arbitrary. The review clause in 2017 leads to more regulatory uncertainty, discouraging investments in advanced biofuels plants. 5% CAP on biofuels Given that some Member States already have national targets above 5%, the Commission's proposal would first and foremost penalise European production by bringing the development of this sector in the affected Member States to an abrupt halt and leading to a slowdown in industrial and agricultural activity and the loss of jobs. For this reason, an EU policy U-turn would risk restructuring of the industry in the crushing and sugar facilities. Advanced biofuels The EU must recognize that multiple counting is not going to boost the advancement of biofuels and putting a break on policy decisions that were made two years ago will diminish investors' confidence: existing companies and investors in arable crop based biofuels are and will be key to producing large scale advanced biofuels.
1 For example, they have failed to take into account 410 million ha and the protection measures stipulated in Directive 2009/28 such as bans on land use change are not taken into account. The models cannot make the distinction between direct and indirect land use changes.
Total elimination of biofuels made from certain arable crops from 2021 The phasing-out of biofuels made from certain arable crops based on the notion that doing so will substantially influence food security and food prices is faulty. In fact, biofuel production in Europe triggers local co-products that are essential for the feed and food chain in Europe and the industry is committed to maintaining this balance, which also gives an essential contribution to secure food in Europe, The EU farmers and biofuels industries look forward to working to ensure that an industry that plays a crucial role in reducing greenhouse gases, enhancing Europe's energy independence; and creating sustainable jobs, remains viable. Today's proposal fails to recognize what the EU farmers and biofuels industries have achieved to date. it will jeopardize investments, jobs in rural areas and prevent development of advanced biofuels. We strongly urge the European Parliament and the Council to incorporate changes to rectify these problems and look forward to working with them to that end.
The biofuels value chain is represented by the following organisations
COCERAL. is the European association of cereals, rice, feedstuffs oilseeds, olive oil, oils and fats and agrosupply trade. It represents the interest of the European collectors, traders, importers, exporters and port silo storekeepers of the above mentioned agricultural products. COCERAL's full members are 32. national associations in 19 countries and 1 European association [Unistock]. With about 2700 companies as part of COCERAL national members, the sector trades agricultural raw materials destined to the supply of the food and feed chains, as well as for technical and energy uses. COCERAL has an associated member in Switzerland.
Copa-Cogeca is the united voice of farmers and agri-cooperatives in the EU. Together, they ensure that EU agriculture is sustainable, innovative and competitive, guaranteeing food security to half a billion people throughout Europe. Copa represents over 13 million farmers and their families whilst Cogeca represents the interests of 38,000 agricultural cooperatives. They have 77 member organisations from the EU Member States.
The European Biodiesel Board also known as EBB, is a non-profit organisation established in January 1997. Today, EBB gathers nearly 80 members across 21 Member-States, which represents 75% of the European output. Biodiesel is the main European solution to reduce emissions from transport and dependence on imported oil. EBB aims to promote the use of biodiesel in the European Union and is committed to fulfil the International standards for sustainability in GHG emissions and sustainable feedstock. EBB is constantly working towards the development of improved and greener technologies. The European Oilseed Alllance (EOA) brings together organisations representing partners from the EU oilseed and protein-crops sector: producers, collectors, processors, and other partners closely linked to them. E0A membership represents 90 % of EU oilseed production and is made of oilseed sectors organisations from Germany, France, the UK, Belgium, Poland, and the Czech Republic.
ePURE represents the interests of European renewable ethanol producers to the European Institutions, industry stakeholders, the media and general public and promotes the beneficial use of ethanol in Europe. The organization is headed by Rob Vierhout, Secretary General, who has been providing EU political and strategic insight to the European ethanol sector for the past 15 years.
FEDIOL represents the interests of the European vegetable oils and proteinmeal industry. With over 150 facilities in Europe, the sector provides over 20.000 direct employments and has an annual turnover of about 24 billion euro. Our members crush and refine approximately 56 million tonnes of basic products a year, essentially oiiseeds and crude vegetable oils, for the food, feed, energy and oleo chemical markets.