Studiedag 6 november 2013 – ENW AUGent Taal en tekst: de rol van taalbeschouwing in het klassieketalenonderwijs.
Sprookjes en feiten aangaande het leesonderwijs Grieks, een analyse van de methode Mythoi en Logoi.
programma 14.45 10 m. 30 m 15 m. 5 m.
start workshopronde 2 Wat is tekstbegrip? Hoe draagt de methode bij tot ontwikkeling van strategieën productief voor tekstbegrip bij de lectuur van originele teksten? Werken met Mythoi en Logoi Plenaire afronding.
15.45
afsluitend drankje
proces van teksten begrijpen
Lezen = teksten begrijpen is een …. 1. 2. 3.
4.
complex proces individueel proces gelaagd proces (3 levels of tekst comprehension) Construction-Integration process (versus deciscion making or problem solving process.
Students' on-going construction of understanding depends on their ability to predict, make connections, infer, synthesize, analyze, and critique what they are reading (Fountas & Pinnel, 2006).
Problem Solving vs. Construction Integration
PS: “als A…., dan B.”
CI: “kies maar hoe…..”
Syntaxis Ik sloeg de man met de verrekijker. Ik sloeg de man met de verrekijker van de sokken.
letter- en woordherkenning
Ja, du das eel naah. Gulukkug werrik wakkuh. Ja, dus, dat is heel naar. Gelukkig werd ik wakker.
Semantiek: Wat woorden betekenen binnen de zin/context 1) “Is de jager op dreef?”
2) “Is De Jager op dreef?”
Pragmatiek: taal in communicatie
Pragmatische taalvaardigheid wordt gestuurd vanuit de interactie tussen niet-talige en talige systemen (Blankenstijn & Scheper, 2006).
NB deze drie manieren om naar taal te kijken vallen niet samen met de drie niveaus van tekstbegrip van Kintsch.
Leren: Lezen: het brein van de leerling wordt gevormd met als resultaat zijn kennisconstructie (mental models).
Werking van het brein: flexibel, grillig, gebaseerd op selectieve perceptie, informatie filters, incomplete feiten en ???? (NB werkgeheugen)
proces van teksten begrijpen
Tekstbegrip = de uiteindelijk individueel geconstrueerde Mentale Representatie van de tekst.
Kintsch en de klassieken Niveau 1 verbatim vertaling van de tekst Niveau 2 betekenisweergave (parafrase) van de tekst per se Niveau 3 ‘beeldvorming’ van de betekenis zowel in de Oudheid als latere tijd
Effectief onderwijzen en de klassieken Een opdracht/vraag/oefening is effectief voor het ontwikkelen van leesvaardigheid, cq. tekstbegrip, als: 1) hij is gericht op eindtermen
2) de oefencontext gelijk is aan de context van het einddoel (authentieke teksten begrijpen), zodat 3) de gewenste tekstattitude wordt gestimuleerd en (aldus) geoefend.
De analyse
Op weg naar tekstbegrip
Theorie: visie op tekstbegrip van Kintsch Niet meegenomen in de analyse: - Griekse teksten; - De opdracht bij oefeningen ‘Vertaal de zin’; - Oefeningen die zijn gericht op het onthouden en beklijven van losse feitenkennis (vormleer); - Vragen over de cultuur, tenzij er een expliciete link is met de Griekse tekst. Wel meegenomen in de analyse - Overige opdrachten die vragen om inzicht in taal en communicatie; - Uitleg in WB en HB die sturen op inzicht in taal en communicatie; - Vragen bij cultuur die sturen op constructie van Mental Representation van de Griekse tekst.
Mythoi
Verbatim representation
Semantic representation
Handboek
p.13:1,2,4,-6; p.22u, p.24:5,8-10,12, p.34u, p.36:1-3,5,7,8, p.49:2-8, p.57:2,6,7, p.60:1,2,6, p.62:1, p.69:3-5,12, p.73:3,4-10, p.80:1-3,5, p.83:31,57,11,13,14, p.93:1,4-6,10-12, p.97u, p.98:1,2, p.101:2,3, p.103:1,4, p.104:6,7,9, p.105u, p.113:1,2,4-6, p.121:1,21,7 0.η, 1.1.α, 1.2.α,β, 1.7, 1.82, 2.1.α3,4, 2.1.ε, 2.2.α-δ, 3.1.α1,2,δ,ε, 3.2.α, 3.2.η, 4.3.γ, 6.4.α, 6.5.α, 7.5.ε, 8.1.α, 8.2.β, 8.4.α,β, 8.5.α, 9.1.α, 9.4.α, 9.5.α,β, 9.7.α, 10.1.ε,ζ, 11.1.α, 11.2.α, 11.4.α
p.13:3; p.24:1-4,6,7,13,14, p.61:2, p.80:4, p.83:15, p.26-27u, p.36:4,6,9, p.38u, p.121:8 p.49:9-11, p.56u, p.57:1,4,5,8, p.60:3,4,5,7, p.69: 1,2,6-11, p.73:1,2, p.73:4-5, p.83:1-32,4,8-10,12, p.93: 2,3,7-9, p.98:3,4, p.101:1,4-6, p.103:2,3, p.104:8, p.115u. p.121:22,4-6
Werkboek
1.4.β, 1.81, 2.3.α, 2.5, 3.42, 3.61, 4.6, 5.5, 6.6, 7.6, 8.6, 9.8
Situational representation
Logoi
Verbatim representation
Semantic representation
Situational representation
Handboek
p.6:1-3,5-7, p.8:1,6,7,9,10, p.21:22,5,7-9,11,13,15-17, p.28:3,4-7, p.32:1,4-6,913,15,16,18,21,22,24, p.34u, p.36:1,2,4,5,7,8,10-14, p.38:14,6-9, p.40:1,3,4,8,11, 13-17, p.42u, p.49:1-4,6,8,10-15,17, 19-23,25,26, p.50:2, p.52:4,8, 11-13,15,16,20, p.54u, p.56:15,7-9,11-14,16-19-21, p.59:2,57,9-13,15-17, p.65:3-11,14,15, p.69:1,3,8-10-13, p.73:111,13,14,16-19,22,24,27,28, p.75κβ᾿:1-3; p.76:ιη᾿1, κθ᾿1,2, νβ᾿1-5, ιβ᾿1-3 1.2.γ2,δ,ε,ζ, 1.3.α,β, 3.2.δ, p.21u, 3.3.δ,ζ,η, 3.4.α,β,γ, 4.1.α, 4.2.α, 4.5.α, 5.1.α,β, 5.2.α, 6.1.α, 6.2.β,γ, 6.4.β, 6.6.α, 6.7.α, 7.1.α, 8.1.α, 8.2.α, 8.4.α,β, 8.5.β, 8.7.α,β, 8.8.α,β,γ, 9.3.α, p.71u, 9.4.α, 10.6.α, 10.7.α2, 10.7.β1, 11.4.α1,β1,2,4, 11.5.α,β1,3,
p.6:4,10,11, p.8:2-5, p.11:1-3, p.21:3,6,10,12, p.23u, p.32:2,3,7,8,14,17,19,20,23, p.36:3,6,9, p.38:5, p.40:2,57,9,10,12, p.49:5,7,9,16,18, 24,27,28, p.50:3-5,7, p.52:13,5,7,9,10,14,17-19, p.56:6, 10,15,22, p.59:1,3,4,8, 14, p.62u, p.65:1,2,12,13,15,17, p.69:4,5,7, p.70u, p.73:15,20,21,23,26, p.76:ιη᾿2, ιβ᾿4
p.6:12, p.8:8,11, p.11:4,5, p.21:1,21,4,14,18,19, p.28:1,2,8, p.38:10, p.50:1,6, p.52:6,21, p.56:23,24, p.69:2, 6, p.73:12,25,29, p.76:κθ᾿3, νβ᾿6
4.1.β,γ,
4.5.γ, 10.1.α,β, 10.7.α1, 10.7.β2, 11.4. α2,β3, 11.5.β2,
Werkboek
Voorbeelden Mythoi
Niet gericht op tekstbegrip (wel op taalverwerving): M. 1.2.γ “Onderstreep de juiste vorm van εἷναι.” M: 2.1. γ: “Markeer in de rijen alle genitieven.” M. 2.4.α: “Omcirkel de juiste vertaling.” M. 2.4.δ: Splits de werkwoordsvormen in hun bestanddelen. Vertaal.” en zo ook 5.1.α,β, 5.2 α,β en 1.3.β en 3.2.β-δ): waarbij een losse werkwoordsvorm wordt geanalyseerd. ook maar niet 3.2.ζ : “Markeer de vorm die past bij de opgegeven vorm. Vertaal daarna de woordgroep.” ook niet HB p.49:1: “In welk genus en getal staat δεινά?”
Voorbeelden Mythoi Wel gericht op tekstbegrip: dan dus wel HB p.49:5,6 en 7. bv.
M HB p.49: 5. “Wat is het genus van ἀρχαῖοι (r.12)? Gaat het dan over mensen of dingen?” Wel, ook al is het denken niet vanuit de Griekse tekst : WB 1.81. “Welk Grieks woord herken je in de groen gedrukte woorden. Vertaal het mondeling.” SR. WB 1.82. “Geef twee Nederlandse woorden waarin het woord βιβλίον zit.” VR: zo ook 2.5, etc.
discussiepunten Mythoi HB p.24:14: “Zoek het Franse woord op voor spin.” SR? HB p.61:2. ”Verwoord zelf de moraal van het verhaal. Welk spreekwoord is volgens jou best van toepassing? SR of SiR? HB p. 80: 6 "Zoek op of Odysseus ongestraft blijft voor de dood van de Cycloop." (Hoe/op welk niveau) Draagt dit bij tot begrip van de tekst? WB 3.3.β: “Geef de functie van de volgende zinsdelen/zinsdeelstukken uit tekst 3.3” Is de vraag zo nog effectief? NB vergelijk vraag HB p.36:1,7 en vgl. ook 6.5 α (VR) WB 1.4.β. “Maak zinvolle en juiste combinaties en vertaal.” contextloos, dus . Wel gericht op goede leesattitude!
WB 4.3.γ: “Vertaal de volgende woordgroepen mondeling. Duid aan op elke vraag ze antwoorden.” Contextloos en toch SR? WB 3.2.η : contextloos en toch effectief? (VR)
Hoe het snel nóg beter kan
Logoi: HB p.6:6 “De ἀγών (r.7) waarvan hier sprake is, is eigenlijk geen wedstrijd, maar een ......” (mishandeling). >> VR >> Waarom zou de auteur hier toch voor het woord ἀγών hebben gekozen?” SiR HB p.28:3 “De Grieken verzamelen op het strand van Aulis, maar kunnen niet vertrekken: waarom niet?” >> VR, >> Leg uit welk tekstverband met γάρ wordt gelegd. >> SR. HB p.38:4 “Wie is het onderwerp van ᾤετο : de leeuw of de dieren? Welke grammaticale regel constateer je dus? >> VR, >> Wat markeert het partikel δέ (r.4) voor het verhaalverloop? >> SR
Zelf aan de slag 1) Taalverwerving of tekstbegrip? 2) Op welk niveau van tekstbegrip, VR, SR, SiR? 3) Kan het een niveau hoger? Logos 3 TB p.10 voorbereiding op de lectuur: “In deze tekst ontmoet je heel wat woorden waarvan je zelf de betekenis kan vinden. Βασιλικός, -ή, -όν < βασιλεύς τὰ βασίλεια : gebouwencomplex waarin de βασιλεύς woont οἱ πρόγονοι < πρό + γονεῖς ἐνιστάναι < ἐν + ἱστάναι περιτιθέναι < περι + τιθέναι πητρόπολις < μήτηρ + πόλις
Zelf aan de slag 1) Taalverwerving of tekstbegrip? 2) Op welk niveau van tekstbegrip, VR, SR, SiR? 3) Kan het een niveau hoger? Mythoi WB 6.5: Geef de functie van volgende datieven uit tekst 6.5 p.72 (de opdracht volgt na de tekstvragen op p. 73 van het Handboek). Logoi HB p.65:5 “Wie heel erg in zijn gevoelens opgaat, herhaalt vaak dezelfde woorden. Waar merk je dat in de woorden van Daniël?” WB 4.5.α: “Bestudeer de volgende zinnen. Is het vetgedrukte werkwoord de presenstam of de aoriststam?” Markeer.
Zelf aan de slag 1) Taalverwerving of tekstbegrip? 2) Op welk niveau van tekstbegrip, VR, SR, SiR? 3) Kan het een niveau hoger? Logoi WB 10.7.α: “Duid aan met welke eventualis je te maken hebt. Duid aan in welk soort bijzin de eventualis gebruikt wordt. Vertaal.” gen. fut. iter. BWB- BVB-zin 1 Ἐάν παραγενήσησθε, ἀποφεύξονται. 2. Ὁστις ἂν ζητῇ, εὑρήσει. 3. Ἡμᾶς δεῖ ἐργάζεσθαι, πρὶν ἂν μισθὸν λάβωμεν. WB 10.1.α,β: “Vertaal de volgende imperatieven. Let op het gebruik van de tijdstam.” 1. Σὺ δὲ, ὦ φίλτατε, ἄκουσόν μου. 2. Μὴ ἄκουε τῶν πολεμῶν. 3. Ἰδέ, ὦ ἑταῖρε, τί ὁρᾷς. 4. Κλεῖσον τὴν θύραν, ὦ φίλε μου.
Vragen?