Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport Associate degrees Buitenlandse studenten Kiezen voor bèta
Onderzoek in opdracht van het ministerie van OCW Anja van den Broek Matthijs Brink Carlijn Braam Lynn van Vugt
ResearchNed februari 2014
© 2014 ResearchNed Nijmegen in opdracht van het ministerie van OCW. Alle rechten voorbehouden. Het is niet geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in publicaties zonder nauwkeurige bronvermelding. ResearchNed werkt conform de kwaliteitsnormen NEN-EN-ISO 9001:2008 voor kwaliteitsmanagementsystemen en NEN-ISO 20252:2012 voor markt-, opinie- en maatschappelijk onderzoek.
1 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Associate degree
7
2.1
Inleiding en vraagstelling
7
2.2
De omvang van AD-programma’s en het profiel van de AD-student
8
2.3
Kennis van het AD-programma
10
2.4
Geen kennis van het AD-programma
12
2.5
Samenvatting
14
3
Buitenlandse studenten
17
3.1
Blijfkans van buitenlandse studenten
20
3.2
Redenen om al dan niet in Nederland te blijven
21
3.3
Toetreding tot de arbeidsmarkt en arbeidsmarktsector
24
3.4
Kans op blijven in Nederland naar achtergrondkenmerken
26
3.5
Samenvatting
27
4
Kiezen voor een bètatechnische opleiding
29
4.1
Inleiding en vraagstelling
29
4.2
De keuze voor een bètastudie
29
4.3
Redenen om af te zien van een bètastudie
32
4.4
Profiel van de student die kiest voor een bètatechnische opleiding
35
4.5
Conclusie
36
Overzicht van tabellen en figuren
3 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
37
1
Inleiding
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft ResearchNed gevraagd de Studentenmonitor Hoger Onderwijs uit te voeren in 2013. De Studentenmonitor is opgezet met het doel structureel zicht te krijgen op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en na te gaan in welke mate specifieke doelgroepen in dit kader problemen ondervinden. Op de website www.studentenmonitor.nl vindt u alle gegevens uit de Studentenmonitor sinds 2001 terug in tabelvorm, uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. De tabellen kunnen bovendien worden ingezien apart voor voltijd- en deeltijdstudenten en voor beide groepen tezamen. Eveneens zijn via deze website alle rapportages van de Studentenmonitor te vinden. Voor de totstandkoming van het trendbestand op basis waarvan de tabellen zijn gegenereerd, zijn de gegevens bewerkt. Over deze bewerkingen, de responsoverzichten en de uitvoering van het veldwerk is verslag gedaan in de meest recente onderzoeksverantwoording, inclusief een overzicht van de factor- en clusteranalyses. De verantwoording wordt elk jaar na afloop van de upload van de nieuwe gegevens ververst. In deze rapportage doen we verslag van een aantal inhoudelijke analyses, te weten:
Associate Degree (het aantal studenten in een AD-programma, achtergrond van AD-studenten en de bekendheid met AD-programma’s): zie hoofdstuk 2;
Buitenlandse studenten (de blijfkans van buitenlandse studenten in Nederland en de redenen om al dan niet te blijven): zie hoofdstuk 3;
Kiezen voor een bètatechnische opleiding (redenen van studenten met bètatoegang om niet te kiezen voor een bètaopleiding): zie hoofdstuk 4.
5 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
2
2.1
Associate degree
Inleiding en vraagstelling In dit hoofdstuk proberen we inzicht te krijgen in de kennis over en deelname aan Associate degreeprogramma’s (AD-programma’s). In 2006 is gestart met het aanbieden van AD-programma’s door onderwijsinstellingen. Dit zijn tweejarige programma’s die deel uitmaken van een hbo-opleiding. De ADprogramma’s richten zich op mbo’ers die reeds een baan hebben en in deeltijd verder willen studeren. Voor een AD gelden dezelfde toelatingseisen als voor hbo-opleidingen. Het programma sluit af met een afzonderlijk diploma, de Associate degree. In het Raad van Staten-advies over het wetsvoorstel ‘Kwaliteit in verscheidenheid’ 1 wordt gesuggereerd dat de AD-instroom een risico vormt voor de borging van het eindniveau van de bachelor. In de AD-monitor2 is onder andere onderzocht in hoeverre de instroom in AD-opleidingen significant afwijkt van die in reguliere hbo-opleidingen. Daartoe is gekeken naar achtergrondkenmerken van de studenten en hun eindexamencijfers. De monitor laat daarin geen significante verschillen zien. Aangezien het ministerie waarde hecht aan de (mogelijke) verschillen tussen AD-programma’s en reguliere bacheloropleidingen is gevraagd deze te blijven monitoren. Dit doen we aan de hand van de Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013. We zullen ingaan op het studiekeuzeproces van eerstejaars bachelorstudenten in het hbo: de motieven die studenten leiden in hun keuze om voor een hbo opleiding te kiezen in plaats van een AD-programma en de bronnen die zij raadpleegden. Daarbij zoeken wij antwoord op de volgende vragen: 1.
Hoeveel studenten hebben gekozen voor een AD-programma en wat is hun profiel?
2.
Hoeveel eerstejaars hbo-studenten zijn op de hoogte van het bestaan van AD-programma’s en hoe zijn zij hierover geïnformeerd?
3.
Hoeveel studenten hebben een AD-programma overwogen?
4.
Wat heeft de doorslag gegeven om voor een bacheloropleiding te kiezen en niet voor een ADprogramma?
5.
Van de studenten die niet afwisten van het bestaan van AD-programma’s: voor hoeveel studenten zou een AD-programma een optie zijn geweest?
6.
Wat is het profiel van de studenten die niet afwisten van het bestaan van AD-programma’s?
Voor de Studentenmonitor 2013 is een extra steekproef van ruim 2.000 AD-studenten aangeschreven. Deze studenten zijn schriftelijk benaderd via DUO. In tabel 1 is te zien dat van de totaal benaderde groep achttien procent meewerkte aan het onderzoek. Na opschoning van de gegevens bleek een deel van deze groep niet tot de doelgroep te behoren (46 studenten); in totaal 58 studenten vulden een dermate klein deel van de vragenlijst in, dat de gegevens niet zijn opgenomen. Hiermee resteert een netto-respons van dertien procent.
1 2
OCW (2011). Kwaliteit in verscheidenheid: Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Graaf, D. de en Berg, E. van den (2011). Monitor Associate-degree 2006-2010. Amsterdam: SEO.
7 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Tabel 1:
Respons AD-studenten n
Niet bereikt
% 9
0%
Onvolledig niet opgenomen
58
3%
Respons buiten doelgroep
46
2%
1.668 22
82% 1%
239
12%
2.042
100%
Non-respons Onvolledig opgenomen Volledige respons Totaal Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013
2.2
De omvang van AD-programma’s en het profiel van de AD-student In dit hoofdstuk besteden we kort aandacht aan de huidige AD-studenten. We kijken naar het aantal ADstudenten maar ook of er verschillen zijn in achtergrondkenmerken tussen AD-studenten en eerstejaars hbo-studenten. Op basis van het 1CijferHo is allereerst gekeken hoe zich het aantal studenten in een AD-programma heeft ontwikkeld. Hiervoor is een selectie gemaakt van alle hoofdinschrijvingen hbo in het hoger onderwijs. De instroom in de AD is vergeleken met de instroom in de reguliere bachelor. Van alle hbo-studenten volgt één procent een AD-programma: het gaat hier om 238 studenten in 2006 (tabel 2). Tot 2012 is dit aantal gestegen naar ruim 4.400-studenten, zeventien keer zoveel als in 2006. Tabel 2:
Aantal studenten (hoofdinschrijvingen ho) in een AD-programma en in een reguliere bachelor (alleen hbo) 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
AD Aantal Aandeel Ontwikkeling
238
1.304
2.489
2.888
3.248
3.864
4.413
0% 0,00
0% 4,48
1% 9,46
1% 11,13
1% 12,65
1% 15,24
1% 17,54
352.065 100%
359.767 100%
368.156 99%
386.287 99%
398.914 99%
407.014 99%
405.396 99%
0,00
0,02
0,05
0,10
0,13
0,16
0,15
352.303
361.071
370.645
389.175
402.162
410.878
409.809
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
0,00
0,02
0,05
0,10
0,14
0,17
0,16
Bachelor Aantal Aandeel Ontwikkeling Totaal Aantal Aandeel Ontwikkeling
Bron: 1CHO 2006-2012, alleen hoofdinschrijvingen binnen het domein hoger onderwijs, hbo.
De AD-opleidingen zijn overduidelijk aantrekkelijk voor studenten met een mbo-vooropleiding (van alle AD-studenten is 46% afkomstig uit het mbo vs. 14% in de hbo-bachelor 3). Daarnaast5 zien we een verschil in deelname van studenten met een deficiënte vooropleiding (uit vbo en vmbo: 3,2% vs. 1,2% in de hbo-bachelor). In de AD zien we verder een oververtegenwoordiging van mannen (54% in de AD vs. 48% in de hbo-bachelor) en een oververtegenwoordiging van autochtone studenten (81% in de AD vs. 74% in de hbo-bachelor). De gemiddelde leeftijd van de AD-student ligt beduidend hoger dan die van de reguliere hbo-bachelor (27,1 vs. 22,9 jaar). 3
Bron: 1CHO, alle jaren samengenomen, alleen hbo-bachelor en AD (hoofdinschrijvingen).
8 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Ook in de Studentenmonitor volgt, als we de AD-studenten en de bachelorstudenten in het hbo samennemen, ongeveer één procent een AD-programma (10.894 hbo-bachelors en 225 AD-studenten). Om te achterhalen welke groepen studenten kiezen voor een AD-programma in plaats van een volledige hbo-opleiding of iets anders is een logistische regressieanalyse uitgevoerd met als achtergrondkenmerken: geslacht, sociaaleconomische status, vooropleiding, doubleren, gemiddeld eindexamencijfer voortgezet onderwijs, inschatting van kans op arbeidsmarkt, studentprofiel (voor een uitleg hiervan zie overzicht 1), woontevredenheid, studenten met een functiebeperking en studenten met kinderen. Overzicht 1:
Studentprofielen
Idealisten ‘Idealisten zijn intrinsiek gemotiveerd: ze zien hun studie als een kans op het verder ontplooien van zichzelf en de maatschappij. Ze zijn sociaal geëngageerd, willen mensen helpen. De studie is een uitdaging voor Idealisten, ze houden van afwisseling, zelfstandigheid, zijn kritisch en willen zich niet aan regels houden. Net als de Zelfontplooiers, zijn de Idealisten van mening dat studeren niet het allerbelangrijkste is omdat je jezelf ook met andere dingen kunt ontwikkelen. Idealisten zijn erg op mensen gericht, niet alleen om hen te helpen, maar ook voor het sociale contact en de gezelligheid. Dat is heel belangrijk voor hen.’ Vakgeïnteresseerden ‘Vakgeïnteresseerden hebben een intrinsieke motivatie voor een bepaald vak en studeren om (nog meer) kennis te vergaren die daaraan verbonden is. Ze zijn toegewijd en ze zijn doelgericht. Vaak zijn het vak en de studie verbonden met hun hobby, bijvoorbeeld een student wiens hobby computers is die Informatica gaat studeren om daar nog meer over te weten te komen. Ze vinden contact met anderen belangrijk, maar niet per se om hier zelf van te leren (zoals de Zelfontplooiers). Zij willen juist kennis overdragen op anderen in relatie tot hun vakgebied.’ Zelfontplooiers ‘Zelfontplooiers worden gedreven door een innerlijke behoefte aan kennis, het leren van nieuwe dingen, zichzelf als mens te ontwikkelen. Studeren is geen middel tot een bepaald achterliggend doel (baan, status et cetera) maar een doel op zichzelf. Zij zijn dus intrinsiek gemotiveerd. Zij hechten waarde aan het zichzelf onderscheiden van de massa en een eigen mening te hebben, zijn kritisch en zijn op zoek naar dynamiek, uitdaging, verandering/afwisseling en vrijheid. Ze staan open voor nieuwe dingen en vinden contact met medestudenten belangrijk, vanwege het sociale maar ook omdat zij hier zelf weer van kunnen leren.’ Normatieven ‘Normatieven zijn extrinsiek gemotiveerd en op anderen gericht: zij studeren omdat het hoort (verwachting van hun sociale omgeving en/of de maatschappij). De studie biedt hen zekerheid voor hun bestaan, het biedt hen betere kansen in de toekomst dan wanneer zij meteen zouden zijn gaan werken na de middelbare school. Dit geeft hen een veilig gevoel ten aanzien van de toekomst. Zij vinden studeren niet echt leuk, ze zien het als een noodzakelijk kwaad waar je niet echt om heen kunt. Contact met anderen is belangrijk voor hen.’ Statuszoekers ‘Statuszoekers zijn op zichzelf gericht en hebben een extrinsieke motivatie: de studie is voor hen louter een instrument voor het bereiken van ‘een gouden toekomst’. Dit betekent een beroep met veel aanzien/status en/of waarin zij veel geld kunnen verdienen.’
Tabel 3 toont de resultaten van de analyses. Hieruit komt naar voren dat studenten met een mbovooropleiding en studenten met een lager gemiddeld eindexamencijfer sneller zullen kiezen voor een AD-programma dan overige studenten. Net zoals vakgeïnteresseerden, zelfontplooiers en normatieven dat vaker doen in vergelijking met idealisten, en studenten met kinderen vaker dan studenten zonder kinderen.
9 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Tabel 3:
Kans dat studenten kiezen voor een AD-programma naar achtergrondkenmerken (alleen hbobachelors) Exp(B) AD wordt vaker gevolgd door….
Geslacht (ref=man)
(n.s.)
Sociaaleconomische status (ref=laag)
(n.s.)
Vooropleiding (ref=havo) Mbo Vwo
3,45**....studenten met een mbo-vooropleiding 0,78
Doubleren vo (0=nee)
(n.s.)
Eindexamencijfer vo
0,69* ....studenten met een lager eindexamencijfer in het vo
Studentprofiel (ref=idealist) Vakgeïnteresseerde Zelfontplooier Normatieve Statuszoeker
2,52**....vakgeïnteresseerden 2,37**....zelfontplooiers 2,28**....normatieven 1,68
Inschatting kans op arbeidsmarkt (ref=slecht)
(n.s.)
Etniciteit (ref=autochtoon)
(n.s.)
Kinderen (0=nee)
4,20**....studenten met kinderen
Functiebeperking (0=nee)
(n.s.)
Constant
0,09
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; n=7.259; Nagelkerke R Square=0,11; * p≤ 0,05; ** p≤ 0,01.
2.3
Kennis van het AD-programma In deze sectie richten wij ons op de vraag of eerstejaars hbo-studenten op het moment van de enquête op de hoogte waren van het AD-programma. Allereerst bekijken we het percentage studenten dat de AD-programma’s kent, alsook de informatiebronnen die zij hiervoor geraadpleegd hebben. Verder besteden we aandacht aan de mate waarin AD-programma’s overwogen zijn en wat de redenen zijn om voor een hbo-bacheloropleiding te kiezen in plaats van een AD-programma. Om te achterhalen in hoeverre studenten al afwisten van het bestaan van AD-programma’s is dit aan studenten gevraagd in de Studentenmonitor. Uit de analyse komt naar voren dat één op de vijf eerstejaars hbo-studenten op de hoogte is van het bestaan van AD-programma’s. Figuur 1 toont de informatiebronnen die de studenten raadpleegden. We zullen de eerste vijf resultaten bespreken. Allereerst zien we dat van de studenten die bekend zijn met AD-programma’s 45 procent deze informatie (onder andere) heeft verkregen via de site van een hogeschool. Daaropvolgend heeft een kwart van de studenten kennisgemaakt met AD-programma’s via voorlichtingsdagen op hogescholen. Hieruit kunnen we concluderen dat de meerderheid van de studenten op de hoogte is geraakt van ADprogramma’s via een hogeschool. Verder blijken naast de websites van DUO en het ministerie van Onderwijs ook andere internetsites ertoe te doen: 23 procent heeft informatie opgedaan elders op het internet. Daarnaast heeft 22 procent informatie over AD-programma’s gekregen via een studieadviseur of decaan en negentien procent via vrienden, familie en/of bekenden.
10 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Site van een hogeschool
45%
Voorlichtingsdag van een hogeschool
26%
Elders op internet
23%
Studieadviseur/decaan
22%
Vrienden/familie/bekenden
19%
Site van de DUO
16%
Docent
13%
Tijdschrift/krant
8%
Site van het ministerie van OCW
3%
Studiebeurs
2%
Via mijn werkgever
1%
Via ISO, LSVB of JOB
1%
Anders
5% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Figuur 1: Informatiebronnen AD-programma’s (alleen eerstejaars hbo; n=100) Van de groep studenten die bekend is met het AD-programma studenten ongeveer een kwart een ADprogramma (zeer zeker) overwogen; in totaal 60 procent heeft een AD (zeer zeker) niet overwogen (figuur 2). 50% 40%
39%
30% 21% 20%
15%
16% 9%
10% 0% Zeer zeker niet
Niet
Neutraal
Wel
Zeer zeker
% AD overwogen
Figuur 2: Percentage studenten dat een AD heeft overwogen (alleen eerstejaars hbo; n=568) Het percentage studenten dat zeer zeker niet een AD-programma heeft overwogen, bedraagt bijna veertig procent. Daarom kijken we naar de overwegingen om te kiezen voor een vierjarige hbo-opleiding in plaats van een tweejarig AD-programma (figuur 3). Deze vraag is gesteld als een open vraag, die later is gecategoriseerd op basis van een inhoudsanalyse.
11 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Te duur 2% Anders 22%
Te weinig bekend 3% Te moeilijk 9%
Slechtere baankansen 11%
Bachelor is beter 44%
Te weinig keuze 19%
Figuur 3: Redenen om niet te kiezen voor een AD-programma (alleen eerstejaars hbo; n=140) Allereerst valt op dat 44 procent van de studenten aangeeft dat zij denken dat het behalen van een hbobachelordiploma beter is dan een AD-diploma. Een toelichting op deze vraag: ‘Ik wilde een volledig bachelordiploma omdat je daar later meer mee kunt.’ Verder komt naar voren dat negentien procent van de studenten een AD-programma wellicht wel zou overwegen als dit programma in hun huidige opleiding zou bestaan. Dit blijkt echter voor meerdere studies niet het geval te zijn. Zo geeft een student aan: ‘Er was geen AD die aansluit bij de opleidingsbehoefte die ik had. Geen combi tussen bedrijfskunde en IT.’ Daarnaast geeft elf procent van de studenten aan dat zij bang zijn voor slechtere baankansen wanneer zij zouden (gaan) solliciteren met een AD-diploma. Zo antwoordt een student als volgt: ‘Een diploma van een bacheloropleiding heeft meer waarde dan een certificaat van een AD. Het afmaken van een bacheloropleiding maakt meer indruk bij de toekomstige werkgever.’ Negen procent verwacht dat een AD-programma moeilijker zal zijn dan een bacheloropleiding omdat zij minder tijd hebben om de opleiding af te ronden en bang zijn belangrijke kennis te missen: ‘Ik wilde er liever meer tijd aan besteden en alles van de basis tot het eind leren. Daarom heb ik gekozen voor een bacheloropleiding.’ Ook laat drie procent weten dat er nog te weinig bekend is over AD-programma’s en zij daardoor niet gekozen hebben voor een AD-programma. Een andere reden is dat zij er pas tijdens hun huidige studie achter zijn gekomen dat het bestaat; bij hun keuze voor een studie hadden zij nog geen kennis over ADprogramma’s. Tot slot geeft twee procent aan dat zij liever een bachelorstudie doen omdat een ADprogramma te duur zou zijn.
2.4
Geen kennis van het AD-programma Tachtig procent van de eerstejaars hbo-studenten is niet op de hoogte van het bestaan van ADprogramma’s. Dit hoofdstuk is gericht op deze groep eerstejaars hbo-studenten. We gaan na of, nadat studenten in de enquête informatie hebben gekregen over AD’s zij het volgen van een AD-programma alsnog zouden hebben overwogen.
12 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Vier procent geeft aan dat een AD-programma zeker een optie zou zijn geweest en twintig procent zegt een AD-programma zeker niet te overwegen (figuur 4). De meerderheid geeft aan niet te weten of zij een AD-programma zouden overwegen, waarschijnlijk omdat zij nog over onvoldoende kennis beschikken over AD-programma’s. 50% 38%
40% 30%
24% 20%
20%
14%
10%
4%
0% Zeer zeker niet
Niet
Neutraal
Wel
Zeer zeker
% Met kennis van nu, AD optie geweest
Figuur 4: Percentage studenten dat nu een AD-programma zou overwegen (alleen eerstejaars hbo; n=1.752) In Tabel 4 worden de resultaten weergegeven van een logistische regressieanalyse betreffende de kans om van het bestaan van AD-programma’s af te weten. Hierbij zijn het geslacht, de sociaaleconomische status, vooropleiding, het al dan niet hebben gedoubleerd in het vo, het gemiddeld eindexamencijfer in het vo, het studentprofiel, het hebben van een functiebeperking en het hebben van kinderen opgenomen als verklarende kenmerken. Voor deze analyse zijn alleen hbo-bachelorstudenten geselecteerd uit de Studentenmonitor. Tabel 4:
Kans dat studenten op de hoogte zijn van het bestaan van AD-programma’s naar achtergrondkenmerken(alleen hbo-bachelors) Exp(B) Studenten die beter op de hoogte zijn van AD zijn….
Geslacht (ref=man)
0,66**....mannen
Sociaaleconomische status (ref=laag)
(n.s.)
Vooropleiding (ref=havo) Mbo Vwo
1,53**....studenten met een mbo-vooropleiding 0,88
Doubleren vo (0=nee)
(n.s.)
Eindexamencijfer vo
1,35**....studenten met een hoger eindexamencijfer in het vo
Studentprofiel (ref=idealist)
(n.s.)
Inschatting kans op arbeidsmarkt (ref=slecht)
(n.s.)
Etniciteit (ref=autochtoon)
(n.s.)
Kinderen (0=nee)
(n.s.)
Functiebeperking (0=nee)
(n.s.)
Constant
0,04
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; n=1.818, Nagelkerke R Square=0,04; * p≤ 0,05; ** p≤ 0,01.
Uit de resultaten blijkt dat vrouwen minder vaak kennis hebben van AD-programma’s dan vrouwen. Daarnaast zijn mbo-studenten vaker op de hoogte van de AD-programma’s dan studenten die havo hebben gevolgd. Verder zien we dat naarmate studenten een hoger gemiddeld eindexamencijfer in het vo haalden, zij een grotere kans hebben om op de hoogte te zijn van AD-programma’s.
13 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Wellicht zijn ‘betere’ studenten ook beter op de hoogte van verschillende manieren om door te studeren. Sociaaleconomische status, doubleren, studentprofiel, het hebben van een functiebeperking of het hebben van kinderen blijken geen significante invloed te hebben op de kans om wel of niet af te weten van het bestaan van AD-programma’s.
2.5
Samenvatting Een onderdeel in de Studentenmonitor is de monitoring van de positie van studenten die hebben gekozen voor een AD-programma. In samenhang hiermee is eveneens gekeken naar de kennis van reguliere bachelorstudenten over AD-programma’s en de redenen waarom zij kozen voor een bachelor in plaats van voor een AD-programma. In deze samenvatting geven we antwoord op de deelvragen.
Hoeveel studenten hebben gekozen voor een AD-programma en wat is hun profiel? Het aantal studenten dat gekozen heeft voor een AD-programma is in de afgelopen jaren gestegen. In 2006 volgde 238 studenten een AD-programma en in 2012 ruim 4.400 studenten. Uit een nadere logistische regressieanalyse blijkt dat de kans om een AD-programma te volgen groter is voor studenten met een mbo-diploma. Ook bleek de kans kleiner naarmate studenten een hoger gemiddeld eindexamencijfer hadden. Verder hebben vakgeïnteresseerden, zelfontplooiers, normatieven en studenten met kinderen een verhoogde kans om een AD-opleiding te volgen.
Hoeveel eerstejaars hbo-studenten zijn op de hoogte van het bestaan van AD-programma’s en hoe zijn zij hierover geïnformeerd? Van de eerstejaars hbo-studenten geeft tachtig procent aan niet op de hoogte te zijn van het bestaan van AD-programma’s. Twintig procent van de studenten is wel op de hoogte van AD-programma’s. Zij melden kennis over de AD-programma’s opgedaan te hebben via een site of voorlichtingsdag van een hogeschool, elders op internet, via een studieadviseur/decaan, vrienden/familie of bekenden, of via de site van DUO.
Hoeveel studenten hebben een AD-programma overwogen? Wanneer we kijken naar studenten die afwisten van het bestaan van AD-programma’s, blijkt een kwart van de eerstejaars hbo-studenten een AD (zeer zeker) overwogen te hebben. In totaal negen procent heeft het zeer expliciet overwogen. Zestig procent gaf aan een AD-programma (zeer zeker) niet overwogen te hebben.
Wat heeft de doorslag gegeven om voor een bacheloropleiding te kiezen en niet voor een ADprogramma? Voor het niet kiezen voor een AD-programma geven de studenten verschillende redenen op. Zo geven studenten aan dat zij denken dat een bacheloropleiding beter is. Ook gaan de meeste studenten ervan uit dat een AD-programma te duur is. Verder komt naar voren dat de keuze in de AD-programma’s te beperkt is; studenten kunnen hierdoor niet de opleiding volgen die ze eventueel wel hadden willen doen als deze er was geweest in een AD-programma.
14 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Van de studenten die niet afwisten van het bestaan van AD-programma’s: voor hoeveel studenten zou een AD-programma een optie zijn geweest? Van de studenten die door het invullen van de Studentenmonitor globaal informatie hebben gekregen van het bestaan van een AD-programma, zou vier procent zeer zeker een AD-programma hebben overwogen. Eén op de vijf studenten zou dit zeer zeker niet overwegen en bijna veertig procent geeft aan het niet te weten. De grootte van deze groep is waarschijnlijk te verklaren doordat de studenten nog steeds maar weinig kennis hebben over de AD-programma’s. Zo weten zij na het invullen van de Studentenmonitor bijvoorbeeld nog niet welke studies een AD-variant hebben.
Wat is het profiel van de studenten die niet afwisten van het bestaan van AD-programma’s? Om na te gaan wat het profiel is van studenten die geen kennis hebben van AD-programma’s is een logistische regressieanalyse uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat vrouwelijke hbo-studenten minder vaak op de hoogte zijn van het bestaan van AD-programma’s dan mannen. Studenten met een vooropleiding in het mbo hebben vaker kennis over AD-programma’s dan anderen. Daarnaast blijkt dat naarmate studenten een hoger eindexamencijfer hadden in het voortgezet onderwijs, zij ook vaker kennis hebben van AD-programma’s.
15 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
3
Buitenlandse studenten
In dit hoofdstuk schenken we aandacht aan het aantal buitenlandse studenten dat in Nederland studeert voor een diploma4 en van plan is om in Nederland te blijven. Het verzoek van OCW om een analyse te doen naar de blijfkans van buitenlandse studenten in Nederland vloeit voort uit een onderzoek van het CPB uit 2012 5 naar de economische gevolgen van internationale studentmobiliteit. Hieruit kwam als voornaamste conclusie naar voren dat internationale studentmobiliteit gunstige (financiële) gevolgen heeft voor de Nederlandse samenleving. Hoe sterk deze gevolgen zijn, is afhankelijk van de blijfkans van buitenlandse studenten in Nederland. De blijfkans definieert het CPB als ‘de kans dat een buitenlandse student na het afronden van zijn studie in Nederland blijft werken’. Recent is door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een artikel gepubliceerd (2013) 6 over de blijfkans van buitenlandse studenten in Nederland en de voordelen daarvan. Hierin werd geconcludeerd dat zeventig procent van de buitenlandse studenten na afstuderen in Nederland wil blijven, maar dat slechts 27 procent ook daadwerkelijk blijft. In dit artikel beschrijft men een actieplan om internationaal talent uit te dagen om na de studie een carrière in Nederland te beginnen. Wanneer dit gebeurt, zal de kwaliteit van het onderwijs en het studiesucces in Nederland verbeteren. Ook zal het de arbeidsmarkt versterken in topsectoren en levert het economische baten op. Door het CPB zijn ook andere bronnen aangehaald waarin inschattingen gemaakt zijn over de blijfkans van studenten. Het blijkt echter moeilijk om de blijfkans goed in te schatten omdat er weinig goede gegevens beschikbaar zijn. De beste schatting daarvan is volgens het CPB gegeven door Bijwaard (2010) 7 die in zijn onderzoek gebruik heeft gemaakt van een koppeling tussen het Centraal Register Vreemdelingen en de Gemeentelijke Basisadministratie om de blijfkans te bepalen op basis van alle nietNederlandse migranten die tussen 1995-2003 naar Nederland zijn gekomen. Studenten zijn hierin te identificeren op basis van hun migratiemotief dat eveneens in dit register is opgenomen. Er kan daarbij geen onderscheid worden gemaakt naar diploma- of studiepuntenmobiliteit. De blijfkans werd vervolgens bepaald aan de hand van een rekenmodel. Hierbij is men uitgegaan van twee soorten migranten. De movers, die na verloop van tijd weer teruggaan of verder migreren, en de stayers, die voor altijd in Nederland blijven. In het gehanteerde model zijn alle movers tot op het moment van meten waargenomen. Iedereen die toen nog in Nederland was, werd als stayer gezien. Deze stayers kunnen later nog movers worden. In het rekenmodel is ook gekeken naar verschillende achtergrondkenmerken zoals geslacht, burgerlijke staat en aantal maanden verblijf in Nederland. Voor de gemiddelde studieimmigrant is een blijfkans berekend voor permanent verblijf in Nederland van negentien procent. De kans lag hoger voor vrouwen en gehuwden en verschilt per land van herkomst.
4 5 6 7
17 |
In dit hoofdstuk gaat het niet om buitenlandse studenten die naar Nederland komen om slechts een deel van hun studie hier te volgen. Elk, R. van (2012). De economische effecten van internationalisering in het hoger onderwijs. Den Haag: Centraal Plan Bureau. Busseman, J., (2013). Make it in the Netherlands. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Bijwaard, G. ( 2010). Immigrant migration dynamics model for The Netherlands, Journal of Population Economics, Vol. 23, pp.1213-1247.
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Een andere bron die het CPB aanhaalt, is een door het CPB zelf uitgevoerd onderzoek op basis van een koppeling van diplomagegevens van DUO (buitenlandse studenten die tussen 1998 en 2007 een diploma hebben behaald aan een Nederlandse hogeschool of universiteit) met gegevens over banen in de polisadministratie van het UWV. Doordat in dit onderzoek van 63 procent van de buitenlandse studenten het BSN ontbrak kan er sprake zijn van een vertekening van de resultaten. De gemiddelde blijfkans is destijds geschat tussen 34 procent en 38 procent (afhankelijk van het aantal jaar na afstuderen). Het doel van deze analyse is de blijfkans van buitenlandse studenten de daarmee samenhangende factoren en achtergrondkenmerken in beeld te brengen. De centrale vraag in dit hoofdstuk luidt: In hoeverre zijn buitenlandse studenten die in Nederland studeren (voor een diploma) van plan om na afronding van de opleiding in Nederland te blijven? Het gaat hierbij om de vraag of buitenlandse studenten willen blijven, wat de redenen zijn om al dan niet te willen blijven en of er een samenhang is tussen het blijven in Nederland en het vinden van een baan. Vervolgens kijken we of er bepaalde patronen zijn die erop wijzen dat bepaalde groepen vaker een andere keuze maken dan andere buitenlandse studenten. Om deze patronen te achterhalen, is een logistische regressieanalyse uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de volgende achtergrondkenmerken: geslacht, sociaaleconomische status, de inschatting van de baankans, etniciteit, studentprofiel, studenten met een functiebeperking en studenten met kinderen. De centrale vraag is uitgewerkt naar de volgende concrete onderzoeksvragen: 1.
Hoeveel studenten willen na hun afstuderen in Nederland blijven (blijfkans)?
2.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor studenten om al dan niet in Nederland te blijven?
3.
Hoeveel studenten zijn van plan na het afronden van hun studie werk te zoeken in Nederland en welke arbeidsmarktsectoren zijn hierbij favoriet?
4.
Welk type student heeft de grootste kans om in Nederland te blijven?
In het 1CijferHo zijn op basis van de definitie van de VSNU alle buitenlandse studenten geïdentificeerd. Het betreft hier alle studenten die geen Nederlandse nationaliteit hebben of waarvan de nationaliteit onbekend is en die geregistreerd zijn onder één van onderstaande vooropleidingen voorafgaand aan het hoger onderwijs:
overig getuigschriften;
overig buitenlands diploma / Europees baccalaureaat;
overig beschikking College van Bestuur;
overig ministeriële beschikking;
overig toelatingsexamen;
overig colloquium doctum / vo;
de vooropleiding vóór het hoger onderwijs is onbekend.
In totaal is een groep van 10.000 internationale studenten aangeschreven. De respons van de buitenlandse studenten die zijn geselecteerd op basis van het 1CHO is te zien in tabel 5. Van twaalf procent kregen we een reactie. Naast deze steekproef is een panel van studenten via e-mail benaderd. Dit panel bevatte ook buitenlandse studenten.
18 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Na opschoning van de databestanden, waarbij is vastgesteld waar de studenten hun vooropleiding hebben afgerond, resteerde een groep van in totaal 1.344 studenten die hun vooropleiding in het buitenland hebben doorlopen. In de totale respondentgroep (van de Studentenmonitor) betreft het hier ruim zeven procent van de studenten die hebben deelgenomen aan de Studentenmonitor in 2013 (andere missende waarden buiten beschouwing gelaten). Dit komt goed overeen met het aandeel buitenlandse studenten in Nederland (zie tabel 6). Tabel 5:
Respons DUO buitenlandse studenten n
Niet bereikt Onvolledig niet opgenomen Respons buiten doelgroep Non-respons Onvolledig opgenomen Volledige respons Totaal
%
248 197 50 8.768 56 681
3% 2% 1% 88% 1% 7%
10.000
100%
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013
In 2012 was volgens bovenstaande definitie ongeveer acht procent van de studenten in het Nederlandse hoger onderwijs afkomstig uit het buitenland (tabel 6). Dit aandeel is hoger in het wo dan in het hbo en hoger in de masterfase dan in de bachelorfase. Er is met name in het wo sprake van een duidelijke stijging van het aandeel buitenlandse studenten sinds 2006. Tabel 6:
Buitenlandse studenten in de studentenpopulatie ho-Nederland naar soort hoger onderwijs 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
18.063
19.223
20.700
22.790
24.437
25.637
25.921
919
992
1.018
1.031
1.090
1.107
1.136
Buitenlandse studenten (N) Hbo-bachelor Hbo-master Buitenlandse studenten (%) Hbo-bachelor
5%
5%
6%
6%
6%
6%
6%
Hbo-master
7%
8%
8%
8%
8%
9%
10%
Wo-bachelor
6.782
7.842
9.247
10.504
11.459
12.639
13.522
Wo-master
5.595
7.059
8.535
10.335
12.247
13.814
14.659
Buitenlandse studenten (N)
Buitenlandse studenten (%) Wo-bachelor Wo-master Totaal hbo-wo ba en ma
5%
6%
6%
7%
7%
8%
9%
13%
13%
14%
15%
16%
17%
17%
6%
6%
7%
7%
8%
8%
8%
Studentpopulatie (N) Hbo-bachelor Hbo-master Wo-bachelor Wo-master
352.620
361.229
370.645
389.175
402.162
410.878
409.809
13.012
12.412
12.084
13.110
13.543
12.211
11.098
133.738 42.049
139.351 53.072
145.586 60.352
153.941 68.400
157.337 77.176
160.008 79.788
153.624 83.769
Bron: 1CHO
19 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
3.1
Blijfkans van buitenlandse studenten Zoals gezegd is de Studentenmonitor ingevuld door 1.344 studenten met een buitenlandse vooropleiding. Dit aantal is geconstrueerd op basis van twee indicatoren: allereerst zijn de studenten met een buitenlandse vooropleiding als buitenlands aangemerkt: het betreft hier 733 studenten. Deze studenten kregen volgens de routing de vervolgvragen. Daarnaast is er een tweede groep van 611 studenten die op basis van hun antwoordpatronen later zijn geïdentificeerd als buitenlandse studenten. Het zijn studenten die hebben aangegeven dat zij bijvoorbeeld een vwo-diploma hebben behaald in Duitsland. Deze groep heeft niet de vervolgvragen gehad, maar wordt wel gerekend tot de buitenlandse studenten. De vervolgvragen zijn ingevuld door 684 studenten. De helft van deze groep studeert in het hbo; de andere helft in het wo. In de Studentenmonitor is allereerst gekeken naar het aantal buitenlandse studenten dat na afronding van de opleiding van plan is in Nederland te blijven. Uit tabel 6 blijkt ongeveer dat een kwart van de studenten aangeeft niet te willen blijven in Nederland. Een duurzaam verblijf in Nederland (voor een langere periode) is aan de orde voor 28 procent van de buitenlandse studenten. Dit aandeel is groter in het hbo (35%) dan in het wo (22%). Buitenlandse wostudenten kiezen er vaker voor om tijdelijk te blijven. Tabel 7:
Het wel of niet blijven van buitenlandse studenten na afronden opleiding naar soort hoger onderwijs Hbo %
Wil tijdelijk blijven
Wo
Ho
n
%
n
%
n
5
18
11
38
8
56
Wil langere tijd blijven
35
118
22
76
28
194
Wil blijven, duur onbekend
36
124
43
149
40
273
Wil niet blijven
24
82
23
80
24
162
Bron: OCW Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; bewerking ResearchNed. Gewogen aantallen; verschillen zijn significant p<0,01; hbo-n=342; wo-n=342.
Berekenen we over deze percentages de 95%-betrouwbaarheidsintervallen dan liggen deze in het hbo tussen de 30 en 40 procent, in het wo tussen 18 en 26 procent en in het hoger onderwijs (globaal) tussen 25 en 32 procent. In aantal komt dat neer op een blijfkans voor tussen de 13.000 en 18.000 studenten op basis van de buitenlandse populatie van 2012-2013 (zie tabel 8). Uiteraard hangen de aantallen af van tal van individuele factoren en overwegingen en van omgevingsfactoren. Tabel 8:
Populatieschattingen blijfkans
Minimum
Gemiddeld
Maximum
Buitenlandse studentenpopulatie
Hbo
30%
35%
40%
27.057
7.985
9.350
10.716
Wo
18%
22%
26%
28.181
4.982
6.222
7.463
Ho
25%
28%
32%
55.238
13.777
15.643
17.509
Minimum aantal
Gemiddeld aantal
Maximum aantal
Schatting op basis van 95%-betrouwbaarheidsintervallen op basis van formule [marge=1,96 * std /√ ]
20 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
3.2
Redenen om al dan niet in Nederland te blijven In deze paragraaf kijken we naar redenen om in Nederland te blijven. Hierbij is gebruikgemaakt van de volgende vraag in de Studentenmonitor 2013 ‘Wat zijn voor jou de belangrijkste redenen om in Nederland te blijven?’. De studenten is gevraagd om in een open vraag hun redenen om in Nederland te blijven aan te geven. In totaal 507 studenten gaven één of meerdere antwoorden. Op basis van een inhoudsanalyse zijn deze teruggebracht naar zes categorieën, waarbij het mogelijk is dat studenten redenen noemen die in meer dan één categorie onder te brengen zijn. De redenen zijn geclusterd naar de volgende categorieën: familie, partner, vrienden, studie, werk, land en kinderen. Figuur 5 toont de resultaten. 11%
Kinderen
1% 10% 11%
Land aantrekkelijk
28%
Werk/baankansen
36% 5%
Studie/doorstuderen
17%
46%
Familie, partner, vrienden
35% 0%
10%
20% Hbo
30%
40%
50%
Wo
Figuur 5: Redenen om in Nederland te blijven (%; n=507) Wanneer we kijken naar figuur 5 valt op dat het werk en de baankansen, naast familie/partner of vrienden, voor zowel de hbo- als de wo-studenten belangrijke redenen zijn om in Nederland te blijven (hbo 28%; wo 36%). ‘It is a good place to live and work. People are nice.’ ‘Gain work experience in the country that I studied in.’ ‘I would like to have the experience of working in the Netherlands in the field I’m doing my masters in. ’ ‘More working opportunities. Better working environment. Fair salary based on education.’ Als belangrijkste reden geeft ongeveer 46 procent van de hbo-studenten en 35 procent van de wostudenten aan dat de partner, familie en/of vrienden een argument zijn om te blijven. In veel gevallen wordt werk in combinatie met familie en/of vrienden genoemd. ‘Familie van mijn verloofde, mijn verloofde, vrienden, werk en ik voel me meer thuis in Nederland dan in mijn geboorteland Duitsland.’ ‘Ik ben hier in 2009 komen wonen en voel me intussen helemaal thuis. Ik heb hier mijn partner, vrienden, familie en werk en dat zou ik niet meer kunnen missen ’ ‘Vrienden, vriendin en familie. Plus het opbouwen van werkervaring met de Nederlandse mentaliteit.’
21 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
‘Ten eerste heb ik hier mijn partner wonen. Op de tweede plek houd ik van het werken en leven in Nederland.’ ‘Phd study intentions. Family, I am married here.’ Voor zeventien procent van de wo-studenten en vijf procent van de hbo-studenten is de studie een reden om in Nederland te blijven. ‘Als ik mijn bachelordiploma heb behaald, kan ik een masterstudie beginnen.’ ‘Availability of PhD positions and funding.’ ‘I would like to stay in the Netherlands, because I believe the education system is very good and I can have very good opportunities for a nice career.’ Ook geeft ongeveer één tiende van de studenten aan Nederland een fijn land te vinden. Zo geven zij aan dat de Nederlandse cultuur hen aanspreekt. ‘Mijn partner is een Nederlander. Ik houd van Nederland en voel me hier thuis, de Nederlandse normen en waarden spreken me zeer aan.’ ‘Welfare state, opportunities for young people and students, acceptance of foreigners.’ In vergelijking met wo-studenten spelen vooral bij hbo-studenten kinderen een grote rol (11%). ‘Mijn kinderen zijn in Nederland geboren en gaan hier naar school. Ik bezit samen met mijn man een huis en voel mij volledig geïntegreerd.’ Vervolgens kijken we naar de redenen die buitenlandse studenten geven om niet te blijven in Nederland. Hiervoor is aan de studenten de volgende open vraag gesteld: ‘Waarom wil je niet (voor langere tijd) in Nederland blijven?’ In totaal 145 studenten gaven een open antwoord op deze vraag. Ook hier is door middel van een inhoudsanalyse de open vraag gehercodeerd naar zeven categorieën. Het is mogelijk dat het antwoord van studenten in meerdere categorieën valt. Figuur 6 toont de resultaten. 4% 5%
Heimwee eigen land
3%
Toekomst in Nederland
6% 13%
Nederlandse samenleving
8% 13% 11%
Familie, partner, vrienden
16% 16%
Studie in buitenland
15%
Meer buitenlandervaring
21% 35% 34%
Werk 0%
10% Hbo
20% Wo
Figuur 6: Redenen om in niet Nederland te blijven (%; n=145)
22 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
30%
40%
Allereerst blijkt het feit dat men niet in Nederland wil werken de belangrijkste reden om Nederland na afronding van de opleiding te verlaten. Dit geldt voor ongeveer 35 procent van de wo- en hbostudenten. Dit kan betekenen dat zij in hun herkomstland willen werken of dat zij meer buitenlandervaring op willen doen wat betreft werk. ‘I'm a musician and there is no prospect for the job I would like, within the industry here in the Netherlands.’ ‘Omdat er in het buitenland betere mogelijkheden zijn op mijn vakgebied.’ ‘Omdat ik Duits ben en al een baan in Duitsland zeker heb.’ ‘I have a life and a job and many bills to pay back home.’ ‘There is no work here in my field. The Dutch people have the advantage in getting work from Dutch employers.’ Daarnaast zien we dat 21 procent van de wo-studenten en vijftien procent van de hbo-studenten meer buitenlandervaring op wil doen. ‘Van 2005-2009 heb in China gewoond (gewerkt en gestudeerd), dit was een fantastische ervaring. Ik wil meer buitenlandervaring opdoen. Dynamiek van een andere cultuur, andere gewoontes en taal spreken mij erg aan.’ ‘Omdat ik het buitenland veel te interessant vind. Het is altijd mijn droom geweest om in het buitenland te wonen en werken.’ ‘Ik kwam hier om met een andere cultuur kennis te maken. Voor mijn master wil ik waarschijnlijk al weer in een ander land zitten. Als jong mens is het goed om in andere landen te zijn om de culturen en mensen te zien en kennis te maken met de verschillen en overeenkomsten.’ Verder geeft ongeveer zestien procent aan dat men de studie in een ander land wil gaan volgen nadat de studie hier in Nederland is afgerond. ‘Omdat ik misschien nog wil gaan studeren na deze studie en dat zou ik dan weer in Duitsland doen (hangt er een beetje van af). En als ik niet ga studeren, ga ik daar naar toe, waar ik werk kan vinden of mijn bedrijfje soort van ‘veilig’ kan oprichten.’ ‘I wish to go back to South Africa to start my legal career as I have to write Bar exams and work as a candidate attorney for two years before I can qualify as an attorney. I also feel that there are opportunities in a growing economy such as Africa's to exploit gaps in the market and meaningfully contribute to society.’ Dertien procent van de wo-studenten en acht procent van de hbo-studenten geeft aan de Nederlandse samenleving niet leuk te vinden. Zo voelen sommige buitenlandse studenten zich niet welkom en vaak gediscrimineerd. Ook bevalt bij sommige studenten Nederland wat betreft andere factoren niet. ‘Ik mis natuur en bergen, en vind Nederland een verschrikkelijk duur land om te leven (huizenmarkt!), terwijl het loon niet zo veel hoger is dan in andere landen’. ‘Omdat ik liever in Finland ga wonen. Ten eerste omdat mijn vriendin daar vandaan komt, maar vooral omdat de mentaliteit en instelling van het land en de mensen mij meer aanspreekt. Het onderwijssysteem is er beter geregeld en ook het sociale stelsel. Daarnaast ben ik gek op lange winters’.
23 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
‘Increasing aggressive discrimination towards foreigners’ Ondanks het feit dat men op de korte termijn niet in Nederland blijft, zegt zes procent van de wostudenten en drie procent van de hbo-studenten in de toekomst wel weer in Nederland te gaan wonen. Omdat ik terug naar Berlijn wil om er een jaar te gaan studeren voordat ik in Amsterdam een masteropleiding ga doen. Tot slot kunnen we concluderen dat familie en/of vrienden en partner minder belangrijk zijn dan werk, buitenlandervaring, studie en de Nederlandse cultuur. Wellicht komt dit doordat veel buitenlanders eerst nog elders buitenlandervaringen op willen doen.
3.3
Toetreding tot de arbeidsmarkt en arbeidsmarktsector Zoals uit de vorige paragraaf bleek, is werk een belangrijke reden om zowel niet als wel in Nederland te blijven. In deze paragraaf gaan we nader in op het vinden van een baan. Aan de buitenlandse studenten zijn de volgende vragen voorgelegd:
Ben je van plan om in Nederland een baan te zoeken?
Zijn onderstaande motieven voor jou belangrijk bij je keuze te gaan werken? –
eigen inkomsten;
–
ik heb een baan aangeboden gekregen;
–
niet meer willen lenen.
Welke functie of plaats op de arbeidsmarkt staat jou voor ogen na je afstuderen?
Hoe schat je je kansen op de arbeidsmarkt in na het behalen van je diploma aan je huidige opleiding?
Deze vragen zijn alleen gesteld aan de buitenlandse studenten die na hun opleiding in Nederland willen blijven. Eerst gaan we na of de buitenlandse studenten van plan zijn een baan te zoeken in Nederland nadat zij hun opleiding hebben afgerond en kijken we of er een verschil is tussen hbo en wo-studenten. Tot slot kijken we naar de sectoren en functies waarin buitenlandse studenten willen gaan werken. Tabel 9 toont het aantal studenten dat in Nederland een baan wil gaan zoeken. Van alle buitenlandse studenten die hebben aangegeven kortere of langere tijd in Nederland te willen blijven, wil 78 procent op zoek gaan naar een baan (81% in het hbo en 74% in het wo). Vier procent wil geen baan gaan zoeken en achttien procent weet het nog niet. Tabel 9:
Het wel of geen baan zoeken naar soort hoger onderwijs Hbo
Wil baan zoeken Wil geen baan zoeken Weet niet
Wo
Ho
%
n
%
n
%
n
81
211
74
194
78
405
5
13
3
8
4
21
14
36
23
60
18
96
Bron: OCW Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; bewerking ResearchNed. Gewogen aantallen; verschillen zijn significant p<0,05; hbo-n=260; wo-n=262. Betreft alleen studenten die hebben aangegeven kortere of langere tijd in Nederland te willen blijven.
24 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Van alle buitenlandse studenten (dus inclusief degenen die niet in Nederland willen blijven) gaat naar verwachting bijna 59 procent (61% in het hbo en 57% in het wo) in Nederland voor kortere of langere tijd een baan zoeken (zie tabel 10). Kijken we alleen naar de studenten die naar verwachting duurzaam in Nederland willen gaan werken (die langere tijd in Nederland willen blijven én in Nederland een baan willen gaan zoeken: n=181) ten opzichte van alle buitenlandse studenten, dan betreft het 27 procent (32% in het hbo en 21% in het wo). Dat wil zeggen dat één op de vier buitenlandse studenten (duurzaam) op de Nederlandse arbeidsmarkt terecht wil komen. Tabel 10: Duur van verblijf en het vinden van een baan na afronden studie Baan zoeken
Geen baan zoeken
Weet niet
Totaal
11 5
16 7
56 194
Aantal Wil tijdelijk blijven Wil langere tijd blijven
28 181
Wil blijven, duur onbekend
195
4
73
273
0
162
0
162
405
183
96
684
Wil niet blijven Totaal
% Ten opzichte van alle buitenlandse studenten Wil tijdelijk blijven
4%
2%
2%
8%
Wil langere tijd blijven
27%
1%
1%
28%
Wil blijven, duur onbekend Wil niet blijven
28% 0%
1% 24%
11% 0%
40% 24%
Totaal
59%
27%
14%
100%
Bron: OCW Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; bewerking ResearchNed. Gewogen aantallen; verschillen zijn significant p<0,01; n=684.
Vervolgens gaan we in op de arbeidsmarktsector waarin de buitenlandse studenten na het afstuderen in Nederland willen gaan werken. De buitenlandse studenten is gevraagd om bij elke sector aan te geven in hoeverre zij deze ambiëren in de toekomst. Hierbij konden ze kiezen uit een schaal van vijf categorieën: ‘helemaal niet’ tot ‘zo zie ik mijn toekomst idealiter’. Figuur 7 toont de percentages buitenlandse studenten voor wie de getoonde beroepen tot hun ideaal behoren (score 4 en 5 op de schaal). De meeste buitenlandse studenten zien zichzelf werken in de zakelijke dienstverlening (47% in het ho, 52% in het hbo en 43% in het wo). Daarnaast ziet 43 procent van de buitenlandse studenten een carrière als zelfstandig ondernemer voor zich. Voor buitenlandse studenten in het wo die ervoor kiezen om in Nederland te blijven, is een promotieplaats of een baan als wetenschappelijk onderzoeker een voor de hand liggende optie (in het hbo 22%) of een docentschap in het hoger onderwijs (34% in het ho). Overige docentschappen worden veel minder geambieerd (tussen 7% en 16%) en lijken meer aantrekkingskracht te hebben op buitenlandse hbo-studenten dan op buitenlandse wo-studenten. Ook een baan in de industrie of R&D lijkt aantrekkelijker voor wo-studenten (40%) dan voor hbo-studenten (27%). Ongeveer één op de vier studenten denkt verder ook aan een loopbaan in de gezondheidszorg, communicatie, bij de overheid of in het bedrijfsleven of de automatisering.
25 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Docent primair onderwijs
13%
1%
Docent middelbaar beroepsonderwijs
23%
6% 14% 17%
Financiële dienstverlening Docent voortgezet onderwijs
24%
8%
24% 21%
Gezondheidszorg/welzijn
27% 24%
Communicatie/media
25% 29%
Overheid
24%
Bedrijfsleven/automatisering
33%
27%
Industrie/productie/R&D
40% 35% 34%
Docent hoger onderwijs 22%
Promovendus/wetenschappelijk onderzoeker
48%
Zelfstandig ondernemer
45% 41%
Zakelijke dienstverlening
43% 0%
10% Hbo
20%
30%
40%
52%
50%
60%
Wo
Figuur 7: Beroepen en functies waar de voorkeur naar uitgaat (alle buitenlandse studenten die in Nederland willen werken; n=405)
3.4
Kans op blijven in Nederland naar achtergrondkenmerken In deze laatste paragraaf berekenen we de kans dat buitenlandse studenten na afronding van hun opleiding in Nederland blijven op basis van verschillende achtergrondkenmerken. Aangezien de onafhankelijke variabele van dichotome aard is, is een logistische regressieanalyse uitgevoerd (zie tabel 11). De volgende achtergrondkenmerken zijn opgenomen: geslacht, sociaaleconomische status, ingeschatte kans op Nederlandse arbeidsmarkt, studentprofiel, etniciteit, het hebben van een functiebeperking en het al dan niet hebben van kinderen. Uit de resultaten blijkt dat voor vakgeïnteresseerden, normatieven en statuszoekers ten opzichte van idealisten de kansverhouding meer uitvalt ten gunste van vertrekken uit Nederland (zie voor een uitleg van de studentprofielen overzicht 1 op pagina 9). Daarnaast komt uit de analyses naar voren dat buitenlandse studenten die de kans op de arbeidsmarkt, neutraal, goed of zeer goed inschatten, ook een grotere kans hebben om in Nederland te blijven. Buitenlandse studenten met kinderen hebben duidelijk een grotere kans om na hun studie in Nederland te blijven. De sociaaleconomische status, de etniciteit en het hebben van een functiebeperking hebben geen significante invloed op de blijfkans in Nederland van buitenlandse studenten na afronding van hun opleiding.
26 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Tabel 11: Kans dat buitenlandse studenten na afronding van de opleiding in Nederland blijven voor langere of onbepaalde tijd naar achtergrondkenmerken Exp(B) Een grotere kans om in Nederland te blijven hebben…. Geslacht (ref=man)
(n.s.)
Sociaaleconomische status (ref=laag)
(n.s.)
Studentprofiel (ref=idealist) Vakgeïnteresseerde Zelfontplooier
0,53* ....idealisten t.o.v. vakgeïnteresseerde 0,57
Normatieve
0,32**....idealisten t.o.v. normatieven
Statuszoeker
0,53* ....idealisten t.o.v. statuszoekers
Inschatting kans op arbeidsmarkt (ref=slecht)
....studenten die kansen op arbeidsmarkt als goed inschatten
Gemiddeld Goed
2,12** 2,60**
Etniciteit (ref=autochtoon)
(n.s.)
Kinderen (0=nee)
6,57**....studenten met kinderen
Functiebeperking (0=nee)
(n.s.)
Constant
2,12
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; n=649, Nagelkerke R Square=0,12; * p≤ 0,05; ** p≤ 0,01.
3.5
Samenvatting In deze conclusie kijken we terug op de belangrijkste resultaten. Onderstaande vraag staat centraal in dit hoofdstuk. In hoeverre zijn buitenlandse studenten die in Nederland studeren (voor een diploma) van plan om na afronding van de opleiding in Nederland te blijven? Deze algemene vraag is uitgesplitst in een aantal deelvragen die in deze samenvatting worden beantwoord.
Hoeveel studenten willen na hun afstuderen in Nederland blijven (blijfkans)? Uit de analyses blijkt dat ongeveer een kwart van de studenten aangeeft zeker niet te willen blijven in Nederland. Van alle buitenlandse studenten wil 28 procent langere tijd in Nederland blijven: 35 procent van de buitenlandse hbo-studenten en 22 procent van de buitenlandse wo-studenten. Relateren we deze percentages aan de populatie van 2012-2013 en nemen we de betrouwbaarheidsintervallen als uitgangspunt, dan ligt de (duurzame) blijfkans in het hbo tussen de 30 en 40 procent (tussen 7.985 en 10.716 studenten op basis van de buitenlandse studentenpopulatie). In het wo ligt dit percentage tussen 18 en 26 procent (een aantal tussen 4.982 en 7.463 studenten). Voor het totale hoger onderwijs ligt dit percentage tussen 25 en 32 procent (tussen de 13.000 en 18.000 studenten in het afgelopen studiejaar). Uiteraard zijn dit schattingen en zal het uiteindelijke aantal afhangen van allerlei individuele factoren en overwegingen.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor studenten om al dan niet Nederland te blijven? Voor een grote groep studenten (tussen 30% en 40%) zijn het wel of niet willen werken in Nederland of slechte of goede baankansen de belangrijkste redenen om te kiezen voor een verblijf in Nederland of juist niet.
27 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Voor de blijvers spelen bovendien het hebben van een Nederlandse partner, familie en vrienden een nog belangrijkere rol dan werk. In vergelijking met wo-studenten is bij hbo-studenten het hebben van kinderen veel vaker een belangrijke reden; dit is voor één op de tien buitenlandse hbo-studenten de reden om in Nederland te blijven. Het hebben van een partner, familie en vrienden in het buitenland speelt voor de vertrekkers veel minder een rol dan voor de blijvers. Voor één op de zes buitenlandse studenten in het wo is daarnaast het veder studeren (master, PhD) een overweging om in Nederland te blijven. Studiedoeleinden zijn ook voor bijna één op de vijf buitenlandse studenten een reden om juist niet in Nederland te willen blijven. Daarnaast zien we dat twee van de tien buitenlandse studenten weer vertrekt uit Nederland om elders meer buitenlandervaring op te doen. Eén op de tien buitenlandse studenten vindt Nederland een fijn land om te wonen, tien procent van de vertrekkers vindt de Nederlandse samenleving juist niet aantrekkelijk om te wonen.
Hoeveel studenten zijn van plan na het afronden van hun studie werk te zoeken in Nederland en welke arbeidsmarktsectoren zijn hierbij favoriet? Willen studenten eenmaal (voor korte of langere tijd) in Nederland blijven, dan is bijna 80 procent ook van plan werk te gaan zoeken. Dit is vaker het geval bij buitenlandse hbo-studenten dan bij buitenlandse wo-studenten. Vier procent wil geen baan gaan zoeken en achttien procent weet het nog niet. Voor alle buitenlandse studenten geldt dat ongeveer één op de vier buitenlandse studenten (duurzaam) op de Nederlandse arbeidsmarkt terecht wil komen. De meest favoriete sectoren (meer dan één op de drie studenten heeft hiervoor de voorkeur) zijn de zakelijke dienstverlening (m.n. voor hbostudenten), het zelfstandig ondernemerschap, promovendus/wetenschappelijk onderzoeker (m.n. voor wo-studenten), docent in het hoger onderwijs en industrie/productie/R&D (m.n. voor wo-studenten). Docentschappen in overige sectoren van het onderwijs zijn veel minder populair, doch veel gewilder bij buitenlandse hbo-studenten dan bij buitenlandse wo-studenten.
Welk type student heeft de grootste kans om in Nederland te blijven? De blijfkans is uiteraard ook afhankelijk van achterliggende studentkenmerken. De kans op de arbeidsmarkt is bepalend: schat men de kansen goed in, dan is de kans om te blijven groter. Ook idealisten (studenten die intrinsiek gemotiveerd zijn en hun studie beschouwen als een kans op het verder ontplooien van zichzelf en de maatschappij) hebben vaker de neiging om te blijven. Dit geldt eveneens voor studenten met kinderen.
28 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
4
4.1
Kiezen voor een bètatechnische opleiding
Inleiding en vraagstelling In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de deelname aan bètatechnische opleidingen. De vraagstelling in dit onderzoek is als volgt geformuleerd: Hoe groot is de groep studenten die, ondanks dat zij toegang hebben tot een bètatechnische
1.
studie, geen bètastudie kiezen? Voor welke opleidingen kiezen studenten met een ng- of nt-profiel die afzien van een
2.
bètatechnische opleiding? Welke redenen spelen een grote rol bij studenten om niet te kiezen voor een bètatechnische
3.
opleiding terwijl ze dat gezien hun vakkenpakket wel zouden kunnen? Wat is het profiel van de studenten die ondanks het feit dat ze toegang hebben tot een
4.
bètatechnische opleiding, niet de keuze maken voor een bètastudie? De analyses zijn deels verricht op het 1CijferHo, deels op de Studentenmonitor Hoger Onderwijs.
4.2
De keuze voor een bètastudie Om na te gaan hoe het aantal studenten dat kiest voor een bètastudie zich ontwikkelt, is allereerst gekeken naar het aantal studenten met bètatoegang. Dit is gedefinieerd als het aantal studenten met een ng- of nt-profiel (inclusief dubbelprofielen). In figuur 8 is de ontwikkeling van dit aantal weergegeven ten opzichte van alle eerstejaarsstudenten waarvan het profiel bekend is. 100%
80%
60%
40%
20%
0% 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Totaal - hbo
Man - hbo
Vrouw - hbo
Totaal - wo
Man - wo
Vrouw - wo
2012
Figuur 8: Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel ten opzichte van alle eerstejaars waarvan profiel bekend is (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo) Het aandeel eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel is gestegen. Deze stijging is groter bij vrouwen dan bij mannen. Dat neemt niet weg dat vrouwen nog steeds een achterstand hebben. Van de vrouwelijke eerstejaarsstudenten heeft in 2012 38 procent een ng- of nt-profiel; van de mannelijke eerstejaarsstudenten de helft.
29 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Figuur 10 toont de percentages eerstejaars met een ng- of nt-profiel naar geslacht en type voortgezet onderwijs (2012). Hierin is duidelijk zichtbaar dat de studenten met een havo-achtergrond veel minder vaak een bètaprofiel hebben gekozen dan studenten met en vwo-achtergrond. Ook zien we dat iets minder hbo-studenten met een vwo-achtergrond een bètaprofiel hebben dan wo-studenten met een vwo-achtergrond. Dit laatste geldt voor mannen en voor vrouwen. 100%
80%
60%
40%
20%
0% Hbo
Hbo
M
V
Hbo
Wo
Ho
Hbo
M
Havo
Wo
Ho
Hbo
V
Wo
Ho
Hbo
M
Vwo
Wo
Ho
V
Totaal
Figuur 9: Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel in 2012 ten opzichte van alle eerstejaars waarvan profiel bekend is (vt, dt en duaal) naar geslacht en type voortgezet onderwijs Niet alle studenten met bètatoegang kiezen daadwerkelijk een bètastudie. Figuur 10 toont de percentages studenten mét bètatoegang die kiezen voor een bètastudie. De bètastudies zijn ingedeeld volgens de indelingsprincipes van het Platform Bèta Techniek (cluster 1 en cluster 2: alle opleidingen in de sector natuur en techniek plus de opleidingen met een bètagehalte van meer dan 50%). Uit figuur 10 blijkt dat van alle studenten met bètatoegang in totaal 48 procent (hbo) en 62 procent (wo) kiest voor een bètastudie. In het hele hoger onderwijs is dit 55 procent (niet in figuur). Er zijn duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen (zie ook figuur 11). 100%
80%
60%
40%
20%
0% 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Totaal - hbo
Man - hbo
Vrouw - hbo
Totaal - wo
Man - wo
Vrouw - wo
2012
Figuur 10: Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel dat kiest voor een bètatechnische studie (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo)
30 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Voor 2012 toont figuur 11 de resultaten. Hieruit blijkt dat veel minder vrouwen met bètatoegang kiezen voor een bètatechnische studie dan mannen. Dit beeld is redelijk stabiel over de jaren heen. Het laatste jaar trekt de populariteit van bètastudies weer wat aan. De bètareserves in het wo zitten vooral bij vrouwen met een vwo-achtergrond; in het havo kan bètatalent daarnaast ook nog gestimuleerd worden bij de profielkeuze. 100%
80%
60%
40%
20%
0% Hbo
Wo
Ho
Hbo
Man
Wo
Ho
Hbo
Vrouw
Wo
Ho
Totaal
Figuur 11: Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel dat in 2012 kiest voor een bètatechnische studie (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo) Welke opleiding kiezen degenen die wel toegang hebben tot een bètastudie, maar niet voor bèta koze n? Figuur 12 toont van deze groep de uiteindelijke keuze (betreft 2012 en alleen studenten met havo en vwo). In het hbo kiezen de mannelijke studenten met bètatoegang massaal voor economie (66%); een klein deel kiest voor een lerarenopleiding (12%). Ook bij de vrouwen in het hbo is economie populair (37%). Veel vrouwen in het hbo met bètatoegang kiezen daarnaast voor gedrag & maatschappij (21%), onderwijs (19%) of gezondheidszorg (17%). In het wo is bij de mannen met bètatoegang die niet kiezen voor een bètastudie economie eveneens populair (40%), gevolgd door gedrag & maatschappij (20%) en recht (16%). Voor vrouwen staat in het wo gedrag en maatschappij als ‘uitwijkstudie’ op de eerste plaats (36%), gevolgd door taal & cultuur (20%), recht (16%), gezondheidszorg (15%) en economie (12%). 100%
80%
60%
40%
20%
0% ow
lb
gz
ec
gm
tc
lb
Hbo
gz
ec
re
gm
tc
Wo Man
Vrouw
Figuur 12: Sectorkeuze van eerstejaarsstudenten met bètatoegang die niet gekozen hebben voor een bètastudie (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo): jaren 2006-2012
31 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
4.3
Redenen om af te zien van een bètastudie De analyses in de vorige paragraaf zijn gebaseerd op het 1CijferHo. Dit bevat een groot aantal inschrijfgegevens en achtergrondkenmerken, maar geeft geen inzicht in de motieven die studenten hebben om al dan niet te kiezen voor een bètatechnische opleiding. Uit tabel 12 blijkt dat van alle studenten die op basis van hun vakkenpakket toegang hebben tot een bètaopleiding 46 procent heeft gekozen voor een bètastudie; 54 procent ziet dus af van een bètaopleiding. Dit komt overeen met 80 procent van alle studenten. Tabel 12: Toegang tot en keuze voor een bètatechnische opleiding naar geslacht Man % Bètatoegang
54%
Waarvan bètastudie
60%
T.o.v. alle studenten
(32%)
Geen bètatoegang Totaal
Vrouw n 3.610
Totaal
%
n
%
n
35%
2.502
44%
6.112
26%
46%
(9%)
(20%)
46%
3.109
65%
4.682
56%
7.791
100%
6.719
100%
7.184
100%
13.903
Bron: OCW Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; bewerking ResearchNed. Gewogen aantallen; verschillen sen mannen en vrouwen voor wat betreft bètatoegang en bètakeuze zijn significant p<0,05; n=12.903. Bachelorstudenten, voltijd en deeltijd.
In het hiernavolgende besteden we aandacht aan de groep studenten die ondanks het feit dat men bètatoegang heeft, niet kiest voor een bètastudie. Allereerst besteden we aandacht aan het feit of studenten die afzien van een bètastudie deze wel overwogen hebben. Van alle studenten die hebben afgezien van een bètastudie heeft 45 procent wel een bètaopleiding overwogen (tabel 13). Dit is vaker van toepassing op mannen dan op vrouwen (55% van de mannen en 37% van de vrouwen overwoog een bètastudie). Tabel 13: Percentage van de studenten die bètastudie overwogen hebben (alleen studenten met bètatoegang die niet gekozen hebben voor een bètastudie) Man %
Vrouw n
%
Totaal n
%
n
Bètaopleiding overwogen
55%
794
37%
685
45%
1.480
Bètaopleiding niet overwogen
45%
646
63%
1.162
55%
1.808
100%
1.440
100%
1.848
100%
3.288
Totaal
Bron: OCW Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; bewerking ResearchNed. Gewogen aantallen; verschillen sen mannen en vrouwen voor wat betreft bètatoegang en bètakeuze zijn significant p<0,05; n=3.288. Bachelorstudenten, voltijd en deeltijd.
In de vragenlijst is aan de studenten gevraagd wat de redenen waren om niet te kiezen voor een bètatechnische opleiding. Studenten konden kiezen uit de volgende antwoorden:
omdat een technische opleiding voor mij te moeilijk is;
omdat een technische opleiding te theoretisch is;
omdat je met een technische opleiding geen aantrekkelijk beroep kunt uitoefenen;
omdat een technische opleiding onvoldoende maatschappelijk gericht is;
32 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
omdat ik een technische opleiding niet binnen de opleidingsduur zou kunnen afronden;
omdat ik een financieel risico zou lopen i.v.m. studiefinanciering;
omdat je met een technische opleiding moeilijk aan een baan kunt komen;
omdat er zo weinig vrouwelijke studenten zijn;
omdat bij een technische opleiding de sfeer onder de studenten mij niet aanspreekt;
omdat een technische opleiding te eenzijdig is;
omdat ik dan onvoldoende tijd zou overhouden voor bijverdiensten of hobby.
Figuur 13 toont het percentage studenten voor wie deze redenen belangrijk of zeer belangrijk waren. De percentages zijn uitgesplitst voor de studenten die wel en geen bètastudie hebben overwogen. Allereerst valt op dat bij de meeste redenen het percentage studenten dat deze redenen belangrijk vond groter is bij degenen die geen bètastudie hebben overwogen dan bij de studenten die een bètastudie hebben overwogen. De volgende motieven spelen de grootste rol bij het afzien van een bètatechnische studie:
onaantrekkelijkheid van de beroepsperspectieven (34%);
een te hoog theoretisch gehalte (27%);
een te hoge moeilijkheidsgraad (26%);
onvoldoende maatschappelijk gerichtheid (24%);
eenzijdigheid van de opleiding (21%);
sfeer onder studenten (15%).
Onaantrekkelijke beroepsperspectieven
41%
25%
Te theoretisch
24%
Te moeilijk
21%
30% 31%
25% 22%
Onvoldoende maatschappelijk gericht
21% 20%
Te eenzijdig
15% 15%
Sfeer onder studenten 9% 10%
Weinig vrouwelijke studenten Onvoldoende tijd over
7% 8%
Studielast
6% 8% 4% 4%
Slechte baankans
3% 5%
Financieel risico 0%
Niet overwogen
10%
20%
30%
40%
50%
Overwogen
Figuur 13: Motieven om af te zien van een bètatechnische opleiding naar wel of niet een bètastudie overwogen (alleen studenten met bètatoegang die niet kozen voor een bètastudie: n=3.288)
33 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Voor één derde van zowel hbo- als wo-studenten geldt dat zij de onaantrekkelijke beroepsperspectieven als voornaamste reden opgeven om ondanks hun vooropleiding niet te kiezen voor een bètatechnische opleiding. Voor ruim een kwart van de studenten is een bètastudie te theoretisch (27%), te moeilijk (26%) of te weinig maatschappelijk gericht (24%). De verschillen tussen hbo en wo zijn klein. Er zijn wel verschillen tussen studenten die wel of geen bètastudie overwogen hebben: zij verschillen in de mate waarin de moeilijkheidsgraad, de onaantrekkelijkheid van de beroepsperspectieven, de maatschappelijke gerichtheid en het theoretisch gehalte een rol speelden. Deze motieven zijn bij het afzien van een bètastudie belangrijker voor studenten die de studie niet overwogen hebben dan voor degene die het wel overwogen. Figuur 14 toont de motieven die een rol hebben gespeeld bij het niet kiezen van een bètatechnische studie voor mannen en vrouwen. Op een aantal motieven zijn de verschillen groot. Voor vrouwen speelden meer dan voor mannen de moeilijkheidsgraad, de onaantrekkelijke beroepsperspectieven, het feit dat bètaopleidingen onvoldoende maatschappelijk gericht zijn en het te hoge theoretische gehalte een rol bij het niet kiezen van een bètastudie. Mannen daarentegen zien vaker af van een bètastudie vanwege de sfeer onder de studenten. Onaantrekkelijke beroepsperspectieven
41%
25%
Te theoretisch
33%
21%
Te moeilijk
33%
18%
Onvoldoende maatschappelijk gericht
29%
16% 22% 19%
Te eenzijdig
13%
Sfeer onder studenten
18%
9% 10%
Weinig vrouwelijke studenten Onvoldoende tijd over
7% 7%
Studielast
7% 7%
Slechte baankans
3% 5%
Financieel risico
3% 5% 0% Vrouw
10%
20%
30%
40%
50%
Man
Figuur 14: Motieven om af te zien van een bètatechnische opleiding geslacht (alleen studenten met bètatoegang die niet kozen voor een bètastudie: n=3.288)
34 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
4.4
Profiel van de student die kiest voor een bètatechnische opleiding Vervolgens staan we stil bij het al dan niet kiezen voor een bètatechnische studie voor studenten met bètatoegang. De vraag hierbij is of er groepen studenten zijn die relatief vaker kiezen om geen bètatechnische studie te kiezen terwijl ze dat gezien hun vakkenpakket wel zouden kunnen. Tabel 14 geeft de resultaten weer van een logistische regressieanalyse waarin de kansverhouding tussen het wel versus niet kiezen voor een bètatechnische opleiding centraal staat. Hierin zijn het geslacht, de sociaaleconomische status, etniciteit, vooropleiding, doubleren in het vo, het eindexamencijfer in het vo, het studentprofiel, de ingeschatte kans op de arbeidsmarkt, het hebben van een functiebeperking en het hebben van kinderen opgenomen als voorspellende kenmerken. We zien dat mannen een hogere kans hebben op het kiezen van een bètatechnische studie van vrouwen. Bovendien is de kansverhouding voor mensen met een lage sociaaleconomische status gunstiger dan die van anderen. De kans om voor een bètatechnische opleiding te kiezen lijkt verder te groeien naarmate het eindexamencijfer in het vo hoger is. De groep idealisten heeft ten opzichte van alle andere studenten een lagere kans om voor een bètatechnische opleiding te kiezen. Allochtone studenten en studenten met kinderen kiezen minder vaak een bètastudie, studenten met een functiebeperking juist vaker. Als studenten hun kans op de arbeidsmarkt goed inschatten, is de kans dat men een bètaopleiding kiest hoger.
Tabel 14: Kans dat studenten met bètatoegang kiezen voor een bètatechnische studie naar achtergrondkenmerken Exp(B) Een grotere kans om te kiezen voor een bètaopleiding hebben…. Geslacht (ref=man)
0,29**....mannen
Sociaaleconomische status (ref=laag)
....studenten met een lagere sociaaleconomische achtergrond
Gemiddeld
0,84*
Hoog
0,84*
Vooropleiding (ref=havo)
(n.s.)
Doubleren vo (0=nee)
(n.s.)
Eindexamencijfer vo
1,19** ....studenten met een hoger eindexamencijfer in het vo
Studentprofiel (ref=idealist) Vakgeïnteresseerde
1,88** ....vakgeïnteresseerden t.o.v. idealisten
Zelfontplooier Normatieve
2,04** ....zelfontplooiers t.o.v. idealisten 2,02** ....normatieven t.o.v. idealisten
Statuszoeker
2,12** ....statuszoekers t.o.v. idealisten
Inschatting kans op arbeidsmarkt (ref=slecht)
....studenten die kansen op arbeidsmarkt als goed inschatten
Gemiddeld
1,27*
Goed
2,13**
Etniciteit (ref=autochtoon)
0,72** ....autochtone studenten
Kinderen (0=nee)
0,64* ....studenten zonder kinderen
Functiebeperking (0=nee)
1,21** ....studenten met een functiebeperking
Constant
0,16
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2013; n=5.760; Nagelkerke R Square=0,19; * p≤ 0,05; ** p≤ 0,01.
35 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
4.5
Conclusie Aan de hand van de onderzoeksvragen vatten we in deze paragraaf de belangrijkste bevindingen kort samen.
Hoe groot is de groep studenten die, ondanks dat zij toegang hebben tot een bètatechnische studie, geen bètastudie kiezen? Is het vakkenpakket in de vooropleiding geschikt om een bètastudie te gaan volgen, dan geldt voor 52 procent van de hbo-studenten en voor 38 procent van de wo-studenten dat men toch afziet van een bètatechnische opleiding. Voor het hele hoger onderwijs geldt dat 45 procent van de studenten afziet van een bètastudie terwijl ze wel een dergelijke studie zouden kunnen volgen. Voor vrouwen is dit veel vaker het geval dan voor mannen. Voor alle eerstejaars geldt dat, onafhankelijk van het vakkenpakket in de vooropleiding, 13 procent van de vrouwen en 39 procent van de mannen kiest voor een bètastudie.
Voor welke opleidingen kiezen studenten met een ng- of nt-profiel die afzien van een bètatechnische opleiding? Mannen met bètatoegang die die niet kiezen voor een bètatechnische studie, kiezen massaal voor economie (hbo en wo) of voor gedrag & maatschappij of rechten (wo). Ook bij vrouwen is economie populair (hbo). Daarnaast kiezen vrouwen vooral gedrag & maatschappij (hbo en wo), voor taal & cultuur (wo) of een studie in de gezondheidszorg.
Welke redenen spelen een grote rol bij studenten om niet te kiezen voor een bètatechnische opleiding terwijl ze dat gezien hun vakkenpakket wel zouden kunnen? De onaantrekkelijkheid van de beroepsperspectieven is de belangrijkste reden om niet te kiezen voor een bètastudie: voor één op de drie studenten vormt dit een belangrijke overweging . Verder wordt ongeveer een kwart van de studenten weerhouden door het hoge theoretisch gehalte, de moeilijkheidsgraad of onvoldoende maatschappelijke gerichtheid. Deze redenen zijn voor vrouwen belangrijker dan voor mannen. Mannen laten zich vaker dan vrouwen weerhouden van een bètastudie door de sfeer onder de studenten.
Wat is het profiel van de studenten die ondanks het feit dat ze toegang hebben tot een bètatechnische opleiding, niet de keuze maken voor een bètastudie? Op basis van de achtergrondkenmerken van de studenten is gekeken naar de kans die zij hebben om te kiezen voor bèta op het moment dat zij toegang hebben tot een bètatechnische opleiding. Deze kans is voor mannen beduidend hoger dan voor vrouwen en hoger voor studenten met een lage sociaaleconomische status. Ook kiezen studenten met een functiebeperking vaker een bètastudie en stijgt de kans naarmate men een hoger eindexamencijfer heeft in het voortgezet onderwijs. Idealisten zullen daarentegen minder vaak kiezen voor een bètastudie. Dit geldt ook voor allochtone studenten en studenten met kinderen. Als studenten hun kans op de arbeidsmarkt positief inschatten, neemt de kans dat men kiest voor bèta toe.
36 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Overzicht van tabellen en figuren
Overzicht 1: Studentprofielen ........................................................................................................ 9 Figuur 1:
Informatiebronnen AD-programma’s (alleen eerstejaars hbo; n=100) ............................ 11
Figuur 2:
Percentage studenten dat een AD heeft overwogen (alleen eerstejaars hbo; n=568) ........ 11
Figuur 3:
Redenen om niet te kiezen voor een AD-programma (alleen eerstejaars hbo; n=140) ...... 12
Figuur 4:
Percentage studenten dat nu een AD-programma zou overwegen (alleen eerstejaars hbo; n=1.752)......................................................................................................... 13
Figuur 5:
Redenen om in Nederland te blijven (%; n=507) ......................................................... 21
Figuur 6:
Redenen om in niet Nederland te blijven (%; n=145) ................................................... 22
Figuur 7:
Beroepen en functies waar de voorkeur naar uitgaat (alle buitenlandse studenten die in Nederland willen werken; n=405) ........................................................................... 26
Figuur 8:
Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel ten opzichte van alle eerstejaars waarvan profiel bekend is (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo) .......................................................................................................... 29
Figuur 9:
Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel in 2012 ten opzichte van alle eerstejaars waarvan profiel bekend is (vt, dt en duaal) naar geslacht en type voortgezet onderwijs ........................................................................ 30
Figuur 10:
Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel dat kiest voor een bètatechnische studie (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo) ..................... 30
Figuur 11:
Percentage van de eerstejaarsstudenten met een ng- of nt-profiel dat in 2012 kiest voor een bètatechnische studie (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo) ....... 31
Figuur 12:
Sectorkeuze van eerstejaarsstudenten met bètatoegang die niet gekozen hebben voor een bètastudie (vt, dt en duaal) naar geslacht (alleen havo en vwo): jaren 2006-2012 .............................................................................................................. 31
Figuur 13:
Motieven om af te zien van een bètatechnische opleiding naar wel of niet een bètastudie overwogen (alleen studenten met bètatoegang die niet kozen voor een bètastudie: n=3.288) ............................................................................................... 33
Figuur 14:
Motieven om af te zien van een bètatechnische opleiding geslacht (alleen studenten met bètatoegang die niet kozen voor een bètastudie: n=3.288) .................................... 34
Tabel 1:
Respons AD-studenten ............................................................................................... 8
Tabel 2:
Aantal studenten (hoofdinschrijvingen ho) in een AD-programma en in een reguliere bachelor (alleen hbo) ................................................................................................. 8
Tabel 3:
Kans dat studenten kiezen voor een AD-programma naar achtergrondkenmerken (alleen hbo-bachelors) .............................................................................................. 10
Tabel 4:
Kans dat studenten op de hoogte zijn van het bestaan van AD-programma’s naar achtergrondkenmerken(alleen hbo-bachelors) ............................................................. 13
Tabel 5:
Respons DUO buitenlandse studenten ......................................................................... 19
Tabel 6:
Buitenlandse studenten in de studentenpopulatie ho-Nederland naar soort hoger onderwijs ................................................................................................................ 19
Tabel 7:
Het wel of niet blijven van buitenlandse studenten na afronden opleiding naar soort hoger onderwijs ....................................................................................................... 20
37 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1
Tabel 8:
Populatieschattingen blijfkans .................................................................................... 20
Tabel 9:
Het wel of geen baan zoeken naar soort hoger onderwijs .............................................. 24
Tabel 10:
Duur van verblijf en het vinden van een baan na afronden studie .................................. 25
Tabel 11:
Kans dat buitenlandse studenten na afronding van de opleiding in Nederland blijven voor langere of onbepaalde tijd naar achtergrondkenmerken ......................................... 27
Tabel 12:
Toegang tot en keuze voor een bètatechnische opleiding naar geslacht .......................... 32
Tabel 13:
Percentage van de studenten die bètastudie overwogen hebben (alleen studenten met bètatoegang die niet gekozen hebben voor een bètastudie) .................................... 32
Tabel 14:
Kans dat studenten met bètatoegang kiezen voor een bètatechnische studie naar achtergrondkenmerken ............................................................................................. 35
38 |
Studentenmonitor 2013 - thematisch eindrapport v1.1