Symposium - naar aanleiding van het 5 jarig bestaan van de Stichting Fonds voor Urgente Noden voor Haarlem en Omgeving Een kort verslag Onder de titel “De menselijke Maat” werd op dinsdag 13 november 2013 een symposium gehouden. Het symposium vond plaats in één van de zalen van de “Sociëteit Vereeniging”, Zijlweg 1 te Haarlem. Voor deze bijeenkomst waren uitgenodigd: Bestuursleden van fondsen en van hulpverleningsinstellingen waarmee onze Stichting een werkrelatie heeft, de veldwerkers van deze hulpverleningsinstellingen, de wethouders van Sociale Zaken van de gemeenten uit Zuid-Kennemerland, werkers bij de Collega-instellingen uit het gehele land. Tijdens dit symposium werden inleidingen gehouden door: 1. Prof. Dr Anton Zijderveld, Emeritus-hoogleraar aan de Erasmusuniversiteit te Rotterdam, 2. De heer J, Nieuwenburg, Wethouder Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem, 3. De heer Drs E.H.L. Dorscheidt, Hoofdafdelingsmanager van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem, 4. Voorts werden vanuit de praktijk twee voorbeelden gegeven van hoe ons Fonds werkt. Deze voorbeelden zijn afkomstig vanuit het werkveld van de Reclassering en vanuit de Gezondheidszorg. Vanwege privacyoverwegingen zijn in het navolgende de namen en de foto’s van de werkers die de casus hebben gepresenteerd achterwege gebleven. Welkomstwoord door de Voorzitter van de Stichting Fonds voor Urgente Noden voor Haarlem en Omgeving, mevr. Drs N.W. van Oerle-van der Horst
Hartelijk welkom allemaal op dit symposium ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van ons fonds. Het is belangrijk om met elkaar kennis uit te wisselen over de laatste ontwikkelingen rondom armoede. De oprichting van het Fonds voor Urgente Noden voor Haarlem en Omgeving, kreeg van veel fondsen steun. Het stemt mij zeer positief en hoopvol voor de toekomst van ons fonds dat een steeds bredere coalitie met ons samenwerkt om schrijnende gevallen van armoede bestrijding, zowel vanuit de gemeente als vanuit de private fondsen te bestrijden. In de afgelopen jaren is de groep partners uitgebreid met 3 grote Wooncorporaties. Dit vergroot niet alleen onze financiële slagkracht, maar geeft ons ook toegang tot een steeds breder netwerk. Er vormt zich zo een brede maatschappelijke coalitie tegen armoede in onze stad.
1
Nood kan ons allen treffen. Het heeft niet alleen met armoede te maken maar treft ook mensen met een smalle beurs en mensen die door de financiële crisis bijv. hun baan zijn kwijtgeraakt. Het Fonds Urgente Noden is meer dan alleen een materiële steun in de rug. Hoewel de materiële steun in nood de primaire bijdrage is die wij leveren, wordt het steeds duidelijker dat het emotionele effect van zo’n steun vanuit de samenleving, voor betrokkenen van groot belang is. Er is in Nederland een groep mensen die om verschillende redenen geen financiële buffer heeft. Voor die mensen kan bijvoorbeeld een wasmachine die kapot gaat of een hoge tandartsrekening een kettingreactie in gang zetten richting financiële nood. Een rekening wordt te laat betaald, daardoor worden extra kosten gemaakt en deze vicieuze cirkel is bijna niet zelfstandig te doorbreken. Een situatie om wanhopig van te worden. In onze samenleving is het vaak moeilijk mensen die acuut in de problemen zitten, adequaat en snel te helpen. Het Fonds Urgente Noden is een antwoord op deze behoefte. Hulpverleningsinstellingen hebben direct contact met de cliënt en kunnen daardoor de noodzakelijkheid van de hulp het beste beoordelen. De samenwerking van fondsen, hulpverleningsveld, maatschappelijke organisaties en overheid betekent niet alleen dat het beter mogelijk is tijdig en adequaat mensen in noodsituaties te helpen. Samenwerken aan individuele noden verrijkt de samenleving. Wij horen dat door ons fonds minder mensen tussen wal en schip raken. De gemeente ziet dat zij mensen niet altijd de bijstand kunnen geven die dat financieel nodig hebben. Zij doet een bijdrage voor de organisatorische kosten van de Stichting. Op deze manier is het geld van de fondsen 100% voor de acute noden beschikbaar. Het blijft hard nodig dat op het juiste moment, de juiste mensen, de juiste hulp ontvangen, ongeacht de reden van de urgente noodsituatie. Nood is nood. In de afgelopen 5 jaar zijn er 1140 aanvragen ingediend en is er € 530.000.- uitgekeerd. Vanmiddag zijn we bij elkaar om onder andere te horen hoe de gemeente zelf een meer activerende rol op zich wil nemen. Eerst komt echter Professor Zijderveld aan het woord die ons zijn visie over het bestaan van armoede, de ethiek en de rol van de overheid met ons wil delen. De inleiding van Prof. Dr Anton Zijderveld Professor Zijderveld is Emeritus Hoogleraar aan de Erasmusuniversiteit van Rotterdam, alwaar hij sociologie doceerde. Voorts was hij tot april van dit jaar de eerste voorzitter van de Stichting Fonds voor Bijzondere Noden in Rotterdam. Ter gelegenheid van zijn afscheid als voorzitter van genoemde Stichting sprak Prof. Zijderveld in de Burgerzaal van het Stadhuis een afscheidsrede uit waarin hij nader inging op het ontstaan van de verzorgingsstaat en de rol die het particulier initiatief daarbij zou moeten gaan spelen. Dit laatste is voor hem een must omdat in de loop der tijd de verzorgingsstaat in toenemende mate werd uitgehold door2
dat deze vanwege de grote bureaucratie deze onbeheersbaar en onbestuurbaar was geworden. Omdat de organisatoren van mening waren, dat van de ideeën van Professor Zijderveld door een groter publiek moet worden kennis genomen, hebben zij de Professor uitgenodigd om zijn ideeën met ons de delen. Hierna volgt integraal de tekst zoals Professor Zijderveld deze op 2 april jl. in Rotterdam en op 13 november 2012 in Haarlem heeft uitgesproken. In 1983 publiceerde ik een hoofdstuk in een door Philip Idenburg geredigeerde bundel met de voor die dagen provocerende titel De nadagen van de verzorgingsstaat.1 Deze titel was toen provocerend omdat de extensieve en intensieve verzorgingsstaat voor velen een vanzelfsprekend, in beton gegoten feit was. Maar die verzorgingsstaat werd in toenemende mate door betonrot geteisterd. De eerste voorbode daarvan was het befaamde Accoord van Wassenaar uit 1982. Daarin besloten werkgevers en werknemers, onder leiding van respectievelijk Chris van Veen en Wim Kok, met een duidelijke regie van de toenmalige premier Ruud Lubbers, om gezien de economische problemen de gebruikelijke salarisclaims te matigen. Zelden waren arbeid en kapitaal zo eensgezind geweest. De verzorgingsstaat, zo werd in de voorgaande twee decennia steeds duidelijker, was onbetaalbaar en gezien de enorme bureaucratie ook bestuurlijk onbeheersbaar geworden. Het schip van staat werd met een olietanker vergeleken die van koers moest veranderen, maar dat gaat langzaam en geleidelijk. De volgende kabinetten Lubbers hebben daaraan gewerkt. Het motto luidde ‘minder staat, meer markt’. En dat werd door zijn opvolger Kok voortgezet. De aloude socialistische droom van een sociaal rechtvaardige maatschappij met een spreiding van macht onder leiding van een sturende staat werd door Kok en de zijnen opzij gezet. Het heette dat de PvdA haar ideologische veren had afgeschud. Ik heb met Hans Adriaansens hier een dimensie aan toegevoegd. De verzorgende staat is inderdaad uit zijn voegen gegroeid, zo argumenteerden wij, maar hij heeft niet alleen de markt economisch verlamd, doch ook de maatschappelijke vitaliteit aangetast. Niet alleen ‘minder staat, meer markt’, maar vooral ook ‘minder staat, meer maatschappij’. Wij noemden de maatschappij toen een ‘maatschappelijk middenveld’ gelegen tussen staat en burgers in – een onafhankelijk veld, waarop burgers al dan niet georganiseerd allerlei maatschappelijke en politieke initiatieven kunnen ontplooien zonder daarbij door overheden voor de voeten gelopen te worden. Dat middenveld was in het hoogtij van de verzorgingsstaat steeds meer verstatelijkt, onderworpen aan de regels van overheidsbureaucratieën. Vooral ook aan de technocratie van professionals op het gebied van de gezondheidszorg en het onderwijs. Professionals hadden wat geld en macht betreft baat bij een sterk regulerende overheid. Bureaucraten en professionals hebben bijgedragen tot de enorme groei van de verzorgende staat. Die leed, zo werd geopperd, steeds meer aan elephantiasis. Wij vatten dit alles samen onder een simpele wetmatigheid: hoe meer verzorgingsstaat, hoe minder vrijwillig initiatief. Immers, de burgers trokken zich al individualiserend terug achter hun voordeur en lieten de maatschappij over aan bureaucraten en professionals. We gaven het boek waarin we dit uiteenzetten, de titel Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat.2 1
Philip Idenburg, red., De nadagen van de verzorgingsstaat, (Amsterdam: Meulenhoff, 1983. Mijn bijdrage op blz. 195-224. 2 H.P.M. Adriaansens, A.C. Zijderveld, Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat. Cultuursociologische analyse van een beleidsprobleem, (Deventer: Van Loghum Slaterus, 1981). 3
De kabinetten Bakenende hebben gepoogd de burgers weer meer verantwoordelijkheid te geven. De idee van een civil society waarin burgers allerlei initiatieven ontplooiden zonder daarbij door al te veel overheidsregels en dito maatregelen gefrustreerd te worden, werd beleden. De individualisering moest ingedamd worden, het gemeenschapsdenken werd door Bakenende en de zijnen gepropageerd. Maar een feit was dat dit alles al snel vertaald werd in een privatiseringsgolf die vooral bedoeld werd als een reeks bezuinigingen. Instellingen in de gezondheidszorg en het onderwijs bijvoorbeeld moesten privatiseren en zich uitleveren aan de tucht van de markt. Nu traden ook de managers naar voren. In zekere zin verdrongen zij de bureaucraten en de professionals die in het hoogtij van de verzorgingsstaat de macht in handen hadden. Na ruwweg 1990 raakte ons land in de greep van een ware managerial revolution. Niet gezag en vertrouwen, waarop instituties zijn gebaseerd, maar macht en geld werden nu de dominante factoren. Het politieke discours bleef daarbij dominant economisch en econometrisch. Meten is weten. De instituties kwamen in de greep van een afrekencultuur: bureaucraten en professionals worden afgerekend op het behalen van vooraf opgestelde targets. Dat is vandaag de dag, nu we in een ernstige economische crisis terecht zijn gekomen, sterker dan ooit tevoren het geval. Tegen deze achtergrond heeft het zin om een moment stil te staan bij wat nou eigenlijk de oorspronkelijke grondgedachte van de verzorgingsstaat is geweest. Hij groeide in de jaren zestig en zeventig uit zijn voegen, maar is het wel verstandig om de idee van een verzorgende overheid overboord te zetten? De overkoepelende waarde van de verzorgingsstaat was en is dat burgers in een democratische rechtsstaat de zekerheid van een minimum aan materiële welvaart en immaterieel welzijn bezitten. In het Engels heet dit fraai: de zekerheid van een civilized living, van een beschaafd bestaan. Het parlement moet via wetgeving vaststellen wat dit minimum is. De verzorgingsstaat garandeert dus een bestaansvloer waarbeneden in een beschaafde democratie niemand mag zinken. In het Engels heet dat social insurance en die is vooral van toepassing op gezondheid, behuizing, onderwijs en werkgelegenheid. Regeren is vooruitzien, luidt het cliché en zoals de meeste clichés zit er een kern van waarheid in, zij het dat deze waarheid in het politieke gebruik is vervaagd. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog gaf de conservatieve Churchill er blijk van politiek vooruit te zien. In het midden van het strijdgewoel gaf zijn kabinet aan de liberale Lord Beveridge de opdracht een blauwdruk te maken van een sociaal rechtvaardige samenleving, waaraan na het einde van de oorlog door de overheid gewerkt zou kunnen worden. In 1942 publiceerde Beveridge zijn destijds spraakmakende rapport Report on Social Insurance and Allied Services. Het was niet een eerste aanzet tot een welfare state. In 1911 had de liberale regering van Lloyd George bijvoorbeeld al een ‘National Insurance Act’ uitgebracht. Maar het rapport van Beveridge werd wel toonaangevend voor de naoorlogse pogingen verzorgingsstaatarrangementen te ontwerpen – ook in ons land. Wat opvalt is dat in Engeland aanvankelijk vooral liberalen en niet socialisten werk van een welfare state maakten. Beveridge maakte zich meteen al zorgen dat de door hem beoogde sociale verzekering en sociale zekerheid uitsluitend door de nationale overheid zou worden uitgevoerd. Hem stond veeleer voor ogen een nauwe samenwerking tussen de staat en het private initiatief. Dat private initiatief had wat zorg en verzorging betreft in Engeland een lange en gedegen geschiedenis in de zogeheten ‘Friendly Societies’. Die gingen terug op de late middeleeuwen en groeiden uit tot soms grote, be4
drijfstaksgewijze, charitatieve fondsen. Ook Lloyd George had in zijn ‘National Insurance Act’ een pleidooi gevoerd voor samenwerking tussen deze fondsen en de staat. Na de oorlog namen de socialisten in Engeland het roer in handen en torpedeerden deze privaat-publieke samenwerking. De verstatelijking van de samenleving werd daardoor mogelijk gemaakt. De socialist Aneurin Bevan werd de architect van de naoorlogse, Britse welfare state met het omineuze motto: ‘Homes, health, education and social security, these are the birth rights.’ 3 Beveridge had gewaarschuwd voor deze geleidelijke verstatelijking van de samenleving die onvermijdelijk zou uitmonden in een verlamming van zowel de markt als de maatschappij. Het zou ook een civilized living, een beschaafd bestaan, in gevaar brengen. Zijn waarschuwing was vooralsnog tevergeefs. In ons land werd aanvankelijk deze eenzijdige verstatelijking voorkomen door de typisch Nederlandse verzuiling. Immers het private initiatief was gelegen in de verzuilde instituties die weliswaar in samenwerking met de overheid – denk aan de subsidiëring – maar toch in autonomie konden opereren op de gebieden van de gezondheidszorg, het onderwijs, de werkgelegenheid, enz. Maar onder invloed van de ideologische ontzuiling raakten vanaf ruwweg 1960 deze instituties in de ban van de centrale overheid. De verzorgingsstaat werd daardoor de almachtige, overkoepelende institutie. De door Beveridge gevreesde verstatelijking vond daardoor na 1960 ook in ons land plaats. In de discussies over de verzorgingsstaat wordt te weinig nadruk gelegd op het feit dat niet socialisten maar liberalen aan zijn wieg hebben gestaan. Lloyd George en Beveridge waren van mening dat armoede, smerige, onhygiënische behuizing, slechte gezondheidszorg en werkloosheid, zoals die grote delen van de bevolking in de 19e eeuw hadden geteisterd, in een beschaafde samenleving niet geduld kunnen worden. Maar ze meenden ook dat het niet uitsluitend de opdracht van de nationale en lokale overheden was om een beschavingsoffensief te openen. Een dergelijk offensief kon volgens hen alleen succesvol verlopen, indien het private initiatief van de charitatieve fondsen er bij betrokken zou worden. Volgens hen moet de staat een minimum aan materiële welvaart en immaterieel welzijn garanderen – een minimum dat afhankelijk van de stand van de nationale economie door het parlement moet worden vastgesteld. Maar dan moeten de burgers wel de mogelijkheid hebben om vanaf dit minimum in welvaart en welzijn te stijgen. Daar hebben ze instituties voor nodig die niet van de staat afhankelijk zijn – vakverenigingen, professionele verenigingen, kerken en vooral ook charitatieve fondsen. Beveridge roemde vooral de vrijwillige initiatieven: ‘private action for public purpose’.4 Naar mijn overtuiging zijn we vandaag de dag weer precies bij dit punt uitgekomen. De intensieve en extensieve verzorgingsstaat die de maakbaarheid van de samenleving hoog in het vaandel had staan, is voorbij. Maar het zou een ramp zijn indien we het idee van een verzorgende staat, een ‘social service state’5 (Beveridge), totaal zouden opgeven. Een nationale of lokale overheid die zich geheel uitlevert aan de markt en een maatschappij die iedere vorm van vrijwillig initiatief uitbant en zich aan (interim)managers uitlevert, verwordt tot een barbarij. En als alles om macht en geld draait, zullen vooral de zwaksten in de samenleving de slachtoffers van deze barbarij worden. Een overheid garandeert dan niet meer dat 3
Adriaansens, Zijderveld, a.w., blz. 35. Adraainsens, Zijderveld, a.w., blz. 50. 5 Ibid., blz. 37. 4
5
minimum aan welvaart en welzijn, waaronder in een beschaafde natie of stad niemand mag zakken. Hoe is het met onze stad Rotterdam gesteld? We weten dat de sociale en economische noden in Rotterdam groot zijn. Een terugkeer naar een omvattende verzorgingsstaat op stedelijk niveau die pretendeert vanuit het stadhuis de samenleving te kunnen ‘maken’, is voorgoed voorbij. Maar we moeten oppassen de landelijke trend van privatisering en vermarkting onder leiding van geld- en machtsbeluste managers niet op stedelijk niveau voort te zetten. We hebben in de afgelopen decennia geleerd de sociale en culturele initiatieven op wijkniveau serieus te nemen, te stimuleren en te faciliteren. Denk aan het project van de Sociale Vernieuwing dat in nieuwe vormen wordt voortgezet. Particuliere initiatieven worden door de gemeente serieus genomen. Rotterdam is een moderne en dus rauwe stad, maar dat betekent niet dat ze dan ook noodzakelijkerwijze op sociaal gebied onbeschaafd zou moeten zijn. De centrale onderdelen van een beschaafde samenleving – gezondheidszorg, onderwijs, behuizing, armoedebestrijding, werkgelegenheid – moeten, de noodzakelijke bezuinigingen ten spijt, in een publiek-private samenwerking verder ontwikkeld worden. In de desbetreffende instituties moeten de inhoudelijk gemotiveerde professionals weer de boventoon gaan voeren ten koste van de macht van de managers en de interim-managers. We moeten er vooral voor waken dat niet de hardste klappen van de bezuinigingen aan de onderkant van de stedelijke samenleving gaan vallen. Het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam richt zich op de diepste sociaal-economische bodem van onze stad en het baart zorgen dat de aanvragen door hulpverleners bij ons fonds in aantallen toenemen. Mensen die door ons geholpen worden zijn echt door de bodem van de verzorgende overheid gezakt en dreigen in een situatie terecht te komen die voor henzelf en dan dus ook voor hun kinderen uitzichtsloos is. Dat kan een beschaafde samenleving niet toelaten. Het FBNR is een samenwerkingsverband van verschillende fondsen en de stedelijke overheid. Zijn werk kan gezien worden als een beschavingsoffensief. We dulden niet dat mensen nagenoeg letterlijk in de goot terecht komen en we zoeken naar een onmiddellijke, niet-bureaucratische oplossing voor acute, individuele noden. Na deze hulp is uiteraard een traject nodig om recidive te voorkomen. Ook dat wordt ondermeer in samenwerking met de Kredietbank geregeld. Mijn wens aan het einde van mijn vijfjarige voorzitterschap is dat in de nabije toekomst het werk van het FBNR niet meer nodig zal zijn. Aan de onderkant van de samenleving zullen altijd mensen in moeilijke omstandigheden leven. Dat is helaas een sociologische wetmatigheid. Maar er moet van overheidswege gegarandeerd dat minimum zijn waarboven zij en volgende generaties via opleidingen en werk kunnen stijgen. Als die hoop vervliegt, ontstaat de barbarij die we niet moeten toelaten. Het FBNR is vijf jaar geleden opgericht om het begin van deze barbarij te bestrijden. In die zin is het een beschavingsoffensief. In de hoop – ik moet het nogmaals zeggen – dat het uiteindelijk overbodig zal worden. Hierna geeft de gespreksleider van het Symposium het woord aan de zaal. De vragen die door de toehoorders werden gesteld kwamen voornamelijk weer op een verduidelijking van de woorden van de Professor. Voorts werd de Heer Zijderveld gevraagd naar zijn ervaringen die hij opgedaan had tijdens zijn gasthoogleraarschappen in Osaka en in München. Men na-
6
me waren de toehoorders benieuwd op welke wijze men aldaar vangnetten ter opvang van de armoede had georganiseerd. Inleiding door de Wethouder van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem; de heer J. Nieuwenburg In het College van Burgemeester En Wethouders van de gemeente Haarlem vervult de heer J.(Jan)Nieuwenburg o.a. de portefeuille van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze portefeuille is in tijden van crisis een zware opgave omdat het in deze periode de taak van de portefeuillehouder is om voor de zwakkeren in onze samenleving een vangnet te scheppen zodat zij niet tussen wal en schip terecht komen en ook in staat worden gesteld een menswaardig bestaan op te bouwen. Deze taak moet worden gerealiseerd tegen de achtergrond van een teruglopend budget aan middelen dat daarvoor kan worden besteed. De heer Nieuwenburg had zijn toespraak opgebouwd aan de hand van een aantal steekwoorden die puntsgewijze verder werden verduidelijkt. Deze steekwoorden worden in het navolgende weergegeven en daar waar dit nodig is verduidelijkt. Algemene opmerkingen van de heer Nieuwenburg Het Fonds Urgente Noden doet belangrijk werk. Het is schrijnend dat deze vorm van hulp noodzakelijk blijft. Het Fonds ondersteunt mensen die onder het bestaansminimum zijn gezakt en waarvoor de gemeente geen extra mogelijkheden meer heeft. Jaarlijks geeft de gemeente Haarlem € 35.000 subsidie, structureel. Samen voor elkaar Actie burgerschap. Maatschappelijke participatie. In het licht van het nieuwe Regeerakkoord is de vraag welke bijdragen de bijstandsgerechtigden gaan leveren binnen het sociaal domein vanuit een tegenprestatie. Dit wordt een ingewikkelde discussie. De verdringing op de arbeidsmarkt is daarbij in het geding. Financieel solide Van ongericht naar gericht geld inzetten. Minder generieke regelingen. Het Regeerakkoord kiest ook voor deze richting. Het wil geld duidelijker kunnen inzetten waar het werkelijk noodzakelijk is. 7
Extra geld moet er komen voor het armoedebeleid. Aanpassing bijzondere bijstand (mogelijkheden voor aanvullende ziektekosten verzekering, sport, cultuur, etc…..). Het Regeerakkoord heeft een versobering van de kindregelingen, onzekerheid over zorgtoeslag, zzp-ers. Nog onduidelijk zijn de gevolgen voor de werkelijke onderkant. Sommige berekeningen zijn positief, anderen juist negatief (de bijstandsmoeder gaat erop achteruit). Sociaal en rechtvaardig Een vangnet moet er zijn voor mensen die onze steun het hardst nodig hebben. Langdurigheidstoeslag en een toeslag voor chronisch zieken moet blijven bestaan. Dit betekent ook dat de gemeente Haarlem meer aandacht geeft aan de handhaving om misbruik van regelingen te voorkomen. Geld hoort op de juiste plaatsen terecht te komen. Financieel zelfredzaam Werk, arbeidsmarkt bemiddeling. Promoten van actief burgerschap via Sociaal Domein. Maatschappelijke participatie draagt bij aan het verbeteren van de kansen op de arbeidsmarkt. Stijgen van inkomen. De studie vormt een grote steun, zo niet de voorwaarde, voor beter salaris. Studiefonds; € 200.000 voor rentevrije studieleningen. Het doel van de studie is inkomensverbetering (taal, computervaardigheden, eigen bijdrage VAVO….). Langdurigheidstoeslag (LDT) In de gemeenteraad was bij de discussie over het nieuwe beleid de langdurigheidstoeslag het grootste punt van discussie. Het voorstel van B en W was: Eerst start na 5 jaar Bijstand, Of 80/100% arbeidsongeschikt. De LDT blijft behouden in haar oude vorm: Start na 3 jaar bijstand, Is bestemd voor dezelfde doelgroep. Regeerakkoord betekent het einde voor de LDT. Er komt een nieuwe individuele regeling voor mensen met een laag inkomen. Er is geen zicht op inkomensverbetering. Er wordt in 2013 een nieuw voorstel verwacht voor de LDT. Ziektekosten De burger is zelf verantwoordelijk voor zijn zorgverzekering: -
Zelfde pakket elders goedkoper,
8
-
Er komt een einde aan de directe dootbetaling van zorgkosten via de bijzondere bijstand,
-
Er komt een beter zicht op de werkelijke zorgkosten.
De gemeenteraad van Haarlem was angstig voor het maken van meer schulden, voor onverzekerden, er moest daarom een vangnet komen, zodat: -
Mensen mogen blijven bij deze verzekeraar,
-
Iedereen wordt geholpen in het ziekenhuis; basiszorg,
-
Cursus “Omgaan met geld”, als diagnose dat iemand geen zicht heeft om zijn financiën te regelen. In dergelijke omstandigheden neemt de gemeente Haarlem de betalingen direct vanuit de uitkering over.
De gemeente blijft verantwoordelijk voor het vangnet van de meest kwetsbaren. Focus op Jeugd De gemeente Haarlem wil dat alle kinderen opgroeien met de mogelijkheid om zichzelf breed te ontwikkelen; sport en cultuur brengen een belangrijke bijdrage aan sociale en maatschappelijke vaardigheden. Hoe sta en beweeg ik in de maatschappij? Onderwijs is cruciaal om een goed inkomen te verwerven. Juist kinderen in financieel of sociaal zwakkere milieus hebben behoefte aan ondersteuning in de vorm van bijles of huiswerkbegeleiding. Daar wordt voor gezorgd! Noodzakelijke schoolkosten worden vergoed. Er komt minder geld vanuit de gemeente. Het gemeentebestuur gaat de discussie aan met de schoolbesturen om van de sterkere schouders een hogere eigen bijdrage te vragen. Tot zover Wethouder Nieuwenburg. Uit de zaal werden de volgende vragen aan de Wethouder gesteld. 1. Op welke wijze houdt men de mensen die niet werken arbeidsfit? Antwoord: De wethouder verwijst in deze naar een project in de Waarderpolder. Voorts merkt hij op dat een scholing die men in het verleden heeft gevolgd daarvoor geen garantie is. Men moet zich periodiek bijscholen. 2. Spreker wijst erop dat het ook in de toekomst van belang is dat er aandacht blijft voor bijzondere doelgroepen. Antwoord: de reorganisatie die aan de gang is betekent niet dat de aandacht voor specifieke doelgroepen verdwijnt. De aandacht wordt alleen anders georganiseerd. Hierna bedankt de gespreksleider de Wethouder voor zijn bijdrage en geeft het woord aan de volgende inleider..
9
Inleiding door de heer Drs E.H.L. Dorscheidt, Hoofdafdelingsmanager van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem De heer Dorscheidt heeft zijn bijdrage opgebouwd op basis van steekwoorden die hierna worden weergegeven. Hij begint zijn inleiding met de vraag: Waarom een nieuw minimabeleid? Dit was nodig i.v.m. maatschappelijke veranderingen Waardoor: Gerichter inzetten van geld Groeiende behoefte aan ondersteuning Terugtredende overheid Andere redenen lagen in het Sociaal domein, zoals: Eigen kracht van de burger Zelfredzaamheid Actief burgerschap Hoofdpunten van het nieuwe minimabeleid Onderwijs Maatschappelijke participatie Jeugd Ziektekosten Vangnet voor de meest kwetsbaren Mooie woorden, hoe vullen we dat in? Belangrijkste doe = werk, zelf voor een goede financiële basis zorgen. Mensen die niet kunnen werken mogen terugvallen op de bijstand. We verwachten dat mensen die dat kunnen actiever deel gaan nemen aan de maatschappij. Kinderen moeten niet de dupe worden van de financiële situatie van hun ouders. Daarom ondersteunt Haarlem kinderen in hun ontwikkeling; en biedt ze ruimere mogelijkheden op een financieel gezonde toekomst. Vangnet voor de meest kwetsbaren blijft overeind, Haarlem biedt meer ondersteuning als dat nodig is. Minimaregelingen Inkomen tot 110% bijstandsniveau: minimaregelingen. 10
Focus minimaregelingen; maatschappelijke participatie, onderwijs, voorbeeldfunctie ouders en ondersteuning van de meest kwetsbare groep (vangnet). Richting en sturing geven aan je eigen toekomst. Aanmoedigen sociale activering. Vangnet. Maatschappelijke participatie Jongeren zoveel mogelijk in staat stellen om mee te doen aan sport en cultuur. Daarom blijft Haarlem, net als het nieuwe Kabinet, het Jeugd Sport Fonds ondersteunen. Twee sportregelingen worden één, uitvoering JSF. Wens: ouders ook actief als vrijwilliger voor de sportclub. Het mes snijdt dan aan twee kanten. Jeugd Cultuur Fonds: muziek maken of tekenles, toneel,….. Sport jaarlijks € 110.000. Cultuur jaarlijks € 50.000. Ziektekosten Geen collectieve ziektekostenverzekering; zelf afsluiten en administratie regelen. Vangnet; de gemeente regelt en betaalt premie vanuit uitkering. Onderwijs Tegemoetkoming schoolkosten; € 50 basisonderwijs en € 100 voortgezet onderwijs. Regeling onderwijsondersteuning: bijles en huiswerkbegeleiding. Studiefonds voor volwassenen; rentevrije lening, is gericht op inkomensverbetering. Cursus “Omgaan met geld”uitbreiden. Effectieve cursus, gewaardeerd door deelnemers. Ook op scholen aan jongeren geven. Vangnet Langdurigheidstoeslag: na 3 jaar bijstand, geen inperking doelgroep. Bedragen: gezin: € 500, alleenst. Ouder € 450, alleenstaande € 350. Chronisch ziekentoeslag; beperking doelgroep. Regeling is dubbeling met Wet toeslag chronisch zieken en gehandicapten ( die komt volgens het Regeerakkoord voor de uitvoering in de richting van de gemeenten). Regeerakkoord Structureel 100 mln voor armoedebestrijding (80 in 2014, 100 in 2015). Het Regeerakkoord; tegenprestatie gekoppeld aan de bijstandsuitkering. Dit houdt mensen met mogelijkheden actief en draagt mogelijk bij aan een snellere reintegratie in de maatschappij. Koppeling Sociaal Domein. Ruimere vergoedingsmogelijkheden binnen de bijzondere bijstand. 11
Voornemen verminderen categoriale regelingen. Vervangende regeling voor de langdurigheidstoeslag (toekenning op individuele basis en geen mogelijkheden tot inkomensverbetering). Dus: meer persoonlijke weging van tegemoetkomingen in het minimabeleid. Huidige stand van zaken Bestand bijstand 6% gekrompen. Beter beeld in Haarlem dan in rest van Nederland. Prognose volgend jaar: lichte stijging vanwege economische crisis. Discussie 1. De gespreksleider memoreert dat de spreker in zijn loopbaan ervaring heeft opgedaan bij verschillende grote Sociale Diensten. De vraag is welke van deze diensten het meest overeenkomt met die van Haarlem. Antwoord: de Sociale Dienst van de gemeente Tilburg. 2. Vraag: door de aan de orde zijnde reorganisatie van de Sociale Dienst is het voor de cliënten niet duidelijk wie in de toekomst hun aanspreekpunt zal worden. De vraag is wanneer er duidelijkheid in deze is te verwachten. Antwoord: de reorganisatie zal binnenkort worden afgerond. De Ondernemingsraad en het College van B en W zullen zich nog over de voorstellen moeten uitspreken. 3. De gemeente Haarlem doet veel op sociaal gebied. Andere gemeenten doen dit niet, hoe komt dat? Antwoord: alleen centraal geregelde afspraken zijn afdwingbaar. 4. Gemeenten, buiten Haarlem, dragen niet bij aan het Fonds Urgente Noden, terwijl de burgers van dit fonds wel profiteren. Hoe zit dat. Antwoord: het maatschappelijk middenveld is voor het sociaal welzijn van groot belang. Haarlem ziet dit in en hiervan zijn de overige gemeenten in Zuid-Kennemerland nog niet bewust. U dient daarom blijven vragen… Daar er geen verdere vragen voor de inleider zijn, bedankt de gespreksleider de inleider voor zijn bijdrage en geeft het woord aan twee hulpverleners uit onze regio. Deze hulpverleners zullen met een voorbeeld aangeven op welke wijze zij gebruik hebben gemaakt van de Stichting Fonds voor Urgente Noden voor Haarlem en Omgeving om in de nood van hun cliënten te voorzien.
12
Het werk van de Stichting Fonds voor Urgente Noden voor Haarlem en Omgeving in de praktijk Voorbeeld 1: uit de sfeer van de Reclassering
Cliënte is een 45-jarige vrouw met een licht verstandelijke handicap. Zij heeft drie jaren in detentie doorgebracht en is sinds april 2012 uit detentie. Aan haar is een reclasseringstoezicht opgelegd van twee jaar. Dit toezicht is opgelegd door de rechter en hieraan zijn een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld. De voorwaarden zijn dat betrokkene twee jaar lang verplicht contact moet onderhouden met de reclassering, de zogenaamde meldplicht. Ook zal de reclassering cliënte eens in de zoveel tijd thuis bezoeken. Een andere voorwaarde is dat betrokkene binnen de opgelegde toezichttermijn een Cova+ training volgt. Deze Cova+ training is een cognitieve vaardigheidstraining speciaal ontwikkeld voor mensen met een licht verstandelijk handicap, het doel van de training is het inzicht geven in eigen gedrag om recidive te voorkomen. De training bestaat uit 36 sessies van twee en een half uur. In het kort komt het er op neer dat men tijdens de training leert eerst te denken alvorens te handelen. De laatste bijzondere voorwaarde is dat cliënte zich verplicht, ambulant laat behandelen in een forensische, psychiatrische behandelinstelling. Mevr. V. is na haar detentie gaan wonen bij haar stiefzus die in een aangrenzende gemeente van de gemeente Haarlem woont. Zij is destijds in de problemen gekomen en in detentie geraakt, omdat ze medeplichtig was bij een gewelddadige ontvoering en beroving. Haar toenmalige partner was de hoofddader, zij heeft destijds meegewerkt aan het plegen van het delict omdat zij zich min of meer liet beïnvloeden door haar inmiddels ex-partner, een ander motief was geldgebrek. Betrokkene had schulden en was haar baan kwijtgeraakt. De woonsituatie van betrokkene is niet ideaal, ze woont met haar dochter van 12 jaar oud bij haar stiefzus. De stiefzus heeft ook haar eigen gezin. De dochter van cliënte heeft tijdens de detentieperiode van haar moeder ook bij de stiefzus gewoond. Ze wonen met 7 mensen in een rijtjeshuis. Cliënte heeft samen met haar dochter de zolder tot haar beschikking. Er zijn veel spanningen onderling. Betrokkene staat momenteel onder bewindvoering. Na haar detentie is haar uitkering opgestart en is ook de bewindvoering gestart. Mevr. V. krijgt wekelijks een bedrag van € 50,- om van te leven. Betrokkene probeert zich aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering te houden, echter ondervindt zij vooral financiële hobbels op de weg. Zij dient zich eens per drie weken te melden bij de reclassering in Haarlem. De Cova+ training die ze verplicht dient te volgen, wordt gehouden in Amsterdam en ook de forensische, psychiatrische behandelinstelling is niet gevestigd in haar woonplaats. Ze kan de reisgelden onmogelijk van haar weekgeld betalen. Toch is zij verplicht om de afspraken na te komen. De Gemeentelijke Sociale Dienst kan haar reiskosten niet vergoeden. Door een beroep te doen op het Fonds voor Urgente Noden kon worden voorzien in de ergste financiële nood.
13
Voorbeeld 2: uit de sfeer van de Gezondheidszorg Een hulpverlener van de GGD van Zuid-Kennemerland kreeg vorig jaar contact met een gezin in Haarlem. Binnen dit gezin speelden tegelijkertijd een groot aantal problemen zoals alcoholmisbruik, werkeloosheid en er waren grote schulden ten gevolge van langdurige werkeloosheid van het gezinshoofd. De meeste problemen van het gezin speelden reeds gedurende geruime tijd. Maar omdat het gezin zorgmijdend was en voor derden de deur gesloten hield, kon de hulpverlening lange tijd niets voor dit gezin betekenen. Doordat in de loop der tijd de nood, met name financieel, zo hoog was gestegen, kon eindelijk de hulpverlening binnen dit gezin een voet aan de grond krijgen. De situatie die de hulpverlener daar aan trof was bedroevend. Naast torenhoge schulden, trof de hulpverlener daar ook een minderjarige dochter aan die volledig geïsoleerd van haar omgeving was geraakt vanwege haar slechte gebit. Het meisje was al zes jaar niet meer naar de tandarts geweest en de gevolgen daarvan waren verschrikkelijk. Het meisje praatte met derden met de hand voor de mond, vanwege haar slechte adem. Deze slechte adem was er ook debet aan dat zij niet meer naar school ging en geen vrienden en vriendinnen meer had. Ze hing de gehele dag lusteloos op de bank en had nergens zin in. Voorts had het gezin nog een andere dochter die ouder was en inmiddels het ouderlijk huis had verlaten. De hulpverlener heeft na intensieve gesprekken de ouders kunnen verwijzen naar de schuldhulpverlening, alwaar zij een hulpverleningstraject gingen volgen. Met de jongste dochter kon de hulpverlener in het begin maar heel moeilijk contact krijgen. Uiteindelijk slaagde de hulpverlener erin het vertrouwen van het meisje te winnen. Na lang praten ging het meisje akkoord met een bezoek aan een tandarts. De tandarts heeft het gebit van het meisje geïnspecteerd en heeft op basis van zijn bevindingen een saneringsprogramma opgesteld, met de daarbij behorende begroting. Vanwege de grote achterstand van de tandverzorging stelde de tandarts voor om de sanering over langere tijd uit te smeren, zodat niet alles ineens moest worden aangevat. Het meisje in kwestie ging schoorvoetend akkoord met deze aanpak, maar de financiering was voor haar een probleem omdat haar ouders niet waren verzekerd voor tandheelkundige verzorging. De hulpverlening heeft daarom bij de Sociale Dienst een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand. Deze aanvraag werd afgewezen. Uiteindelijk kwam de hulpverlener terecht bij het Fonds voor Urgente Noden waar positief op het ingediende verzoek werd gereageerd. Besluit Tot besluit van het Symposium dankt de voorzitter van het Fonds de toehoorders voor hun aanwezigheid, hun betrokkenheid, ofwel door het mogelijk maken dat dit fonds zijn werk kan doen en zeker ook de aanvragers die voor hun cliënten proberen hen de noodzakelijke steun in de rug te geven.
14
Ik dank de inleiders die ons hebben meegenomen naar de problematiek in onze samenleving. Laten we niet alleen problemen zien maar ook kansen. We weten allemaal daar waar een iemand geholpen wordt er twee mensen zich gelukkig kunnen prijzen. De voorzitter laat haar dank vergezeld gaan van een boeket voor de inleiders die zich deze middag zich hebben ingezet om onze Stichting goed over het voetlicht te brengen. Hierna werd het Symposium gesloten en was er gelegenheid om, onder het genot van een drankje en van een hapje, te netwerken. Van deze mogelijkheid werd ruimschoots gebruik gemaakt door zowel de fondsbeheerders als de hulpverleners. Haarlem, 26 november 2012
De secretaris
15