Andersson Elffers Felix
Sturen aan het bouwproces Over de verantwoordelijkheid voor veiligheid en goede arbeidsomstandigheden in de bouw
30 mei 2007 GS21/rapport/001l
Andersson Elffers Felix
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding 3 Aanleiding en vraagstelling 3 Inhoud rapport 4 Werkwijze 4
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Maatschappelijke context 5 Arbeidsomstandigheden in de bouw 5 De Amercentrale-zaak 5 Gespreide verantwoordelijkheden en de rol van de overheid 7 Wat gaat er mis? 7 Samenvattend 9
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Succesfactoren van voorbeeldige projecten 11 Inleiding 11 Streng opdrachtgeverschap 11 Verantwoordelijke hoofdaannemers 13 Geïntegreerde benadering 14 Management uitvoering 15 Toezicht en handhaving 17 Menselijk falen 17 Samenvattend 17
4 4.1 4.2 4.3
Financiële aspecten 18 Financiële aspecten voor uitvoerende partijen 18 Financiële belangen in de keten 21 Samenvattend 22
5 Conclusies 23 5.1 Conclusies hoofdvraag 23 5.2 Conclusies deelvragen 23 Bijlage 1: Gesprekkenlijst interviews 26 Bijlage 2: Gesprekspartners cases 27 Bijlage 3: Juridisch kader arbeidsomstandigheden in de bouw 28 Bijlage 4: Bouworganisatiemodellen 37 Bijlage 5: Korte cases bedrijven 50 Bijlage 6: Artikelen 53
GS21/rapport/001l p2
Andersson Elffers Felix
1 Inleiding 1.1 Aanleiding en vraagstelling Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Andersson Elffers Felix (AEF) gevraagd onderzoek te doen naar veiligheids- en gezondheidsrisico’s in de bouwketen. Het is nodig om meer duidelijkheid te krijgen over de keuzemomenten en -mogelijkheden in de verschillende typen bouwprocessen alsmede over de mogelijke oplossingsrichtingen voor een verhoogde veiligheid en verbeterde arbeidsomstandigheden. Dit onderzoek wil die duidelijkheid bieden. Voor dit onderzoek is de vraag als volgt geformuleerd. Welke mogelijkheden hebben de diverse bij het bouwproces betrokken partijen om te sturen op goede arbeidsomstandigheden, in welke fasen van het proces doen die mogelijkheden zich precies voor en hoe benutten de verschillende partijen die mogelijkheden in de praktijk? De vraag is door AEF met opzet zo geformuleerd dat de aandacht zich in dit onderzoek richt op projecten waar het ‘goed’ gaat, vanuit de veronderstelling dat partijen in die gevallen bewust sturen op een veilige en gezonde werkomgeving. Juist het analyseren van die ‘succesvolle’ projecten biedt in de ogen van AEF de meeste kansen om te leren en aanbevelingen te doen voor beleid, waarin de inrichting van het bouwproces en de wettelijke bepalingen op logische gronden op elkaar aansluiten. De opdrachtgever heeft daarnaast een negental deelvragen onderscheiden, die we in dit onderzoek eveneens behandelen. 1 2 3 4 5 6 7 8
9
Is het bouwproces eenduidig voor de huidige organisatievormen van een bouwwerk? Welke partijen spelen op enig moment een specifieke rol in dit bouwproces? Welke beslismomenten zijn er in het bouwproces aan te wijzen? Hoe liggen de beïnvloedingsverhoudingen van de partijen op die beslismomenten? Komt het bouwproces in de praktijk overeen met het beeld waarop de bouwprocesbepalingen in het Arbobesluit zijn gebaseerd? Bestaan er logische beslismomenten voor de verplichtingen uit de bouwprocesbepalingen (aanstelling coördinator, uitvoeren coördinatietaken)? Welke verantwoordelijkheden (opdrachtgever, ontwerper, uitvoerder, werkgever) van het Arbobesluit kunnen er op de beslismomenten worden ingevuld? Welke partijen kunnen de verantwoordelijkheden in de bouwprocesbepalingen op grond van hun regelmogelijkheden op redelijke gronden dragen? Welke kosten worden in dat verband als redelijk beschouwd? Welke partijen moeten en kunnen op het al dan niet nemen van die maatregelen toezicht uitoefenen?
GS21/rapport/001l p3
Andersson Elffers Felix
1.2 Inhoud rapport Dit rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de aanleiding van het onderzoek en problematiseert de vraagstelling. In dit hoofdstuk gaan we specifiek in op het ongeval in de Amercentrale, ook omdat deze zaak laat zien hoe de (straf)rechter denkt over verantwoordelijkheden voor veiligheid in de bouwketen. Hoofdstuk 3 staat stil bij de voorbeeldige projecten die in dit onderzoek centraal hebben gestaan. Wij waren niet zozeer benieuwd naar kommer en kwel over arbeidsomstandigheden en veiligheid in de bouw, maar naar geslaagde projecten, waar het ondernemers wel is gelukt goed voor de dag te komen met arbeidsomstandigheden en veiligheid. Belangrijk hierbij is te vermelden hoe wij aan de projecten gekomen zijn. Via kenners in de bouw, werkzaam bij brancheverenigingen en bedrijfstakinstellingen, zijn wij bedrijven op het spoor gekomen met een goede reputatie terzake. We hebben die lijst getoetst bij de Arbeidsinspectie en hebben de bedrijven vervolgens benaderd met de vraag of zij projecten hebben gedaan die een ‘arboprijs’ waardig zouden zijn. Die projecten hebben we uitvoerig besproken met betrokkenen. In die gesprekken hebben we een aantal hypotheses getoetst en nieuwe bevindingen gedaan. Hoofdstuk 4 behandelt de vraag of het nu loont om te investeren in arbeidsomstandigheden en veiligheid. Dat vraagstuk staat al een kleine 20 jaar op de bedrijfstakagenda, maar het is niet eenvoudig dát vraagstuk te breken. Wij doen een conceptuele poging. In hoofdstuk 5 trekken we tenslotte onze conclusies op basis van de vragen die het departement ons gesteld heeft. Het rapport bevat daarnaast enkele bijlagen die het vermelden waard zijn. Bijlage 3 staat stil bij de regelgeving. Die wordt niet alleen beschreven, maar ook becommentarieerd vanuit een literatuuranalyse en een aantal gesprekken. In bijlage 4 worden bouworganisatiemodellen beschreven. Daarbij wordt gebruik gemaakt van eerdere studies van de Stichting Bouwresearch in de jaren '90. Zo wordt aangesloten bij de vakliteratuur die in de bouwbranche gebruikt wordt. De huidige discussie over geïntegreerde contracten past hier goed in. Bijlage 5 beschrijft kort de cases, terwijl bijlage 6 in een aantal typerende artikelen de discussie over arbeidsomstandigheden samenvat. 1.3 Werkwijze In dit rapport is via verschillende methoden geprobeerd antwoord te verkrijgen op de onderzoeksvragen. Het onderzoek is kwalitatief en verkennend van aard. Het onderzoek is gestart met een korte literatuurstudie, die onder andere resulteerde in de bijlagen ‘juridisch kader’ en ‘bouworganisatiemodellen’. Er zijn gesprekken gevoerd met deskundigen in de bouw over te formuleren hypothesen over de arbeidsomstandigheden en veiligheid (zie voor een overzicht van gesprekspartners bijlage 1. Vervolgens analyseerden we iets meer dan tien voorbeeldige projecten. De beschouwde cases zijn zogenaamde ‘best practices’ op het gebied van arbeidsomstandigheden. Voor de cases hebben we de bedrijven bezocht en gesproken met de verantwoordelijken voor arbeidsomstandigheden (zie bijlage 2). Het conceptrapport is besproken met de klankbordgroep. De klankbordgroep was als volgt samengesteld: voormalig voorzitter: drs H.P.A. Kroft (Hein) voorzitter: drs. P.M. Venema (Piet) leden: B.M. Nouwens (Boudewijn) drs. J.V.M. Kikken (Jessica) J.R. Boer (Jan).
GS21/rapport/001l p4
Andersson Elffers Felix
2 Maatschappelijke context 2.1Arbeidsomstandigheden in de bouw In 2005 zijn in Nederland 74 personen overleden aan de gevolgen van een bedrijfsongeval. 30% van de slachtoffers was werkzaam in de bouw. Bij een kwart van de gevallen had het ongeval te maken met een gebouw of constructie, zoals een ladder, steiger of dak (bron: CBS, 29 januari 2007). De bouw levert voor veel mensen risico’s op, zowel tijdens de bouwactiviteiten als tijdens het gebruik, het onderhoud en de uiteindelijke sloop van het gebouw. Ongevallen en dodelijke slachtoffers springen daarbij het meest in het oog, zoals het geval was in de Amercentrale en in Patio Sevilla (Maastricht). In een veel groter aantal gevallen is er sprake van ongezonde omstandigheden en overmatige fysieke belasting. Alhoewel er veel activiteiten worden ondernomen, is er nog altijd een wereld te winnen bij het verbeteren van de veiligheid en arbeidsomstandigheden in en om het bouwen. Typerend voor de bouw is het grote aantal partijen dat betrokken is bij de uitvoering van het werk. Logischerwijs heeft dat diffuse verantwoordelijkheden tot gevolg. Ook de kans op onregelmatigheden is in de bouw juist groot, omdat de fragmentatie van het bouwproces daartoe mogelijkheden biedt. In die zin is het eigenlijk elke keer weer een klein wonder dat bouwprojecten (meestal) op tijd af zijn en dat de degelijkheid van de gerealiseerde werken in Nederland ook hoog is. Al vanaf eind jaren ‘80 heeft de Stichting Arbouw zich gericht op het organiseren van verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden door de hele keten heen. Begin jaren ‘90 werden er zelfs prijzen gegeven aan architecten die in hun ontwerp al rekening hielden met arbeidsomstandigheden. Toch hebben talloze onderzoeken en acties in de jaren ‘90 niet geleid tot een oplossing van het ketenvraagstuk. In een recent TNO-rapport 1 wordt dan ook geconstateerd dat de “toedeling van verantwoordelijkheden aan partijen lastig wordt gevonden”. En dat “het juridisch aanspreken van opdrachtgevers en ontwerpers op hun aandeel in preventie complex blijkt en niet of nauwelijks voorkomt”. 2.2 De Amercentrale-zaak In de vroege ochtend van 28 september 2003 stort in één van de ketels van de Amercentrale een steiger in. Vijf op de steiger werkzame mensen vinden hierbij de dood, drie mensen raken gewond. De steiger werd gebruikt voor gritstraalwerkzaamheden, die werden uitgevoerd in opdracht van Essent. Aannemer van het werk is het industrieel onderhoudsbedrijf CMI, dat op zijn beurt Hertel (en via deze: Albuko) inhuurt voor het bouwen van de steiger. Zowel de bedrijven CMI, Hertel en Albuko als een medewerker van Albuko (het hoofd van de afdeling ontwerp en calculatie) worden door het Openbaar Ministerie vervolgd. In 2006 doet de rechtbank uitspraak. De rechtbank komt tot de conclusie dat de steiger is ingestort als gevolg van gebreken aan het ontwerp van de steiger. Alle vervolgde partijen worden veroordeeld. De rechter geeft in zijn uitspraak aan, hoe de verantwoordelijkheden van partijen liggen bij het realiseren van een bouwwerk (in dit geval een steiger). Daarom gaan we daarop hier wat dieper in. 1
Rapport 2004-BPI-863, TNO 2004
GS21/rapport/001l p5
Andersson Elffers Felix
In dit proces heeft het OM de opdrachtgever niet als verdachte aangemerkt. De aansprakelijkheid van deze partij wordt later bekeken. De rechter is daarin meegegaan en gaat in dit vonnis dan ook niet in op de mogelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever. Ten aanzien van de aannemer (CMI) stelt de rechter dat deze is tekortgeschoten in zijn toezichthoudende en coördinerende taak. De rechtbank neemt in overweging dat de aannemer in dit geval geen specialist is op het terrein van steigerbouw, maar dat ontslaat de aannemer niet van zijn verantwoordelijkheid. De rechter rekent de aannemer aan dat deze niet heeft toegezien op het uitvoeren van controles door deskundigen. Ook het feit dat de vereiste VGMplannen niet de benodigde risico-inschattingen bevatten wordt CMI als coördinerend aannemer aangerekend. De rechter beoordeelt tenslotte ook de rol van de onderaannemer(s) (Hertel en Albuko) in hun rol als gespecialiseerde uitvoerders van het werk. De rechter veroordeelt hen, omdat zij nalatig en onzorgvuldig zijn geweest in het uitoefenen van hun taak. Met name het niet volgen van bestaande normen voor steigerbouw wordt hen zwaar aangerekend. Samenvattend Deze – dramatische – casus levert voor het onderzoek naar verantwoordelijkheden enkele interessante leerpunten op. In de eerste plaats wordt duidelijk dat de strafrechtelijke wetgeving op het eerste gezicht geen ‘gaten’ vertoont: op basis van de wet en algemene rechtsbeginselen is het mogelijk gebleken de betrokken partijen op basis van criteria als nalatigheid, onzorgvuldigheid en roekeloosheid te veroordelen. Of er op het gebied van de bestuursrechtelijke wetgeving knelpunten liggen, wordt op basis van deze casus niet duidelijk. Ten tweede wordt duidelijk dat de rechter van mening is dat het uitbesteden van werk niet automatisch betekent dat daarmee ook de verantwoordelijkheid voor veiligheid wordt overgedragen. De uitbestedende partij moet “randvoorwaarden” scheppen die het vertrouwen rechtvaardigen dat de veiligheid gewaarborgd wordt. In het vonnis geeft de rechter aan, op welke manier de aannemer (CMI) die randvoorwaarden had kunnen invullen. De aannemer is verantwoordelijk voor ”een juiste opdrachtverlening, projectbegeleiding (in dit geval: informatieoverdracht tussen steigerbouwer en keteleigenaar), controle op de aanwezigheid van volledige berekeningen en tekeningen en de oplevering”. Ten derde speelt kennis en specialisatie in dit proces een belangrijke rol. Daar waar partijen over dezelfde kennis beschikken, lijkt de rechter te vinden dat de uitbestedende of doorcontracterende partij in beginsel de verantwoordelijkheid houdt voor veiligheid, omdat deze “weet of had moeten weten” dat het leven of de gezondheid van werknemers in het geding is. Als er sprake is van specialisatie (zoals het inhuren van een gespecialiseerd steigerbouwbedrijf), moet de opdrachtgevende partij de eerder genoemde randvoorwaarden invullen. Ten vierde is van belang dat de rechter de verantwoordelijkheid voor veiligheid niet beperkt tot het al dan niet naleven van regels en normen. De zorgplicht van de werkgever houdt in dat deze zich rekenschap geeft van de risico’s. Daarbij hoort dat deze ook de omstandigheden waaronder het werk wordt verricht (zoals in dit geval de kwaliteit van de ondergrond en de wand van de ketel) in ogenschouw neemt. De verantwoordelijkheid van de werkgever eindigt dus niet bij zijn formele verplichtingen. De rol van de opdrachtgever is in dit proces tenslotte niet duidelijk geworden. Zijdelings speelt in dit proces nog wel een rol dat de opdrachtgever procedures heeft gevolgd om de verantwoordelijkheden helder te krijgen (opleveringsprocedure, bevestiging van GS21/rapport/001l p6
Andersson Elffers Felix
verantwoordelijkheid van de aannemer voor diens onderaannemers). De rechter lijkt deze aspecten te gebruiken om de verantwoordelijkheid van (onder)aannemers te benadrukken. 2.3Gespreide verantwoordelijkheden en de rol van de overheid “With the exacting division of labour, expertise and functions for which our times are notorious (and of which they are proud) almost every undertaking involves many people, each one of whom performs but a small part of the overall task; indeed, the quantity of people involved is so huge that no one can reasonably and convincingly claim (or be charged with) the ‘authorship’ of (or the responsibility for) the end result. Sin without sinners, crime without criminals, guilt without culprits. Responsibility for the outcome is, so to speak floating. “ Zygmunt Bauman
Bovenstaand citaat - afkomstig uit Postmodern Ethics (1993) - is een treffende weergave van het vraagstuk in kwestie. In het economisch en maatschappelijk verkeer, dat zich kenmerkt door toenemende complexiteit, verwevenheid en snelheid, is het steeds moeilijker aan te geven waar zich de verantwoordelijkheid voor het eindproduct bevindt. In de Amercentrale-zaak draait het vooral om de vraag wie er verantwoordelijk (‘accountable’) kan worden gehouden. En dat blijkt nog niet eenvoudig. Ingewikkelder nog is de vraag, waar in het proces verantwoordelijkheid (‘responsibility’) genomen had moeten worden en op grond van welke verplichtingen (wettelijk of moreel). Toch is dat de vraag waar het in dit onderzoek voor een belangrijk deel om draait: op welke manier kan de wetgever op een effectieve manier bijdragen aan het werkelijk, feitelijk nemen van verantwoordelijkheid door betrokken partijen voor veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers in de diverse fasen van het bouwproces? De overheid bevindt zich op dit punt in een ingewikkelde spagaat. Enerzijds zet het kabinet in op vermindering van regelgeving en administratieve lastendruk. Anderzijds heeft de samenleving onverkort alle kenmerken van de ‘risicomaatschappij’, waarbij het handelen van de overheid sterk wordt gestuurd door het verlangen ongrijpbare risico’s te beheersen. De gevolgen daarvan zijn bekend: meer regels, het stapelen van toezicht en een klimaat waarin incidenten in hoge mate bepalend zijn voor de agenda.
-
-
De rol van de overheid in de bouwketen is daarbij nogal complex. In de eerste plaats is de overheid via regelgeving de partij die de randvoorwaarden van het bouwproces definieert en structureert. In de tweede plaats verstrekt de overheid vergunningen en soms ook subsidies om bouwwerken te realiseren. Daarmee toetst de overheid of bijvoorbeeld bouwaanvragen voldoen aan de gestelde eisen. In de derde plaats houdt de overheid toezicht op de handhaving van regels. Dat is een vraagstuk op zich, waar soms sprake is van lastige coördinatievraagstukken. In de vierde plaats is de overheid publiek opdrachtgever en als zodanig direct partij in de bouwketen. Met name in sectoren als de weg- en waterbouw is de overheid de meest dominante partij aan de vraagzijde. Dat geldt ook voor overheidsgebouwen. 2.4Wat gaat er mis? In het bouwproces in Nederland wordt veel geïmproviseerd. Dat is altijd beschouwd als een kracht van de Nederlandse bouwindustrie, maar tegelijkertijd is dat een belemmering om te komen tot systematische werkwijzen. Dat improviseren wordt overigens nog eens versterkt door de gewoonte om veel bouwwerknemers min of meer op de bouwplaats op te leiden. Nog steeds is ruim een kwart van de Nederlandse bouwwerknemers ongeschoold 1 . Zij hebben het VMBO niet voltooid. Voor de ontwikkeling van de bouw is dat een fors probleem. 1
Zie: Bouwen aan het vak, Regieraad Bouw, 2006
GS21/rapport/001l p7
Andersson Elffers Felix
Ideeën en visies over de vernieuwing van de Nederlandse bouw gaan uit van een ontwikkeling van de branche van ‘capaciteitsindustrie’ naar een ‘procesindustrie’, waar de industrialisatie verder is doorgezet en waar de logistieke processen naadloos op elkaar zijn afgestemd. Dat vergt niet alleen goed doordachte werkprocessen, maar ook verantwoord opereren van bouwondernemingen en werknemers. Zo ver is het volgens ingewijden echter nog lang niet. Zo denkt meer dan de helft van de bouwbedrijven volgens een recent artikel in Cobouw nog steeds dat het daadwerkelijk naleven van de arboregels het bedrijf uit de markt prijst 1 .
-
In Europees perspectief is het beeld van de Nederlandse bouw echter wat minder zorgelijk. Nederland scoort op tal van indicatoren hoog. Volgens een in 2006 in opdracht van de EU gemaakt rapport van Bernard Williams Associates doen de beste landen het goed op de meeste of alle van de volgende factoren: voortgaande procesindustrialisatie (gedeeltelijke) delegatie van het detailontwerp aan de aannemer goed betaalde, goed opgeleide en industrieel gerichte bouwwerknemers relatief weinig onderaanneming goed ontwikkeld en in omvang beperkt bouwmanagement heldere verantwoordelijkheid voor ontwerp en bouw. Naarmate de industrialisatie voortgaat en de werknemers beter zijn opgeleid, zal de beloning weliswaar omhoog gaan, maar de arbeidsproductiviteit zal ook hoger liggen. “However, performing well can be achieved in different ways. Whereas the Dutch ‘orderly and inflexible’ approach is accompanied by exemplary health and safety site records, the Belgians ‘flexible chaos’, based on a highly paid, highly skilled workforce largely looking after itself on site, results in rather more accidents”.
Ook al doet de Nederlandse bouw het in een Europese benchmark kennelijk goed, hoofdvraagstuk voor wat betreft de arbeidsomstandigheden en veiligheid op de bouwplaats is de verantwoordelijkheidsverdeling. Wie is waar voor verantwoordelijk? Is dat duidelijk? En als dat niet zo is, waar ligt dat dan aan en wat kan daar aan worden gedaan?
-
-
Wat het laatste betreft is het perspectief eigenlijk simpel. Het kan liggen aan de regelgeving. En dan is het een kwestie van aanpassen. Het kan de resultante zijn van de structuur van het bouwproces. En dan is het interessant na te gaan op welke wijze die structuur (de fragmentatie van het bouwproces) kan worden doorbroken. Het kan het gevolg zijn van de cultuur in de bouw. Onverschilligheid. Nonchalance. En gecalculeerd gedrag ten aanzien van regels (papier) en toezicht (betalen is goedkoper dan investeren). En hoe is dat dan aan te pakken? Vervolgens is nog interessant wat de hoofdactoren zelf (endogeen) kunnen doen om arbeidsveiligheid te beïnvloeden. En dan hebben we het over: de opdrachtgevers, de ontwerpers, de hoofdaannemers zelf en de onderaannemers. De aandacht in de regelgeving en handhaving gaat vooral naar de laatste twee groepen. Die zijn voor de Arbeidsinspectie ‘open en bloot’ te inspecteren. Opdrachtgevers en ontwerpers blijven eigenlijk buiten schot, ook al constateert de Arbeidsinspectie in zijn Jaarverslag van 2005 dat “ontwerpers en opdrachtgevers helaas niet of moeilijk bestuurlijk of strafrechtelijk 1
Cobouw, 2006, nr. 203
GS21/rapport/001l p8
Andersson Elffers Felix
kunnen worden aangepakt.” Saillant daarbij dat de overheid zelf de grootste opdrachtgever van de bouwwereld in Nederland is. Ten slotte is het van belang goed te begrijpen wanneer het nu eigenlijk mis gaat in de bouw. Een publicatie van de Universiteit Leiden onderscheidt verschillende vormen van ‘human errors’. Schema 1: overtredingen
Hum an Errors
Intended Action
Unintended Action
Violation M istake
Lapse
Slip
Rule-based Know ledgebased
M em ory Failures
Attentional Failures
(Bron: presentatie "Governance", "Risicocultuur en gedrag", Universiteit Leiden, 2006)
Fouten kunnen worden onderscheiden in bewuste en onbewuste handelingen. Bewuste handelingen (‘intended actions’) leiden tot schendingen van de regels of tot fouten die te maken hebben met eigen afwegingen. Onbewuste handelingen leiden tot ‘vergissingen’ (verslapping van de aandacht, of gewoon vergeten) en fouten. Voorkomen van ‘vergissingen’ (falen van het geheugen of van de aandacht) kan door alsmaar te blijven hameren op risico’s. Fouten voorkomen kan het best door te blijven wijzen op regels en kennis toe te voegen. En schendingen (‘violations’) moeten bestreden worden. Ingewikkeld wordt het eigenlijk pas als blijkt (zoals uit onze interviews) dat ook bedrijven met voorbeeldige projecten regelmatig bewust in andere, kennelijk minder voorbeeldige projecten, de regels schenden. Een recent onderzoek van Regioplan “Op de hoogte” (2006) geeft aan dat twee op elke vijf (40%) de bouwbedrijven de arboregels bij tijd en wijle niet naleeft. 2.5 Samenvattend De stelling dat goede arbeidsomstandigheden en veiligheid op de bouwplaats gewoon kunnen (juist omdat ze endogeen zijn, beïnvloedbaar zijn door de ondernemingen) wordt door iedereen onderschreven. De Amercentrale zaak maakt duidelijk dat er juridische mogelijkheden zijn om (onder)aannemers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Ook zijn we in dit onderzoek niemand tegengekomen die bestrijdt dat er in de bouw nog veel mogelijk is om het werk veiliger en gezonder te maken.
GS21/rapport/001l p9
Andersson Elffers Felix
Tegelijkertijd geeft vrijwel iedereen aan dat er tussen droom en daad vooral praktische beletselen zijn. Het volgende hoofdstuk gaat dieper in op de vraag, waarom het in sommige gevallen toch lukt om arbeidsomstandighedenbeleid in de bouw succesvol vorm te geven.
GS21/rapport/001l p 10
Andersson Elffers Felix
3 Succesfactoren van voorbeeldige projecten 3.1Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op projecten waarin veel aandacht is besteed aan arbeidsomstandigheden en veiligheid. Ondernemers hebben positief gereageerd op onze vraag of deze voorbeeldige projecten een ‘arboprijs’ waardig zijn. Onze analyse is er op gericht geweest te toetsen of de hypothesen in de praktijk kunnen worden gefalsificeerd. De hypothesen waren de volgende. -
Hoe strenger een opdrachtgever voorschrijft en handhaaft, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid (1). Hoe meer een bouwbedrijf zelf uitvoert en hoe minder het dus uitbesteedt, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid (2). Hoe beter een bouwbedrijf zijn werkprocessen heeft beschreven en beheerst, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid (3). Hoe beter een bouwbedrijf de uitvoering voorbereidt, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid (4). Hoe meer verantwoordelijkheid vaklieden op de bouwplaats krijgen, hoe beter zij op arbo en veiligheid letten (5). Naarmate het aantal partijen (en ZZP-ers) op de bouwplaats toeneemt, stijgt het risico op onvoldoende arbo en onveilige situaties (6). Hoe groter de geneigdheid om op de bouwplaats te improviseren, hoe groter het risico op onvoldoende arbo en onveilige situaties (7). Ongevallen ontstaan door menselijk falen, niet door systematische fouten in het bouwproces (8).
-
Twee andere hypothesen stellen we in het volgende hoofdstuk aan de orde. Tijd en geld zijn geen noodzakelijke voorwaarden voor goede arbo en veiligheid Een project met goede arbo en veiligheid is niet duurder dan andere projecten.
-
Bouwondernemers en opdrachtgevers noemen de volgende succesfactoren voor voorbeeldige projecten. We bespreken ze in het vervolg van dit hoofdstuk. invulling van het opdrachtgeverschap invulling van het hoofdaannemerschap keuze van het bouworganisatiemodel managen van de uitvoering toezicht van de Arbeidsinspectie. 3.2 Streng opdrachtgeverschap Bouwondernemers stellen dat ‘strenge’ opdrachtgevers een positieve invloed hebben op de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en veiligheid op de bouwplaats (hierna te noemen: arbeidsveiligheid). Toonaangevend in dit opzicht is de olie-, gas- en chemische industrie. Opdrachtgevers uit deze sectoren stellen veiligheid van de installaties centraal (procesveiligheid) en van daaruit is ook het bouwen en onderhouden van deze installaties onderhevig aan strenge normen ten aanzien van arbeidsveiligheid. Deze opdrachtgevers hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontwikkelen van instrumenten als VCA (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers) en hebben een norm gezet voor verantwoord opdrachtgeverschap.
GS21/rapport/001l p 11
Andersson Elffers Felix
Opdrachtgevers in de petrochemie gaan er vanuit dat een opdrachtnemer arbeidsveiligheid serieus neemt. Dat blijkt uit betrokkenheid van de leiding van de onderneming, de prestaties van een onderneming in eerdere projecten en de aanwezigheid van kwaliteitssystemen, die arbeidsveiligheid waarborgen. Bovendien moeten werknemers ook vaak persoonlijk verantwoordelijkheid nemen via training of certificaten en zijn er eisen voor het goed onderhouden van het materieel. Een ‘goede’ opdrachtgever bemoeit zich vanzelfsprekend met het V&G-plan voor de uitvoeringsfase en houdt daarop toezicht. De opdrachtgever is dus werkelijk geïnteresseerd in de inhoud van het plan en de te volgen werkwijze en beschouwt het V&G-plan dus niet als een papieren formaliteit. In het bestek is een veiligheidsparagraaf dan ook normaal. Als bedrijven zich niet aan de regels houden dan wordt hen de toegang tot het werk ontzegd. En als zich ongevallen voordoen dan wordt het werk normaal gesproken stilgelegd en wordt het ongeval met alle aanwezige werknemers geëvalueerd. Sowieso is vastgelegd dat er straffen en beloningen staan op veilig werken. Het toezicht is apart georganiseerd en niet gedelegeerd. De actieve rol van opdrachtgevers in de petrochemie heeft er toe geleid dat bouwondernemers in die markten intussen gewend zijn aan de hoge normen en eisen die aan arbeidsveiligheid worden gesteld. Tegelijkertijd is het opmerkelijk dat zodra Shell deze wijze van opdracht geven ook introduceert in de utiliteitsbouw, er ‘bouwbreed’ gekreun ontstaat (zie bijlage 6). Belangrijk voor deze opdrachtgever is niet alleen het veiligheidssysteem, maar ook voorlichting, training en communicatie. Bij de verbouw van het Shell hoofdkantoor in Den Haag werden bijvoorbeeld ook voorlichtingsbijeenkomsten gehouden waar invalide bouwwerknemers vertelden over wat er was misgegaan. 'Strenge' opdrachtgevers komen overigens niet alleen voor in de procesindustrie, maar ook in de vastgoedwereld. Er zijn bijvoorbeeld corporaties en projectontwikkelaars die van aannemers eisen dat zij VCA-gecertificeerd zijn. Ook ProRail wordt genoemd als opdrachtgever‘ die de markt uitdaagt om te concurreren op veiliheid’ In de publieke sector blijken opdrachtgevers zich echter zelden maatschappelijk verantwoord op te stellen. Al in de gunningsprocedure blijkt dat de overheid als opdrachtgever veiligheid en goede arbeidsomstandigheden niet of nauwelijks hanteert als selectiecriteria, maar (aldus de bouwondernemers) vrijwel alleen op prijs selecteert. Ook tijdens het bouwproces zelf stellen overheidsopdrachtgevers zich niet altijd maatschappelijk verantwoord op. Tijdens de gesprekken zijn daar voorvallen van genoemd. Geen van de geïnterviewde bouwondernemers is van mening dat de overheid als opdrachtgever zich op dit punt meer verantwoord opstelt dan private opdrachtgevers.
-
-
Bouwondernemers die er in geslaagd zijn voorbeeldig te werken, zijn het er over eens dat strenge opdrachtgevers een noodzakelijke voorwaarde zijn voor arbeidsveiligheid. Dat wil tegelijkertijd niet zeggen dat bouwondernemers het in alle opzichten eens zijn met de normen en eisen die de opdrachtgevers hanteren. Eén van de geïnterviewde ondernemers spreekt van een “harnas waarin zijn mensen moeten werken”. Daarmee doelt hij niet alleen op de regels, die het handelen voorschrijven, maar bedoelt hij ook dat de ruimte om te improviseren en af te wijken van de voorgeschreven wijze van werken te klein is. De opmerking is in onze ogen curieus, juist omdat het improviseren vaak dodelijk is in de bouw. Een tweede kritische kanttekening van ondernemers is dat deze opdrachtgevers weliswaar hoge eisen stellen, maar tegelijkertijd op prijs blijven selecteren. Volgens de opdrachtgevers is dat weliswaar juist, maar tegelijkertijd wordt er steeds meer gelet op ‘past performance’ en op ‘loyaliteit’. Bovendien zijn zij van mening dat veilig werken een kwestie is van het bouwproces goed doordenken en vervolgens plannen. Dat leidt in hun visie tot bouwefficiency vanwege een betere werkvoorbereiding en minder faalkosten. “Gestructureerd werken en leren van fouten, leidt uiteindelijk tot de beste marges”, aldus een opdrachtgever. Een derde punt van kritiek van
GS21/rapport/001l p 12
Andersson Elffers Felix
ondernemers is dat strenge corporaties en projectontwikkelaars vaak alleen streng zijn naar de bouwondernemers en niet naar architecten. Tussenconclusie: hypothese 1, “hoe strenger een opdrachtgever voorschrijft en handhaaft, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid”, wordt door bouwondernemers bevestigd. Er zijn geen aanwijzingen dat publieke opdrachtgevers zich daarin verantwoorder opstellen dan private opdrachtgevers. Strenge opdrachtgevers bevestigen hypothese 7, die hetzelfde beweert: “hoe groter de geneigdheid om op de bouwplaats te improviseren, hoe groter het risico op onvoldoende arbo en onveilige situaties”. 3.3Verantwoordelijke hoofdaannemers Van groot belang voor het succes van een voorbeeldig bouwproject is de mate waarin de hoofdaannemer verantwoordelijkheid neemt voor het totale bouwproces. In de eerste plaats hangt dat samen met de mate waarin de hoofdaannemer invloed uit kan oefenen op de ontwerper (zie paragraaf 3.4). In deze paragraaf gaan we in op de beïnvloeding van de onderaannemers en ZZP-ers. Volgens bouwondernemers en opdrachtgevers is er een directe samenhang tussen het aantal verschillende aannemers op de bouwplaats en de kwaliteit van de arbeidsveiligheid. Hoe meer (onder)aannemers er zijn, hoe ingewikkelder dat is. Eén van de opdrachtgevers in de petrochemie stelt dat de ervaring leert dat het beter is meer werkzaamheden in een contract onder te brengen, want “hoe meer contracten, hoe meer interfaces, hoe meer risico’s”. Veel verschillende aannemers tegelijkertijd op de bouwplaats leidt bijna vanzelf tot 'spaghettilijnen'. Het wordt een grote kluwen en iedereen loopt elkaar in de weg. En dat leidt weer tot improviseren, hetgeen weer risico’s oplevert. In een aantal van de bestudeerde cases blijkt dat bouwondernemers die vooral met eigen personeel projecten uitvoeren en die hun personeel trainen op arbeidsveiligheid het goed doen. Op deze manier kunnen ondernemers de procesorganisatie naar hun hand zetten. Goed inplannen en inroosteren van bouwplaatspersoneel is daarbij essentieel. Zo wordt voorkomen dat bouwplaatsmedewerkers op elkaar moeten wachten of door alvast te beginnen elkaar in de weg gaan lopen. Door goed te organiseren wordt improviseren voorkomen, evenals onnodig overwerk en onnodige faalkosten. Uitbesteden is op zich geen probleem, als het maar overzichtelijk en beheersbaar is. Zelf geven deze bedrijven aan dat ze er om die reden ook een hekel aan hebben om uit te besteden aan onderaannemers met wie geen vaste relaties bestaan: dat is vragen om moeilijkheden. Werken met onbekende onderaannemers leidt in het algemeen tot hogere kosten voor toezicht en hogere faalkosten. Onderaannemers calculeren daar overigens ook op. Om die reden kiezen veel van de bij het onderzoek betrokken aannemers voor ‘preferred suppliers’, vaste onderaannemers van wie men weet dat ze kwaliteit van het product en het proces serieus nemen. Goede planning en goede procesorganisatie zijn al met al voorwaarden voor goede arbeidsveiligheid. Sowieso zeggen bouwondernemers dat hun eigen personeel natuurlijk altijd het goede voorbeeld moet geven: zij zijn het visitekaartje en stellen de feitelijke norm vast op de bouwplaats. Toch zit de bouw zo in elkaar dat het zonder goede afspraken en toezicht niet kan. Hoofdaannemers weten zelf heel goed welke onderaannemers er betrouwbaar zijn en welke niet. Sommige bedrijven hanteren zelfs 'zwarte lijsten'. Met notoir onbetrouwbare onderaannemers wordt niet samengewerkt. En als dat al gebeurt, dan wordt er extra toezicht op zo’n bedrijf gezet. Een ondernemer: “We zitten bovenop de door onderaannemers te leveren deelplannen, die goed moeten aansluiten bij ons V&G-plan. Doordat we een groot deel van het werk doen met vaste onderaannemers is dit gemakkelijker. Zij weten hoe wij werken, ook omdat GS21/rapport/001l p 13
Andersson Elffers Felix
we informatie geven aan onze onderaannemers over onze benadering van arbeidsveiligheid en ervaringen terugkoppelen”. Een aantal grote bouwbedrijven is bezig systemen te ontwikkelen om meer greep te krijgen op de kwaliteit van onderaannemers, want hoe kleiner de onderaannemer hoe groter de kans dat ze hun zaken niet op orde hebben. Zo werkt de BAM aan het project “verbetering veiligheidsbesef onderaannemers”. Veiligheid is een selectiecriterium om preferred supplier te mogen worden bij BAM. Bedrijven die veel uitbesteden en grote projecten doen zullen natuurlijk een sterker accent moeten leggen op dit soort systemen dan kleine bedrijven. ZZP-ers zijn voor ondernemers in de bouw een lastige factor wat betreft arbeidsveiligheid. Aan de ene kant is de zorg voor veilig- en gezond werken bij ZZP-ers vaak zwak ontwikkeld. Aan de andere kant zijn ZZP-ers op de bouwplaats hard nodig, zowel de breed inzetbare extra ‘handjes’ tijdens piekmomenten, als de gespecialiseerde vaklui, voor wie het door het tekort aan goed opgeleid personeel lucratief is om voor zichzelf te beginnen. Bedrijven die het qua arbeidsveiligheid goed doen wijzen op risico’s van teveel ZZP-ers en onderaannemers op de bouwplaats. De herkenbaarheid van de eigen cultuur en de collegialiteit kan onder druk komen te staan als er een kritische grens van eigen personeel versus onderaannemers wordt overschreden. Bedrijven zijn bang dat als die grens wordt overschreden de arbeidsveiligheid daar als eerste onder zal leiden vanwege een gebrekkiger procesorganisatie en diffusere verantwoordelijkheden.
-
Belangrijk probleem van ZZP-ers ten opzichte van onderaannemers is dat afspraken met elke ZZP-er apart moeten worden gemaakt en een ZZP-er voor eigen rekening en risico werkt. Dat laatste impliceert bijvoorbeeld ook dat ZZP-ers nogal eens doorwerken als het weer voor het eigen personeel te slecht is. Dat vergroot het risico op ongevallen. Bedrijven die ZZP-ers inschakelen hanteren ieder andere benaderingen om risico’s te voorkomen: bedrijf A werkt alleen met ‘vaste’ ZZP-ers (zo is er een vaste poule) bedrijf B werkt alleen met ZZP-ers die zich net zo gedragen als het eigen personeel bedrijf C communiceert extra met ZZP-ers bedrijf D beperkt het aantal. Ondernemers die zich onderscheiden met voorbeeldige projecten gebruiken de kwaliteit van de arbeidsveiligheid ook in toenemende mate naar opdrachtgevers als acquisitie-element. De realiteit is evenwel dat veel opdrachtgevers arbeidsveiligheid niet meewegen in de aanbesteding. Eén aannemer zegt daarover: “We proberen arbeidsveiligheid altijd commercieel te benutten in de acquisitiefase, zelfs als een opdrachtgever daar niet zo in geïnteresseerd is”. Tussenconclusie: hypothese 2, “hoe meer een bouwbedrijf zelf uitvoert en hoe minder het dus uitbesteedt, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid” wordt door ondernemers en opdrachtgevers bevestigd. Datzelfde geldt voor hypothese 6, “naarmate het aantal partijen (en ZZP-ers) op de bouwplaats toeneemt, stijgt het risico op onvoldoende arbo en onveilige situaties”. 3.4 Geïntegreerde benadering Opdrachtgevers en ondernemers stellen vast dat intensieve samenwerking vanaf de voorbereiding van een project veel voordelen kan hebben voor de latere projectaanpak. Van de bouworganisatiemodellen (zie bijlage 4) bieden de onderhandelingsmodellen dus goede kansen op het realiseren van integrale kwaliteit tijdens de uitvoering. Datzelfde geldt voor afstemming tussen ontwerp en uitvoering. Ondernemers zijn van mening dat de door een architect gewenste kwaliteit vaak op een andere manier gerealiseerd kan worden en stellen overleg dan ook op prijs. In onderhandelingsmodellen is die mogelijkheid tot overleg er, maar in GS21/rapport/001l p 14
Andersson Elffers Felix
delegatiemodellen (de traditionele wijze van aanbesteden) is die mogelijkheid vaak uiterst beperkt. Opnieuw geldt daar dat veel opdrachtgevers voor de aanbesteding niet bezig zijn met arbeidsveiligheid. Als ondernemers een bouwwerk volledig zelfstandig aanbieden, dan zijn er natuurlijk grote mogelijkheden om het architectonisch ontwerp te beïnvloeden. Dan is immers de ontwikkelende bouwondernemer de opdrachtgever van de ontwerper. Een van de bij het onderzoek betrokken bouwondernemers maakt in de ontwerpfase het V&G-plan voor de architect. Zo stuurt het bedrijf vroegtijdig op het voorkomen van risico’s in de uitvoeringsfase. Omdat het bedrijf veel ervaring heeft met eigen projecten is het bedrijf ook een actieve ‘sparring partner’ van de architect. Al in de ontwerpfase wordt de architect gewezen op alternatieve uitvoeringsmethoden die kosten en veiligheid ten goede komen. Koopmodellen bieden dan ook grote kansen op goede arbeidsveiligheid. Ontwikkelende bouwondernemers zouden dan ook bouwprojecten met de beste arbeidsveiligheid kunnen realiseren. Eén van de geïnterviewde bouwondernemers geeft aan het ontwikkelende bouwen te combineren met een voorkeur voor het realiseren van projecten met zoveel mogelijk eigen personeel. Juist door op die twee factoren te sturen slaagt het bedrijf er in goed te presteren op arbeidsveiligheid. Opmerkelijk is in dit verband de constatering dat nutsbedrijven ontwikkelende bouwondernemers nogal in de weg lopen. Nutsbedrijven zijn geneigd alleen op prijs aan te besteden en bemoeien zich niet of nauwelijks met arbeidsveiligheid. Als zij in nieuwe woongebieden infrastructuur laten aanleggen trekken zij zich weinig aan van wat bouwondernemers aan werkzaamheden verrichten. Het komt voor dat er ongecoördineerd gleuven worden gegraven rondom steigers en dergelijke. Bouwondernemers vragen zich af hoe dit kan worden voorkomen. Het is in die zin jammer dat in de case Amercentrale de opdrachtgever buiten beeld is gebleven. Tussenconclusie: hypothese 4, “hoe beter een bouwbedrijf de uitvoering voorbereidt, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid” wordt bevestigd. Bovendien kunnen we concluderen dat onderhandelings- en koopmodellen kansen bieden voor goede arbeidsveiligheid 3.5Management uitvoering In voorgaande paragrafen is al veel gezegd over het verbeteren van planning en bouwprocesorganisatie, maar de cruciale factor voor die zaken is nog onvoldoende belicht. Volgens bouwondernemers is de kwaliteit van de uitvoerder bepalend voor wat er in de praktijk gebeurt. “Een uitvoerder die van improviseren houdt, bepaalt dat improviseren de norm wordt”, aldus een bouwondernemer. En het omgekeerde is natuurlijk ook waar. Een systematisch opererende en consequente uitvoerder zorgt voor een hoge arbeidsveiligheid. Een goede uitvoerder zorgt voor een georganiseerde bouwplaats, voor strenge naleving van regels en afspraken en voor een goede logistiek van de verschillende processen. Natuurlijk moet een uitvoerder in staat zijn goed te balanceren tussen arbeidsveiligheid aan de ene kant en efficiency van het bouwproces aan de andere kant. Uit onderzoek blijkt dat het gedrag van de directe leiding van grote invloed is op het handelen van werknemers: de helft van het handelen wordt daardoor bepaald. Ondernemers geven aan dat zij natuurlijk zelf moeten uitstralen dat arbeidsveiligheid belangrijk is. Zonder steun aan de uitvoerders wordt het natuurlijk niks. Juist door de bouwplaats beter te organiseren is er veel winst te boeken volgens ondernemers.
GS21/rapport/001l p 15
Andersson Elffers Felix
-
Het gaat dan om vier zaken: kwaliteitssystemen goede procesorganisatie goed onderhouden materieel geschoold personeel. Alle aan het onderzoek deelnemende ondernemers zijn bezig met kwaliteitssystemen. De ene richt zich vooral op VCA, de andere heeft eigen systemen ontwikkeld. Gemeenschappelijk is dat alle ondernemingen bezig zijn systematisch na te denken over de werkprocessen en dat ze die processen vervolgens ook daadwerkelijk evalueren en daar van leren. Alle ondernemers wijzen op de vluchtigheid van de aandacht voor arbeidsveiligheid. Zonder permanente aandacht verwatert elk kwaliteitssysteem. Zaken als enquêtes onder het personeel en discussies over leerervaringen zijn in dat kader van belang. Voorlichtingsbijeenkomsten zijn eigenlijk bij elk project noodzakelijk. De vertaling van kwaliteitssystemen naar het bouwproject vindt plaats via het V&G-plan. Voor de betrokken bedrijven is dat plan geen papieren tijger, maar een serieus planningsdocument voor de procesorganisatie. De kunst is vervolgens het eigen plan ook leidend te laten zijn voor de deelplannen van onderaannemers. Goed onderhouden materieel is eveneens cruciaal. Materieel op orde betekent een betere inzetbaarheid, minder risico’s en minder faalkosten. Training in het goed gebruik van materieel is eveneens van belang. Hoe vanzelfsprekend een en ander ook lijkt, dit is een punt van permanente aandacht. Geschoold personeel, dat zich verantwoordelijk voelt voor wat er op de bouwplaats gebeurt, is cruciaal. Personeel moet ruimte krijgen voor cursussen. In het werkoverleg moet structurele aandacht zijn voor arbeidsomstandigheden en veiligheid. Arbeidsveiligheid moet voor het personeel thema zijn om de werkprocessen ter discussie te mogen stellen en vervolgens moet er tijd en geld zijn voor oplossingen. De beschikbaarheid van informatiemateriaal, werkmappen, en dergelijke is een volgend punt. En vanzelfsprekend zijn persoonlijke beschermingsmiddelen volop aanwezig. Een aantal bedrijven is thans zelfs actief met de ontwikkeling van eigen bedrijfskleding, die speciaal ontworpen is. Dat bouwplaatsmedewerkers ook meer eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor arbeidsveiligheid is tenslotte van doorslaggevend belang. Iedereen weet vaak goed wat de risico’s (kunnen) zijn van een niet toegestane of niet verantwoorde handeling, maar toch wordt - soms intuïtief en soms bewust - dat risico toch genomen. Het aanpakken van de machocultuur in de bouw, van de stoerheid, slordigheid en de nonchalance en het doorbreken van een bedrijfscultuur waar improviseren en rommelen vóór nadenken gaat, zijn grote opgaven waar de leiding van bouwbedrijven hard aan zullen moeten werken. Een laatste opgave is dat de leiding moet bevorderen dat bouwplaatspersoneel elkaar durft aan te spreken op het handelen. Tussenconclusie: hypothesen 3, 4 en 5 worden door ondernemers en opdrachtgevers bevestigd. Hoe beter een bouwbedrijf zijn werkprocessen heeft beschreven en beheerst, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid. Hoe beter een bouwbedrijf de uitvoering voorbereidt, hoe groter de kansen op goede arbo en veiligheid. Hoe meer verantwoordelijkheid vaklieden op de bouwplaats krijgen, hoe beter zij op arbo en veiligheid letten.
GS21/rapport/001l p 16
Andersson Elffers Felix
3.6 Toezicht en handhaving De Arbeidsinspectie is volgens bouwondernemers (helaas) onmisbaar. Zonder controle is de kans groot dat de aandacht voor arbeidsveiligheid sterk afneemt. Bedrijven die het goed doen pleiten zelfs voor meer controles en hogere boetes. Methodisch is het evenwel de vraag of straffen alleen helpt. De boetes zijn natuurlijk ook gewoon in te calculeren. Interessant is de vraag of een straf niet gepaard moet gaan met een lijstje punten die vallen onder de kop “beter organiseren”. Bij vervolginspecties zou ‘recidive’ steviger kunnen worden bestraft. Punt van aandacht is ook of de Arbeidsinspectie niet nog meer kan differentiëren dan het al van plan is tussen bedrijven die het meestal redelijk goed doen en bedrijven die het notoir slecht doen. De Arbeidsinspectie geeft zelf ook toe altijd wel ‘overtredingen’ te vinden, dus het is geen kunst ook goede bedrijven te beboeten. Interessant in dat verband is ook de meer psychologische vraag hoe de Arbeidsinspectie denkt de notoire overtreders aan te pakken. We hebben het dan over een tamelijk ongedisciplineerde beroepsbevolking en een niet al te sterk geïnteresseerde leiding. Hoe kunnen die gestimuleerd worden om tot verbeteringen te komen van arbeidsveiligheid? Tussenconclusie: er is behoefte aan een actiever en selectiever toezicht van de Arbeidsinspectie. 3.7Menselijk falen Er is tenslotte geen ‘bewijs’ gevonden voor de achtste hypothese: “ongevallen ontstaan door menselijk falen, niet door systematische fouten in het bouwproces”. Hier blijkt zowel volgens de opdrachtgevers als aannemers eerder sprake te zijn van: én én, waarbij de kans op menselijk falen toeneemt naarmate de systematiek minder ontwikkeld is of minder wordt gevolgd. Tussenconclusie: er is een wisselwerking tussen menselijke fouten en de inrichting van het bouwproces. 3.8 Samenvattend Aan het begin van dit hoofdstuk formuleerden we acht hypothesen over succesfactoren voor veilig en gezond bouwen. Zeven van die acht hypothesen zijn in het onderzoek bevestigd, voor de achtste hypothese kon geen ‘bewijs’ gevonden worden. Met andere woorden: bedrijven in de bouw hebben veel mogelijkheden om zelf (endogeen) een bijdrage te leveren aan de arbeidsveiligheid.
GS21/rapport/001l p 17
Andersson Elffers Felix
4 Financiële aspecten In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de financiële aspecten van arbeidsomstandigheden in de bouwketen. Hoofdvraag is, welke financiële aspecten een rol (kunnen) spelen bij het werken aan arbeidsomstandigheden in de bouwketen. Op basis daarvan kan een inschatting gemaakt worden, in hoeverre partijen het redelijk vinden om kosten te maken voor veilig en gezond werken.
-
Twee hypothesen zijn daarbij aan de orde: tijd en geld zijn geen noodzakelijke voorwaarden voor goede arbo en veiligheid een project met goede arbo en veiligheid is niet duurder dan andere projecten. 4.1Financiële aspecten voor uitvoerende partijen Als het gaat om arbeidsomstandigheden dan liggen de belangrijkste directe beïnvloedingsmogelijkheden bij de direct uitvoerende bouwpartijen. In deze paragraaf kijken we daarom specifieker naar de kosten en baten van de bouwende partijen. Daarbij valt op dat de kosten en baten van arbo-beleid in grote mate afhankelijk zijn van het tijdsperspectief waarop de kosten-batenafweging wordt gemaakt. We onderscheiden drie ideaaltypische kosten-batenafwegingen, die oplopen van korte naar langetermijn-afwegingen. I De projectgedreven afweging Als de kosten/baten van arbo vooral per project worden benaderd, is arbo vooral een kostenpost. Schematisch weergegeven ziet het arbokosten-batenplaatje er per project als volgt uit. Kosten Vaste kosten arbo . kosten verzuim en WAO . arbobeleid/-pakket . standaarduitrusting persoonlijke beschermingsmiddelen Variabele kosten arbo . arbovriendelijke materialen . arbovriendelijke hulpmiddelen . arbovriendelijke werkwijzen (duren vaak langer)
Baten Vaste ‘opbrengsten’ . lager verzuim, WAO
Variabele ‘opbrengsten’ . niet geheven boetes AI
Als de horizon beperkt blijft tot het individuele project, staan de variabele kosten centraal: uitgaven aan materialen, hulpmiddelen en werkwijzen verhogen de kostprijs en zijn daarom onaantrekkelijk. De opbrengsten wegen daar niet tegenop; verzuim en WAO-instroom zijn op deze korte termijn relatief onbeïnvloedbaar en de pakkans van de Arbeidsinspectie is te gering om tegen de uitgaven op te wegen. In de meest extreme vorm neigen sommige ZZP-ers tot dit type kosten-baten afwegingen. Zij hebben nauwelijks vaste arbokosten (geen kosten voor beleid, aansluiting arbodienst, et cetera) en voor hen drukken investeringen in arbovriendelijke materialen en hulpmiddelen dus direct op de omzet en het eigen salaris. Daar staat bovendien tegenover dat de wettelijke verplichtingen (en daarmee de kansen op boetes) voor hen geringer zijn.
GS21/rapport/001l p 18
Andersson Elffers Felix
Maar ook op het niveau van de aannemer komt dit type afweging voor. Met name in aanbestedingscontracten lijkt de druk groot om een hypotheek te leggen op de arbeidsomstandigheden. Zoals een geïnterviewde opmerkte: “Als iemand weet dat een werk zeg 100 zou moeten kosten en hij wil het graag hebben dan is hij toch geneigd om de kosten voor een paar structurele en dure oplossingen niet in de kostenraming op te nemen, in de verwachting dat er al improviserend toch wel een oplossing wordt gevonden”. II De aspectbenadering Op een wat langere tijdshorizon staan tegenover de investeringen in arbo (zowel ‘vast’ als ‘variabel’) echter ook opbrengsten, met name in termen van lagere kosten van verzuim en WAO/WIA-instroom. De opbrengsten van vermindering van verzuim en snellere reïntegratie worden door veel partijen gezien. Verschillende publicaties hebben in de laatste tien jaar gewezen op de positieve balans van dit type kosten-baten afwegingen. In de sector Afbouw en Onderhoud is (in het kader van het arboconvenant) een ‘rekenscan’ ontwikkeld, waarin de kosteneffectiviteit van maatregelen wordt berekend door de kosten van maatregelen af te zetten tegen de opbrengsten in termen van lager verzuim. In dit type modellen ligt de nadruk op het uitgangspunt dat verzuim beïnvloedbaar is en dat verzuimbeleid potentieel veel opbrengt. Verzuim kost niet alleen directe productiviteit van de zieke medewerker, maar ook vervangingskosten, extra overleg, et cetera. Op punten brengt de aspectbenadering ook hogere kosten met zich mee, bijvoorbeeld daar waar arbovriendelijke werkmethoden (tilhulpen, zorgvuldigheid in het werk) een lagere productiviteit met zich mee brengen. In de afgelopen jaren is al veel energie gestoken in het terugdringen van verzuim. Met name de wet Poortwachter heeft daarin effect gehad. De vraag dringt zich op of daarmee het ‘laaghangende fruit’ niet voor een belangrijk deel al is geplukt. Daarmee ontstaat opnieuw een probleem van korte versus lange termijn: de effecten van veiligheidsinvesteringen worden alleen zichtbaar in lagere ongevalfrequenties en investeren in het voorkomen van fysieke belasting levert in veel gevallen ook pas op langere termijn rendement op. III De systeembenadering Verschillende respondenten wijzen er daarom op dat investeren in arbeidsomstandigheden alleen dan loont, als arbo als onderdeel van de totale bedrijfsvoering wordt behandeld. In een dergelijke ‘systeembenadering’ zijn maatregelen op het terrein van arbo en veiligheid een logisch element.
-
Tegenover ‘arbo als kostenpost’ (met name in de wereld aanbestedingen) noemen de respondenten verschillende terreinen waarop in de bouw nog grote winsten zijn te boeken, winsten die direct of indirect samenhangen met verbeteringen op het terrein van veilig en gezond werken. In de uitvoering van de bouw zijn de faalkosten groot. Geschat wordt dat deze ruim 10% van de omzet bedragen. In heel Nederland zou het gaan om een verspilling van 5 miljard op jaarbasis. Opvallend is overigens dat de meeste faalkosten worden gemaakt bij de kleinere bedrijven en de bedrijven aan het einde van de bouwketen.
GS21/rapport/001l p 19
Andersson Elffers Felix
Schema 8: faalkosten
Faalkosten als % van omzet 2001 8,8%
Faalkosten als % van omzet 2005 9,0%
-
7,0%
Aannemers B&U
6,2%
5,4%
Klussenbedrijven
-
12,0%
Installateurs
7,7%
9,4%
Afbouwers
8,5%
12,9%
Gemiddeld
7,7%
10,3%
Marktpartij Architecten Aannemers GWW
Verwacht mag worden dat het structureel verminderen van faalkosten ook directe winst oplevert in termen van de arbeidsomstandigheden. Denk daarbij aan aspecten als betere procesbeheersing, betere kwalificaties van mensen, communicatie op de bouwplaats et cetera. -
-
-
-
Investeren in de kwaliteit van de voorbereiding en projectplanning levert potentieel veel winst op. Gebrekkige voorbereiding levert in de uitvoering vaak extra kosten én onveiligere arbeidsomstandigheden op. Denk bijvoorbeeld aan steigers die worden weggehaald terwijl er nog werk op hoogte plaats moet vinden of aan bouwvakkers die tegelijkertijd in een te kleine ruimte aan de slag moeten zijn. Een analyse van ongevallen door de Belgische overheid geeft aan dat de oorzaken van veel ongevallen rechtstreeks te maken hebben met de werkvoorbereiding (meer dan met het ontwerp). Minder verspilling van materieel en materiaal door een betere planning geeft natuurlijk kostenvoordelen. Evenals de betere inzet van mensen door betere planning. Meer in algemene zin zien veel respondenten grote voordelen in het vroegtijdig betrekken van de uitvoering in de ontwerpfase, zo blijkt ook uit de gesprekken bij bedrijven die zowel bij het ontwerp als in de uitvoering betrokken zijn. Verschillende respondenten wijzen op de (verborgen) coördinatiekosten die het gebruik van met name onderaannemers en ZZP-ers met zich meebrengt. Het werken met vaste relaties van onderaannemers en ZZP-ers verbetert de communicatielijnen en vergroot de sturingsmogelijkheden op het proces (en de arbeidsomstandigheden). En ten slotte zien respondenten ook aan de ‘voorkant’ van de bedrijfsvoering voordelen: een bedrijf dat zijn zaakjes op orde heeft, met goed gekwalificeerd personeel werkt en dat goed werk aflevert, kan gebruik maken van haar reputatie en zodoende selectiever zijn in het aannemen van opdrachten. “De cost gaet voor de baet uit”, zegt het spreekwoord. De voordelen van een systematische benadering zijn in theorie groot, maar daarmee nog niet gerealiseerd. Er zijn ‘lerende organisaties’ nodig om van theoretische voordelen ook winst te maken.
-
Samengevat geeft de beschouwing in deze paragraaf aan: dat er binnen bouwondernemingen nog veel mogelijk is op het terrein van arbeidsomstandigheden dat het realiseren van winst vraagt om ‘volhouden en leren’ dat er echter ook specifieke mechanismen in de branche zijn (ZZP-ers, aanbestedingen) die het benodigde langere termijnperspectief hinderen.
GS21/rapport/001l p 20
Andersson Elffers Felix
4.2Financiële belangen in de keten Op grond van het voorgaande loont het de moeite om te kijken naar de financiële belangen van andere partijen in de keten. Onderstaande tabel geeft weer, welk financieel belang elke partij in de meeste gevallen heeft in het bouwproces. Daarnaast geeft de tabel weer, welk specifiek belang partijen in de huidige keten hebben bij verantwoorde arbeidsomstandigheden. Tabel 1: belangen Financieel belang
Specifiek belang bij verantwoorde arbeidsomstandigheden
opdrachtgever / financier
.
investering en exploitatie
.
reputatie en imago
++
architect
.
reikwijdte van de ontwerpopdracht
.
nauwelijks (anders dan professionele verantwoordelijkheid)
+
(hoofd)aannemer / uitvoerder
.
omzet en marge op de bouwsom
. .
goed werkgeverschap wettelijke verplichting
+/-
medewerker in loondienst
.
salaris
.
eigen gezondheid op het spel wettelijke verplichting
-
-
.
ZZP-er
.
eigen omzet
.
eigen gezondheid op het spel
(arbo)professionals
.
geen financieel
.
professioneel belang
verzekeraars
.
potentiële schadelast, zowel algemeen (bouwproject) als specifiek (kosten van verzuim en ongevallen)
.
nauwelijks
overheid
.
is zelf vaak opdrachtgever (zie boven) maatschappelijke kosten verzuim/ongevallen
.
verantwoordelijkheid voor veiligheid
maatschappelijke kosten
.
imago van de branche
.
sociale partners
.
Invloed op keuzes ten aanzien van verantwoorde arbeidsomstandigheden
+/-
++/-
-
De tabel maakt (zij het schetsmatig) duidelijk dat er een mismatch optreedt in de keten. Partijen met het grootste specifieke belang bij arbeidsomstandigheden (werknemers en vooral ZZP-ers) hebben weinig financieel belang en invloed in de bouwketen en omgekeerd: de partij die het grootste financiële risico loopt en - althans in theorie - veel invloed heeft, heeft een gering specifiek belang.
GS21/rapport/001l p 21
Andersson Elffers Felix
De rol van de overheid is hierin opvallend. Als opdrachtgever heeft de overheid veel invloed op verantwoorde keuzes, al hebben wij geen signalen gekregen dat de overheid optimaal gebruik maakt van deze mogelijkheden. In de rol van toezichthouder is de invloed van de overheid minder groot, omdat de overheid eigenlijk alleen achteraf, nadat de feiten zich hebben voorgedaan, kan optreden. 4.3 Samenvattend Op grond van de beschouwing in dit hoofdstuk formuleert AEF de volgende tussenconclusies: Bouwondernemingen zijn – ook vanuit financiële motieven – uiteindelijk zelf het meest gebaat bij een langere termijnperspectief, waarin aandacht voor arbo en veiligheid is ingebed in de bedrijfsvoering. Tegelijkertijd is er een risico van afwenteling in de keten, waarbij het sturen op de laagste prijs een systematische benadering van arbeidsomstandighedenbeleid onder druk zet. Opdrachtgevers verkeren in een goede positie om dergelijke mechanismen te keren. Wat de hypothesen betreft blijkt dat "tijd en geld geen noodzakelijke voorwaarden voor goede arbo en veiligheid" zijn. Meer tijd en meer budget leveren weliswaar in theorie een meer ontspannen bouwproces op, maar tegelijkertijd zou het kunnen zijn dat er dan juist nog meer geïmproviseerd wordt. Het eeuwig klagen over tijd en geld als verklaring voor slechte arbeidsveiligheid is volgens voorbeeldige (een arboprijs waardige) opdrachtgevers en aannemers onterecht. Wat de tweede stelling betreft "een project met goede arbo en veiligheid is niet duurder dan andere projecten"; deze stelling is niet bevestigd. Gecalculeerd en minimalistisch omgaan met arbeidsveiligheid geeft op de korte termijn financieel voordeel. Tegelijkertijd is een bedrijf dat systematisch werkt en leert van fouten op de middenlange termijn natuurlijk kostenefficiënter.
GS21/rapport/001l p 22
Andersson Elffers Felix
5 Conclusies In dit hoofdstuk worden conclusies getrokken. We grijpen daarbij terug op de bevindingen in de vorige hoofdstukken. Het onderzoek is kwalitatief van aard. Onderstaande conclusies zijn gebaseerd op bureauonderzoek en opinies van de diverse sleutelspelers. De conclusies zijn in zoverre ‘gekleurd’ dat ze vooral zijn ingegeven door gesprekken met ‘voorlopers’ uit de bouwpraktijk. 5.1 Conclusies hoofdvraag Welke mogelijkheden hebben de diverse bij het bouwproces betrokken partijen om te sturen op goede arbeidsomstandigheden? Het sturen op arbeidsomstandigheden is een endogene factor. Uit de gesprekken met voorbeeldig opererende bouwondernemers, blijkt dat niets (exogeens) opdrachtgevers, ontwerpers en aannemers ervan weerhoudt hiervoor te kiezen. De wet gaat er vanuit. Maatschappelijk wordt het verwacht. Alleen het weer kan tegen zitten. En de prijs, maar ook dat is een endogene keuze. Met andere woorden: de betrokken partijen hebben zeer veel mogelijkheden om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen. In welke fasen van het proces doen die mogelijkheden zich precies voor? Dat hangt in de eerste plaats af van het gekozen bouworganisatiemodel. In delegatiemodellen bepaalt de opdrachtgever dat. In andere modellen de hoofdaannemer. De ontwerper is in beide gevallen afhankelijk: het is altijd de opdrachtgever die bepaalt. De mogelijkheden voor onderaannemers om het proces te beïnvloeden zijn beperkt. Alleen als co-maker hebben zij de mogelijkheden om het proces te beïnvloeden. De beste beinvloedingsmogelijkheden doen zich voor aan de voorkant van het bouwproces. En hoe benutten de verschillende partijen de mogelijkheden in de praktijk? Bouwondernemers melden dat het aantal opdrachtgevers dat serieus gestalte geeft aan verantwoord opdrachtgeverschap teleurstellend is. Tegelijkertijd lijkt het aantal hoofdaannemers dat probeert meer verantwoordelijkheid naar zich toe te halen groeiende. In ons onderzoek is niet gebleken dat onderaannemers actief zoeken naar beïnvloedingsmogelijkheden. Daarvoor zijn ze kennelijk te afhankelijk. Ontwerpers blijken bereid zich te interesseren voor arbeidsveiligheid, maar ze moeten er wel door opdrachtgevers op worden aangesproken. 5.2 Conclusies deelvragen Is het bouwproces eenduidig voor de huidige organisatievormen van een bouwwerk? Ook al is er een toenemende variëteit aan bouworganisatiemodellen, het bouwproces blijft in belangrijke mate hetzelfde. Sommige fasen en sommige rollen in het bouwproces kunnen samenvallen, maar dat verandert het feitelijke bouwproces niet. Wel de verantwoordelijkheden voor de verschillende fasen. Welke partijen spelen op enig moment een specifieke rol in dit bouwproces?
GS21/rapport/001l p 23
Andersson Elffers Felix
Hoofdactoren zijn de opdrachtgevers en hoofdaannemers. Zij zijn beslissend voor de wijze waarop de arbeidsveiligheid wordt vormgegeven in het bouwproces. Van groot belang daarbij is wel de bouwcultuur, die thans veel ruimte laat aan bouwplaatspersoneel en onderaannemers om van de regels af te wijken. Dat laatste wordt nog eens versterkt door het feit dat de Arbeidsinspectie alleen steekproefsgewijs toezicht kan houden. Welke beslismomenten zijn er in het bouwproces aan te wijzen? Wat arbeidsveiligheid betreft zijn er de volgende belangrijke beslismomenten: - de keuze voor het bouworganisatiemodel - de invulling van de rol van het opdrachtgeverschap - de invulling van de rol van het hoofdaannemerschap - de wijze waarop de uitvoering wordt georganiseerd - de mate van toezicht. Hoe liggen de beïnvloedingsverhoudingen van de partijen op die beslismomenten? Dat hangt van het bouworganisatiemodel af. In het delegatiemodel is de opdrachtgever beslissend. In andere modellen de hoofdaannemer. De rol van de Arbeidsinspectie is in beide gevallen dezelfde, zij het dat de respondenten aangeven dat die bij strenge opdrachtgevers minder relevant is. Komt het bouwproces in de praktijk overeen met het beeld waarop de bouwprocesbepalingen in het Arbobesluit zijn gebaseerd? De geïnterviewden melden geen belemmeringen vanuit de regelgeving. Tegelijkertijd is het zo dat de huidige regelgeving bijdraagt aan diffuse verantwoordelijkheden en een te belangrijke verantwoordelijkheid legt bij de ontwerper. Maar dat zijn geen onoverkomelijke belemmeringen. Aandachtspunten is de verantwoordelijkheid van de ZZP-er. Bestaan er logische beslismomenten voor de verplichtingen uit de bouwprocesbepalingen (aanstelling coördinator, uitvoeren coördinatietaken)? De huidige bouwprocesbepalingen voldoen uitstekend als een opdrachtgever (een ontwerper) of een hoofdaannemer van goede wil is. Als hij dat niet is, dan is papier geduldig en zal het handelen altijd worden aangepast aan wijzigende regels zonder dat er echt iets verandert. Van belang is wel dat er gewerkt wordt aan professionalisering van functionarissen die zich bezighouden met kwaliteitszorg en arbeidsveiligheid. Welke verantwoordelijkheden (opdrachtgever, ontwerper, uitvoerder, werkgever) van het Arbobesluit kunnen er op de beslismomenten worden ingevuld? De sleutel is in handen van opdrachtgevers in de verschillende fasen van het proces. Uit de gevoerde gesprekken komt naar voren dat er eigenlijk heel veel kan, als opdrachtgevers (ofwel van het totale bouwwerk ofwel van delen daarvan) het maar willen. Een meerderheid van de respondenten meldt echter dat opdrachtgevers zich vaak niet maatschappelijk verantwoord opstellen. Er zijn geen signalen dat overheidsopdrachtgevers of semi-publieke opdrachtgevers (nutsbedrijven, bijvoorbeeld) het in deze beter doen dan private opdrachtgevers. Welke partijen kunnen de verantwoordelijkheden in de bouwprocesbepalingen op grond van hun regelmogelijkheden op redelijke gronden dragen? Welke kosten worden in dat verband als redelijk beschouwd? GS21/rapport/001l p 24
Andersson Elffers Felix
Opdrachtgevers en hoofdaannemers zijn hoofdverantwoordelijk. Ontwerpers hebben een afgeleide verantwoordelijkheid. Onderaannemers hebben geen andere keuze dan zich te houden aan de regels. Opdrachtgevers in de petrochemie blijken hun maartschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van arbeidsomstandigheden op de bouwplaats zeer serieus te nemen. Ten aanzien van het tweede deel van de vraag melden veel respondenten dat het dragen van verantwoordelijkheden niet belemmerd wordt door kosten, maar juist kansen biedt op het realiseren van opbrengsten. Welke partijen moeten en kunnen op het al dan niet nemen van die maatregelen toezicht uitoefenen? Uit nagenoeg alle gevoerde gesprekken komt naar voren dat de rol van de Arbeidsinspectie van groot belang is. De algemene mening is dat hard aanpakken van overtredingen een enorme bijdrage kan leveren aan de noodzakelijke cultuuromslag in de bouw. 1
1
Terzijde: de Arbeidsinspectie zou daarbij samen kunnen werken met de gemeentelijke
toezichthouder op de bouwplaats.
GS21/rapport/001l p 25
Andersson Elffers Felix
Bijlage 1: Gesprekkenlijst interviews de heer J. (Jan) Boer, landelijk projectleider bouw, Arbeidsinspectie de heer M. (Mario) van der Ent, directeur afdeling arbeidszaken & opleidingen, Bouwend Nederland de heer H. (Herman) van Holt, directeur branches en bedrijven, CINOP de heer H. (Henk) van der Horst, directeur, PSI Bouw de heer J.M.J.F. (Joris) Houben, secretaris, Regieraad Bouw de heer E.J. (Erik) Kool, vakspecialist bouwen, VROM Inspectie Oost mevrouw F.J. (Fenneken) Lamaker, beleidsmedewerker afdeling arbeidszaken & opleidingen, Bouwend Nederland de heer J. (Joop) Letteboer, oud-directeur, Stichting Arbouw de heer C.K. (Cees) Pasmooij, directeur, Aboma+Keboma de heer P.J. (John) Rademaker, hoofd veiligheidsdienst, Aboma+Keboma de heer T.H. (Tim) Schmidt, adjunct inspecteur, VROM Inspectie Oost de heer F. (Frans) Soeterbroek, directeur, De Ruimtemaker de heer J. (Jan) van Strijp, directeur, MAT afbouw de heer G.A.J. (Charles) Verhoef, bondsbestuurder, FNV Bouw de heer J.K. (Jacob) Verhoeve, directiesecretaris, Ballast Nedam Infra de heer C.J. (Cees) van Vliet, algemeen directeur, Stichting Arbouw
GS21/rapport/001l p 26
Andersson Elffers Felix
Bijlage 2: Gesprekspartners cases de heer C.H.A.M. (Cees) van Bohemen, hoofd KAM, BAM Utiliteitsbouw de heer N. (Niek) Bolten, directeur, Bouwbedrijf Bolten de heer K. (Kees) Dielissen, VGM- en kwaliteitsmanager, Van Zoelen de heer H. (Hans) Frieling, construction manager, Stork GLT de heer G.P. (Geert-Pieter) Hellinga, projectleider, Visser & Smit bouw de heer G. (Gerko) Keizer, hoofd materieeldienst, GN Bouw de heer J.M. (Ko) Leenknegt, manager KVM, Grontmij de heer H. (Harry) van der Meijden, directeur hoofdkantoor Den Haag, Shell de heer T.M.H. (Theo) van Straten, kwaliteit- & VGMmanager, Slavenburg de heer W.P. (Wim) in ’t Veld, directiesecretaris/KAM-manager, GMB de heer G. (Gijs) van de Voorde, projectmanager Metamorfose Shell Central Offices, Shell de heer E. (Ed) Zwart, adjunct directeur, Van der Wiel Groep
GS21/rapport/001l p 27
Andersson Elffers Felix
Bijlage 3: Juridisch kader arbeidsomstandigheden in de bouw 1. Europese regelgeving EU-lidstaten zijn verplicht uitgevaardigde EU-richtlijnen te implementeren in de nationale wetgeving. De in 1992 uitgevaardigde richtlijn Tijdelijke en Mobiele Bouwplaatsen (TMB) stippelt een benadering uit voor veiligheidsmanagement op de bouwplaats. Hierbij ligt de nadruk op inventarisatie en minimalisatie van de risico’s vóór aanvang van het werk op de bouwplaats en integratie van preventiemaatregelen in het bouwproces. Achtergrond voor deze richtlijn was dat de bouw een onveilige sector was (en overigens nog steeds is): 15% van de arbeidsongevallen in de EU vindt plaats in de bouw, terwijl 7% van de alle werknemers in de EU in deze sector werkzaam is. De kosten van arbeidsongevallen bedragen 3% van de totale omzet in de bouw. Uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat tweederde van de 1 ongelukken in de bouw te wijten is aan foute beslissingen vóór de daadwerkelijke bouwfase . In onderstaand schema is op hoofdlijnen de structuur van de Europese wetgeving weergegeven. Schema 1: structuur wetgeving
Europese richtlijnen (inzake arbeidsveiligheid)
Kaderrichtlijn 118A Productrichtlijn 110A
(als het w are de ‘Europese Arbow et’)
Producenten Vrij handelsverkeer en geharm oniseerde norm en ontw erp en fabricage van producten
Veiligheid van w erknem ers Gebruik veilige uitrusting/ producten op de w erkplek bedieningsinstructies en procedures
Fabrikanten Fundam entele V& G eisen EG verklaring/ CE m arkering
Werkgevers (en w erknem ers) M inim um eisen voor alle lidstaten
M achine richtlijn
-
Etc.
Richtlijn Tijdelijke M obiele Bouw plaatsen
Richtlijn Arbeidsm iddelen
Etc.
Uitgangspunten in de 'Richtlijn Tijdelijke Mobiele Bouwplaatsen' die met name van belang zijn voor dit onderzoek: in de ontwerp- en uitwerkingsfase van een bouwwerk dient men preventieprincipes voor goede arbeidsomstandigheden 'in acht te nemen' en 'rekening te houden met' 1
’Veiligheid en gezondheid in de bouwnijverheid’, Commissie van Europese
Gemeenschappen Brussel, 1993’
GS21/rapport/001l p 28
Andersson Elffers Felix
-
-
de opdrachtgever moet een coördinator aanstellen die in de ontwerp- en uitvoerfase zaken met betrekking tot goede arbeidsomstandigheden coördineert en die een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan) met regels van toepassing op de bouwplaats opstelt en beheert 'nuttige elementen' uit het coördinatieproces dienen vermeld te worden in een dossier dat bedoeld is voor de exploitatiefase van het gebouw de administratieve last voor het MKB moet beperkt gehouden worden. 2. Nederlandse wetgeving Arbo-regelgeving De Nederlands Arbeidsomstandighedenwet (kortweg Arbowet) dateert van 1980. Toen de Europese richtlijn TMB in Nederland moest worden ingevoerd (1993) was het toentertijd logisch hiervoor een apart Besluit uit te vaardigen. Dit werd het Bouwprocesbesluit (invoering augustus 1994) en dit was een van de 38 besluiten op basis van de Arbowet. Met ingang van 1 juli 1997 zijn al deze wettelijke besluiten vervallen en ondergebracht in één nieuw Arbeidsomstandighedenbesluit. De artikelen uit het oude Bouwprocesbesluit zijn ongewijzigd overgenomen en thans te vinden in Hoofdstuk 2, afdeling 5 (artikelen 2.23 t/m 2.39) van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Staatsblad 1997, 60). Op 1 januari 2007 is de Arbowet ingrijpend gewijzigd (Staatsblad 2006, 673 en 674). In onderstaand schema is aangegeven wat de positie van het Arbobesluit is binnen het geheel van de Nederlandse wetgeving en normering op dit gebied. Elementen lager in de piramide vormen steeds een specifieke invulling en toelichting van de minder gedetailleerde regelgeving erboven. Binnen of tussen de categorieën hoeft geen hiërarchie te bestaan. Schema 2: uitwerking regelgeving ‘oude stijl’
Arbowet
Regelgeving
Arbeids omstandigheden besluit Arboregeling
Normen
Informatie
Beleidsregels CAO NEN EN en ISO normen Afspraken convenanten Arbo -informatiebladen, informatiebladen , etc. et cetera
De Arbo-informatiebladen, die door Sdu worden uitgegeven, bevatten toegankelijke informatie over de wijze waarop werkgevers en werknemers in de praktijk met de wetgeving en regels op het terrein van de arbeidsomstandigheden kunnen omgaan. Arboconvenanten Convenanten zijn afspraken tussen werknemersorganisaties, werkgeversorganisaties en de overheid (het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). De convenanten omvatten afspraken over arbeidsrisico's, zoals agressie, arbeidsconflicten, gevaarlijke stoffen, psychische belasting, RSI, schadelijk geluid, fysieke belasting en werkdruk. Behalve over arbeidsrisico’s
GS21/rapport/001l p 29
Andersson Elffers Felix
-
kunnen in een convenant ook afspraken gemaakt worden over reïntegratie van zieke of arbeidsongeschikte werknemers. De convenanten voor de Bouwsector zijn: afbouw en onderhoud bouw dakdekkers funderingsbedrijven installatie en isolatie. Tussen arboconvenanten en CAO’s is sprake van tweerichtingsverkeer. In CAO’s worden afspraken vastgelegd over veiligheid en arbeidsomstandigheden. Zulke afspraken worden ook vastgelegd in convenanten. Die afspraken kunnen vervolgens ook weer over- of opgenomen worden in CAO’s. Arbocatalogus Per 1 januari 2007 is de Arbowet ingrijpend veranderd. De overheid schrijft alleen nog doelvoorschriften voor, en het is aan de werkgevers en werknemers om deze doelen vervolgens in de praktijk te verwezenlijken. Als leidraad bij het invullen van de doelen van de overheid, wordt van de branches verwacht dat zij een Arbocatalogus maken. Deze bestaat uit praktische en toegankelijke, bedrijfstakeigen regels en voorschriften die leiden tot het beoogde beschermingsniveau van de werknemer. Inhoudelijk wordt gedacht aan onder andere de huidige arbobeleidsregels, de arboinformatiebladen, NEN-normen, cao-afspraken en afspraken uit arboconvenanten. Nadat werkgevers en werknemers een positief getoetste arbocatalogus hebben opgesteld voor een sector, worden de beleidsregels voor die sector ingetrokken. Drie jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden alle beleidsregels ingetrokken. Schema 3: uitwerking regelgeving vanaf januari 2007
Veiligheidsdoelen
CAO afspraken Beleidsregels Afspraken convenanten Arbocatalogi
Informatie
NEN EN en ISO normen
Arbo informatiebladen, brochures, etc
3. Arbobesluit, afdeling Bouwproces In het Arbobesluit, afdeling Bouwproces wordt aangegeven wie in de verschillende fases van het bouwproces de verantwoordelijkheid draagt voor veilige arbeidsomstandigheden. Hieronder wordt een samenvatting van het Bouwprocesartikel gegeven.
GS21/rapport/001l p 30
Andersson Elffers Felix
3.1 Ontwerpfase Ontwerper Ontwerpers van bouwwerken moeten al bij het ontwerpen rekening houden met de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats. Uitgangspunt daarbij is dat gevaren in beginsel moeten worden voorkomen of bestreden bij de bron. Risico's die niet of onvoldoende kunnen worden weggenomen worden verzameld, bekeken en opgenomen in een zogenaamde 'risicoinventarisatie en -evaluatie van het ontwerp', welke de basis vormt van het veiligheids- en gezondheidsplan. Opdrachtgever De opdrachtgever moet een coördinator voor veiligheid en gezondheid voor de ontwerpfase aanstellen, als op de bouwplaats meerdere ondernemingen werkzaam zullen zijn. Deze coördinator heeft als taak om samen met de ontwerpende partij de risico's in het ontwerp te inventariseren en zoveel mogelijk terug te dringen. Als de omvang van het project van een bepaalde grootte is 1 , of als er van tevoren al bepaalde risico’s aangewezen kunnen worden, moet de coördinator een veiligheids- en gezondheidsplan opstellen. Dit V&G-plan maakt deel uit van het bestek. Een opdrachtgever kan deze verplichtingen zélf op zich nemen, maar hij mag deze ook delegeren aan bijvoorbeeld de architect of een raadgevend ingenieur. Een particuliere opdrachtgever wordt in het Arbobesluit aangeduid als opdrachtgeverconsument. Zijn verplichtingen gaan over op de ontwerpende partij (Arbobesluit, artikel 2.31 en 2.36). Het veiligheids- en gezondheidsplan Het veiligheids- en gezondheidsplan is bedoeld om het bouwproces op het punt van veiligheid en gezondheid te coördineren. De coördinator voor de ontwerpfase geeft een eerste aanzet tot een V&G-plan. De basisversie van dit plan bevat de risico-inventarisatie en -evaluatie van het ontwerp. Naarmate meer uitvoeringstechnische expertise aan het ontwerp wordt toegevoegd zoals bijvoorbeeld in een bouwteam of een turnkey-project - kunnen tijdens de ontwerpfase al afgesproken arbomaatregelen en voorzieningen in het V&G-plan worden opgenomen. Zo niet, dan volgt nadere invulling in de uitvoeringsfase. Het V&G-plan is bedoeld om het arbobeleid van de diverse bedrijven, die op de bouwplaats werkzaam zijn, te coördineren. Het dient een dynamisch plan te zijn, dat steeds wordt aangepast aan de actuele situatie op de bouwplaats. Naast arbomaatregelen bevat het plan ook afspraken over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en werknemers of eventuele zelfstandig werkenden op de bouwplaats. Het dossier De coördinator voor de ontwerpfase moet een dossier samenstellen, dat dient als informatiebron over aangebrachte structurele arbeidsvoorzieningen voor bijvoorbeeld periodiek onderhoud en is bestemd voor de eigenaar of beheerder van het bouwwerk. In zijn simpelste vorm bevat het dossier uiteindelijk het bestek en de tekeningen van het bouwwerk zoals het gebouwd is. Er is geen formele bewaarplicht voor dit dossier, maar van de opdrachtgever wordt verwacht dat hij zorgt dat het dossier terecht komt bij degene die belast is met het beheer van het object. De overgang van de ontwerpfase naar de uitvoeringsfase De overgang van ontwerp- naar uitvoeringsfase wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de opdrachtgever en één uitvoerende partij. Dat zal in de praktijk meestal de hoofdaannemer zijn. In de overeenkomst herinnert de opdrachtgever de uitvoerende partij aan zijn wettelijke 1
Als de geraamde duur van het bouwwerk meer dan 30 mensdagen beslaat en op die
bouwplaats op enig moment meer dan 20 werknemers tegelijkertijd werken, of als de geraamde duur van het bouwwerk meer dan 500 mensdagen beslaat
GS21/rapport/001l p 31
Andersson Elffers Felix
verplichtingen op het gebied van de arbeidsomstandigheden in de uitvoeringsfase en het aanstellen van een coördinator voor de uitvoeringsfase In geval van nevenaanneming heeft de opdrachtgever de verplichting contractueel vast te leggen wie van de betrokken uitvoerende partijen de arbeidsomstandigheden in de uitvoeringsfase coördineert. Schema 4: verantwoordelijkheden
Ontwerpfase
Uitvoeringsfase
Opdrachtgever
- opstellen V&G-plan ontwerpfase, inc. RI&Eontwerp - aanstellen V&G coördinator ontwerpfase
Architect
- rekening houden met V&G
V&G coördinator ontwerpfase
o.a. : - opstellen V&G-plan ontwerpfase - opstellen V&G-dossier
Hoofdaannemer
- aanstellen V&G coördinator uitvoeringsfase - zorgen dat arboregels door alle partijen nageleefd worden - V&G-plan naleven
V&G coördinator uitvoeringsfase
o.a.: - opstellen aanpassen, beheren en bijhouden V&G-plan uitvoeringsfase - bijhouden V&G-dossier
Onderaannemer(s)
- indienen V&G-deelplan - V&G-plan naleven
ZZP-ers
- V&G-plan naleven
3.2 De uitvoeringsfase Zodra de opdrachtgever het werk aan de uitvoerende partij(en) heeft gegund, gaat de ontwerpfase over in de uitvoeringsfase. De opdrachtgever heeft dan ook een uitvoerende partij aangewezen die de arbeidsomstandigheden in de uitvoeringsfase coördineert. Deze partij is vervolgens wettelijk verplicht een coördinator voor de uitvoeringsfase aan te stellen. De coördinator voor de uitvoeringsfase De coördinator uitvoeringsfase coördineert ná de ontwerpfase de arbeidsomstandigheden. Hij heeft onder andere de taak te zorgen dat de verschillende betrokkenen op de bouwplaats afspraken maken over veiligheid en gezondheid, en dat deze vastgelegd worden in het V&Gplan uitvoeringsfase. Ook beheert de coördinator het V&G-plan en past het aan indien nodig.
GS21/rapport/001l p 32
Andersson Elffers Felix
De coördinator voor de uitvoeringsfase kan de projectleider, een uitvoerder of andere deskundige zijn in dienst van de verantwoordelijke aannemer. Het is echter ook mogelijk dat de coördinator in de ontwerpfase en de coördinator in de uitvoeringsfase dezelfde persoon zijn.
-
-
-
De verplichtingen van de werkgevers en de zelfstandigen Werkgevers blijven op grond van de Arbowet eerstverantwoordelijke voor de arbeidsomstandigheden van hun eigen werknemers. Het besluit doet aan dat principe geen afbreuk. Wel zijn werkgevers en zelfstandigen verplicht samen te werken om ervoor te zorgen dat het arbobeleid op de bouwplaats goed gestalte krijgt. Dit betekent bijvoorbeeld medewerking verlenen aan de uitvoering van het V&G-plan en rekening houden met aanwijzingen van de coördinator uitvoeringsfase. De maatregelen waartoe werkgevers zijn verplicht op grond van het Arbobesluit, hebben met name betrekking op: het in goede orde en met voldoende bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers in stand houden van de bouwplaats de veilige situering van de verschillende werkplekken op de bouwplaats. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de toegangsmogelijkheden tot die bouwplaats en de vaststelling van de verplaatsingsroutes of -zones, dan wel verkeersroutes of -zones het interne transport van de verschillende materialen op de bouwplaats zelf de controle op inbedrijfstelling, onderhoud en periodieke controle van installaties en toestellen, om mogelijke gebreken die de veiligheid en gezondheid van werknemers in gevaar kunnen brengen te voorkomen de afbakening en inrichting van zones voor definitieve en tussenopslag van verschillende materialen, met name in geval van gevaarlijke materialen of stoffen de voorzieningen voor de verwijdering van gebruikte gevaarlijke materialen de opslag en de verwijdering of afvoer van afval en puin de aanpassing van de daadwerkelijke duur van de uit te voeren werkzaamheden, afhankelijk van de voortgang van het bouwwerk de samenwerking met andere werkgevers en zelfstandig werkenden op de bouwplaats de wisselwerking met exploitatiewerkzaamheden op of in de nabijheid van de bouwplaats. Een aantal bepaling uit de arboregelgeving geldt ook voor ZZP-ers (zelfstandigen zonder personeel) Deze regels zijn gericht op het bestrijden van bijzondere gevaren (bijvoorbeeld elektrocutie- en valgevaar). Tevens is er voor zelfstandigen de verplichting om veilig om te gaan met gevaarlijke stoffen en gelden er voorschriften op het gebied van het werken met oplosmiddelen en het werken met hijskranen. Indien een ZZP-er werkzaamheden verricht op een bouwplaats waar meerdere werkgevers of ZZP-ers werkzaam zijn, heeft de ZZP-er wel dezelfde verplichtingen als een werkgever. Dat geldt ook voor eventuele derden die de bouwplaats betreden. In de recente wijziging van het Arbobesluit is aangegeven welke bepalingen op zelfstandigen van toepassing zijn. Controle op de naleving De Arbeidsinspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de controle op de naleving van het Arbobesluit, Eventuele sancties kunnen worden opgelegd, zoals dat is vastgelegd in de Arbowet. Een belangrijke uitbreiding van de Arbeidsomstandighedenwet per 1 november 1999 is de introductie van de bestuurlijke boete. De Arbeidsinspectie kan vanaf die datum een boete opleggen als de Arbeidsomstandighedenwet wordt overtreden.
GS21/rapport/001l p 33
Andersson Elffers Felix
4. Overige wetgeving Woningwet De Woningwet is ingevoerd in 1901 met als doel de bewoning van slechte woningen onmogelijk te maken en de bouw van goede woningen te bevorderen. De wet stelt daarom bouwtechnische eisen aan alle bouwwerken. Ook is in de Woningwet een stelsel opgenomen voor bouwvergunningen. Verder verplicht de Woningwet een gemeente ondermeer een welstandsnota op te stellen. Daarin moet voor ieder gebied dat een gemeente 'welstandsgevoelig' vindt zo concreet mogelijk aangegeven zijn wat de welstandseisen zijn. De Woningwet vormt de kern van de bouwregelgeving en dan met name de bouwparagraaf van deze wet. Bouwbesluit Het Bouwbesluit van het ministerie van VROM bevat bouwtechnische voorschriften waaraan gebouwen moeten voldoen. De eisen hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Op veel plaatsen verwijst het Bouwbesluit naar NEN-normen met bepalingsmethoden of berekeningsmethoden. Normen en NPR-en Normen zijn regels voor producten of processen die tot stand komen door afspraken in het bedrijfsleven. Nederlandse normen worden gepubliceerd door het Nederlands Normalisatieinstituut (NEN). In Nederland zijn verder ook Europese (EN) en internationale (ISO) normen van kracht. Normen zijn niet verplicht, maar de wet kan naar bepaalde normen verwijzen die daardoor bindend worden. Er zijn op dit moment 142 belangrijke normen die van toepassing zijn op de bouw, onderverdeeld in categorieën als geluidswering, inbraakveiligheid, daglichttoetreding en energieprestatie. Het Bouwbesluit verwijst naar ongeveer 70 NEN-normen met bepalingsmethoden waarmee kan worden aangetoond dat aan de verschillende eisen wordt voldaan. De norm 'NEN 2658:1993 nl' geeft algemene regels voor het opstellen van programma's van eisen voor gebouwen en het vastleggen van de bijbehorende projectprocedure. Deze norm is bedoeld te worden toegepast vanaf de initiatiefase tot en met de oplevering van de gerealiseerde huisvesting. Om aan de regels te voldoen, is het ook mogelijk gebruik te maken van een Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR). NPR-en worden, evenals de NEN-normen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut. Een NPR kan bestaan uit bijvoorbeeld een computerprogramma, een vereenvoudigde bepalingsmethode of een reeks concrete voorbeelden die voldoen aan een bepaalde eis uit het Bouwbesluit. Bij het volgen van de aanwijzingen mag worden verwacht dat aan de minimale eisen van het Bouwbesluit zal worden voldaan. Normen en NPR-en worden via verschillende kanalen verspreid en beschikbaar gesteld. Het kennisplatform CROW verspreid informatie over dit onderwerp via websites, publicaties, cursussen en congressen. Stichting Arbouw geeft A-bladen uit met informatie over normen, Aboma+Keboma geeft de zogenaamde Abomafoons uit, met wetten, normen en overige publicaties over veiligheid. Bouwverordening Gemeenten nemen in een bouwverordening op aan welke eisen een bouwwerk moet voldoen om de benodigde vergunningen te krijgen. In de eerste plaats zijn dit de eisen uit het Bouwbesluit. Daarnaast bevat een gemeentelijke bouwverordening de niet-bouwtechnische eisen omtrent brandveiligheid, het bouwen volgens stedenbouwkundige voorschriften, regels voor het gebruik van gebouwen, regels voor het slopen en de wijze van handhaving door de gemeente.
GS21/rapport/001l p 34
Andersson Elffers Felix
5. Kanttekeningen bij het Nederlandse juridisch kader Ontwerper Nederland kenmerkt zich door een scherp onderscheid van de ontwerp- en uitvoeringsfase, zowel naar partijen, verantwoordelijkheden als cultuur. De ontwerpfase in Nederland is het traject vóór de contract- en uitvoeringsfase. De vraag is of de Europese opvattingen en uitgangspunten hiermee op de juiste manier zijn vertaald. Onder ontwerpfase valt veel meer dan 'de architect'. Als we de werkvoorbereiding en het plan van aanpak van de uitvoerende partijen ook als deel van de ontwerpfase beschouwen, worden de daadwerkelijke invloed en verantwoordelijkheden voor V&G in het voortraject een stuk duidelijker. Communicatie tussen de ontwerper en de uitvoerder is belangrijk. Soms kan een project veiliger uitgevoerd worden als er veranderingen in het ontwerp aangebracht worden, zonder dat deze veranderingen afbreuk doen aan de esthetische waarde van het ontwerp. Mogelijk is het zinvol om in het bouwproces een formeel V&G-overlegmoment op te nemen tussen ontwerper en uitvoerder. V&G-verplichtingen In de praktijk blijkt dat opdrachtgevers zelden voldoen aan hun wettelijke verplichting te zorgen voor een V&G-plan. In 2000 voerde de Arbeidsinspectie bij 199 bouwprojecten een controle uit naar de naleving van de V&G-regelgeving voor opdrachtgevers in de ontwerpfase. Slechts in 18,5 % van de gevallen werd er geen overtreding vastgesteld. Het grootste deel van de geconstateerde tekortkomingen had betrekking op de coördinatietaken in de ontwerpfase, met name het aanstellen van een coördinator, het opstellen van een V&G-plan en het opstellen van een V&G-dossier. Overigens stelt de Arbeidsinspectie dat de ernst van de vastgestelde overtredingen ‘wel meeviel’. Verder wordt hierover opgemerkt: ‘Dat komt omdat in de ontwerpfase zich geen ernstig beboetbare feiten voordoen.’ Inhoudelijk blijkt er een hoop aan te merken op ingevulde V&G-plannen, en dan met name door opdrachtgevers opgestelde V&G-plannen ontwerpfase. Dit zijn vaak kant-en-klare documenten, die vol staan met algemeen geldende risico’s, veelal gepaard gaand met algemeen geldende suggesties. Hierdoor worden de projectspecifieke risico’s vaak ondergesneeuwd. Over deze projectspecifieke risico’s valt verder op te merken, dat bij een projectrisicoanalyse in het voortraject de omgevingsrisico’s, bijna zonder uitzondering, belangrijker en omvangrijker zijn dan het aantal risico’s dat het te bouwen object met zich meebrengt. Denk hierbij aan de gevolgen van beperkte beschikbare ruimte, het bouwen in een bestaande omgeving (publiek, multifunctioneel ruimtegebruik, belendingen, ontsluiting) en de bodem (niet bouwrijpe grond, aanwezigheid kabels en leidingen). Consequenties voor arbeidsomstandigheden zoals bijvoorbeeld een keuze voor lichtere bouwmaterialen komen hierdoor steeds op de achtergrond. Bijkomend gevolg van deze, voor opdrachtgevers, ontwikkelaars en ontwerpers, logische verschuiving in accenten is dat de aandacht verder weg komt te liggen van een belangrijke V&G doelstelling, namelijk dat vroeg in de keten moet worden nagedacht over de consequenties van keuzes voor arbeidsomstandigheden later in het proces. De Arbeidsinspectie onderkent de problemen die er zijn met de invulling van V&G-plannen. De laatste jaren richten ze zich bij inspecties vooral op de situatie op de werkplek, pas als daar iets niet in orde is, gaan ze in de papieren kijken (bottom up benadering). Dossier In de praktijk blijkt er onduidelijkheid over de invulling van het V&G-dossier, ‘niemand weet precies wat erin moet staan’. Bij controles van de Arbeidsinspectie blijkt het dossier vaak afwezig. De bedoeling van het verplicht stellen van het V&G-dossier (minimaal bevattend het bestek en de bouwtekeningen) was destijds om een beschrijving van bouwkundige of technische kenmerken te geven die, zowel tijdens het bouwen alsmede daarna in de gebruiksfase de veiligheid kan dienen. In de praktijk blijkt hier dus weinig terecht van te komen.
GS21/rapport/001l p 35
Andersson Elffers Felix
Invoering opleidings/kwalificatie-eisen V&G-coördinatoren Nederland kent als een van de weinige landen (4 van de 15) geen kwalificatie en/of o opleidingseisen voor V&G-coördinatoren. Door dit te veranderen, zou de kwaliteit van de V&Gcoördinatie mogelijk verbeterd kunnen worden. Aan de andere kant zijn opleidingseisen geen garantie voor een zinvolle invulling van de V&G-plannen: ‘Ook opgeleide V&G-coördinatoren kunnen zinloze V&G-plannen schrijven’. ZZP-ers Op dit moment is op zelfstandigen een beperkt aantal bepalingen uit de Arbowet van toepassing. Het gaat dan voornamelijk om regelgeving op het gebied van ernstig beboetbare feiten, zoals bijvoorbeeld het nalaten om een vluchtweg vrij van obstakels te maken. Bepalingen die zijn gericht op zeer ernstige risico's voor derden gelden ook voor zelfstandigen. Daarbij gaat het om zaken als het voorkomen van bijvoorbeeld brandgevaar of explosies. Er gaan ook stemmen op om alle arboregels volledig op ZZP-ers van toepassing te verklaren.
GS21/rapport/001l p 36
Andersson Elffers Felix
Bijlage 4: Bouworganisatiemodellen 1 1. Modellen In de Nederlandse bouwpraktijk is een aantal bouworganisatiemodellen te onderscheiden. Er kan een indeling gemaakt worden op basis van een drietal typen.
-
-
-
1 Delegatiemodellen: het traditionele bouwproces management contracting general contracting. Bij delegatiemodellen delegeert de opdrachtgever de ontwikkeling van het bouwwerk aan een adviseur (architect, projectmanager of general contractor) en wordt hij slechts 'op afstand' geïnformeerd over de voortgang. 2 Onderhandelingsmodellen: bouwteam design & build. Bij onderhandelingsmodellen heeft de opdrachtgever een grote inhoudelijke betrokkenheid bij het proces. Hij is continu in onderhandeling om de ontwikkeling van het bouwwerk mee te maken. 3 Koopmodellen: turnkey brochureplan. Bij koopmodellen maakt de opdrachtgever bij het begin één heldere afspraak over de prijs en het op te leveren product. Hij koopt als het ware een kant en klaar bouwwerk. Er zijn geen aantallen/percentages bekend van de mate waarin de verschillende modellen voorkomen. In de infra ligt het accent sterk op delegatiemodellen; in andere sectoren is er een mix. In schema 1 is van de verschillende bouworganisatiemodellen aangegeven hoeveel zeggenschap de opdrachtgever in het proces krijgt, en hoe groot het realisatierisico van het project voor hem is (risico op hogere kosten, latere oplevering, en dergelijke). Duidelijk komt naar voren dat als er gekozen wordt voor een organisatiemodel met een grotere zeggenschap, dit ook een groter realisatierisico met zich meebrengt.
1
Tekst en schema's overgenomen uit de volgende publicaties van de Stichting BouwResearch -
Aansprakelijkheid voor gebreken aan bouwwerken, ISBN 90-5367-119-6 Samenwerkingsvormen in de bouw - karakteristieken en voor- en nadelen van de meest voorkomende bouwprocesmodellen, ISBN 90-5367-212-5 Opdrachtgevers en organisatiemodellen - Kiezen opdrachtgevers het juiste bouworganisatiemodel? ISBN 90-5367-186-2.
GS21/rapport/001l p 37
Andersson Elffers Felix
Schema 1: zeggenschap en realisatierisico’s naar bouworganisatiemodel Zeggenschap
Traditioneel Bouwteam Management contracting General contracting Design & Build / Turnkey Brochureplan Realisatierisico
2. Bouworganisatiemodellen schematisch In deze paragraaf staat voor elk van de bovengenoemde bouworganisatiemodellen een schema waarin de taken van de betrokkenen in de verschillende fasen van het bouwproces zijn aangegeven.
GS21/rapport/001l p 38
Andersson Elffers Felix
2.1Delegatiemodellen
GS21/rapport/001l p 39
Andersson Elffers Felix
GS21/rapport/001l p 40
Andersson Elffers Felix
GS21/rapport/001l p 41
Andersson Elffers Felix
2.2 Onderhandelingsmodellen
GS21/rapport/001l p 42
Andersson Elffers Felix
GS21/rapport/001l p 43
Andersson Elffers Felix
2.3 Koopmodellen
GS21/rapport/001l p 44
Andersson Elffers Felix
GS21/rapport/001l p 45
Andersson Elffers Felix
3. Participanten in het bouwproces 3.1 De opdrachtgever Initiatief is een aparte fase in het bouwproces. Dat is zeker het geval bij grotere bouwprojecten. Degene die het initiatief tot de bouw neemt en risico loopt, moet goed weten wat hij wil .De opdrachtgever moet inventariseren aan welke (gebruiks)eisen het toekomstige bouwwerk moet voldoen en welk budget beschikbaar is voor de bouw. Op basis daarvan wordt een Programma van Eisen opgesteld. Dat doet de opdrachtgever veelal met de ontwerper of een gespecialiseerd bureau. Als dat Programma van Eisen is geformuleerd, wordt het ontwerp gemaakt door de ontwerper. Sommige grotere opdrachtgevers maken zelf het ontwerp. Binnen de organisatie van grote opdrachtgevers wordt meestal één persoon aangesteld die de bevoegdheid heeft om namens de opdrachtgever beslissingen te nemen en de besluitvorming over de bouw voor te bereiden. Deze persoon coördineert dus de besluitvorming binnen de eigen organisatie en fungeert als contactpersoon voor de ontwerper en de aannemer. Bij de bouw van grote projecten maken opdrachtgevers steeds vaker gebruik van diensten van projectmanagementbureaus. Zij hebben de taak om in het bouwproces de (financiële) belangen van de opdrachtgever te behartigen. Daartoe begeleidt het bureau kritisch de totstandkoming van het ontwerp en coördineert de activiteiten van ontwerper en aannemer. 3.2 De architect Het inschakelen van een architect is aan de orde wanneer volgens het traditionele model of in een bouwteam wordt gewerkt. De architect krijgt de opdracht voor het maken van een bouwkundig ontwerp. Soms gebeurt dat in fasen. Bij turnkey-bouw zal de bouwer de architect een ontwerpopdracht verlenen, tenzij de bouwer voldoende deskundig is en het ontwerp 'in huis' kan laten maken. De bouwondernemer van het brochureplan brengt zelf een kant-en-klaar ontwerp op de markt. Dit neemt echter niet weg dat hij, net als de turnkey-bouwer, voor het ontwerp meestal een beroep doet op een architect.
-
Bij het maken van het ontwerp gaat de architect uit van het Programma van Eisen dat de opdrachtgever heeft opgesteld. Zijn opdracht omvat in het algemeen het maken van een voorlopig ontwerp, een definitief ontwerp en bestektekeningen en een begroting, en de verzorging van de aanvraag voor de bouwvergunning. Daarnaast krijgt de architect vaak ook opdracht om namens de opdrachtgever directie te voeren tijdens de uitvoering. Een dergelijk opdracht omvat verschillende elementen: de architect moet erop toezien dat de aannemer het werk volgens de aannemingsovereenkomst uitvoert (het 'toezicht') hij voert de administratie op basis waarvan met de aannemer wordt afgerekend hij vertegenwoordigt de opdrachtgever bij een aantal aangelegenheden. De opdracht van een turnkey-bouwer of een bouwondernemer van brochureplannen aan een architect beperkt zich meestal tot het maken van een ontwerp. In beide gevallen doet de bouwer de directievoering zelf. Dit neemt overigens niet weg dat in turnkey-situaties vaak sprake is van enige vorm van externe controle op de uitvoering van de turnkey-opdrachtgever.
GS21/rapport/001l p 46
Andersson Elffers Felix
3.3 De adviseur Bij het ontwerpen spelen bouwkundige en installatietechnische aspecten een steeds belangrijker rol. Voor advies omtrent bouwkundige en technische kwestie wordt veelal een beroep gedaan op de raadgevend ingenieur of de installatieadviseur. Soms wordt een deel van het traditionele ontwerpwerk aan deze adviseurs uitbesteed. Dit hangt samen met de trend van de laatste jaren om ontwerp en uitvoering dichter bij elkaar te brengen. De opdrachtgever schakelt ook de raadgevend ingenieur en de installatieadviseur in. Wanneer hij dat doet, is er sprake van twee adviescontracten. Bij een fout in het ontwerp zal in zo'n geval eerst moeten worden uitgezocht wie ervoor verantwoordelijk is. In principe moet degene die nevenopdrachten verleent ook zorgen voor de organisatorische coördinatie van de werkzaamheden van de architect en de raadgevend ingenieur. 3.4 Onderaannemers en leveranciers Voor de eigenlijke uitvoering van het werk zijn veel partijen en/of specialisten nodig. De aannemer besteedt de fabricage van specialistische onderdelen van het werk uit aan onderaannemers, die op hun beurt weer subonderaannemers inschakelen. De overeenkomst tussen de aannemer (in zo'n geval de hoofdaannemer) en de onderaannemer wordt onderaannemingsovereenkomst genoemd. Uiteraard besteden ook de turnkey bouwer en de bouwondernemer van brochureplannen delen van het werk uit. Ook zij sluiten dus onderaannemingscontracten. Maar dit zijn niet de enige overeenkomsten die hoofdaannemer, turnkey-bouwer en bouwondernemer aangaan. Ook met leveranciers of fabrikanten van bouwstoffen worden overeenkomsten gesloten voor de levering van bouwstoffen of het verrichten van montagewerkzaamheden. 3.5 Nevenaannemers Bij de uitvoering van een bouwproject komt ook nevenaanneming voor. Daarvan is sprake wanneer de opdrachtgever tegelijkertijd aan meerdere aannemers (bijvoorbeeld een bouwkundig aannemer en enkele installateurs) opdrachten verleent voor de uitvoering van bepaalde onderdelen van het project. De uitvoering is dan vanuit het gezichtspunt van de opdrachtgever in verschillende handen. Wanneer er geen nadere afspraken zijn gemaakt, moet de opdrachtgever zorgen voor de coördinatie van de werkzaamheden van de nevenaannemers. In dat geval is de opdrachtgever verantwoordelijk voor een goed verloop van het proces. Als de coördinatie niet goed verloopt of als de ene aannemer het werk van de andere nevenaannemers vertraagt, kunnen nevenaannemers die schade lijden de opdrachtgever aansprakelijk stellen. Meestal komt de coördinerende rol automatisch bij de bouwkundig hoofdaannemer te liggen, zonder dat daar een vergoeding voor wordt gegeven. Soms wordt een coördinatiecontract afgesloten met de opdrachtgever. Daarmee is niet helder wie nu verantwoordelijk is bij het optreden van fouten. Is dat de nevenaannemer of de coördinerend hoofdaannemer? Nog moeilijker is het als het om een technische fout gaat, in plaats van een coördinatiefout.
GS21/rapport/001l p 47
Andersson Elffers Felix
4. Fasen
-
In het bouwproces worden over het algemeen vijf hoofdfasen onderscheiden: programma ontwerp uitwerking realisatie beheer. Programma Fase 1 initiatief
Het formuleren van een bouwbehoefte op basis van een analyse.
Fase 2 haalbaarheidsstudie Het bepalen van de financiële, juridische, technische en stedenbouwkundige / planologische haalbaarheid; de locatiekeuze. Fase 3 projectdefinitie In een Programma van Eisen vastleggen van de eisen, wensen, verwachtingen, mogelijkheden en beperkingen met betrekking tot gebruik, functies en prestaties, beeldverwachting en voorwaarden.
Ontwerp Fase 4 structuurontwerp Fase 5 voorlopig ontwerp
Fase 6 definitief ontwerp
Uitwerking Fase 7 bestek
Fase 8 prijsvorming
Een eerste gedachte vormgeven in de bouwmassa. Het ramen van de investeringskosten, bouwkosten en doorlooptijd. Het ontwikkelen van de situering, de structuur en de constructieve opzet en architectonische verschijningsvorm in plastische en ruimtelijke opbouw van het bouwwerk. Het toetsen van de ramingen van kosten en tijd. Het vastleggen van de vorm, plaats en afmetingen van ruimten, van constructies en W&E-installaties; plaats en afmeting van bouwdelen; materiaalgebruik van beeldbepalende bouwdelen. Het toetsen van de ramingen van kosten en tijd.
Het specificeren van ruimtedelen en bouwdelen, materiaalgebruik, afwerking en detaillering het begroten van de bouwkosten op basis van productiemiddelen. Het toetsen van de ramingen van kosten en tijd. Het komen tot bindende afspraken over de uitvoeringsvoorwaarden, de te leveren kwaliteit, de aanneemsom, de aanvangs- en opleveringsdatum en de algemene, administratieve en technische voorwaarden.
GS21/rapport/001l p 48
Andersson Elffers Felix
Realisatie Fase 9 werkvoorbereiding Fase 10 uitvoering Fase 11 oplevering
Beheer Fase 12 gebruik Fase 13a renovatie
Fase 13b herontwikkeling
Fase 14 sloop
Het technisch uitwerken in de vorm van productie- en uitvoeringstekeningen. Het feitelijk realiseren van het object conform de contractstukken en zoals vastgelegd in het uitvoeringsplan. Het formeel overdragen van het gerealiseerde bouwwerk aan de opdrachtgever; het vastleggen van garantiebepalingen
De feitelijke benutting waarvoor het bouwwerk is bedoeld, ondersteund door onderhoud van het gebouw en van de technische installaties. Een bouwwerk naar de moderne stand van de techniek brengen, wanneer het bouwkundig en installatietechnisch niet meer aan de eisen van de tijd voldoet en het zijn gebruikfunctie niet meer goed vervullen kan. Het gebruik van het bouwwerk en zijn functies worden opnieuw bezien op grond waarvan een algehele aanpassing van het bouwwerk volgt ten behoeve van eenzelfde of nieuw gebruik. Het bouwwerk in zijn materialen opsplitsen voor nieuw gebruik. De locatie komt vrij voor een nieuwe ontwikkeling.
GS21/rapport/001l p 49
Andersson Elffers Felix
Bijlage 5: Korte cases bedrijven 1. Kleine bedrijven Bouwbedrijf Bolten ‘Kleine bedrijven kunnen óók goede prestaties op V&G neerzetten’ Bouwbedrijf Bolten is een regionaal opererend, zelfstandig bouwbedrijf. Maatwerk leveren is een speerpunt van het bedrijf, waarbij men de opdracht tot in het kleinste detail kan uitvoeren. Ondanks haar kleine schaal is dit bedrijf toch in staat om goede V&G prestaties neer te zetten. Dit komt in niet geringe mate door zeer betrokken leiding en werknemers. Dit uit zich ook in de wijze waarin men kwaliteit en serviceverlening hoog in het vaandel voert. Zie: www.bolten.net Van Zoelen ‘De V&G standaarden verhogen zonder dat de werknemers te belemmeren’ Van Zoelen is een regionaal actief aannemersbedrijf gericht op woning- en utiliteitsbouw. Men is niet ingericht op seriebouw. Bij nieuwbouw betreft het altijd een uniek, eenmalig project. In de loop der jaren is in hechte samenwerking met diverse architecten tal van prijswinnende unica neergezet, zowel op het gebied van woning-, als op utiliteitsbouw. Ze verhogen de V&G standaarden steeds verder, maar wel zodanig dat het door werknemers begrepen en geaccepteerd wordt. Dit is een langdurig proces waarbij communicatie centraal staat. Zie: www.vanzoelen.nl 2. Kleine middelgrote bedrijven GN Bouw ‘Architect betrekken bij uitvoering om V&G knelpunten op te heffen’ GN Bouw is een regionaal opererende bouwonderneming op het gebied van utiliteitsbouw en woningbouw. Ze werken samen met onder andere zorginstellingen en woningcorporaties. Men werkt daarbij zowel in bouwteamverband als via aanbestedingen. Hierbij probeert men de architect zo veel mogelijk bij de uitvoering te betrekken om V&G knelpunten op te heffen. Een esthetisch gelijkwaardige oplossing kan V&G technisch een wereld van verschil zijn. Zie: www.gn-bouw.nl Van der Wiel Groep ‘De schaalvoordelen van klein en groot voor goede V&G gecombineerd’ De Van der Wiel Groep is regionaal actief in de woning- en utiliteitsbouw. De groep bouwt en ontwikkelt. Het kan gaan om individuele woningen, bedrijfsgebouwen of om complete woonwijken. Men heeft de afgelopen jaren een sterke groei doorgemaakt en zit in een overgangspositie tussen groot en klein. De voordelen van kleine schaal op het gebied van goede V&G zijn: sterke sociale controle en direct contact van het management met de werkvloer. De voordelen van grote schaal op het gebied van goede V&G zijn: (management)tijd voor het formaliseren van arbobeleid en ruimte voor investeringen in middelen en controle (formele kwaliteitssystemen). Tot slot blijkt dat wanneer er te weinig ‘eigen’ mensen ten opzichte van onderaannemers en ZZP-ers op de bouwplaats rondlopen het steeds moeilijker wordt de hoge bedrijfseigen V&G normen te realiseren. Zie: www.vanderwielbouw.nl
GS21/rapport/001l p 50
Andersson Elffers Felix
3. Grote middelgrote bedrijven GMB ‘Strenge opdrachtgever heeft een beperkt effect op V&G binnen een bedrijf’ GMB is een landelijk opererend, zelfstandig bouwbedrijf op het gebied van GWW en beton- en industriebouw. Men heeft een aantal verschillende specialismen ontwikkeld, waarbij men soms met strenge opdrachtgevers werkt. Het overbrengen van de normen van strenge opdrachtgevers naar andere specialismen blijkt geen gemakkelijke zaak. Opdrachtgevers in andere specialismen zijn niet snel geneigd zich ook streng naar de markt op te stellen. Zie: www.gmb.eu Slavenburg ‘Goede veiligheid naar buiten toe uitbuiten als acquisitie-element’ Slavenburg is een bouwonderneming met een transparant full-service pakket op het gebied van utiliteitsbouw. Het dienstenpakket varieert van technische ontwikkeling & bouw (inclusief interieur), garantie & onderhoud (gebruikerssupport), verbouw & renovatie tot en met advies over de facilitaire behoeften ten behoeve van bedrijfshuisvesting. Slavenburg probeert haar inspanningen op het gebied van V&G zoveel mogelijk te benutten in het offerteproces. Dit werkt niet altijd, maar geeft steeds vaker een duwtje in de goede richting. Zie: www.slavenburg.nl 4. Conglomeraten BAM Utiliteitsbouw ‘Systemen voor beheersing van risico’s zorgen voor betere V&G’ BAM Utiliteitsbouw is, als werkmaatschappij van de Koninklijke BAM Groep, een landelijk opererende, ontwikkelende bouwer van huisvesting voor bedrijven en instellingen. Vanuit het bedrijf wordt gegeven de grootte een sterke nadruk gelegd op het implementeren van administratieve systemen ter beheersing van risico’s. Zo heeft men onder andere een Safety Awareness Audit System dat zeer gedetailleerd de prestaties op het gebied van V&G volgt. Hieruit blijken onderaannemers een relatief groot risico te zijn. BAM Utiliteitsbouw probeert nu ook het veiligheidsbesef bij onderaannemers te verbeteren door onder andere samenwerking met SZW. Bovendien gaat men bij selectie van onderaannemers sterker op V&G prestaties letten. Zie: www.bamutiliteitsbouw.nl Grontmij ‘Medewerkers voelen zich sterk bij goede V&G betrokken’ Grontmij NV is een beursgenoteerde organisatie die zich richt op advies, ontwerp, engineering, management en turnkey-realisatie van projecten. Hierbij zijn ze actief in de marktsegmenten bouw, infrastructuur en milieu. Doordat het bedrijf een advies- en ingenieursbureau is, ligt er een sterke nadruk op het welzijn van de werknemers. Deze gedragen zich mondig en voelen zich sterk bij goede V&G betrokken. Zo is het niet opnemen van een opslag voor veiligheid in offertes hier een onbekend fenomeen. Hierin worden werknemers actief door de leiding gesteund. Zie: www.grontmij.nl
GS21/rapport/001l p 51
Andersson Elffers Felix
5. Grote projecten Metamorfose Shell Central Offices ‘Een strenge opdrachtgever in een vreemde omgeving’ Toen Shell International BV de opdracht verstrekte om haar Centrale Kantoor Nederland ingrijpend te laten verbouwen, koos het bedrijf voor een voor Nederland nieuwe methode: Construction Management. Een van de doelen van het project was ook om de hoge V&G normen van de petrochemische industrie toe te passen in de branchevreemde omgeving van de utiliteitsbouw. Shell concludeerde na afloop dat het project nieuwe normen stelde voor de utiliteitsbouw, maar nog bij lange na niet voldeed aan wat men in de petrochemische industrie gewend was. Zie: www.elv.nl en www.shell.nl STORK GLT ‘De nadruk leggen op de voorbereiding, niet op de uitvoering’ STORK GLT (Groningen Long Term Project) is het consortium dat in opdracht van de NAM de productie-installatie clusters van het Slochteren Gasveld renoveert. De organisatiecultuur van STORK GLT wordt gekenmerkt door openheid en heldere communicatie. Men streeft naar een vlekkeloze uitvoering, waardoor men het werk maar één keer hoeft te doen. Faalkosten moeten worden teruggedrongen, maar ook V&G risico’s op die manier beperkt worden. Het zwaartepunt in het bouwproces ligt hier nadrukkelijk bij de voorbereiding oftewel planning, niet bij de uitvoering. Zie: www.storkglt.nl Visser & Smit bouw (STORK GLT) ‘De nadruk leggen op de voorbereiding, niet op de uitvoering’ Visser & Smit Bouw is als dochtermaatschappij van VolkerWessels landelijk actief in de utiliteitsbouw en industriebouw. Hierbij voeren ze complexe projecten in binnenstedelijke gebieden als landelijke projecten uit. Ze zijn een ontwikkelende bouwer die meedenkt met haar opdrachtgevers vanaf het eerste idee tot en met de nazorg van hun project. In het STORK GLT project vervullen zij de civiele rol. Zij bemerken hands-on wat de voordelen zijn van het nadruk leggen op de voorbereiding (planning) in plaats van de uitvoering. Zie: www.vissersmitbouw.nl en www.volkerwessels.nl
GS21/rapport/001l p 52
Andersson Elffers Felix
Bijlage 6: Artikelen Heijmans zucht onder veiligheidsregime Shell COBOUW | 06-09-2006 | Joost Zwaga Heijmans treft bij de bouw van het nieuwe laboratoriumcomplex van Shell in Amsterdam-Noord een bijzonder streng veiligheidsregime. “Ongekend voor de utiliteitsbouw.” De Brabantse aannemer bouwt aan de oevers van het IJ vijf geschakelde gebouwen met een vloeroppervlak van in totaal 80.000 vierkante meter. In de panden zijn dertig laboratoria, drie werkplaatsen, zes proefhallen en een groot aantal kantoren voorzien. Onder het complex wordt een parkeergarage aangelegd, goed voor 400 auto’s. Voor Heijmans, dat drie jaar geleden al de sloop van de oude Shell-panden en het grondwerk voor zijn rekening nam, een utiliteitsproject zoals er zoveel zijn. Ware het niet dat de opdrachtgever de bouwer een dusdanig strikt veiligheidsregime heeft opgelegd dat normaal alleen in de chemische industrie wordt gehanteerd. “De norm hier is: maximaal vijf ongevallen op 1 miljoen werkuren”, zegt projectleider Jelle Feenstra van Heijmans. “Dat is ongekend voor de bouw. Wij zijn 35 ongevallen op 1 miljoen werkuren gewend.” De bouw van het nieuwe Shell-complex vergt ongeveer 200.000 uren, schat Feenstra. Op de bouwplaats zijn voortdurend drie veiligheidsfunctionarissen actief. Ook dat is extreem veel voor de sector. Bovendien zijn de bouwvakkers verplicht helm, werkschoenen en -vest te dragen, maar ook een veiligheidsbril. Feenstra: “Daar mopperen onze jongens wel eens over, want dat zijn ze natuurlijk niet gewend.” Op het terrein is verder een speciaal veiligheidsinformatiecentrum ingericht. Elke bouwvakker moet daar doorheen wil hij de bouwplaats betreden. In het centrum zijn de belangrijkste veiligheids- en gezondheidsrisico’s aanschouwelijk gemaakt. In vitrines hangen afgekeurde materialen en foto’s met instructies. Per bouwfase worden de instructies aangepast. “Werknemers die voor het eerst op de bouw komen, zijn verplicht het hele informatiecentrum te doorlopen en dienen tot slot een toets af te leggen”, vertelt de projectleider. Geen overbodige luxe, vindt hij, op een project waar maar liefst tachtig onderaannemers bij zijn betrokken. Bonussen moeten de medewerkers stimuleren om veilig te werken. Een week zonder incidenten levert elke bouwvakker vijf euro op. Twee weken ongevallenvrij betekent 10 euro, drie weken 15 euro en vier weken 20 euro. Tot dusver deden zich op het werk, dat vorig jaar oktober aanving en volgend jaar augustus moet worden opgeleverd, drie ongevallen voor: een struikelgeval, een zaagincident en een ongeluk met een vorkheftruck.
GS21/rapport/001l p 53
Andersson Elffers Felix
Veilig werken voor Shell COBOUW | 12-09-2006 | John Kerstens De koppenmaker had woensdag zijn dag niet. ‘Heijmans zucht onder veiligheidsregime Shell’, Cobouw , 6 september 2006 (nummer 163) zette hij of zij boven een verder genuanceerd verhaal over de bouwplaats in Amsterdam Noord. Goed voorbeeld hoe het moet, zou ik zeggen: maximaal 5 ongevallen op 1 miljoen werkuren. De projectleider van Heijmans zet daar het huidige gemiddelde in de bouw tegenover: 7 maal zoveel. Niemand zal ontkennen dat werken in de bouw risico’s met zich meebrengt. Maar dat betekent niet dat we ons moeten neerleggen bij het feit dat deze sector de ongevallenranglijsten blijft aanvoeren. Het zijn uiteindelijk niet de risico’s die echt tellen maar de mate waarin ze worden beheerst. Met de nodige voorzieningen lukt dat echt wel. Mensen werken in de bouw om hun brood te verdienen en niet als deelnemer aan een ‘extreme sport’, waarbij het een kick is als het allemaal weer net goed is gegaan. Volgens de norm van Shell kan de bouwplaats van Heijmans in Amsterdam Noord zich nog slechts één ongeval permitteren, drie hebben er al plaatsgevonden. Maar met het voorbeeldige informatiecentrum, de drie veiligheidsfunctionarissen en de bonussen moet het lukken de rest van de tijd zonder ongevallen vol te maken. En vooral: zonder zuchten. Dat kunnen we aan de koppenmaker overlaten.
GS21/rapport/001l p 54
Andersson Elffers Felix
Steeds meer uitbesteden leidt tot groei onveiligheid COBOUW | 14-09-2006 | Han Knegt De ongevallencijfers van de bouw over 2005 gaven een trendbreuk te zien, in negatieve zin wel te verstaan. In een reactie zeggen werkgevers- en werknemersorganisaties alles op alles te zetten om van 2005 een uitzonderingsjaar te maken. Maar hoe is niet echt duidelijk. De laatste tijd wekken partijen vaak de indruk dat de bouwvakker zijn eigen niveau van veiligheid kan bepalen. Volgens Han Knegt gaat dat bij de huidige complexe bouw maar zeer ten dele op. In het artikel ‘Heijmans zucht onder veiligheidsregime Shell’, Cobouw 6 september 2006 (nummer 163) is te lezen hoe je veiligheid kunt versimpelen tot het niveau van persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gaat om een groot werk van Shell. Een bouwer maakt in het artikel gewag van het strenge veiligheidsregime van zijn opdrachtgever, die buitenproportionele aandacht schonk aan het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Ter illustratie zie je één van de mannen aan het werk, inclusief alle toeters en bellen. De opdrachtgever stelde daarbij een extreme eis ten aanzien van het aantal toegestane ongevallen. De grens lag op 5 ongevallen per 1 miljoen gewerkte uren. Voor het goede begrip, op een werk waar een jaar lang 125 man werkt zit je na één verstuikte enkel al in de gevarenzone. Dit is niet realistisch en nodigt uit tot het verdonkeremanen van incidenten, ook tot ‘geblesseerd’ doorwerken. Vice-voorzitter John Kerstens van FNV Bouw spreekt in een ingezonden brief op de opiniepagina, Cobouw , 12 september 2006 (nummer 167) over het zelfde werk de verwachting uit de rest van de bouwtijd zonder ongevallen vol te maken. Maar met het voorbeeldige informatiecentrum, de drie veiligheidsfunctionarissen en de bonussen moet het lukken, aldus Kerstens. En als dat niet lukt doe je er toch gewoon nog wat veiligheidsfunctionarissen bij? Een week zonder incidenten levert elke bouwvakker een bonus van 5 euro op. Het lijkt een variant op de spiegeltjes en kralen van vroeger. Maar veilig gedrag belonen is toch niet meer van deze tijd? Veilig werken behoort de norm te zijn. Ook bij dit bonussysteem is de onderliggende gedachte, dat de bouwvakker zelf het veiligheidsniveau op het werk bepaalt, terwijl dat slechts voor een klein deel van de risico’s opgaat. Voor de onderbouwing van deze stelling word ik op mijn wenken bediend. De geïnterviewde projectleider maakt melding van tachtig onderaannemers op zijn werk. Hoe kan je in vredesnaam tachtig onderaannemers, waarvan er vele elkaars veiligheid wezenlijk kunnen beïnvloeden, in het veiligheidsgareel houden. Is misschien een vuistdik V&G-plan de oplossing? Of onderaannemers met een VCAcertificaat? Dat blijken toch vaak papieren oplossingen? Voor papier heeft de Efteling een passende bestemming. Wil de bedrijfstak de veiligheid op de bouw wezenlijk verbeteren, dan moet het alsmaar verder versnipperen van werk worden teruggeschroefd. Immers, bouwbedrijven hebben hierdoor een steeds kleinere kern van vakbekwame bouwvakkers. Het gevolg is een veelheid aan onderaannemers, klusbedrijven en zelfstandigen, partijen die in de regel veel moeilijker toegang hebben tot informatiebronnen en deskundige ondersteuning, en die altijd op het scherp van de snede moeten inschrijven om de opdracht binnen te halen. En dit kan leiden tot een (te) hoog werktempo en veel wisseling in personeel. En vergeet de stress niet bij het uitvoeringsteam van de bouwer, dat voor de schier onmogelijke taak staat om alles in goede banen te leiden. Kortom, we zijn in een situatie geraakt die niet echt meehelpt de veiligheid in de bouw structureel te verbeteren. Bouwers zouden weer meer zelf, dus met eigen personeel moeten doen, zeker als het om werkzaamheden gaat die vroeger meestal wel des bouwers waren. Wellicht biedt dit ook aanknopingspunten voor een betere loopbaanontwikkeling en seniorenbeleid in de toekomst. Steeds meer opdrachtgevers en bouwers streven naar nieuwe aanbestedingsvormen, zoals de één op één constructie en diverse varianten daarop. Bij deze contracten is sprake van een meer open sfeer en gelijkwaardigheid van partijen. De bouwer heeft meer mogelijkheden om zijn expertise in te brengen, wat vanzelfsprekend gepaard gaat met een grotere GS21/rapport/001l p 55
Andersson Elffers Felix
verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het eindresultaat. Als dit kennelijk zo goed uitpakt, dan moet een dergelijke vorm toch ook mogelijk zijn bij de contracten tussen bouwer en onderaannemer, met als beoogd resultaat een meer gelijkwaardige en duurzame relatie, waarin op het punt veiligheid spijkers met koppen worden geslagen, over meer dan de helm alleen. Over het zodanig afstemmen van de diverse werkzaamheden dat veiligheidsrisico’s worden weggenomen, over een realistische planning, over de inzet van deskundig personeel en over het toezicht op naleving van de gemaakte afspraken.
GS21/rapport/001l p 56