Symposiumvoorstel Onderwijs Research Dagen 2013
1.
Auteurs
Jaap Roeleveld, Kohnstamm Instituut, Universiteit van Amsterdam (
[email protected]) Ed Smeets, ITS, Radboud Universiteit Nijmegen (
[email protected]) Guuske Ledoux, Kohnstamm Instituut, Universiteit van Amsterdam (
[email protected]) Pjotr Koopman, Kohnstamm Instituut, Universiteit van Amsterdam (
[email protected])
2.
Titel
Prestaties en loopbanen van zorgleerlingen in Nederland
3.
Abstract
In Nederland wordt Passend Onderwijs ingevoerd, met onder meer als doel om voor elke zorgleerling een bij de behoeften passend onderwijsaanbod te bieden. In dit symposium wordt empirisch onderzoek gepresenteerd dat ingaat op de situatie rond zorgleerlingen bij het begin van deze invoering van Passend Onderwijs. Aan de orde komen kwesties als bredere en smallere definities van wie een zorgleerling is en nadere onderscheidingen binnen de groep zorgleerlingen. Besproken wordt de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van verschillende groepen zorgleerlingen en hun onderwijsloopbaan, in vergelijking met overige leerlingen. Ook komen effecten van de samenstelling van de klas (veel of weinig zorgleerlingen; met lichtere of zwaardere problematiek) op zowel zorgleerlingen als overige leerlingen aan de orde.
4.
Keywords passend onderwijs soorten zorgleerlingen ontwikkeling zorgleerlingen
5.
Inleidende samenvatting
In dit symposium wordt verslag gedaan van analyses op gegevens uit het landelijke representatieve cohortonderzoek COOL5-18 en COOL Speciaal onderzoek (Driessen e.a., 2012; Ledoux e.a., 2012a, 1
2012b), met als doel een stand van zaken te geven rond de situatie van zorgleerlingen in het primair onderwijs in Nederland. Achtergrond daarvan is de behoefte bij het beleid om, bij de invoering van Passend onderwijs, een vorm van nulmeting te hebben waartegen de eventuele effecten van Passend onderwijs kunnen worden afgezet. Passend onderwijs is een complexe vernieuwingsoperatie die er voor moet zorgen dat elke zorgleerling een bij de behoeften passend onderwijsaanbod krijgt. Beleidsinstrumenten die daarvoor worden ingezet zijn onder meer invoering van een zorgplicht voor schoolbesturen, organisatie van zorg in samenwerkingsverbanden die zowel regulier als speciaal onderwijs omvatten en budgetfinanciering. Verwachtingen over effecten van Passend onderwijs zijn onder meer dat minder leerlingen gebruik zullen maken van speciaal onderwijs en dat prestaties en loopbanen van zorgleerlinge n zullen verbeteren. In dit licht willen we ingaan op de vraag wat de huidige stand van zaken is wat betreft prestaties en loopbanen van zorgleerlingen in Nederland. Een eerste onderwerp op het symposium is de vraag welke leerlingen als zorgleerling kunnen worden beschouwd en welke onderscheidingen (naar type problematiek, complexiteit en zwaarte) er binnen deze groep kunnen worden gemaakt. Daarbij kan het gaan om officiële indicaties, bijvoorbeeld voor leerlinggebonden financiering, maar ook om bredere definities vanuit het perspectief van de leerkracht. Vervolgens zal worden nagegaan hoe de ontwikkeling van verschillende soorten zorgleerlingen verloopt op cognitief en sociaal emotioneel gebied. Doordat alle leerlingen uit het COOL5-18 onderzoek door de tijd worden gevolgd, kan ook een vergelijking worden gemaakt tussen de loopbanen van wel- en niet-zorgleerlingen door basis- en voortgezet onderwijs. Ook hier wordt weer nagegaan hoe de loopbanen van verschillende soorten zorgleerlingen verlopen. Verschillende eerdere onderzoeken hebben aanwijzingen opgeleverd dat zorgleerlingen in het reguliere basisonderwijs op cognitief gebied meer vorderingen maken dan vergelijkbare leerlingen in het speciaal basisonderwijs (Peetsma e.a., 2001;Jepma, 2003). Op sociaal- emotioneel gebied lijken zij echter minder gebaat bij handhaving in regulier onderwijs (Cooney e.a., 2006; Peetsma e.a., 2001; Sontag e.a., 2007). In dit symposium wordt hierover nieuwe informatie voor Nederland gepresenteerd. Internationaal onderzoek naar inclusive education (bijv. Kalambouka e.a., 2007) laat zien dat de aanwezigheid van zorgleerlingen in de klas geen belemmering hoeft op te leveren voor de ontwikkeling van (alle) leerlingen. In dit symposium zullen we eerder Nederlands onderzoek op dit gebied (Ruijs e. a., 2010a; Ruijs e. a., 2010b) repliceren met recentere gegevens. Bovendien wordt het onderzoek uitgebreid door ook de zwaarte van de problematiek van de zorgleerlingen in de analyses te betrekken. Het onderzoek waarover in dit symposium gerapporteerd wordt, is verricht in opdracht van NWO-BOPO. Het onderzoeksrapport wordt in de eerste maanden van 2013 verwacht.
2
6.
Voorzitter en discussiant
Voorzitter: Guuske Ledoux (Kohnstamm Instituut, Universiteit van Amsterdam) Discussiant: Nog te bepalen.
3
Paper 1
De problematiek en de ontwikkeling van zorgleerlingen in het basisonderwijs Ed Smeets, ITS, Radboud Universiteit Nijmegen
In Nederland is de inschatting van leerkrachten in het basisonderwijs dat ongeveer een kwart van hun leerlingen ‘zorgleerling’ is (Smeets e.a., 2007; Driessen e.a., 2012; Van der Veen e.a., 2008). In het buitenland zijn vergelijkbare resultaten gevonden (Croll & Moses, 2003; Knight, 1999). Uit de onderzoeken blijkt ook dat er grote verschillen tussen leerkrachten zijn in hun inschatting van het aantal zorgleerlingen in hun klas. In dit paper gaan we in op de inschatting van de problematiek van zorgleerlingen door de leerkracht en op veranderingen daarin in de loop van de schoolcarrière van die leerlingen. Ook laten we de ontwikkeling in cognitieve vaardigheden van zorgleerlingen en niet-zorgleerlingen zien. Daarbij staan de volgende vier vragen centraal: 1. 2. 3. 4.
Hoe groot is het aandeel leerlingen in het basisonderwijs dat volgens de leerkracht specifieke onderwijsbehoeften heeft en wat is de aard en ernst van hun problematiek? Hoe ontwikkelt het oordeel over diezelfde leerlingen zich over een periode van drie jaar, oftewel hoe stabiel is het ‘label zorgleerling’? Hoe beoordelen leerkrachten zorgleerlingen en niet-zorgleerlingen qua prestaties, gedrag, werkhouding en de relatie leerkracht-leerling? Hoe is de cognitieve ontwikkeling van zorgleerlingen in vergelijking met die van niet-zorgleerlingen?
Data en methode Er is een koppeling op leerlingniveau gemaakt van gegevens uit de eerste en de tweede meting van COOL5-18. Het gaat daarbij om het zogeheten zorgprofiel (door de leerkracht in te vullen voor iedere zorgleerling), het leerlingprofiel (voor alle leerlingen in te vullen) en toetsresultaten. In de analyses zijn vier categorieën leerlingen onderscheiden: niet-zorgleerling, zorgleerling in COOL1 en niet in COOL2, geen zorgleerling in COOL1 en wel in COOL2, zorgleerling in COOL1 en in COOL2. Vervolgens is nagegaan op welke punten zij zich van elkaar onderscheiden. Resultaten In COOL1 had volgens de leerkrachten 26 procent van de leerlingen specifieke onderwijsbehoeften; in COOL2 was dat het geval bij 24 procent. De meest genoemde typen problematiek zijn leerachterstand (19 procent van de leerlingen), een problematische werkhouding (15 procent), internaliserende problematiek (14 procent) en communicatieproblemen (11 procent). Het ‘label zorgleerling’ bleek niet erg stabiel: 23 procent van de leerlingen is tussen COOL1 en COOL2 ‘van label veranderd’. De inschatting is stabieler als in COOL1 zwaardere externaliserende problematiek, 4
een meer problematische werkhouding en/of een verstandelijke beperking en/of vertraagde ontwikkeling zijn geconstateerd. Gemiddeld zijn leerkrachten van mening dat zorgleerlingen meer onderpresteren, minder positief gedrag vertonen, een slechtere werkhouding hebben en minder populair zijn bij hun klasgenoten dan niet-zorgleerlingen. Ook zouden zorgleerlingen sterker afhankelijk zijn van de leerkracht, meer conflicten met de leerkracht hebben en een (iets) minder ‘nabije’ relatie hebben met de leerkracht dan de niet-zorgleerlingen. Bij de toetsresultaten treden significante verschillen op tussen de onderscheiden categorieën leerlingen. Niet-zorgleerlingen halen gemiddeld de hoogste scores. Bij rekenen en technisch lezen blijken de zorgleerlingen tussen groep 5 en groep 8 echter gemiddeld meer vooruitgang te laten zien dan de nietzorgleerlingen. Bij begrijpend lezen en woordenschat is dat niet het geval.
5
Paper 2
De verdere onderwijsloopbaan van zorgleerlingen Jaap Roeleveld & Pjotr Koopman, Kohnstamm Instituut
Bij zorgleerlingen zal minder vaak sprake zijn van een succesvolle loopbaan door het onderwijs. In het Nederlandse onderwijsstelsel kan verwacht worden dat er, vaker dan bij de overige leerlingen, sprake zal zijn van vertraging en van verwijzing naar speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs. Tegelijk kan verwacht worden dat het vóórkomen van vertraging en verwijzing sterk kan verschillen tussen zorgleerlingen, die nader onderscheiden worden naar type problematiek, complexiteit en zwaarte. In dit paper worden de verdere loopbanen van zorgleerlingen in Nederland in kaart gebracht en vergeleken met leerlingen die niet als zorgleerling worden beschouwd. Ook worden loopbanen van verschillende ‘typen’ zorgleerlingen vergeleken. Data en methode Bij de eerste meting van het COOL5-18 onderzoek in het basisonderwijs (schooljaar 2007/2008; Driessen e.a., 2009) is door de leerkrachten van ruim 13.000 leerlingen uit de groepen 2 en 5 aangegeven of het zorgleerlingen waren of niet. De verdere onderwijsloopbanen van deze leerlingen gedurende drie volgende schooljaren konden gevolgd worden via de centrale registratie die sinds enkele jaren in Nederland wordt vastgelegd in de zogenaamde onderwijsnummerbestanden. Daardoor kunnen zittenblijven en verwijzing van zowel de zorgleerlingen als de overige leerlingen worden vergeleken. Voor een beperkt aantal zittenblijvers en verwezen leerlingen zijn bij de scholen ook nog aanvullend gegevens verkregen; zowel toetsscores als oordelen van leerkrachten over de sociaal-emotionele ontwikkeling (Paas e.a., 2012). De onderwijsnummerbestanden van het voortgezet onderwijs bestaan al langer. Daarom kunnen daar ook langere loopbanen van ongeveer 10.000 leerlingen, die in schooljaar 2004/2005 in groep 8 zaten (Smeets e.a., 2007), gevolgd worden. Bij loopbanen door het voortgezet onderwijs gaat het vooral om vertraging en om het niveau waarop leerlingen onderwijs volgen (op- en afstroom). Deze laatste analyses zijn op dit moment nog niet klaar, maar zullen wel op de ORD kunnen worden gerapporteerd. Resultaten Zoals verwacht blijkt de verdere loopbaan door het basisonderwijs van zorgleerlingen aanmerkelijk ongunstiger te verlopen dan die van niet-zorgleerlingen. Vooral bij de jongste leerlingen (afkomstig uit groep 2) is er sprake van veel vertraging (28%), vooral door onderbouwverlenging, maar ook relatief veel verwijzing naar het speciaal (basis)onderwijs (12%). De loopbanen van de wat oudere leerlingen uit groep 5 verlopen duidelijk gunstiger, maar ook daar vinden we bij zorgleerlingen meer verwijzingen (6%) en vertraging (4%) dan bij de overige leerlingen.
6
Bij nadere onderscheidingen binnen de groep zorgleerlingen (naar type problematiek, complexiteit en zwaarte) blijkt dat vooral de combinatie van verschillende typen problemen (zoals bijvoorbeeld gedragsproblemen, verstandelijke beperking, communicatieproblemen) leidt tot veel verwijzing en vertraging. Voor een beperkt aantal leerlingen beschikken we over gegevens met betrekking tot hun cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling (Paas e.a., 2012). De uitkomsten wijzen op een positieve ontwikkeling op sociaal-emotioneel gebied bij leerlingen die verwezen zijn naar speciaal (basis)onderwijs. Bij de zittenblijvers wordt de achterstand op cognitief gebied ten opzichte van onvertraagde leerlingen eerder groter dan kleiner.
7
Paper 3
Klassamenstelling: effecten van het aandeel zorgleerlingen en hun zorgzwaarte Jaap Roeleveld & Guuske Ledoux, Kohnstamm Instituut
Een belangrijk discussiepunt rond ‘inclusive education’ (het streven naar opname van zorgleerlingen in het regulier onderwijs) is steeds de vraag of de aanwezigheid van zorgleerlingen in de klas mogelijk een negatief effect heeft op andere leerlingen. En dat zou dan kunnen gelden voor zowel andere zorgleerlingen, als voor leerlingen die geen speciale (zorg)behoefte hebben. Eerder Nederlands onderzoek rond deze vraag is voor het basisonderwijs uitgevoerd door Ruijs, Van der Veen en Peetsma (Ruijs e. a., 2010a; Ruijs e. a., 2010b). De overall conclusies uit deze onderzoeken zijn dat er geen negatieve effecten gevonden worden van het aandeel zorgleerlingen in de klas op het cognitieve en sociaal-emotioneel functioneren van zowel de zorgleerlingen als van de overige leerlingen (de nietzorgleerlingen). De auteurs geven aan dat deze uitkomsten in lijn zijn met de bevindingen in de internationale literatuur over inclusive education (zie ook Kalambouka e.a., 2007). In dit paper zullen we vergelijkbare analyses presenteren op de meer recente gegevens van het COOL5-18 onderzoek. Nieuw daarbij is dat we nu niet alleen het aandeel zorgleerlingen in de klas onderzoeken, maar ook de zwaarte van de problematiek van die zorgleerlingen in de klas. De algemene vraagstelling voor dit paper valt uiteen in twee onderdelen, afzonderlijk voor de niet- en de wel-zorgleerlingen: 1. 2.
Maakt het in het basisonderwijs voor prestaties en sociaal-emotionele opbrengsten van zorgleerlingen uit of zij met andere zorgleerlingen in de klas zitten? Beïnvloedt in het basisonderwijs de aanwezigheid van zorgleerlingen in de klas het prestatieniveau en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de niet-zorgleerlingen?
Data en methode Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen wordt gebruik gemaakt van de gegevens van COOL5-18 uit het basisonderwijs (Driessen e.a., 2012). Alle klassen van leerkrachten van groep 5 en groep 8, die hebben aangegeven welke van hun leerlingen ze als zorgleerling beschouwen, worden bij de analyses betrokken. Voor elke klas is het aandeel zorgleerlingen berekend, maar ook de gemiddelde zwaarte van de problematiek van die leerlingen. Deze zorgzwaarte wordt bepaald op basis van het aantal soorten problemen dat een leerling heeft en de ernst van elk van die problemen. Er zijn multi-level analyses uitgevoerd, waarbij op individueel niveau gecontroleerd wordt voor het geslacht van de leerlingen en hun sociale en etnische achtergrond. Voor leerlingen uit groep 5 wordt ook nog gecontroleerd voor verschillen in cognitieve capaciteiten.
8
De afhankelijk variabelen zijn toetsscores voor Rekenen/Wiskunde en Begrijpend Lezen en schaalscores voor cognitief zelfvertrouwen, taakmotivatie en welbevinden. Resultaten De analyses laten zien dat er bij zorgleerlingen geen significante effecten zijn van de samenstelling van de klas. Voor de cognitieve en sociaal-emotionele variabelen maakt het bij zorgleerlingen niet uit hoeveel andere zorgleerlingen er in de klas zitten of hoe zwaar de problematiek van die leerlingen is. Voor niet-zorgleerlingen worden wel effecten gevonden. Het aandeel zorgleerlingen heeft geen negatieve effecten, maar de gemiddelde zwaarte van de problematiek van de zorgleerlingen in de klas laat wel een aantal negatieve effecten zien: zowel op de cognitieve als op sommige sociaal-emotionele variabelen.
9
Referenties
Croll, P, & Moses, D. (2003). Special Educational Needs across Two Decades: survey evidence from English primary schools. British Educational Research Journal, 29 (5), 731-747. Driessen, G., Mulder, L., & Roeleveld, J. (2012). Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basisonderwijs, tweede meting 2010/11. Nijmegen: ITS / Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Kalambouka, A., Farrell, P. Dyson, A. & Kaplan, I. (2008) The impact of placing pupils with special educational needs in mainstream schools on the achievement of their peers. Educational Research 49-4, pp. 365-382. Knight, B.A. (1999). Towards Inclusion of Students with Special Educational Needs in the Regular Classroom. Support for Learning, 14 (1), 3-7. Ledoux, G., Roeleveld, J., Van Langen, A., & Paas, T. (2012a). COOL Speciaal. Technisch rapport meting schooljaar 2010/2011. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Ledoux, G. , Roeleveld, J., Van Langen, A., & Smeets, E. (2012b). COOL Speciaal Inhoudelijk rapport. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Mulder, L., A. van der Hoeven-Van Doornum & J. Roeleveld (2009). Aantallen en typen zorgleerlingen in schooljaar 2007/08. Resultaten van de aanvullende dataverzameling COOL 5-18 ten behoeve van het monitoren van zorgleerlingen. Nijmegen/Amsterdam: ITS/Kohnstamm Instituut. Paas, T., Mulder, L. & Roeleveld, J. (2012) Zittenblijvers en verwezen leerlingen in het cohortonderzoek COOL5-18. Nijmegen: ITS. Ruijs, N., Veen, I. van der & Peetsma, T. (2010). Inclusive education and students without special educational needs. Educational Research, 52(4), 351-390. Ruijs, N., Peetsma, T. & Veen, I. van der (2010). The Presence of Several Students with Special Educational Needs in Inclusive Education and the Functioning of Students with Special Educational Needs. Educational Review, 62(1), 1-37. Smeets, E., Veen, I. van der, Derriks, M. & Roeleveld, J. (2007) Zorgleerlingen en leerlingenzorg op de basisschool. Nijmegen/Amsterdam: ITS/SCO-Kohnstamm Instituut. Veen, I. van der, Smeets, E., & Derriks, M. (2008). Zorgleerlingen in het reguliere basisonderwijs: omvang, typen problemen en de schoolloopbaan. Pedagogische Studiën, 85 (3), 174-194.
10