Struinen op IJsland Ruud Schaafsma
Aanleiding om dit boek te schrijven 8
De roestbruine bodem warm van onderaards geweld, geeft leven aan felgroen mos, geel lievevrouwenbedstro, geurende paarse tijm. Grijze rotsen, lichte luchten, witte wolken, een kleine blauwe gentiaan.
Al jarenlang reis ik ’s zomers rond in IJsland. Ik ben verslingerd aan het ongerepte landschap met zijn prachtige vergezichten, de vulkanische verschijnselen, soms onder de indrukwekkende gletsjers, de explosie van pioniersplanten, de enorme vogelrotsen en meren met broedende vogels uit de hele wereld. IJsland is voor mij het optimum van natuur. Ik begeleid groepen voor een reisbureau en reis in aansluiting hierop zelf rond. Veel kamperend en wandelend, voor mij de beste manier om het land te beleven. In dit boek heb ik een aantal van mijn belevenissen op papier gezet. Voor de ene lezer zullen de verhalen herkenbaar zijn, voor anderen zal het uitnodigen om dit prachtige land – weer – eens te bezoeken. Achter in het boek is een korte verklarende woordenlijst opgenomen. De verschillende verhalen staan los van elkaar, maar er is wel een topografische volgorde. Wij reizen vanaf vliegveld Keflavík eerst langs de zuidkust, tegen de wijzers van de klok in IJsland rond.
Algemene wetenswaardigheden over IJsland Een nog warme steen in de Eldfell, Heimaey
Vanuit Nederland vlieg je in drie uur naar Keflavík, het internationale vliegveld van IJsland. Het ligt op ongeveer 40 km ten westen van Reykjavík. Een andere mogelijkheid is per boot. Dan ben je drie à vijf dagen onderweg om er te komen, maar je komt op een heel andere manier aan op het eiland. Door het langzamer tempo ervaar je de overgang heel anders dan na een vliegreis. Er varen ferry’s vanuit Hanstholm in Denemarken en Aberdeen in Schotland. Na aankomst is de eerste kennismaking met IJsland voor veel mensen een schok. Het landschap ziet er groots uit: overal sporen van vuur en ijs, grootse vergezichten, mooi licht, vaak veel wind en bijna uitsluitend natuur. De oppervlakte van IJsland is ongeveer driemaal die van Nederland. Het aantal inwoners is ruim 300.000, waarvan ruim de helft in Reykjavík en de voorsteden woont. De rest woont op de laagvlakte in het zuidwesten en in verspreid liggende boerderijen en dorpjes langs de kust. IJslanders hebben het al gauw over een stad, zeker als het aantal inwoners de 1000 passeert. Op de hoogvlaktes in het binnenland is de bewoning zeer schaars. Verspreid staan er wat berghutten voor wandelaars en verder is het een arctische woestijn of een toendragebied met lavavelden, gebergten, gletsjers en enorme gletsjerrivieren. Elf procent van het eiland is bedekt met gletsjers. De bewoners stammen bijna allemaal af van de Vikingen en hun vooral Ierse
9
10
slaven, die zich hier vanaf 874 gedurende enkele tientallen jaren vestigden. Het ging om 10.000 à 20.000 kolonisten, waarvan 85% uit het westen van Noorwegen. In de eeuw hieraan voorafgaand woonden er al wat Ierse monniken, die van het bestaan van IJsland wisten onder meer door het beroemde epos van de Ierse monnik Brandaan. In de zesde eeuw maakte Brandaan in een curragh (een met buffelhuiden bespannen bootje) de oversteek naar Amerika. Uit tekeningen blijkt dat hij ook IJsland heeft aangedaan. De Vikingen namen paarden, koeien, schapen, varkens en koren mee. Het varken bleek ongeschikt, maar vooral het schaap werd een belangrijke bron van voedsel en wol. Toen de Vikingen IJsland koloniseerden was tweederde van het land begroeid, 20% bestond uit laag bos. Dat is moeilijk voor te stellen als je het huidige landschap ziet. Een eeuw na de kolonisatie was door houtkap en overbegrazing door de schapen de meeste vegetatie verdwenen. Dit was het begin van de nog steeds voortgaande erosie. Momenteel is een kwart van IJsland bedekt met vegetatie, waarvan 1½% met bos. Vanaf het jaar 930 was er een duidelijke organisatiestructuur, waar onder meer afspraken werden gemaakt over grondgebruik. Dit Þing-systeem, uit hun moederland meegenomen, werd de basis voor de maatschappij. Jaarlijks kwamen vanuit heel IJsland de regionale Þing-leiders, de Godar, bij elkaar in het Alþing in Þingvellir. Op hun paarden kwamen de Godar, vergezeld door een groot deel van hun gemeenschap, over de binnenlandwegen naar Þingvellir. Hier werd twee weken lang vergaderd over in te voeren wetten. Bij grote belangentegenstellingen werd er De Fjallsjökull
11
Het kerkje van Krysuvík
ook gevochten. Ook werd rechtgesproken en terechtgesteld, gefeest, gesport, uitgehuwelijkt en handel gedreven. In het jaar 1000 koos het Alþing voor het christelijk geloof en sindsdien werden de mondelinge sagen en verhalen van de eerste Vikingen opgeschreven. De Edda en het Íslendingabók zijn hiervan de bekendste. Zo werd al in de 11e eeuw de basis gelegd voor de beroemde IJslandse literatuur. De nationale godsdienst is het evangelisch lutheranisme, ruim 86% is lid van deze kerk, maar alleen op kerkelijke feestdagen wordt de kerk druk bezocht. Een van de charmes in het landschap zijn de regelmatig opduikende piepkleine, houten kerken, vaak in totale verlatenheid. Maar een heel klein deel van de IJslanders heeft achternamen zoals wij die kennen. Alle anderen hebben als achternaam de voornaam van hun vader met het achtervoegsel ‘son’ voor de zoon of ‘dottir’ voor de dochter. De dochter van Jón krijgt als voornaam Karlotta; haar naam is dus Karlotta Jónsdottir. Het is leuk om het IJslandse telefoonboek eens in te kijken. Dit bestaat uit twee delen: Reykjavík met de voorsteden en de rest van IJsland, onderverdeeld in enkele districten. Iedereen staat alfabetisch gerangschikt op hun voornaam. IJslands is een eigen taal, het is de taal die door de Vikingen is meegebracht. Door de geïsoleerde ligging en het kleine inwonertal is de taal in de loop der eeuwen nauwelijks veranderd. Het is in feite het oud-Noors en de huidige IJslanders
66
mige nesten tel ik acht eieren, vier à vijf jongen worden groot. Hij beschermt de kolonie tegen poolvossen, roofmeeuwen, grote jagers en andere predatoren. Hierdoor komen de eidereenden ieder jaar terug en groeit de kolonie. Voor hen is dit een soort vijfsterrenhotel. Hij bereidt de nesten voor en als de eidereenden gaan nestelen, bekleden ze hun nest met donsveertjes. Deze worden met de hele familie één of twee keer geraapt, ze halen dan tweederde van de donsveertjes weg. De vrouwtjes-eidereenden plukken dan opnieuw dons uit hun lichaam om hun nest mee te bekleden. Momenteel broeden er 250 paren en het verzamelen van de eiderdons (wordt gebruikt in donsbedden en slaapzakken) is een flinke bron van inkomsten. De eidereenden hebben het hier beter dan in hun overwinteringsgebied in Nederland, de Waddenzee. Daar is hun belangrijkste voedselbron, de onder water levende mosselen, grotendeels weggevist. Hierdoor sterven sinds het begin van deze eeuw jaarlijks duizenden eidereenden van de honger. Hierdoor nam het aantal overwinteraars in tien jaar af van 150.000 tot 30.000! Wij vertrekken van Ytra-Lón, beladen met allerlei artikelen van de boerderij: een mooie donkerbruine schapenvacht, gerookte forel en schapenvlees. Na enkele kilometers valt mijn oog toevallig op een vogel. Wij rijden langzaam terug en daar zit een velduil met een net geslagen watersnip in zijn bek. Minutenlang blijft hij ons doodstil aankijken en vliegt dan met zijn prooi weg. Een bijzondere waarneming, want er leven maar 200 à 300 paren velduilen op IJsland. Onderweg naar de Hverfall, een explosiekrater
67
Een pseudokrater
Het schiereiland Langanes heeft zich niet laten zien in de drie dagen dat we er waren. Mist en regen belemmerden een volledig zicht. Maar toch was dit verlaten stukje IJsland imponerend.
De zwavellucht van Mývatn (juli 1999) Het is nu één uur ’s nachts en al pratend genieten we van de midzomernacht. Een prachtig roze licht kleurt de nog besneeuwde tafelbergen bij Mývatn. Dit meer in het noorden ligt in de grote breuklijn die zuidwest-noordoost over IJsland loopt. Het is omringd door grote vulkanen. Eén tafelberg kleurt roze, een andere, de Bláfell, kleurt blauw in het lage licht. De zon schijnt ook nog net over de rand van de zwarte Hverfall, een krater waar je deels in kijkt vanaf onze kampeerplek in Reykjahlið. Het wordt niet donker, de zon zakt even achter de witte bergketen in de verte en hierdoor wordt het licht heel fraai. De vogels voeden hun jongen 24 uur per dag en overal hoor ik goudplevieren, regenwulpen, noordse sterns. Een sneeuwgors at daarnet stukjes brood bijna uit mijn hand. Je kan blijven kijken en luisteren, maar
wind in leunend en later er door voort geblazen wandelen we in een uur de kraterrand over. De breuklijnen in het landschap buiten de vulkaan zijn duidelijk te zien. Aan alle kanten zie je het resultaat van vulkanische activiteit in het verre verleden. Èn de huidige vulkanische activiteit, zoals het stomende Kraflagebied en de stoom uit de gele zwavelberg de Námafall. Over het pad aan de andere kant lopen we zigzag naar beneden, richting Dimmuborgir, een lavaveld met heel grillige vormen. Na deze prachtige wandeldag maak ik een visbuffet klaar. Allerlei soorten vis met lekkere sausjes, echt IJslands. De maaltijd gaat van start met een stukje ‘hákarl’, erg duur en voor veel IJslanders een lekkernij. Het is haaienvlees dat een paar maanden in de grond heeft gelegen om te fermenteren. Het stinkt naar ammoniak en zo smaakt het ook. Wij spoelen het weg met een glaasje brennevín. Een andere IJslandse specialiteit vind ik in tegenstelling tot de hákarl wèl lekker. Het is de op schapenmest gerookte forel.
68
Mývatn, een vogelmekka (juni 2002) Met schapenmest gerookte forel
zo gaat het nu al nachtenlang en de vermoeidheid slaat steeds meer toe. Toch maar in de slaapzak, met het vooruitzicht van een prachtige wandeling morgen. ’s Morgens is de douche van onze camping een leuke verrassing. Zodra je de warmwaterkraan opendoet komt een scherpe zwavellucht in je neus. Dat hoort er hier – en op diverse andere plekken op IJsland, tot in Reykjavik toe – nou eenmaal bij. Na het ontbijt wandelen we over een mooi lavagebied met touwlava, langs het nèt door de lavastroom gespaarde kerkje, richting Hverfall. De voorloper van de huidige kerk lag namelijk op een heuvel, die net niet werd overstroomd. Wij passeren prachtige breuklijnen, die eruit zien als enorme barsten in de aardkorst. In de grootste barst ligt het voormalige herenzwembad van Reykjahlíð. De dames hadden een zwemgrot dichter bij het dorp. Nu kan in deze wat mysterieuze grot niet meer worden gezwommen. Door verschuivingen in de ondergrond in de jaren zeventig van de vorige eeuw is de watertemperatuur gestegen van 40 naar 60 °C. De volledig uit grijze as opgebouwde krater komt steeds dichterbij, heel imposant. Van de voet lopen we over een lang schuin pad in 20 minuten tegen de gruishelling van de vulkaan op. Boven op de rand aangekomen blijven we nauwelijks op de been in de sterke wind en het opwaaiende gruis. Het is letterlijk adembenemend. De krater heeft een doorsnee van ruim een kilometer en is 140 meter diep. Het is een explosiekrater, 2500 jaar geleden in één grote klap ontstaan. Tegen de
Mývatn, het Muggenmeer, is één van de vogelmekka’s van IJsland. Hier broeden ongeveer zestien eendensoorten, waarvan twee heel bijzondere. De bontgekleurde Een paartje harlekijneend bij de Laxá
69
uit Ísafjörður. Met eigen vervoer is via een adembenemend mooie kustweg vanaf Hólmavík Nordurfjörður te bereiken. Net als vanuit Ísafjorður vertrekt ook hier een boot naar Hornstrandir. Neem dan wel eerst een duik in het zwembadje van Krossnes, qua ligging één van de mooiste zwembadjes die je je kunt voorstellen.
76
Alleen in Aðalvík (juni 2000)
Bloemenweelde op de Hornbjarg
Rond 1930 leefden er nog zo’n 500 personen en dit aantal nam vooral na de 2e Wereldoorlog sterk af totdat in de jaren vijftig de laatste boeren Hornstrandir verlieten. Op de boer van Horn na, zoals ik later hoorde van zijn dochter. Verspreid over de kust liggen ruïnes van deze voormalige boerderijen. Vaak hebben de nazaten er een vakantiehuis gebouwd. De grond rond de boerderijen is in veel gevallen nog in bezit van de afstammelingen. Veel van hen hebben een sterke band met dit familiebezit, waar ze in de zomertijd graag zijn. In 1974 werd Hornstrandir een natuurreservaat, 580 km2 puur natuur. Door de afwezigheid van schapen en paarden in deze dertig jaar is de vegetatie uitbundig, met mooie alpine bloemenweiden. Buiten de nationale parken worden veel planten afgegraasd, waaronder rozenkruid, het lievelingseten van schapen. De poolvos wordt hier niet bejaagd, waardoor er een grote populatie rondloopt die de mens niet als een vijand ziet. Tussen Groenland en IJsland botsen de warme Irminger Stroom en de koude Oost-Groenlandstroom op elkaar. Dit is de kraamkamer van de Europese depressies en hierdoor wordt het wisselvallige weer op IJsland veroorzaakt. Een wandeltocht in dit verlaten gebied vereist een grondige voorbereiding. Het weer werkt vaak niet mee en Hornstandir is berucht om zijn snelle weersomslagen. Hornstrandir is met openbaar vervoer te bereiken met de bootverbinding van-
Mijn buurman in het vliegtuig keek me ongelovig aan: ‘Je gaat in je eentje met je tent naar een onbewoond gebied tegen de poolcirkel? Om te wandelen en vogels te kijken? Ik zou gek worden!’ ‘Ik zie het als een uitdaging, het lijkt me geweldig’, was mijn antwoord. Met een snelle boot, vier zeekano’s half erin, vier andere passagiers en twee bemanningsleden vertrekken we uit het haventje van Ísafjörður, op weg naar Hornstrandir. Er is veel mist tot opeens de kleurige huisjes van Hesteyri volop in de zon voor ons liggen. Vlak naast het voormalige dorpje staan de resten van de Noorse walvisfabriek, waar begin 20e eeuw nog 150 Noren werkten. Wij gaan bij Hesteyri even voor anker om de zeekano’s en wat voedselvoorraden af te leveren. Rond de boot komen de koppen van een paar nieuwsgierige zeehonden boven water. De zeekano’s worden afgeleverd in Hesteyri
77
door de lucht boven me, ik zit duidelijk op de grens van twee territoria. In grote bogen vliegen ze rond en maken hun vreemde mekkerende geluid. Bij de struiken verblijven gezellig kneuterende koperwieken. Meerdere goudplevieren maken hun weemoedige geluid. Tapuiten zingen en wippen over de stenen, sneeuwgorzen zijn bijna handtam. Tijdens een korte wandeling zie ik in het drassige dal vlakbij, het hoge nest van een paartje wilde zwanen. De elegante vogels zwemmen, klokkende geluiden makend, in de buurt van het nest rond als ik dichterbij kom voor een foto. Er zitten twee jongen op het nest die ondanks de waarschuwende geluiden zo nu en dan nieuwsgierig hun kop boven de nestrand uitsteken. Wat verderop probeert een paartje bontbekplevieren mij af te leiden, zo nu en dan met lamme-vleugel-gedrag. Dan ben je dicht bij hun nest of al rondlopende jongen, maar pas na ruim een kwartier vind ik één van de zich steeds verplaatsende jongen: heel stil drukt het zich op een steen en is door zijn geweldige schutkleur nauwelijks zichtbaar. Mijn tent komt al voor negen uur in de schaduw van de steile kust waar naast ik kampeer. Ik voel de temperatuur zakken dus lig ik al vroeg in mijn slaapzak. Door de harde wind, het midzomernachtlicht en de vele vogelgeluiden slaap ik heel licht.
78
Tent en reddingshut, Aðalvík
Wij varen verder langs de kust naar Aðalvík, de baai waar ik wordt afgezet. Onderweg zie ik grote groepen papegaaiduikers op zee en langs vliegend. Noordse stormvogels komen langs vliegen met hun aparte glijvlucht met stijve vleugels. Zij kijken je echt aan met hun zwarte kraalogen. Bij Látravík gaat de boot weer voor anker, wordt de rubberboot van het dak in het water gewerkt en vaar ik naar de kant. Na een groet vertrekt de boot om de andere vier passagiers verderop langs de kust af te zetten. Met de kapitein heb ik afgesproken dat ik over vier dagen weer wordt opgehaald. Over een smal pad langs de kust loop ik naar de kampeerplek, vlak bij een oranje reddingshut. Hierin mijn enige mogelijkheid voor contact met de buitenwereld, een radio waarmee je een noodoproep kan doen. Gsm doet het hier niet, net als op veel plekken op IJsland. Verder ligt in dit soort hutten alles om te overleven: bedden, dekens, eten, een kookstel en verwarming op butagas. Verspreid zijn hier funderingsresten van voormalige boerderijen zichtbaar. Naast zo’n ruïne, met daarin een verroeste tractor en een oranje jeep, overgroeid door planten, zet ik mijn tent op. Het uitzicht over de baai van Aðalvík is prachtig. Een grote boog geel zand langs de blauwe zee en tegen de besneeuwde berg aan de overkant hangt halverwege een langgerekte wolk. In deze stilte vallen de vogelgeluiden onmiddellijk op. Twee watersnippen razen
Lamme-vleugel-gedrag van de bontbekplevier
79
112
Sverrir is er, hij logeert net als de vorige keer in het groene huis. Deze zomer telt hij 87 nesten van de watersnip en ik vertel hem over mijn waarnemingen op IJsland. Zoals de lege vogelkliffen en de afwezigheid van papegaaiduikers op Ingólfshöfði, voor mij een schokkende ervaring. Vermoedelijke reden is de afwezigheid van spiering bij de kaap. Bovendien heeft de poolvos en waarschijnlijk een nerts alle legsels van de grote jager en de grote mantelmeeuw opgegeten. De grote jagers zijn er nog maar mantelmeeuwen heb ik niet gezien. Op de Reynisfjall bij Vík broeden gelukkig wel veel zeevogels. Sverrir vertelt dat ook op Flatey de situatie niet verbeterd is ten opzichte van 2004. De aantallen papegaaiduikers, zeekoeten, drieteenmeeuwen en noordse sterns zijn sterk teruggelopen doordat er minder spiering in de fjord zwemt. In een meertje zwemt een groepje grauwe franjepoten. Ze liggen als een tollende dobber hoog op het water en al trappelend worden prooidiertjes opgewerveld. Zo algemeen als de grauwe franjepoot voorkomt, zo zeldzaam is de rosse franjepoot. Bij het vorige bezoek aan het eiland zag de vogelfotograaf waarmee ik op reis was een paartje van deze zeldzame vogel. Ik loop naar dit meertje toe en ja hoor, ze zwemmen er weer rond. Flatey is dan ook dé plek om de rosse franjepoot te zien, want ruim een kwart van de 40 à 50 broedparen op IJsland broedt hier. In Nederland zou de vogel op de Rode lijst staan. Op een ander eiland in de Breiðafjörður broeden ook nog enkele paren. IJsland is overigens het enige land in Europa waar de rosse franjepoot broed. Net als bij de grauwe franjepoot is het mannetje vanPaartje rosse franjepoten
113
Parende rosse franjepoten
wege de broedzorg minder gekleurd dan het vrouwtje. Beide franjepoot soorten hebben namelijk een afwijking ten opzichte van het gebruikelijke vogelpatroon in de rolverdeling tussen de sexen. Het vrouwtje heeft de mooiste kleuren en neemt het initiatief tot de balts. Bovendien paart ze met verschillende mannetjes en laat het broeden en het verzorgen van de jongen aan hen over. Op deze manier zorgt een vrouwtje ondanks de korte zomer voor meerdere legsels.
Zwemmen op Snaefellsnes (juni 2005) Op deze zonnige zondagmorgen in juni wandelen wij langs de kust van Arnarstapi naar Hellnar. Het vissershaventje ligt mooi beschermd tegen de golven van de Atlantische oceaan; deels door natuurlijke rotsen, deels door een hoge basaltdijk. Een vissersbootje, onwaarschijnlijk klein, is bakken met ijs aan het laden waarin de te vangen vis koel wordt gehouden. Met twee man aan boord vaart het bootje uit. Het uitzicht over het haventje is prachtig: langs de steile rotskust vallen diverse watervallen rechtstreeks in zee en daarboven ligt de Snæfellsnesjökull te schitte-
Terugreis naar de veerboot (september 2005) 114
De Snæfellsnesjökull en het kerkje van Buðir
ren in de zon. Op deze stratovulkaan aan het eind van het schiereiland ligt een gletsjer. In het haventje zwemt een roodkeelduiker, zo nu en dan duikt hij en dan kan je hem onder water zien jagen op vis. In de meertjes achter de haven baden honderden drieteenmeeuwen en langs de randen scharrelen franjepootjes. Het wandelen is meer kijken naar de grillige rotsformaties waar grote aantallen zeevogels op broeden. Zo duurt de wandeling van een uur veel langer. Bij het natuurlijke haventje van Hellnar nuttigen we op het terras koffie met heerlijke wafel. Het uitzicht is heel fotogeniek: een kiezelstrand met mooie ronde rolstenen en een vogelklif met onder andere alken. De vissoep is een echte aanrader. ’s Avonds zwemmen wij in het bijzondere zwembad bij de boerderij Lýsuholl. Het warme sodawater is afkomstig van een bron en het zwembad en de hotpot worden gereinigd door algen. Iedere week worden de baden met hoge druk schoongespoten en worden zij weer gevuld met schoon water. De boerengemeenschap is eigenaar; bij toerbeurt maken ze schoon en houden ze toezicht.
Deze zomer is koud en nat gebleven. Vorige week wandelde ik – eind augustus – in een sneeuwbui door Leirhnjúkur in het Kraflagebied. De bergen langs de Eyjafjörður bij Dalvík waren al tot halverwege wit. De laatste koperwieken die ik nu in Reykjavík zie maken geen geluid meer, ik zie nog een enkele goudplevier, de watersnippen zijn al vertrokken. Ik realiseer me dat ik de vogelgeluiden en vogelactiviteiten mis. Zij zijn voor mij één van de grote attracties op IJsland. Het laatste groepje reizigers is terug naar Nederland, ik heb het rijk alleen. Een beetje een dubbel gevoel geeft dat wel, na alle drukte van de rondreizen met verschillende groepjes. Ik heb het programma voor mijn laatste twee weken met mijn eigen busje op IJsland gemaakt. Ik wil nog drie gebieden bezoeken. Eerst Langisjor, een prachtig blauw meer aan de westkant van de Vatnajökull, waar ik diverse fotorapportages van heb gezien de afgelopen jaren. Daarna het gebied bij de Kárahnjúkur-dam, voordat dit gebied onder water verdwijnt. En tot slot de jeugdherberg van Húsey in de delta van de Jökulsá á Dal en de Lagarfljót in de oostfjorden. Van hier terug naar Seyðisfjörður voor mijn overtocht naar Schotland. De rit naar Landmannalaugar verloopt goed en op de camping blijkt het hard te waaien en is het koud. Ik slaap voor het eerst in mijn bus. Het gebied is bijna leeg. De paarden en de bussen van Smári en Nína zijn al vertrokken, er staan nog maar Langs de Fjallabaksleið
115
Gek van IJsland, zou je het kunnen noemen. Verslingerd aan het ongerepte landschap, de overweldigende natuur. Enorme gletsjers met vulkanen eronder, de explosie van pioniersplanten, de onvoorstelbare hoeveelheid vogels op de hoge vogelrotsen en in de meren, de grote stilte, pruttelende modderbronnen, het geweld van de gletsjerrivieren: IJsland is het optimum van natuur. Mijn belevenissen van jaren reizen door IJsland staan hier op papier. Veelal wandelend – liefst struinend – en kamperend. ISBN 978 90 ??????