Studie-avond Apocriefe boeken 9 april 2015 Inleiding Judith, I en II Makkabeeën, I Henoch, het Evangelie van Thomas, de Herder van Hermas. Het is zomaar een greep uit de geschriften die bekend staan als deuterocanonieke, apocriefe en/of pseudepigrafische boeken. Naast de Bijbel zijn dus veel meer geschriften overgeleverd dan die boeken die daarin tot ons zijn gekomen. Ze laten zien dat het vroege jodendom en het vroege christendom veel veelkleuriger waren dan we misschien zouden denken. Aan de totstandkoming van de huidige - canonieke - collectie geschriften die we de Heilige Schrift noemen is een heel proces van selectie, redactie en verwerping voorafgegaan. Sommige geschriften die er nu in staan werden niet altijd tot de Bijbel gerekend, anderen die graag gelezen werden zijn eruit verdwenen. De katholieke en oosterse kerken zien bepaalde boeken nog steeds als een deel van het Oude Testament, de kerken van de Reformatie hebben deze eruit gelaten. Waarom dit het geval is gaan we bekijken aan de hand van deze studie. Er zal in het bijzonder naar een boek gekeken worden: I Henoch, waarvan enkele regels in de Brief van Judas terecht zijn gekomen. Dit is ook omdat later de film “Noah” wordt vertoond waarin door de makers elementen uit I Henoch zijn gebruikt om het verhaal van de Zondvloed te vertellen. Deel 1: Begripsafbakening en betekenis -
Deuterocanoniek De indeling van het Oude Testament is voor de alle kerken; katholiek, protestant en orthodox hetzelfde. Daarin volgt de christelijke kerk de LXX of Septuagint, de Griekse vertaling van de Joodse bijbel die tussen 225 en 100 BCE 1 tot stand kwam. Een belangrijk verschil is het aantal boeken dat al dan niet tot het Oude Testament worden gerekend. De Protestanten erkennen de door het rabbijnse jodendom erkende Hebreeuwse boeken – maar deze hebben niet dezelfde volgorde of hetzelfde gezag – terwijl de andere kerken een aantal in het Grieks overgeleverde boeken wel tot het Oude Testament rekenen. Deze zijn: Tobit, Judit, I en II Makkabeeën, Wijsheid (van Salomo), Wijsheid van Jezus Sirach, en Baruch. Daarnaast zijn er een aantal Griekse aanvullingen op de boeken Esther en Daniël. Sinds het Concilie van Trente (1546) worden deze boeken door de Rooms-katholieke Kerk tot de canon gerekend, in navolging van de Latijnse Vulgaat. Sinds 1566 worden deze boeken ook wel 'deuterocanoniek' genoemd, naast de zogenaamde canonieke boeken. Deuterocanoniek wil hier dan ook zeggen 'in de tweede plaats,' dus niet van hetzelfde niveau of gezag als de andere boeken Het woord 'canoniek' komt van het Griekse woord voor maatstaf, richtsnoer: canon. Met de canon worden alle boeken bedoeld die als gezaghebbend en geïnspireerd worden erkend en dus de Heilige Schrift of Bijbel vormen. Later kreeg het begrip 'canon' de tweede betekenis van 'lijst' of 'tabel' van alle (heilige) boeken die tot de Bijbel worden gerekend. Het is een lijst die pas vanaf de vierde eeuw werkelijk vast kwam te staan. De deuterocanonieke boeken worden door de protestanten 'apocrief' genoemd. In de eerste Statenvertalingen werden deze nog als een aanhangsel opgenomen, na het Nieuwe Testament, met een waerschouwinge aen de lesers. Deze boeken mochten dus wel worden gelezen, maar er konden geen dogma's op gebaseerd worden. Dit lijstje was iets langer dan die van de katholieke canon. Zo worden III en IV Ezra (II Ezra is Nehemia), het gebed van Manasse, en III Makkabeeën aan het lijstje toegevoegd. Voor de Rooms-katholieke Kerk zijn deze boeken ook
1 BCE is: Before the Common Era, (Voor de Gewone Jaartelling, Voor Christus). CE is dus de huidige jaartelling.
apocrief en komen dus niet voor in bijvoorbeeld de Willibrordvertaling. In de loop van de achttiende eeuw verdwenen deze boeken uit de Statenvertaling om te besparen op drukkosten. In de interkerkelijke vertalingen als Groot Nieuws en de NBV voegen de deuterocanonieke vertalingen wel toe. Vaak tussen het Oude en het Nieuwe Testament. De brief van Jeremia wordt daar vaak afzonderlijk aan toegevoegd. De Willibrordvertaling heeft deze brief als hoofdstuk 6 van Baruch. -
Apocrief Het woord 'apocrief' heeft vaak de negatieve connotatie als onbetrouwbaar. Bijvoorbeeld omdat er wordt getwijfeld of een tekst wel afkomstig is van de vermeende auteur. De kerkvaders bedoelden met 'apocrief' vaak 'ketters' of 'vervalst'. Feitelijk wordt met 'apocrief' 'verborgen' of 'geheim' bedoelt omdat de waarheid van de apocriefe boeken meer verhuld of niet altijd expliciet aanwezig was. De boeken die in de Septuagint waren opgenomen werden zowel door de rabbijnen als de vroege kerk niet als ketters gezien. De reden dat de rabbijnen deze niet in de canon opnamen was dat deze van oorsprong na-profetisch waren. Vaak wordt er ook uitgegaan van een voorkeur aan de in het Hebreeuws en Aramees overgeleverde geschriften. Sommige boeken (I Makkabeeën, Jezus Sirach) zij oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven, maar zijn alleen in het Grieks overgeleverd.
-
Pseudepigrafisch Naast de apocriefe of deuterocanonieke boeken zijn er nog veel meer religieuze geschriften overgeleverd. Deze worden door de protestanten aangeduid als 'pseudepigrafisch' maar door de katholieken weer als 'apocrief'. Daartoe behoren boeken als de Hemelvaart van Mozes, het Boek der Jubileeën, en het boek Henoch. De overeenkomst is dat alle kerken en het jodendom deze boeken geen of weinig gezag toekennen. Dat wil niet zeggen dat ze geen invloed hebben gehad.
katholiek
protestant
Deuterocanoniek
Apocrief
– Tobit
– Tobit
– Judit
– Judit
– I Makkabeeën
– I Makkabeeën
– II Makkabeeën
– II Makkabeeën
– Wijsheid
– Wijsheid
– Sirach
– Sirach
– Baruch (met de brief van Jeremia)
– Baruch
– Aanvullingen op Esther
– Brief van Jeremia
– Aanvullingen op Daniël
– Aanvullingen op Esther – Aanvullingen op Daniël – Gebed van Manasse
katholiek
protestant
Apocrief
Pseudepigrafisch (SV: Apocrief)
– III Makkabeeën
– III Makkabeeën
– IV Makkabeeën
– IV Makkabeeën
– III Ezra
– III Ezra
– IV Ezra
– IV Ezra
– Jubileeën
– Jubileeën
– Martelaarschap en hemelvaart van Jesaja
– Martelaarschap en hemelvaart van Jesaja
– Psalmen van Salomo
– Psalmen van Salomo
– Sibyllijnse Orakels
– Sibyllijnse Orakels
– I Henoch (Ethiopische Henoch)
– I Henoch (Ethiopische Henoch)
– II Henoch (Slavische Henoch)
– II Henoch (Slavische Henoch)
– Hemelvaart van Mozes
– Hemelvaart van Mozes
– II Baruch (Syrisch)
– II Baruch (Syrisch)
– III Baruch (Grieks)
– III Baruch (Grieks)
Letterlijk betekent het woord ‘pseudepigrafisch': 'valselijk toegeschreven geschriften’. Elk geschrift dat ten onrechte op naam van iemand staat, is dus ‘pseudepigrafisch’. Maar de term ‘oudtestamentische pseudepigrafen’ wordt ook meer specifiek gebruikt voor Joodse geschriften die geen deel uitmaken van het Oude Testament, en ook niet van de zogenaamde ‘deuterocanonieke’ boeken De naam is gekozen omdat deze geschriften vaak op naam staan van een oudtestamentische figuur, zoals Henoch, Baruch of Ezra. Zo krijgen deze geschriften een zeker gezag. Vaak werden ze geschreven omdat de canonieke teksten onduidelijk waren, leemtes vertoonden of tegenstrijdigheden bevatten. Probleem hier is dat ook sommige (deutero)canonieke boeken pseudepigrafisch zijn. Bekende voorbeelden zijn: Daniël, Hooglied, Prediker, Baruch en Wijsheid (van Salomo). Andere pseudepigrafische boeken zijn dat eigenlijk weer niet zoals: de Sibyllijnse Orakels, het Boek der Jubileeën, de Hemelvaart van Mozes en het Martelaarschap van Jesaja. De Sibyllijnse Orakels verraadt al de toenemende invloed van het hellenisme. Over het algemeen worden met de 'Pseudepigrafa' de geschriften bedoeld die behoren tot de sfeer van het Oude Testament. Geschriften die tot de sfeer van het Nieuwe Testament behoren zijn echter vaak ook pseudepigrafisch omdat ze worden toegeschreven aan bijvoorbeeld apostelen als Paulus en Petrus en Maria Magdalena, maar worden apocrief genoemd. Andere apocriefen van het Nieuwe Testament zijn niet pseudepigrafisch, zoals de Herder van Hermas. Van de 'betwijfelde' brieven van Paulus (Kolossenzen, Efeziërs en de pastorale brieven Titus, I en II Timoteüs) kan men dus ook zeggen dat ze pseudepigrafisch zijn.
–
Intertestamentaire literatuur. De deuterocanonieke, apocriefe en pseudepigrafische boeken worden vaak tot de intertestamentaire literatuur gerekend. Dat wil zeggen; die geschriften die geschreven zijn in de periode tussen het Oude en Nieuwe Testament. Vaak spreekt men ook wel van de literatuur van het vroege jodendom. Niet alle intertestamentaire literatuur behoort tot de pseudepigrafische boeken. De geschriften van Philo van Alexandrië en Flavius Josephus horen er niet toe. Net als sommige geschriften van de gemeenschap van Qumran (de Dode Zeerollen). Wat is dan het criterium? De boeken werden in bepaalde religieuze groepen gelezen en genoten een zeker gezag, maar niet bij alle. Bovendien horen sommige canonieke boeken, zoals Prediker, strikt genomen ook tot de intertestamentaire literatuur. Dat geldt ook voor Jesaja 24-27 en Jona. Sommige pseudepigrafische literatuur valt weer buiten de intertestamentaire periode. De vraag is ook hoe lang deze intertestamentaire tijd geduurd heeft, van Maleachi tot het optreden van Johannes de Doper bijvoorbeeld? Over het algemeen laat men deze periode eindigen in 90 CE met de synode van Javne waarbij de joden definitief de canon van de Hebreeuwse Bijbel vaststelden.
–
Apocriefen van het Nieuwe Testament De Bijbel voor de meeste eerste christenen was de joodse Bijbel, in de vorm van de Griekse Septuagint. Het oudste geschrift van wat we nu als het Nieuwe Testament kennen is de eerste brief van Paulus aan de Tessalonicenzen. De evangeliën zijn van later datum. Onder de apocriefen van het NT vinden we o.a. evangeliën. Deze zijn weer onder te verdelen in joodschristelijke evangelies, jeugdevangelies, gezegdenevagelies (Thomas) en lijdensevanglies (Petrus). Daarnaast zijn er handelingen, openbaringen, brieven, gebeden en legenden rondom Maria. Over het algemeen zijn deze van late datum. Sommigen hebben zelfs een plaats in de Koran gekregen, zoals het Kindheidsevangelie van Thomas, waarin een jonge Jezus vogeltjes van klei maakt en tot leven wekt. Veel geschriften hebben een gnostische achtergrond.
Deel 2: Achtergronden -
Jodendom Het jodendom dat wij nu kennen is voortgekomen uit, en is dus sterk beïnvloed door, het farizeïsche jodendom. Dit was de enige joodse stroming die, naast het christendom , zich wist te handhaven na de verwoesting van de tempel in 70. Voor die tijd was het jodendom een veelkleurig palet van Sadduceeën, Essenen, Farizeeën, Zeloten, apocalyptici, mystici en anderen. Binnen al deze kringen speelden bepaalde geschriften een zekere rol, of brachten zij deze voort (Qumran). Daarnaast was er de Griekse invloed die deels werd omarmd (Philo, Wijsheid, Prediker) maar nog vaker in vrome kringen werd bestreden. De Ptolemaeën2 waren de eerste Griekse heersers die na Alexander de Grote over Judea regeerden. Ondanks de belastingdruk konden de joden op religieus gebied hun gang gaan. Later werd het gebied door de Seleuciden ingenomen. De joden waren de Seleuciden aanvankelijk gunstig gezind. De joden namen daarom vrij makkelijk de Griekse zeden en
2 De dynastieën van de Ptolemaeën en de Seleuciden waren de opvolgers van Alexander de Grote. Zij regeerden over respectievelijk Egypte en over Syrië en Mesopotamië (Irak). Zie kaart. De bekendste Ptolemaeër was koningin Cleopatra.
gebruiken over. Maar dat veranderde toen de Seleuciden een repressief helleniseringsprogramma3 wilden opleggen. Zo verrees er zelfs een beeld van Zeus in de tempel in Jeruzalem (De 'Gruwel der Verwoesting' van Daniël). Uiteindelijk wisten vrome joden onder leiding van de Makkabeeën hun zelfstandigheid terug te krijgen en hun grondgebied zelfs met niet-joodse gebieden in Palestina uit te breiden. Onder Johannes Hyrcanus werden grote delen (Galilea in het noorden, Idumea in het zuiden) onder dwang tot het jodendom bekeerd. De Romeinen maakten een einde aan deze zelfstandigheid. Met de verwoesting van de tempel in 70 kwam er definitief een einde aan de joodse nationalistische aspiraties. Daarna spreekt men van het rabbijnse jodendom. In die tijd woonden er al meer joden buiten, dan in Judea. Deze diaspora begon zo'n vijfhonderd jaar eerder, met de verwoesting van de eerste tempel. Na de terugkeer van een deel van de bevolking uit de ballingschap bleef een ander deel van de bannelingen wonen in Babylonië, maar er waren ook groepen in Opper-Egypte. (Bijvoorbeeld in Elephantine, waar ook een joodse tempel stond.) In de hellenistische tijd vestigden zich ook joden in Alexandrië en andere grote steden. Alexandrië is van grote invloed geweest, ook door de kruisbestuiving die plaatsvond met het Griekse denken (Philo, de Septuagint). Binnen deze achtergrond moet ook het ontstaan van de belangrijke stroming van de apocalyptiek worden gezocht. Een aantal elementen waren hierop van invloed: 1 – verandering van het godsbeeld door ontmoeting met de Perzische en Griekse cultuur 2 – verschuiving van het zwaartepunt van de gemeenschap naar het individu 3 – verbreiding van de horizon tot in het verre heelal Concreet werd het heil niet meer in het hier en nu verwacht, maar later, in de verre toekomst, of in de hemel. Samengevat: 1 – Het kwaad bereikt in de wereld bereikt een climax en de vromen lijden daaronder. 2 – Dit lijden is geen straf, maar een teken van het horen bij de komende wereld. 3 – De chaos is de doodsstrijd van de oude, en tegelijk de barensweeën van de nieuwe wereld. 4 – God maakt een einde aan deze wereld volgens zijn plan. 5 – God heeft dit plan al vroeger bekend gemaakt, maar het werd toen niet begrepen. 6 – God lijkt hierdoor afwezig, maar de vromen wacht eeuwig heil door de verrijzenis. De apocalyptische literatuur bevat fantastische visioenen, maar ook hemelreizen. In het Nieuwe Testament kennen we ook voorbeelden van apocalypsen (letterlijk: onthullingen, het wegnemen van de sluier) in het boek Openbaring. Een voorbeeld van apocalyptiek: het boek I Henoch. Het boek I Henoch staat ook wel bekend als de Ethiopische Henoch. Oorspronkelijk zijn delen wel in het Aramees geschreven. Fragmenten daarvan zijn ook bij de Dode Zeerollen aangetroffen. De 3 Hellenisering: de verspreiding en het opleggen van de Griekse cultuur en zeden aan niet-Griekse volken.
Ethiopische vertaling gaat terug op een Grieks origineel. In zijn geheel kennen we het boek nu alleen in het Ethiopisch. In Ethiopië wordt het boek nog steeds als canoniek erkend. Het boek moet ook zekere status hebben gehad in de vroege kerk omdat de brief van Judas eruit citeert: “Ik zie de Heer komen met zijn heilige tienduizendtallen om over allen zijn vonnis uit te spreken; alle goddeloze zondaars zal hij veroordelen voor alle goddeloze daden die ze in hun goddeloosheid bedreven hebben en voor de harde woorden waarmee ze hem hebben beledigd.” (Judas 14-15) Het boek I Henoch bestaat uit vijf delen die oorspronkelijk afzonderlijk in omloop waren en uit verschillend tijden stammen. –
1: Het Boek van de Wachters. Dit bevat een verhaal dat aansluit bij Genesis 6,1-4 over de val van de engelen en hun omgang met de dochters van de mensen. Henoch moet hen het oordeel aanzeggen. Verder vertelt het van de twee reizen van Henoch, waarbij hem alles wordt getoond van de onderwereld tot het paradijs. (Dit boek is waarschijnlijk ouder dan de slotredactie van Daniël.)
–
2: Het Boek van de gelijkenissen met daarin een hemelreis naar de woonplaatsen van de rechtvaardigen, de engelen en de Messias. Opvallend is de 'christelijke' terminologie van de pre-existente 'Zoon des mensen'.
–
3: Het Astronomische Boek met onderwijzingen over de sterren en de atmosfeer.
–
4: Het Boek van de Droomgezichten, met twee visioenen. Een over de komende vloed en een over de de geschiedenis van Israël van Adam tot de messias.
–
5: De Brief van Henoch of het Boek der Veranderingen met een beschrijving van de wereldgeschiedenis binnen een schema van tien weken.
–
6: Twee aanhangsels met o.a. de aankondiging van de wonderbaarlijke geboorte van Noach.
Tussen de Henochfragmenten zijn in Qumran ook fragmenten gevonden van het Boek der Reuzen. Dit boek inspireerde Mani (216 – 276), de stichter van het manicheïsme. 4 Dit boek vertelt van de strijd van de engelen en de reuzen uit Genesis 6 en bevat een samenvatting van het Boek der Wachters. -
Christendom Het christendom is niet ontstaan in een vacuüm maar behoorde tot een van de vele stromingen van het jodendom. Aanvankelijk speelde de gemeente in Jeruzalem, onder leiding van Jacobus de broer van Jezus een grote rol. De verwoesting van Jeruzalem en de tempel in 70 was voor alle stromingen in het jodendom belangrijk. Nu echter de joodse gemeente weggevaagd was kreeg de gemeente die uit niet-joden bestond de wind mee en begon aan invloed te winnen. Aanvankelijk was het christendom ook apocalyptisch. Paulus verwachtte in I Tess. nog een spoedig einde aan de wereld. Binnen de kerk waren vele geschriften in omloop. Marcion was de eerste die met zoiets kwam als een christelijke canon. Voor hem was de god van het Oude Testament niet te verenigen met de liefdevolle Vader van Jezus. Zijn canon bestond uit een uitgekleed Lukas
4 Het manicheïsme was een religie die in zijn hoogtijdagen, tot de komst van de Islam, verspreid was van Noord-Afrika tot in China. Het manicheïsme kende joods-christelijke, zoroasteristische, gnostische en boeddhistische invloeden. Belangrijk was de tegenstelling tussen licht en donker, tussen goed en kwaad. De volgelingen van Mani leefden vaak ascetisch en waren vegetariër. Voor zijn bekering tot het christendom was Aurelius Augustinus sterk door het manicheïsme beïnvloed.
Evangelie en de brieven van Paulus. Een reactie kon niet uitblijven en uiteindelijk ontstond wat wij noemen de christelijke Bijbel met het Oude en Nieuwe Testament. Men is het niet altijd eens geweest over sommige boeken. Sommige zijn eruit verdwenen, zoals de Herder van Hermas, andere werden lang betwijfeld, maar kwamen er toch in, zoals de brief aan de Hebreeën. In de marge waren er ook nog groepen joodse christenen met eigen evangeliën als het Evangelie van de Ebionieten en het Evangelie van de Hebreeën. Zij hielden vast aan de joodse gebruiken. De canonvorming kwam op gang door de actie van Marcion. Binnen de vroege orthodoxe kerk waren bepaalde geschriften al in gebruik. Voor de canonisatie was het belangrijk dat de geschriften ook werkelijk waren geschreven door de apostelen (Paulus, Petrus) of door mensen die dichtbij hen stonden (Markus, Lucas). Bovendien mochten de geschriften geen ketterijen bevatten. Een belangrijke motor achter de canonisatie was ook de aanwezigheid van andere stromingen binnen het vroege christendom die door de orthodoxie als ketters werden aangeduid, zoals Marcionieten, de Montanisten en de Gnostiek. Bovendien was men zich bewust van de joodse wortels en de radicale breuk van Marcion met de joodse Bijbel ging velen te ver. Ook is het belangrijk te weten dat de Kerk niet is ontstaan uit de Bijbel, maar dat de Bijbel voortgebracht is door de Kerk en de daarin heersende geloofspraktijk. Als de Gnostiek aan het langste eind zou hebben getrokken zou er nu ook een heel andere Bijbel zijn geweest. -
Gnostiek De Gnostiek is vooral bekend geworden door de vondst van de Nag Hammadi geschriften in 1945 in Egypte. Daaruit bleek dat de vroege Kerk veel veelkleuriger was en naast de orthodoxie er ook meerdere 'kerken' bestonden. Het woord 'gnostiek' komt van 'gnosis' wat kennis of inzicht betekent. Dit is geen alledaagse of wetenschappelijke kennis, maar diepe, innerlijke kennis. Deze is niet te leren, maar moet in het innerlijk worden aangeboord. Door zichzelf te leren kennen, leert men God kennen. De materiële wereld werd gezien als slecht en door het verkrijgen van kennis kon men zich daarvan bevrijden. Van de Gnostici hoorden we aanvankelijk via hun tegenstanders. De Nag Hammadi geschriften boden een direct inkijkje in de wereld van de Gnostiek. Het lijkt er wel op dat er geen Gnostische canon bestond, want de geschriften verschillen inhoudelijk vaak veel. De Gnostiek moet zelf dus ook behoorlijk divers zijn geweest. De kerkvader Irenaeüs vond het dan ook een onbegonnen zaak om al hun ketterijen in kaart te brengen. Bovendien waren er ook mensen binnen de orthodoxe kerk die er gnostische denkbeelden op nahielden. Kenmerken van de Gnostiek waren: 1 – Een sterk dualisme van materie en geest. De materiële wereld is een fout. Stof en geest hebben niets met elkaar te maken. 2 – Er is een ware God en die is een zuivere Geest. Deze bracht nakomelingen als de Aeonen voort. Een daarvan, Sophia, kwam ten val en deze bracht onvolmaakte wezens voort. Een daarvan, Jadalbaoth, is de demiurg (maker, schepper) die de onvolmaakte stoffelijke wereld schiep. Deze is (vaak) dezelfde als de Jahweh van de Hebreeuwse bijbel. 3 – Sommige uitverkorenen bevatten een goddelijke vonk. Daarom voelen gnostici zich van de wereld vervreemd. Zij behoren tot de uitverkorenen.
4 – Verlossing is mogelijk door Gnosis. Ware kennis komt van buiten de materiële wereld en moet door een geestelijk wezen (Aeon) overgedragen worden. 5 – Christus was zo'n geestelijk wezen en kon dus ook geen echt lichaam maar slechts een schijnlichaam hebben en sterven (docetistisch, van het Grieks woord 'dokein' wat 'schijnen', 'lijken alsof', betekent) óf Jezus was wel een echt mens maar werd tijdelijk 'bewoond' door de Christus-geest. 6 – De ware Kerk is een elite, een groep uitverkorenen met Gnosis. 7 – Ondanks beschuldigingen van seksuele uitspattingen kenden de Gnostici een sterke ascetische ethiek. Het lichaam behoorde immers tot de materiële wereld en was dus slecht. Eenmaal van het lichaam bevrijd zal de goddelijke vonk terugkeren naar haar hemelse oorsprong.
Deel 3: Tot besluit, genres en soorten Apocriefe geschriften komen dus voor in vele soorten en genres zoals: -
Historische boeken
-
Legenden
-
Apocalypsen
-
Handelingen
-
Evangeliën
-
Wijsheidsboeken
Kaart