STUDIEADVIES
Studiemethode
Dit is een brochure uit de reeks ‘Doelgericht studeren’, opgesteld en uitgegeven door Studieadvies K.U.Leuven. © Studentenvoorzieningen K.U.Leuven Studieadvies Van Dalecollege Naamsestraat 80 bus 5415 3000 Leuven Tel. 016 32 43 11 September 2009
Studiemethode Inleiding
3
Oriënterend lezen Je oriënteren in de tekst: van cruciaal belang Hulpmiddelen om je ter oriënteren in het materiaal Gegevens los van de eigenlijke tekst Tekstgegevens
4 4 6 6 7
Basisbegrijpen en complex begrijpen Basisbegrijpen: van overzicht naar inzicht Algemene aandachtspunten Aandachtspunten en hulpmiddelen voor een verdere analyse van de inhoud Aandachtspunten en hulpmiddelen voor het verder ontdekken van de structuur Complex begrijpen: van inzicht naar doorzicht Doorzien van inhoud Doorzien van structuur Schematiseren nu?! Samenvattingen, schema’s en andere vormen van transformeren Je eigen spontane manier van ordenen van gegevens: horizontaal of vertikaal, synthetisch of analytisch Enkele andere voorbeelden Transformeren van materiaal bij positief-wetenschappelijke vakken
11 11 12 12 14 17 17 18 20 20
Integreren en toepassen Integreren Omschrijving en belang Integreren van notities en cursustekst Toepassen Omschrijving en belang Het maken van oefeningen: een stappenplan ter ondersteuning
31 31 31 32 34 34 35
21 24 28
1
2
Memoriseren Het belang van memoriseren Principes voor het optimaal gebruik van je geheugen Algemene tips Aandachtspunten voor het instuderen van namen, feiten, woordenlijsten Specifieke technieken: mnemotechnische middeltjes
38 38 39 39 40 41
Studeren in een elektronische leeromgeving Inleiding Een kritische en strategische aanpak Studievaardigheden in een breder perspectief: enkele concrete tips ‘(Zich) oriënteren’ in een breder perspectief ‘Lezen’ in een breder perspectief ‘Structureren’ in een breder perspectief Relateren Analyseren Memoriseren Controleren Tijdsmanagement Conclusie
43 43 44 44 44 45 46 47 47 48 48 49 50
Persoonlijk advies
51
Geraadpleegde werken
52
Inleiding Als student sta je voor grote uitdagingen. Je moet de universiteit, je nieuwe vriendenkring en het bruisende studentenleven leren kennen, maar ook jezelf als ‘studerende student’. Het feit dat je een grote hoeveelheid boekenkennis op een beperkte tijd moet verwerken, is dan ook één van de grootste uitdagingen van je studententijd. Tips over studieplanning en concentratie vind je in de brochure ‘Studieplanning’. In deze brochure ‘Studiemethode’ tonen we hoe je het rendement van je studiegedrag zelf in handen hebt door de manier waarop je je cursussen aanpakt. Deze brochure is wetenschappelijk onderbouwd. Je vindt er echter vooral concrete tips en suggesties uit de dagelijkse ervaring van studiebegeleiders. In de eerste plaats is ‘Studiemethode’ geschreven voor eerstejaarsstudenten die merken dat het studeren aan de universiteit niet zo vanzelf gaat als ze gehoopt hadden en dat studeren bepaalde vaardigheden vergt. Ook ouderejaars kunnen langs deze brochure hun studiemethode wat bijschaven of eens iets nieuws uitproberen. In de brochure die voor je ligt, onderscheiden we in het studieproces vier grote fasen: oriënteren, basisbegrijpen en complex begrijpen, integreren en toepassen, en memoriseren. De verschillende fasen lopen weleens door elkaar. Je moet ook niet altijd alle fasen door. Wel is het belangrijk dat je je studiegedrag goed afstemt op de specifieke (examen)eisen van ieder opleidingsonderdeel en iedere docent. Op die manier kun je je strategie bepalen. We geven een overzicht van strategieën die bruikbaar zijn. We overlopen ook een aantal veel voorkomende ‘foutieve’ strategieën die je best vermijdt omdat ze teveel risico’s inhouden. Iedereen studeert op zijn manier. Iets nieuws uitproberen vraagt niet alleen durf maar kost ook tijd. Voor een optimaal gebruik van deze brochure raden we je aan ze minstens een keer volledig door te lezen. Je kunt dan voor jezelf nagaan aan welke fase je spontaan meer of minder aandacht besteedt en aan de hand daarvan je werkpunten bepalen. Wil je uit deze brochure iets halen, dan zal je er actief mee aan het werk moeten gaan. Misschien vind je net zoals één van de studenten ‘werken aan je studiemethode niet echt cool’. Als opwarmer geven we je graag zijn reactie op de brochure mee: ‘Nu kijk ik er anders tegenaan: dankzij de inzichten studeer ik nu met meer plezier en haal er ook meer rendement uit’.
3
Oriënterend lezen JE ORIËNTEREN IN DE TEKST: VAN CRUCIAAL BELANG Hoe pak jij een cursus aan? Verschillende soorten tekst lezen we op verschillende manieren. Een handleiding voor het gebruik van een dvd-speler lees je anders dan een krantenartikel, een boodschappenlijstje anders dan een e-mail en elk van deze teksten ook anders dan een cursustekst. Maar ook eenzelfde soort tekst, b.v. een cursustekst, nemen we anders door op verschillende momenten en naargelang de fase van het studieproces waarin we ons net bevinden. Een cursus die je een eerste keer doorneemt, lees je anders dan een cursus die je vlak voor het examen doorbladert om alles nog eens snel te overzien. Neem je een eerste keer een cursustekst ter hand, dan is het handig om het materiaal eerst te verkennen. Zo krijg je snel een eerste globaal beeld van de tekst. Hoeveel pagina’s telt de cursus? Welke thema’s komen aan bod? Wat zal er zoal over gezegd worden? In welke samenhang worden ze geplaatst en hoe worden ze behandeld? Zo krijg je een globaal beeld over inhoud en structuur van de tekst. Ook de omvang en zwaarte van de tekst worden duidelijk: is de tekst compact geschreven, zodat er veel informatie in weinig woorden geschreven staat, of heeft de schrijver alles volledig uitgeschreven? Heb je de les bijgewoond, dan heb je ongetwijfeld al enig idee waarover het in de tekst zal gaan. Tenminste, als tekst en hoorcollege bij elkaar aansluiten. Maar ook al heb je de les aandachtig gevolgd, toch is het beter om je eerst te oriënteren in de tekst en er dan pas dieper op in te gaan. Op die manier verhoog je de efficiëntie van je studieproces. Oriënteren heeft immers een praktisch voordeel. Een zicht op de zwaarte van de studiestof helpt je te bepalen hoeveel tijd en energie je nodig zult hebben om de tekst te studeren. Met een globaal beeld van de studiestof en ook de exameneisen voor ogen, kun je de tekst gerichter doornemen. Misschien beslis je dat bepaalde delen helemaal niet belangrijk zijn en andere delen juist heel cruciaal. Wie zich oriënteert in een tekst, start het denkproces over een bepaald onderwerp. Je krijgt zicht op de grote lijnen en je legt ankerpunten vast. Daar kun je dan later informatie aan vastknopen die je bij een verdere intensieve lectuur van de tekst op het spoor komt. Het is een eerste aanzet tot het denken in structuren. Tijdens de oriëntatiefase worden je voorkennis en je verwachtingen rond de nieuwe tekst geactiveerd, zodat je nieuwe informatie daarbinnen een plaats kunt geven. 4
Info Het moderne geheugenonderzoek toont aan dat een bepaalde geheugeninhoud niet op één punt in de hersenen ligt opgeslagen maar een neurologisch netwerk vormt. Een neurologisch netwerk is een vast patroon van verbindingen tussen een aantal verspreid liggende zenuwcellen of neuronen, die, als ze in een bepaalde volgorde geactiveerd worden, een herinnering opleveren. Je onthoudt nieuwe informatie beter als je die kunt koppelen aan informatie waarover je al beschikt. Wanneer je je oriënteert activeer je een ‘slapend’ neurologisch netwerk in je hersenen. Dit netwerk kan dan als kapstok dienen om nieuwe feiten aan op te hangen.
Je leest bij een eerste lezing de tekst dus het best niet woord voor woord. Vergelijk:
Als je voor het eerst een stad bezoekt, probeer je je te oriënteren en neem je een plan ter hand. Weet je heel precies waar je naartoe wil (b.v. het station), dan helpt het plan je de kortste weg te vinden naar je bestemming. Heb je geen precieze bestemming, dan geeft het plan je een overzicht van de inplanting van de stad en wat er waar allemaal te vinden is: een museum, een park, een winkelcentrum, een sportcomplex, filmzalen … Eenmaal je je op die wijze georiënteerd hebt, beslis je welke richting je uit wil en welke delen van de stad je verder en grondiger wil verkennen. Oriënteer je je niet, dan loop je het gevaar een hele dag rond te dolen of de hele dag door te brengen op de eerste toevallige plaats waar je aankomt. Groot is de kans natuurlijk dat je later moet vaststellen dat er aan de andere kant van de stad nog iets veel interessanter te beleven was. Beschik je niet over een stadsplan dan komt het erop aan andere wegen te zoeken om je een eerste totaalbeeld van de stad te vormen.
Het globale beeld waarmee je vertrekt is een voorlopig beeld. Tijdens de volgende fasen van je studieproces zal je dit beeld en je verwachtingen moeten preciseren en eventueel corrigeren.”
5
HULPMIDDELEN OM JE TE ORIËNTEREN IN HET MATERIAAL Je beschikt over verschillende hulpmiddelen om je te oriënteren in het materiaal. Gegevens los van de eigenlijke tekst zijn belangrijk bij een allereerste kennismaking met het werk. Ook de tekst zelf bevat heel wat aanwijzingen die je toelaten je verder te oriënteren en een overzicht over het geheel te krijgen.
GEGEVENS LOS VAN DE EIGENIJKE TEKST: REFERENTIEGEGEVENS, LITERATUURLIJST EN TREFWOORDENREGISTER •
•
•
6
Referentiegegevens bevatten naast de titel o.a. de naam van de auteur, de naam van de uitgeverij, plaats en datum van uitgave en aantal pagina’s. Gaat het om een cursustekst geschreven door de docent zelf? Of maakt de docent gebruik van vakspecialistische literatuur of van een handboek geschreven door anderen? Lees in dat laatste geval ook eens de flaptekst van het boek, meestal staat daarop beknopte informatie over de auteur. Is het iemand uit de praktijk, uit het onderwijs, een ouder iemand, een jong talent? De tekst wordt levendiger wanneer je de schrijver een beetje kunt plaatsen. Welke uitgeverij heeft het boek op de markt gebracht? Een wetenschappelijke uitgeverij? Een uitgeverij die vooral bekend is om haar meer populaire werken? En wat de (datum van) uitgave betreft: gaat het om een eerste uitgave? Gaat het om een heel recente uitgave of een meer gedateerde? En gaat het om een (zoveelste) herdruk of herziene uitgave? Een literatuurlijst, met daarin een overzicht van het ideeëngoed waarop de schrijver verder bouwt, zegt je iets over de oriëntatie van de auteur. Is de literatuurlijst uitgebreid? Baseert de auteur zich op wetenschappelijke of eerder populariserende werken? Komen verschillende strekkingen aan bod? Wat zijn de meest recente werken die opgenomen zijn? In een standaardwerk of handboek tref je vaak een trefwoordenregister aan. Een dergelijk register geeft je een overzicht van de thema’s die in de tekst aan bod komen, de uitgebreidheid waarmee ze behandeld worden en de pagina’s waarop je ze kunt terugvinden. Wanneer je op zoek bent naar informatie over een specifiek onderwerp, dan vormt een trefwoordenregister een handig vertrekpunt. Een klassieke cursustekst heeft zelden dergelijk register. Voor sommige cursussen kan het interessant zijn om verderop in je studieproces zelf een begrippenlijst aan te leggen.
TEKSTGEGEVENS Je hebt je aan de hand van gegevens los van de tekst een eerste globaal beeld gevormd van het materiaal. Nu richt je je op de tekst zelf. Zonder alles te willen lezen, ga je snel doorheen de tekst, op zoek naar verdere aanwijzingen met betrekking tot inhoud en structuur van de tekst. Je gaat gericht op zoek naar welbepaalde tekstelementen en andere sla je bewust over. Het gaat om een actief zoekproces. De techniek waarvan je gebruik maakt is die van het skimmend lezen (to skim: vluchtig bekijken, met je ogen ergens langsglijden).1 De tekstelementen waarop je je aandacht richt zijn: • inhoudsopgave • titels, ondertitels • eerste/laatste paragraaf en zin • lay-out • grafieken, tabellen • signaalwoorden •
De inhoudsopgave geeft je een overzicht van de thema’s die aan bod komen. Zo zie je op welke manier de auteur de verschillende thema’s met elkaar in verband brengt. Wanneer je de inhoudsopgave leest, wat verwacht je dan dat er aan bod zal komen? Wat roepen de titels en ondertitels bij je op? Hoe zou je de verschillende begrippen uit de titel met elkaar in verband kunnen brengen?
Een voorbeeld: Wat zegt de titel ‘Methoden van onderzoek m.i.v. de statistiek’ je over de verhouding van statistiek en methoden van onderzoek? Is statistiek, naast andere methoden, ook een methode van onderzoek? Of juist niet? En als het wel een methode van onderzoek is, waarom is ze dan zo bijzonder dat ze een afzonderlijke vermelding verdient?
1
Je kunt de techniek van het skimmend lezen ook gebruiken bij de opzoekfase voor het maken van verslagen en scripties. Je vindt hierover meer in de brochure uit dezelfde reeks ‘Het schrijven van een scriptie of verhandeling’. Ook wanneer je tijdens de examenperiode op korte tijd nog vlug iets moet opzoeken of wanneer je vlak voor een examen nog iets wil opfrissen, kan deze techniek je helpen. Meer hierover lees je in de brochure ‘Blok en Examens’. 7
•
•
•
•
•
Je bouwt verwachtingen op en verscherpt zo je aandacht. Wat je verder in de tekst leest zal beter bijblijven. Beslis je het werk ook effectief te (be)studeren, dan is het handig de inhoudsopgave te kopiëren of uit je cursus te lichten. Zo kun je die op elk moment voor je leggen. Beschik je niet over een inhoudsopgave, dan kan het nuttig zijn er zelf één te maken. Niet iedere inhoudsopgave is even goed. Een goede titel is te beschouwen als een compacte inhoudsopgave. Soms kunnen titels en ondertitels ook misleiden. Bekijk de inhoudsopgave daarom voldoende kritisch. Geeft de titel echt weer wat er in de paragraaf staat? De doorlopende tekst bevat vaak meer titels en ondertitels dan opgenomen in de inhoudsopgave. Vooral extra opgenomen titels en ondertitels geven je een verdere specificatie van wat aan bod zal komen. In een eerste paragraaf wordt vaak een schets gegeven van wat zal volgen. Een laatste paragraaf geeft vaak een samenvatting van het voorafgaande. Een eerste/laatste zin bevat dikwijls het kernwoord dat het centrale thema aangeeft van de alinea. Kernwoorden en kernzinnen die de centrale idee weergeven worden extra in de verf gezet door lay-out (cursief, vet, begin van een nieuwe alinea e.d.). Kijk ook eens naar grafieken en tabellen. Die bevatten vaak de kern van het verhaal, wijzen naar iets bijzonders of proberen een doorzicht te geven in een complexiteit. Signaalwoorden zijn woorden die een volgende stap in de tekst aankondigen of terugverwijzen naar een voorafgaande stap. Ze geven aan hoe deze stappen moeten geïnterpreteerd worden. De belangrijkste zijn: - woorden die een contrast aangeven: echter, maar (toch), niettemin, enerzijds, anderzijds, hoewel, daarentegen - woorden die een chronologie aanduiden: eerst, vervolgens, daarna, voorafgaand, later, gelijktijdig - woorden die een opsomming aangeven: ten eerste/tweede/derde, daarbij, bovendien, eveneens - woorden die een functie of status van een tekstfragment aangeven: bewijs, conclusie (dus), samenvattend, inleiding, ontwikkeling, argument, voorbeeld. We noemen ze ook statuswoorden. In ieder van deze statuswoorden ligt een vraag verwoord (vraag naar definitie, kenmerken, bewijs … ) waarop je het antwoord in de tekst terugvindt.
Titels, kernzinnen, kernwoorden, inleidende en samenvattende paragrafen geven je vooral een globaal zicht op de inhoud van de tekst, signaalwoorden belichten eerder de structuur.
8
Misschien denk je dat inhoud en structuur zozeer samenhangen dat het niet mogelijk is de structuur van de tekst te ontdekken vooraleer je (bijna) alles begrijpt. Dat klopt niet helemaal. Ben je bij een eerste verkennende lezing van de tekst teveel gefixeerd op het willen begrijpen van de tekst, dan zie je soms belangrijke aanwijzingen voor de structuur over het hoofd. Probeer van deze aanwijzingen maximaal gebruik te maken, zodat je al snel grip krijgt op de structuur van de tekst. Onderstaand voorbeeld geeft je een idee van hoe een tekst er na een eerste oriënterende lezing door een expert kan uitzien, als je van de signaalwoorden gebruik maakt.
Een voorbeeld:
OMSCHR. SUBJ.
OBJ.
CONCL.
(…) Dergelijke ‘bevrijding’ heeft een subjectief en een objectief aspect. Enerzijds gaat het om een individuele acht van elk subject. Elk individu moet voor zichzelf beslissen of hij/zij die ’bevrijding’ wil of niet, met inbegrip van de onaangename consequenties (de pijn van de verblinding kunnen uithouden, het geduld hebben om de desoriënterende verwarring te doorstaan). Anderzijds gaat het om een bevrijding die erin bestaat om ‘de ware aard’ van de dingen te leren kennen. Deze ‘ware aard’ vinden de filosofen niet uit; veeleer treffen ze hem aan. Filosofen stellen zich hier passief op: luisterend naar de dingen kijkend naar de werkelijkheid, zich inschakelend in een traditie van grote denkers die naar de dingen geluisterd hebben en naar de werkelijkheid gekeken hebben. Wie niet bereid is zich in deze traditie in te schakelen, moet filosofie links laten liggen. Eén van de grote misverstanden die bij leken m.b.t. filosofie circuleren, is wel dit: dat filosofen zo maar, vrijblijvend en lukraak om het even wat lanceren, dat in de filosofie ‘alles mag en kan’. Filosofie is aldus een (tijdrovend) proces (het vergt altijd een heel mensenleven) van zelfontvoogding, zelfbevrijding, zelfbewustwording in constante interactie een rijke, lange traditie (ook als men deze ‘traditie’ integraal ‘verwerpt’, gebeurt dat in voortdurende volgehouden ‘dialoog’ met die traditie: cfr. b.v. Hegel, Nietzsche, Marx, Heidegger, Derrida e.a.). (J. Decorte, Fundamentele Wijsbegeerte) 9
Merk op dat statuswoorden niet altijd expliciet verwoord zijn. Een geoefend lezer heeft al snel door dat een zin die begint met ‘Dergelijke bevrijding heeft een … aspect.’, een karakterisering/ omschrijving van het begrip geeft. De lezer heeft in dit geval zelf statuswoorden in de kantlijn geplaatst. Voor alles wat je tijdens deze fase van het lezen aanduidt, gebruik je het best potlood. Zo kun je achteraf nog correcties aanbrengen. Doe het ook voldoende zuinig: in een tekst die vol staat met ‘dus’ kan het niet de bedoeling zijn iedere ‘dus’ als signaalwoord aan te stippen. Je bakent zo tekstvelden af waarop je in een volgende fase inzoomt. Vergelijk het met verkavelingen van een groot perceel grond. Bij het verkavelen worden verschillende percelen afgebakend en wordt aan ieder perceel een bestemming (status) gegeven: open bebouwing, halfopen bebouwing, winkel, speelterrein e.d. Pas wanneer dit gebeurd is, wordt ieder perceel afzonderlijk aangepakt. Perceel per perceel wordt een plan opgemaakt, worden de fundamenten gelegd, het gebouw steen per steen opgebouwd en zo stap voor stap verder t.e.m. de afwerking.
Tips • Neem eens een cursus ter hand. Waar laat jij je aandacht spontaan naar uitgaan? Inhoud of structuur? Ga je regel per regel aan het lezen? Of probeer je eerst de cursus in zijn geheel te verkennen? • Ook de uiteenzetting van de docent tijdens de colleges en de accenten die hij daarbij gelegd heeft, geven belangrijke aanwijzingen over wat je in de cursus aan inhoud en structuur kunt verwachten. In je eigen lesnotities kun je die aanwijzingen terugvinden.
10
Basisbegrijpen en complex begrijpen Je hebt het materiaal verkend en nu heb je een globaal beeld van de tekst. Het komt er nu op aan dit globale beeld te preciseren. Dat gebeurt met behulp van de techniek van het intensief lezen. Je zoomt in op bepaalde delen van de tekst: een hoofdstuk, een paragraaf, een alinea, een zin. Dat deel ga je (nu pas) regel per regel lezen. Je probeert wat je leest te begrijpen. Hoe grondig je daarbij te werk dient te gaan, wordt bepaald door het einddoel waarop je je richt. Breng dit doel zo concreet mogelijk voor ogen. Bereid je je voor op een examen met open of gesloten boek? Een multiple choice-examen of een examen met open vragen? Verwacht de examinator detailkennis of veeleer kennis van de grote lijnen? Verlies ook de beschikbare tijd niet uit het oog. Je moet immers niet één cursus maar meerdere cursussen instuderen. En de tijd is doorgaans beperkt. Eens je je doel voor ogen ziet en je een zicht hebt op het materiaal en de beschikbare tijd, kun je je strategie bepalen. Je kunt een cursus op verschillende niveaus verwerken. We maken een onderscheid tussen het basisbegrijpen en het complex begrijpen van een tekst.
Tip Lees de tekst die volgt over het basisbegrijpen en het complex begrijpen en neem je eigen studiegedrag even onder de loep. Kom je zelf aan het complex begrijpen toe? Of beperk je je doorgaans tot het niveau van het basisbegrijpen?
BASISBEGRIJPEN: VAN OVERZICHT NAAR INZICHT In de fase van het basisbegrijpen probeer je de elementen die achtereenvolgens aan bod komen elk op zich te begrijpen. Je leest om alles wat er staat grondig op te nemen. Je krijgt greep op de inhoud van de tekst en verscherpt je zicht op de structuur. Geleidelijk aan werk je van een globaal overzicht op het materiaal naar inzicht toe. De leestechniek die je toepast is die van het analyserend lezen. We geven je een aantal belangrijke aandachtspunten mee. 11
ALGEMENE AANDACHTSPUNTEN •
•
•
• •
•
Onduidelijke begrippen zoek je best op in het woordenboek. Ga er daarbij niet vanuit dat je je die verklaring ook automatisch zal herinneren bij een volgende lezing. Noteer de verklaring of vertaling in de marge! Bots je op een zin waar je kop noch staart aankrijgt, dan kan het nuttig zijn die te ontleden in zijn samenstellende elementen. Zo verhoog je je studieactiviteit en intensiteit. Waar vind je het onderwerp? Waar het werkwoord? Wat zeggen voegwoorden je over de relatie tussen de verschillende elementen? Heb je te maken met nevengeschikte zinnen? Of met onderschikkingen? Van welke aard (voorwaardelijk, oorzaak-gevolg …)? Maak de puzzel op een afzonderlijk kladblad of op de lege linkerpagina van de cursus. Ook de gedachtengang van een (complexe) alinea kun je in delen uiteenhalen. Zijn er in de cursus grafieken, tabellen of schema’s opgenomen? Of gebruikt de docent in de hoorcolleges transparanten waarin de kernelementen van het verhaal worden aangegeven? Dan neem je die ter verduidelijking bij de hand. Ook eigen notities kunnen verheldering brengen. Zorg dat je precies weet waarvoor ieder symbool staat. Bestudeer definities en stellingen. Een definitie of stelling is meestal niet iets waarmee je onmiddellijk kunt gaan werken. Dit kan pas wanneer je de definities en/of stelling goed doorhebt. Als een definitie lijkt op een andere definitie die je al bestudeerd hebt, ga dan vooral onderzoeken waar de verschilpunten liggen. Probeer te ontdekken wat dit concreet in voorbeelden en op de tekeningen wil zeggen. Overloop bewijzen stap voor stap. Teken als het mogelijk is de verschillende stappen van het bewijs. Maak eventueel voor iedere nieuwe stap een andere tekening. Reken - daar waar nodig - de verschillende stappen na. Zorg dat je op elk moment weet welke variabelen meespelen en hoe die heten.
AANDACHTSPUNTEN EN HULPMIDDELEN VOOR EEN VERDERE ANALYSE VAN DE INHOUD •
12
Je kunt in deze fase opnieuw gebruik maken van de inhoudsopgave, titels en ondertitels. Je tracht titels en tekst met elkaar te confronteren. Vind je de elementen die in de titel zijn aangegeven terug in de tekst? Worden ze uitgewerkt zoals je verwacht had? Vormt de titel een goede samenvatting van de conclusie of net niet?
Het gebruik van de inhoudsopgave tijdens verschillende fasen van het verwerkingsproces • Sommigen docenten springen tijdens de les van hier naar daar in hun cursus. Met de inhoudsopgave naast je, kun je wat de docent vertelt gemakkelijker situeren in de cursus. • Met behulp van de inhoudsopgave oriënteer je je in de tekst. Uit welke grote delen is de cursus opgebouwd? Uit welke paragrafen zijn de hoofdstukken opgebouwd? Ga op zoek naar parallellen of verbanden in de opbouw van de verschillende hoofdstukken en paragrafen. Je krijgt zo een globaal beeld op de inhoud en de structuur van de tekst. • Probeer, wanneer je je verdiept in de tekst, wat je leest of studeert te situeren in de inhoudsopgave. Confronteer tekst en inhoudsopgave. Is de titel een correcte weergave van de kernidee van de paragraaf? Vind je in de tekst alle elementen terug die in de inhoudsopgave staan? • Een losse opeenstapeling van onsamenhangende elementen krijg je moeilijk in je hoofd. Bij het memoriseren kan de inhoudsopgave dienen als kapstok waaraan je de details kunt ophangen. Check of je aan de hand van de inhoudsopgave kunt vertellen wat een bepaald hoofdstuk allemaal inhoudt.
•
•
Zorg ervoor dat je exact leest en niet al te snel aan het interpreteren gaat. Waak er voortdurend over dat wat je denkt te lezen inderdaad hetzelfde is als datgene wat er staat. Dit geldt zeker ook voor het bestuderen van grafieken en tabellen. Wat staat er precies in uitgezet? Welke grootheden staan op de kolommen en/of rijen/assen? Verwacht van jezelf niet dat je alles onmiddellijk volledig en correct begrijpt. Het opbouwen van inzicht gebeurt, zeker bij vakken uit de humane wetenschappen, doorgaans niet lineair. Je bouwt eilanden van begrip op. Naarmate elk van deze eilanden geleidelijk aan uitdeint, kom je tot een begrip van de volledige tekst. Wanneer je echt niet uit kunt aan een zin of alinea, laat dat stuk dan even voor wat het is en durf verder te gaan. Een moeilijk stuk heel even laten rusten, is vaak een eerste stap naar meer inzicht. Plaats dan wel een vraagteken in de kantlijn. Anders ligt het bij de exact wetenschappelijke vakken. De opbouw is er sterker hiërarchisch. Een nieuw begrip steunt meestal op voorgaande begrippen. Wie het voorgaande of onderliggende begrip niet doorheeft, kan niet volgen. Bij cursussen van exact-wetenschappelijke opleidingsonderdelen kun je dan ook minder doorheen de tekst ‘(ver)springen’. 13
Tip Merk je keer op keer dat je de eerste hoofdstukken van een cursus perfect kent maar nooit aan de laatste hoofdstukken toekomt, dan kan dat erop wijzen dat je te perfectionistisch te werk gaat. Misschien hangt dit samen met faalangst.2
•
Zorg ervoor dat je niet al te snel aan het memoriseren gaat. Dit is een grote valstrik voor wie bepaalde stappen niet begrijpt! Wanneer al je eigen pogingen op niets dreigen uit te draaien, durf dan tijdig je vragen voor te leggen aan anderen.
AANDACHTSPUNTEN EN HULPMIDDELEN VOOR HET VERDER ONTDEKKEN VAN DE STRUCTUUR In deze fase gaat het vooral om het ontdekken van de structuur die de auteur zelf aangebracht heeft. Om die te ontrafelen tracht je de verschillende stappen en elementen te onderscheiden die achtereenvolgens aan bod komen. Vergelijk met volgende voorbeelden.
•
•
2
14
Misschien heb je al wel eens een radio of een ander toestel uit elkaar gehaald. Zeker wanneer je het toestel wil herstellen, gebeurt dit uit elkaar halen heel omzichtig. Je legt de verschillende onderdelen zorgvuldig naast elkaar. Je bestudeert hoe alles in elkaar steekt en hoe de verschillende onderdelen op elkaar inwerken. Daarna begin je terug aan de opbouw (reconstructie). Een historisch waardevol en geklasseerd gebouw dient verplaatst te worden. Het gebouw, de constructie, wordt dan steen per steen uit elkaar gehaald. Stap voor stap wordt het gebouw, in de omgekeerde richting dan bij de opbouw, afgebroken. De verschillende onderdelen van het gebouw worden best niet beschadigd. Geen destructie dus maar deconstructie om daarna een reconstructie te kunnen doorvoeren.
Wie hierover meer wil lezen, verwijzen we naar de ‘Doe-het-zelf-brochure voor de faalangstige student (en de ouders)’. Deze brochure wordt verkocht op het Psychotherapeutisch Centrum voor Studenten, Naamsestraat 80, Leuven. Je kunt ze ook bestellen door 1,50 te storten op het nummer 432-0000761-31 (met als vermelding de titel van de brochure).
Voor het ontrafelen van de structuur beschik je over volgende hulpmiddelen: •
Bouw verder op wat je in de fase van het oriënteren aan signaalwoorden hebt aangestipt. Een meer intensieve lectuur van de tekst laat je toe nog meer signaalwoorden op het spoor te komen. Wat betreft de signaalwoorden die een functie of status aanduiden waarin ook een vraag verwoord is (definitie?, kenmerk?, besluit? e.d.) zul je merken dat iedere wetenschappelijke discipline zo zijn eigen bevragingskader heeft. Bouw voor je eigen vakgebied dit kader uit.
Voorbeelden van veel voorkomende vragen binnen een aantal disciplines: • cursus Psychologie: hypothese? opzet van het onderzoek? afhankelijke variabele? onafhankelijke variabale? resultaten? kritiek? • cursus Geschiedenis: historisch feit? oorzaak? aanleiding? gevolg? • cursus Biologie: opbouw? kenmerken? classificatie? voortplantingswijze?
Info De analyse van tekststructuren leert ons dat een wetenschappelijke tekst veelal een probleemstructuur of een beschrijvende structuur heeft. De probleemstructuur vertrekt van een probleemstelling, de methode van onderzoek wordt aangegeven, vervolgens de resultaten gevolgd door een nadere analyse, en tenslotte de conclusies en aanbevelingen. In de beschrijvende structuur wordt een welbepaald onderwerp vanuit verschillende invalshoeken behandeld: chronologisch, analytisch, geografisch, thematisch … Vind je deze structuur met behulp van signaalwoorden terug? Kenmerkend voor het wetenschappelijke denken is ook dat het gaat om een classificerend denken en nuancerend denken: er wordt niet één positie behandeld maar een overzicht gegeven van verschillende posities (De ene … De andere …). De positie van de wetenschapper wordt geplaatst tegenover de mening van de man in de straat (de doorsnee mens, de wetenschapper …). De behandelde thematiek wordt in een historisch kader geplaatst (vroeger, nu). Ga op zoek naar signaalwoorden die hiervoor aanwijzingen geven.
15
•
•
Maak voor het markeren van deze woorden optimaal gebruik van lay-out. Als je op die manier een alinea analyseert, kan dat een eerste aanzet zijn om een schema te maken. Hoe een schema er kan uitzien en welke technieken je hierbij kunt volgen, lees je op blz. 20 e.v. Sta ook stil bij het begin van een nieuwe paragraaf of alinea. Wat is het verband met de voorafgaande paragraaf of alinea? Waarop wordt verder ingegaan en welke nieuwe stap wordt gezet?
Hoe markeren? • Onderlijn in de tekst kernwoorden, kernzinnen, signaalwoorden. Werk je met potlood, dan heb je het voordeel dat je gemakkelijk kunt corrigeren. Wanneer je met fluostift werkt, maak er dan geen kleurboek van! Merk je na verloop van tijd dat je alles hebt onderlijnd of volledige volzinnen onderlijnt i.p.v. kernwoorden, dan kan dat een teken zijn dat je foutief te werk gaat. Markeren doe je immers om bepaalde zaken in de verf te zetten. Check ook of je consequent bent in kleurgebruik en of het onderlijnde een logisch samenhangend geheel vormt. • Voor het aangeven van een gelijkenis, verschil, tegenstelling, tweedeling, opsomming e.d. kun je in de tekst zelf symbolen aanbrengen. Bouw je eigen symbolensysteem uit. Blijf wel voldoende kritisch. Misschien leg je bij een eerste lezing foutieve verbanden die je bij een volgende intensievere lectuur dient te wijzigen. Structureer je je tekst op deze wijze optimaal, dan maak je van je tekst zelf een schema. Een alternief voor wie al te snel overgaat tot het maken van schema’s op afzonderlijke bladen. • Maak ook aantekeningen in de marge. Je kunt statuswoorden (inleiding, definitie, kritiek …), eventueel geformuleerd in termen van een vraagwoord, aanbrengen. Verwijzingen naar andere pagina’s, naar een ander hoofdstuk zijn ook erg nuttig. Zet in de marge vraagtekens bij de passages die je niet begrijpt. Je kunt ook extra titels en ondertitels of een extra nummering aanbrengen. • Je linkerpagina gebruik je misschien voor het noteren tijdens de les. Is dit niet zo, dan vinden woordverklaringen, voorbeelden, schema’s e.d. er zeker hun plaats.
16
COMPLEX BEGRIJPEN: VAN INZICHT NAAR DOORZICHT Bij de uitbouw van het basisbegrijpen ben je in de eerste plaats gericht op het kunnen volgen en begrijpen van wat getoond wordt. In de fase van het complexe begrijpen ga je verder. Je leest wat tussen de regels staat. Je tracht nu ook alles wat er niet uitdrukkelijk staat te expliciteren. Zo kom je tot een echt doorzicht in het materiaal. Basisbegrijpen expliciete informatie door auteur aangebrachte structuur inzicht
‹ ‹ ‹ ‹
Complex begrijpen impliciete informatie eigen structuur doorzicht
We geven je opnieuw een aantal aandachtspunten mee.
DOORZIEN VAN INHOUD Doorzie je de inhoud van de tekst, dan ben je in staat om ook de meer verborgen informatie af te leiden uit wat er zwart op wit staat. Je begrijpt niet alleen wat uitdrukkelijk (d.i. expliciet) getoond wordt, maar ook wat niet zo duidelijk (d.i. impliciet) getoond wordt.
Voorbeelden: Indien er in de tekst staat dat ‘sommige wetenschappers komen tot de vaststelling dat er een verband is tussen fenomeen X en Y’, dan zegt dat ook, impliciet, iets over een andere groep wetenschappers. Maar wat? Dat ze tot andere bevindingen kwamen? Dat ze het feit niet onderzocht hebben? Vind je hierover aanwijzingen in je cursus? Ga gericht op zoek. • Indien in de tekst staat dat een afleidbare functie steeds continu is, dan dien je je de vraag te stellen of het omgekeerde ook geldt, of m.a.w. in het geval een functie continu is, ze dan ook afleidbaar is? Een ontkennend antwoord staaf je met een tegenvoorbeeld. In geval van bevestigend antwoord, dien je te bewijzen. • Indien in de tekst staat dat ‘ook de algemene economische recessie één van de uitlokkende factoren was voor het uitbarsten van WO II’, dan suggereert dit ook dat er nog andere factoren waren. Kun je hier voor jezelf iets aan koppelen? Waar vind je hierover iets in de tekst? •
17
DOORZIEN VAN STRUCTUUR Je aandacht verschuift van de structuur van de auteur naar je eigen aangebrachte structuur. Durf de structuur die de auteur aangebracht heeft loslaten om zo je eigen structuur in het materiaal te leggen. Zo ga je echt aan het reconstrueren. Je richt je aandacht niet alleen op de vraag naar de juiste waarde en plaats van elk onderdeel, maar gaat ook op zoek naar op het eerste zicht ‘ontbrekende delen’.
Voorbeelden: In een hoofdstuk van de cursus Ziekteleer wordt diabetes behandeld. Het hoofdstuk gaat van start met het beschrijven van een aantal symptomen van diabetes. Na deze beschrijving volgen nog drie paragrafen waarin achtereenvolgens de definitie, de etiologie en de behandeling van diabetes gegeven worden. In de paragraaf over de behandeling van diabetes, worden ‘plots’ nog een tweetal symptomen vermeld die niet terug te vinden zijn in de paragraaf met als titel ‘Symptomatologie’. Herstructureren betekent dat je de extra twee symptomen die je in deze paragraaf nog aantreft, in je eigen opgebouwd structuurschema onderbrengt bij de lijst van symptomen waarmee het hoofdstuk gestart is. • In de cursus Fundamentele Wijsbegeerte worden onder het hoofdstuk Kenleer bij de behandeling van Descartes (rationalisme) achtereenvolgens de volgende vragen beantwoord: Hoe komen we volgens Descartes tot geldige kennis? Heeft onze kennis betrekking op de (zintuiglijk waarneembare) werkelijkheid? Over welke aspecten van de (zintuiglijk waarneembare) werkelijkheid kun je geldige kennis opbouwen? De behandeling van Descartes gebeurt zeer systematisch en gestructureerd. In het daaropvolgende hoofdstuk echter over Locke en Hume (empiristen), vind je wel de eerste vraag (hoe we tot geldige kennis komen?) terug. Ook het antwoord op deze vraag wordt duidelijk aangegeven. Vragen 2 en 3 en hun antwoord lijken op het eerste zicht niet uitdrukkelijk in de tekst aanwezig. Is dit ook werkelijk zo? Misschien vind je deze vragen (en het antwoord erop) bij nauwkeurige lectuur wel impliciet in de tekst terug. Durf dan je tekst herstructureren. Breng in de tekst over Locke en Hume de (verspreide) informatie samen die je toelaat een antwoord te formuleren op het volledige bevragingskader dat je bij de behandeling van Descartes werd aangereikt. •
18
Merk bij het laatste voorbeeld op hoe een eigen structuur een erg doeltreffende voorbereiding is op het examen. Wanneer je het antwoord van Descartes, Locke en Hume op de drie aangegeven vragen in schema brengt, heb je meteen het antwoord op de examenvraag ‘Vergelijk de opvattingen van Descartes, Locke en Hume over kennis’ uitgewerkt. Wil je een goed antwoord geven op een vraag die peilt naar inzicht dan kun je niet buiten de noodzaak van het complex begrijpen. Het blijft wel belangrijk om de manier waarop je je cursus aanpakt en je je op het examen voorbereidt, af te stemmen op de precieze exameneisen voor het vak. Merk je dat de structuur die je zelf in het materiaal aanbrengt erg afwijkt van de structuur die de auteur aangebracht heeft, check dan zeker of de examinator dit ook echt kan appreciëren. Ook als je je geheugen niet te veel wil belasten en grote hoeveelheden dient te onthouden, is het van cruciaal belang dat je de cursus op deze manier verwerkt. Onder ‘Memoriseren’ (blz. 38 e.v.) vind je daarover meer. De structuur en reconstructie die zo ontstaat, kan op papier staan. Maar dat hoeft niet. Waar het om gaat is dat je leert denken in structuren. Hieronder bespreken we een aantal modellen voor het maken van een schema.
19
SCHEMATISEREN NU?! SAMENVATTINGEN, SCHEMA’S EN ANDERE VORMEN VAN TRANSFORMEREN Onder schema verstaan we een beknopte visuele voorstelling van de structuur van de tekst. Een schema is niet hetzelfde als een samenvatting. In een samenvatting tracht je een beknopt overzicht te geven van de inhoud van de tekst. Je werkt in volzinnen. De opbouw van een samenvatting is doorgaans lineair. Het maken van een samenvatting kan nuttig zijn bij het verwerken van artikels. Het maken van een samenvatting is echter tijdrovend. Het materiaal dat je te verwerken krijgt is ook erg omvattend. Het is daarom onmogelijk om voor alles een samenvatting te maken. In een schema ben je vooral gericht op de onderliggende samenhang van de elementen. Je accentueert en visualiseert de structuur met behulp van lay-out. Je durft daarbij de lineaire opbouw van de tekst los te laten om zo te komen tot een eigen beknopte voorstelling van het materiaal. Het werken met een schema heeft zo een dubbel nut. Tijdens het verwerkingsproces heeft het maken van een schema het grote voordeel dat het je bij moeilijkere of onoverzichtelijke leerstofonderdelen dwingt actief bezig te zijn. Je gaat gericht op zoek naar grote lijnen en verbanden en studeert zo met inzicht. Eenmaal je een schema gemaakt hebt, vormt dit een kapstok waaraan je de volledige inhoud kunt reconstrueren. Soms denkt men dat je, om een goed student te zijn, voor alle cursussen schema’s moet maken. Dat is zeker niet het geval. Sommige cursussen zijn zó gestructureerd dat je met het markeren in de tekst al heel ver komt. Wie van alles een schema wil maken, verliest vaak al te veel tijd. Andere mogelijke risico’s verbonden aan het werken met schema’s vind je hieronder, samen met de bespreking van een aantal modellen van schema’s. Eigenlijk is een schema ook slechts één van de mogelijke manieren om materiaal in een andere vorm te gieten. Wanneer je materiaal in een andere vorm giet, transformeer je het. Voor humaan-wetenschappelijke opleidingsonderdelen is een schema de meest voor de hand liggende transformatie van het materiaal. Op blz. 28 e.v. bespreken we een aantal vormen van transformaties die bij positief-wetenschappelijke opleidingsonderdelen, naast het werken met schema’s, bijkomend interessant kunnen zijn. 20
Tip Leg je eigen schema’s eens naast die van een van je medestudenten. Gaat het om een schema of veeleer om een samenvatting? Beantwoordt wat je gemaakt hebt aan het doel dat je ermee voor ogen had?
JE EIGEN SPONTANE MANIER VAN ORDENEN VAN GEGEVENS: HORIZONTAAL OF VERTICAAL, SYNTHETISCH OF ANALYTISCH? Bekijk de basisstructuur van de schema’s op blz. 22. Ze sluiten aan bij een tekst over het functioneren van de twee hersenhelften. Ze geven eenzelfde inhoud op een totaal andere wijze weer. In schema A is de informatie lineair en verbaal weergegeven. Schema B laat de lineaire opbouw los en maakt gebruik van lay-out om de structuur (gelijkenis en verschil) scherper te laten uitkomen.
Info Wetenschappelijk is vastgesteld dat onze twee hersenhelften een verschillende werking hebben. De linkerhersenhelft is de zetel van onze verbale activiteit en is gericht op analyse. De massa informatie die onze taal bevat, mathematische symbolen, muzikale notaties … worden gedecodeerd en opgedeeld in verschillende delen. De lineaire weergave sluit aan bij de wijze waarop taal gesproken/gehoord/gelezen wordt: stap voor stap. De rechterhersenhelft daarentegen is veel sterker visueel georiënteerd en richt zich op vormen, schema’s en beelden. In plaats van processen en dingen te analyseren in verschillende onderdelen, tracht zij te synthetiseren. Bij het traditionele leren gebruiken we door gewoonte en de manier waarop we noteren doorgaans onze linkercortex: analyse, lineariteit, zwartwitdenken, dingen op een rijtje plaatsen, onmiddellijk structuur en details zoeken. Onze rechtercortex die meer inspeelt op ruimtelijk inzicht, fantasie, kleuren, dagdromen, intuïtie … krijgt zo minder kans om erbij te horen. (Lernout, 2000)
21
Op welke wijze orden jij spontaan gegevens? De ene manier van werken is niet beter dan de andere. Wel zijn aan beide manieren van ordenen voor- en nadelen verbonden. Bij een verticaal opgebouwd schema bestaat het gevaar dat je al te gemakkelijk een losse en lange opeenvolging van elementen krijgt waarbij het niet duidelijk is hoe het ene element met het andere samenhangt. Er zijn vaak al te veel details in opgenomen. Ben jij iemand die spontaan verticaal te werk gaat? Wees je dan van het risico bewust. Controleer de logische opbouw en benoem de denkstappen in je schema. Waak erover dat je schema niet nog eens een tweede cursusexemplaar wordt. Wie spontaan gegevens horizontaal ordent werkt meer toe naar verbanden maar heeft wel eens de neiging de details over het hoofd te zien. En ook daarover kun je op het examen vragen krijgen. Zoek het bij het leggen van verbanden ook niet te ver. Niet alles is met alles in verband te brengen.
Schema a twee hersenhelften Linkerhersenhelft Hogere intellectuele activiteit - opdelen - verbale activiteit - lineair Digitale computer
•
22
•
Rechterhersenhelft - synthetiseren b.v. bloemstuk, caleidoscoop - visueel georiënteerd - patronen en verbanden
•
b.v. luisteren naar muziek - rechterhelft: totale melodie - linkerhelft: verschillende noten
Schema b twee hersenhelften linkerhersenhelft - analytisch - verbale activiteit - lineair • vergelijking - digitale computer • voorbeeld: muziek beluisteren - losse noten •
=/
rechterhersenhelft - synthetisch - visueel-ruimtelijk - gericht op geheel
vs
- caleidoscoop
vs
- melodie
Tracht bij het maken van schema’s een beroep te doen op je linker- én rechterhersenhelft. Een goed schema (en een goed examen!) is immers vaak het resultaat van synthetisch én analytisch ordenen van de informatie. Door op deze wijze te werken, hou je je brein ook het meest alert. Oordeel over de kwaliteit van een schema niet ‘op het eerste zicht’. Schema C lijkt op die wijze ook verbanden (gelijkenissen en verschillen) te accentueren. Maar de opsomming van kenmerken is eigenlijk zeer lineair en verre van ‘logisch geordend’.
Schema c zintuiglijk geheugen • korte tijd • exacte zintuiglijke prikkel in z’n geheel • = mengelmoes van gewaarwording via =/ zintuigen • doorgeven aan K.T.G. • omvorming van prikkels tot zinvolle waarneming
werkgeheugen • overdracht van prikkels • bewustzijn ‹ bezig op moment • controleprocessen - bewerkingen - overdracht - bijhouden info • beperkingen - beperkte info-elementen - korte periode
lange termijn geheugen overgang = afh. van intensiteit en kwaliteit van bewerkingen • onbegrensd ‹ moeilijk terugvinden afh. van organisatie •
23
ENKELE ANDERE VOORBEELDEN Voorbeeld 1: mind-map Een mind-map is letterlijk een kaart (map) van je gedachten. Eigenlijk is ieder schema dat. De term mind-map is ontleend aan Tony Buzan (1942, London) en wordt specifiek gebruikt voor die schematische voorstelling waarbij centraal in de voorstelling het onderwerp wordt geplaatst. Daarrond bouw je een netwerk van sleutelwoorden en symbolen op. Een goed opgebouwde mind-map lees je radiaal: je start vanuit het midden en je overloopt tak per tak de hoofdsleutelwoorden. Ze geven je een eerste indruk waarover de mind-map gaat. In de uitwaaierende takken worden het thema en de deelthema’s steeds verder uitgewerkt/uitgesponnen.
Merk op hoe in het voorbeeld hierboven maximaal gebruik wordt gemaakt van de lay-out. De bladspiegel is horizontaal en biedt zo een veel beter panoramisch zicht. De sleutelwoorden zijn horizontaal of schuin naar beneden of boven genoteerd zodat ze allemaal leesbaar zijn zonder het blad om te draaien. Er wordt gebruik gemaakt van verschillende lettertypen en lettergrootten. Hoofdletters zijn gebruikt voor de centrale ideeën en kleine (druk)letters voor de daaruit voortvloeiende begrippen. Rangcijfers en symbolen, en eventueel ook kleur en kleurencombinaties, visualiseren de logische orde. Tekeningen zorgen voor extra ankerpunten. Dit visuele karakter is zeker één van de sterke punten van een mind-map. Maar ook hier geldt: het uitzicht is niet alles. 24
Waak erover dat je niet al te zeer gericht bent op het mooie resultaat. Daar gaat het niet om. Wel om het actieve denkproces dat je doormaakt bij het maken van een schema: welke zijn de kernelementen en hoe zet je ze zinvol bij elkaar? Hier blijft voor velen het schoentje knellen. Zeker wanneer je al te snel een definitief schema probeert te maken op een moment dat je nog geen zicht hebt op hoofd- en bijzaken, bestaat het gevaar dat je in je schema foutieve verbanden legt. De tekst grondig bestuderen blijft de boodschap. Heb je moeite met het onderscheiden van hoofd- en bijzaak, dan vormt het werken met vraagwoorden zoals het op blz. 26 besproken wordt een dankbaar alternatief.
Structuur en structureren: verduidelijking van termen, voordelen en hulpmiddelen • Met structuur verwijzen we naar de logische opbouw van een tekst: de samenhang tussen de elementen die achtereenvolgens behandeld worden. • Structureren is dan structuur opsporen, structuur visualiseren en zo nodig structuur optimaliseren. Dit laatste gebeurt door te herstructureren. • Structureren heeft als voordeel dat het je dwingt actief bezig te zijn. Wie leert vanuit een zicht op de structuur, leert doorgaans met inzicht. Structuur vormt ook een houvast voor geheugenwerk. Wanneer je de structuur van een tekst gevisualiseerd hebt, heb je ankerpunten in de tekst die nuttig zijn bij het herhalen en snel doorlezen van de tekst. • Waar het om gaat is dat je ertoe komt om in structuren te denken. Je kunt wel volgende hulpmiddelen gebruiken: - voor het opsporen van structuur tijdens de fase van het oriënteren en verdiepen kun je de inhoudstafel en signaalwoorden gebruiken - visualiseren en optimaliseren van structuur kan via aanduidingen in je cursus (tekst, marge, linkerpagina) en met behulp van (afzonderlijke) schema’s.
Voorbeeld 2: conceptkaart In een conceptkaart breng je centrale concepten uit een kennisdomein samen. Je tracht ook verbanden tussen de concepten te benoemen. Je werkt zo actief naar inzicht toe en zorgt ervoor dat je overzicht van concepten meer is dan een aaneenschakeling van losse begrippen. Net zoals bij een mind-map kun je gebruik maken van lay-out om de structuur beter te doen opvallen of om een extra accent mee te geven. Vermijd, om het geheel overzichtelijk te houden, overbodige concepten en verbanden. 25
Voorbeeld
REDOX reactie ds zij er
en er zij ds
d an
transfer van onde
oxidatie
rgaat
rgaat
onde
t
r ee
ac tiv
tiv ac
ee rt
reductie
reductor
opname van
verlaging van
oxidator
elektronen
oxidatietrap
afgave van
verhoging van
Voorbeeld overgenomen uit Volckaert L., 2001.
Voorbeeld 3: een schema opgebouwd rond vraagwoorden Bij de bespreking van de fase van het oriënterend en intensief lezen hebben we al gewezen op het belang van het werken met vraagwoorden. Onderstaand schema is volledig opgebouwd vertrekkend van vraagwoorden.
26
kleinste zichtbare afwijking
te onderzoeken instrument
‹
‹
‹
autopsie
1 - 01 mm
lichaam blote oog
dissectie
tot 0.05 mm
organen blote oog en loep
tot 0.002 mm
weefsels en cellen lichtmicroscoop
coupes (epoxyhars 0.000 05 mm dik)
tot 0.000 002
cel electromicroscoop
Voorbeeld
handeling
coupes (paraffine 0.005 mm dik) uitstrijkjes
immuno-elektronen microscopie enzymatische
‹
techniek
histochemie immuno-histochemie ezymhistochemie moleculaire technieken
UZ-magazine, september 2001
27
Het voordeel van een dergelijk schema is dat met het aangeven van de vraagwoorden onmiddellijk ook de logische opbouw van het schema geëxpliciteerd wordt. Je schema wordt minder gemakkelijk een losse opeenvolging van elementen. Ook in een mind-map verwijzen de verschillende takken vaak naar onderliggende ‘vraagwoorden’. Een schema opgebouwd rond vraagwoorden geeft je bovendien een concretere toegang tot de vraag hoe je hoofd- en bijzaken moet onderscheiden. Met het benoemen van het statuut van een element (definitie, voorbeeld, kritiek … ), wordt het belang van het element in de opbouw van het geheel benoemd. En zoals hoger reeds vermeld vormt een schema opgebouwd rond vraagwoorden ook een directe voorbereiding op het examen (vergelijkingsvragen!).
Tip Formuleer zelf de examenvraag waarop bovenstaand schema een perfect antwoord biedt.
TRANSFORMEREN VAN MATERIAAL BIJ POSITIEF-WETENSCHAPPELIJKE OPLEIDINGSONDERDELEN Bij het maken van een schema transformeer je het materiaal: je tracht de informatie die in de doorlopende tekst is weergegeven beknopt en overzichtelijk te maken. Je transformeert het materiaal. Je giet het materiaal in een andere vorm of modaliteit. De verschillende modaliteiten waarin informatie kan weergegeven worden zijn: verbaal • mathematisch: ieder van de gebruikte symbolen heeft een welbepaalde mathematische betekenis • fysisch: ieder van de gebruikte symbolen heeft een fysische betekenis en dimensie • figuratief: de informatie wordt in een afbeelding weergegeven •
In een schema laat je de verbale vorm van de doorlopende tekst los om zo tot een combinatie van de figuratieve en verbale modaliteit te komen. Voor humaanwetenschappelijke opleidingsonderdelen is het werken met een schema een frequent gebruikt hulpmiddel. Ook binnen de positief-wetenschappelijke opleidingonderdelen is het werken met een schema erg bruikbaar. 28
Als je je wil verdiepen in het materiaal en je eigen begrip ervan toetsen, dan kunnen volgende transformaties daarbij helpen: •
overstappen naar de verbale modaliteit: Je tracht voor het interpreteren van formules de abstracte symbolen te verwoorden.
Voorbeeld
y = x2 wordt dan: y evolueert kwadratisch in functie van x
•
overstappen naar de fysische modaliteit: Probeer een mathematische beschrijving van een fysisch verschijnsel fysisch te interpreteren.
Voorbeeld 1)
a=
dv dt
wordt: de versnelling is de tijdsafgeleide van de snelheid. D.w.z. de versnelling is 0 als de snelheid constant is. 2)
Fu =
dp t dt
waarbij pt = totale impuls van het stelsel van deeltjes, en Fu = de uiwendige kracht wordt dan: De uitwendige kracht is de tijdsafgeleide van de impuls. D.w.z. als een uitwendige kracht (F) aanwezig is, verandert de impuls van het stelsel en als de totale uitwendige kracht 0 is, blijft de impuls van het stelsel behouden. 29
•
overstappen naar de wiskundige modaliteit: Je geeft een wiskundige uitspraak mathematisch weer.
Voorbeeld 1) Als x positief is dan is -x negatief wordt: x>0 ⇒ -x<0 2) Als A een deelverzameling is van B en B van C dan is A ook een deelverzameling van C wordt: (A⊆B ^ B⊆C) ⇒ A⊆C 3) Als 2 reële getallen groter zijn dan 3, dan is de som groter dan 6 wordt: (x>3 ^ y>3) ⇒ (x+y>6)
•
30
overstappen op de figuratieve modaliteit: Bij het behandelen van definities en bewijzen tracht je in de mate van het mogelijke alles wat er staat te tekenen. Duid daarbij zoveel mogelijk aan op je tekening. En probeer via een tekening je begrip duidelijk te maken. Bij het oplossen van een vraagstuk of het opzetten van een experiment in Fysica, maak je een situatieschets, d.i. een visuele voorstelling van wat gegeven is. Deze situatieschets helpt je (impliciete) informatie op het spoor te komen.
Integreren en toepassen Keren we terug naar het begin van deze brochure. Met behulp van het beeld van de reiziger hebben we iets gezegd over het belang van de oriëntatiefase. Bij aanvang van de reis oriënteert de reiziger zich om zich een globaal beeld te vormen van de stad of het land van zijn bestemming. De reis zal zo gerichter gebeuren. Alles wat de reiziger tegenkomt zal beter bijblijven. Dezelfde reiziger zal zich tijdens zijn tocht, en zeker op het einde ervan, geregeld dwingen halt te houden om terug te blikken op het afgelegde traject. Hij maakt een balans op. Hij evalueert, zet de sterke en zwakke punten van iedere plaats, ieder museum, winkeltje, restaurant bijeen. Hij brengt voor zichzelf samen wat de moeite waard is om vast te houden. Hij vergelijkt daarbij ook met andere eerdere reizen. En ongetwijfeld heeft hij tijdens z’n reis iets geleerd (al is het maar over het functioneren van treinen of het metronet in een grootstad) dat hem bij een volgende uitstap van nut nu kan zijn. Ook bij het doornemen van een cursustekst is het nodig op regelmatige tijdstippen op deze wijze halt te houden om opgedane kennis te integreren. De stap naar het maken van toepassingen is dan snel gezet.
INTEGREREN OMSCHRIJVING EN BELANG Integreren doe je wanneer je het materiaal dat je bestudeert inpast in kennis die je hebt. Je ziet verbanden met andere cursussen, andere opgedane kennis en vroeger bestudeerd materiaal. Dit integreren kan op twee niveaus. Het kan binnen de cursus zelf: nadat je in de fase van het intensief lezen ingezoomd hebt op bepaalde tekstfragmenten (alinea, zin, woord) ga je opnieuw de grote lijn voor ogen halen en kijken hoe de verschillende fragmenten daarin passen. Je richt je uitdrukkelijker op de verbanden tussen de verschillende hoofdstukken. Je kunt anderzijds ook buiten die specifieke cursus integreren. Dat doe je wanneer je vakoverschrijdend gaat denken. Wat je in cursus X gezien hebt breng je in verband met wat je in cursus Y gezien hebt. Wat je in de hoorcolleges krijgt aangeboden link je aan de informatie die je via andere kanalen (krant, journaal, internet, debat e.d.) opvangt. Je vindt zo ook vlot nieuwe voorbeelden. 31
Dit (verregaande) niveau van verwerken wordt niet voor ieder examen door de docent vereist. Ben je tijdens de fase van het intensief lezen echter actief structurerend te werk gegaan en heb je goed doorgedacht, dan heb je dit niveau van het integreren al grotendeels bereikt. Integreren doe je in zekere zin ook wanneer je, na het volgen van de les, je cursustekst en notities met elkaar confronteert.
Tip Heb je de indruk dat je niet gemakkelijk komt tot dit niveau, bespreek dit dan met een van je studiebegeleiders. Er kunnen verschillende oorzaken zijn. Voor jezelf is het vaak moeilijk om hierop een zicht te hebben.
INTEGREREN VAN NOTITIES EN CURSUSTEKST Hoe je precies te werk gaat om cursustekst en notities te integreren, verschilt van vak tot vak. Beschik je over notities en een cursustekst, combineer dan beide versies zo dat je uiteindelijk één geheel hebt. Werken met twee versies, notities en cursus, die qua inhoud en structuur sterk kunnen verschillen, is al te belastend. Het is echter niet de bedoeling dat je cursus en notities zo combineert dat je tot een nieuwe derde versie komt. Wel neem je ofwel je cursus ofwel je notities als basis die je verder aanvult. Voor sommige vakken vormt de beschikbare cursustekst een zo goed als volledige weergave van wat de docent in de les vertelt. Dan ligt het voor de hand dat je de cursustekst als vertrekpunt neemt. Je kunt er (doorgaans) gerust in zijn dat alles wat je daar vindt correct is. De laatste jaren besteden de docenten trouwens meer en meer aandacht aan het verzorgen van de structuur en lay-out van hun cursustekst. Je vult je cursus dan wel aan met extra voorbeelden, uitwijdingen die in de les worden gegeven e.d. Op voorhand de verwachte les in je handboek doornemen helpt zeker om tijdens de les sneller en adequater te kunnen uitmaken wat je wel en niet dient te noteren. Geef je er toch de voorkeur aan je notities als vertrekpunt te nemen en deze aan te vullen vanuit de cursus, waak er dan over dat je uit de cursus niet al te veel wegselecteert. Alleen je notities instuderen volstaat zeker niet. 32
Heb je voor een vak geen gedrukte cursustekst maar alleen notities, dan kun je de notities aanpakken zoals een gedrukte cursustekst. Neem dan wel het best zo vlug mogelijk na de les je notities nog eens door om ze te controleren op volledigheid en juistheid. Dat is evenwel iets anders dan na iedere les je eigen notities overschrijven. Je zal al snel merken dat dit, omwille van de beperkte tijd, niet vol te houden is. Wel kan het soms zinvol zijn een beperkt en haast niet leesbaar stuk over te schrijven. Maar blijf zoveel mogelijk je oorspronkelijk materiaal gebruiken. Ben je eerstejaarsstudent, dan is het soms moeilijk om de kwaliteit van je eigen notities in te schatten. Vergelijk eens met de notities van medestudenten of leg je notities eens voor aan een studiebegeleider. Hoed je er echter ook voor massa’s kopies van notities van anderen te verzamelen. Je kunt er al te veel kostbare tijd mee verliezen. En opnieuw belast je je hersenen onnodig wanneer je met verschillende versies tegelijkertijd aan het werken gaat. Wat je achteraf aan je notities hebt, hangt af van de efficiëntie waarmee je tijdens de les notities neemt. In onderstaand kader vind je hiervoor een aantal bruikbare tips.
Tips bij het nemen van notities • Neem volgende goede gewoontes aan i.v.m. het vullen van je bladspiegel: - gebruik slechts één kant van elk blad; laat ook ruimte open voor aanvullingen, zeker als je weet dat je eventjes verstrooid was - dateer en nummer elk blad • Belangrijker dan al tijdens de les perfect gestructureerde en ‘gekleurde’ nota’s te hebben, is dat je nota’s inhoudelijk zo correct mogelijk en volledig zijn. - Bepaal daarom vooraf wat je moet noteren. Beschik je over een goed uit gewerkte cursustekst dan is het zeker niet nodig alles te noteren. - Om zo een goed tempo te kunnen aanhouden, werk je voor vaak voor komende termen met afkortingen. Zorg ervoor dat die systematisch dezelfde zijn en voor jezelf duidelijk blijven. Laat het noteren in volzinnen zoveel mogelijk achterwege. Tracht ook bij het nemen van notities te werken met pijlen en tekens die verbanden aangeven. - Wacht ook niet met noteren tot je alles begrepen hebt. Voor sommige vakken is het onmogelijk om alles tijdens de les te begrijpen. Het komt er dan vooral op aan ervoor te zorgen dat je op het einde van de les al je materiaal hebt. Want daarop dien je achteraf terug te vallen om wat in de les gezegd is te begrijpen. 33
Tips bij het nemen van notities • Structuur in je nota’s breng je door aandacht te hebben voor volgende zaken: - eerste zinnen: die zijn vaak aanduidingen waarover het zal gaan of geven nog vlug een samenvatting van de vorige keer - transparanten en bordschema’s: ook dit materiaal geeft doorgaans de rode draad weer. Houd je echter niet bezig met het overschrijven van transparanten wanneer die achteraf beschikbaar zijn. - let op (kleine) signalen die een prof tussendoor geeft ((stop)woorden zo zoals ‘een stap verder’, ‘dit gezegd zijnde’ …). Ook een mondelinge uiteenzetting zit vaak vol van signaalwoorden.
TOEPASSEN OMSCHRIJVING EN BELANG Toepassen betekent in het algemeen dat je de opgedane kennis kunt gebruiken om nieuwe dingen te zien, vorm te geven of te ontdekken. Je kunt creatief omgaan met de kennis waarover je beschikt.
Voorbeelden: • Als arts in opleiding wordt van jou verwacht dat je in staat bent om op grond van je kennis van pathologieën, aan de hand van dossierstudie, de juiste diagnoses te stellen. • In een practicum Fysica kom je in de resultaten van je experiment een wetmatigheid op het spoor. Het experiment heb je, rekening houdend met de criteria waaraan een experiment moet beantwoorden om wetenschappelijk te zijn, zelf opgezet. • In je masterproef bouw je als taalkundige in spe een nieuwe didactiek uit om kinderen een vreemde taal aan te leren. Je integreert principes uit verschillende andere methoden. Maar rekening houdend met recente onderzoeksgegevens, breng je ook vernieuwingen aan.
34
De term ‘toepassen’ wordt echter vaak (uitsluitend) gebruikt om te verwijzen naar het maken van oefeningen. Toepassen betekent dan specifieker dat je oplossingsstrategieën kunt herkennen in aangeboden opgaven of probleemsituaties. Je ziet dat een bepaalde formule van toepassing is op het gegeven probleem of dat een juridische casus te analyseren is vanuit in de cursus besproken analysekaders. Het gaat daarbij opnieuw niet alleen om problemen binnen het specifieke bestudeerde vakdomein. Je moet ook in staat zijn om de opgedane kennis toe te passen in situaties die nog niet bestudeerd werden in de cursus en wanneer je (al dan niet toevallig?) op andere domeinen terecht komt. Laat je hierdoor zeker bij positief wetenschappelijk vakken (op het examen) niet verrassen. In (sommige) secundaire scholen worden op een wiskunde-examen nog wel eens uitsluitend oefeningen aangeboden die je kunt oplossen door terug te vallen op reproductie van voorbeeldoefeningen. Op de universiteit kun je niet om ‘het nieuwe’ heen. Soms kom je pas tot een oplossingsstrategie door verschillende formules, analysekaders e.d. uit verschillende hoofdstukken en/of cursussen met elkaar te combineren. Wil je goed problemen kunnen oplossen dan is het daarom nodig dat je de theorie goed kent. Maar je kan ook niet zonder een goede strategie om problemen op te lossen.
HET MAKEN VAN OEFENINGEN: EEN STAPPENPLAN TER ONDERSTEUNING Onderstaand stappenplan kan een hulpmiddel zijn om je eigen oplossingsgedrag te diagnosticeren en zo je eigen oplossingsstrategie bij te sturen. Misschien lijkt dit plan je al te voor de hand liggend. Toch wordt er veel tegen gezondigd. Je hebt het misschien al eens zelf meegemaakt. Je geraakt er bij het maken van een oefening maar niet aan uit omdat je gefixeerd bent op informatie uit de opgave die er helemaal niet toe doet. Je komt het examenlokaal buiten en je beseft dat je een deel van de opgave niet hebt gelezen. Of bij het controleren van je oplossingen op kot (dan pas?!) bots je op een domme (tel)fout. Doorgaans maken we sneller fouten wanneer we onvoldoende systematisch te werk gaan en te weinig reflecteren op de opgave en het eigen oplossingsgedrag. Het stappenplan biedt je een te volgen strategie. Zoals met de kennis van de theorie, bouw je ook de vaardigheid van het strategisch opgaven maken op. Dit doe je opnieuw door actief te oefenen. 35
Bij het oplossen van een oefening kun je volgende stappen doorlopen.
36
Stap 1
analyse van het vraagstuk en het uitselecteren van de gegevens uit de opgave. Je definieert en structureert het probleem. Een omvangrijk probleem deel je op in kleinere delen. Je tracht niet alleen wat gevraagd wordt zo duidelijk mogelijk voor te stellen, ook wat gegeven is en alle andere informatie die (impliciet) in de opgave is vervat, haal je naar voor. Als hulpmiddel kun je gebruik maken van wat gezegd is over het transformeren van het materiaal. Je tracht het probleem te herschrijven met je eigen woorden (overstap naar verbale modaliteit). Je zet het om in een schema of maakt een situatieschets (overstap naar de figuratieve modaliteit). Je herschrijft het probleem in de taal die je moet gebruiken (b.v. wiskundige taal, dus overstap naar de mathematische en/of fysische modaliteit).
Stap 2
mobiliseren van (voor)kennis en vaardigheden. Uit de informatie die in de opgave gegeven is, selecteer je de bruikbare informatie. Alle overbodige verpakking gooi je overboord. Daarnaast selecteer je ook uit je parate kennis, uit handboeken die je eventueel ter beschikking hebt of observaties die je zelf kunt/moet maken, andere bruikbare informatie. Het selecteren van bruikbare informatie veronderstelt dat je op een creatieve wijze een link vindt tussen het op te lossen probleem en alle beschikbare informatie. Je mobiliseert ook aangeleerde vaardigheden.
Stap 3
bepalen van een oplossingsstrategie. Er is zelden één weg om tot een oplossing te komen. Opnieuw zal je wat creatief moeten zijn. Wat de analyse van het vraagstuk heeft opgeleverd, moet je linken aan alle gemobiliseerde kennis en vaardigheden. Er zijn dan verschillende oplossingsstrategieën te onderscheiden: • Net zoals bij de analyse van het vraagstuk, blijft ook bij het uitwerken van een oplossing een systematische aanpak sterk aangewezen. Je controleert daarbij iedere stap die je zet. Kun je de stap zetten? Beschik je daarvoor over voldoende gegevens? • Verbeten blijven doorwerken wanneer je helemaal vastzit, helpt niet altijd vooruit. Het probleem even opzij leggen vaak wel. Soms komt dan ineens de inspiratie.
Kom je er niet uit en heb je tijd over, dan kun je, gebruik makend van de beschikbare en bruikbare informatie, beginnen uit te proberen. Achteraf deduceer je dan de te volgen weg uit het resultaat. Misschien volg je spontaan eerder een systematische aanpak of ga je, net omgekeerd, zelden systematisch te werk. Misschien is het voor jou heel moeilijk om een onopgelost probleem te laten liggen. Probeer de verschillende strategieën te benutten en eigen patronen te doorbreken. •
Stap 4
uitvoeren van strategie.
Stap 5
controleren van de oplossing. Is de oplossing die je vond een oplossing voor het probleem zoals het gesteld werd? Is de oplossing consistent met al de gegevens die in de probleemstelling gegeven werden? Kan de oplossing kloppen (wanneer het b.v. om een getal gaat)?
37
Memoriseren Ben je tijdens de vorige fasen actief met het materiaal omgegaan, dan heb je de tekst - als het goed zit - al wel begrepen, maar je zult hem waarschijnlijk nog niet correct en (voor zover het nodig is) volledig kunnen weergeven. Memoriseren dan maar?
HET BELANG VAN MEMORISEREN Over de functie van het memoriseren zijn de meningen verdeeld. Misschien ben je zelf van mening dat geheugenwerk niet nodig is. Het komt er op aan de leerstof te begrijpen. En waarschijnlijk kijk je dan ook verbaasd op wanneer je anderen hoort zeggen dat een sterk geheugen voldoende zou zijn om te slagen aan de universiteit. De waarheid ligt tussen beide extremen in. Zonder inzicht kom je er niet. Overwegend ‘papegaaienwerk’ is uit den boze. Maar weiger je ook maar iets te memoriseren, dan zal je evenmin goed scoren. Voor heel wat cursussen wordt verwacht dat je feiten, namen, woordenlijsten e.d. uit het hoofd kent. Ook kennis van details is soms nodig. Details zijn niet altijd onbenulligheden. Wetenschappelijk denken is genuanceerd denken. En dat aangeven van nuances, gebeurt weleens in de details. Je mag de fase van het memoriseren echter niet zien als een laatste fase in het studieproces die losstaat van de vorige fasen. Net voor het examen is er altijd wel stamp- en blokwerk te leveren. Maar eigenlijk begint het al met het oriënteren. Als je aan iets aandacht besteedt of aan iets denkt, doe je een beroep op je werkgeheugen. En de wijze waarop je tijdens de fase van het basisbegrijpen en complex begrijpen actief met het materiaal omgaat, is bepalend voor de mate waarin je ook tijdens deze fasen het materiaal opneemt en doorsluist naar het lange-termijngeheugen. Dat de fase van het memoriseren geen losstaande slotfase is blijkt duidelijk uit onderstaande principes voor het optimaal gebruik van je geheugen. Er wordt daarbij ook uitdrukkelijk gewezen op het belang van herhaling. Dit betekent dat je ook tijdens het jaar het best al eens een moment inbouwt waarop je de cursus in grotere gehelen doorneemt en instudeert.
38
Info In de Psychologie maakt men een onderscheid tussen het werkgeheugen (WG) (of korte-termijngeheugen) en het lange-termijngeheugen (LTG). De capaciteit van het werkgeheugen is beperkt tot ongeveer zeven zinvolle items (b.v. zeven woorden of getallen). Ook de levensduur van feiten in het korte-termijngeheugen is heel beperkt: ongeveer één minuut. De capaciteit van het LTG is quasi onbeperkt. Over de levensduur van feiten die in het LTG zijn opgeslagen, is de wetenschap het nog niet eens. Sommigen zijn ervan overtuigd dat het echt vergeten niet bestaat en geheugeninhouden je leven lang bewaard blijven. Vergeten houdt volgens hen in dat een bepaald geheugenfeit onbereikbaar is geworden: je kunt het om de een of andere reden niet meer oproepen. Niet alles wat in je WG komt, wordt naar het LTG overgebracht. Als je gegevens wil verankeren, zal je er extra aandacht aan moeten besteden. Dit verankeren van informatie in je lange-termijngeheugen vraagt activiteit. Om iets te onthouden moet je er werk van maken.
PRINCIPES VOOR HET OPTIMAAL GEBRUIK VAN JE GEHEUGEN ALGEMENE TIPS bij het opnemen van het materiaal Kijk of luister geconcentreerd. Aandacht is een belangrijke (de eerste!) voorwaarde voor het onthouden van materiaal. Datgene waar je geen aandacht aan besteedt gaat verloren. Merk je dat je het keer op keer moeilijk hebt om geconcentreerd te werken en aandacht op te brengen voor het materiaal, dan zoek je hiervoor het best hulp.3 Stel gericht vragen aan het materiaal. Laat je leiden door de exameneisen. Is het een examen met open of gesloten boek? Verwacht de prof dat je data exact kent of bij benadering? • Mobiliseer je voorkennis. Kennis die je kunt vastknopen aan iets wat je al weet, onthou je gemakkelijker. • Gebruik al je zintuigen (auditief, visueel …). Maak optimaal gebruik van je sterkst ontwikkelde zintuig, maar durf ook combineren. Gebruik niet alleen je hoofd maar geef ook motivatie, emoties en interesses hun plaats. Je geheugen werkt selectief. Je onthoudt beter wat je boeit. Tracht daarom ook bij opleidingsonderdelen die je minder boeien eigen negatieve gedachten over de cursus (en jezelf!) te transformeren in positieve. •
3
Geconcenteerd werken vraagt een optimale dosering van inspanning en ontspanning. Wie hierover meer wil lezen, kan de brochure ‘Studieplanning’ doornemen. 39
bij het verwerken van het materiaal • Je onthoudt gemakkelijker wat je begrijpt. Ga op zoek naar betekenis. Check regelmatig of je ook werkelijk begrijpt wat je leest. • Breng structuur aan. Hoe omvangrijker de informatie die je moet verwerken, hoe belangrijker het is ze te structureren. Zinloos materiaal, materiaal dat een onsamenhangend geheel is of een losse opeenvolging van losse elementen, laat zich moeilijk opnemen. Groepeer ook voor het memoriseren van namen, data, losse feiten e.d. de informatie zoveel mogelijk tot zinvolle gehelen. • Koppel nieuw verworven kennis aan iets wat je reeds weet. Associeer. Zo krijg je gekoppelde netwerken van kennis. Hoe meer je leest en weet uit verschillende domeinen, hoe meer verbanden je kunt leggen naar nieuwe kennis. • Herhaal. Kennis die je niet van tijd tot tijd herhaalt, vervaagt. Een goed schema helpt je om in een oogwenk de kern van de zaak voor de geest te halen en te herhalen. Maar ook tijdens het jaar mag je meer doen dan enkel je schema herhalen. Studeer eens een groter geheel in. En check dan met gesloten cursustekst, wat je uit jezelf kan weergeven. Er is immers een groot verschil tussen kennen en herkennen.4
AANDACHTSPUNTEN VOOR HET INSTUDEREN VAN NAMEN, FEITEN, WOORDENLIJSTEN Bij het voorbereidend werk ben je gericht op het ontdekken van grote lijnen en het leren denken in structuren. Het scherp stellen van je kennis en het verankeren van feiten, namen en details, zal doorgaans pas tijdens de blok of kort voor het examen gebeuren. Stel echter ook hiervoor niet al het werk uit tot op dat laatste moment. •
4
40
Werkdefinities (definities van begrippen, symbolen …) moet je zo in je hoofd hebben vooraleer je er, ook tijdens het jaar, mee aan het werken kunt gaan. Pas op: dit betekent niet noodzakelijk (soms wel!) letterlijk zoals in de cursus. Je moet ze in eigen woorden kunnen omschrijven, zonder daarbij echter technisch onjuist te worden. Wanneer je woordenlijsten net voor het examen doorneemt is de kans reëel dat je alles door elkaar begint te halen op het examen. Breng indien mogelijk structuur aan in je woordenlijsten en maak hiervoor optimaal gebruik van de lay-out. Herhaal op regelmatige tijdstippen. Tips voor het efficiënt gebruik van je geheugen bij het oproepen van het materiaal vind je in de brochure ‘Blok en Examens’.
Blijf je van mening dat je een sterk geheugen hebt, en dus zonder problemen het echte blokwerk kunt uitstellen tot net voor het examen, doe dan in elk geval een test met een deel van het materiaal. Zo kom je niet voor onaangename verrassingen te staan. Regelmatig toetsen hoever je staat kan trouwens nooit kwaad. Integendeel.
© José-Frederic Baeyens
SPECIFIEKE TECHNIEKEN: MNEMOTECHNISCHE MIDDELTJES Indien je voor de taak staat een reeks onsamenhangende feiten of gegevens in te prenten, kunnen volgende mnemotechnische middeltjes een hulpmiddel zijn. Ook deze technieken zijn gebaseerd op het ‘structuurprincipe’ en het principe dat je gemakkelijker zaken onthoudt die voor jou betekenis hebben. •
Je hebt een reeks namen te onthouden. Wat roepen deze namen bij je op? Welke associaties heb je? De associaties kunnen je helpen om de namen vlotter op te nemen en terug op te roepen. Associëren doe je ook wanneer je twee willekeurige namen, feiten of gegevens met elkaar in verband brengt. Wanneer twee gegevens iets gemeenschappelijk hebben (koppelfactor), neem je ze beide gemakkelijker op. 41
•
•
•
Stel dat je de code VR197TNM2BS wil onthouden, dan kun je deze zinloze reeks groeperen in volgende groepen van drie: VRT-NMBS-1972. Je groepeert zo tot (meer) zinvolle gehelen. Je dient een hele reeks kenmerken van een symptoom te kunnen weergeven, de namen van de nieuwe Europese republieken van de vroegere Sovjetunie te kennen, of de namen van de vertegenwoordigers van een bepaalde kunststroming. Vorm met de eerste letters van ieder element een letterwoord. Met het letterwoord wordt het gemakkelijker om de verschillende op te nemen elementen terug te vinden. Heb je een sterk visueel geheugen dan kan het helpen wanneer je de in te prenten elementen visueel voor de geest te halen. Visualiseren dus. Misschien kun je de verschillende elementen in eenzelfde ruimte situeren die je visualiseert. Misschien kun je er ook een verhaal rond breien.
Wie zich verder wil oefenen op het gebruik van deze middeltjes vindt achteraan in de brochure bij het overzicht van geraadpleegde werken een aantal handboeken met concreet oefenmateriaal.
42
Studeren in een elektronische leeromgeving INLEIDING De computer is niet meer weg te denken uit de onderwijsleeromgeving. De K.U.Leuven biedt een centraal aangestuurde elektronische leeromgeving (Toledo) aan waarbinnen docenten en studenten een grote waaier aan mogelijkheden vinden. Docenten verspreiden kennisinhouden of opdrachten via Toledo, illustreren theorieën met beeldmateriaal, geven voorbeelden van mogelijke examenvragen of antwoorden op veel gestelde vragen in verband met de leerstof. Als student schrijf je artikels achter je PC en stuur je ze door naar medestudenten ter voorbereiding van een discussie, je bereidt een powerpoint-presentatie voor, je e-mailt, je chat, je informeert je via het internet over uurroosters, inhouden van opleidingsonderdelen, opdrachten, exameneisen… De K.U.Leuven koos voor ‘Begeleide zelfstudie’ als onderwijsconcept. In grote lijnen komt Begeleide zelfstudie er in de praktijk op neer dat je • informatie krijgt of leert hoe je die zelf kunt verzamelen, analyseren, verwerken; • duidelijk omschreven opdrachten krijgt die je individueel of in de vorm van een groepswerk uitvoert; • zelf onderzoeken uitvoert en onderzoeksmethoden kiest of ontwikkelt; • je werkzaamheden en de resultaten ervan presenteert en bespreekt met docenten en medestudenten. Binnen dit onderwijsconcept blijven (studie)vaardigheden als ‘zich oriënteren, leren, structureren, analyseren, relateren, tijdsmanagement…’ heel belangrijk, maar komen ze in een ander perspectief te staan. Ze worden aangevuld met enkele andere (studie)vaardigheden zoals ‘zelf informatie verzamelen, goede zoekstrategieën ontwikkelen, efficiënt communiceren en op boeiende wijze presenteren’.
43
EEN KRITISCHE EN STRATEGISCHE AANPAK De grote verscheidenheid aan studievaardigheden maakt dat een kritische en strategische aanpak permanent nodig is. Voor elk opleidingsonderdeel kun je je de vraag stellen: wat wordt van mij verwacht? Over welke informatie (lesnotities, transparanten, literatuurlijst…) beschik ik allemaal? Welke leerstrategieën kan ik voor dit opleidingsonderdelen hanteren? Welke kies ik? Tijdens en na het leerproces is het ook belangrijk geregeld te evalueren. Heb ik wel een goed overzicht van de cursus? Is dit wat de prof van mij verwacht? Hoe hebben medestudenten het aangepakt? Wat zouden verklaringen kunnen zijn voor een minder goed resultaat? Hoe gevarieerder de leeromgeving en de leertaken zijn én hoe gevarieerder de nodige studievaardigheden zijn, des te belangrijker zelfevaluatie wordt.
STUDIEVAARDIGHEDEN IN EEN BREDER PERSPECTIEF: ENKELE CONCRETE TIPS ‘(ZICH) ORIËNTEREN’ IN EEN BREDER PERSPECTIEF Hoe kun jij je als student zo goed mogelijk oriënteren op de verwachtingen van de docent voor een bepaald opleidingsonderdeel? Zoek een antwoord op volgende vraag: welke elementen maken deel uit van de leeromgeving van een bepaald opleidingsonderdeel? checklist Schriftelijk: • schriftelijke gedrukte cursus • handboek (is de auteur de prof zelf of niet; Nederlands of anderstalig?) • verplichte literatuur • vrijblijvende literatuur • kopies van transparanten • oefeningen/extra oefeningen • eigen notities • mogelijke examenvragen • notities monitoraatsoefeningen • notities/voorbereidingen practicum • … 44
Digitaal: • pp-presentaties • slides/transparanten • online toetsmogelijkheden met al dan niet feedback • online illustratiemateriaal • online valven met aankondigingen • discussieforum • Frequently Asked Questions • … Probeer nu op een schaal van 1 tot 5 aan te duiden hoe belangrijk dit medium is voor een bepaald opleidingsonderdeel. Kun je ook argumenteren waarom? Voorbeelden kunnen zijn: • op de online valven staat elke week welke voorbereiding de prof verwacht • de oefeningen zijn cruciaal; je krijgt alleen oefeningen op het examen • de illustraties maken het geheel van de leerstof veel concreter; je snapt het dan veel beter • die slides bieden echt een goede kapstok voor de leerstof; zo zie je tenminste de structuur • … Vanzelfsprekend is het nu jouw taak om prioriteiten te leggen. Het best kies je één of twee elementen als basis en vul je ze aan met het andere materiaal.
‘LEZEN’ IN EEN BREDER PERSPECTIEF De hoeveelheid kennis neemt toe. Vaak krijg je naast de eigenlijke cursus nog heel wat suggesties voor interessante artikels, websites, boeken… Overzichten en links zijn dan via het elektronisch leerplatform te raadplegen. Hoe leg je hier prioriteiten? En moet je alles even grondig lezen? Wanneer volstaat enkel lezen, wanneer moet je de inhoud ook echt kennen? Lees je op het computerscherm of probeer je toch het één en het ander af te drukken? Luister goed naar wat de prof zelf als klemtonen legt, check de examenverwachtingen. Pols ook eens bij ouderejaarsstudenten of bij de studiebegeleider voor dat opleidingsonderdeel. 45
Afhankelijk van wat je daar hoort en het soort materiaal zul je eerder intensief gaan lezen en grondig gaan verwerken of eerder skimmend gaan lezen en je beperken tot een korte samenvatting van het aangeboden materiaal. Hetzelfde geldt ook voor het afdrukken of niet. Als het echt om leerstof gaat die je moet kennen op het examen heb je best een schriftelijke neerslag waar je zelf wat aantekeningen bij kunt maken.
‘STRUCTUREREN’ IN EEN BREDER PERSPECTIEF Proffen werken tegenwoordig vaak met slides of een powerpointpresentatie die je via het elektronisch leerplatform kunt nalezen of eventueel afdrukken. Dit biedt als meerwaarde vooral een duidelijkere structuur tijdens de lessen. Maar af en toe roept dit ook vragen op. De docent ziet misschien wel 50 slides op een les. Hoe kun je daar het overzicht behouden? Op sommige slides staan maar enkele woorden. Hoe maak je van losse woorden een zinvol en samenhangend geheel? Er schuilen nog enkele andere gevaren: misschien krijg je via de slides wel een zicht op hoofd- en bijzaken, maar ga je dit teveel aannemen en sta je niet meer kritisch ten opzichte van de leerstof. Of beperk je je tot deze slides en ga je te weinig grondig analyseren? Sommige studenten willen graag een perfecte samenvatting van al hun materiaal en proberen dan van de slides, de nota’s en de cursus één compact geheel te maken. Wel mooi, maar heel tijdrovend. Wat weergegeven wordt op de slides of in de pp-presentatie moet je vooral helpen om klemtonen te leggen in de cursus. Probeer kritisch te zijn in het gebruik ervan. Zijn ze vooral een kapstok bij de cursus? Helpen ze jou om hoofd- en bijzaken te onderscheiden? Als ze het enige schriftelijke materiaal vormen, kan het nuttig zijn ze af te drukken. Je kunt er zelf een inhoudstafel bij maken en elke slide even terug plaatsen in een groter geheel door bovenaan op te schrijven tot welke paragraaf een blad behoort. In de les noteer je dan (op wat je afgedrukt hebt) vooral de extra’s die de prof vertelt.
46
RELATEREN Verbanden leggen tussen begrippen, formules, data, personen… Het is niet zo evident, maar het getuigt wel van een goed inzicht in de cursus. Je kunt verbanden zien over paragrafen heen, zelfs over hoofdstukken heen. Misschien zie je wel linken met andere cursussen of met de actualiteit. Het studeren in een elektronische leeromgeving biedt extra kansen om je te oefenen in het zien van relaties. Zie jij bijvoorbeeld het verband tussen die digitale illustratie en de theorie in je handboek? Maak je gebruik van het aanbod aan online oefeningen waarbij je leerstof uit verschillende hoofdstukken met elkaar moet verbinden? Kijk je de voorbeeldexamenvragen en de bijhorende feedback op het internet na, zodat je een idee hebt van welk soort verbanden de docent jou voorschotelt op een examen? Zo biedt de elektronische leeromgeving echt een meerwaarde.
ANALYSEREN Een elektronische leeromgeving kan je helpen bij het grondig analyseren van de leerstof als er o.a. volgende mogelijkheden zijn: kunnen theorieën en hypothesen vertaald worden in meer concrete situaties waar elk gegeven benoemd wordt? Maken voorbeelden begrippen helderder? Kunnen oefeningen stap voor stap gemaakt worden? Als je via de elektronische leeromgeving zelf opdrachten aangereikt krijgt, zal je de leerstof eerst moeten analyseren voor je er zelf iets mee kunt doen. Het is niet altijd even gemakkelijk om in te schatten wat de docent verwacht in verband met de verwerking van het materiaal. Misschien hoopt hij dat je aan de hand van zijn presentatie in de les en de slides op het leerplatform in staat bent om een moeilijk Engelstalig handboek te doorworstelen? In welke mate moet je dat helemaal analyseren of niet? En hoe weet je nu of je grondig genoeg bezig bent of net niet? Voor sommige vakken vind je in de FAQ’s (Frequently Asked Questions) al wat voorbeelden van hoever medestudenten in die analyse gaan. Ook commentaar van de prof of de assistent op deze en andere vragen (b.v. discussieforum) kunnen je al een idee geven. 47
MEMORISEREN Doordat zoveel informatie gemakkelijk terug te vinden is op het internet, ben je misschien geneigd je geheugen minder te gebruiken? Tja, je moet natuurlijk eerst goed begrijpen hoe een bepaalde theorie in elkaar zit, maar daarna komt er vaak wel wat geheugenwerk bij kijken. Hoe kun je anders in dat grote informatieaanbod je weg nog vinden? Hoe kun je daar het overzicht behouden? Je hebt als het ware een kapstok nodig. De inhoudstafel van je cursus kan daarbij handig zijn. Het volstaat meestal niet enkel de transparanten van buiten te leren. De docent wil van jou een samenhangend geheel horen en geen losse woorden. Ook precisie wordt van jou verwacht: een definitie moet correct gebruikt worden; een formule werkt alleen als ze goed is. En dat is een stuk gemakkelijker als die dingen goed in je geheugen zitten. Hoe meer je zelf actief gebruik maakt van de leerstof, b.v. door allerlei oefeningen te maken in de elektronische leeromgeving, hoe gemakkelijker het onthouden zal gaan.
CONTROLEREN Binnen een elektronische leeromgeving zijn vaak diagnostische toetsen aanwezig, zodat je zelf kunt testen in hoeverre je de gestudeerde leerstof beheerst. Je kunt hier in een veilige leeromgeving oefenen. Binnen diezelfde leeromgeving is er vaak ook de mogelijkheid om bij elke toets (en/of vraag) feedback te krijgen. Met die feedback kun je dan weer zelfstandig aan de slag. Tegelijk ben je best ook kritisch. Maak je de toetsen met je cursusboek er naast of niet? Zijn de toetsen representatief voor het examen? Gebruik je de feedback om zelf onderdelen van de leerstof die je minder goed snapte terug door te nemen?
48
TIJDSMANAGEMENT Tijdsmanagement is voor veel studenten geen eenvoudige zaak. Je krijgt eindelijk wat meer vrijheid in het organiseren van je eigen leven en tegelijk is er ook zo’n groot aanbod van boeiende dingen. Verandert de elektronische leeromgeving iets aan je manier van omgaan met de tijd? Berichten van docenten via het internet nalezen is misschien minder tijdrovend dan zelf naar het faculteitsgebouw te moeten gaan. Samenwerken met medestudenten verloopt misschien efficiënter. En wie weet ben je wel een stuk meer gemotiveerd als je via je pc met leerstof kunt kennismaken? En toch … De verleiding om de computer op je kot ook voor andere activiteiten zoals chat, e-mail, spelletjes, vrij surfen… te gebruiken is groot. Kun jij nee zeggen tegen je computer? Gebruik jij de computer vooral als instrument in het proces om iets bij te leren of omdat je het leuker vindt om via de computer iets te leren in plaats van met je cursustekst? Ben je eerlijk met jezelf als je zegt goed gewerkt te hebben voor een opleidingsonderdeel en je tegelijk beperkt hebt tot het nalezen van de slides op het internet? Tegelijk met de elektronische leeromgeving wordt ook het aandeel aan kennisinhouden en bronnenmateriaal groter. Probeer jezelf niet te verliezen in zoveel informatie, maar je prioriteiten te leggen en je tijd af te bakenen. Regelmatige inzet doorheen het jaar wordt hoe langer hoe belangrijker. Als het onderwijsconcept Begeleide zelfstudie en de elektronische leeromgeving de prof hebben aangemoedigd om meer aan de hand van opdrachten te werken, is tijdsmanagement nog meer aan de orde. In zelfstandige taken kruipt vaak veel tijd, terwijl je voor datzelfde opleidingsonderdeel (en zeker voor andere opleidingsonderdelen) soms ook nog moet studeren. Voor meer informatie, lees ook de brochure ‘Studieplanning’ uit de reeks Doelgericht Studeren.
49
CONCLUSIE Een elektronische leeromgeving biedt voordelen. Het leren gebeurt tijd- en plaatsonafhankelijk, het accent ligt meer op het zelf verwerken. Door de afwisselende werkvormen is er meer kans op een betere verwerking van de leerstof. Maar een elektronische leeromgeving heeft ook een aantal valkuilen zoals hierboven al aangegeven. Je studieaanpak is best heel gedifferentieerd naargelang de inhoud van het opleidingsonderdeel, de docent, het al dan niet gebruik maken van de elektronische leeromgeving of de examenverwachtingen. Het belang van reflectie wordt des te groter, zowel voor je begint met het verwerken van de leerstof als na een examenperiode. Aarzel niet om tijdig raad te vragen aan medestudenten, studiebegeleiders op de faculteit of medewerkers van de Studieadvies. Zo bouw je een zo goed mogelijk referentiekader op in verband met studeren aan de universiteit.
50
Persoonlijk advies We hopen dat deze brochure je op weg geholpen heeft om je studie efficiënter, doelgerichter en - wie weet - ook leuker te maken. Maar een brochure kan een persoonlijk gesprek niet altijd vervangen. Het is best mogelijk dat je de suggesties uit deze brochure hebt proberen toe te passen maar nog altijd twijfels hebt bij je aanpak. Dan is het misschien tijd om de hulp van een studiebegeleider in te schakelen. Eerstejaarsstudenten kunnen een beroep doen op de studiebegeleiders van de faculteit (monitoren of assistenten). Alle studenten van de K.U.Leuven kunnen ook terecht op de afdeling Studiebegeleiding van de Studieadvies. De pedagogen en psychologen van deze dienst kunnen je helpen bij allerhande studieproblemen. Ga eens langs voor een gesprek. Je kunt gewoon binnenlopen op het Van Dalecollege, Naamsestraat 80. Elke werkdag is er vrij spreekuur van 14 tot 17 uur. Je kan ook een afspraak maken, telefonisch (016 32 43 11) of via e-mail:
[email protected]. Het begeleidingsaanbod kan bestaan uit één of meerdere individuele gesprekken. De training ‘Doelgericht Studeren’ is bedoeld voor studenten die hun studiemethode willen bijschaven. De belangrijkste studieproblemen komen aan bod: concentratie en studieplanning, cursussen structureren, efficiënt memoriseren, blok en examens enz. Er wordt gewerkt in groepen van maximaal 15 studenten uit verschillende studierichtingen. Aan de hand van oefeningen leer je je eigen studieaanpak kritisch beoordelen en bijsturen. Er zijn vier bijeenkomsten van 2 uur. Deze trainingen worden gegeven in het eerste en tweede semester.
51
Geraadpleegde werken •
•
•
•
•
Diekstra, R. & West, R. Brainjoggen. Een handleiding voor het opvoeren van uw leer-en geheugencapaciteit. Utracht, Bruna, 1995. Lernout, B. & Provost, I. Leuker leren. Een nieuw praktijkboek voor breinvriendelijke studie. Antwerpen, Standaard uitgeverij, 2000. Lowyck- Cuypers G., Studiemethode. Leidraad bij de universitaire studies. Leuven, Studieadvies, K.U.Leuven, 1993. Stuyvenberg, J.H., Studievaardigheden voor intelligente studenten, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1988. Volckaert L., Conceptkaarten als didactisch hulpmiddel voor het onderwijs in de natuurwetenschappen. Leuven, faculteit Wetenschappen K.U.Leuven, 2001.
Doelgericht studeren Deze brochure maakt deel uit van een reeks, met als titel ‘Doelgericht studeren’. Ervaren studenten die studeerdeskundigheid hebben verworven, kun je herkennen aan hun doelgerichte aanpak. Ze werken strategisch. Dit betekent dat ze zichzelf doelen stellen, nadenken over hun manier van werken, hun resultaten evalueren en hun aanpak zonodig bijsturen. Ze houden het stuur van hun studie stevig in handen en dat bezorgt hen een gevoel van controle en competentie. Dit maakt dat ze over het algemeen graag studeren. De adviezen en tips die je in deze reeks brochures terugvindt, hebben als doel je studeerdeskundigheid te vergroten. De • • •
brochures uit de reeks ‘Doelgericht studeren’ zijn: Studiemethode prijs: 3 € Studieplanning prijs: 2 € Blok en examens prijs: 2 €
400/0000/48640 400/0000/48539 400/0000/48438
Deze brochures kunnen gratis worden verkregen door K.U.Leuven-studenten bij Studieadvies K.U.Leuven, Naamsestraat 80 bus 5415, 3000 Leuven, tel. 016 32 43 11. Niet K.U.Leuven-studenten kunnen de brochures verkrijgen na voorafbetaling van bovenvermeld bedrag op rekeningnummer 432-0000011-57 met vermelding van bovenstaand nummer. 52
Studentenvoorzieningen Studieadvies Van Dalecollege Naamsestraat 80 bus 5415 3000 LEUVEN Tel. 016 32 43 11
[email protected] www.kuleuven.be/studieadvies