Syllabus Familierecht: Deel II: Horizontale relaties
Deel II: Horizontale Relaties 1. Huwelijk 1. Het huwelijk is een instituut waartoe twee personen toetreden d.m.v. een vormgebonden overeenkomst, met als kern het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap. Uit deze definitie kan men meteen de belangrijkste kenmerken van het instituut lichten. Een huwelijk kan zo niet tussen meer dan 2 personen. Wanneer men wettelijk samenwoont geldt dit verbod ook. Bij feitelijke samenwoning maakt het allemaal niet uit. Het huwelijk heeft tot doel een duurzame levensgemeenschap te vormen. Dit is in wezen dé essentie en al de rest is bijzaak. Tenslotte is het huwelijk een plechtig contract, doch is de huwelijksakte slechts een bewijsmiddel en is het huwelijk voltrokken vanaf het 2e ja-woord. Het dient te worden opgemerkt dat vanaf 2008 het huwelijk in een dal zit door het succes van de wettelijke samenwoning (dat vanaf 2007 veel attractiever is geworden). Het huwelijk is mensenrechtelijk gewaarborgd in art. 12 EVRM. Dit recht van eerbiediging van het gezinsleven omvat ook het recht te huwen voor mannen en vrouwen van huwbare leeftijd. Daaruit vloeit ook voort dat men zijn partner vrij mag kiezen en dat men vrij mag hertrouwen zonder wachttermijn. Vroeger gold een termijn van 2 jaar na het echtscheidingsvonnis. Vandaag kan men huwen nadat het vonnis in kracht van gewijsde1 is getreden. Het huwelijk is geslachtsneutraal (art. 143 BW) “kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van hetzelfde geslacht2”. Toch blijft deze huwelijksvorm minderwaardig omdat art. 315 BW niet van toepassing is op het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. De afstamming is immers tweezijdig en kan slechts t.a.v. één vrouw en één man worden vastgesteld. Verschelden oordeelt dat dit een laakbaar uitgangspunt is: het huwelijk is sekseneutraal, doch de afstamming niet.
1.1 Grondvoorwaarden om te huwen 2. Het huwelijk kan pas vanaf 18 jaar (art. 144 BW). Niettemin kan de jeugdrechtbank om “gewichtige redenen” het verbod om voordien te huwen opheffen (art. 145 BW). Er is hoger beroep voorzien binnen de 8 dagen na de kennisgeving per gerechtsbrief van het vonnis. Deze leeftijdsvereiste kan om gewichtige redenen worden opgeheven. Wat zijn die? In de oude dagen was dit vooral dat het meisje zwanger was, omdat voor 1987 en Paula Marckx buitenhuwelijkse kinderen zwaar werden benadeeld t.o.v. huwelijkse kinderen. Vandaag de dag speelt dat geen rol meer en is zulke reden geen goede reden meer. Ook armoede (met samenbrenging van beider vermogens) en illegaliteit zijn niet gewichtig genoeg. Een gewichtige reden is wel dat beide personen al gedurende lange tijd een duurzame levensgemeenschap vormen (zolang die niet hoofdzakelijk aan externe factoren van illegaliteit of armoede zijn verbonden). 3. Net zoals dit geldt voor andere overeenkomsten (art. 1108 BW), is het vereist dat beide echtgenoten toestemmen tot het huwelijk. “Er is geen huwelijk wanneer er geen toestemming is” (art. 146 BW). Marriage by proxy, zoals dit in de Angelsaksische landen bestaat, wordt hier dus niet aanvaard. In dat geval stelt een echtgenoot immers een persoon aan om hem te vertegenwoordigen bij het stellen van de rechtshandeling. In ons stelsel komt dit in strijd met het wezen van vertegenwoordiging: de vertegenwoordiger kan geen strikt persoonlijke rechtshandelingen stellen. 1
Dit gebeurt één maand na betekening. De wet rept nergens over seksuele geaardheid. Het is dus juridisch niet zo goed gekozen om over ‘homohuwelijk’ te praten. 2
2
Deel II: Horizontale Relaties Postume huwelijken zijn eveneens verboden. Huwelijken in extremis zijn daarentegen wel toegestaan: in dit geval ligt één echtgenoot op het sterfbed. 3 De wet heeft hiervoor zelfs enkele gunstmaatregelen ingevoerd. Belangrijk in deze context is de verloving, ofwel de wederzijdse belofte om te huwen. Dit schept naar de heersende rechtsopvatting slechts een feitelijke toestand. Het is zelfs in strijd met de keuze van partner en huwelijksvrijheid als men contractueel zou uitsluiten dat men zijn gegeven woord niet meer mag intrekken. Elk zodanig beding is nietig wegens in strijd met de openbare orde. Toch aanvaardt de rechtspraak soms een quasi-juridische waarde aan de verloving, waarbij de zorgvuldigheidsnorm ex art. 1382 BW geldt: als men zijn huwelijksbelofte breekt op een wijze die het een goede huisvader niet betaamt, kan de andere echtgenoot schadevergoeding vorderen. Dit kan bv. als de echtgenoot de ander laat staan op de dag van het huwelijk of weigert ‘ja’ te zeggen. Eventueel kan art. 1088 BW gelden. Deze bepaling schrijft voor dat schenking n.a.v. het huwelijk vervallen als het huwelijk daarop niet volgt. Op grond van deze bepaling kan een echtgenoot de verlovingsringen en zelfs onroerende goederen terugeisen. Soms is er wel toestemming, maar is deze onvolwaardig. Zo ontbreekt bij geesteszieken (zelfs bij heldere tussenpozen)4, gedrogeerden en alcoholici het vereiste bewustzijn. In andere gevallen is er enkel formele toestemming, kennelijk niet gericht op een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op een verblijfsrechtelijk voordeel (zie art. 146bis BW). Dit is het maatschappelijke probleem van schijnhuwelijk. Dit is een zeer delicate aangelegenheid. Om van schijnhuwelijk te spreken moet er een vormelijk ja zijn, maar zijn de betrokkenen niet van zinnens een duurzame levensgemeenschap te sluiten. De intentie om de echtgenoot verblijfsrecht te schenken bewijzen is zeer moeilijk. De ministeriële omzendbrief van 17 december 1999 inzake de wet van 4 mei 1999 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het huwelijk (BS 31 december 1999) bevat daartoe een aantal indicaties voor een schijnhuwelijk.5 Een verstandshuwelijk is (geen schijnhuwelijk en) perfect geldig. Grote misvatting is dat illegalen niet zouden mogen trouwen: het recht te huwen is een mensenrecht (art. 12 EVRM); hun huwelijk is geenszins per definitie een schijnhuwelijk. Schijnhuwelijken worden ook strafrechtelijk beteugeld: zie art. 79bis Vreemdelingenwet (ingevoegd door de Wet van 12 januari 2006). Tegen de weigering van de ambtenaar van burgerlijke stand om het huwelijk te voltrekken (o.g.v. een vermoeden van schijnhuwelijk) (art. 167, laatste lid BW) is verhaal mogelijk bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, rechtsprekend zoals in kort geding (art. 587, eerste lid, 9° Ger.W.). De wet spreekt ten onrechte van beroep, wat uiteraard onmogelijk is tegen een administratieve beslissing. Voor reeds voltrokken schijnhuwelijken bestaat sinds 1999 een specifieke absolute nietigheidsgrond (art. 184 BW, dat verwijst naar art. 146bis BW), zodanig dat dit niet langer 3
Het meest notoire voorbeeld is het huwelijk van Marie-Rose Morel en Frank Van Hecke. Bij het nieuw statuut van bewind wordt het sluiten van huwelijken door een onbekwame geregeld (zie daarvoor deel I) . Veel hangt ook af van de verschillende vrederechters. 5 “Wanneer men zich beroept op het schijnkarakter van een huwelijk, moet men duidelijke indicaties hebben dat het huwelijk kennelijk niet is gericht op het vormen van hoger vermelde duurzame levensgemeenschap. Een combinatie van o.m. volgende factoren kan een ernstige aanduiding vormen dat een schijnhuwelijk wordt beoogd: partijen verstaan mekaar niet, of kunnen enkel op een gebrekkige wijze met elkaar communiceren, of doen beroep op een tolk; partijen hebben elkaar vóór de huwelijkssluiting nooit eerder ontmoet; een van de partijen woont duurzaam samen met iemand anders; partijen kennen elkaars naam of nationaliteit niet; een van de aanstaande echtgenoten weet niet waar de andere werkt; een groot leeftijdsverschil; een som geld wordt beloofd bij het aangaan van het huwelijk; het uitoefenen van prostitutie door één van beiden; verklaringen omtrent de omstandigheden van de ontmoeting lopen manifest uiteen, …) 4
3
Deel II: Horizontale Relaties o.g.v. een schending van art. 144 BW moet worden nietig verklaard. Gedwongen huwelijken zijn uiteraard ook ongeldig, omdat ze zijn aangegaan zonder vrije toestemming van beide echtgenoten. De toestemming van minstens een van de echtgenoten werd gegeven onder geweld of bedreiging (zie art. 146ter BW). Dit is uiteraard niet met een geregeld huwelijk te verwarren. De klassieke wilsgebreken gelden in deze context. Toch worden ze enger geïnterpreteerd dan het geval is in het verbintenissenrecht. Dit omwille van de stabiliteit en de rechtszekerheid, maar toch is er ook een tendens naar meer soepelheid. Bedrog wordt echter nooit aanvaard. In dat verband geldt ‘ En marriage il trompe qui peut’. Dit betekent dat iedereen zich wel mooier probeert voor te stellen en de scherpe kantjes afvijlt. Dit adagium werd door Cassatie geformuleerd in een arrest van 17 juli 1925. Het ging hier over een vrouw die uit de echt gescheiden was, maar haar man vertelde dat ze weduwe was. Echtscheidingen waren vroeger immers zo’n aantasting van de reputatie dat men net niet werd gestenigd. Dwaling wordt wel aanvaard, als ze betrekking heeft op de persoon. Dit betekent dat ze over de burgerlijke of de fysische identiteit van de huwelijkspartner (bv. naam, tweelingbroer/zus) gaat. Dwaling over de burgerlijke staat wordt niet aanvaard (omdat ze a fortiori niet voor bedrog werd aanvaard). In de rechtspraak is er evenwel een evolutie naar dwaling omtrent de essentiële hoedanigheden van de persoon zoals (het (on)vermogen tot geslachtsverkeer, de burgerlijke staat, het gerechtelijk verleden. Geweld kan uiteraard ook, maar morele druk wordt niet aanvaard (omdat huwelijken altijd wel het druk-element bevatten). 4. De ouders van een minderjarig kind dienen in te stemmen 6 met het huwelijk van hun minderjarig kind. Als één ouder weigert dan zal de jeugdrechtbank de minderjarige toch machtigen als de weigering ongegrond is. Als beide ouders weigeren zal de jeugdrechter machtigen als de weigering misbruik uitmaakt (wat een enger criterium is) (art. 148 BW). Een klassiek voorbeeld is dat van de landbouwzoon die met de landbouwdochter van een ander bedrijf huwt en zo zijn eigen bedrijf niet meer zal verder zetten: in dit geval weigeren de ouders ten onrechte. Er mag geen vorig niet-ontbonden huwelijk zijn (art. 147 BW) Bigamie is in ons rechtsstelsel verboden en strafbaar (art. 391 Sw.). In internationaal privaatrechtelijke context kan dit een probleem vormen: in Arabische landen is de verstoting een grond tot echtscheiding. Hier wordt dat niet aanvaard wegens in strijd met de internationale openbare orde (art. 21 WIPR). Een man kan hier dus het probleem hebben te huwen, ondanks zijn huwelijk nog geldt. Daarbij zal het eerste huwelijk bij voorkeur vernietigd (met zijn retroactiviteit) worden, eerder dan het tweede. Er gelden enkele huwelijksbeletselen. Art. 161 BW bevat het absoluut huwelijksverbod tussen ouders en kinderen en het relatief huwelijksverbod tussen schoonouders en schoonkinderen, stiefouders en stiefkinderen. “Het in art. 161 BW bedoelde verbod voor aanverwanten” (m.a.w. het huwelijksverbod tussen schoonouders en schoonkinderen, stiefouders en stiefkinderen), kan door de Koning om gewichtige redenen worden opgeheven (art. 164 BW). Gewichtige redenen zijn weer de langdurige feitelijke samenwoning. Art. 162 BW bevat het absoluut huwelijksverbod tussen broers, zussen, broer en zus en halfbroers en –zussen. Tussen schoonbroer en schoonzus bestaat geen huwelijksbeletsel meer (sinds de wet van 27 maart 2001). Art. 163 BW verbiedt tenslotte het huwelijk tussen oom en nicht of neef; tante en nicht of neef, maar dit is een relatief huwelijksverbod, dat vatbaar is voor ontheffing bij KB om “gewichtige redenen” (zie art. 164 BW). Het huwelijk tussen
6
4
Pro memorie: niet te verwarren met toestemming!
Deel II: Horizontale Relaties neef en nicht is nergens verboden en kwam vroeger veel voor in adellijke middens. Denk ook aan de eerder besproken huwelijksbeletselen van de vermoedelijke verwekker en bij de adoptie.
1.2 Vormvoorwaarden 5. Het huwelijk moet aangegeven worden vooraleer de huwelijkssluiting kan plaatsvinden. Dit gebeurt bij de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 63 BW) waar één van de echtgenoten is ingeschreven in het bevolkingsregister, wachtregister (vluchtelingen) of vreemdelingenregister. Uitzonderlijk kan ook de ambtenaar van de plaats waar de actuele verblijfplaats is, namelijk wanneer om gegronde redenen de huidige verblijfplaats niet overeenstemt met de verblijfplaats van inschrijving. Dit is interessant voor huwelijken in extremis of bij foorkramers en zigeuners. Het huwelijk wordt aangegeven door één van beide echtgenoten, maar deze aangifteverplichting kan door de Procureur des Konings opgeheven worden in geval van ernstige redenen. Dit is bv. het geval bij huwelijken in extremis. Art. 64 BW bevat een lijst van documenten die de aangifte moeten vergezellen. Er geldt een informatieverplichting in hoofde van de ambtenaar van de burgerlijke stand: hij moet de aanstaande echtgenoten op de hoogte brengen van de mogelijkheid een beroep te doen op maximaal vier getuigen (art. 64, § 5 BW). De voltrekking van het huwelijk is onmogelijk vóór de 14de dag na de opmaak van de akte van aangifte (= wachttermijn, dus vanaf de 15e dag na de afgifte) en indien er geen voltrekking is binnen de 6 maanden na deze 14 dagen, is een nieuwe akte van aangifte noodzakelijk. De wachttermijn stelt de administratie in staat de documenten na te kijken, bijkomende (vergeten) documenten op te vragen en schijnhuwelijk na te gaan. De ambtenaar kan evenwel nooit weigeren de aangifteakte op te maken als hij denkt dat het om een schijnhuwelijk gaat! Enkel wanneer de aanstaande echtgenoten in gebreke blijven de documenten te overhandigen kan hij weigeren. Daartegen is verhaal voorzien bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg (art. 587, eerste lid, 9° Ger. W. j° art. 63, § 4, tweede lid BW). 6. Het huwelijk vindt plaats in het openbaar en beide personen dienen te verschijnen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand die de aangifteakte heeft verleden (art. 166 BW juncto art. 75 BW). Het huwelijk vindt plaats in het gemeentehuis of op een andere openbare plaats met een neutraal7 karakter, waarvan de gemeente het uitsluitend gebruiksrecht heeft. De aanwezigheid van getuigen is facultatief; maximum vier zijn toegelaten8. De ambtenaar van de burgerlijke stand leest (excerpten) uit het primair huwelijksvermogensstelsel voor (deze wettelijke verplichting is niet bestraft met eventuele nietigheid). Nadien volgt de aanname van de verklaring van de echtgenoten – één na één – dat zij elkaar willen aannemen tot echtgenoten (= cruciaal!). De ambtenaar verklaart dan in de naam der wet dat zij door de echt verbonden zijn. Onmiddellijk daarna volgt de opmaak van de huwelijksakte. 7. De huwelijksakte is zoals gezegd slechts een bewijsinstrument, de rechtshandeling is volmaakt vanaf het tweede ja-woord. Het bewijs wordt geleverd via de akte van huwelijksvoltrekking,
7
Dus niet de kerk of de moskee, om de scheiding tussen Kerk en staat te bevestigen. Vele gemeenten hebben hierin een lucratieve business gezien. 8 Dit wordt door de wetgever verantwoord door de mogelijkheid van gelovigen om 4 getuigen te kiezen (2 in de kerk en 2 voor de ambtenaar), wat een discriminatie jegens atheïsten zou zijn.
5
Deel II: Horizontale Relaties ingeschreven in het register van de burgerlijke stand (art. 194 BW). De artikelen 194 t.e.m. 200 BW bevatten uitzonderingen: soms kan het bezit van staat subsidiair als bewijs van huwelijk gelden.
1.3 Sanctieregeling 8. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen preventieve (voorkomende) en vernietigende huwelijksbeletselen. De eerste brengen de geldigheid van het huwelijk niet in het gedrang, terwijl deze laatste categorie leidt tot absolute (en uitzonderlijk betrekkelijke) nietigheid. Een schoolvoorbeeld van een voorkomend huwelijksbeletsel wat vroeger het verzet door de familie tegen het huwelijk (wegens problemen met de grond – of vormvereisten). Dit is voortaan echter uitsluitend de bevoegdheid van de Procureur des Konings (telkens de openbare orde in gevaar wordt gebracht) of de ambtenaar van de burgerlijke stand. Nu zijn voorbeelden o.a. het niet voorlezen van de rechten en verplichtingen, problemen met documenten of het niet respecteren van wachttermijnen. Voorkomende huwelijksbeletselen worden bestraft met correctionele sancties, onverminderd sancties tegen de ambtenaar van de burgerlijke stand. Art. 184 BW bevat een lijst van huwelijken die absoluut nietig zijn. Men denk o.a. aan huwelijken van minderjarigen zonder ontheffing van leeftijdsvereiste, huwelijken van geesteszieken, schijnhuwelijken en gedwongen huwelijke, bigame huwelijken en huwelijken tussen bloed- of aanverwanten in verboden graad. Niet aangegeven huwelijken, huwelijken gesloten door een onbevoegde ambtenaar (dus niet door de schepen of burgemeester)en niet in het openbaar aangegane huwelijken (art. 191 BW) worden verzameld onder de term clandestiene huwelijken. Hier kan de nietigverklaring pas als er naast een objectief, ook een subjectief element is , met name bedrieglijk opzet (door de rechter te appreciëren). Uitzonderlijk is een huwelijk relatief nietig, wat het geval is bij huwelijk aangetast door een wilsgebrek. De nietigheid is te vorderen door de echtgenoot die in dwaling werd gebracht maar de vordering is niet meer ontvankelijk wanneer de samenwoning is voortgezet meer dan zes maanden nadat de dwaling door de echtgenoot is ontdekt. Dit is immers een bevestiging van de nietigheid. 9. Het gevolg van een vernietigd huwelijk is dat alle gevolgen ex nunc en ex tunc ongedaan worden gemaakt vanaf het in kracht van gewijsde treden van het vonnis dat de nietigheid vaststelt. Het vonnis heeft erga omnes werking. Dit heeft zeer zware implicaties: het huwelijk wordt nooit geacht te bestaan, zodat er nooit een echtscheiding (met vereffening-verdeling i.p.v. de zakenrechtelijke verdeling van onverdeeldheden), alimentatie of ontvoogding was! Daarom wordt dit gemilderd in het geval van putatief huwelijk. Aan een nietig huwelijk worden hier immers bepaalde gevolgen toegekend, wegens de goede trouw van minstens één echtgenoot (= “pendelbeweging der ficties: er heeft nooit een huwelijk bestaan, maar toch wordt ze beschouwd uit billijkheidsoverwegingen als bestaand”) ten voordele van de echtgeno(o)t(en) te goeder trouw. Goede trouw moet in afwijking van art. 2268 BW bewezen worden. De nietigheid geldt hier enkel ex nunc: enkel de gevolgen gerealiseerd vooraleer het huwelijk definitief nietig is, blijven bestaan (m.a.w. vóór het ogenblik waarop het vonnis dat de nietigverklaring uitspreekt in kracht van gewijsde treedt). Het nietig verklaarde huwelijk heeft steeds gevolgen ten voordele van de kinderen ook al is geen van beide echtgenoten te goeder trouw geweest (art. 202 BW) (bv.: de vaderschapsregel).
6
Deel II: Horizontale Relaties 1.4 Argumenten voor het huwelijk en tegen de samenwoning 10. Gezien dit een mogelijke examenvraag is, heb ik zelf een poging gedaan. Volgens sociologen wordt het huwelijk de laatste tijd door veel mensen gemeden wegens de grote kosten van de feestjes achteraf. In de les werden voorbeelden voorgedragen zoals dat het huwelijk moeilijker te ontbinden is. Wettelijke samenwoning kan eenvoudiger worden opgezegd. Toch denkt Verschelden dat de nasleep bij wettelijke samenwoning, ondanks het eenvoudiger opzeggen, minstens even zwaar is als bij het huwelijk. Toch denk ik - met mijn beperkte kennis evenwel- dat dit bij onderling akkoord een drogreden is, omdat EOT nog steeds een gerechtelijke procedure veronderstelt, terwijl dit bij samenwoning niet hoeft. Persoonlijk dacht ik aan het erfrecht: ik zou mijn vader liever zien samenwonen met een jonge del, dan dat hij er mee huwt. Testamentair kan immers haar erfrecht enorm worden beperkt (de reserve kan worden ontnomen) en geldt er slechts een vruchtgebruik op de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad. Daarnaast heeft het huwelijk ook zware vermogensrechtelijke implicaties, hoewel in dat geval zuivere scheiding van goederen een uitweg kan bieden.
1.5 Primair huwelijksstelsel 11. Het primair huwelijksstelsel regelt de wederzijdse rechten en verplichtingen van beide echtgenoten. Dit heeft tot doel de essentie van het huwelijk te verwezenlijken, namelijk de duurzame levensgemeenschap. Taalkundig is het fout om van ‘huwelijksvermogensstelsel’ te spreken, omdat het primair huwelijksstelsel zowel persoonlijke als vermogensrechtelijke aspecten regelt. Dit stelsel is van toepassing door het enkele feit van huwelijk (dus het tweede ja-woord) en ongeacht het huwelijksstelsel dat men kiest (art. 212, eerste lid BW). De secundaire vermogensstelsels enten zich immers op het primaire huwelijksstelsel. Het primair huwelijksstelsel is niet van toepassing op feitelijk samenwonenden, ondanks beperkte dissidente rechtsleer. Wettelijk samenwonenden vallen krachtens art. 1477, §2 BW wel voor bepaalde aspecten onder dit stelsel: het gaat o.m. de bescherming van de gezinswoning, doch niet om de getrouwheid (!) of bijstandsverplichting. Ingeval van de scheiding van tafel en bed gelden enkele essentiële verplichtingen van het huwelijk, zoals de samenwonings- en bijstandsverplichting, doch niet de getrouwheids- en hulpverplichting. Er kan niet via overeenkomsten van het primair huwelijksstelsel worden afgeweken: het betreft hier immers imperatieve bepalingen (art. 212, tweede lid BW). Toch is het niet van de openbare orde: zie de (evolutie in) de cassatierechtspraak i.v.m. schadevergoeding na overspelig concubinaat, met als eindpunt: Cass. 1 februari 1989 (en Cass. 15 februari 1990). In het arrest van 1989 oordeelde Cassatie immers dat een schadevergoeding vanwege de minnares n.a.v. een verkeersongeval van haar minnaar mogelijk was, ook al bestaat er een getrouwheidsverplichting tussen echtgenoten. Het huwelijk wijzigt de (gelijke) handelingsbekwaamheid van de echtgenoten niet, behoudens bij toepassing van art. 476 BW: na ontvoogding is de andere echtgenoot van rechtswege curator (art. 212, derde lid BW). Deze bepaling is echter vooral een relict aan de tijd dat de man via zijn ‘patria potestas’ de Napoleon van het gezin was.
7
Deel II: Horizontale Relaties 1.5.1 Rechten en verplichtingen van echtgenoten 12. Echtgenoten hebben vooreerst de verplichting de tafel en het bed te delen, en aldus samen te wonen. Dit is wezenlijk om de duurzame levensgemeenschap te bewerkstelligen. Een aspect hiervan is om ongedwongen geslachtsgemeenschap te kunnen hebben met de andere echtgenoot. Daaruit vloeit voort dat, een en ander in tegenstelling met vroeger, verkrachting tussen echtgenoten mogelijk is. Overeenkomsten tot feitelijke scheiding9 zijn mogelijk: echtgenoten moeten onderling kunnen overeenkomen wat een rechter kan beslissen (cf. art. 223 BW). Er gelden enkele sancties bij de niet-nakoming van deze verplichting, doch geen sancties die directe druk inhouden. Gedwongen uitvoering is immers niet denkbaar en een dwangsom en schadevergoeding zijn a fortiori eerder theoretisch (dit vloeit voort uit het algemeen rechtsbeginsel van nemo praecise cogi ad factum potest). Indirecte sancties en drukkingsmiddelen kunnen wel zoals de echtscheiding o.g.v. onherstelbare ontwrichting van het huwelijk. Dit komt voor als er reeds meer dan 6 maand een toestand van feitelijke scheiding is (dit vormt een vermoeden iuris et de iure van onherstelbare ontwrichting). Een ander indirecte sanctie is het niet meer afdwingbaar zijn van de hulp- en bijdrageplicht, tenzij de feitelijke scheiding te wijten is aan de echtgenoot die het goed is blijven betrekken (bv. één echtgenoot is vertrokken omdat hij/zij zwaar mishandeld is). 13. Echtgenoten zijn elkander getrouwheid verschuldigd. Dit houdt uiteraard in dat men geen geslachtsgemeenschap heeft met andere personen dan de echtgenoot. Ook dit is een grond tot EOO (art. 229, §1 BW, nl. overspel). Dit overspel kan o.a. worden aangetoond o.g.v. art. 1016bis Ger.W., waarbij de gerechtsdeurwaarder overspel gaat aantonen via een PV van vaststelling. Geen enkele vaststelling mag worden gedaan tussen 21u en 5u (art. 1016bis in fine Ger.W .). De gerechtsdeurwaarder wordt vaak door een agent vergezeld, vanwege de mogelijkheid tot bedrog in hoofde van de overspelige echtgenoot. 14. De echtgenoten dienen elkaar te onderhouden, opdat ze beiden dezelfde levensstandaard kunnen genieten. Dit is de hulpverplichting. In principe wordt ze in natura uitgevoerd in echtelijke verblijfplaats, maar ook geldelijke bijdragen kunnen (tot en met de echtscheiding definitief is, zie verder). Deze alimentatieplicht tussen echtgenoten primeert op de gemeenrechtelijke alimentatie ex art. 205 BW. Zoals in deel I (nr.66) aangetoond is er twijfel of ze primeert op art. 203 BW (de ouderlijke alimentatieplicht): omdat art. 203 BW van openbare orde is neigt ze te primeren op art. 213 BW dat van louter dwingend recht is. Daarenboven mag je er m.i. ook van uitgaan dat een echtgenoot altijd meer kansen heeft om uit de armoede te geraken, terwijl een kind in geval van armoede steeds wat kansloos is. Het schuldcriterium speelt voor de toepassing van art. 213 BW (zelfs na een machtiging tot afzonderlijk verblijf). Concreet betekent dit dat op de echtgenoot die feitelijk gescheiden leeft zonder machtiging, een weerlegbaar vermoeden van schuld weegt. De feitelijk gescheiden echtgenoot die toepassing van de hulpverplichting vordert ex art. 213 BW moet bewijzen dat het ontstaan en/of het voortduren van de feitelijke scheiding aan de schuld van de andere echtgenoot te wijten is (= cassatierechtspraak).
9
Dit wordt nergens gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek, maar impliceert dat men niet meer onder hetzelfde dak woont.
8
Deel II: Horizontale Relaties De hulpverplichting blijft bestaan totdat de (uitspraak van één eis van de) echtscheiding in kracht van gewijsde10 is getreden en tot de scheiding van tafel en bed. Bij niet-naleving van de hulpverplichting kan EOO (art. 229, §1 BW) en eventueel familieverlating (art. 391bis Sw.). De echtgenoten zijn daarnaast elkaar bijstand verplicht (art. 213 BW). Dit is het geheel van materiële zorgen en morele genegenheid waartoe echtgenoten jegens elkaar verplicht zijn (bv. verzorging van een zieke). De sanctie is opnieuw echtscheiding o.g.v. art. 229, § 1 BW. 15. Art. 214 BW bevat de vaststelling van de echtelijke verblijfplaats. Dit is de plaats waar de samenwoningverplichting wordt uitgeoefend (niet noodzakelijk = de woonplaats11). Dit gebeurt in onderlinge overeenstemming en anders zal de familierechter in het belang van het gezin een uitspraak wijzen. De echtelijke verblijfplaats is belangrijk voor de territoriaal bevoegde rechtbank voor een hele reeks familiale vorderingen (zie art. 628, 1° en 2° Ger.W.). en biedt bescherming voor de verlaten echtgenoot (zie later). 16. Art. 215 BW bevat een uitermate belangrijke regel. Dit artikel beschermt de gezinswoning en het huisraad. De gezinswoning is het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient. Dit laatste woordje, ‘dient’, wijst erop dat men er actueel gebruik van maakt. Het huisraad zijn de roerende goederen, functioneel aanwezig in de gezinswoning, behorend tot het normale kader waarin de echtgenoten leven of hebben geleefd. Dit houdt in dat stofzuigers, wasmachines, tuingerei, fauteuils, meubelen en bestek hieronder vallen. Postzegelverzamelingen vallen daarentegen buiten de bescherming. Men onderscheidt volgende hypotheses en men moet het principe indachtig houden dat het geen belang heeft onder welk huwelijksvermogensstelsel u valt: A. De gezinswoning waarop (minstens) één echtgenoot een zakelijk recht heeft 1. Eigen goed Er geldt een beschikkingsverbod, behoudens instemming van de andere echtgenoot of mits rechterlijke machtiging bij gebrek aan instemming. Het woord beschikken krijgt daarbij een ruime interpretatie, in de zin van alles wat het wonen meer precair maakt: “De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet beschikken over de rechten die hij bezit op [de gezinswoning], noch dat goed met hypotheek bezwaren” (art. 215, § 1, eerste lid BW).
10
Advocaten van de echtgenoot, die een beroep doet op de alimentatieplicht, doen er vaak veel aan om de procedure zo vele mogelijk te vertragen, d.m.v. dilatoire excepties of door lange conclusietermijnen. Dit komt omdat de alimentatie ingevolge EOO minder bedraagt en enkel de behoefte dekt. De rechtbank legt het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate. De onderhoudsuitkering mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot. De duur van de uitkering mag niet langer zijn dan die van het huwelijk. (art. 301, §3 BW). Mijns inziens wordt de mogelijkheid om de procedure te vertragen uiteraard begrensd door het procesrechtsmisbruik. 11 De woonplaats wordt in art. 102 BW gedefinieerd, alsook in art. 36 Ger.W.. Frappant is dat beide artikelen een andere omschrijving geven.
9
Deel II: Horizontale Relaties Dit houdt in dat o.m. huur12 voor minder dan 9 jaar ook onmogelijk is zonder instemming. Nochtans is dit een daad van beheer. De gezinswoning geniet evenwel geen bescherming tegen acties van derden (bv. schuldeisers). Er is wel bescherming indien de gezinswoning wordt ingebracht in of rechtstreeks wordt aangekocht door een vennootschap waarvan (minstens) één echtgenoot hoofdaandeelhouder is (dit is om misbruik te voorkomen). Een verkoop van de gezinswoning door de vennootschap kan in dit geval aanleiding geven tot schadevergoeding of zelfs tot nietigverklaring van de verkoop (art. 215 j° 224, § 1, punt 1 BW. In de praktijk laat de notaris beide echtgenoten optreden en maakt hij een onderhands geschrift op, gehecht aan de authentieke akte. Machtiging is mogelijk door de rechter om alleen te beschikken indien instemming wordt geweigerd zonder “gewichtige redenen”, die een actueel karakter moeten hebben en verband moeten houden met de gezinsbestemming van het goed (art. 215, § 1, derde lid BW j° art. 1253bis et seq. Ger.W.). Gewichtige redenen zijn o.a. het belang van het kind. 2. Gemeenschappelijk goed In dit geval is er cumulatieve toepassing van art. 215, § 1 BW én de regels van het gezamenlijk bestuur van het gemeenschappelijk vermogen (art. 1418-1420 BW hetgeen beteken dat er geen vervreemding van de gemeenschappelijke gezinswoning mogelijk is zonder toestemming van de echtgenoot (art. 1418-1419 BW). Rechterlijke machtiging is mogelijk na weigering zonder wettige redenen (art. 1420 BW); het (beschermd) gezinsbelang primeert op het zuiver materieel belang. Let op het subtiele onderscheid tussen “wettige” en “gewichtige” redenen, ook al betekenen beide bepalingen hetzelfde. 3. Onverdeeld goed Hier is er een gelijktijdige toepassing van art. 215, § 1 BW én de regels van de mede-eigendom (art. 577-2 BW) hetgeen betekent dat medewerking (= toestemming) van alle mede-eigenaars noodzakelijk is voor alle daden van beheer en beschikking (art. 577-2, § 6 BW). Daarnaast is instemming van de mede-echtgenoot vereist (art. 215, § 1 BW). Opgepast: deze onverdeeldheid is wel geen klassieke onverdeeldheid, zodat de uitonverdeeldheidtreding niet te allen tijde kan worden gevorderd! B. De gehuurde gezinswoning “Het recht op huur van het onroerend goed dat één van de echtgenoten gehuurd heeft, zelfs vóór het huwelijk en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten toe, niettegenstaande iedere hiermee strijdige overeenkomst” (art. 215, § 2, eerste lid BW). Dit is een fictie van de wet, omdat de huurovereenkomst in feite slechts één handtekening bevat. Uit deze bepaling volgt een gelijk en onverdeeld huurrecht voor beide echtgenoten (niet voor handelshuur of pacht). Dientengevolge stipuleert de wet: “Opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende de huur moeten gezonden worden aan elk der echtgenoten afzonderlijk of uitgaan van beide echtgenoten gezamenlijk” (art. 215, § 2, tweede lid BW). Toch zou de klok niet te ver mogen doorslaan: een huuropzegging gericht aan beide echtgenoten in één brief, aangetekend opgestuurd met ontvangstbewijs dat ondertekend is door beide echtgenoten volstaat, nu zij werkelijk kennis 12
Art. 215, § 1, eerste lid BW beschermt immers alle “rechten”, zo ook een woon- of huisvestingsrecht van de mede-echtgenoot (de bepaling is niet beperkt tot zakelijke rechten, maar kan ook persoonlijke rechten bevatten).
10
Deel II: Horizontale Relaties hebben genomen (Cass. 22 maart 1991), ook al vereist de wet strikt genomen dat afzonderlijke brieven moeten worden opgemaakt. Art. 215, § 2, eerste lid in fine BW bevat een bescherming voor de verhuurder: “Elk van de echtgenoten kan evenwel de nietigheid van deze documenten, die aan de andere echtgenoot worden toegezonden of van deze laatste uitgaan, slechts inroepen indien de verhuurder kennis heeft van het huwelijk” . Kennis van het huwelijk in hoofde van de oorspronkelijke verhuurder-verkoper impliceert geen kennis in hoofde van de nieuwe verhuurder-koper; enkel werkelijke kennis van het huwelijk is relevant (Cass. 7 april 1994) C. Welke bescherming geniet het huisraad? Er geldt terzake een beschikkings-en verpandingsverbod zowel voor eigen goederen als voor gemeenschappelijke goederen behoudens instemming van de mede-echtgenoot (wat van belang voor opkopers van tweedehands materiaal13). Bij gemeenschappelijke goederen is er geen sprake van toestemming wegens de regel van het gelijktijdig bestuur (art. 1416 BW), wel van instemming (art. 215, § 1 BW). D. Is beslag op het huisraad door één echtgenoot mogelijk, ter voldoening van een onderhoudsschuld ex art. 213 BW? Stel nu dat een man zijn vrouw verlaat en al zijn verplichtingen verwaarloost, maar de vrouw in geldnood is. Er zijn ter oplossing 2 strekkingen: Beslagrechter Brugge (13 november 1979): Nee, want de bescherming ex art. 215 BW geldt ook tijdens een echtscheidingsprocedure Doctrine (waarvan prof. VIEUJEAN een pleitbezorger was): Ja, want de hoedanigheid van onderhoudsschuldeiser primeert op de hoedanigheid van echtgenoot (zie evenwel art. 1408, § 1 Ger.W. voor de goederen die niet vatbaar zijn voor beslag). Het volgende adagium geldt immers ‘Primum vivere, deinde philosophari’ (eerst leven, dan nadenken over de gevolgen). 17. Men heeft het recht een beroep uit te oefenen zonder instemming van de andere echtgenoot, maar er is een recht van verzet bij de rechter, indien hieraan een ernstig nadeel is verbonden voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen of voor die van de minderjarige kinderen . Een voorbeeld hiervan is het uitbaten van een bordeel of het nemen van grote ondernemingsrisico’s. Een oplossing hierbij eventueel de zuivere scheiding van goederen (maar de hulpverplichting geldt uiteraard onverkort) (echtgenoot die niet aan de huwelijksvermogenswijziging meewerkt, wordt geacht een verboden beroep uit te oefenen). De rechter kan eventueel ook de beroepsuitoefening verbieden. Het recht van verzet geldt niet voor de uitoefening van openbare (lees: politieke) mandaten Men heeft ook het recht de naam van de andere echtgenoot in beroepsbetrekkingen te gebruiken. Er zijn 3 mogelijke vormen: men neemt de naam van de andere echtgenoot aan, een dubbele naam met de eigen naam als eerste of omgekeerd. Steeds is instemming vereist, die alleen om gewichtige redenen kan worden ingetrokken. Er is verhaal mogelijk tegen de intrekking bij de rechter. Mogelijke sancties zijn de stakingsvordering of art. 1382 BW. 13
11
De Costermans’en van de wereld kunnen immers met een nietigheid geconfronteerd worden.
Deel II: Horizontale Relaties 18. Iedere echtgenoot ontvangt zijn inkomsten (in de ruime zin) alleen (art. 217 BW). Niet alleen het loon of de vakantiegelden, maar ook de dividenden en gereserveerde winsten van een BVBA waarvan de man zaakvoerder en hoofdaandeelhouder is, kunnen als inkomsten in de zin van art. 217 BW worden beschouwd (Cass. 27 juni 1980). De inkomsten worden bij voorrang besteed aan de bijdrage in de lasten van het huwelijk (cf. art. 221 BW). Het eventuele overschot wordt aangewend voor de aanschaf van verantwoorde beroepsgoederen. Als er dan nog rest is, wordt de overschot aan de regelen van het vigerende huwelijksvermogensstelsel onderworpen. In een gemeenschapsstelsel (zoals het wettelijk stelsel) is er in de regel concurrentieel bestuur (maar gezamenlijk bestuur voor gewichtige handelingen) In een stelsel van scheiding van goederen is er een regime van alleenbestuur. 19. Krachtens art. 218 BW kan iedere echtgenoot, zonder instemming van de andere, op zijn naam een depositorekening voor geld of effecten doen openen of een brandkast huren (art. 218, eerste lid BW). Er geldt een vermoeden van uitsluitende bestuursbevoegdheid (=enkel de rekeningopener kan daden van beheer en beschikking stellen op zijn rekening) t.o.v. de bewaarnemer of verhuurder (i.c. de bank). Dit houdt in dat de bank niet zal moeten nagaan of de gestorte goederen en waarden uitgaan van het persoonlijke vermogen van de schuldeiser-echtgenoot, dan wel dat dit uit het gemeenschappelijk vermogen voortkomt. Enkel rechterlijke beslissingen (art. 221 of 223 BW) kunnen de vrije beschikking van de titularis beperken. Geldt het vermoeden van uitsluitende bestuursbevoegdheid ook nog na ontbinding van het huwelijk? Feit is dat in de bancaire praktijk de gelden van de overledene én zijn echtgenoot na overlijden worden geblokkeerd. De ratio hierachter is dat de fiscus de correcte heffingsmaatstaven wilt voor het heffen van successierechten, en omdat de bank niet altijd weet van wie de tegoeden zijn. Vaak worden ook de eigen rekeningen van de langstlevende geblokkeerd; dit is uiteraard nefast. Daarom kan deblokkering bekomen worden via een akte van erfopvolging (opgemaakt door de notaris of de ontvanger van het registratiekantoor) (art.1240bis BW). Art. 1240ter BW voorziet sinds 2009 ook dat de bank maximaal de helft van de creditsaldi mag uitkeren, met een plafond van €5000, zelfs als er nog geen akte van erfopvolging is. De bewaarnemer en de verhuurder moeten de andere echtgenoot in kennis stellen van de opening van de rekening of de huur van de brandkast (art. 218, derde lid BW) (geen schending bankgeheim). De bewijslast inzake kennisgeving rust op de bank (die best een aangetekend schrijven verstuurt). In de praktijk gebeurt er overlegging van de identiteitskaart cliënt en bevestiging adres andere echtgenoot (indien gekend). Als de echtgenoot het adres van de andere echtgenoot niet kent, doet de bank er goed aan bijkomende maatregelen te treffen. Er gelden volgende sancties: - voor de echtgenoot die gemeenschapsgelden op een eigen rekening verkwist: ontneming van bestuursbevoegdheden, scheiding van goederen, vergoedingen - voor de bank die haar plicht tot kennisgeving niet nakomt: schadevergoeding ex art. 1382 BW 20. De mogelijkheid tot lastgeving wordt uitdrukkelijk in het primair huwelijksstelsel geregeld. Dit heeft vooral tot doel de regelen van vertegenwoordiging niet te laten botsen met de gelijkheid en autonomie van de echtgenoten. De lastgeving mag enkel tijdens het huwelijk worden gegeven (en dus niet op voorhand bij huwelijkscontract). De lastgeving kan te allen tijde worden herroepen (onherroepelijkheid kan niet worden bedongen). De lastgeving kan algemeen of bijzonder zijn. Indien ze algemeen is, kan ze enkel op daden van beheer slaan en als ze bijzonder is, ook op daden van
12
Deel II: Horizontale Relaties beschikking. Lastgeving kan slaan op eigen goederen van de lastgever, maar ook op gemeenschapsgoederen (art. 219 BW). Een andere vorm van vertegenwoordiging is de gerechtelijke indeplaatsstelling. Art. 220, §§ 1 en 3 BW schrijven het volgende voor: Is één echtgenoot vermoedelijk afwezig, onbekwaam verklaard of in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven, dan moet een rechter tussenkomen, teneinde de andere echtgenoot toe te laten om de gezinswoning te vervreemden of te hypothekeren of de door derden verschuldigde geldsommen geheel of ten dele te ontvangen ten behoeve van de huishouding”. Een voorbeeld hiervan is dat één van de echtgenoten in coma ligt. Art. 220, § 2 BW voegt een tweede categorie toe: “Indien een echtgenoot in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, kan de andere aan de rechtbank de indeplaatsstelling vragen voor de uitoefening van (een gedeelte van) zijn bevoegdheden, behalve indien er een lasthebber werd aangesteld of er een wettelijke vertegenwoordiger is”. De “onmogelijkheid” wordt extensief geïnterpreteerd en slaat niet alleen op beschermstatuten, maar ook op fysische ziektetoestanden. Merk het verschil tussen art. 220, §§1 en 3 en §2: machtigingen zijn specifiek, terwijl §2 algemeen is. In de plaats van de echtgenoot een testament maken of een schenking doen, kan echter nooit via art. 220 BW. 21. Iedere echtgenoot draagt bij in de lasten van het huwelijk naar zijn vermogen(art. 221, eerste lid BW). Dit zijn alle kosten van het huwelijks gezinsleven, zoals opvoedingskosten, medische kosten, huisvesting, vervoer en culturele behoeften. Gebeurlijk rijzen er problemen: wat bv. met een auto die slechts door één echtgenoot wordt gebruikt? Afhankelijk van de feitelijke omstandigheden oordeelt de rechter waarschijnlijk dat dit geen last is. Wat bij de aankoop van een gezinswoning (en daarbij de hypotheekkosten)? Alle lasten inzake het onderhoud en de aankoop vallen binnen het huwelijk. Inkomstenbelastingen werden volgens het Franse Hof van Cassatie evenwel niet als last beschouwd. Beide echtgenoten moeten bovendien bijdragen naar vermogen. Deze gelijke bijdrageverplichting leidt echter vaak tot een ongelijke bijdrage tot de lasten (man en vrouw kunnen elk een ander loon hebben en derhalve een groter deel van het inkomen genereren; er geldt geen wettelijke verplichting tot 50-50 bijdrage in de lasten). Meestal bevat het huwelijkscontract een beding zoals: “iedere echtgenoot wordt geacht zijn bijdrage dag na dag te hebben geleverd, behoudens tegenbewijs” of een vast bedrag/verhouding. Opgepast: dit is enkel om het bewijs te vergemakkelijken; clausules die het bewijs vermoeilijken zijn nietig (bv. “niettegenstaande andersluidend bewijs”, de hoegrootheid van de last mag immers niet achterhaald zijn door de omstandigheden). De bijdrageverplichting blijft ook na de feitelijke scheiding bestaan, maar wie bijdragen in de lasten van het huwelijk vordert na de feitelijke scheiding, los van art. 223 BW, moet bewijzen dat enkel de mede-echtgenoot schuld heeft aan het ontstaan en het eventuele voortduren van de feitelijke scheiding (Cass. 21 februari 1986). De sanctie bij het miskennen van het bovenstaande is de ontvangstmachtiging (of ook sommendelegatie) (art. 221, tweede lid BW). Dit is een gerechtelijk mandaat om sommen te ontvangen. Dit kan uiteraard enkel voor de toekomst worden toegekend, maar het is ook mogelijk voor lasten van het huwelijk waartoe in het verleden onvoldoende is bijgedragen. Ze kan betrekking hebben op de inkomsten van de mede-echtgenoot, de inkomsten uit de goederen die de medeechtgenoot krachtens zijn stelsel beheert en alle andere geldsommen door derden aan hem verschuldigd onder de voorwaarden en binnen de perken die het vonnis bepaalt (bv. tijdsbeperking, prioritaire bestedingswijze…).
13
Deel II: Horizontale Relaties Een akkoord tussen echtgenoten waarbij één echtgenoot om een ontvangstmachtiging verzoekt om een deel van de inkomsten te onttrekken aan de schuldeisers, is strafbaar (zie art. 490bis Sw: misdrijf bedrieglijk bewerken van zijn onvermogen) De mede-echtgenoot geniet alvast van het zgn. “supervoorrecht van de alimentatieschuldeiser” (art. 1412, eerste lid, 2° Ger. W.). Het spreekt voor zich dat er geen misbruik van mag gemaakt worden. De grenzen op loonbeslag gelden niet wanneer een deel van het loon wordt uitgekeerd op grond van een ontvangstmachtiging ex art. 221 BW “Iedere schuld die door een der echtgenoten werd aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, verbindt de andere echtgenoot hoofdelijk” (= kan voor het geheel worden verhaald op de andere echtgenoot, ongeacht het stelsel). De echtgenoot die betaalt, heeft wel een verhaal ex art. 221 BW (bijdrage in de lasten van het huwelijk, naar vermogen). Hoofdelijkheid m.b.t. huishoudelijke schulden veronderstelt evenwel het bestaan van een huishouding en kan dus niet worden ingeroepen als echtgenoten feitelijk gescheiden leven (anders: schulden m.b.t. de opvoeding, waar ze blijft gelden ondanks de feitelijke scheiding), maar de toestand van feitelijke scheiding is niet tegenwerpelijk aan derden te goeder trouw die niet op de hoogte zijn van de feitelijke scheiding (Cass. 15 oktober 1999: kliniek en niet-betaalde ziekenhuisfacturen)14. Er bestaat in hoofde van de derde geen verplichting om na te gaan of de echtgenoten wel degelijk feitelijk gescheiden leefden op het ogenblik dat de schuld werd aangegaan (Cass. 7 januari 2008). “De echtgenoot is echter niet aansprakelijk voor de schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn” (art. 222, tweede lid BW). Buitensporige huishoudelijke en opvoedingsschulden zijn in het wettelijk stelsel gemeenschappelijk, maar kunnen slechts verhaald worden op twee vermogens (art. 1414, tweede lid, 1 BW), namelijk het eigen vermogen van de buitensporige uitgever en het gemeenschappelijk vermogen. Buitensporigheid vereist uiteraard een procedure waarbij de rechter alle feiten in acht nemend, soeverein zal oordelen. De bewijslast rust op diegene die aan de hoofdelijkheid wilt ontsnappen.
1.5.2 Dringende voorlopige maatregelen 22. Wanneer er sprake is van grof plichtsverzuim van één van de echtgenoten (zowel patrimoniaal als persoonlijk) of bij ernstige verstoring van de verstandhouding, kan de rechter dringende en voorlopige maatregelen wijzen (art. 223 BW). De familierechter blijft bevoegd, ook al duurt de feitelijke scheiding geruime tijd (bv. 5 jaar), als de maatregelen maar dringend zijn. Voorlopige maatregelen regelen ten gronde een voorlopige situatie (niet per definitie tijdelijk)15. Welke 14
Om na te gaan of de toepassingsvoorwaarden voor art. 222, eerste lid BW zijn vervuld en of de derdecontractant op de solvabiliteit van de ene en de andere echtgenoot heeft kunnen rekenen, dient men zich te plaatsen op het tijdstip waarop het contract is gesloten (Cass. 28 november 2003). De overweging dat de facturen betrekking hebben op de verzorging van een echtgenoot ten gevolge van alcoholisme, is geen verantwoording naar recht dat het niet kan gaan om een schuld die wordt aangegaan ten behoeve van de huishouding (Cass. 14 mei 2004). 15 De cassatierechtspraak is dubbelzinnig omtrent het voorlopig karakter: a) de maatregelen mogen er niet toe leiden de FS op een bestendige wijze te organiseren (Cass. 28 november 1986: de rechter kan beslissen dat herhaaldelijke verlenging niet meer verenigbaar is met de voorlopige aard v/d maatregelen). b) uit het enkele feit dat de rechter zijn maatregelen niet in de tijd beperkt, volgt niet noodzakelijk dat hij de FS op een bestendige wijze organiseert (Cass. 30 november 1995). c) Uit de omstandigheid dat de rechter zijn bevolen maatregelen wel in de tijd beperkt, volgt niet noodzakelijk dat zij niet van aard kunnen zijn de feitelijke scheiding op bestendige wijze te organiseren ingeval deze maatregelen “telkens” op verzoek van één van de
14
Deel II: Horizontale Relaties maatregelen kunnen worden bevolen? Art. 1253ter/5 Ger. W. somt ze limitatief op, en art. 1253ter/6 Ger. W. somt de maatregelen op nopens kinderen. Kan de rechter niet-gevraagde maatregelen bevelen? Neen want er is een wet nu (zie ook Cass. 13 november 1987: een beschikking ex art. 223 BW kan enkel op verzoek van elk der echtgenoten te allen tijde ingetrokken of gewijzigd worden (art. 1253quater, e) Ger. W.), niet ambtshalve door de rechter. In casu had de vrederechter, bij zijn definitieve uitspraak over een bezoekrecht (na sociaal onderzoek), ongevraagd andere voorlopige maatregelen waarover reeds uitspraak was gedaan, verlengd (ten onrechte volgens Cass. 13 november 1987) Wat kan wel? Een akkoordvonnis akteren of een uitbreiding van de eis suggereren. Wat kan er nu zoal bevolen worden? De rechter kan machtiging tot afzonderlijk verblijf verlenen (al dan niet met storingsverbod, eventueel met dwangsom) met een preferentieel recht op genot van de echtelijke verblijfplaats aan het slachtoffer van partnergeweld. Ernstige aanwijzingen daartoe volstaan; uitzonderlijke omstandigheden kunnen een andere beslissing verantwoorden. Dit “recht op genot” veronderstelt dat er gratis gewoond mag worden in het goed, wat een groot voordeel is. De rechter zijn hier veelal bedeesd voor (wegens het misbruik van de echtgenote die zich van de trap zou gooien) en kijken ook of de mishandelaar er bv. zijn beroepsbeoefening heeft. Nog andere sancties zijn: terbeschikkingstelling van voertuigen, blokkering (om te vermijden dat gelden worden afgehaald zonder akkoord van beide echtgenoten) of terbeschikkingstelling van gelden (bv. afbetaling lening stipt uitvoeren, enz. …), boedelbeschrijving en verzegeling, inventaris van roerend goed, verzegeling van onverdeelde / gemeenschappelijke roerende goederen, ook in geval van feitelijke scheiding (er is een “ernstig belang” aanwezig in de zin van art. 1148 Ger.W.). De rechter kan ook inzake ouderlijk gezag, verblijf en recht op persoonlijk contact dringende en voorlopige maatregelen nemen. Een curiosum daarbij is het hoede- en bezoekrecht m.b.t. de gemeenschappelijke hond van de echtgenoten. De rechter kan tenslotte ook de echtelijke verblijfplaats vaststellen bij onenigheid en maatregelen in het raam van de gerechtelijke verdeling nemen. Kan de rechter een tussengeschil over de staat van de persoon beslechten (bv. over een kind waarvan de afstamming wordt betwist) ? Neen, zie art. 331, § 2 BW: de beslissing van de burgerlijke rechtbank moet eerst in kracht van gewijsde zijn getreden. Een andere mogelijkheid is de eerder besproken alimentatievordering of sommendelegatie als dringende en voorlopige maatregel. Wat bij een combinatie van artt. 213/221/223 BW? Moet de eisende echtgenoot m.a.w. om aanspraak te kunnen maken op alimentatie of sommendelegatie schuld bewijzen in geval van feitelijke scheiding? Moet het ontstaan en eventueel het voortduren van de feitelijke scheiding te wijten zijn aan de schuld van de andere? De rechtspraak terzake is nog niet helemaal gevormd en het voorlopig eindpunt is Cass. 21 januari 1999: ‘… de opschorting van de samenwoningplicht kan gepaard gaan met een onderhoudsuitkering zonder uitspraak over de schuldvraag, maar de vaststaande schuld (in een andere rechterlijke beslissing) is een feitelijk gegeven dat bij de beoordeling van de gezinstoestand in aanmerking kan worden genomen’. echtgenoten worden verlengd of hernieuwd (Cass. 29 mei 2006) [In casu werd een tweede verlenging door de vrederechter van (een derde keer) in de tijd beperkte maatregelen volgens het Hof van Cassatie terecht beschouwd als het de facto verlenen van medewerking aan een verboden organisatie van de feitelijke scheiding]
15
Deel II: Horizontale Relaties De vaststaande schuld was in casu een in kracht van gewijsde getreden echtscheidingsarrest (o.g.v. een PV vaststelling overspel). De rechtbank van eerste aanleg (in hoger beroep tegen een beschikking van de vrederechter ex art. 223 BW) schafte de onderhoudsuitkering retroactief af vanaf de datum van vaststelling van het overspel, nu na de beschikking in eerste aanleg en vóór de uitspraak in hoger beroep een echtscheidingsvonnis was gewezen dat in kracht van gewijsde was gegaan (en vanaf dan geldt de alimentatie niet meer!). 23. In art. 224 BW worden limitatief de gevallen opgesomd waarbij vernietiging kan. Het gaat om handelingen met overtreding van art. 215 BW, vervreemdingen en hypothekeringen van voor hypotheek vatbare goederen na de inschrijving van een (gevraagd) verbod daartoe ex art. 223 BW, schenkingen gedaan en persoonlijke zekerheden (bv. borgstelling) gesteld, die de belangen van het gezin in gevaar brengen (art. 224, § 1 BW). De nietigheid is relatief, in te roepen door één echtgenoot i.v.m. een handeling verricht door de andere16. A priori verzaken aan het recht de nietigheid te vorderen, is niet mogelijk. De handelingen “kunnen worden nietig verklaard” zodat ze facultatief is en schadevergoeding ook mogelijk is voor de derde te goeder trouw, zelfs additioneel bij de nietigverklaring. Goede trouw is evenwel moeilijk aanvaardbaar in de gevallen 1 en 2 (waar een verplichte vernietiging zonder schadevergoeding dus op zijn plaats is). De vordering tot nietigverklaring of schadevergoeding moet op straffe van verval worden ingesteld binnen het jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser (dagvaarding is vereist) Bij overlijden vóór verval, beschikken de erfgenamen over een termijn van één jaar vanaf het overlijden (art. 224, § 2 BW). De vrederechter is bevoegd, indien de waarde van de vordering lager ligt dan 2500 EUR (tot 31/8/2014: 1860 EUR), en anders de rechtbank van eerste aanleg (art. 590 Ger.W.).
16
Opzegging aan één echtgenoot betekend gaat weliswaar uit van een derde, maar zal toch zonder uitwerking blijven: Cass. 6 oktober 1978
16
Deel II: Horizontale Relaties 2. Wettelijk (secundair) huwelijksvermogensstelsel 24. Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel (artt. 1398-1450 BW) komt net als het primair wettelijk stelsel na het tweede ja-woord tot stand en ent zich op dit primair wettelijk stelsel. Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel is een scheiding van goederen met een gemeenschap van aanwinsten. Het bestaat uit 3 vermogens: het eigen vermogen van de man en vrouw en een gemeenschappelijk vermogen. Dit gemeenschappelijk vermogen is geen rechtspersoon en heeft derhalve geen vorderingsbevoegdheid of een onverdeeldheid, waardoor de uitonverdeeldheidtreding ex art. 815 BW niet gevorderd kan worden. Het is een patrimonium met een eigen bestemming. Het dient te worden benadrukt dat het wettelijk huwelijksvermogensstelsel zeker niet het enige secundaire stelsel is. Men kan eveneens opteren voor algehele gemeenschappen, zuivere scheiding van goederen, scheiding van goederen met beperkte gemeenschap (bv. van één of meerdere onroerende goederen), scheiding van goederen met verrekenbedingen en conventionele stelsels (waarbij men het wettelijk stelsel grotendeels behoudt, maar enkele goederen inbrengt of andersluidende bedingen opmaakt). De keuze voor deze of gene stelsel gebeurt in een huwelijkscontract of een wijzigingsakte (op te maken door een notaris). Een bespreking van alle andere secundaire stelsels dan het wettelijk stelsel valt buiten het bestek van deze cursus en worden in eerste master gedoceerd door prof. J. Bael.
2.1 Actief 25. Op actiefzijde van het huwelijksvermogensstelsel vindt men alle baten. Daarbij maakt men een onderscheid tussen de baten van het eigen vermogen en van het gemeenschappelijk vermogen. Eigen zijn de goederen omwille van hun aard (art. 1400-1401 BW) of hun oorsprong (art. 1399 BW). Art. 1405 BW somt de baten op van het gemeenschappelijk vermogen en fungeert als restcategorie. Een tip van professor Verschelden: leer dit stuk met het wetboek in de hand, want alles dat hieronder volgt, staat erin. Dit onderdeel (samen met passief en vereffening-verdeling) is integraal te kennen voor het casusexamen, maar zaken waarover betwisting bestaat in de rechtspraak en de rechtsleer (zoals de handelszaak of het cliënteel) zijn enkel te kennen voor het theoretische mondelinge examen. Het casusexamen gaat dus ALTIJD zeer duidelijke, onbetwistbare actief- en passiefposten vermelden. De randnummers of passages in gele markeerstift wijzen op betwisting en zijn dus niet te kennen voor het casusexamen. 26. Vooreerst bespreken we de goederen die eigen zijn omwille van hun oorsprong (art. 1399 BW). Dit zijn de goederen van voor het huwelijk (bv. schuldvorderingen17 met vaste dagtekening vóór het huwelijk; goederen met titel van eigendomsverkrijging daterend van vóór het huwelijk (niet: met koopoptie van vóór het huwelijk, want de optie kan gelicht worden TIJDENS het huwelijk. Als de koopoptie voor het huwelijk wordt gelicht is het wel eigen). Goederen om niet tijdens het huwelijk verkregen zijn eveneens eigen. Men denke daarbij aan erfenissen, schenkingen, legaten en testamenten, voor zover slechts één echtgenoot wordt begiftigd. Het bewijs van een eigen goed wordt tussen echtgenoten (art. 1399, derde lid BW) door alle wettelijke middelen geleverd, met inbegrip van getuigen en vermoedens en zelfs van algemene bekendheid. 17
17
Zoals een onderhandse lening aan een goede vriend.
Deel II: Horizontale Relaties Ten aanzien van derden gelden enkel de in de wet beschreven limitatieve bewijsmiddelen. Het gaat om een authentieke boedelbeschrijving, deugdelijk bezit ex art. 2229 BW, titels met vaste dagtekening (authentiek of onderhands), bescheiden van een openbare dienst (zoals het immatriculatie-attest van een voertuig (ook wel inschrijvingsbewijs) en vermeldingen in regelmatig gehouden of opgemaakte registers, bescheiden of borderellen (syn.: rekeninguittreksel) (zie art. 1399, tweede lid BW). Deze laatste categorie ‘bescheiden of borderellen’ omvat ook bestelbonnen en facturen, maar hier kan het tegenbewijs steeds worden geleverd. Waarom zou u überhaupt de moeite doen aan te tonen dat iets eigen is? Zoals u verder zult zien, komt dit doordat men afhankelijk van het karakter van de schuld (eigen – gemeenschappelijk) andere vermogens kan aanspreken (bv. alle 3, 2 of slechts één). Een bijzondere kwestie rijst bij het opnemen van een lijst met eigen goederen in of gehecht aan het huwelijkscontract. Wat is de bewijskracht van dergelijke lijsten? Er zijn in de doctrine 2 strekkingen. De strekking Casman en Verbeke stelt dat de lijst vervat in het huwelijkscontract bewijskracht heeft tot bewijs van tegendeel. De strekking Verschelden en Dirix (en enkele hoven van beroep, zoals Gent) stelt dat de rechter een soeverein appreciatierecht behoudt. Het is immers zo dat de bijzondere bewijswaarde van authentieke akten slechts geldt voor de zaken die de notaris ‘de visu et auditu’ heeft vastgesteld. Hierdoor zou de verklaring zelf wel authentiek zijn (met bewijskracht) doch niet de inhoud van die verklaring. 27. Eigen zijn de goederen omwille van hun aard (art. 1400-1401 BW). Het gaat om alle accessoria (toebehoren), ongeacht het tijdstip van verkrijging, maar onder voorbehoud van vergoeding als daartoe reden bestaat. Dit wil zeggen dat als de man deze categorie goederen heeft verkregen met gemeenschapsgelden hij bij ontbinding zal moeten verrekenen t.o.v. het gemeenschappelijk vermogen en er een vergoedingsrekening zal worden opgesteld (artt. 1432-1435 BW). De wet somt de accessoria limitatief op. Er zijn 7 soorten Toebehoren18 van eigen onroerende goederen of onroerende rechten o.g.v. het adagium accessorium (het huis) sequitur principale (grond) (een huis gebouwd op een eigen grond is eigen, zelfs indien het met gemeenschapsgeld werd gebouwd). Wat geen toebehoren is, kan door een zgn. “beding van aanhorigheid19” eigen worden. Verzaking aan het recht van natrekking (ten voordele van het gemeenschappelijk vermogen) is nietig, als deze gebeurt buiten het raam van een wijziging van het vigerende huwelijksvermogensstelsel. Toebehoren van eigen waardepapieren: stemrechten en nieuwe aandelen (kosteloos) verstrekt aan de vennoot. Behoren hier niet toe (en zijn gemeenschappelijk): het winnende lot van de loterij en de dividendenuitkering van allerhande effecten. Goederen aan een echtgenoot ten bezwarende titel overgedragen door een ascendent, hetzij ter voldoening van een schuld van de ascendent, hetzij onder de verplichting een schuld van die ascendent aan een derde te betalen (= familiebeschikkingen als soort voorschot op erfenis). Dit komt slechts zelden voor.
18
Het bijverworven goed dat ondergeschikt is aan het bestaande eigen goed en voor het gebruik of de bewaring daarvan nuttig moet zijn. 19 Als men bv. een grond verwerft naast de eigen grond, kan men via een beding van aanhorigheid een soort ‘horizontaal recht van natrekking’ bedingen. Het adagium accessorium sequitur principale heeft immers enkel op de verticale natrekking betrekking.
18
Deel II: Horizontale Relaties Het aandeel door een echtgenoot verkregen in een goed waarvan hij reeds mede-eigenaar is om bijkomende onverdeeldheden te vermijden. Na inkoop wordt men volledig eigenaar (maar: eventueel vergoedingsplicht). Goederen door zaakvervanging, belegging of wederbelegging van eigen goederen verkregen. Zaakvervanging (of zakelijke subrogatie) houdt in dat een bepaald goed een tenietgegaan EIGEN goed vervangt. Dit kan bv. door ruiling, verkrijging van aandelen in een vennootschap door inbreng van een handelsfonds, vergoeding van een verzekeringsmaatschappij verkregen, een bekomen onteigeningsvergoeding. Belegging houdt in dat men een goed uitsluitend met eigen gelden verwerft. Denk aan de aankoop van een bouwgrond met alleen eigen gelden. Er is ook de wederbelegging. Dit houdt in dat men een goed verwerft na de vervreemding van een eigen goed, waarvan men het geld gebruikt om een ander goed te verwerven. Art. 1402 BW bevat de onroerende wederbelegging: dit is slechts tegenwerpelijk aan de andere echtgenoot en derden na opname van 2 verklaringen in de aankoopakte, dat de aankoop geschiedt tot wederbelegging én voor meer dan ½ betaald is met eigen geld of goed (zo niet valt het in de gemeenschap). Bij vervroegde onroerende belegging (art. 1403 BW) gebeurt er een aankoop met gemeenschapsgeld, waarna men via eigen gelden (na vervreemding eigen goederen) het gemeenschapsgeld terug betaalt. Vereist is een verklaring van vervroegde wederbelegging in de authentieke aankoopakte én meer dan ½ van de gemeenschapsgelden moeten binnen de 2 j. zijn terugbetaald. Toestemming van de echtgenoot is nodig (art. 1418 BW), nu het goed niet dadelijk eigen is, maar slechts te rekenen van de terugbetaling. Roerende wederbelegging vereist geen formaliteiten (art. 1404 BW) Bewijs van aankoop met eigen gelden of met de opbrengst van de verkoop van eigen goed volstaat. Vervroegde roerende wederbelegging is tenslotte niet wettelijk voorzien; er mag worden aangenomen dat het kan mits toepassing van de regels voor onroerende wederbelegging. Gereedschappen en werktuigen die dienen tot het uitoefenen van het beroep. Zie in het bijzonder art. 217, tweede lid BW: elke echtgenoot kan zijn inkomsten (secundair) besteden aan de aanschaf van verantwoorde beroepsgoederen; de beroepsactieve bestuurt deze goederen alleen. Een extreem voorbeeld in de rechtspraak is de aankoop van een (peperdure) tandartsinstallatie ( in casu betaald met gemeenschapsgeld, ongeveer €18.000): normaal is vergoeding verschuldigd aan het gemeenschapsvermogen, die niet kleiner mag zijn dan de uitgegeven som (art. 1435 BW). Dit is zeer onbillijk omdat de verrekening geen rekening houdt met versletenheid, slijtage of veroudering; de installatie kan intussen slechts maar €500 euro meer waard zijn. Daarnaast heeft de installatie wel jaar en dag inkomsten gegenereerd voor het gemeenschappelijk vermogen. De notariële praktijk heeft hiertoe een oplossing aangereikt: er gebeurt een inbreng in het gemeenschapsvermogen en er wordt een clausule van toebedeling opgenomen, zodat bij ontbinding de installatie bij voorrang aan de beroepsactieve echtgenoot wordt gegeven (zodat bij de verrekening enkel nog met de huidige waarde rekening gehouden worden). Rechten verbonden aan een personenverzekering door de begunstigde zelf gesloten, die hij verkrijgt bij het overlijden van zijn echtgenoot of na de ontbinding van het stelsel (levensverzekering en termijnverzekering (zoals pensioenverrichtingen of spaarverrichtingen)). Dit artikel voorzag ook in een verrekening in zoverre de premies met gemeenschapsgelden werden betaald. Art. 1400, 7 BW is echter impliciet opgeheven door art. 127 wet landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992. Art. 127 wet
19
Deel II: Horizontale Relaties landverzekeringsovereenkomst stelt : aanspraken ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goederen getrouwde echtgenoot ten behoeve van een ander of zichzelf heeft bedongen zijn een eigen goed van de begunstigde Art. 128 wet landverzekeringsovereenkomst voegt daaraan toe: aan het gemeenschapsvermogen is geen vergoeding verschuldigd, behalve voor zover de premiebetalingen ten laste van dat vermogen gedaan, kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan. Dus: in de wet landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992 is er geen onderscheid meer naargelang de begunstigde, het ogenblik van de uitkering of de finaliteit van de verzekering. Dit leidt tot een onbillijke situatie. Denk bv. aan een gemengde levensverzekering, afgesloten door een onder het wettelijk stelsel gehuwde man waarbij er terugbetalingen gewaarborgd zijn na zijn overlijden en er kapitaaluitkering is indien hij 65 wordt. Deze zijn eigen volgens art. 127 WLVO. Het Arbitragehof stelde in arrest nr. 54/99 op 26 mei 1999 dat dit een ongrondwettelijke situatie is. Ter oplossing zijn er boeken geschreven over dit onderwerp, maar het voornaamste is dat de doctrine nu oordeelt dat een gewone levensverzekering (waarbij enkel na overlijden wordt uitbetaald) eigen is en er geen vergoeding verschuldigd is overeenkomstig art. 1435 BW. Bij een gemengde levensverzekering (met oogmerk spaarverrichting) is de uitkering gemeenschappelijk en bij gemengde levensverzekering (oogmerk pensioenverrichting) is de uitkering eigen, mits vergoeding overeenkomstig art. 1435 BW. Wat met de prestaties uit groepsverzekeringen20? Deze kunnen (Gwh 27 juli 2011) als inkomsten uit beroepsbezigheden worden beschouwd, die volgens art. 1405, 1 BW gemeenschappelijk zijn (het kapitaal moet dus als onderdeel van het actief van de gemeenschap bij de vereffening/verdeling in de te verdelen massa worden opgenomen). Naast de 7 categorieën accessoria zijn ook de strikt persoonlijke goederen eigen. Art. 1401 BW somt limitatief 5 soorten op: Klederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik. De discussie rijst hier vooral op het vlak van juwelen en postzegelverzamelingen van filatelisten. Deze materie is nog niet helemaal uitgekristalliseerd, maar voor juwelen nam men aan dat ze eigen waren. Juwelen zijn pas gemeenschappelijk als ze voor beleggingsdoeleinden met gemeenschapsgelden zijn gekocht. De vermogenswaarde van het juweel is daarbij irrelevant. Het literaire, artistieke of industriële eigendomsrecht (= intellectuele rechten) waarbij het recht tot exploitatie eigen is (bv. keuze van drukker), maar de opbrengst van de exploitatie is wel gemeenschappelijk (bv. auteursrechten en allerhande royalty’s). Recht op herstel van persoonlijke, lichamelijke of morele schade. Het recht is steeds eigen, de vergoeding niet altijd. Bij vergoeding voor morele schade is de vergoeding steeds eigen. Bij vergoeding voor lichamelijke schade moet men kijken naar de rechterlijke beslissing zelf. Die bevat 2 facetten, waarbij de vergoeding voor de aantasting van de fysieke integriteit eigen is, maar de inkomstenderving gemeenschappelijk. Volgens cassatierechtspraak is een globaal uitgekeerd kapitaal echter te allen tijde volledig eigen. 21
20
Deze worden gegeven als een aanvulling op het loon. De notaris belooft zijn bedienden bv. €1500 nettoloon, alsook een groepsverzekering. Er gelden verschillende cao’s inzake groepsverzekeringen. 21 Is er dan evt. verrekening verschuldigd aan het gemeenschapsvermogen? Men zou denken van wel, maar Cassatie wees deze redenering af nu het inkomensverlies (normaal gemeenschappelijk) voortvloeit uit de aantasting van de fysieke integriteit.
20
Deel II: Horizontale Relaties Recht op pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering, dat één der echtgenoten alleen bezit. Denk o.a. aan alimentatie-uitkeringen gedaan aan een hertrouwde vrouw. Het recht is eigen, de uitkeringen tijdens het huwelijk ontvangen gemeenschappelijk. Lidmaatschapsrechten verbonden aan gemeenschappelijke aandelen in vennootschappen waarvan alle aandelen op naam zijn, indien die toebedeeld zijn aan of ingeschreven zijn op naam van één echtgenoot alleen. Deze zijn eigen, maar de vermogenswaarde van het effect valt in de gemeenschap. 28. Art. 1405 BW somt de baten van het gemeenschapsvermogen op. Het gaat inkomsten uit beroepsbezigheden en alle inkomsten die ze vervangen of aanvullen (zoals eindejaarpremies, ziekteverzekering, arbeidsongevallenverzekering en vakantiebonussen). Het gaat ook om de inkomsten uit openbare/particuliere mandaten. Vruchten, inkomsten en interesten van eigen goederen, schenkingen en legaten aan beide echtgenoten en alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling worden ook gemeenschappelijk. 29. Bij dit alles rijzen 2 bijzondere problemen, met name met de handelszaak en het cliënteel van vrije beroepers. Moet de handelszaak22 al dan niet in globo worden bekeken bij het bepalen van haar eigen of gemeenschappelijk karakter? In feite past men de algemene principes toe: is de handelszaak begonnen tijdens het huwelijk, dan is ze gemeenschappelijk. Is ze begonnen voor het huwelijk of geërfd, c.q. geschonken dan is ze eigen. Als de handelszaak voor het huwelijk is begonnen, maar tijdens het huwelijk is uitgebreid tot een heuse groothandelszaak dan is ze evenwel een nieuwe handelszaak die in het gemeenschappelijk vermogen valt. Bij het cliënteel van vrije beroepers zou je op basis van de algemene principes kunnen denken dat het recht op het cliënteel eigen is, maar de vermogenswaarde gemeenschappelijk. De rechtspraak is evenwel verdeeld. Het hof van beroep te Luik oordeelde dat het cliënteel van een advocaat nauw met zijn persoon is verbonden en dat de vermogenswaarde derhalve niet afgescheiden kan worden van het recht, waardoor het eigen bleef. Het hof van beroep te Gent oordeelde dan weer dat er aan een patiëntenpotentieel geen waarde kan toegekend worden en niet als activum kan worden opgenomen. Ook hier zijn cliënteel en de waarde onlosmakelijk verbonden. De praktijk wijst echter uit dat vele doktersvennootschappen de waarde van hun cliënteel inbrengen in een vennootschap. Het hof van beroep te Brussel dacht dan weer dat het toekennen van waarde aan cliënteel van een orthodontist en een plastisch chirurg ervoor zou zorgen dat het uitoefenen van de activiteit na de vereffening-verdeling onverantwoorde hinder zou ondervinden, ook op vlak van inning van de uit de professionele activiteit voortvloeiende opbrengsten. Dergelijke waarde zou immers te hypothetisch en te aleatoir zijn, nu er geen enkele overdracht of inbreng is gebeurd.
2.2 Passief 30. Men dient het onderscheid te maken tussen bijdrage (art. 1406-1408 BW; definitief passief) en verbintenis (art. 1409-1414 BW; voorlopig passief).
22
Pro memorie: dit is een soort universaliteit van goederen met het doel winst te maken en omvat bv. koopwaar, koeltogen, intellectuele rechten, cliënteel en uithangborden. Schulden en schuldvorderingen van een handelaar maken geen integrerend deel uit van de handelszaak en volgen dus niet noodzakelijk het lot van de handelszaak.
21
Deel II: Horizontale Relaties Het definitief passief is de bijdrage tussen echtgenoten en betreft het statuut zelf van de schuld: eigen of gemeenschappelijk. Het voorlopig passief betreft de verbintenis t.a.v. de schuldeisers, de verhouding tussen echtgenoten en schuldeisers, en het verhaalrecht van de schuldeisers. Algemeen gesproken geldt dat eigen schulden enkel verhaalbaar zijn op het eigen vermogen van de schuldenaar-echtgenoot en diens inkomsten. Uitzonderlijk kan ook verhaal op het gemeenschappelijk vermogen. Gemeenschappelijke schulden zijn verhaalbaar op de drie vermogens, maar uitzonderlijk slechts op twee vermogens.
2.2.1 Definitief passief 31. Schulden zijn eigen wanneer ze dit zijn omwille van hun oorsprong (art. 1406 BW). “Schulden van de echtgenoten die dagtekenen van vóór het huwelijk en de schulden ten laste van erfenissen en giften die hun toevallen tijdens het huwelijk, blijven eigen schulden”. Welke zijn de schulden ten laste van erfenissen en schenkingen? De successierechten en de schenkingsrechten. In dit verband geldt het adagium ubi emolumentum, ibi onus: daar waar het voordeel is, daar is de last. Het is irrelevant of dergelijke schulden pas tijdens het huwelijk opeisbaar of betaald worden. Het bewijs wordt geleverd conform art. 1399 BW. Daarnaast zijn er, met enige goede wil, enkele schulden eigen vanwege hun aard (art. 1407 BW). De wet somt 4 limitatieve gevallen op: Schulden door één echtgenoot aangegaan in het uitsluitend belang van zijn eigen vermogen. Het gaat bv. om de verbetering of verbouwing van een eigen goed (ander dan de gezinswoning). Volgens de parlementaire voorbereiding – onterecht – gaat het zelfs schulden voor onderhoud en instandhouding. Dit laatste is onterecht omdat men bv. het goed kan verhuren en daaruit vruchten kan plukken (voor de gemeenschap). Een consequente toepassing van ubi emolumentum, ibi onus ware beter geweest. Schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid door één echtgenoot gesteld in een ander belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen. Het gaat om borgstellingen ten voordele van derden (bv. een oom). Voor een persoonlijke zekerheid of pandgeving van een gemeenschappelijk roerend goed (behalve huisraad) is in beginsel geen toestemming vereist van de echtgenoot. Schulden ingevolge verboden beroepen of verboden handelingen. Het gaat bv. om een lening aangegaan door één echtgenoot zonder toestemming van de andere. Zie hiervoor in het bijzonder art. 215 en artt. 1417-1419 BW. Een illustratie is de man die een bordeel uitbaatte in een eigen onroerend goed; de schulden hieruit voortvloeiend zijn eigen. Schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of een onrechtmatige daad door één echtgenoot begaan. Het gaat om boetes, zoals die van de politierechter. Het gaat evenwel niet om schadevergoeding ingevolge contractuele aansprakelijkheid. 32. Art. 1408 BW somt op exemplatieve wijze de gemeenschapsschulden op. Het gaat onder meer om: Schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk (ook al zijn ze in het uitsluitend belang van een eigen vermogen aangegaan) Schulden aangegaan door één echtgenoot ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van (alle soorten, dus ook buitenhuwelijkse) kinderen. Denk hierbij terug aan art. 222 BW: huishoudelijke en opvoedingsschulden verbinden de echtgenoten hoofdelijk, tenzij ze
22
Deel II: Horizontale Relaties
23
buitensporig zijn. Dus volgt daaruit dat buitensporige schulden wel gemeenschappelijk, maar niet hoofdelijk zijn. Hospitalisatiekosten zijn steeds gemeenschappelijk, ook al leven de echtgenoten feitelijk gescheiden of vloeien ze voort uit een misdrijf (Cass. 20 maart 1997). Schulden aangegaan door één echtgenoot in het belang van het gemeenschappelijk vermogen. Het gaat bv. om onderhoudskosten m.b.t. een eigen goed (de huuropbrengst is immers gemeenschappelijk, zie ook vorig randnummer ten eerste), beroepsschulden en (inkomsten)belastingschulden. Schulden ten laste van giften aan de twee echtgenoten gezamenlijk OF één echtgenoot onder beding dat de gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn. Interesten van eigen schulden (enkel de moratoire interesten, niet de vergoedende interesten) Onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van één der echtgenoten. De draagwijdte hiervan is de alimentatieplicht ex art. 203 BW (voor kinderen) en art. 205 BW (voor kleinkinderen). Wat met ascendenten en de ex-echtgenoot? Met betrekking tot ouders, schoonouders en grootouders neemt men aan dat alimentatie t.o.v. schoonouders gemeenschappelijke schulden zijn en verhaalbaar op drie vermogens. Na een nieuw huwelijk van de schoonouder nog slechts op twee vermogens, zie art. 206, 1° BW. Bij ouders en grootouders werpt men het volgende argument pro eigen schuld op: het is een voorhuwelijkse schuld omdat ze hun grondslag vinden in de verwekking of juridische vaststelling van het ouderschap en het staat niet in art. 1408, zesde streepje BW. Argumenten pro het gemeenschappelijk karakter zijn dat de behoeftigheid dateert van tijdens het huwelijk (dit wordt immers van dag tot dag bekeken), dat gemeenschapsschulden een restcategorie zijn en dat de alimentatie i.f.v. het inkomen van de schuldenaar wordt bepaald (waarbij de lasten op die inkomsten gemeenschappelijk zijn). Alles in acht genomen neemt men aan dat de schulden gemeenschappelijk zijn maar slechts verhaalbaar op 2 vermogens: dat van de echtgenoot-schuldenaar en het gemeenschapsvermogen. Wat met de uitkering krachtens art. 301 BW (EOO) aan de ex? Cassatie stelde op 21 januari 198823 dat dit een eigen schuld is. De gemeenschap moet immers niet bijdragen in de lasten van een vorig huwelijk. De doctrine stelt a contrario dat het een gemeenschappelijke schuld is, omdat het om een last van de inkomsten gaat. Verschelden voegt hieraan toe dat als men dit als een eigen schuld zou kwalificeren en de echtgenoot dit met beroepsinkomsten (gemeenschappelijk activum met vergoedingsmogelijkheid) zou betalen, men bij de ontbinding een nagenoeg onoverkomelijke vergoedingsplicht zou hebben. Hij zou immers zowel zijn bedragen steeds betaald moeten hebben aan de ex, alsook aan zijn nieuwe echtgenote bij de verrekening (eigenlijk een halve maal). Wat met de uitkering aan de ex o.g.v. EOT (art. 1288, eerste lid, 4° Ger.W.)? Dit is zonder discussie een eigen schuld (Cass. 27 mei 1991), niet verhaalbaar op de gemeenschap. De grondslag ligt immers in een overeenkomst die het huwelijk noodzakelijk voorafgaat.
Feiten: Een man is hertrouwd en overlijdt. Hij betaalde gedurende zijn tweede huwelijk 2.800.000 BEF aan zijn eerste echtgenote in het raam van art. 301 BW. Dit bedrag is voor 80% fiscaal aftrekbaar. Fiscaal voordeel (voor de gemeenschap) = 1.350.000 BEF De betalingen gebeurden met gemeenschapsgeld, dus er is vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen. Wat is het bedrag van die vergoeding bij de vereffening/verdeling? 2.800.000 BEF of 1.450.000 BEF (zijnde het betaalde bedrag 2.800.000 BEF min het fiscale voordeel 1.350.000 BEF)? Volgens het Hof van Cassatie 2.800.000 BEF.
23
Deel II: Horizontale Relaties Schulden waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling zijn gemeenschappelijk; art. 1408, 7 BW is de tegenhanger van art. 1405, 4 BW (i.v.m. actief). Wat met het debetsaldo van een eigen bankrekening? Dit is in wezen een lening zonder toestemming, dus eigen (art. 1407 derde streepje BW), maar er is verhaal op het gemeenschapsvermogen mogelijk, mits bewijs dat het gemeenschapsvermogen voordeel heeft gehaald uit de lening.
2.2.2 Voorlopig passief 33. Het verhaalrecht van de schuldeisers m.b.t. eigen schulden is geregeld in art. 1409 BW. Uitzonderlijk geldt een uitgebreider verhaalrecht o.b.v. art. 1410-1413 BW. Het verhaalrecht van de schuldeisers m.b.t. gemeenschappelijke schulden vindt men in art. 1414, eerste lid BW maar ook hier is er soms een beperkter verhaalrecht: art. 1414, tweede lid BW. 34. Volgens art. 1409 BW kan men enkel bij eigen schulden verhalen op het eigen vermogen en de inkomsten van de schuldenaar-echtgenoot. Strikt genomen zijn inkomsten inkomsten zolang ze niet werden uitgekeerd (nog vatbaar voor derdenbeslag). In de brede zin wijst het op alle inkomsten die nog niet belegd (d.i. uitgegeven) zijn en nog individualiseerbaar zijn; dit houdt in dat ze op een zichtrekening staan of evt. verhuizen naar een termijnrekening. De ruime interpretatie geniet de voorkeur, gelet op de bedoelingen van de wetgever (het verhaal niet al te zeer beperken). Soms kan krachtens art. 1410-1413 BW verhaal op het eigen vermogen en de inkomsten van de echtgenoot-schuldenaar, alsook verhaal op het gemeenschappelijk vermogen. De wet somt limitatieve 3 gevallen op: Indien het gemeenschappelijk vermogen verrijkt werd. Dit kan rechtstreeks “in zoverre het verrijkt is door opneming van eigen goederen van de schuldenaar” (art. 1410, eerste lid BW). Dit kan wanneer het bewijs van eigen karakter door nalatigheid of opzet van de echtgenoot niet wordt geleverd of door inbreng van een eigen goed in de gemeenschap. Dit kan ook onrechtstreeks (zeer zelden): eigen schulden, voortvloeiend uit een verboden beroep, een verboden rechtshandeling, strafrechtelijke veroordeling of onrechtmatige daad kunnen op het gemeenschapsvermogen worden verhaald, “in zoverre het uit dat beroep of die handelingen voordeel heeft getrokken” (art. 1411 en 1412, eerste lid BW). Een notoire illustratie is de documentaire rond Patrick D’Haemers: diens vrouw ging samen met Patrick op reis met diens drugsgelden. Het is echter enorm zwaar te bewijzen. De bewijslast rust immers op de schuldeiser. In geval van delictuele of quasi-delictuele schuld (art. 1412, tweede lid BW). Dit zelfs wanneer het gemeenschappelijk vermogen hieruit geen voordeel heeft gehaald maar enkel indien het eigen vermogen van de dader ontoereikend is en ten belope van de helft van de netto-baten van de gemeenschap (wat een inventaris veronderstelt van eigen en gemeenschappelijke goederen). Praktisch is deze bepaling een beetje dode letter, want de schuldeisers moeten al als het ware een inventarisopmaak vorderen (art. 1177 Ger.W.), maar moeten dan ook nog eens wachten tot de vereffening-verdeling (wat ze niet kunnen vorderen). In geval van schuld aangegaan door beide echtgenoten in verschillende hoedanigheid (art. 1413 BW). De ene echtgenoot is bv. hoofdschuldenaar, de andere is borg. Hier is er uitzonderlijk verhaal op de drie vermogens.
24
Deel II: Horizontale Relaties 35. Voor de gemeenschapsschulden kan men o.b.v. art. 1414, eerste lid BW verhaal nemen op de drie vermogens. Voor beslagleggende schuldeisers geldt generlei beperking of volgorde, maar tussen echtgenoten onderling kan er bij de vereffening wel sprake zijn van vergoeding. Men maakt een onderscheid qua verhaalrecht naargelang de wijze waarop de gemeenschappelijke schuld werd aangegaan. Werd de schuld door één echtgenoot aangegaan dan is ze verhaalbaar voor het totale bedrag. Werd ze door beide echtgenoten gezamenlijk aangegaan dan kan men na het aanspreken van één echtgenoot slechts de helft vorderen (!) 24 Als men beide aanspreekt kan het gehele saldo opvorderen. Hoofdelijke schulden zijn tot slot verhaalbaar voor het totale bedrag, ook al werd slechts één echtgenoot aangesproken. Art. 1414, tweede lid BW bevat een beperkter verhaalsrecht en mogen niet verhaald worden op het eigen vermogen van de echtgenoot-niet-contractspartij: Schulden door één echtgenoot aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, wanneer zij buitensporige lasten meebrengen Interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van één echtgenoot Schulden door één echtgenoot aangegaan bij de uitoefening van zijn beroep. Dit zijn ook schulden aangegaan in het raam van een eigen handelszaak (zie voetnoot 21: schulden zijn geen integrerend deel van de handelszaak) maar niet (inkomsten)belastingschulden. Onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van één echtgenoot (+ onderhoudsschulden t.a.v. de ouders en grootouders van een echtgenoot). 36. Voor schulden tussen echtgenoten geldt een aparte regeling ex art. 1450 BW. Schulden van echtgenoten vloeien bv. voort uit een lening aan elkaar (met eigen gelden), de betaling door een echtgenoot van een eigen schuld van de andere of uit een schadevergoeding wegens slagen en verwondingen of verkrachting. Hier is er geen onderscheid tussen bijdrage en verbintenis. De schulden blijven buiten de vereffening-verdeling (geen voorafneming of vergoeding mogelijk) en na de verdeling kunnen ze verhaald worden op de goederen van de echtgenoot-schuldenaar (m.i.v. een deel van de gemeenschap). Schuldvorderingen van de ene echtgenoot op de andere kunnen tijdens het wettelijk stelsel alleen verhaald worden op de eigen goederen van de schuldenaar (dus niet op de gemeenschap). Deze schuldvorderingen brengen van rechtswege interest op, te rekenen van de dag van de ontbinding van het stelsel. De interesten werken retroactief tot de inleiding van de echtscheidingsprocedure (omdat de ontbinding tot dan retroactief werkt).
2.3 Bestuur 37. In het huwelijksvermogensrecht gelden er verschillende soorten van bestuur. Volgens art. 1415 BW houdt het bestuur alle bevoegdheden van beheer, genot en beschikking in25. De echtgenoten besturen het gemeenschappelijk vermogen in het belang van het gezin. Dit is de doelgebondenheid van het bestuur. Dit houdt in dat ze geen rechtshandelingen uitsluitend in het belang van hun eigen vermogen mogen stellen. Echtgenoten kunnen evenwel geldig rechtshandelingen stellen die zowel het gemeenschapsvermogen als het eigen vermogen bevoordelen of die slechts onrechtstreeks het 24
Er zijn dus wel echt een aantal stompzinnige advocaten die maar één echtgenoot aanspreken bij een gezamenlijke schuld. 25 Daden van beheer: beogen de normale toekomstige vruchtdraging van het vermogen te verzekeren (inkomsten beleggen, een huis verhuren voor minder dan 9 jaar…); daden van genot: impliceren het genieten van de vruchten van een goed (bv. het ontvangen van huurgelden) Daden van beschikking: rechtshandelingen waarbij de samenstelling van het vermogen wordt gewijzigd en een vermogensbestanddeel definitief of voor een langere periode het vermogen verlaat (bv. een goed verkopen of verhuren voor meer dan 9 jaar).
25
Deel II: Horizontale Relaties gezinsbelang dienen (bv. de verbetering van een eigen goed met gemeenschapsgelden). In de regel geldt het gelijktijdig (concurrentieel) bestuur ex art. 1416 BW. In dat geval treden de echtgenoten elk afzonderlijk (de ene of de andere) op voor het gemeenschappelijk vermogen, waarbij de nietoptredende echtgenoot gebonden is door de handelingen die de handelende echtgenoot stelt. Gelijktijdig bestuur is de normale en tevens residuaire bestuursvorm voor het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen. De andere vormen zijn gemeenschappelijk (synoniem gezamenlijk) bestuur en het alleenbestuur en kunnen slechts als de wet dit uitdrukkelijk bepaalt gelet op het residuair karakter van het concurrentieel bestuur.
2.3.1 Concurrentieel bestuur 38. Welke handelingen vallen onder het concurrentieel bestuur? Dit is niet zo gemakkelijk omdat het de residuaire bestuursvorm is. Een echtgenoot is ertoe gehouden “de bestuurshandelingen van de andere te eerbiedigen” (art. 1416 in fine BW). Een bijzonder probleem is de verkoop van dezelfde auto: in dit geval heeft de eerste verkrijger heeft voorrang, tenzij de latere eerst in bezit is gesteld en te goeder trouw is (art. 1141 BW). Stel evenwel dat beide echtgenoten een reis hebben geboekt voor dezelfde periode, de ene naar de Dominicaanse republiek voor te zonnen, de andere naar Duitsland voor een bierdegustatie, dan zullen beide keuzes dienen eerbiedigd te worden! Hopelijk hebben ze een goede annulatieverzekering… Men merke op dat dat ook proceshandelingen hieronder vallen, zoals het optreden in rechte ten voordele van het gemeenschappelijk vermogen. De echtgenoten treden op in eigen naam wegens gebrek aan rechtspersoonlijkheid van het gemeenschapsvermogen. Hieronder een proeve van exemplatieve opsomming van de materiële handelingen die onder het concurrentieel bestuur vallen: (1) Handelingen ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen Hieronder vallen zelfs aankopen op afbetaling (consumentenkrediet) als deze noodzakelijk zijn voor het gezin (art. 1418, e) BW). Het begrip noodzakelijk wordt bekeken rekening houdend met de bestaansmiddelen van het gezin en de behoeften van de gezinsleden. Een 3D-TV van Sony van €6.799 is niet noodzakelijk, een auto eventueel wel. (2) Handelingen m.b.t. roerende goederen Hieronder valt inter alia het aanschaffen van een wagen met gemeenschapsgeld (voorbehoud voor de aankoop op afbetaling), de koop/verkoop van aandelen en geld afhalen van een gemeenschappelijke rekening. Dit zijn rekeningen waarvan de 2 echtgenoten titularis zijn en waar gemeenschappelijke gelden op staan. De afhaling of plundering op zichzelf genomen is nooit een probleem. Bij bedrieglijke inzichten bij de afhaling vanwege één van de echtgenoten met benadeling van de andere echtgenoot kan echter de nietigheid gevorderd worden! Benadeling is bv. dat het geld niet in het gezinsbelang is besteed of wanneer één echtgenoot de rekening plundert vóór de vereffening-verdeling ingevolge echtscheiding. (3) Legaten maken Echtgenoten, de een of de ander, kunnen legaten maken. Men maakt een onderscheid tussen algemene legaten, legaten ten algemene titel en ten bijzondere titel. Bij het eerste vermaak je bij testament een algemeenheid van goederen (bv. 30% van mijn vermogen legateer ik aan Michiel). Bij
26
Deel II: Horizontale Relaties een legaat ten algemene titel vermaak je categorieën van goederen (bv. ik legateer al mijn roerende goederen aan Jirka). Bij een legaat ten bijzondere titel vermaak je slechts één specifiek goed (bv. ik legateer mijn Audi aan Timur). Een echtgenoot kan evenwel over niet meer dan zijn aandeel in het gemeenschapsvermogen beschikken (art. 1424 BW). (4) Bepaalde schenkingen (art. 1419, tweede lid BW) Normaal geldt voor schenkingen het gezamenlijk bestuur. Er gelden evenwel enkele uitzonderingen, waarbij het concurrentieel bestuur geldt. Het gelijktijdig bestuur geldt voor schenkingen vrijgesteld van inbreng krachtens art. 852 BW. Dit artikel zegt: ‘… kosten van voeding, van onderhoud, van opvoeding, van het aanleren van een ambacht, gewone kosten van uitrusting, kosten van bruiloft en gebruikelijke geschenken zijn niet aan inbreng onderworpen’. Gebruikelijke geschenken zijn de cadeaus van de Sint of die je op je verjaardag krijgt. Schenkingen aan de langstlevende echtgenoot zijn eveneens onderworpen aan het gelijktijdig bestuur. Een voorbeeld hiervan is bv. het verblijvingsbeding of het beding van vooruitmaking. Dit heeft betrekking op schenkingen die in werking treden bij het overlijden van een echtgenoot. Kan een echtgenoot een (tegenwoordig) gemeenschappelijk goed schenken aan zijn echtgenoot? Ja als de echtgenoot toestemt en aanvaardt (art. 1419, eerste lid BW) en een (middelgrote)26 procedure tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel wordt gevolgd. (5) Verhuringen voor maximum 9 jaar, evenals andere daden van bewaring of beheer (6) Daden van beheer in geval van gezamenlijke beroepsuitoefening Zie art. 1417, tweede lid in fine BW. Men moet het woord beheer niet te eng opvatten (zie verder bij ‘daden van beschikking’ in randnummer 40 ten eerste).
2.3.2 De uitzonderingsgevallen: alleenbestuur en gezamenlijk bestuur a) Alleenbestuur 39. De echtgenoot die een beroep uitoefent, verricht alle daartoe noodzakelijke bestuurshandelingen alleen (art. 1417, eerste lid BW) Merk het verschil met art. 217, tweede lid BW, i.v.m. de aanschaf en het bestuur van verantwoorde beroepsgoederen. Deze artikelen zijn evenwel niet tegenstrijdig en vullen elkaar aan. Art. 1417 BW heeft immers betrekking op de niet-verantwoorde beroepsgoederen, alsook op andere gemeenschapsgoederen dan beroepsgoederen, voor zover die maar noodzakelijk zijn voor zijn beroep. Kan een echtgenoot alleen de handelszaak verwerven, noodzakelijk voor de uitoefening van zijn beroep? Is art. 1417 BW o.g.v. de professionele autonomie van handeldrijvers ook op de verwerving van nieuwe handelszaken van toepassing en is het toepassingsgebied te eng? Voor een correcte oplossing is het ook van belang te weten of het om een nieuwe handelszaak (art. 1418 BW die de start van een exploitatie veronderstelt) dan wel een bestaande handelszaak (art. 1417 BW die de voortzetting van een bepaalde exploitatie veronderstelt) gaat. Antwoord: neen, toestemming van de echtgenoot is vereist voor de verkrijging of overdracht van een handelszaak (zie art. 1418,1, b BW (i.v.m. het gezamenlijk bestuur)). Art. 1417 26
Een grote procedure (bij de omzetting van het wettelijk gemeenschapsstelsel naar een zuivere scheiding van goederen) vereist de ontbinding van het huidige stelsel en de opmaak van een boedelbeschrijving. Bij een middelgrote hoeft dit niet, maar is er wel bekendmaking in het Belgisch Staatsblad voorzien.
27
Deel II: Horizontale Relaties BW en art. 1418 zijn dus in strijd, maar volgens Verschelden primeert art. 1418 o.g.v. ‘lex generalis per specialem derogatur’. Inpandgeving noodzakelijk om beroepsredenen is wél mogelijk door één echtgenoot alleen (zie art. 1417, eerste lid BW). 27 b) Gezamenlijk bestuur 40. Gezamenlijk of gemeenschappelijk bestuur veronderstelt de “toestemming” van beide echtgenoten, maar zij moeten strikt genomen niet in persoon aanwezig zijn op het ogenblik dat de handeling wordt gesteld (bekrachtiging achteraf is mogelijk). Er is gezamenlijk bestuur voor 4 categorieën handelingen: (1) Daden van beschikking in het raam van een gezamenlijke beroepsuitoefening (art. 1417, tweede lid BW) Dit zijn daden die economisch gezien niet als beheershandelingen kunnen worden gekwalificeerd. Een daad van economisch beheer is bv. de verkoop van de stock van een kleinhandelszaak. Die vallen immers onder het concurrentieel bestuur. (2) Bepaalde gewichtige handelingen, steeds vatbaar voor nietigverklaring (art. 1418,1 BW) Deze 3 categorieën rechtshandelingen kunnen nooit door één echtgenoot alleen gesteld worden, zonder dat de echtgenoot geconfronteerd kan worden met een nietigheid rechtens. (a) verkrijgen, vervreemden of met zakelijke rechten bezwaren van voor hypotheek vatbare goederen (b) verkrijgen, overdragen of in pand geven van een handelszaak of enig bedrijf (c) sluiten, vernieuwen of opzeggen van huurovereenkomsten voor langer dan negen jaar, alsook het toestaan van een handelshuur- of pachtovereenkomst. Bij het toestaan van een handelshuur- of pachtovereenkomst valt enkel de handeling van de verhuurder/verpachter onder het gezamenlijk bestuur. De handeling van de huurder/pachter valt (naargelang de noodzaak voor het beroep ex art. 1417, eerste lid BW) onder gelijktijdig of alleenbestuur. (3) Bepaalde (iets minder) gewichtige handelingen, vatbaar voor nietigverklaring mits benadeling van de andere echtgenoot (art. 1418, 2 j° art. 1422 BW) Er is sprake van benadeling indien het ontvangen geld niet besteed is in het belang van het gezin (a) overdracht of inpandgeving van een hypothecaire schuldvordering (b) ontvangen van de prijs van een vervreemd onroerend goed of van de terugbetaling van een hypothecaire schuldvordering en verlenen van opheffing van een hypothecaire inschrijving (c) aanvaarding of verwerping van legaten en schenkingen onder beding dat ze gemeenschappelijk zullen zijn 27
Verschelden denkt trouwens ook dat het verruimen van het toepassingsgebied van art. 1417 BW elk nut aan art. 1418,1,b BW zou ontnemen. De echtgenoot die dus een handelsactiviteit wil aanvangen zal de toestemming behoeven van de andere echtgenoot, hoewel deze toestemming stilzwijgend of uit aanwezigheid bij de onderhandelingen kan blijken.
28
Deel II: Horizontale Relaties (d) aangaan van leningen (enkel het ontlenen, niet het uitlenen) (e) een consumentenkrediet aangaan(= aankoop op afbetaling) Hier gelden twee uitzonderingen. De eerste uitzondering is dat de aankopen en leningen op afbetaling noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening. Dan is er alleenbestuur. De tweede uitzondering is dat de aankopen en leningen noodzakelijk voor de huishouding en de opvoeding van de kinderen. Dan is er concurrentieel bestuur. (4) Schenkingen van gemeenschapsgoederen (art. 1419 BW) Er is toestemming vereist voor alle vormen van schenkingen (= gezamenlijk bestuur), behalve bij giften vrijgesteld van inbreng krachtens art. 852 BW en giften aan de langstlevende echtgenote (gelijktijdig bestuur).
2.3.3 Bestuur van het eigen vermogen 41. Iedere echtgenoot bestuurt zijn eigen vermogen alleen. Terzake geldt slechts één beperking: de bescherming van de gezinswoning ex art. 215 BW (art. 1425 BW). In dat geval geldt dat de echtgenoot instemming (niet: toestemming!) moet geven.
2.3.4 Beveiligingsmaatregelen en sancties 42. Volgens art. 1420 BW kan een echtgenoot gemachtigd worden om alleen op te treden voor bestuurshandelingen onderworpen aan het gezamenlijk bestuur d.m.v. een verzoekschrift (art. 1253ter et seq. Ger.W.) aan de familierechtbank. Dit kan indien de echtgenoot zonder wettige reden 28 weigert toestemming te geven of indien hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven29. De rechterlijke machtiging sorteert dezelfde gevolgen als een toestemming. Rechterlijke machtiging is niet mogelijk voor – ontvoogde – minderjarigen: de bijstand van een curator kan niet worden omzeild. Een illustratie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen: Echtgenoten hebben samen een boomkwekerij gekocht van 4 ha, de man is boomkweker. Er wordt een echtscheidingsprocedure ingeleid. De vrouw vraagt een deel van de gronden te mogen verkopen, maar de man weigert en zegt alle gronden nodig te hebben. In eerste aanleg krijgt de vrouw gelijk: ze vroeg slechts de verkoop van 7% van de gronden, die – in totaal – bij verkaveling een waarde hebben van ongeveer 40.000.000 BEF; de boomkwekerij was aan het vervallen; het onderhoudsgeld voor haarzelf en haar drie kinderen was laag. De rechtbank machtigt haar om alleen tot verkoop over te gaan en tevens om na verkoop alleen te beschikken over de verkoopprijs in het belang van het gezin. De man gaat in beroep en het Hof van Beroep te Antwerpen corrigeert en stelt dat art. 1420 B.W. niet kan vooruitlopen op de verdeling en ook geen verdeling impliceert. en dat de bestuursbevoegdheid over de verkoopsom slechts voor de helft door de vrouw kan worden uitgeoefend (en voor de andere helft door de man).
28
Vergelijk met gewichtige redenen zoals bv. art. 215 BW: vereist is dat de weigering niet in het belang van het gezin is en in de tweede plaats niet in het belang van de benadeelde echtgenoot is. 29 Dit mag ruim geïnterpreteerd worden en omvat alle belemmeringen van de wil om fysieke of psychische redenen.
29
Deel II: Horizontale Relaties 43. Iedere echtgenoot kan vragen dat aan de andere (preventief) verbod wordt opgelegd om enige bestuurshandeling te verrichten die hem nadeel kan berokkenen of de belangen van het gezin kan schaden. Dit is de enige preventieve beveiligingsmaatregel in dit contentieux. Het verzoek wordt aanhangig gemaakt d.m.v. een verzoekschrift (art. 1253ter et seq. Ger.W.) aan de familierechtbank. Dit rechterlijk verbod kan ongeacht het bestuursregime (m.b.t. het gemeenschapsvermogen) waaronder de handeling valt en is dus zeer ruim qua toepassingsgebied. De rechter kan niet alleen een verbod opleggen maar ook machtiging verlenen tot het verrichten van de daad (behalve bij gezamenlijk bestuur) en aan zijn machtiging bepaalde voorwaarden verbinden (art. 1421, tweede lid BW). Een voorbeeld van een voorwaarde is dat de rechter stelt dat een bepaalde prijs verkregen moet worden door een goed dat men voornemens is te verkopen, of dat er een prijsplafond wordt gesteld op de voorgenomen aankoop van een auto. 44. Voor drie reeksen handelingen kan na dagvaarding, uitgaand van één echtgenoot, voor de familierechtbank mits bewijs van een wettig belang (dit is een materieel of moreel belang) en onverminderd de rechten van te goeder trouw zijnde derden (goede trouw moet door de contracterende derde bewezen worden30), de nietigheid gevorderd worden (art. 1422-1423 BW). Het gaat om bestuurshandelingen door één echtgenoot alleen gesteld die toestemming van beide behoeven, bestuurshandelingen verricht in strijd met een rechterlijk verbod of voorwaarde en bestuurshandelingen verricht met bedrieglijke benadeling van de echtgenoot-eiser. Een voorbeeld van dit laatste is als de echtgenoot net vóór de inleiding van een echtscheidingsprocedure het bedrag van een gemeenschappelijke rekening volledig opneemt. De nietigheid is betrekkelijk en er geldt een vervaltermijn van een jaar voor het inleiden van de vordering, te rekenen vanaf de kennisname van de handeling door de eiser. Men dient te benadrukken dat nooit nog een vordering mogelijk is na vereffening van het stelsel. Na nietigverklaring worden partijen in hun oorspronkelijke toestand hersteld Na nietigverklaring zal een zonder toestemming aangegane lening een eigen schuld blijven van de echtgenoot die de bestuursregels overtrad. De nietigheid van art. 1422 BW wordt als een facultatieve nietigheid beschouwd zodat er bij de beoordeling rekening gehouden moet worden met alle in het geding zijden belangen (van het gezin, de echtgenoten en de derden). Samen of naast de nietigverklaring kan vergoeding gevorderd worden ten belope van de schade die het gemeenschapsvermogen heeft geleden wegens een voor nietigverklaring vatbare handeling, indien de schade niet geheel hersteld is door de nietigverklaring of deze niet is gevraagd of verkregen (art. 1433 BW). Het gaat in essentie om een schadevergoeding ten voordele van het gemeenschappelijk vermogen die enkel op het ogenblik van de vereffening kan worden geëist (niet tijdens het stelsel) 45. De bestuursbevoegdheden over het eigen of gemeenschappelijk kunnen een echtgenoot geheel of gedeeltelijk worden ontnomen wanneer hij blijk geeft van ongeschiktheid in het bestuur of wanneer hij de belangen van het gezin in gevaar brengt (art. 1426 BW). De familierechtbank oordeelt vrij en kan alle of bepaalde bestuursbevoegdheden ontnemen en beslist over de aanwijzing van een ander persoon die de ontnomen bevoegdheden zal uitoefenen. Ontnomen bestuursbevoegdheden kunnen worden teruggegeven. Een illustratie vindt je in dit vonnis van de rechtbank van eerste 30
Derden worden geacht van de wettelijke bestuursregeling op de hoogte te zijn en dienen de nodige voorzorgen te nemen door inlichtingen in te winnen en zich ervan te verzekeren dat de handeling niet onder een uitzonderingsregeling (alleen-gezamenlijk bestuur) valt. Hij moet aldus aantonen dat ondanks zijn redelijke voorzorgsmaatregelen gehandeld heeft zonder te weten dat er een extra toestemming vereist was.
30
Deel II: Horizontale Relaties aanleg te Brussel: in casu leefden de echtgenoten feitelijk gescheiden. De vrouw leeft teruggetrokken in een kasteel, wil met haar familie niets te maken hebben en heeft een geweer aangeschaft. De vrouw verkwist 45 miljoen BEF en wordt opgenomen in een psychiatrische instelling (de man heeft geen attest wegens het beroepsgeheim van de arts). De man vraagt de ontneming van alle bestuursbevoegdheden met betrekking tot beide vermogens (haar eigen en het gemeenschapsvermogen). De rechtbank staat dit toe. Gelet op hun onderlinge onenigheid, kent de rechtbank de bestuursbevoegdheden niet toe aan de man, maar aan de zoon van partijen. In geval van ontneming van bestuursbevoegdheid gelden enkele publiciteitsvoorwaarden (art. 1426, §§ 2 en 3 BW): kantmelding van het vonnis in de huwelijksakte, eventueel bericht aan de Kruispuntbank van Ondernemingen en publiciteit in het Belgisch Staatsblad. 46. De meest verregaande der sancties en beveiligingsmaatregelen is de gerechtelijke scheiding van goederen (art. 1470-1474 BW). Het wettelijk stelsel wordt dan ontbonden door de familierechtbank, na initiatief door één van de echtgenoten (zie ook randnummer 48).
2.4 Ontbinding van het gemeenschapsvermogen 2.4.1 Oorzaken van ontbinding 47. De ontbinding kan op verschillende manieren worden ontbonden. Vooral de ontbinding door echtscheiding en overlijden komen het meeste voor. De meest voor de hand liggende manier is de ontbinding ingevolge overlijden. In dat geval wordt de gemeenschap ontbonden vanaf het ogenblik van overlijden31. Eerst wordt het huwgemeenschap vereffend en verdeeld, pas daarna wordt de nalatenschap vereffend en verdeeld. Moeilijker is de ontbinding ingevolge echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Bij deze gelden er altijd 2 data: de datum voor echtgenoten en die ten aanzien van derden. Het dient te worden opgemerkt dat de mossel noch vis-instelling scheiding van tafel en bed het huwelijk zelf niet ontbindt, maar wel het wettelijk stelsel (art. 311 BW: altijd scheiding van goederen). Er zijn 2 hypotheses: a) Echtscheiding en scheiding van tafel en bed o.g.v. onherstelbare ontwrichting (art. 1278 Ger.W.) - tussen echtgenoten: ontbinding gaat terug tot op de dag waarop de vordering is ingesteld, of, indien er meer dan één is ingesteld, de dag waarop de eerste werd ingesteld, ongeacht ze werd toegewezen of niet. In dit geval stellen zowel man als vrouw een eis in. In geval van dergelijke coexistentie, is de co-existentie op zich een noodzakelijke en voldoende voorwaarde. Dit houdt in dat het volstaat dat beide vorderingen, zij het maar één dag, samen aanhangig zijn geweest. Daarbij is het van geen belang (‘voldoende’ voorwaarde) wat er nadien met de eisen gebeurd is (bv. dat er van de eerste eis afstand werd gedaan; de ontbinding blijft terug werken tot de inleiding van de eerste eis). Het is evenmin van belang dat de echtgenoten zich kortstondig herenigd hebben terwijl een latere co-existerende eis tot echtscheiding vanwege de andere echtgenoot uiteindelijk toch uitwerking zou hebben; de retroactiviteit geldt ook hier tot het inleiden van de eerste vordering zonder dat de hereniging daaraan afbreuk doet.
31
Dit is vanaf de opmaak van de akte van overlijden door de arts, maar ook veelal een feitenkwestie die aan het oordeel van de rechter wordt overgelaten. De wet preciseert immers niet in abstracto wanneer het overlijden wordt geacht te zijn ingetreden.
31
Deel II: Horizontale Relaties - t.a.v. derden: dag van de overschrijving van het vonnis in de registers van de burgerlijke stand - bijzondere bepaling (art. 1278, vierde lid Ger.W.): de familierechtbank kan, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden, eigen aan de zaak, billijk acht, in het echtscheidingsvonnis beslissen dat bij de vereffening van het gemeenschapsvermogen geen rekening zal worden gehouden met goederen verworven of schulden aangegaan sedert het tijdstip van de feitelijke scheiding. De rechtbank oordeelt soeverein over wat billijk is, maar houdt in de praktijk rekening met de duurte van de feitelijke scheiding en omstandigheden van verlating. Het resultaat van een succesvolle vordering is dat bepaalde goederen en schulden zullen worden beschouwd als eigen i.p.v. gemeenschappelijk. Deze bepaling heeft vooral tot doel wraakacties vanwege één echtgenoot te voorkomen. Deze kan immers tussen de feitelijke scheiding en de inleiding van de echtscheiding – concurrentiële- handelingen blijven stellen voor rekening van de gemeenschap. - bijzonder geval van overlijden vóór de overschrijving, maar na het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis. Dan geldt art. 1278, derde lid Ger.W. : de echtgenoten worden t.a.v. derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder opschortende voorwaarde van overschrijving van het vonnis in de registers van de burgerlijke stand. b) Echtscheiding en scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming (art. 1304 Ger.W.) - tussen echtgenoten: dag van de eerste verschijning (niet: de neerlegging van het verzoekschrift). Dit is een maand na de neerlegging van het verzoekschrift, doch laat art. 1287 Ger.W. toe dit moment conventioneel te vervroegen tot – bv. – de ondertekening van de regelingsakte (notariële praktijk). - t.a.v. derden: dag van de overschrijving van het vonnis in de registers van de burgerlijke stand 48. De artt. 1470-1474 BW j° art. 1311-1318 Ger.W. laten de gerechtelijke scheiding van goederen toe. De titularissen van het vorderingsrecht zijn een echtgenoot of zijn wettelijke vertegenwoordiger; schuldeisers niet (zij kunnen enkel tussenkomen in het geding). Vooral gemeenschapsschuldeisers doen dit om hun belangen te vrijwaren, want anders zien zij een deel van hun verhaal beperkt t.o.v. andere persoonlijke schuldeisers. De gerechtelijke scheiding kan wanneer uit de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de andere echtgenoot in gevaar brengt (het loutere feit van faillietverklaring is op zich niet voldoende). Dit is een streng criterium. De procedure wordt ingeleid via dagvaarding voor de familierechtbank. Er is o.m. dubbele publiciteit: zowel een uittreksel van de vordering als een uittreksel van het vonnis wordt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Vanaf de dag van de (inleiding van de) eis is het gemeenschapsvermogen ontbonden (zowel tussen echtgenoten als t.a.v. derden). De staat van vereffening van het vorige stelsel moet bij authentieke akte opgemaakt zijn binnen het jaar na de bekendmaking van een uittreksel van het vonnis in het Staatsblad; zo niet heeft het vonnis geen gevolg en wordt het gemeenschapsvermogen niet ontbonden (art. 1473 BW)! Schuldeisers kunnen verzet doen tegen de vereffening die buiten hun aanwezigheid plaatsvindt; zij kunnen ook binnen de 6 maanden te rekenen vanaf het verstrijken van een jaar na publicatie van het vonnis in het BS opkomen tegen de vereffening die met bedrieglijke benadeling van hun rechten is geschied (art. 1474 BW). Een andere vorm van ontbinding is de (grote) overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel (art. 1396 BW). Tussen echtgenoten geldt de datum van de ondertekening van de authentieke
32
Deel II: Horizontale Relaties wijzigingsakte. T.a.v. derden geldt ze vanaf publicatie van een uittreksel van de bedongen wijzigingen in het BS, tenzij wanneer de echtgenoten in hun overeenkomst met derden deze van de wijziging op de hoogte hebben gebracht. Art. 1396 BW wordt uiterlijk op 1 september 2015 opgeheven. Vanaf deze datum zou het Centraal Register voor Huwelijkscontracten volledig operationeel moeten zijn (notarissen kunnen tot 31 augustus 2014 alle huwelijkscontracten van dertig jaar terug ingeven). Huwelijkscontracten die vandaag worden opgemaakt worden 15 dagen na de ondertekening in het Centraal Register opgenomen en vanaf de dag van registratie in het CRH is ze tegenwerpelijk aan derden. Tenslotte zijn er 3 eerder zeldzame vormen van ontbinding: de nietigheid, afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden. Afwezigheid en gerechtelijke doodsverklaring onderscheiden zich van elkaar, door dat in het eerste geval er slechts een vaag vermoeden van overlijden is (bv. men is op reis naar Thailand en nooit teruggekeerd). Bij gerechtelijke verklaring is men quasi-zeker dat iemand overleden is (bv. vliegtuigramp waarbij de persoon aanwezig was, en waarbij elke inzittende verkoold is, zonder dat individuele identificatie mogelijk is). Bij afwezigheid geldt de ontbinding vanaf de overschrijving van het vonnis houdende verklaring van afwezigheid in de registers van de burgerlijke stand van de laatste woonplaats in België van de afwezige (art. 121, § 2 BW). Na terugkeer van de afwezige blijft zijn huwelijk en zijn huwelijksvermogensstelsel ontbonden, maar hij krijgt zijn deel van de goederen van het gemeenschapsvermogen in de staat waarin zij zich bevinden, alsook de prijs van die goederen (bij vervreemding) o.g.v. een inventaris opgemaakt door de gerechtelijk bewindvoerder (art. 124, tweede lid BW). Bij gerechtelijke verklaring werkt de ontbinding vanaf de datum van overlijden, zoals vermeld in de in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing tot verklaring van overlijden (art. 133, eerste en tweede lid BW). Bij de nietigheid zijn er 2 stellingen. Strekking a stelt dat de nietigverklaring ex tunc werkt; er heeft nooit een huwelijksvermogensstelsel bestaan, dus is er vereffening-verdeling van een feitelijke onverdeeldheid. Stelling b vindt dat de echtgenoot te goeder trouw het voordeel geniet van het putatief huwelijk (art. 201 BW), dus is er keuze tussen resultaat sub a of normale regels van vereffening/verdeling van het gemeenschapsvermogen.
2.4.2 Post-communautaire onverdeeldheid 49. Door de ontbinding van het huwelijksstelsel ontstaat een post-communautaire onverdeeldheid. Dit bevat de goederen aanwezig op het ogenblik waarop de huwelijksontbinding tussen partijen terugwerkt (bv. voor de echtgenoten na echtscheiding tot de inleiding van het verzoekschrift), alsook de vruchten die deze goederen nadien hebben opgebracht. Dit laatste zijn ook de zg. vruchten van de post-communautaire onverdeeldheid. Vanaf de ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen wordt een onverdeeldheid32 van gemeen recht gevormd, waarop de regels van mede-eigendom toepasselijk zijn (in de praktijk kan deze toestand zeer lang blijven bestaan, in afwachting van de
32
Waar het gemeenschapsvermogen een doelgebonden instelling is, met het gezinsbelang voorop, is deze onverdeeldheid een feitelijke toestand met behoorlijk veel tegenstrijdige belangen en door de wetgever eerder stiefmoederlijk werden behandeld. Opgepast: art. 815 BW (uitonverdeeldheidtreding) is NIET van toepassing, en het aandeel is niet vatbaar voor afstand of overdracht.
33
Deel II: Horizontale Relaties verdeling33). Inkomsten zijn niet langer gemeenschappelijk, schulden zullen in de regel eigen blijven; de regels van het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen spelen niet langer. Het wekt geen verwondering dat er in de praktijk bijzondere moeilijkheden kunnen rijzen. Het huwelijksvermogensstelsel (en zijn regels) blijft immers bestaan tot de ontbinding, maar zal vervolgens maanden of jaren geacht worden nooit te hebben bestaan wegens de retroactiviteit. Er gelden daarnaast verschillende tegenwerpelijkheidsvereisten. Er ontstaan hierdoor problemen van verrekening tussen echtgenoten en t.a.v. derden-schuldeisers. Zo zal een beroepsschuld van de man aangegaan na de inleiding van de echtscheidingsprocedure (tussen echtgenoten is het huwelijk, wat de goederen betreft, ontbonden) maar vóór de overschrijving van het echtscheidingsvonnis (datum waarop het huwelijk ontbonden is t.a.v. derden), verhaalbaar zijn op de gemeenschap. Vermits het tussen echtgenoten om een eigen schuld gaat, zal de man vergoeding verschuldigd zijn aan het gemeenschappelijk vermogen. Het beheer van de onverdeeldheid (na ontbinding) wordt aan art. 577-2, §§5 en 6 BW onderworpen. Dit artikel houdt in dat deelgenoten enkel daden van bewaring en voorlopig beheer kunnen stellen, maar voor daden van beheer en beschikking de medewerking nodig hebben van de andere deelgenoten. De kosten gemaakt t.a.v. onverdeelde goederen zullen bij de vereffening worden terugbetaald overeenkomstig de zaakwaarneming of de vermogensverschuiving zonder oorzaak. Enkel noodzakelijke uitgaven vallen hieronder, niet de uitgaven tot verfraaiing of nuttige uitgaven tot beloop van de meerwaarde. De vergoedingsrechten ontstaan tijdens de post-communautaire onverdeeldheid vallen onder een aparte verrekening, de beheersrekening. Deze vergoedingen zijn niet vatbaar voor schuldvergelijking of interesten; zij worden slechts voldaan na de verrekening van de vergoedingen en lasten ontstaan voor de ontbinding van het stelsel. 50. Omdat het huwelijksvermogensstelsel de facto blijft voortbestaan tot haar ontbinding zijn er enkele bijzondere vragen die kunnen worden opgeworpen. Sommige daarvan zijn zeer eenvoudig te beantwoorden, andere zijn uitermate complex en werden versimpeld door prof. Verschelden. In feite hebben alle bestuurshandelingen door één van de echtgenoten gesteld m.b.t. gemeenschapsgoederen een voorwaardelijk karakter: de rechtsgeldigheid kan komen te vervallen als blijkt dat overeenkomstig de regelen van het bestuur van een onverdeeldheid de toestemming van beide echtgenoten vereist was. Dergelijke handelingen kunnen aanleiding geven tot schadevergoeding. Tegenover derden blijven die handeling normaal geldig. Hieronder een opsomming van de belangrijkste problemen: a. Bestuurshandelingen (1) Afhaling van gemeenschappelijke banktegoeden vóór de echtscheidingsprocedure Die zijn altijd geldig wegens de gelding van het concurrentieel bestuur. De afhalende echtgenoot moet geen rekenschap geven over de besteding; de andere echtgenoot moet bewijs leveren van bevoegdheidsafwending. Eventueel kan de nietigheid (bij bedrieglijke benadeling van de rechten van de andere echtgenoot). Herkwalificatie van de afhaling, bij gebrek aan verantwoording van
33
Veelal wacht men met de verdeling van de gemeenschap (en de nalatenschap van de decujus) tot na het overlijden van de langstlevende echtgenoot om de verdelingsbewerkingen eenvoudiger te maken.
34
Deel II: Horizontale Relaties besteding, als voorafname op het gemeenschapsvermogen mag niet (Cass. 29 mei 200834); dit zou de retroactiviteit van de echtscheiding op ongeoorloofde manier uitbreiden. (2) Aankoop van een onroerend goed door één echtgenoot tijdens de echtscheidingsprocedure Art. 1418 BW vereist toestemming van de mede-echtgenoot (behalve bij wederbelegging van eigen gelden). Het verhaal van de gemeenschapsschuldeisers kan echter niet worden vermeden. Het goed wordt immers ipso facto gemeenschappelijk, zodat gemeenschapsschuldeisers verhaal kunnen blijven uitoefenen. b. Aanrekening van tijdens de echtscheidingsprocedure betaalde onderhoudsgelden De hulpverplichting ex art. 213 BW blijft bestaan zolang het huwelijk niet is ontbonden. De rechter hoeft ex art. 1280 Ger.W.35 geen rekening te houden met het aandeel van de onderhoudsgerechtigde in de inkomsten van de gemeenschapsgoederen (bv. huurgelden). Doet hij dit niet, dan moet het tijdens de procedure toegekende onderhoudsgeld aangerekend worden op het aandeel van de onderhoudsgerechtigde in de inkomsten van de gemeenschapsgoederen, geïnd door de onderhoudsplichtige. De onderhoudsgerechtigde is echter nooit gehouden tot terugbetaling Voorbeeld 1: Een man int 7000 euro huurgelden. De vrouw is voor de helft gerechtigd in deze vruchten van de gemeenschap (dus voor 3500 euro). De man betaalt 3000 euro onderhoudsgeld (hetgeen impliceert dat de vrouw niet echt behoeftig is). De vrouw heeft nog recht op 500 euro. Als de man deze 500 euro betaalt, mag hij de rest van de geïnde gelden houden (6500 euro). Voorbeeld 2: De man int 5000 huurgelden en dient ingevolge beschikking van de voorzitter 3000 euro onderhoudsgeld te betalen. Dit onderhoudsgeld overstijgt het aandeel van de vrouw in de vruchten van de gemeenschap (2500 euro), waaruit blijkt dat de vrouw behoeftig is. De man moet haar het verschil (500 euro) betalen, als een eigen schuld.
c. Woonstvergoeding Het principe luidt als volgt: wie gratis de gezinswoning bewoont, is een vergoeding verschuldigd aan de onverdeelde massa (in de regel de normale huurwaarde). Elke mede-eigenaar moet immers een gelijk genotrecht hebben. De mede-eigenaar heeft deel in de rechten en draagt bij in de lasten van de eigendom naar verhouding van zijn aandeel. De deelgenoot die alleen het genot van een onverdeeld goed heeft gehad, is voor dit uitsluitend genot aan de deelgenoten een (woonst)vergoeding verschuldigd. Wie gratis een eigen goed van zijn echtgenoot bewoont, verrijkt zichzelf zonder oorzaak. De vergoeding blijft verschuldigd, ook al zou een echtgenoot het goed verwerven bij de verdeling. Het declaratief karakter van de verdeling (art. 883 BW) beschermt enkel tegen daden van beschikking, doch niet tegen vorderingen betreffende het genot; de vruchten van onverdeelde goederen komen toe aan de deelgenoten. 34
Het Hof vernietigde een arrest van het hof van beroep te Antwerpen die het plunderen van rekeningen kwalificeerde als een verboden voorafname uit het gemeenschapsvermogen. Dit impliceert o.a. dat er verrekening zou moeten zijn tussen het eigen vermogen en het gemeenschapsvermogen. Dit is echter een foutieve redenering. 35 Dit is het artikel dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg toelaat dringende voorlopige maatregelen te nemen hangende een echtscheidingsprocedure. Tot de inleiding van echtscheidingsprocedure is de vrederechter bevoegd. Vanaf 1 september 2014 is het altijd de familierechter.
35
Deel II: Horizontale Relaties De gevolgen van de toekenning van het uitsluitend genot ex art. 223 BW of art. 1280 Ger.W. zijn verschillend naargelang de maatregel bestaat als uitvoering van de hulpverplichting in natura, dan wel als loutere bestuursmaatregel36. Na een oordeel dat het genot van de gezinswoning een component is van de hulpverplichting in natura, kan men niet de woonstvergoeding toekennen vanaf de inleiding van de echtscheiding (Cass. 18 mei 2009). Het Hof van Cassatie voegde in een arrest van 2 februari 2012 daaraan toe: ‘dit genot dient verrekend te worden op het aandeel van de echtgenoot-genieter in de vruchten van de onverdeeldheid’. Een beheersrekening is derhalve noodzakelijk. Indien de beschikking niets bepaalt over de aard van de maatregel, mag worden aangenomen dat het woonstvoordeel is toegekend als uitvoering van de hulpverplichting in natura. Er zijn drie situaties mogelijk, naargelang de omstandigheden waarin het exclusieve genot van de woonst is toegekend. (1) aan één echtgenoot, zonder onderhoudsgeld In dit geval moet men in concreto nagaan of het woonstvoordeel is toekend als uitvoering van de alimentatie in natura (of bijdrage in de lasten van het huwelijk). Dan zal men aanrekenen zoals verder beschreven (in nummertje 3). Is het woonstvoordeel als een loutere bestuursmaatregel dan zal de echtgenoot die het genot had, ertoe gehouden zijn de helft van de huurwaarden aan de andere te betalen. (2) aan de onderhoudsplichtige Indien het betaalde onderhoudsgeld meer bedraagt dan het aandeel van de echtgenoot in de vruchten van de onverdeeldheid (waaronder ook de huurwaarde van de onverdeelde, vroeger gemeenschappelijke, woonst moet worden begrepen) dan kan de onderhoudsplichtige het betaalde onderhoudsgeld niet terugvorderen, maar is hij ook geen woonstvergoeding verschuldigd. Voorbeeld: de man betaalde 2000 euro alimentatie. De huurwaarde van de woonst die hij alleen is blijven bewonen bedraagt 3000 euro. De vrouw heeft recht op 1500 euro huurgelden maar heeft 2000 euro alimentatie ontvangen. De man moet het verschil van 500 euro definitief dragen in uitvoering van zijn alimentatieverplichting.
In het omgekeerde geval is de onderhoudsplichtige een woonstvergoeding verschuldigd. Voorbeeld: de man betaalt 1000 euro alimentatie. De huurwaarde is 3000 euro. De vrouw heeft recht op 1500 euro, terwijl ze slechts 1000 euro alimentatie heeft ontvangen. Dit onderhoudsgeld wordt aangerekend op de huurwaarde. De vrouw zal aldus nog recht hebben op 500 euro woonstvergoeding.
(3) aan de onderhoudsgerechtigde Als de behoeftige echtgenoot het uitsluitend genot verkreeg en daarbij ook nog eens alimentatie, dan zal de onderhoudsplichtige geen woonstvergoeding kunnen opeisen als de som van de alimentatie en de huurwaarde hoger ligt dan het aandeel van de onderhoudsgerechtigde in de vruchten van de onverdeeldheid. Het woonstvoordeel vormt hier een component van de alimentatie in natura of een element van de bijdrage in de lasten van het huwelijk. Verondersteld wordt dat de vrederechter of voorzitter deze meerkost voor de onderhoudsplichtige (die een andere woning moet zoeken)en de besparing voor de onderhoudsgerechtigde (die geen huur moet betalen) al heeft 36
Probleem is dat veel rechters niet specifiëren of het om een bestuursmaatregel of alimentatie in natura gaat, omdat ze de Cassatierechtspraak wellicht niet kennen of snappen. Zie verder voor de oplossing van Verschelden in zo’n geval.
36
Deel II: Horizontale Relaties ingecalculeerd bij de toekenning van de alimentatie (anders was de alimentatie lager geweest). De verplichting tot het betalen van een woonstvergoeding zou dan neerkomen op een partiële terugbetaling van het genoten onderhoudsgeld, wat onaanvaardbaar is gelet op het alimentaire karakter van het onderhoudsgeld. Voorbeeld: de man betaalt 2000 euro alimentatie. De huurwaarde van het goed dat de vrouw is blijven bewonen is 3000 euro. De vrouw heeft recht op 1500 euro van de vruchten, maar in totaal heeft ze eigenlijk 5000 euro ontvangen (met name 2000 euro alimentatie en 3000 euro huurwaarde). De man recupereert niets.
Slechts in het uitzonderlijke geval dat de som van het bekomen onderhoudsgeld en de huurwaarde lager is dan het aandeel van de onderhoudsgerechtigde in de vruchten, zal een woonstvergoeding verschuldigd zijn. In deze situatie moeten er nog andere onverdeelde goederen zijn dan de kwestieuze woonst, die aanzienlijke vruchten genereren die door de onderhoudsplichtige worden geïnd. Voorbeeld: de man betaalt 2000 euro alimentatie. De huurwaarde van de woonst is 3000 euro. Daarnaast zijn er nog andere vruchten in de post-communautaire onverdeeldheid, ten belope van 8000 euro die integraal naar de man gaan. De vrouw heeft recht op de helft van de vruchten, dus 5500 euro (huurwaarde + andere vruchten), maar ze heeft reeds 5000 euro ontvangen (alimentatie + huurwaarde), een bedrag dat wordt aangezien als een voorschot op haar aandeel van 5500 euro. De vrouw ontvangt nog 500 euro. Het betaalde onderhoudsgeld blijkt onnodig: de vrouw had enkel nood aan een voorschot op haar aandeel in de vruchten.
d. Afbetaling van een hypothecaire lening De echtgenoot die alleen de hypothecaire lening verder afbetaalt, heeft recht op terugbetaling van de helft van de door hem betaalde bedragen (tenzij deze aflossing wordt beschouwd als vervulling van de hulpverplichting in natura of de bijdrage in de lasten van het huwelijk). 51. Het is verplicht om na de ontbinding (door overlijden, gerechtelijke scheiding van goederen en door echtscheiding of scheiding van tafel en bed o.g.v. onherstelbare ontwrichting van het huwelijk) een boedelbeschrijving op te maken. Vóór de ontbinding is het verplicht in geval van overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel met vereffening van het vorige stelsel. Het is facultatief bij echtscheiding door onderlinge toestemming of bij wijziging van het huwelijksvermogensstelsel zonder vereffening van het vorige stelsel. De boedelbeschrijving is in de regel een notariële “beschrijving en schatting van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden”. Het doel is te bepalen wat deel uitmaakt van het gemeenschappelijk vermogen en de eigen vermogens. De termijn hiervoor is drie maanden (zie art. 1428, derde lid BW). Er is geen sanctie bij gebrek aan boedelbeschrijving: in dat geval zal de omvang van het gemeenschapsvermogen door alle wettelijke middelen worden bewezen.
2.4.3 Vereffening 52. Bij een vereffening gebeuren (chronologisch) deze vijf verrichtingen: 1. Samenstelling van de boedels 2. Opmaken van de vergoedingsrekeningen 3. Verrekening van de lasten (= betaling van de gemeenschappelijke schuldeisers)
37
Deel II: Horizontale Relaties 4. Verrekening van de vergoedingen (= betaling van vergoedingen) 5. Verdeling van de netto-baten Dit is de modelstructuur van uw antwoord op het casusexamen. Een tip van Gerd: specifieer altijd voldoende duidelijk uw antwoord en rechtsgrond. Verwijs dus bv. naar een artikel en zeg: het is art. 1, 1°, in fine (of: na de derde komma). 53. Bij de samenstelling van de vermogens ga je na wat er in de drie vermogens zit op vlak van passiva en activa. Hiervoor verwijs ik naar randnummers 25-32. Zoals al gezegd zijn de passages in fluostift niet te kennen: Verschelden gaat enkel duidelijke voorbeelden vragen. 54. Er is vergoeding verschuldigd telkens een eigen vermogen voordeel heeft gehaald uit het gemeenschappelijk vermogen of omgekeerd (= ongerechtvaardigde verrijking). Dit impliceert het opstellen van vergoedingsrekeningen. Er zijn 2 mogelijkheden: er is hetzij vergoeding verschuldigd aan het gemeenschapsvermogen (art. 1432-1433 BW) hetzij vergoeding door het gemeenschapsvermogen verschuldigd (art. 1434 BW). Het recht van elke echtgenoot op vergoeding is dwingend: een beding in het huwelijkscontract dat er bij de ontbinding geen vergoedingsrekeningen mogen worden opgemaakt, tast de essentie van het gemeenschapsstelsel 37 aan en is strijdig met het recht van elke echtgenoot op verrekening. Afstand van het opstellen van een vergoedingsrekening bij huwelijkscontract (of wijziging ervan) is niet mogelijk (Cass. 17 september 2007). Echtgenoten mogen wel een beding inlassen dat stelt dat de verrekeningen van dag tot dag worden verrekend. Dit houdt in dat er bij ontbinding geen verrekening meer verschuldigd is, maar dit vermoeden is juris tantum. Een dading is een andere afwijkingsmogelijkheid. Er zijn dus 2 soorten verrekeningen mogelijk: (1) Vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen Dit komt voor telkens een echtgenoot persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het gemeenschapsvermogen (art. 1432 BW). Dit is wanneer gemeenschapsgeld werd aangewend voor de aankoop van gereedschappen en werktuigen, voor wederbelegging van eigen goed, voor betaling van geldboeten als gevolg van een misdrijf etc. … Dit komt ook voor als de echtgenoot schadeloosstelling verschuldigd is ingevolge een alleen verrichte bestuurshandeling die gezamenlijk moest worden gesteld (art. 1433 BW). (2) Vergoeding verschuldigd door het gemeenschappelijk vermogen. Dit moet telkens wanneer de gemeenschap voordeel heeft gehaald uit de eigen goederen van een echtgenoot (bv. wanneer eigen gelden zijn aangewend voor de betaling van huishoudelijke schulden of wanneer persoonlijke kapitalen zijn vermengd met gemeenschappelijke gelden op een bankrekening).
37
Dat de gelijkheid en belangen van echtgenoten gelijk inschat. Nog essentieel is het feit dat er 3 vermogens zijn.
38
Deel II: Horizontale Relaties Het bedrag van de vergoedingen (art. 1435 BW) is minstens de uitgegeven som (“de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen”). Dat is nooit minder38, soms méér. Hierop bestaat een uitzondering: wanneer de uitgegeven gelden hebben gediend tot het verkrijgen, het in stand houden of het verbeteren van een goed, is de vergoeding de waarde of de waardevermeerdering van dat goed. Drie gevallen worden in art. 1435 BW onderscheiden: a) Het verkregen, in stand gehouden of verbeterde goed bevindt zich nog in het vergoedingsplichtige vermogen op het ogenblik van de ontbinding van het stelsel Hier is de vergoeding gelijk aan de waarde of de waardevermeerdering van het goed op het ogenblik van de ontbinding. Voorbeeld 1 van geval a) Een echtgenoot erft samen met zijn zus een onroerend goed, dat € 50.000 waard is Hij koopt de helft in met € 25.000 gemeenschapsgeld. Bij de ontbinding is het (eigen) goed € 75.000 waard Vergoeding X door EVm aan GV = 25.000 * 75.000/50.000 = 37.500. Berekening via de regel van 3, maar eenvoudiger is om het aandeel van het gemeenschapsgeld t.o.v. de oorspronkelijke waarde te nemen (bv. 25.000 = ½ van 50.000) en dit aandeel te vermenigvuldigen met de nieuwe waarde (bv. ½ van 75.000 = 37.500). Voorbeeld 2 van geval a) Echtgenoten kopen samen een (gemeenschappelijk) onroerend goed voor € 75.000. De koopprijs wordt betaald met € 25.000 eigen gelden van de vrouw en € 50.000 gemeenschapsgeld Bij de ontbinding is het goed € 100.000 waard Vergoeding X door GV aan EVv = 25.000 * 100.000/75.000 = 33.333 (hieronder de berekening via de regel van 3. Alternatieve berekening: 25.000 is gelijk aan 1/3 van 75.000. Een derde van 100.000 = 33.333 75.000 -------- 25.000 100.000 -------- X Voorbeeld 3 van geval a) Met € 50.000 gemeenschapsgeld wordt een huis gebouwd op een eigen grond van de man die € 25.000 waard is. Bij de ontbinding is grond + huis € 125.000 waard (het recht van natrekking speelt: het goed is eigen) Wat is de meerwaarde van het huis? Hoeveel zou de grond waard zijn op het ogenblik van de ontbinding indien er niet op gebouwd werd? € 50.000 (dit getal krijg je op het examen). Dan is de waardevermeerdering van € 75.000 (125.000 min 50.000) het bedrag van de vergoeding door EVm aan GV. Dit is de theoretisch meest correcte oplossing, maar ze vereist een dubbele schatting en is dus duurder. Eenvoudiger is te rekenen als volgt: Wat heeft de gemeenschap verhoudingsgewijs betaald? 50.000 (2/3 van 75.000). Bedrag van de vergoeding zou dan 2/3 van 125.000 = 83.333 zijn. Dit is theoretisch minder correct: de meerwaarde van de grond moet immers niet vergoed worden.
b) Het verkregen, in stand gehouden of verbeterde goed is vóór de ontbinding van het stelsel vervreemd en niet vervangen door een ander goed Hier is de vergoeding de waarde of de waardevermeerdering van het goed op het ogenblik van de vervreemding (indien onder bezwarende titel: waarde = de prijs)
38
Kan rekening gehouden worden, bij de bepaling van de vergoeding, met de waardevermindering van een goed? Nee, art. 1435 BW formuleert duidelijk een algemeen beginsel: minstens de uitgegeven som moet worden vergoed, maar niet minder.
39
Deel II: Horizontale Relaties Voorbeeld 1 van geval b) Echtgenoten kopen samen een (gemeenschappelijk) onroerend goed voor € 75.000. De koopprijs wordt betaald met € 25.000 eigen gelden van de vrouw en € 50.000 gemeenschapsgeld . Het goed wordt verkocht voor € 90.000 Vergoeding X door GV aan EVv = 25.000 * 90.000 = 30.000 75.000 -------- 25.000
75.000
90.000 -------- X Voorbeeld 2 van geval b) Echtgenoten kopen samen een (gemeenschappelijk) onroerend goed voor € 75.000. De koopprijs wordt betaald met € 25.000 eigen gelden van de vrouw en € 50.000 gemeenschapsgeld. Het goed wordt geschonken aan een derde en is op het ogenblik van de schenking € 96.000 waard Vergoeding X door GV aan EVv = 25.000 * 96.000 = 32.000 75.000 -------- 25.000
75.000
96.000 -------- X
c) Het verkregen, het in stand gehouden of verbeterde goed, is vóór de ontbinding van het stelsel vervreemd, doch vervangen door een ander goed Hier wordt de vergoeding geschat op grondslag van de waarde van dat nieuwe goed op het ogenblik van de ontbinding van het stelsel Voorbeeld van geval c) Echtgenoten kopen samen een (gemeenschappelijk) onroerend goed voor € 75.000. De koopprijs wordt betaald met € 25.000 eigen gelden van de man en € 50.000 gemeenschapsgeld. Het goed wordt verkocht voor € 90.000. Met dit geld wordt een nieuw goed gekocht dat bij de ontbinding € 105.000 waard is Vergoeding X door GV aan EVm = 25.000 * 105.000 = 35.000 75.000 -------- 25.000
75.000
105.000 -------- X
De waardevermeerdering bedoeld in art. 1435 BW moet ook worden toegepast wanneer één echtgenoot vóór het huwelijk een goed heeft verkregen, terwijl het gemeenschappelijk vermogen een financiële last voor dat goed draagt. De tegenovergestelde interpretatie schendt de artikelen 1011 Gw. (GwH 16 september 2010). Het bewijs van de vergoedingen kan door alle middelen rechtens bewezen worden (art. 1436, eerste lid BW). De eiser draagt de bewijslast: als men een vergoeding ten voordele van het eigen vermogen eist, dan zal men het eigen karakter van de aangewende gelden moeten aantonen. Als men een vergoedingen voor het gemeenschapsvermogen vraagt, dan zal het bewijs van de verrijking van het eigen vermogen van de andere moeten worden geleverd. Vergoedingen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag van ontbinding van het stelsel (art. 1436, tweede lid BW). Dit zelfs wanneer de gelden gediend hebben tot de verkrijging, instandhouding of verbetering van een gemeenschappelijk goed (Cass. 26 november 1993). Dit is volgens Verschelden op tweeërlei wijze onbillijk: de vergoedingsgerechtigde echtgenoot deelt in de meerwaarde van een gemeenschappelijk goed tussen de ontbinding en de verdeling en hij kan
40
Deel II: Horizontale Relaties interesten vorderen vanaf de ontbinding tot de verrekening van de vergoeding. Aangezien dat vereffeningen jaren kunnen duren, kan dit een enorme slok op de borrel zijn voor de vergoedingsplichtige: uitzonderlijk bedragen de interesten meer dan de waarde van de vergoeding zelf39. 55. Na de berekening van de verschuldigde vergoeding, maken we een eindrekening op (art. 14371438 BW). We nemen 2 stappen: (1) Rekening tussen elke echtgenoot en de gemeenschap (art. 1437 BW) Wat heeft elke echtgenoot te vorderen van de gemeenschap en vice versa? Beide eindbedragen doen elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag. Dit is in wezen een toepassing van de klassieke schuldvergelijking. Voorbeeld:
EVm moet 10.000 aan GV GV moet 30.000 aan EVm Conclusie: GV moet 20.000 aan EVm
(2) Rekening tussen één echtgenoot en de gemeenschap (art. 1438 BW) Indien, na vergelijking van de rekeningen van beide echtgenoten met het gemeenschapsvermogen, beide echtgenoten vergoedingen te vorderen hebben of verschuldigd zijn, doen hun wederzijdse vorderingen en schulden mekaar teniet ten belope van het kleinste bedrag. Alleen de echtgenoot die de grootste vordering of schuld heeft, zal nog een vergoeding te vorderen hebben ten belope van het verschil tussen de wederzijdse vorderingen of schulden. Art. 1438 BW geldt ook indien de gemeenschap een negatief saldo vertoont of wanneer in het huwelijkscontract een beding van vooruitmaking of ongelijke verdeling is opgenomen. Worden de belangen van de gemeenschapsschuldeisers zo niet geschaad? Door de schuldvergelijking zit er immers minder in het gemeenschapsvermogen, en normaal worden zij eerst vergoed vóór de echtgenoten? Nee, want ze kunnen nog steeds verhaal nemen op een eigen vermogen van de echtgenoten. Voorbeeld a (vergoedingsrechten t.o.v. het GV) EVm heeft 20.000 te vorderen van GV EVv heeft 10.000 te vorderen van GV Conclusie: EVm heeft 10.000 te vorderen van GV Voorbeeld b (vergoedingsplichten t.o.v. het GV) EVm is 20.000 verschuldigd aan het GV EVv is 10.000 verschuldigd aan het GV 39
Mijns inziens kan je wel in zo’n geval eventueel de overschrijding van de redelijke termijn ex art. 6 EVRM pleiten. Anderzijds kan je m.i. aanvoeren dat, als een echtgenoot abnormaal lang heeft gewacht met de inleiding van de vereffeningsprocedure, dat dit abnormaal lang wachten een schending is van de algemene zorgvuldigheidsnorm en derhalve aanleiding kan geven tot een gemeenrechtelijke schadevergoeding ex art. 1382 BW. De schade zou dan niet alle interesten zijn, maar de ‘geleden schade’, dus de –onterechte- interesten tot het ogenblik dat de inleiding van de vereffening wel normaal zou zijn (bv. echtgenoot heeft 7 jaar gewacht, terwijl een normaal persoon maximum 3 jaar zou wachten; recht op SV tot beloop van 4 jaar interest).
41
Deel II: Horizontale Relaties Conclusie: EVm is 10.000 verschuldigd aan het GV
56. Er rijzen bijzondere problemen bij de vergoeding van een handelszaak. In hoeverre moet de meerwaarde die een eigen handelszaak verkregen heeft tijdens het huwelijk worden gecompenseerd door een vergoeding aan de gemeenschap? Men maakt een onderscheid naargelang de wijze waarop de meerwaarde tot stand is gekomen. Al de meerwaarde ontstaan is na herinvestering van (gemeenschappelijke) inkomsten van de handelszaak, dan is vergoeding ten belope van maximaal de meerwaarde, minimaal het nominaal geïnvesteerde bedrag verschuldigd. Als de meerwaarde ontstaan is door persoonlijk verdienste van de handelaar of zuivere herwaardering, dan is geen vergoeding verschuldigd. Als de meerwaarde te wijten is aan de hulp van de meewerkende echtgeno(o)t(e), zal tenslotte ook persoonlijke vergoeding verschuldigd zijn, indien de prestaties de plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk overschreden. 57. Na de opmaak van de vergoedingsrekeningen en de eindrekening, gaat men over tot de verrekening van de lasten (art. 1439-1441 BW). We onderscheiden 2 mogelijkheden. a. Betaling van de gemeenschappelijke schulden vóór de verdeling (art. 1439 BW) Hier geldt de klassieke zakenrechtelijke rangorde onder de gemeenschappelijke schuldeisers. 1. Bevoorrechte schuldeisers (bv. fiscus, onbetaalde verkoper van onroerend goed…) 2. Hypothecaire schuldeisers, volgens de datum van hun hypothecaire inschrijving (de banken) 3. Gemeenschappelijke schuldeisers met verhaal op drie vermogens 4. Gemeenschappelijke schuldeisers met verhaal op twee vermogens
Deze laatste categorie omvat niet de schuldeisers van eigen schulden40 met een verhaal op het gemeenschappelijk vermogen omdat dit laatste verrijkt is of er voordeel uit heeft getrokken. Uit art. 1439 B.W. blijkt duidelijk dat de gemeenschappelijke schuldeisers de vergoedingsgerechtigde echtgenoot voorafgaan (hoewel de vergoedingsgerechtigde echtgenoot al een voordeel heeft genoten door de schuldvergelijking ex art. 1437 B.W.). In deze zin: Kh. Brussel 9 februari 1988. Toch wordt in de rechtsleer (DE WULF EN MEUNIER) verdedigd dat de gemeenschappelijke schuldeisers met een verhaal op twee vermogens in samenloop komen met de vergoedingsgerechtigde echtgenoot, nu ze allebei schuldeisers van de gemeenschap zijn. b. Betaling van de gemeenschappelijke schulden na de verdeling (art. 1440-1441 BW) Er kunnen gemeenschappelijke schulden overblijven na de verdeling, omdat het gemeenschapsvermogen deficitair was of omdat ze pas na de verdeling opeisbaar werden of opgeëist werden. Er gelden 3 regels: 1) Elke echtgenoot staat met al zijn goederen (i.e. zijn eigen goederen + zijn aandeel in het gemeenschapsvermogen) in voor de gemeenschappelijke schulden die overblijven na de verdeling (art. 1440, eerste lid BW). Dit is een toepassing van art. 7 Hyp.W. (alle goederen zijn het gemeenschappelijk onderpand van de schuldeisers…) . De ratio van deze algemene regel is immers dat de goederen van een echtgenoot vermengd zijn vanaf de verdeling. 40
42
Deze moeten eerst de verdeling vorderen, alvorens ze beslag kunnen leggen.
Deel II: Horizontale Relaties 2) Elke echtgenoot zal, voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het huwelijk niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen (zoals beroepsschulden), slechts instaan ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling (art. 1440, tweede lid BW). Dit is het zgn. beneficium emolumentum. De echtgenoot die er zich op beroept, zal de waarde moeten bewijzen van hetgeen hij ontvangen heeft en desnoods ook het feit dat hij reeds andere gemeenschappelijke schulden heeft betaald ten belope van het ontvangen bedrag. 3) De echtgenoot die, na de verdeling, een gemeenschappelijke schuld betaalt, kan de helft van hetgeen hij betaald heeft, verhalen op de andere echtgenoot volgens de procedure ex art. 1253ter et seq. Ger.W. voor zover in de akte van verdeling niet anders is bepaald (art. 1441 BW). 58. Na de verrekening van de lasten, zullen de vergoedingen kunnen betaald worden. De verrekening van de vergoedingen wordt geregeld in art. 1442-1444 BW.. We onderscheiden andermaal volgende situaties: a. Een echtgenoot is vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen (art. 1443 BW) Deze wordt in beginsel in geld voldaan, tenzij de andere echtgenoot bereid41 is om bij de verdeling tot het passende beloop gemeenschappelijke goederen vooraf te nemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de rechtbank. Voorbeeld van voorafneming (2 stappen) Het GV omvat in totaal 100.000 euro, meer bepaald: - roerende goederen voor 20.000 euro - één onroerend goed ter waarde van 80.000 euro. De man is een vergoeding van 80.000 euro verschuldigd. De vrouw is bereid het onroerend goed vooraf te nemen. De rest van de gemeenschappelijke goederen wordt verdeeld: 10.000 voor man en 10.000 voor vrouw (aandeel vrouw = 80.000 + 10.000 = 90.000) Voorbeeld van inbreng door minderontvangst (1 beweging)
42
Het GV omvat in totaal 100.000 euro, meer bepaald: - roerende goederen voor 20.000 euro - één onroerend goed ter waarde van 80.000 euro. De man is een vergoeding van 80.000 euro verschuldigd. Deze wordt fictief ingebracht in de te verdelen massa: 100.000 + 80.000 = 180.000 De vrouw krijgt de helft = 90.000 en zou zich dus een goed ten belope van die waarde kunnen laten toebedelen Van de helft van de man wordt de vergoeding afgetrokken (90.000-80.000 = 10.000).
b. Het gemeenschappelijk vermogen is vergoeding verschuldigd aan een echtgenoot (art. 1442 en 1444 BW) (1) Het GV vertoont een batig saldo (art. 1442 BW) 41
Moet dus gevorderd worden en kan niet door de rechter worden bevolen. Dit verdient de voorkeur omdat dit eenvoudiger is bij een evt. uitoefening van het recht van voorrang. Waar de echtgenoot immers bij de voorafneming in 2 fases een goed van 80.000 en vervolgens een goed van 10.000 krijgt, krijgt ze hier gewoon een goed ter waarde van 90.000! 42
43
Deel II: Horizontale Relaties In beginsel moet de vergoeding in geld worden betaald, maar de vergoedingsgerechtigde kan bij de verdeling gemeenschappelijke goederen voorafnemen. met instemming van de mede-echtgenoot of met machtiging van de rechtbank, maar deze voorafneming mag geen afbreuk doen aan de rechten van toewijzing bij voorrang van de andere echtgenoot o.g.v. art. 1446 BW (langstlevende echtgenoot) en art. 1447 BW (uit de echt gescheiden echtgenoot). Voorbeeld van voorafneming (2 stappen) Het GV omvat in totaal 100.000 euro, meer bepaald: - roerende goederen voor 20.000 euro - één onroerend goed ter waarde van 80.000 euro. Het GV is een vergoeding van 20.000 euro verschuldigd aan de vrouw. Zij kan – met instemming of machtiging – de roerende goederen (20.000) voorafnemen. Blijft: 40.000 voor de man en 40.000 voor de vrouw (totale aandeel vrouw = 20.000+40.000=60.000) Voorbeeld van aftrek van meerontvangst (1 beweging) Het GV omvat in totaal € 100.000, meer bepaald: - roerende goederen voor € 20.000 - één onroerend goed ter waarde van € 80.000 Het GV is vergoeding van € 50.000 verschuldigd aan de vrouw. Deze wordt afgetrokken van de te verdelen massa: € 100.000 - € 50.000 = € 50.000. De vrouw krijgt, net als de man, de helft = € 25.000. Totale aandeel van de vrouw = € 75.000 (€ 25.000+ € 50.000); zij kan zich het onroerend goed laten toebedelen, mits opleg van € 5.000 aan de man.
(2) Het GV is deficitair (art. 1444 BW) De echtgenoot die zijn vergoeding niet geheel heeft kunnen verhalen op het gemeenschapsvermogen, wordt schuldeiser van de andere echtgenoot ten belope van de helft van hetgeen hij niet ontvangen heeft Actief:
50.000
Passief: 60.000 (vergoeding aan de vrouw verschuldigd) Saldo:
-10.000
De vrouw zal slechts voor 50.000 kunnen verhalen, zal 10.000 niet ontvangen en wordt schuldeiser van de man voor 5000.
2.4.4 Verdeling 59. Na alle vereffeningsverrichtingen is het tijd om de boedel te verdelen. Daarbij gelden volgende grondslagen, zoals u ze zou moeten toepassen op het casusexamen. Indien er een batig saldo is, wordt dit bij helften verdeeld (art. 1445 BW). De omvang van de gemeenschap wordt bepaald op het ogenblik van de ontbinding en de waarde van de (aanwezige) goederen wordt bepaald op het ogenblik van de verdeling (die een declaratief karakter heeft krachtens art. 883 BW). Het beginsel van de verdeling bij helften geldt ook wanneer de gemeenschap deficitair is. Er gelden enkele uitzonderingen:
44
Deel II: Horizontale Relaties - bedingen van ongelijke verdeling bij huwelijkscontract (zie supra deel I, voetnoten 24-26 en randnummer 41 voor de parallellie met de overspelige echtgenoot) - heling van gemeenschapsgoederen - rechten van toewijzing bij voorrang (1) Het recht van toewijzing bij voorrang (art. 1446-1447 BW) Bestaat het recht van toewijzing bij voorrang na EOT? Nee, want het is duidelijk dat dit immers een overeenkomst over ALLES behelst, dus ook de verdeling van de onroerende goederen, zodat er achteraf van geen verdeling sprake zou mogen zijn. Een EOT zonder dergelijke overeenkomst is een EOO! Geldt het in geval van algehele gemeenschap? Ja, maar dit is betwist. De wet stelt immers dat het wettelijk secundair huwelijksvermogensstelsel de lacunes opvult bij andere huwelijksstelsels, en het recht van toewijzing bij voorrang is niet geregeld bij de algehele gemeenschap. Het recht van terugneming van ingebracht goed (art. 1455 BW) primeert tenslotte op het recht van toewijzing bij voorrang (art. 1447 BW).43 Het recht van voorrang geldt: a. Na overlijden (art. 1446 BW) Dit recht bestaat van rechtswege en vereist geen afweging (i.t.t. het onderstaande). De langstlevende echtgenoot kan zich, eventueel tegen opleg, doen toewijzen: één van de gemeenschappelijke onroerende goederen die tot gezinswoning dienen (+ huisraad44) EN/OF het onroerend goed dat dient voor zijn45 beroepsuitoefening (+ de aldaar aanwezige beroepsgoederen). b. Na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen (art. 1447 BW) De rechtbank beslist met inachtneming van de maatschappelijke en gezinsbelangen en de vergoedings- of vorderingsrechten van de andere echtgenoot De toewijzing bij voorrang aan een echtgenoot mag niet afhankelijk worden gemaakt van de voorwaarde dat die echtgenoot een prijs biedt die op zijn minst gelijk is aan de prijs die door de andere echtgenoot geboden wordt (Cass. 12 november 1998). Eén echtgenoot kan zich, eventueel tegen opleg, doen toewijzen: één van de gemeenschappelijke onroerende goederen die tot gezinswoning dienen (+ huisraad) EN/OF het onroerend goed dat dient voor zijn beroepsuitoefening (+ de aldaar aanwezige beroepsgoederen). De rechtbank bepaalt de datum waarop de eventuele opleg opeisbaar wordt (art. 1447, vierde lid BW). “Behoudens uitzonderlijke omstandigheden” wordt het verzoek van de echtgenoot die het slachtoffer is van partnergeweld ingewilligd. Het moet gaan om bewezen partnergeweld: een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling. Een en ander in tegenstelling tot art. 223
43
Het hof van beroep te Gent volgt niet. In haar arrest stelde ze dat een ingebracht perceel grond waarop een woning gevestigd was, door het enkele feit van die inbreng geacht werd een stilzwijgende afstand te zijn van art. 1455 BW. Verschelden oordeelt echter dat partijen geen stilzwijgende afstand kunnen doen, dat partijen (bij ontstentenis van een clausule van verzaking aan het recht van natrekking) bewust het risico hadden aanvaard dat de –in casu gezinswoning- o.g.v. art. 1455 BW zou worden teruggenomen door de eigenaar van de bouwgrond. Het sterkste argument is evenwel dat de wet zelf voorschrijft dat art. 1455 BW aan een inbreng is gekoppeld en als een wettelijke modaliteit geldt waaronder het goed in de gemeenschap is gebracht. 44 Zou het ook afzonderlijk kunnen worden toegekend? Denk daarbij aan Qui peut le plus, peut le moins. De gezamenlijke overname van beide is dus geen absolute plicht. 45 Dus niet die van de echtgenoot!
45
Deel II: Horizontale Relaties BW (dringende voorlopige maatregelen), waarbij ernstige indiciën volstaan. Dit omdat het hier gaat om de volle eigendom van een bepaald goed en niet om het genot zoals art. 223 BW. (2) Heling (art. 1448 BW) De echtgenoot die enig goed uit het gemeenschappelijk vermogen heeft weggemaakt of verborgen gehouden, verliest zijn aandeel in dat goed (maar hij mag het eventueel wel voorafnemen tot voldoening van de vergoeding waarop hij recht heeft). Dit is elke daad te kwader trouw waarbij één van de echtgenoten ten nadele van de andere, op de goederen van dat vermogen een ongeoorloofd voordeel nastreeft. Dit is altijd het geval als de echtgenoot de gelijkheid bij de verdeling op bedrieglijke wijze probeert te ondermijnen. Denk bv. aan de echtgenoot die na de ontbinding met gemeenschapsgelden gaat gokken in het casino en alles daarbij verbrast. 60. Tenzij anders is bedongen, draagt iedere echtgenoot voor de helft bij in de kosten van vereffening en verdeling (bv. kosten van boedelbeschrijving, veiling en verdeling, onderhoudskosten m.b.t. de onverdeelde goederen sinds de ontbinding, …) (art. 1449 BW).
2.5 Toepassingen 61. Hieronder staat het modelschema van uw antwoord voor het examen. Assistente De Schryver benadrukte dat om de volledige punten op de vraag te behalen u uiteraard ALLES moet uitleggen – met mate. Als u bv. antwoordt dat er sprake is van wederbelegging, verwijst u naar het desbetreffende wetsartikel en legt u kort uit wat dat is. Geef ook ALLE relevante wetsbepalingen: voor beroepsschulden zijn er bv. meerdere (zie hieronder ook de welke dat juist zijn). 1. Samenstelling van de boedels GV:
Actief?
Passief?
EVm: Actief?
Passief?
EVv: Actief?
Passief?
2. Opmaken vergoedingsrekeningen Vergoedingsgerechtigd feit? Vergoeding o.g.v. art.1432/art. 1434 BW Begroting? Art. 1435 BW Bedrag bij investering x waarde goed bij ontbinding gedeeld door de waarde van het goed bij investering
Compensatie (art. 1437-1438 BW) ALS en ALLEEN ALS Art. 1437 BW: GV -> Ev en EV -> GV Art. 1438 BW: GV -> EV1 en GV -> EV2 OF EV1 -> GV en EV2 -> GV 3. Verrekening van de lasten: Rangorde: art. 1439 BW 4. Verrekening van de vergoedingen: Art. 1442-1443 BW -------------------------------------------------------------5. Verdeling: bij helften: art. 1445 BW
Casus 1 : Ruben en Tine zijn gehuwd in 2004 zonder huwelijkscontract. In 2005 overlijdt de vader van Ruben, waardoor Ruben de onverdeelde helft (ter waarde van € 50.000) erft van een appartement te Antwerpen (met een totale waarde van € 100.000). Ruben neemt ook de onverdeelde helft van zijn zus in het appartement te Antwerpen over en betaalt daarvoor een opleg van € 50.000, met gelden die het echtpaar leent door middel van een hypothecair krediet bij de Dexia-Bank.
46
Deel II: Horizontale Relaties In 2006 koopt Ruben apparatuur die hij nodig heeft om zijn praktijk als kinesist te moderniseren. De prijs van deze apparatuur bedraagt € 75.000 en wordt betaald met spaargelden die Ruben en Tine in de loop van het huwelijk hebben verworven. Tine overlijdt in 2010 en laat haar echtgenoot Ruben na. Op dat ogenblik: - Staat er op een gemeenschappelijke spaarrekening van Ruben en Tine bij de KBC-Bank een geldsom van € 100.000; - Blijft aan de Dexia-Bank nog een schuld van € 40.000 te behalen; - Is het appartement te Antwerpen € 150.000 waard en het daarin aanwezige huisraad € 25.000; - Is de – intussen verouderd – apparatuur uit de praktijk van Ruben nog slechts € 25.000 waard; - Weegt op Ruben een schuld voor achterstallige onderhoudsbijdragen van € 5.000 jegens een dochter uit diens eerste huwelijk (dit kind werd sinds de geboorte in het gezin van zijn eerste echtgenoot opgevoed); - Vertoont een lening door Ruben en Tine aangegaan bij de ING-Bank tijdens het huwelijk nog een openstaand saldo van € 85.000. Vereffen en verdeel de huwgemeenschap. § 1 Samenstelling van de boedels: EVm: Actief: appartement 150.000 (art. 1399, eerste lid BW –eerste helft- juncto art. 1400, 4 BW – tweede helft). Kinesistapparatuur: 25.000 (art. 1400,6 BW). GV Actief: spaarrekening bij KBC van 100.000 (art. 1405,4 BW). In de hypothese dat enkel Ruben titularis was, was dit een eigen activum van Ruben. Huisraad van 25.000 Passief: hypothecair krediet (art. 1408, eerste streepje BW). Verhaalbaar op alle vermogens want er speelt geen uitzondering krachtens art. 1414 BW. Lening van 85.000 verhaalbaar op alle 3 de vermogens. Alimentatie van 5.000 (art. 1408, 6 BW). Verhaalbaar op 2 vermogens (art. 1414, 2 e lid, 4 BW). § 2 Vergoedingsrekeningen Voor het appartement is een vergoeding door Ruben aan het GV verschuldigd van 75.000 (investering van 50.000 x 150.000 / 100.000) (art. 1432 BW). Het EV heeft daarnaast ook voordeel getrokken wegens het gebruik van spaargelden voor de aankoop van de kinesistinstallatie. Hier geldt art. 1435 BW = bedrag van 75.000 verschuldigd aan GV ! Er mag immers in dit bijzonder geval geen rekening gehouden worden met de waardevermindering van het apparatuur (art. 1435 stelt immers UITDRUKKELIJK dat men geen vergoeding mag betalen die lager is dan de aanschaffingswaarde (de ‘verarming’)).
47
Deel II: Horizontale Relaties Is er compensatie? Nee, want er is niet aan de toepassingsvoorwaarden voldaan van art. 1437, noch art. 1438 BW. Het subtotaal voor Ruben bedraagt dus een vergoeding aan het GV van 150.000. § 3 Verrekening van de lasten Noot: schuldeisers van het eigen vermogen komen pas aan bod na de vereffening-verdeling. Volgens art. 1439 BW is er een bepaalde volgorde. Bereken eerst de totale activa van het gemeenschappelijke vermogen (zonder de vergoeding vanwege Ruben!). Dit is 125.000. Trek dan eerst de hypotheekschuld af bij Dexia = 125.000 – 40.000 = 85.000. Nadien de gewone lening bij ING van 85.000 = 0. Nadien tot slot de alimentatieschuld van 5.000 = GV is deficitair! § 4 Verrekening van de vergoedingen Dit moet in speciën worden gedaan (doorgaans, kan ook anders zijn; verplichte vermelding op het examen!). De gemeenschap lengt aan met 150.000 (vanwege Ruben). Na betaling van de resterende schuld (5.000) blijft er 145.000 over. § 5 Verdeling Slotsom Ruben: 175.000 (huis) – 150.000 (vergoeding aan het GV) + 72.500 (het batig saldo van een gemeenschap wordt bij helften verdeeld (art. 1445 BW); dit is de helft van Ruben) = 97.500 Slotsom Tine = 72.500 Casus 2: Karel en Morgane zijn gehuwd in 2000 zonder huwelijkscontract. In 2001 kopen zij een woning te Gent voor de prijs van € 150.000. Zij betalen € 30.000 met gelden die aan Karel werden gelegateerd door zijn tante. De resterende € 120.000 wordt door het echtpaar geleend bij ING-België bij middel van een hypothecair krediet. In 2002 wordt de woning te Gent verkocht voor de prijs van € 160.000. Deze verkoopprijs wordt volledig aangewend voor de aankoop van een woning te Brugge voor exact hetzelfde bedrag. In 2002 schenken de ouders van Karel aan hun zoon een geldsom van € 20.000. Met deze som koopt Karel een waardevol schilderij. In datzelfde jaar erft Morgane van haar tante een antieke kast ter waarde van € 10.000. In 2004 overlijdt de vader van Morgane. Zij erft uit zijn nalatenschap een geldsom van € 50.000. Zij opent een bankrekening op persoonlijke naam en gebruikt deze louter om het geld op te storten dat zij uit de erfenis van haar vader heeft verkregen. Tijdens het huwelijk worden deze gelden integraal aangewend voor allerlei huishoudelijke uitgaven. Karel sterft in 2010 en laat zijn echtgenote Morgane na. Op dat ogenblik:
48
-
Is de woning te Brugge € 210.000 waard;
-
Is de antieke kast € 12.000 waard;
-
Vertoont het hypothecair krediet tov ING België een saldo van € 75.000;
-
Is het schilderij dat in 2002 werd gekocht € 30.000 waard;
Deel II: Horizontale Relaties -
Vertoont een lening door Karel en Morgane aangegaan tijdens het huwelijk nog een openstaand saldo van € 25.000;
-
Blijft er nog een beroepsschuld van Karel te betalen ten bedrage van € 110.000;
-
Moeten er nog € 1.500 successierechten betaald worden op het deel van Morgane in de nalatenschap van haar vader.
Vereffen en verdeel de huwgemeenschap. § 1 Samenstellen der boedels GV Actief: Woonst te Brugge van 210.000 (art. 1405, 4 BW). Is er sprake van onroerende wederbelegging (art. 1402 BW)? Zijn de 2 verklaringen er (de verklaring dat het om een onroerende wederbelegging gaat en ½ met eigen vermogen wordt betaald; op het examen zal ze die gegevens aanreiken) ? In casu : neen. Ze is dus gemeenschappelijk. Passief: Beroepsschuld: art. 1405,1 BW (op basis van een analogieredenering, ubi emolumentum ibi onus); art. 1407, derde lid BW (via een a contrario-redenering); art. 1408, derde streep BW (in het belang van GV) en art. 1408, laatste streepje BW (restcategorie). Verhaalbaar op 2 vermogens (art. 1414, tweede lid, 3 BW). Hypotheek (art. 1408, eerste streepje BW). 3 vermogens verhaalbaar Lening: idem EVm Actief: geschonken geld dat roerend belegd wordt in schilderij (art. 1399, eerste lid BW juncto art. 1404 BW). EVv Actief: antieken kas (art. 1399, eerste lid BW). Passief: successierechten (art. 1406 BW). Verhaal op 2 vermogens (art. 1410, 1 BW) §2 Vergoedingsrekenening Feit 1: GV is 42.000 aan EVm verschuldigd (waarde van huis te Brugge x oorspronkelijke investering gedeeld door woningwaarde huis te Gent bij aankoop) . Doorslaggevend is de waarde van het nieuw gekochte goed op het ogenblik van de ontbinding (art. 1432 BW juncto art. 1435 in fine BW) . Feit 2:
49
Deel II: Horizontale Relaties Geërfde gelden voor gemeenschappelijke schuld > vergoeding van het GV aan EVv (art. 1434 BW). Nominaal bedrag = 50.000 (want valt niet onder het bijzondere toep. gebied van zin 2 art. 1435 BW; derhalve waarde van vergoeding = nominale waarde, art. 1435, eerste zin BW). Speelt er compensatie? Ja, art. 1438 BW speelt. De schulden doen elkaar teniet voor het kleinste bedrag. Subtotaal: GV EVv 8.000 § 3 Verrekening van de lasten Activa GV 210.000 Verrekening van hypothecair krediet = 135.000. Verrekening lening: 110.000 Verrekening van beroepsschulden: 0. (nooit: successierechten! Dit is een eigen schuld). §4 Vergoedingen GV EVv 8.000. Nalatenschap is deficitair (art. 1444 BW). Morgane wordt voor 4.000 SE van Karel (niet voor 8000 omdat men elk bij helften bijdraagt in schulden). § 5 Subtotaal Morgane: 14.500 Karel: 26.000
2.6 Overgangsrecht 62. Tot nog toe werd in dit contentieux abstractie gemaakt van het overgangsrecht. Nochtans speelt dit heden ten dage een vrij grote rol. Mensen leven steeds langer, waardoor huwelijk (ontbonden door overlijden) gemiddeld 40 a 50 jaar oud zijn. Echtscheidingen na 35 jaar huwelijk komen daarenboven niet zelden voor. Veel mannen wachten immers ‘tot het juiste ogenblik’ om hun zonden op te biechten; 35 jaar wachten verhindert evenwel niet dat de vrouw met minder slaande deuren vertrekt. De overgangsregelen zijn van een slechte kwaliteit: getuige hiervan zijn de onnozele onderverdelingen van de artikelen 3 en 4 van de wet van 14 juli 1976 (wettelijke basis). Het overgangsrecht is ook uitermate complex. Op het examen zijn enkel de PDF-bepalingen (op Minerva) te kennen. 63. Wat zijn de algemene beginselen die men in acht dient te nemen? Art. 2 BW omvat de eerbiedigende werking en stelt: “De wet beschikt alleen voor het toekomende; zij heeft geen terugwerkende kracht”. Dit is een wettelijk, doch geen grondwettelijk beginsel; er kan dus van worden afgeweken. De nieuwe wet heeft onmiddellijk uitwerking op alle rechtshandelingen of rechtsfeiten (en hun gevolgen) die zich voordoen na de inwerkingtreding en de toekomstige gevolgen van onder de vroegere wet ontstane rechtsverhoudingen. De nieuwe wet is niet toepasselijk op reeds verwezenlijkte rechtsgevolgen van eerdere rechtsfeiten of rechtshandelingen. De nieuwe wet is principieel niet van toepassing op de toekomstige gevolgen van contracten gesloten onder de
50
Deel II: Horizontale Relaties vroegere wet. De nieuwe wet is wel van toepassing op de toekomstige gevolgen van contracten gesloten onder de vroegere wet indien ze de openbare orde raakt, imperatief is of uitdrukkelijk van toepassing is verklaard op de lopende gevolgen van vroeger gesloten contracten Deze algemene beginselen zijn slechts van toepassing voor zover de nieuwe wet er niet uitdrukkelijk of impliciet maar zeker van afwijkt.46 Duidelijk is dat de wet van 14 juli 1976 in werking is getreden op 28 september 1976 en echtgenoten op die datum of later gehuwd, volledig onder het nieuwe recht vallen. De bepalingen van het primair stelsel en deze i.v.m. de veranderlijkheid van huwelijksvermogensstelsel gelden daarenboven ook voor echtgenoten gehuwd vóór 28 september 1976. Het oude huwelijksvermogensrecht is enkel van toepassing is voor echtgenoten wier stelsel ontbonden47 is vóór 28 september 1977, ook al vindt de vereffening/verdeling pas na die datum plaats, tenzij voor “regels van loutere tenuitvoerlegging” (daarvoor geldt meteen het nieuwe recht). Zie in dit verband Cass. 27 april 1990: een regel van loutere tenuitvoerlegging, zoals het nieuwe art. 1473 BW, krachtens hetwelk de beslissing waarbij de gerechtelijke scheiding van goederen wordt uitgesproken, geen gevolg heeft indien de staat van vereffening van het vorige stelsel niet bij authentieke akte is opgemaakt binnen het jaar na de bekendmaking van een uittreksel uit de beslissing in het Belgisch Staatsblad, is van toepassing als de gerechtelijke uitspraak dateert van 1978, ook al werd de eis tot gerechtelijke scheiding van goederen in 1975 ingeleid en werd de gemeenschap (met terugwerkende kracht) op dat ogenblik ontbonden. Deze regel heeft immers geen betrekking op de inhoud van het recht (om de scheiding van goederen te vorderen). 64. Hoe zit het met echtgenoten gehuwd onder het vroegere wettelijke stelsel? Er zijn 2 hypotheses. Er kon een verklaring tot handhaving van het oude stelsel met gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten, m.i.v. de oude bestuursregeling (art. 47, §§ 1 en 2 van art. 4) worden afgelegd voor een notaris vanaf 28/9/1976 (inwerkingtreding wet 14 juli 1976) tot 27/9/1977 (art. 1,1° van art. 3). Bij gebreke daaraan is men “onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 1398-1450 betreffende het wettelijk stelsel” (art. 1, 2° van art. 3). Maar wat betekent dit eigenlijk? Er zijn 3 doctrinale theorieën. Vooreerst is er de retroactiviteitstheorie. Volgens deze werkt het nieuwe wettelijk stelsel terug tot het ogenblik van het huwelijk. Dit is echter te verregaand en manifest met art. 2 BW in strijd. Daarnaast is er de ontbindingstheorie (eigenlijk het spiegelbeeld van het vorige): het ontstaan van het nieuwe stelsel valt samen met de ontbinding van het oude; vanaf 28/9/1977 komt een nieuw “leeg” gemeenschapsvermogen tot stand. Dit is echter bijzonder complex: bij de vereffening zou dan met 2 soorten recht moeten worden rekening gehouden. De meest verkiesbare theorie is de continuïteitstheorie: de nieuwe wet heeft geen terugwerkende kracht, maar er komt geen breuk tussen oud en nieuw tot stand: het oude stelsel verglijdt in het nieuwe. Het Hof van Cassatie volgt deze theorie. Op 6 januari 1989 zei het i.v.m. het actief van een man (een voorhuwelijkse, derhalve eigen volgens het hedendaagse recht, verzekeringsportefeuille)
46
Dus zou men denken dat a) het primair stelsel meteen voor alle huwelijken geldt (van dwingend recht) b) huwelijkscontracten, zelfs met loutere bevestiging van het oude stelsel, onverlet blijven (behalve het bestuur en de regels die noodzakelijk het gevolg ervan zijn, omdat de gelijke bestuursbevoegdheid van dwingend recht is) c) het nieuwe recht van toepassing zou zijn op de personen die onder het wettelijk stelsel vielen zonder huwcontract, waarbij het verleden onaangeroerd zou blijven. De wet van 14 juli 1976 bevat evenwel een eigen regeling. 47 Met retroactiviteit tot de inleiding van de echtscheidingsprocedure, of de dag van het overlijden!
51
Deel II: Horizontale Relaties die in 1939 zonder huwelijkscontract was getrouwd, dat dit gemeenschappelijk als roerend goed moest worden gekwalificeerd. De continuïteitstheorie stelt dus dat men kijkt naar het recht dat van toepassing was op het ogenblik van verwerving. Een ander arrest van 28 september 1989 stelde het volgende i.v.m. het definitief en voorlopig passief m.b.t. een contractuele schuld. Indien deze vóór 28/9/1977 door één echtgenoot werd aangegaan was ze definitief gemeenschappelijk. De rechten van de schuldeisers, uitgeoefend na die datum, moeten echter worden beoordeeld o.g.v. de nieuwe wet: verhaal op drie vermogens (vroeger slechts op twee). In een arrest van 26 juni 1992 i.v.m. het definitief en voorlopig passief m.b.t. een quasi-delictuele schuld zei het tot slot dat de schuld vóór 28/9/1977 door één echtgenoot aangegaan definitief gemeenschappelijk was (nochtans: nu eigen). De rechten van de schuldeisers, uitgeoefend na die datum, moeten worden beoordeeld o.g.v. de nieuwe wet: verhaal op drie vermogens (er is wel kritiek wegens onbillijk). Als synthese van de continuïteitstheorie geldt dat voor het eigen of gemeenschappelijk karakter van een goed men het recht geldend op het ogenblik van de verwerving moet bekijken. Voor het eigen of gemeenschappelijk karakter van een schuld, kijkt men naar het recht geldend op het ogenblik van het aangaan. Voor het verhaal kijkt men naar het recht geldend op het ogenblik van de uitoefening van het verhaal. Een bestuurshandeling is geldig als ze dit is volgens het recht geldend op het ogenblik van de verrichting. Voor de vereffening en verdeling kijkt men naar het recht geldend op het ogenblik van de ontbinding, maar de technieken inzake compensatie en verrekening zijn wel van toepassing op situaties vóór 14 juli 1976. 65. Een laatste punt is het probleem inzake vergoedingen. Overeenkomstig welk recht dient het bedrag van de vergoeding te worden berekend indien het recht op vergoeding zijn oorzaak vindt in een rechtshandeling gesteld vóór 28 september 1977? Cassatie stelde op 15 april 1999 dat dit het recht is dat van toepassing is op het ogenblik dat het feit dat aanleiding gaf tot de vergoeding, zich voordeed (in casu oud recht) Deze rechtspraak heeft enkel betrekking op het bedrag van de vergoeding. Voor de modaliteiten van verrekening van de vergoeding geldt het nieuwe recht (art. 1437-1438 BW: systeem van compensatie).
52
Deel II: Horizontale Relaties 3. Echtscheiding en scheiding van tafel en bed 3.1 Algemeen 66. Het huwelijk blijft niet tot het oneindige bestaan: partners ondervinden helaas maar al te vaak na een bepaalde periode dat hun ‘significant other’ een miserabel wezen is, een wezen waarmee ze niet meer willen samenleven, een wezen dat er eventueel andere liefdes op na hield. De wet biedt dan ook het instituut van de (v)echtscheiding. Statistisch gezien fluctueert het aantal echtscheiding uiteraard recht evenredig met het aantal huwelijken (zodat die verhoudingsgewijs in evenwicht blijven, ongeveer 1/3 van de huwelijken wordt later door de echt ontbonden). Het fluctueert echter vooral in functie van de wetswijziging: in 2008 werd een enorme toename waargenomen door de faciliterende werking van de echtscheidingswet van 2007. Vandaag de dag stagneert het aantal weer een beetje, en daalt het zelfs. Dit vooral door het succes van de wettelijke samenwoning, waardoor er minder huwelijken zijn. Opvallend is dat er sinds 2012 meer EOO (art. 229 BW j° art. 1254-1283 Ger.W.) dan EOT (art. 230 BW j° art. 1287-1304 Ger.W.)worden uitgesproken, hoewel dat lang anders was. De reden is dat een EOO véél sneller kan gaan dan een EOT. De lege ferenda gaan er stemmen op om de echtscheiding andermaal te vereenvoudigen (naar analogie met de zuiver administratieve echtscheiding in de Scandinavische landen). De Code Napoléon van 1804 stelde zeer strenge vereisten aan de echtscheiding. “Het huwelijk is de hoeksteen van de samenleving en al de rest is duivels” weerklonk het. Gradueel zou men echter de gronden als de procedure versoepelen. De wet van 27 april 2007 (BS 7 juni 2007) in werking getreden op 1 september 2007 is het voorlopige eindpunt. Men is van vijf naar twee echtscheidingsgronden en van drie naar twee echtscheidingsprocedures gegaan. Vroeger was het enkel mogelijk uit de echt te scheiden o.b.v. echtscheiding op grond van bepaalde feiten (overspel, mishandeling, grove beledigingen en onterende straf) en op grond van onderlinge toestemming (dat zeer streng was). Een vroegere, thans onbestaande, derde echtscheidingsprocedure was die van de omzetting van de echtscheiding in de scheiding van tafel en bed. 67. Laten we de wet van 27 april 2007 onder de loep nemen. Meteen vallen enkele krachtlijnen op: 1. Invoering van een recht op echtscheiding (= liberalisering) Het instituut huwelijk evolueert naar een privaat contract, dat vrij moet kunnen worden ontbonden, “een sui generis pact dat dag na dag wordt vernieuwd”, in functie van de liefde. Eens de liefde is verdwenen, zou ze moeten ontbonden kunnen worden. 2. Invoering van de “schuldloze” echtscheiding (= deculpabilisering) De idee van de echtscheiding als sanctie voor de niet-nakoming van huwelijkse plichten is verlaten en er is niet langer stigmatisering in het vonnis van de schuldige maar de rechtvaardigheid verzet zich tegen het volledig bannen van het schuldcriterium, met compromissen als resultaat. De fout speelt aldus nog een rol bij het bewijs van onherstelbare ontwrichting en bij de toekenning van de alimentatie ingevolge EOO. 3. Versnelling en humanisering van de procedure (= modernisering)
53
Deel II: Horizontale Relaties Dit heeft echter niet altijd voordelen. In de doctrine noemt het versnellen van de EOO soms smalend het “Lucky-Luke-syndroom” (die sneller dan zijn schaduw schiet en in een vlaag verdwijnt). Er is versoepeling van de procedure van EOT. 4. Vrijheid versus verantwoordelijkheid (= responsabilisering). De wetgever moest hier een moeilijk evenwicht bekomen tussen de vrije wil en de verantwoordelijkheden van de echtgenoten jegens henzelf en elkander. Daarom was er lang de persoonlijke verschijningsverplichting van de eisende partij(en) in raadkamer bij EOO (afgeschaft bij wet 5 april 2011). Er is ook in (beperkte) solidariteit voor de niet-zelfredzame echtgenoot die zich verantwoordelijk heeft gedragen voorzien (geconcretiseerd in de alimentatie) en er is bevordering van akkoorden en bemiddeling.
3.2 Echtscheiding o.g.v. onherstelbare ontwrichting van het huwelijk 3.2.1 Gronden 68. Volgens art. 229, eerste lid, §1 BW wordt het huwelijk ontbonden als het ernstig ontwricht is. In feite bevat deze ene grond drie subgronden, c.q. mogelijkheden. Het eerste (positief bewijs) werd aangezien als een ‘hardheidsclausule’, een ‘ultimum remedium’, maar komt in de praktijk het meest voor omdat ze het snelst is. 1. Positief bewijs van onherstelbare ontwrichting De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Dat is zo wanneer de voortzetting van het samenleven en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting (art. 229, § 1 BW). Opvallend is dat de wetgever het te definiëren begrip gebruikt in de definitie zelf… Het bewijs van onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd (art. 229, § 1 BW) dus ook – volgens de rechtspraak- d.m.v. de oude schuldgronden, zoals een p.v. van vaststelling van overspel, evenals door brieven, foto’s, mails, getuigen, vermoedens, bekentenis48 (van een concreet feit), … Bij afdoend bewijs wordt de echtscheiding onmiddellijk uitgesproken, zonder wachttermijn 2. Na een bepaalde periode (gewilde) feitelijke scheiding49 De onherstelbare ontwrichting bestaat bij gezamenlijke aanvraag (als beide echtgenoten het verzoeken) na 6 maanden feitelijke scheiding (art. 229, § 2 BW) of bij aanvraag door één echtgenoot na 1 jaar feitelijke scheiding(art. 229, § 3 BW). 3. Na herhaalde aanvraag (bestaat de onherstelbare ontwrichting) Tijdens een nieuwe zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit, indien de partijen hun wil hiertoe bevestigen. Dit veronderstelt 2 zittingen. Deze vindt plaats bij gezamenlijke aanvraag onmiddellijk na 6 maanden feitelijke scheiding of 3 maanden na de eerste zitting (art. 1255, § 1 Ger.W.). Bij aanvraag 48
Bekentenissen in het huwelijksrecht niet vaak aanvaard worden – als absoluut bewijs zoals in het gemene recht - omdat er mogelijkheid tot collusie (samenspanning) bestaat. 49 Bewijs kan bv. door het overleggen van facturen van 2 afzonderlijke adressen, waarbij één op de naam van Jos staat en de andere op de naam van Katrien.
54
Deel II: Horizontale Relaties door één echtgenoot vindt ze onmiddellijk na 1 jaar feitelijke scheiding plaats of 1 jaar na de eerste zitting50(art. 1255, § 2 Ger.W.). Wanneer één echtgenoot de echtscheiding aanvraagt en de andere zich daarmee akkoord verklaart hangende de procedure, wordt de echtscheiding uitgesproken na meer dan 6 maanden feitelijke scheiding of op een tweede verschijning, drie maanden na de eerste (art. 1255, § 3 Ger.W.). Voor het examen moet je altijd de kortste termijn nemen. Illustratie: Een vrouw en een man zien dat hun relatie niet meer verder kan. De vrouw leeft een maand feitelijk gescheiden. De beide echtgenoten dienen hun verzoek in. Er zijn geen (bewijzen van) ernstige feiten. Wanneer is de tweede zitting? Kan de echtscheiding na de inleidingszitting worden uitgesproken? Het antwoord op het eerste is 3 maand na de inleidingszitting, want 5 maand langer wachten is een langere termijn. Ze kan niet op de inleidingszitting worden uitgesproken omdat noch het positief bewijs aanwezig was, noch de langdurige feitelijke scheiding bekomen was. 69. Hoe gaat de procedure in zijn werk? Het gedinginleidend stuk (art. 1254, § 1 Ger.W.) kan een verzoekschrift op tegenspraak zijn, maar dit is onlogisch omdat er geen wederpartij is: beide echtgenoten willen immers hetzelfde en zijn één partij. Een eenzijdig verzoekschrift ware beter geweest. De dagvaarding is niet langer verplicht indien de echtscheiding wordt gevorderd o.g.v. 229, § 1 BW en (tegelijk) voorlopige maatregelen worden gevorderd. De persoonlijke verschijning kan bevolen worden (geen verplichting); de rechter informeert partijen over de mogelijkheid hun geschil op te lossen door verzoening, bemiddeling of een andere vorm van minnelijke oplossing51. Het dossier kan worden doorverwezen naar de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank (art. 1255, § 6 Ger.W.). De gerechtskosten (art. 1258 Ger.W.) worden bij gezamenlijke vordering gelijk onder partijen verdeeld en bij eenzijdige vordering (positief bewijs of één jaar feitelijke scheiding) draagt elke partij de eigen kosten, maar de rechter kan er anders over beslissen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak (andersluidende overeenkomst is altijd mogelijk).
3.2.2 Voorlopige maatregelen 70. Hangende de echtscheidingsprocedure is het mogelijk dat de familierechter voorlopige maatregelen treft (art. 1280 Ger.W.). Dat artikel verwijst naar art. 1253ter/4 Ger.W. (spoedeisend karakter van sommige maatregelen wordt onweerlegbaar vermoed). Er is in een opsomming van mogelijke maatregelen in art. 1253ter/5 en 1253ter/6 Ger.W. voorzien. De familierechter (vroeger: voorzitter), zetelend in kort geding is bevoegd. Wat zijn de mogelijkheden? Vooreerst is er de onderhoudsuitkering aan de mede-echtgenoot (ratio: de hulp- en bijstandsverplichting ex art. 213 BW). De familierechter mag evenwel geen rekening houden met het schuldcriterium: hij mag in geval van art. 229, § 1 (niet §2 en §3 !) BW niet vooruitlopen op de beoordeling van de feiten/fouten door de echtscheidingsrechter (zie Cass. 13 juni 1997 (onderhoudsplichtige kan volledig facultatief vaststaande fout aanvoeren, wanneer in hoger beroep blijkt dat er sinds het behandelen in eerste aanleg er een vonnis gewezen wordt dat bv. overspel (vaststaande schuld) bewijst; dit verbeurt het recht op alimentatie)). De bewijslast wordt dus omgekeerd: de onderhoudsplichtige moet evt. de 50
Opvallend is dat er hier een gelijkschakeling is van de termijnen (bij gezamenlijk verzoek resp. 6 en 3 (dus de helft) maand, hier telkens een jaar. Dit komt door lobbywerk van de vrouwenverengingen, die voldoende tijd wilden instellen om te ‘herbronnen’. 51 Volgens VERSCHELDEN dan eigenlijk al te laat, omdat men hangende de procedure voet bij stuk zou willen houden. Beter was een verzoening vóór de eigenlijke echtscheiding.
55
Deel II: Horizontale Relaties vaststaande fout aanvoeren en niet de onderhoudsgerechtigde; de behoeftige echtgenoot zit dus in een merkelijk betere positie dan bij een onderhoudsuitkering ingevolge art. 223 BW (dringende voorlopige maatregelen). De vergoeding wordt begroot a rato van de levensstandaard van de echtgenoten als er geen scheiding52 zou geweest zijn. De vergoeding is verschuldigd tot de datum van het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis. Een andere maatregel is die inzake kinderen. Het voorwerp daarvan is het ouderlijk gezag, verblijf of recht op persoonlijk contact en/of kinderalimentatie regelen. Maatschappelijk onderzoek kan worden bevolen. De rechter kan rekening houden met de mening van de kinderen (art. 1004 Ger.W.). De persoonlijke verschijning van de ouders is verplicht. De maatregelen hebben uitwerking en gelding tot het ogenblik dat het echtscheidingsvonnis of -arrest in kracht van gewijsde treedt. De maatregelen m.b.t. de kinderen blijven echter doorwerken na echtscheiding53. De voorlopige maatregelen gelden rebus sic stantibus (d.i. zoals de zaken nu zijn); wijziging van bevolen maatregelen is derhalve mogelijk “in geval van nieuwe elementen” (art. 1253ter/7 Ger.W.). Dit kan bij conclusie of schriftelijk verzoek worden gevraagd.
3.2.3 Gevolgen van EOO 71. Algemeen ontstaan de gevolgen van EOO (art. 1278 Ger.W.): - wat de persoon van de echtgenoten betreft * tussen echtgenoten: dag waarop echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde treedt. * t.a.v. derden: dag van de overschrijving - wat de goederen van de echtgenoten betreft * tussen echtgenoten: dag waarop de vordering is ingesteld * t.a.v. derden: dag van de overschrijving v/h vonnis Het is onlogisch om wat de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk voor de persoon van de echtgenoten betreft, een verschillend tijdstip voorop te stellen in de verhouding tussen echtgenoten onderling enerzijds en t.a.v. derden anderzijds. In de praktijk is “de ontbinding van het huwelijk” voor de toepassing van de vaderschapsregel (art. 315 B.W.) het ogenblik waarop het echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde treedt. Een nieuw huwelijk (met een “derde”) kan worden aangegaan (ten overstaan van een derde: de ambtenaar van de burgerlijke stand) na bewijs dat het vorig huwelijk is ontbonden door het in kracht van gewijsde treden van het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt.
52
Niet: als er geen huwelijk was geweest! Cass. 28 september 2000: De vaststelling van de verblijfplaats van een echtgenoot in een eigen goed van de mede-echtgenoot, rekening houdend met het belang van de gemeenschappelijke kinderen om in de gezinswoning te blijven, wordt door die laatste considerans geen maatregel m.b.t. de kinderen en werkt dus niet door na echtscheiding. 53
56
Deel II: Horizontale Relaties 72. De echtscheiding brengt het verval mee van huwelijkse voordelen. Hiervoor verwijs ik in het bijzonder ook naar deel I naar het deel van de overspelige echtgenoot (voetnoten 24-26 en randnummer 41). Die regels gelden mutatis mutandis ook in deze context en er is een mogelijkheid om het behoud ervan te bedingen (art. 299 BW). De ratio hiervan is dat de uit de echt gescheiden echtgenoot een onderhoudsvordering lastens de nalatenschap zou kunnen instellen bij overlijden van de onderhoudsplichtige. Soms gunt men toch de voordelen deels uit schuldbesef. Let wel fiscaal op: schenkingen aan een ex-echtgenoot worden véél zwaarder belast. 73. Veruit het belangrijkste is de uitkering na echtscheiding o.g.v. onherstelbare ontwrichting. Deze is niet mogelijk bij EOT (want dit veronderstelt een overeenkomst over alles), maak die fout zeker niet. Het is uitgangspunt luidt dat de (ex)-echtgenoten op ieder ogenblik contractuele afspraken kunnen maken over de onderhoudsuitkering (art. 301, § 1 BW), met enkele beperkingen vóór de ontbinding. Zo is er geen afstand mogelijk van het recht op een uitkering (art. 301, § 9 BW), dus pas op de dag van in kracht van gewijsde treden. Een tijdens de echtscheidingsprocedure gesloten overeenkomst is pas geldig na homologatie door de echtscheidingsrechter (art. 1255, § 1, derde lid Ger.W.). Denk bv. aan de dwingende regelen inzake interesten (zie verder). Wie is uitkeringsgerechtigd? De uitkering kan enkel worden toegestaan op verzoek van de behoeftige echtgenoot. Daarbij zijn drie uitzonderingen waarin de uitkering kan54 of moet worden geweigerd: zware fout (art. 301, § 2 BW: facultatieve uitsluiting), partnergeweld (art. 301, § 2 BW: verplichte uitsluiting) en staat van behoefte55 als gevolg van eenzijdige beslissing niet ingegeven door de noden van de familie (art. 301, § 5 BW: facultatieve uitsluiting, ook toekenning van een verminderde uitkering mogelijk). Hoe gebeurt de begroting? Eerst bepaalt men de referentiestandaard, waarna men de draagkracht56 van beide echtgenoten bekijkt (“inkomsten en mogelijkheden” (art. 301, § 3, tweede lid BW)). De rechtbank legt het bedrag van de uitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken57 (art. 301, § 3, eerste lid BW). Het criterium van de staat van behoefte (in de strikte zin) vormt een ondergrens, de referentiestandaard kan dus hoger liggen. De rechter moet rekening houden met de criteria vermeld in art. 301, § 3, tweede lid BW, waaronder de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. Dit zijn erg vage criteria, maar hoe meer of langer men iets gedaan heeft, des te meer centen. T.a.v. welke situatie moet/kan de terugval worden beoordeeld? Enkel de terugval wegens of tijdens het huwelijk of ook de terugval wegens de echtscheiding? Het Hof van Cassatie stelde op 12 oktober 2009: de rechter kan zowel de aanzienlijke terugval wegens het huwelijk als deze wegens de echtscheiding in aanmerking nemen (en dus rekening houden met de levensstandaard van tijdens het huwelijk, zonder dat de vergoeding daaraan gelijk mag zijn). 54
Het schuldcriterium is dus nog niet helemaal gebannen in het echtscheidingsrecht. De wet stelt dat weigering mogelijk is, ‘kan’, maar de facto weigert geen enkele rechter. 55 De zgn. ‘exceptie van luiheid’. 56 Uitgaven, mogelijkheid in loon te voorzien, nieuwe feitelijke samenwoning, onderhoudskosten van kinderen, beroepsinkomsten (dus het actuele nettoloon, ook al oefende de echtgenoot geen bezoldigde beroepsbezigheid uit)en het toebedeeld deel ingevolge vereffening-verdeling. 57 Omdat er veel onzekerheid is over de bedragen, is het het beste om een overeenkomst inzake alimentatie te sluiten.
57
Deel II: Horizontale Relaties Er is een plafonnering van de uitkering tot 1/3 van de netto-inkomsten, dus na aftrek van sociale en fiscale lasten (en geen andere lasten), van de onderhoudsplichtige (niet: goederen zoals villa’s in Knokke, maar wel de inkomsten die deze normalerwijze zouden genereren) (art. 301, § 3, derde lid BW). Principieel duurt de uitkering niet langer dan de duur van het huwelijk, exclusief de duur van de voorhuwelijkse samenwoning, maar inclusief de duur58 van de echtscheidingsprocedure. Het startpunt is de datum van ontbinding van het huwelijk (of toekenning van de uitkering?59). Verlenging is mogelijk in geval van “buitengewone omstandigheden” (zoals zeer lange buitenhuwelijkse samenwoning) (art. 301, § 4, tweede lid BW), maar dit kan pas bij het verstrijken van de oorspronkelijk bepaalde termijn en de omvang van de uitkering wordt dan beperkt tot wat noodzakelijk is om de staat van behoefte van de onderhoudsgerechtigde te dekken. Er gebeurt automatische jaarlijkse indexering in functie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, maar afwijking 60blijft mogelijk (art. 301, § 6 BW). Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank, op vordering van één van de partijen, de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen indien ingevolge nieuwe omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer aangepast is. Dit wordt strikt geïnterpreteerd, zodat bv. Didier Bellens (ontslag wegens dringende reden is niet onafhankelijk van de wil) er geen aanspraak op kan maken, maar wel bv. de werknemers van Volvo Gent. De uitkering, bevolen of overeengekomen, gewezen resp. gesloten vóór de opmaak van de vereffeningsrekeningen, kan eveneens door de rechtbank worden aangepast, na een wijziging in de financiële toestand van de echtgenoten ten gevolge van de vereffening-verdeling van hun gemeenschapsvermogen of van de onverdeeldheid die tussen hen bestond (art. 301, § 7, tweede lid BW). Er is mogelijkheid tot vervanging van de uitkering door een kapitaal mits akkoord tussen partijen, door de rechter gehomologeerd, of op vraag van de onderhoudsplichtige toegestaan door de rechter (art. 301, § 8 BW). De uitkering neemt een automatisch en definitief einde na een nieuw huwelijk of wettelijke samenwoning van de onderhoudsgerechtigde, behoudens andersluidende overeenkomst (art. 301 § 10, tweede lid BW) en na beslissing door de rechter in geval van feitelijk samenleven van de onderhoudsgerechtigde (art. 301 § 10, derde lid BW). Daarnaast is verzaking na de ontbinding, afschaffing (art. 301, §§5 en 7 BW) of overlijden van de onderhoudsplichtige (waarna de onderhoudsgerechtigde een onderhoudsvordering tegen de nalatenschap verkrijgt ex art. 205bis BW) (art. 301 § 10, eerste lid BW) en overlijden van de onderhoudsgerechtigde een grond tot beëindiging. Tot slot nog enkele techniciteiten. Er is a) beperkte beslagbaarheid van de ontvangen uitkeringen b) mogelijkheid tot sommendelegatie en kennisgeving van de ontvangstmachtiging aan derdenschuldenaars gebeurt door de griffie, op verzoek van de eiser (art. 301, § 11, tweede lid BW) c) mogelijkheid tot het misdrijf familieverlating bij niet-betaling(art. 391bis Sw.) d) uitspraak die
58
Waardoor veel advocaten, zoals reeds gezegd in voetnoot 10, de echtscheiding op de lange baan proberen schuiven. Het huwelijk is dus niet langer ‘win for life’ of ‘golddigger-paradise’ , een en ander in tegenstelling tot vroeger. 59 Dit wordt niet aanvaard, dus vorder best zo snel mogelijk uw alimentatie. Immers: o.b.v. teleologische interpretatie was het de bedoeling de niet-zelfredzame echtgenoot een overgangstermijn te geven waarin deze terug economisch kan meespelen. 60 Niet van het principe van de index, wel van de soort index, dus bv. de gezondheidsindex of die van de olieprijs.
58
Deel II: Horizontale Relaties uitkering toekent, is uitvoerbaar bij voorraad van rechtswege (d.i. niettegenstaande verzet of hoger beroep) (art. 1322/1Ger.W.). 74. Art. 302 BW stelt dat ontbinding geen bijzondere gevolgen heeft voor de kinderen. In principe geldt dus de gezamenlijke gezagsuitoefening ongeacht of er feitelijke scheiding is (art. 374, § 1 BW). Die speelt zolang de rechter op verzoek van de ouders niet is tussengekomen. De door de familierechter gehomologeerde overeenkomst (art. 1256 Ger.W.) of beschikking ex art. 1280 Ger.W. blijft doorwerken na echtscheiding. De familierechtbank kan tot slot in alle gevallen anders beslissen, wanneer het belang van het kind dit zou vereisen (zie art. 387bis BW).
3.3 Echtscheiding in onderlinge toestemming 3.3.1 Vereisten 75. Echtscheidingen hoeven niet per se uit te draaien op een gevecht tussen leven en dood tussen de gewezen echtgenoten: “De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek” (art. 230 BW). De procedure van EOT wordt geregeld in de artikelen 12871304 Ger.W.. Opvallend is dat sommige van deze artikelen materiële regels invoeren, wat een aberratie van de wetgever is. De artikelen 275 en 276 BW werden opgeheven: de echtgenoten hoeven dus niet langer 20 jaar te zijn en 2 jaar gehuwd. 76. Vereist is een volgehouden onderlinge toestemming gedurende de hele procedure. Als één van de echtgenoten niet meer uit de echt wil scheiden, of het niet eens is met bepaalde gevolgen, dan kan dit leiden tot de afwijzing van de EOT-eis. Daarnaast zijn enkele voorafgaande overeenkomsten nodig, die de belangrijkste gevolgen van de echtscheiding regelen. Dit zijn de regelingsakte (art. 1287 Ger.W.) en de familierechtelijke overeenkomst (art. 1288 Ger.W.). Hoewel beide overeenkomsten juridisch-technisch een andere lading dekken, worden ze vaak opgenomen in één en hetzelfde document. Facultatief61 bij deze voorafgaande overeenkomsten is een notariële boedelbeschrijving, maar dit is in de praktijk een beetje dode letter wegens de aanzienlijke meerkosten (art. 1287, tweede lid Ger.W.) In de regelingsakte zit een regeling van de “wederzijdse rechten” i.v.m. de goederen, zowel passief als actief; een vergelijk is mogelijk. Het gaat dus om een conventionele vereffening-verdeling62, met het rechtskarakter van een dading. De akte heeft een aantal verplichte meldingen. Alle goederen en schulden moeten worden vermeld, maar men kan (voorlopig) in onverdeeldheid blijven. Indien een goed – per vergissing – vergeten is, dan is een aanvullende verdeling na echtscheiding mogelijk (Cass. 11 december 1958). De uitoefening van het erfrecht en reserve van de langstlevende echtgenoot tijdens de procedure moeten eveneens verplicht geregeld worden. Dit omdat het mogelijk is dat één van de echtgenoten zou sterven tijdens de procedure. Het standaardbeding is dat er geen reserve of erfrecht meer zal gelden tijdens de echtscheidingsprocedure. De tijdstip van uitwerking van dit beding is de neerlegging van het eenzijdig verzoekschrift. Hierover was er twist in de doctrine: sommige rechtsgeleerden stelden dat dergelijk beding uitwerking had de dag van ondertekening. Professor Verschelden vindt dit echter een foutief standpunt: deze mening is immers in strijd met het 61 62
59
Vroeger zelfs verplicht. Zonder dat de regelen van het wettelijk stelsel moeten gevolgd worden; dit is een keuze van de partijen.
Deel II: Horizontale Relaties verbod van bedingen over niet-opengevallen nalatenschappen. De regelingsakte kán een afstand of behoud van huwelijksvoordelen – allerlei bedingen - en contractuele erfstellingen – schenkingen van toekomstig goed- bevatten63. De regelingsakte kán een wijziging inhouden van de begunstigde van de levensverzekering, met kennisgeving aan de verzekeraar (art. 133-134 WLVO). Meestal bedingt men die immers ten gunste van de echtgenote, maar wilt men dit logischerwijze niet meer. De echtscheiding leidt daarbij niet ipso facto tot het verval van die overeenkomst, zodat een wijziging van begunstigde naar bv. de kinderen noodzakelijk is. Tenslotte is ook een beding mogelijk inzake de proceskosten, zonder dat deze de proporties van een strafbeding mag hebben. De regelingsakte kan onderhands zijn, want de notariële akte is enkel vereist indien onroerende zakelijke rechten worden overgedragen of aangewezen (zie art. 1287, vierde lid Ger.W.) maar biedt niettemin voordelen op het vlak van de bewijskracht en de uitvoerbaarheid. Dit laatste geldt vooral voor bedingen om echtgenoten zelf (bv. alimentatie tussen echtgenoten), omdat de notariële akte op zich uitvoerbaar is, mits tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder, en er geen rechter meer moet worden aangezocht. Voor bedingen om de kinderen biedt dit niet zozeer een meerwaarde, omdat ze automatisch uitvoerbaar worden door homologatie (zie verder). De familierechtelijke overeenkomst regelt 4 punten: verblijfplaats van elke echtgenoot tijdens proeftijd (d.i. de procedure), ouderlijk gezag en recht op persoonlijk contact, bijdrage in het onderhoud van de kinderen en eventuele alimentatie voor de ex-echtgenoot. De eerste 3 zijn verplicht, de alimentatie is facultatief. Inzake de verblijfplaats bestaat het misverstand dat dit een verschillende plaats moet zijn, maar eigenlijk is enkel vereist dat ze aanwijsbaar is en kan ze derhalve óók op dezelfde plaats als de andere echtgenoot (hetgeen vaak gebeurt in EOT-zaken). De familierechtelijke overeenkomst bevat ook steeds de bijdrage in het onderhoud van de kinderen (art. 1288, eerste lid, 3° Ger.W.). Van deze plicht zelf (obligatio) kan niet worden afgezien (bv. u bedingt: “Jos kan nooit gedwongen worden alimentatie te betalen”). (De onderhoudsbijdrage (contributio) zelf kan naar goeddunken worden geregeld: zelfs een nihilbeding64 is geldig, op voorwaarde dat de kinderen volledig door één ouder kunnen worden onderhouden en niets tekort komen. Dit is een subtiel onderscheid: u mag dus niet verzaken, maar u mag wel het bedrag op nul leggen of symbolisch maken, voor zover u de belangen van het kind niet schaadt. Het nihilbeding kan echter wel worden vernietigd als het in strijd is met de belangen van de kinderen: in dat geval zal de echtscheiding eventueel worden afgewezen waardoor u van vooraf opnieuw mag beginnen. De (persoonlijke) bijdrageplicht gaat niet over op de erfgenamen van de onderhoudsplichtige (Cass. 31 oktober 1991).) De eventuele uitkering voor de ex-echtgenoot (art. 1288, eerste lid, 4° Ger. W.) wordt beheerst door de regels van het algemeen verbintenissenrecht65. Zonder afwijkend beding gaat de verbintenis tot betalen over op de erfgenamen van de onderhoudsplichtige (Cass. 4 november 1976). Overeenkomsten ondertekend na 1 september 2007 zijn niet langer “gebetonneerd onwijzigbaar”. Voor deze datum gold dat overeenkomsten onwijzigbaar waren bij ontstentenis van termijnen of wijzigingsbedingen o.g.v. ‘pacta sunt servanda’.
3.3.2 Procedure 63
Wat heeft het meeste zin, afstand of behoud? Behoud, want art. 299 BW is ook van toepassing op EOT en doet de huwelijkse voordelen en erfstellingen sowieso vervallen. 64 Waarbij één echtgenoot alles betaalt en de andere niets. Die is verboden als ze een echtgenoot van zijn verplichtingen zou ontheven. 65 Dat impliceert dat de wettelijke erfgenamen en de erfgenamen ten algemene titel de schulden van hun rechtsvoorganger overnemen.
60
Deel II: Horizontale Relaties 77. De echtscheiding wordt via eenzijdig verzoekschrift (wegens geen tegenpartij) ingeleid voor de familierechtbank naar keuze van de echtgenoten (zie art. 1288bis Ger.W.). Minder dan 1 maand na de neerlegging is er voorzien in een (in beginsel eenmalige) verschijning voor de rechter. Als er echter op het ogenblik van de neerlegging al een feitelijke scheiding bestaat van meer dan 6 maand, dan verloopt de procedure schriftelijk (art. 1289 Ger.W.). Dit is net niet de administratieve scheiding (advocaten wachten dus best met de neerlegging tot er 6 maand feitelijke scheiding is). Enkel en alleen als er verschijning nodig is (dus als er nog geen feitelijke scheiding van >6 maand was op het ogenblik van het inleiden van het verzoek), geeft de procureur des Konings advies over de overeenkomsten m.b.t. de minderjarige kinderen (art. 1289ter Ger.W.). Er is daarnaast de mogelijkheid tot “bedenkingen en vermaningen” door de rechter met eventueel voorstel tot wijziging van de overeenkomsten m.b.t. de kinderen indien deze hem strijdig lijken met de belangen van de kinderen en eventueel horen van de kinderen (art. 1004/1 BW). Eventueel kan een bijkomende verschijning verzocht worden, waarop de rechter de bedingen die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de kinderen kan laten66 schrappen of wijzigen (art. 1290 Ger.W.). Op het einde van de eerste (of bijkomende) verschijning verleent de rechter de echtgenoten akte van hun aanvraag, zo zij volharden (art. 1291 Ger.W.) en maakt de griffier proces-verbaal op, dat wordt doorgezonden aan de Procureur des Konings (art. 1292 Ger.W.) De rechtbank kan de echtgenoten in uitzonderlijke omstandigheden machtigen om zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat of notaris (art. 1289, § 4 Ger.W.). Dit is bv. het geval wanneer één van de echtgenoten in het buitenland of in hechtenis zit. De voorzitter (vanaf 1 september 2014 de familierechter) brengt binnen de 3 dagen verslag uit aan de rechtbank in raadkamer, op schriftelijke conclusie van de procureur des Konings (art. 1296 Ger.W.). De procureur concludeert of de vordering toelaatbaar is of ontoelaatbaar, in welk geval hij moet motiveren (art. 1297 Ger.W.). In positief geval volgt de uitspraak van de echtscheiding. Indien de echtscheiding wordt uitgesproken is er meteen homologatie van de overeenkomsten m.b.t. de kinderen. Indien de echtscheiding wordt geweigerd is er een opgave van de redenen (art. 1298 Ger.W.). Enkel de overeenkomsten over de kinderen worden gehomologeerd en zo een uitvoerbare titel, de andere beschikkingen vereisen een uitvoerbare titel (zie ook randnummer 74, alinea 2 in fine) 78. De wijzigbaarheid van de overeenkomsten tijdens de procedure is enkel mogelijk in onderling akkoord en wanneer de echtgenoten, binnen de maand vanaf de indiening van het verzoekschrift en vóór de eventuele verschijning, “nieuwe en onvoorziene omstandigheden67” bewijzen waardoor hun toestand (of die van één van hen) of de toestand van de kinderen ingrijpend gewijzigd is (art. 1293 Ger.W.). Dit is een erg strikt criterium; eventueel zullen de echtgenoten een nieuwe overeenkomst moeten opstellen en derhalve een nieuwe echtscheidingsprocedure moeten inleiden! Wat met andersluidende afspraken tijdens de echtscheidingsprocedure na de eerste verschijning? Dat zijn geheime tegenbrieven, die absoluut nietig zijn (geen bevestiging mogelijk) (Cass. 15 mei 200668).
66
Dus NOOIT maar dan ook NOOIT zelf! Niet bekend op het ogenblik van het opstellen van de overeenkomsten en niet mogelijk om erop te anticiperen. 68 Feiten: een man had zich verbonden alimentatie aan zijn ex te betalen. Dezelfde dag tekende hij een overeenkomst om méér alimentatie te betalen (met zwart geld, om belastingen te ontlopen). De vrouw leidt een echtscheidingsprocedure in en vermeldt deze geheime overeenkomst niet. Op een dag weigert de man te betalen; de overeenkomst die ‘meer alimentatie’ voorstelde was absoluut nietig. Moraal van het verhaal: leg alle overeenkomsten neer en houd niets achter. 67
61
Deel II: Horizontale Relaties Het is ook mogelijk afstand te doen van een procedure. Wat is het lot van de voorafgaande overeenkomsten? Afstand impliceert niet dat de procedure volledig moet herbegonnen worden; er is “voorlopige binding” van bepaalde overeenkomsten. “De in art. 1288 Ger.W. bepaalde overeenkomsten verbinden de partijen voorlopig, tot wanneer [de] artikel[en 125769 of] 1280 word[t][en] toegepast”. Er is dus voorlopige binding tot wanneer de familierechtbank een voorlopige maatregel oplegt (art. 1294bis, § 2 Ger.W.). Partijen willen dat vaak helemaal niet en zullen dit in de notariële akte uitschakelen, maar is dit wel mogelijk als men er rekening mee houdt dat de echtscheidingsprocedure de openbare orde raakt? Dit artikel veronderstelt immers een overstap naar EOO, maar niet iedereen wil dit en dan blijven de overeenkomsten volgens de letter van de wet gelden! Daarnaast is er net afstand omdat er geen akkoord was over die zaken. De wetgever doet er goed aan de voorlopige binding te beperken tot de gevallen waarin partijen daadwerkelijk naar EOO overstappen. 79. Indien de overeenkomsten (lees: onderhandse) niet de vorm van een uitvoerbare titel hebben, wordt de zaak op verzoek van de meest gerede partij bepaald op de rechtsdag voor de zaken die geacht worden spoedeisend te zijn, in overeenstemming met art. 1256 Ger.W.. Indien één van de partijen daarom verzoekt, spreekt de rechtbank een voorlopige beschikking uit, in overeenstemming met de overeenkomsten (art. 1294bis, § 2 Ger.W.) Indien een partij niet verschijnt op de tweede (lees: eerste of bijkomende) verschijning of in de loop van de procedure EOT meedeelt dat ze deze niet wenst voort te zetten, kan de meest gerede partij om toepassing van art. 1255 Ger.W. verzoeken (art. 1294bis, § 1 Ger.W.) (de zgn. one way ticket van EOT naar EOO). Dit betekent dat indien echtgenoten meer dan 1 jaar feitelijk gescheiden leven de EOO wordt uitgesproken. Indien echtgenoten minder dan een 1 jaar feitelijk gescheiden leven bij de 1ste verschijning voor de EOT, wordt de EOO uitgesproken op een latere, nieuwe zitting (onmiddellijk na het bereiken van 1 jaar feitelijke scheiding of bij gebrek aan feitelijke scheiding bij 1ste verschijning) 1 jaar na de eerste verschijning). 80. Er is een beperkte mogelijkheid tot hoger beroep. Tegen een vonnis dat de echtscheiding uitspreekt, kan beroep slechts als dit steunt op het niet-vervullen van de wettelijke voorwaarden70 om de echtscheiding uit te spreken (zie art. 1299 Ger.W.; maar: rechtspraak contra legem). Contra legem wordt aanvaard dat de echtgenoten ook hoger beroep kunnen instellen tegen een vonnis dat de echtscheiding uitspreekt wanneer dit tot doel heeft de verzoening tussen partijen vast te stellen (Gent 21 december 2000 en Gent 11 december 2003). (De reden hierachter is dat het anders een administratieve rompslomp is). Tegen een vonnis dat de echtscheiding weigert is beroep o.g.v. art. 1300 Ger.W. mogelijk. Binnen de maand nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is getreden, wordt een uittreksel van de beslissing naar de ambtenaar van de burgerlijke stand die het huwelijk voltrokken heeft gestuurd en binnen de maand na ontvangst schrijft de ambtenaar het beschikkend gedeelte over in zijn registers, met kantmelding in de huwelijksakte (art. 1303 Ger.W.). 81. Welke gevolgen sorteert de EOT en op welk ogenblik doet ze dit (art. 1304 Ger.W.)? Algemeen 69
Mongolisme van de wetgever want dit is al opgeheven. De voorbode van de wetswijziging was een uitspraak van het Hof van Beroep te Brussel. Het ging over een geschil over de afbetaling van een autolening. In feite mocht de EOT niet (dit veronderstelt dat er geen geschilpunten meer zijn). 70
62
Deel II: Horizontale Relaties - m.b.t. de persoon van de echtgenoten * onderling: vanaf het in kracht van gewijsde treden van het vonnis * t.a.v. derden: vanaf de overschrijving van het vonnis (?) - m.b.t. de goederen van de echtgenoten * onderling: vanaf de dag van de eerste verschijning (maar wat als er geen verschijning nodig is?) * t.a.v. derden: vanaf de overschrijving van het vonnis Wat het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk ten gevolge van echtscheiding door onderlinge toestemming betreft, is het onlogisch om, wat de gevolgen voor de persoon van de echtgenoten betreft, een ander tijdstip te nemen tussen echtgenoten onderling en t.a.v. derden (zie de discussie vermeld bij art. 1278 Ger.W.). Aan te stippen valt dat de tegenwerpelijkheid conventioneel teruggebracht kan worden tot het ogenblik van ondertekening van de regelingsakte. 82. Hoe zit het met de wijzigbaarheid van de voorafgaande overeenkomsten na echtscheiding (let op het verschil, ‘tijdens de procedure’, met randnummer 76)? 1) in onderling akkoord Dit is in wezen een toepassing van het algemeen verbintenissenrecht. Moet een wijzigende overeenkomst m.b.t. de kinderen op haar beurt worden gehomologeerd? Aangenomen moet worden dat zij kan worden gehomologeerd, bv. als de niet-uitvoering naakt, maar de homologatie van de wijzigende overeenkomst is geen verplichting als de. De nieuwe overeenkomst steunt immers op de consensus van partijen en is normaal in het belang van het kind. Een wijziging zou te formalistisch zijn. Een wijziging homologeren zou dus enkel repressief moeten. 2) op eenzijdig verzoek Regelingsakte (en familierechtelijke overeenkomst) kan worden aangevallen o.g.v. bepaalde wilsgebreken: Cass. 16 juni 2000 (bedrog) en Cass. 9 november 201271 (dwaling of gewone benadeling niet, gekwalificeerde benadeling wel) Overeenkomsten m.b.t. de kinderen (o.a. ouderlijk 71
Cass. 16 juni 2000: de voorafgaande regeling van de wederzijdse rechten is onderworpen is aan de regels van het verbintenissenrecht. De clausule omtrent het onderhoudsgeld voor de ex-echtgenoot mag worden vernietigd op grond van bedrog (verzwijgen van een nakend nieuw huwelijk en het niet-vaderschap van de echtgenoot). Uit de aard van het instituut echtscheiding volgt dat de nietigheid van het beding bedoeld in art. 1288, eerste lid, 4° Ger.W. de echtscheiding zelf niet kan aantasten. Cass. 9 november 2012, C.12.0051.N: een regelingsakte voorafgaand aan echtscheiding door onderlinge toestemming blijft zoals iedere vermogensrechtelijke overeenkomst onderworpen aan de regels van het verbintenissenrecht. Een dergelijke overeenkomst kan, ook al wordt zij gekwalificeerd als een dading, worden aangevochten op grond van gekwalificeerde benadeling, dit is de benadeling die bestaat uit een manifeste wanverhouding tussen de wederzijds bedongen prestaties en die het gevolg is van het misbruik door de ene partij van de zwakke positie van de andere. De appelrechters konden, ongeacht de door hen gegeven kwalificatie van de overeenkomst, naar recht oordelen dat de vrouw de akte kon aanvechten op grond van gekwalificeerde benadeling.
63
Deel II: Horizontale Relaties gezag en omgangsrecht en kinderalimentatie) zijn wijzigbaar “wanneer nieuwe omstandigheden buiten de wil van partijen hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen” (art. 1288, tweede lid Ger.W.). Dan is er wijziging door de familierechtbank. De rechtspraak interpreteert dit criterium soepeler en stelt dat enkel het belang van het kind determinerend is (ruimer dus). Dit is te verbinden met art. 387bis BW. Nochtans kan men strikt wettelijk art. 1288 Ger.W. als een ‘lex specialis’ beschouwen (maar dat is zwak omdat men de actoren van EOT zou benadelen t.o.v. andere ouders). Een door de rechter – samen met de uitspraak van de echtscheiding – gehomologeerde overeenkomst wordt vermoed in het belang van het kind te zijn. Overeengekomen alimentatie voor de ex-echtgenoot is wijzigbaar “indien ingevolge nieuwe omstandigheden, onafhankelijk van de wil van partijen het bedrag ervan niet meer aangepast is” uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen (art. 1288, derde lid Ger.W.). Gelet op de principiële wijzigbaarheid sinds 2007 zal u dus een onwijzigbare alimentatie moeten bedingen. Dit wordt in de notariële praktijk trouwens gedaan, om zekerheid te scheppen. Dit heeft echter tot perverse gevolg dat men gedeeltelijk terugkeert naar de situatie van voor 2007 (met gebetonneerde onwijzigbaarheid).
3.4 Scheiding van tafel en bed 83. Tenslotte is er de vlees noch vis-instelling die we de scheiding van tafel en bed noemen. Deze komt omzeggens niet vaak meer voor in de praktijk. Deze vorm ontbindt het huwelijk niet, maar samenwonings- en bijstandsverplichting vallen weg. De getrouwheidsverplichting en hulpverplichting (art. 308 BW) blijven bestaan. De scheiding van goederen ontstaat (art. 311 BW). De gronden zijn opgenomen in art. 311bis BW: “De artikelen 229, 299, 302 en 304 [BW] zijn van toepassing bij scheiding van tafel en bed” Wat echter met de onderlinge toestemming dat niet vermeld is (art. 230 BW)? Dit is een technische fout, in de parlementaire voorbereidingen stelde men een volledige gelijkschakeling voorop met de echtscheidingsgronden. Meer nog: de onderlinge toestemming is de meest gebruikte grond. 84. De vordering tot scheiding van tafel en bed wordt behandeld en gevonnist in dezelfde vormen als de vordering tot echtscheiding (art. 1305, eerste lid Ger.W.) Te allen tijde kan een vordering ST&B omgezet worden in een vordering tot echtscheiding (art. 1305, tweede lid Ger.W.) en een echtscheidingsvordering omgezet worden naar een vordering tot ST&B (art. 1305, derde lid Ger.W.). Dit veronderstelt reeds ingeleide en hangende procedures. Wat met reeds uitgesproken ST&B? Dit moet uiteraard ook kunnen, maar terzake zijn geen procedurele bepalingen. Omgekeerd geldt uiteraard niet. 85. Wat zijn de gevolgen van de ST&B? T.a.v. de persoon: getrouwheids- en hulpverplichting blijven bestaan; onderhoudsgeld ex art. 213 BW is onbeperkt veranderlijk (art. 308 BW; 301 BW is niet toepasselijk!). T.a.v. de goederen is er geen erfrecht meer (art. 731 BW); ontstaan van scheiding van goederen (art. 311 BW). T.a.v. de kinderen: idem als na echtscheiding (zie art. 311bis BW). 86. De ST&B komt tot een einde ingevolge verzoening, overlijden en echtscheiding.
64
Deel II: Horizontale Relaties 4. Buitenhuwelijkse samenwoning 4.1 Wettelijke samenwoning 87. Dit instituut werd ingevoerd bij wet van 23 november 1998, in werking getreden op 1 januari 1999 en wordt in de artt. 1475-1479 BW geregeld. De plaats in het wetboek is nogal ongelukkig (titel Vbis van Boek III BW; verkrijging van eigendom) omdat er ook persoonsrechtelijke aspecten worden geregeld. In feite was de wettelijke samenwoning lang een troostprijs voor homokoppels. Verwar dit instituut NOOIT met het samenlevingscontract (syn. samenwoningsovereenkomst): hier zet je uw vermogensrechtelijke verhoudingen op papier bij notariële akte, maar dit is niet verplicht. De instelling is steeds meer en meer populair, door de gunstigere successierechten, maar is in wezen een lege doos (dixit Verschelden). Het grootste probleem bij deze instelling is dat als je uw rechten nodig hebt (bij problemen), de andere eenzijdig kan ontbinden waardoor u alles verliest (met enkele nuances, zie randnummer 87). Stel immers dat de samenwonende partner het goed wilt vervreemden zonder uw instemming; dan trapt hij u buiten en kan hij dit zonder meer geldig doen. 88. Wat zijn de grondvoorwaarden? Het moet om twee personen gaan (geslacht/verwantschap irrelevant; er is derhalve ook geen seksueel-affectieve band nodig) bekwaam om te contracteren, niet gehuwd en niet wettelijk samenwonend, die een schriftelijke verklaring afleggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van hun gemeenschappelijke woonplaats72 (waarvan melding in het bevolkingsregister). Delen van het primair huwelijksstelsel zijn van toepassing op wettelijk samenwonenden, zoals de bescherming van de gezinswoning en de hoofdelijke gehoudenheid voor huishoudelijke schulden (zie art. 1477 BW). De hulpverplichting, samenwoningsverplichting en getrouwheidsverplichting gelden niet. Zij leven “gescheiden van goederen” samen; er geldt een vermoeden van onverdeeldheid voor goederen zonder eigendomsbewijs (art. 1478 BW). Voorts is er een regeling naar goeddunken via notariële overeenkomst, vermeld in het bevolkingsregister, mogelijk (samenlevingscontract). Alimentatie na beëindiging of afscheidsvergoeding kan worden bedongen; verblijvingsbeding is allicht niet tegenwerpelijk aan derden.73 Er is een volledige gelijkschakeling met gehuwden voor successierechten. 89. Art. 1479 BW regelt de dringende en voorlopige maatregelen. De maatregelen zelf staan in art. 1479, eerste lid BW en behelzen de gemeenschappelijke verblijfplaats, de persoon (alimentatie) en goederen van de samenwonenden en hun (niet per se die die ze hebben voortgebracht) kinderen, alsmede de wettelijke en contractuele verplichtingen die samenwonenden treffen. - tijdens de wettelijke samenwoning: Geldigheidsduur moet worden bepaald; hoe dan ook verval bij beëindiging.
72
Ook al geldt er geen samenwoningsverplichting! Is de facultatieve notariële samenwoningsovereenkomst tegenwerpelijk aan derden? Volgens een meerderheidsstrekking niet. Argumenten pro en contra zijn valabel. Argument contra is dat er een scheiding van goederen is (art. 1478, eerste en tweede lid BW). In de mate dat men niet afwijkt van de wettelijke devolutie kan men evenwel bv. vermoedens van eigendom, voorkeurbedingen en bepaalde onverdeeldheden tot stand brengen. 73
65
Deel II: Horizontale Relaties - na de beëindiging van de wettelijke samenwoning: Vordering binnen de 3 m. na de ontbinding; maatregelen niet langer dan 1 j. geldig. 90. De wettelijke samenwoning eindigt van rechtswege bij huwelijk van één van de partners en bij overlijden van één van de partners. Ze kan ook eindigen door gezamenlijke schriftelijke verklaring, overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of door eenzijdige schriftelijke verklaring, overhandigd aan de ambtenaar (die ze op kosten van de initiatiefnemer laat betekenen aan de expartner). 91. Samenvatting van het eerder besproken beperkte erfrecht van de LLWSP. De LLWSP erft het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en het vruchtgebruik op het aanwezige huisraad tenzij de LLWSP een afstammeling is van zijn vooroverleden partner (art. 745octies, § 1 BW). De LLWSP erft het recht op de huur van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en het vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad. tenzij de LLWSP een afstammeling is van zijn vooroverleden partner (art. 745octies, § 1 BW). Op de LLWSP weegt een onderhoudsverplichting, vergelijkbaar met deze van de stiefouder ex art. 203, § 3 BW (zie art. 1477, § 5 BW). Op de nalatenschap van de vooroverleden WSP weegt een onderhoudsplicht t.a.v. ascendenten, vergelijkbaar met deze ex art. 205bis, § 2 BW (zie art. 1477, § 6 BW).
4.2 Feitelijke samenwoning 92. Voor de feitelijke samenwoning gebruikt men vandaag nog de archaïsche term concubinaat (
66
Deel II: Horizontale Relaties 2) m.b.t. de goederen van de partners De patrimoniale verhoudingen kunnen worden geregeld in een “samenlevingscontract”. Indien dit er niet is, geschiedt er toepassing van het gemeen recht: exclusieve eigendom (indien bewezen) versus onverdeelde mede-eigendom (bij gebrek aan bewijs). Bewijs van eigendom kan gebeuren via facturen, maar de rechter apprecieert in concreto. Eventueel kan ook worden bewezen dat de aankoop door één partner is gebeurd met het oog op een schenking, in welk geval het goed exclusief eigendom kan zijn van de andere partner. Feitelijk samenlevende partners wensen elkaar vaak te begunstigen, bij gebrek aan erfrecht ab intestato (wettelijke devolutie). Giften onderling worden heden ten dage algemeen als geldig beschouwd. Er is een gunstregime voor successierechten (art. 48 W.Succ.) en registratierechten (art. 131 W.Reg.) na één jaar ononderbroken samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding Feitelijk samenlevende partners kunnen samen een huurovereenkomst aangaan, kunnen samen een onroerend goed aankopen vandaag de dag niet meer via een tontinebeding, maar via een beding van aanwas Wat is een tontinebeding (in volle eigendom)? Elk van de partners koopt zijn deel onder ontbindende voorwaarde van overlijden (zodat de eerststervende geacht wordt nooit eigenaar geweest te zijn) en onder opschortende voorwaarde van overleven (zodat de langstlevende geacht wordt steeds eigenaar geweest te zijn). Wat is een beding van aanwas (in volle eigendom)? Partners komen onderling overeen dat het deel van de overledene, na overlijden, van rechtswege zal aangroeien bij het deel van de langstlevende. In beide gevallen is het zo dat de langstlevende, na overlijden van zijn partner, de volle eigendom van het goed verkrijgt. Nadeel van een tontinebeding: de verkoper moet tussenkomen bij de opheffing ervan. Het is immers de verkoper die verkoopt onder de opschortende voorwaarde dat de ene koper de andere overleeft. 94. Hoe zit het met de verhoudingen tussen feitelijk samenwonenden en derden? Het verlies van de voordelen uit een overspelig concubinaat kan aanleiding geven tot schadevergoeding ex art. 1382 BW (Cass. 1 februari 1989 en 15 februari 1990) De aansprakelijke derde (die een dodelijk ongeval heeft veroorzaakt) kan zich niet beroepen op het overspelig karakter van het concubinaat om te ontsnappen aan schadevergoeding voor de langstlevende partner. Uit deze arresten wordt afgeleid dat de getrouwheidsplicht niet langer de openbare orde raakt. Bij het huren van een woning kunnen er specifieke problemen rijzen. - Beide partners huren: contractueel medehuurders - Eén partner huurt en de andere woont in. De partner-huurder kan dan zijn partner niet altijd uit het goed zetten. Een duurzame gemeenschappelijke huishouding (van enkele jaren) zou een “recht van bezetting ter bede” genereren, dat enkel mits redelijke opzeggingstermijn zou kunnen worden ingetrokken, afhankelijk van de omstandigheden en de samenlevingsduur (uiterst precair). 95. Wat indien geen van beide partners zijn exclusief eigendomsrecht kan aantonen? Kan een schuldeiser van één partner beslag leggen op het geheel of op de helft? Er zijn 2 strekkingen. 1) Cass. 10 juni 1976 De schuldeiser kan zich beroepen op art. 2279 BW – bezit geldt als titel- om er het exclusieve eigendomsrecht van zijn schuldenaar uit af te leiden. De goederen van beide partners zijn vermengd
67
Deel II: Horizontale Relaties door het concubinaat en niet meer te onderscheiden Gevolg: beslag op het geheel, tenzij de andere partner bewijst dat hij geheel of ten dele exclusief eigenaar is. 2) Doctrine (vooral HEYVAERT) Gezamenlijk bezit is de titel voor onverdeeld eigendomsrecht. Gevolg: beslag is slechts mogelijk op de helft; schuldeiser zal de verdeling moeten vorderen.
68