Studiekeuzetips Een informaebrochure voor ouders met kinderen in het 6de leerjaar
Inhoud
Inleiding
Leerlingkenmerken:
3
aanleg studiehouding belangstelling persoonlijkheid
4
Leersituatie
7
Waarden en verwachtingen
10
Twee wijdverspreide vooroordelen: watervalsysteem technisch onderwijs als tweederangsonderwijs?
15
Leerlingenprofiel
21
Schoolkeuze
25
referenties
27
19
Inleiding
3
Goed geïnformeerd zijn is een noodzakelijke voorwaarde om een verantwoorde studiekeuze te kunnen maken. Daarom stellen wij u drie informatiebrochures ter beschikking:
De brochure ‘Starten in het Secundair Onderwijs’ (uitgave van VCLB) biedt een volledig overzicht van de structuur van het secundair onderwijs van alle netten.
In ‘Het Secundair Onderwijs in Zuid-West Brabant’ (uitgave van provinciale werkgroep) worden alle secundaire scholen uit de regio voorgesteld. U vindt hierin voor elk van deze scholen een overzicht van de keuzegedeeltes in het eerste jaar, de opties in het tweede jaar en de studierichtingen vanaf het derde jaar.
In deze brochure ‘Studiekeuzetips’ gaan we dieper in op een aantal factoren waarop het best kan gelet worden om een goede keuze te kunnen maken.
Bij het maken van een keuze komen – naast informatie – nog heel wat andere zaken kijken. Kennis van uurroosters en structuren is niet voldoende. Enerzijds is het noodzakelijk dat een aantal eigenschappen van uw kind of leerlingkenmerken zo juist mogelijk ingeschat worden. Anderzijds moeten we weten welke eisen aan uw kind gesteld worden vanuit de verschillende studierichtingen en onderwijsvormen (de zgn. leerlingenprofielen). Voorts zullen onze waardeoordelen als ouder (wat is goed of niet goed voor mijn kind? Hoe sta ik als ouder tegenover de verschillende vormen van onderwijs?) en verwachtingen de keuze sterk beïnvloeden. Tenslotte is ook de leersituatie (ruim bekeken de leefsituatie) van uw kind een belangrijk element dat mee zal bepalen of het leerproces al dan niet vruchten zal afwerpen. We zullen deze vier factoren systematisch bespreken. Belangrijk is echter dat u goed voor ogen houdt dat deze factoren elkaar voortdurend in alle richtingen beïnvloeden en dus enkel theoretisch als aparte elementen kunnen genomen worden. Indien u na het lezen van deze brochure nog informatie wenst of een andere brochure wil ontvangen, kan u steeds contact nemen met de leerkracht of de CLB-begeleider van de school. Zij helpen u ook graag verder wanneer u verdere vragen hebt rond de specifieke studiekeuze van uw zoon of dochter.
Leerlingkenmerken
4
Om een goede studiekeuze te maken, is het belangrijk een aantal kenmerken van ons kind goed te leren kennen : belangstelling, aanleg, persoonlijkheid en studiehouding. Het schoolrapport kan ons helpen om een beter zicht te krijgen op deze kenmerken. Voorwaarde hiertoe is wel dat we het schoolrapport goed leren lezen (er een analyse van maken). Verder moeten we goed voor ogen houden dat deze leerlingkenmerken elkaar steeds beïnvloeden in alle richtingen.
Het lijkt ons nuttig volgende eigenschappen van uw kind eens systematisch te overlopen. ✔ Aanleg van het kind : is het eerder taalgericht of wiskundig gericht. Globaal : leert het gemakkelijk of is het moeilijk om vlug de leerstof te begrijpen. Is uw kind eerder theoretisch gericht (spelen met vraagstukken, boekenverslinder?) of eerder praktisch gericht: vanuit de praktijk (oa proefjes, ervaringen) kennis opdoen. ✔ Studiehouding : leert uw kind graag? Kan het geruime tijd aan een opdracht werken zonder afgeleid te worden? Moet het steeds aangemoedigd of aangepord worden om te studeren? Gaat het graag naar school? Werkt het actief mee in de klas en is het leergierig? Kan uw kind zelfstandig werken, zich organiseren? ✔ Belangstelling :
schools: Plastische opvoeding/Technologie, wiskunde, taal, werkelijkheidsonderricht, …? buitenschools : met allerlei zaken knutselen, lezen (bibliotheek), natuurexploratie, kruiswoordraadsels oplossen, is hij bij een vereniging of club, …?
✔ Persoonlijkheid : - is het vlug ontmoedigd als de opgave niet onmiddellijk lukt? - kan het incasseren, doorwerken als het tegenvalt, zich organiseren? - is het kwetsbaar (vlug opgeven, wegvluchten in onverschilligheid of innerlijk dichtklappen)? - moet het door ouders, leerkrachten steeds aangemoedigd worden of komt het uit zichzelf tot het maken van taken, leren van lessen,…? - is het nog speels in vergelijking met zijn leeftijdsgenootjes? - past het zich gemakkelijk aan nieuwe situaties aan; maakt het gemakkelijk vriendjes?
5
Een voorbeeld van hoe deze factoren op elkaar kunnen inwerken: Een kind met een traag leertempo en beperkt redeneervermogen (aanleg) kan door confrontatie met tegenvallende schoolresultaten zijn studiehouding verwaarlozen, waardoor de resultaten nog verder zakken naar beneden, daardoor kan het zijn belangstelling in het schoolse gebeuren verliezen en ook een negatief beeld over zichzelf krijgen (persoonlijkheid). Anderzijds kan een leerling met een sterk doorzettingsvermogen (persoonlijkheid) en een goede studiehouding een eerder zwakkere aanleg en redeneervermogen compenseren en daardoor behoorlijke schoolresultaten behalen. Het inschatten van aanleg, belangstelling, studiehouding en persoonlijkheid van uw eigen kind blijft hoe dan ook geen gemakkelijke zaak. Open staan voor meningen van andere personen die uw kind goed kennen (leerkracht, familieleden, vrienden) is zeer waardevol om uw eigen beeld vollediger te maken of meer te relativeren. Ook het schoolrapport kan ons reeds heel wat aanduidingen geven, vooral omtrent aanleg, studiehouding en belangstelling. Voorwaarde hiervoor is wel dat we leren het rapport te analyseren. We moeten hierbij aandacht geven aan het volgende: 1.
het behaalde % moet steeds bekeken worden in functie van het klasgemiddelde of de rangorde binnen de klas (mediaan).
2.
verschillen in totaaluitslag wiskunde en taal kunnen een aanduiding geven over de aanleg van uw kind (eerder taal- of wiskundig gericht) en zijn betekenisvol om de studieloopbaan te helpen bepalen.
3.
systematisch zwakkere resultaten op onderdelen die beroep doen op inzicht en redeneren (spraakkunst, vraagstukken) kunnen wijzen op een trager leertempo en minder theoretische aanleg bij uw kind. Ook dit is een zinvol signaal bij de te maken studiekeuze.
4.
de rangorde (globaal resultaat) van uw kind binnen de klas zou normaal vanaf het 3de lj ongeveer hetzelfde moeten blijven. Zowel een belangrijke verzwakking van het totaalresultaat (tov gemiddelde of mediaan) als een verbetering vraagt om uitleg bij de leerkracht en/of CLB.
5.
de resultaten die uw kind behaalt op de zgn. geheugenvakken (oa WO) kunnen een aanduiding zijn van zowel regelmatige studieinzet (of gebrek hieraan) als van belangstelling voor bepaalde onderdelen. Ook dit is nuttig in functie van een studiekeuze.
6.
voorts is ook belangrijk HOE de resultaten behaald worden: moeizaam met veel (al dan niet door de ouders begeleid) studiewerk thuis of met een minimum aan inzet.
6
De leerkracht van uw kind is uiteraard vertrouwd met deze vorm van rapportanalyse. Het is dan ook duidelijk dat de leerkracht de ideale persoon is om in dialoog mee te gaan in verband met alle aspecten die we in dit hoofdstuk "leerlingenkenmerken" belicht hebben.
Een goede studiekeuze is een keuze die voortbouwt op die punten waarop het kind sterk staat. Doorgaans is dit ook hetgeen het kind het meest aanspreekt.
Leersituatie
7
Hoe de reeds eerder vermelde leerlingkenmerken tot uiting komen, is afhankelijk van de leersituatie. De stap naar het secundair onderwijs stelt elke leerling voor een nieuwe leersituatie. Afhankelijk van de kindkenmerken (weerbaarheid en aanpassingsvermogen) en van de keuze zelf, kan deze nieuwe situatie belemmerend of stimulerend werken. We staan in dit hoofdstuk stil bij de vraag hoe wij als ouders ons kind in deze nieuwe situatie kunnen begeleiden. Naast door het kind zélf, wordt de leersituatie bepaald door de leerkrachten, de ouders en de medeleerlingen. Hun onderlinge interactie zal bepalen of de leersituatie al dan niet belemmerend of ondersteunend werkt bij het leren op school. Voorbeeld : Zich goed voelen in de klasgroep, daadwerkelijk ervaren dat de leerkracht en de ouders geloven in de mogelijkheden van het kind en deze juist inschatten (niet te hoog, niet te laag), aangepaste aandacht en steun krijgen, een goede verstandhouding ervaren tussen ouders en school, zijn enkele voorbeelden van ondersteunende leersituaties. Gepest of uitgesloten worden in de klasgroep, voortdurend ervaren dat de leerstof te moeilijk is, weinig aandacht en begrip van de ouders of te hoge verwachtingen van de ouders (het is nooit goed ...), zijn enkele voorbeelden van belemmerende leersituaties. De overgang naar het secundair onderwijs (ongeacht wat gekozen wordt) betekent voor alle leerlingen een nieuwe leersituatie: ✗ ✗ ✗ ✗
de jongste leerling ipv de oudste in de schoolgroep ipv één leerkracht, meerdere leerkrachten met elk hun eigen aard (= aanpassingsvermogen door de leerling) van de kleine school naar de 'grote' school verwerking van de leerstof (begrijpen), het zich eigen maken van de leerstof (memoriseren) en het toepassen (oefeningen maken) zal voor een groter stuk zelfstandig moeten gebeuren (meer huiswerk).
De ene leersituatie kan voor het ene kind ondersteunend werken, voor een ander belemmerend; dit laatste is vaak afhankelijk van persoonlijkheidsfactoren die op hun beurt – althans gedeeltelijk – bepaald worden door opvoedingspatronen. Voorbeeld : het ene kind zal beter aarden (zich ontplooien) in een zgn 'vrije' opvoedingsstijl, terwijl een ander kind duidelijk nood heeft aan vaste patronen en structuren. Dit laatste zou voor het eerste kind echter eerder verstikkend werken.
8
Leersituaties moeten we niet te strikt schools opvatten. We spreken daarom wellicht beter van leefsituaties: het duidt beter aan hoe het kind zich in de wereld kan voelen, zijn wereldje waarin de school weliswaar een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Het gebruik van het woord leefsituaties kan ons misschien ook attent maken op tijdelijke (of meer langdurige) verminderde schoolse resultaten, omwille van gebeurtenissen die belemmerend kunnen werken in het leven van het kind: bv. een overlijden binnen de familie, geboorte zus/broer, echtscheiding, plotse werkloosheid in het gezin … Ook minder grote gebeurtenissen uit het leven moeten op hun belemmerende of ondersteunende waarde bekeken worden: ruzie met vriend/vriendin, minder goede resultaten in de sportclub, ...
In het vorige hoofdstuk bespraken we dat het vrij moeilijk is om ons als ouder een objectief beeld te vormen van ons kind. Het rapport en de analyse ervan was dan toch nog een houvast waar we ons konden door laten leiden. De beoordeling van de leer(of leef)situatie van ons kind is misschien nog moeilijker omdat: ❶
we er een stuk zelf bij betrokken zijn.
❷
het sterk geladen is met waarden (emoties).
❸
we belemmerende factoren (zeker als deze uitgaan van het gezin) terecht moeilijk met anderen willen en kunnen bespreken. Voorts moeten we onze angst en irritatie als anderen ons beoordelen over onze opvoedingsopvattingen onder ogen zien.
9
Indien we toch de moeite nemen om de leersituatie van ons kind werkelijk onder ogen te zien en hieraan verandering willen aanbrengen (met het risico dat we zelf ook moeten veranderen), dan zijn we reeds een mooi stukje ondersteunende leersituatie aan het opbouwen.
Hoe kunnen wij deze nieuwe leersituatie (nl de aanvang van het secundair onderwijs) als ouders concreet gaan ondersteunen?
✗
Te oordelen dat het kind nu oud genoeg is en alles maar alleen moet doen.
✗
Samen naast de leerling te gaan zitten en mee huiswerken te maken en toetsen voor te bereiden.
✗
aandacht en tijd te geven aan het schools gebeuren door: regelmatig de schoolagenda met het kind te overlopen samen met het kind het rapport of resultaten van toetsen te bespreken (en analyseren) goede resultaten te beklemtonen en niet te lang bij minder goede resultaten te blijven stilstaan; wel de reden achterhalen van minder goede resultaten. de oudercontacten in de school bij te wonen in de beginperiode mag gecontroleerd worden of de toetsen voorbereid zijn, de huistaken gemaakt, de boekentas in orde is. Uw kind moet dit alles geleidelijk aan – met uw ondersteuning – leren.
✗
Gezonde levensgewoontes te stimuleren: TV en computer, tablet, smartphone te beperken (hierrond duidelijke afspraken maken) socio-culturele en sportieve activiteiten vormen een goed tegengewicht voor de schoolse belasting voldoende slapen (min.10u), gezonde voeding.
Waarden en verwachtingen
10
Leerlingkenmerken en de leersituatie kunnen aanduidingen geven over de te verwachten leerprestaties van de leerling. Onze waarden (wat vinden we goed/slecht) en onze verwachtingen als ouder zullen dit leerproces naar een KEUZE sturen. Deze waarden en onze verwachtingen die we in ons kind stellen, zijn vaak niet duidelijk uitgesproken: we zijn er ons vaak niet volledig bewust van. Het ten volle bewust maken van onze waarden en verwachtingen biedt kansen om een aantal vooroordelen weg te werken: bv het watervalsysteem, technisch onderwijs is tweederangsonderwijs...
Kiezen is vaak niet enkel een activiteit met ons verstand maar wordt in grote mate beïnvloed door onze waarden en onze verwachtingen, die sterk gevoelsmatig geladen zijn.
1. WAARDEN Onder waarden verstaan we een waaier aan emoties die bepalen of we bepaalde dingen goed of aangenaam vinden (voor onszelf en de anderen) en andere slecht en verwerpelijk. Opvoeden heeft veel met waarden te maken. Dus mag men ook verwachten dat de onderwijssystemen en opvoedingsmodellen overal ter wereld uitgaan van waarden. Voorbeeld : Sommige secundaire scholen opteren bij de aanvang voor een opgesplitste start (een duidelijk te maken keuze), anderen opteren voor een gezamenlijke start en stellen de keuze grotendeels uit. Het is duidelijk dat de keuze door een school voor één van deze modellen steunt op waarde-oordelen, nl wat vinden wij als school het beste voor de leerlingen.
Waarden vertonen een aantal kenmerken : ❶
Ze zijn niet universeel (niet iedereen hanteert dezelfde waarden).
❷
Waarden zijn voorts niet zichtbaar maar worden herkenbaar in onze concrete gedragingen, beslissingen, oordelen, opvattingen en verwachtingen.
❸
Ze hebben de neiging in ons leven een rol ‘achter de schermen te spelen‘, ze gedragen zich zoals de ‘souffleur’ in een toneelstuk die onzichtbaar de regie bestuurt. Vele beslissingen in het leven nemen we eerder intuïtief, haast vanzelfsprekend automatisch. Toch zullen achter vele van deze beslissingen onuitgesproken (niet bewust ervaren) waarden schuilgaan.
4.
Waarden zijn sterk gevoelsmatig geladen en raken de kern van onze persoonlijkheid. 11 Ze liggen aan de basis (min of meer bewust) van de meeste beslissingen die we nemen in het leven. Ze vormen ook de voedings❹ bodem Waardenvan zijn sterk gevoelsmatig geladen en raken de kern onze persoonlijkheid. onze oordelen, opvattingen en van verwachtingen. Ze liggen aan de basis van de meeste beslissingen die we nemen in het leven. Ze vormen ook de voedingsbodem van onze oordelen, verwachtingen. 5. Waarden hebben de neiging (o.m. opvattingen omdat zeen zo sterk emotioneel geladen zijn) verontwaardiging en zelfs vijandigheid ❺ uit Waarden de neiging (o.m.ze omdat ze zo andere sterk emotioneel geladen veronttehebben lokken indien door mensen in zijn) vraag gewaardiging en zelfs vijandigheid uit te lokken indien ze door andere mensen in vraag steld of aangevochten worden. gesteld of aangevochten worden. ❻
Waarden op zich zijn noch goed noch slecht. In de mate dat ze ons in staat stellen een richting te geven aan ons leven zijn ze absoluut noodzakelijk.
❼
Waarden worden opvallend gemakkelijk doorgegeven van de ouders op de kinderen.
Het is evident dat bij het maken van een studiekeuze een aantal persoonlijke waarden een belangrijke rol spelen (bvb zo hoog mogelijk starten). Het is absoluut noodzakelijk deze waarden te toetsen aan de concrete realiteit. Daardoor kunnen ze of bevestigd worden, genuanceerd of verworpen.
2. VERWACHTINGEN Verwachtingen zijn één van de uitingen waarin een waarde zich kan manifesteren. Zoals een waarde op zich noch goed noch slecht is, is het hebben van verwachtingen in ons kind heel normaal, zelfs noodzakelijk.
Verwachtingen lijken wel verbonden te zijn met ons ouderschap, nog voor de geboorte van ons kind waren we in (blijde) verwachting. Waar oorspronkelijk deze verwachting vertaald wordt als: hopelijk is het een gezond kind, gaat met de jaren het aantal verwachtingen steeds meer toenemen in steeds meer levensgebieden.
12
Nu, bij de overgang van lager naar secundair onderwijs is het duidelijk dat elke ouder niet alleen waarden zal hanteren die de keuze mee zal bepalen (welke studierichting vind ik goed voor mijn kind) maar ook verwachtingen koestert over de toekomst van zijn kind. Ook al worden waarden en verwachtingen meestal niet duidelijk uitgesproken naar de kinderen toe, toch zullen zij (via subtiele boodschappen die ze meekregen) perfect aanvoelen wat van hen verwacht wordt. Waar vroeger in populaire boekjes over toegepaste psychologie vaak gewaarschuwd werd over het hebben van verwachtingen tov onze kinderen (we zouden onze verwachtingen moeten opzij zetten, wegduwen), wordt nu sterk de nadruk gelegd op het zich bewust worden van deze verwachtingen. Evenals waarden zijn verwachtingen dikwijls vaag en houden ze zich op de achtergrond van ons bewust leven.
Voorbeeld : Dit is vaak het geval voor de ouder die voor zijn kind een leven probeert uit te stippelen dat hij zelf had willen leiden doch door allerlei omstandigheden niet kon realiseren. De verwachtingen compenseren dan een door de ouders niet bereikt levensideaal. Dergelijke verwachtingen zijn meestal volledig onbewust.
Alle uitspraken die volgen na volgende zinsneden: ik meen dat… ik verwacht dat… ik zou graag hebben dat… ik hoop dat… berusten op waarden waar we ons dikwijls maar weinig bewust van zijn. Het durven onder ogen zien van ons waardensysteem en onze verwachtingen is een essentiële voorwaarde voor het maken van een goede studiekeuze. Waarden of verwachtingen waarvan we ons niet echt bewust zijn, kunnen we niet aan de realiteit toetsen en kunnen niet worden herzien of bijgestuurd. Dergelijke waarden produceren ook oordelen: we noemen ze dan vooroordelen. Nog veel te vaak worden studiekeuzebeslissingen genomen die berusten op vooroordelen!
13
3. VOORBEELD Pieter, een doorgaans goede leerling in het 6de leerjaar, komt thuis met een eerder zwak maandelijks rapport. Reactie van vader : indien je volgende maand dezelfde resultaten behaalt, moet je volgend jaar maar starten in het technisch onderwijs. Laat ons deze zeer simpele gebeurtenis analyseren: ✗
Vader is blijkbaar ontgoocheld in het maandrapport van Pieter. Aan deze ontgoocheling koppelt hij een conclusie: "je moet dan maar naar het technisch onderwijs".
✗
Deze conclusie bevat een waardeoordeel over het technisch onderwijs: het wordt duidelijk minder "hoog" (waardevol) ingeschat. Deze conclusie ontsluiert ook de werkelijke verwachtingen: zeker algemeen vormend onderwijs (ASO) en daarbinnen misschien Latijnse.
✗
Binnen de waardenschaal van de ouders wordt het technisch onderwijs eerder laag ingeschat (vooroordeel?). Voorts is opvallend dat het voorstel van vader ivm de toekomstige studiekeuze (m.n. "het technisch" onderwijs) in de context eerder bestraffend overkomt.
✗
Hoe komt dit alles over bij Pieter ? Zeker is dat zijn ouders ontgoocheld zijn in zijn maandrapport. Hij begrijpt echter niet goed waarom ze dan zeggen dat "hij dan maar naar het technisch onderwijs moet. Is dit dan minder waardevol dan een andere keuze? En hijzelf was nu net zo erg geïnteresseerd in de wereld van techniek.‘Mechano’ was zijn geliefde hobby. Voorts hadden zijn ouders hem ook uitgelegd hoe hun tablet werkt. Onderhoud van de motor van de grasmachine en de fietsen zijn klussen waar hij naar uitkijkt. Als ik dus voor techniek kies, is dat maar niks voor mijn ouders. Pieter begrijpt het allemaal niet zo goed meer: enerzijds hoort hij de grote mensen (bij familiebezoeken, vriendenkring) vertellen dat een goede technische scholing waardevol is in deze tijd van grote werkloosheid, en anderzijds spreken papa en mama van: je moet dan maar naar het technisch onderwijs. Eén zaak is duidelijk voor hem: hij heeft zijn ouders ontgoocheld met een zwak maandrapport en daaraan koppelen zijn ouders een zwakke (???) studierichting.
14
Mogelijke tips voor de vader van Pieter: ✗
In plaats van aan een slecht maandrapport onmiddellijk een studiekeuze te koppelen, was eerst een analyse van het rapport misschien beter geweest. Daaruit zou blijken dat Pieter vooral zwak presteerde op de zgn geheugenvakken. Ook voor taal en wiskunde maakte hij "domme" fouten: hij was er blijkbaar met zijn gedachten niet helemaal bij.
✗
Misschien was vader door zijn drukke beroepsbezigheden uit het oog verloren dat de beste vriend van Pieter afgelopen maand een zwaar auto-ongeval had opgelopen met coma tot gevolg (= belemmerende leersituatie). Meer aandacht en ondersteuning voor Pieter zouden misschien tijdig onderliggende oorzaken blootgelegd hebben.
✗
In functie van de toekomst (overgang S.O.) moeten de ouders oog hebben voor de belangstelling en aanleg van Pieter. Het open staan en het zich informeren over het "technisch onderwijs" (gaande van de zgn zeer "sterke" technische richtingen tot de eerder praktische technische richtingen), zou wellicht als gevolg hebben dat ze meer genuanceerd over deze onderwijsvorm gaan nadenken.
ASO TSO BSO BuSO RVA
15
Twee weidverspreide vooroordelen
1. HET WATERVALSYSTEEM In onze maatschappij, waarin intellectueel presteren en het behalen van een zo hoog mogelijk diploma zo belangrijk is, moeten we niet verwonderd zijn dat het opvoedingsideaal door veel ouders vertaald wordt naar "zo hoog mogelijk mikken en alle wegen open laten" en "als het niet gaat, kunnen we nog altijd zakken". We begrijpen deze bekommernissen (verwachtingen) van de ouders maar willen er toch enkele kanttekeningen bij maken. We gaan deze waarden eerst toetsen aan vaststellingen uit de realiteit, vervolgens zullen we een aantal neveneffecten van deze vooroordelen aantonen.
A. Wat zegt de realiteit? Hieronder vindt u een overzicht van het aantal leerlingen in verschillende studierichtingen en onderwijsvormen in Vlaanderen. Dit schema geeft op een treffende wijze het watervalsysteem weer. Leerlingen starten zo hoog mogelijk en jaar na jaar vinden er verschuivingen (‘drop-outs’) plaats naar een ’lager’ niveau.
1 SO
3 SO
Lajn Lajn
Aanv. hoofdvakken
25%
34%
ASO
15%
10%
ASO 34%
Technologie 28%
TSO/KSO
46%
6 SO
=100%
Lager onderwijs
6de lj
=100%
13%
BSO
30%
1B
=99%
23%
TSO/KSO
BSO
34%
22%
=90%
16
Bedenkingen bij dit schema: ✗
Een groot deel van de leerlingen die starten in de aanvulling Latijn, zal niet afstuderen in een studierichting met klassieke talen (slechts 1 op 3). We kunnen ons hierbij de vraag stellen wat uiteindelijk het nut geweest is van een afgebroken opleiding Latijn. Interesse voor de klassieke cultuur wordt er niet door opgewekt (vaak integendeel), het denken wordt er niet door gedisciplineerd (als het een karwei is, zit er ook geen vormende waarde aan vast) en de basis voor studies van andere talen wordt er niet door gelegd (men kan beter onmiddellijk die andere talen gaan bestuderen).
✗
Een belangrijk deel van de leerlingen die starten in de "aanvulling hoofdvakken" zal afstuderen in het TSO.
✗
In het beroepssecundair onderwijs komen in de loop van de studiejaren heel wat meer leerlingen terecht dan zij die startten in het 1ste leerjaar B.
Laten we deze cijfers eens overplanten op een gemiddelde klas van het 6de leerjaar, bestaande uit 21 leerlingen:
Bij de start van het SO (1ste jaar)
Lajn Aanvulling hoofdvakken Aanvulling technologie 1ste lj. B
5 lln. 7 lln. 6 lln. 3 lln.
Op het einde van het SO (6de jaar)
Klassieke talen Lajn Een ASO-studierichng TSO/KSO-studierichng Een BSO-studierichng
2 lln. 6 lln. 6 lln. 5 lln.
Binnen een normale klas van 21 leerlingen zullen uiteindelijk 5 leerlingen beroepssecundair onderwijs volgen. 4 leerlingen hebben het secundair onderwijs niet voltooid of zijn overgeschakeld naar een vorm van deeljds leren.
17
B. Gevolgen en neveneffecten van het watervalsysteem:
STUDIEVERTRAGING OF ZITTENBLIJVEN Op het niveau van het basisonderwijs heeft bijna één op vijf leerlingen vertraging, op het einde van het secundair onderwijs is dit opgelopen tot ongeveer 40%. De hardnekkigheid waarmee men vasthoudt aan een bepaalde studierichting blijkt uit recente onderzoeken: meer dan de helft van de leerlingen die mislukken blijft in dezelfde studierichting. Voor hen is dus het overzitten een middel om toch hun studieniveau te behouden (ook al zouden ze in sommige gevallen mits een B-attest kunnen overgaan naar een ander meer aangepast studieniveau). Tegenvallende resultaten moeten STEEDS moeten onderzocht worden in functie van de verdere studieloopbaan. Zwakke studieresultaten worden door ouders en leerlingen te dikwijls toegeschreven aan een slechte studiehouding. Uit de praktijk blijkt dat dit verband zeker niet rechtlijnig is. "Luie" leerlingen of leerlingen met een slechte studiehouding blijken nogal eens leerlingen te zijn die het niet goed aankunnen of een andere belangstelling/ vaardigheden hebben. Het is vaak moeilijker toe te geven (of onder ogen te zien) dat het kind niet zo goed kan volgen dan te zeggen dat het lui is, niet gemotiveerd, oppervlakkig, of een slechte studiemethode heeft.
SCHOOLMOEHEID Hoge verwachtingen stellen naar kinderen is niet negatief. Het wordt pas negatief als kinderen teveel moeten doen om aan die verwachtingen te voldoen, of als ze ervaren dat ze de verwachtingen die in hen gesteld worden niet kunnen inlossen en hun ouders moeten ontgoochelen.
18
Wanneer kinderen voortdurend op de tippen van hun tenen moeten staan en slechts door heel veel inzet voldoende resultaten kunnen behalen, dan vormt dit niet alleen een bedreiging voor de verdere studieloopbaan, maar evenzeer voor de algemene studiemotivatie. Kinderen moeten de studies met een zeker gemak kunnen afwerken. Naast de studietijd moet er ook ruimte zijn voor andere dingen. De gespannenheid rond de school mag niet allesoverheersend zijn. Indien dit toch het geval is, kan de leerling werkelijk moe worden van de school: schoolmoe. Niets van het schools gebeuren wekt nog interesse op. Schoolmoeheid kan zich globaal genomen manifesteren op twee manieren : onverschilligheid tov al wat schools is, gaande tot vormen van depressie revolterend gedrag op school en/of binnen het gezin Een toestand van schoolmoeheid, van een ervaren negatief zelfbeeld (ik ben een mislukkeling) is vaak hardnekkig en moeilijk te veranderen. Sommigen zullen er de rest van hun leven mee blijven zitten.
FAALANGST Waar een aantal leerlingen bij te hoge verwachtingen of te sterke prestatiedruk zullen reageren met vormen van schoolmoeheid, zullen anderen (de doorbijters en perfectionisten) andere vormen van onbehagen tot uiting brengen. Faalangst wordt de laatste jaren in de scholen meer en meer (h)erkend. Faalangst heeft vele mogelijke oorzaken. We menen echter dat faalangst bij heel wat leerlingen een resultaat is van een te hoog gemikte studiekeuze. Een juiste diagnose – zit de leerling wel op een aangepast studieniveau? – alvorens te behandelen, lijkt ons essentieel. Een sterk faalangstig kind is voor de ouders en het hele gezin vaak een ingrijpend en belastend gebeuren. De diagnosestelling is doorgaans niet zo moeilijk en de behandeling ervan is meer hoopgevend dan bij schoolmoeheid.
19
2. TECHNISCH ONDERWIJS: TWEEDERANGSONDERWIJS? We stellen vast dat het technisch onderwijs een tweederangspositie blijft bekleden. Dit heeft te maken met een wijd verspreid vooroordeel van ouders omtrent deze onderwijsvorm. Er wordt vaak geredeneerd vanuit de volgende stelling (vooroordeel):
Ouders denken dat ze hun kinderen via een ASO-scholing de beste kansen geven. Zelfs zwakkere leerlingen moeten toch maar eerst Latijn proberen. Je weet immers nooit. Trouwens afzakken kan nog steeds, terwijl stijgen uitgesloten is. Een stukje algemene vorming is dus best meegenomen.
Een aantal andere ouders die voor hun 'sterk' kind toch aan TSO denken, 'durven' soms hun kind naar een TSO-school niet te sturen: “het peil is er te laag, het kind zal beneden zijn mogelijkheden zitten, waardoor het zijn motivatie verliest…”.
Vanwaar komen deze vooroordelen ivm het technisch onderwijs? Het technisch onderwijs is voor veel ouders (en leerkrachten) een onbekend terrein. Techniek als middel om te leren wordt om verschillende redenen ten onrechte niet serieus genomen:
Vanuit de lagere school is het contact met techniek beperkt. Het vak technologie wordt weinig gegeven.
Technische vaardigheden worden nog te sterk verbonden aan handvaardigheden. Vaststellingen als 'hij heeft twee linkerhanden' sluiten een keuze voor TSO niet op voorhand uit. Immers uit onderzoek blijkt dat 'handvaardigheid' weinig of geen verband houdt met 'technisch inzicht‘. Het is vooral dat laatste wat belangrijk is voor technisch onderwijs.
Technisch onderwijs wordt nog te veel beschouwd als onderwijs om te stoppen op 18 jaar. De basisopvatting lijkt wel te zijn dat men dan ofwel fabrieksarbeider wordt of een ondergeschikte op kantoor.
Een aantal richtlijnen binnen het technisch onderwijs worden nog veel te veel beschouwd als jongensrichtingen. Toch kunnen heel wat geïnteresseerde meisjes ook hun weg vinden in de elektronica, mechanica, autotechniek, grafische sector, multimedia, enz.
Het technisch onderwijs heeft een grote evolutie ondergaan de laatste decennia.
20
Tegenover deze VOOROORDELEN ivm het technisch onderwijs zouden we het volgende willen stellen: ✗
Het technisch onderwijs omvat zeer veel studiegebieden: niet enkel de wereld van de techniek, maar ook domeinen als wetenschap, informatica, voeding, handel, gezondheidszorg, biotechniek, economie komen er aan bod.
✗
Het technisch onderwijs omvat ook een waaier van studieniveaus: gaande van eerder praktisch-technische richtingen tot sterk theoretisch gerichte opleidingen.
✗
Algemene vorming komt zeker en vast ook aan bod in het technisch onderwijs: het komt vaak voor dat ouders verrast opkijken van het niveau van wiskunde, wetenschappen, technologie en zelfs talen dat in het TSO behaald wordt. Een aantal richtingen binnen het TSO kunnen zonder meer als evenwaardig beschouwd worden op gebied van theoretische algemene vorming.
✗
Na het technisch onderwijs zijn er uiteraard voldoende mogelijkheden om zonder moeilijkheden vormen van hoger onderwijs aan te vatten.
✗
Een keuze voor het technisch onderwijs verhoogt de kansen op tewerkstelling. Bij onmiddellijke tewerkstelling gaat het om jobs die meestal interessanter zijn dan jobs die ASO-jongeren, zonder bijkomend hoger diploma, kunnen vinden.
Het technisch onderwijs heeft heel wat sterke troeven in handen. Het is doodjammer dat heel wat kinderen op grond van de hoger vermelde vooroordelen zelfs de kans niet krijgen deze sterke kanten van het technisch onderwijs te leren kennen. Nog steeds worden we geconfronteerd met ouders die ervan overtuigd zijn dat hun kind binnen het technisch onderwijs best aan bod kan komen. Zij menen evenwel dat hun kind best één of twee jaar algemene vorming kan volgen binnen een ASO-school. Gelet op de onderwijsstructuur, zoals ze vandaag bestaat, is deze redenering op zijn minst aanvechtbaar: de grote gemeenschappelijkheid van de eerste graad (1ste en 2de leerjaar) biedt een grote algemene vorming voor alle leerlingen. Zo zullen de meeste technische scholen in het eerste leerjaar ook het keuzegedeelte ‘aanvulling van de hoofdvakken’ (Nederlands, Frans, wiskunde) aanbieden.
Leerlingenprofiel
21
In dit hoofdstuk gaan we de keuzegedeeltes van het eerste jaar secundair onderwijs grondig toetsen aan het profiel waaraan de leerling best voldoet. Met de invoering van de eenheidsstructuur in het secundair onderwijs moet inderdaad reeds vanaf het eerste leerjaar een keuze gemaakt worden. Niet alleen de keuze tussen het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B is belangrijk: ook de keuzegedeeltes binnen het eerste leerjaar A vormen meestal reeds een belangrijke aanzet tot de verdere studieloopbaan.
Aangezien een aantal keuzemogelijkheden meestal verbonden zijn aan een bepaald soort school, geven we hieronder de schooltypes met vermelding van de keuzes die doorgaans aangeboden worden. Aanvulling technologie
B-klas
Aanvulling hoofdvakken
BSO
Aanvulling technologie
TSO ASO
Aanvulling hoofdvakken
Lajn
Het spreekt voor zich dat een gemengde school, dwz een school die meerdere onderwijsvormen aanbiedt, dan ook meerdere keuzegedeeltes in het eerste jaar zal aanbieden. In een ASO -TSO-BSO-school kan je bvb ALLE studiekeuzegedeeltes in het eerste jaar volgen. Nog een andere specifieke organisatiestructuur is de middenschool, waar eveneens al de verschillende keuzemogelijkheden in het eerste jaar aangeboden worden.
Bij de keuzemogelijkheden in het eerste jaar is het van belang dat ook gekeken wordt naar de verdere studierichtingen die de school aanbiedt vanaf het derde jaar. Dit om onnodige schoolveranderingen te vermijden.
22
1. DE KEUZE VOOR LATIJN Deze keuze betekent een duidelijk grotere theoretische studiebelasting voor de leerling. Vooreerst is er het nieuwe hoofdvak Latijn: in de loop van het eerste jaar moeten de leerlingen ongeveer 600 woordjes leren (ter vergelijking: voor Frans leren ze ongeveer 800 woordjes per jaar). Dagelijks zullen nieuwe woordjes moeten geleerd worden; daarnaast moeten ook de vervoegingen van de werkwoorden, de naamvallen van de zelfstandige naamwoorden geleerd worden. Het is belangrijk dat de leerlingen hiervoor beschikken over een grondige kennis van grammatica van de Nederlandse taal, zo niet zullen de oefeningen (toepassingen) problemen leveren. Een goed taalgevoel (en vooral belangstelling voor taal), uitgebreide woordenschat, een goed geheugen en een vlot kunnen omgaan met spraakkunst zijn belangrijke aanduidingen om deze keuze te volgen. Aangezien de keuze voor Latijn in heel wat scholen (vooral het vrij (katholiek) onderwijs) impliceert dat Nederlands, Frans en wiskunde met minder aantal lestijden per week moeten gekend zijn, kunnen we het beeld van de toekomstige leerling verder als volgt vervolledigen:
globaal schoolresultaat: minstens gemiddeld, best boven het gemiddelde of de mediaan van klas.
goede resultaten voor taal: Nederlands en Frans; graag met taal bezig zijn (bibliotheek, kruiswoordraadsels,...). Ook wiskunde mag geen problemen geven.
vlot geheugen in het algemeen (zie resultaten op WO) en voor woorden in het bijzonder (Franse woordjes).
een flink stuk doorzettingsvermogen is noodzakelijk (niet te rap opgeven bij minder goede resultaten) en het graag willen studeren en presteren is noodzakelijk.
Twijfels i.v.m. deze keuze leiden vaak tot een veel gehoorde algemene raad: ‘Je kan altijd proberen’ Wat kunnen de voordelen zijn van een jaartje Latijn? - een grotere uitdaging door een hoger lestempo - meer thuiswerk dwingt tot meer studieregelmaat - extra oefening in grammatica en systematisch denken - weinig niet-gemotiveerde leerlingen in de klas
23
Wat kunnen de nadelen zijn? -
In verhouding meer leerlingen in de klas die beter presteren dan zijzelf (een middelmatige leerling wordt eerder zwak in een Latijnse klas). Bij een aantal leerlingen kan dit ontmoediging veroorzaken, soms zelfs blokkerende faalangst. - De hoofdvakken (Nederlands, Frans en wiskunde) worden meestal in minder lestijden in de klas behandeld. Een vlugger lestempo in de klas én meer zelfstandig ’thuiswerk’ zijn hier doorgaans aan gekoppeld. - Een mogelijke blootstelling aan mislukkingen: een slechte start in het secundair onderwijs en belanden in het watervalsysteem.
2. KIEZEN VOOR DE AANVULLING TECHNOLOGIE Leerlingen die kiezen voor 2 of 4 uur technologie, maken reeds op een ervaringsgerichte manier kennis met één of meerdere technische domeinen. Daarnaast volgen deze leerlingen hetzelfde gemeenschappelijk gedeelte als de leerlingen die kiezen voor Latijn of Aanvulling van de hoofdvakken. In de meeste scholen zitten ze niet met deze leerlingen samen in de klas. Leerlingen die minder theoretisch gericht zijn of gemakkelijker leren via de praktijk zitten hier ongetwijfeld op hun plaats. Het kiezen van technologie vanaf het eerste leerjaar biedt als voordeel dat het kind zijn/haar belangstelling verder kan toetsen aan concrete leerinhouden en doe-opdrachten. Er kan nog verder bijgestuurd worden in het tweede leerjaar, waardoor ze echt goed in staat zijn een verantwoorde studiekeuze te maken binnen het technisch secundair onderwijs vanaf het derde jaar. Alle leerlingen van het zesde leerjaar LO, die een gemiddelde (of zwak middelmatig op de hoofdvakken) uitslag behaalden, kunnen voor dit keuzegedeelte in aanmerking komen. Vermits deze optie doorgaans aangeboden wordt in technische scholen is het goed om na te gaan of het kind reeds belangstelling heeft voor één of meerdere van de studierichtingen die in de volgende jaren aangeboden worden. Sterk theoretisch gerichte leerlingen (wat zich weerspiegelt in de schoolresultaten) met een duidelijke technische belangstelling starten echter best in de “aanvulling van de hoofdvakken”, welke in de meeste technische scholen ook aangeboden wordt. Daardoor worden zij vanaf het eerste jaar goed voorbereid op de sterk theoretische studierichtingen, die in de tweede graad aan bod komen.
24
3. DE KEUZE VAN HET EERSTE LEERJAAR B We zouden dit ook de brugklas kunnen noemen: de brug van lager onderwijs naar beroepssecundair onderwijs. Deze keuze wordt enkel aangeboden in scholen met een BSObovenbouw. Deze brugklas is ideaal voor leerlingen die het in de lagere school erg moeilijk hadden: zowel taal als wiskunde aanleren verliep moeilijk, het begrijpen van de leerstof was vaak een groot probleem. In kleine klassen (ong.12 leerlingen) worden een aantal leerstofgehelen uit het lager onderwijs bijgewerkt. Deze brugklas heeft voor de leerlingen grote voordelen: kleine klasgroepen met een beperkt aantal leerkrachten. Hierdoor kan tijd en ruimte ge
maakt worden voor elke leerling apart. leerstof aangepast aan het peil van elke leerling. Het kind zal duidelijk aanvoelen dat ‘het mee kan‘, de schoolresultaten zullen goed worden, het kind opnieuw meer geïnteresseerd. Daardoor zal het zelfvertrouwen groeien en krijgt het kind de kans om op een ‘positieve’ wijze verder het secundair onderwijs in te gaan. De leerstof is sterk aangepast aan de directe leefwereld en de belangstelling van de leerling. Er wordt veel tijd besteed aan praktische oefeningen. het kind zal opnieuw (sinds lang?) succes ervaren op school. Velen komen voor het eerst sinds jaren opnieuw graag naar school.
4. DE KEUZE AANVULLING VAN DE HOOFDVAKKEN Deze keuze zal u aantreffen in zowel ASO-scholen als in TSO-scholen. In de ASO-scholen wordt deze keuze vaak ‘moderne’ genoemd. In TSO-scholen ‘de wetenschappelijke‘, … In deze scholen is ze vaak een voorbereiding op de zgn ‘sterke’ technische richtingen. Het leerplan van deze keuze is hetzelfde voor de ASO- als voor de TSO-scholen: ruime aandacht aan de algemene vorming en de hoofdvakken (Nederlands, Frans, wiskunde). Alle leerlingen van het 6de leerjaar LO kunnen hier terecht mits ze geen grote problemen hadden voor taal of wiskunde. Enkele voordelen: de keuze wordt uitgesteld, alle richtingen blijven open, behalve Latijn leerlingen met technische belangstelling kunnen deze keuze in een TSO-school volgen (hetzelfde programma als een ASO-school) en daardoor reeds hun belangstelling aan techniek toetsen aan wat er gegeven wordt in de school.
5. DE MIDDENSCHOLEN Deze worden in onze regio ingericht door het gemeenschapsonderwijs. Met uitzondering van het het 1ste lj. B en de keuze Latijn worden aan de leerlingen voor de overige keuzegedeelten geen speciale voorwaarden gesteld. Voor 1B en Latijn gelden dezelfde voorwaarden als hierboven beschreven.
Schoolkeuze
25
De kenmerken van de studierichtingen die we hier hebben beschreven (en het daaraan verbonden leerlingenprofiel) zijn algemeen geldend voor de regio Halle. Toch kunnen een aantal scholen hiervan afwijken. Het is dan ook duidelijk dat u steeds de school moet raadplegen bij de keuze: wat wil de school bereiken met leerlingen die een bepaald keuzegedeelte kiezen. Deelname aan info- en opendeurdagen van de secundaire scholen is sterk aan te raden. U mag kritische vragen stellen en u moet nooit vrede nemen met een halve uitleg … Bij de schoolkeuze zal één punt wel steeds belangrijk blijven: wat biedt de school de volgende studiejaren aan? Wordt binnen dat pakket een richting aangeboden waarvan ik meen dat het mijn kind zal aanspreken? Daarnaast kunnen nog heel wat andere overwegingen de schoolkeuze mee bepalen: oa de schoolgrootte. Een grote school heeft het voordeel van de aanwezigheid van zeer veel richtingen en opties. Een kleine school ‘kan’ heel kindvriendelijk, gedisciplineerd, open en goed georganiseerd zijn. Hieronder hebben we voor u een lijst met vragen geformuleerd die kunnen gesteld worden op informatie– en opendeurdagen: ✗ Hoe zijn de uren verdeeld? Wanneer beginnen en eindigen de lessen? Wordt er bij het opgeven van huistaken rekening gehouden met een redelijke verdeling over de schoolweek? ✗ Welke keuzemogelijkheden zijn er in het eerste leerjaar A en eerste leerjaar B? Hoe vult de school, naast het gemeenschappelijke pakket, de complementaire uren in? ✗ Welke studierichtingen zijn er in de tweede graad ASO-TSO-KSO-BSO? ✗ Is er een oudercomité? Als je als kind of ouder een vraag een vraag of klacht hebt, waar kan je daarmee te recht? ✗ Is er een goed uitgebouwde leerlingenbegeleiding? Krijg je tijdig bericht over eventuele minder goede prestaties van je kinderen of als er iets mis loop op school? ✗ Welke initiatieven neemt de school ivm: pesten – spijbelen – faalangst – roken – drugs – brutaliteit – ...?
26
✗ Externaat en/of internaat? Zijn er warme maaltijden? Wordt er naschoolse studie voorzien? ✗ Is het schoolreglement nu reeds in te kijken? ✗ Is er voldoende eigentijds educatief-didactisch materiaal aanwezig? ✗ Zijn er schoolreizen, eendagsreizen of langere reizen? Zijn er socio-culturele en sportieve manifestaties op de school? Is er een bespreking qua kostprijs? ✗ Hoe zit het met de bereikbaarheid? En de veiligheid van en naar de school? ✗ Welke schoolkosten zijn er te verwachten: studieboeken (is er een boekenfonds?), leermiddelen, reiskosten, sportkledij, excursies, verzekering? ✗ Doet de school iets voor de opvang van nieuwe leerlingen? Worden trage leerlingen geholpen om een bepaald niveau te halen? Zijn er ondersteunende programma’s en methoden om te remediëren? Hoe verloopt de samenwerking met het begeleidende CLB?
Iedereen kan uit deze vragen diegene halen, die hem interesseren of belangrijk lijken, en dat hoeven ze vast niet allemaal te zijn. Geen enkele school is volmaakt. Elke school heeft haar eigen typische goede en minder goede kwaliteiten. Neem de schoolkeuze ernstig, zonder te overdrijven. En misschien is de beste vraag nog: ‘Zou ik hier zelf nu graag naar school gaan?’ ‘Kan onze zoon of dochter hier een fijne tijd hebben?’… en laat dat antwoord dan maar een doorslaand argument zijn.
Referenties
27
Caleidoscoop, tijdschrift van de Vrije Centra voor Leerlingenbegeleiding Vrij CLB Leuven, De Overstap van de basisschool naar het secundair onderwijs, 1994 – Leuven
Deze brochure is een uitgave van: CLB voor Vrij en Gemeentelijk Onderwijs Halle Ninoofsesteenweg 7, 1500 Halle
www.clbhalle.be