FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Orthopedagogiek Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode
Stress, coping en sociale steun bij ouders van kinderen in een begeleidingstehuis.
Promotor: Prof. Dr. Eric Broekaert Begeleider: Dr. Franky D‟Oosterlinck Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek
Stefanie Desmyter 00602131
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Vakgroep Orthopedagogiek Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode
Stress, coping en sociale steun bij ouders van kinderen in een begeleidingstehuis.
Promotor: Prof. Dr. Eric Broekaert Begeleider: Dr. Franky D‟Oosterlinck Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting orthopedagogiek
Stefanie Desmyter 00602131
Auteursrechten
„De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.”
Promotor, Prof. Dr. Eric Broekaert
Gent, juni 2011
Auteur, Stefanie Desmyter
Abstract Dit onderzoek tracht zicht te krijgen op de thema‟s stress, coping en sociale steun bij ouders waarvan één of meerdere van hun kinderen in een begeleidingstehuis verblijven. Elf ouders werden aan de hand van een semi-gestructureerd interview en twee vragenlijsten over deze drie hoofddomeinen bevraagd. De interviewgegevens werden aan de hand van het softwareprogramma Nvivo verwerkt. De meerderheid van de ouders werd met verscheidene stressoren tegelijk geconfronteerd, die al dan niet als reden tot plaatsing werden aangegeven. Onder andere gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, verwaarlozing van het kind door de expartner, financiële moeilijkheden, ondertoezichtstelling, plaatsing en contact met hulpverlening en jeugdrechtbank werden als stressoren vernoemd. Ouderlijke stress bleek enerzijds te kunnen resulteren in lichamelijke en psychische klachten en/of gedragsveranderingen en anderzijds bleek dit een invloed te kunnen hebben op de manier waarop ouders in interactie treden met onder andere hun kind(eren). Niet elke ouder ervaarde in dezelfde mate stress, wat te maken had met de aan- of afwezigheid van stressoren, de benutte copingstrategieën en de sociale steun waar hij/zij op kon rekenen. Ouders gebruikten verschillende copingstrategieën om met stressoren om te gaan. De copingstrategieën bleken geen eenduidige positieve of negatieve effecten te hebben op de stressbeleving. Dit was afhankelijk van de situatie waarin copingstrategieën gebruikt werden. Verder kregen de ouders niet enkel formele maar ook semi-informele en informele steun om met stressoren om te gaan. Deze ondersteuningsbronnen bleken ouderlijke stress te kunnen doen verminderen. Hierbij bleek echter dat hulpverlening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand niet enkel ondersteunend kan zijn, maar ook stress kan veroorzaken, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor het hulpverleningscontact.
I
Woord vooraf Deze masterproef is het sluitstuk van mijn vijfjarige opleiding als master in de Orthopedagogiek. Het waren vijf leerrijke jaren die ik ongetwijfeld in mijn verdere carrière zal meenemen. Bij wijze van voorwoord zou ik dan ook graag enkele mensen willen bedanken. Vooreerst wens ik mijn promotor, Prof. Dr. Eric Broekaert, te bedanken voor zijn bemoedigende woorden en voor het bieden van nieuwe invalshoeken wanneer het minder vlotte. Ook mijn begeleider Dr. Franky D‟ Oosterlinck wil ik bedanken. Ondanks zijn drukke agenda maakte hij verschillende keren tijd vrij voor feedback, het beantwoorden van mijn vragen en het geven van adviezen. Daarnaast zou ik Dr. Veerle Soyez willen bedanken voor de nuttige tips die ze mij gaf bij de aanvang van deze masterproef. Verder zou ik de begeleidingstehuizen en Roppov willen bedanken voor hun inspanningen om ouders te motiveren om deel te nemen aan mijn onderzoek. Zonder hen zou er geen sprake geweest zijn van deze masterproef. De deelnemende ouders wens ik hierom eveneens te bedanken. Ze maakten tijd vrij om mij hun verhaal te vertellen, hoewel dit vaak pijnlijke gevoelens bij hen naar boven bracht. Verder wens ik mijn vriend, vriendinnen en mijn ouders te bedanken. Mijn ouders ben ik dankbaar voor de opleiding die ik mocht genieten. Via deze weg wil ik mijn ouders, Sophie en Anouk bedanken voor het nalezen van mijn thesis. Mijn vriend en vriendinnen wens ik te bedanken voor de steun en luisterbereidheid toen het even minder ging en voor de ontspanning die ze mij gaven zodat ik er weer met volle moed tegenaan kon gaan.
II
Inhoudsopgave ABSTRACT ......................................................................................................................................................... I WOORD VOORAF ............................................................................................................................................. II INHOUDSOPGAVE ........................................................................................................................................... III A.
SITUERING ............................................................................................................................................... 1
B.
LITERATUURSTUDIE ................................................................................................................................. 2 1.
BIJZONDERE JEUGDBIJSTAND IN VLAANDEREN....................................................................................................... 2 1.1 De organisatie van de Bijzondere Jeugdbijstand ............................................................................... 2 1.1.1 1.1.2 1.1.3 1.1.4 1.1.5
Gerechtelijke en buitengerechtelijke jeugdbijstand ...................................................................................... 2 Enkele uitgangspunten binnen de Bijzondere Jeugdbijstand ........................................................................ 3 Een plaatsingsmaatregel binnen de Bijzondere Jeugdbijstand ..................................................................... 3 Erkenningscategorieën Bijzondere Jeugdbijstand ......................................................................................... 4 Bijzondere Jeugdbijstand en Integrale Jeugdhulpverlening .......................................................................... 5
1.2 Bijzondere Jeugdbijstand in cijfers .................................................................................................... 5 BEGRIPSAFBAKENING ‘PROBLEMATISCHE OPVOEDINGSSITUATIE’ EN ‘ALS MISDRIJF OMSCHREVEN FEIT’ ............................. 5 2.1 Problematische opvoedingssituatie (POS) ......................................................................................... 6 2.2 Als misdrijf omschreven feit (MOF) ................................................................................................... 6 3. STRESS .......................................................................................................................................................... 7 3.1 Gezonde versus ongezonde stress ..................................................................................................... 7 3.2 Stress bij ouders/verzorgers .............................................................................................................. 8 2.
3.2.1 3.2.2 3.2.3
4.
COPING....................................................................................................................................................... 13 4.1 Proto Prevention.............................................................................................................................. 13 4.2 Copingtheorie .................................................................................................................................. 13 4.2.1 4.2.2
5.
Theoretische kaders ...................................................................................................................................... 8 Stress en ouderlijk functioneren ................................................................................................................. 10 Mogelijke stressoren bij ouders .................................................................................................................. 11
Vormen van coping ..................................................................................................................................... 13 Copingstrategieën ....................................................................................................................................... 14
SOCIALE STEUN ............................................................................................................................................. 15 5.1 Sociale steun en ouderlijke stress .................................................................................................... 15 5.2 Informele, semi-informele en formele steun ................................................................................... 16 5.3 Verschillende soorten sociale steun ................................................................................................ 16
C.
PROBLEEMSTELLING .............................................................................................................................. 18
D.
ONDERZOEKSVRAGEN ........................................................................................................................... 19
E.
METHODOLOGIE .................................................................................................................................... 20 1. 2. 3.
KWALITATIEVE ONDERZOEKSMETHODE .............................................................................................................. 20 ONDERZOEKSOPZET ....................................................................................................................................... 20 ONDERZOEKSMETHODE .................................................................................................................................. 21 3.1 Vragenlijsten ................................................................................................................................... 22 3.2 Semi-gestructureerd interview ........................................................................................................ 24 4. ONDERZOEKSGROEP EN – VERLOOP .................................................................................................................. 24 5. DATA-ANALYSE ............................................................................................................................................. 25 6. BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT ................................................................................................................... 26 6.1 Betrouwbaarheid ............................................................................................................................. 27 6.2 Validiteit .......................................................................................................................................... 28
III
F.
RESULTATEN .......................................................................................................................................... 29 Onderzoeksvraag 1: Wat zijn stressoren in het leven van deze ouders en hoe worden deze beleefd? ........ 29 Onderzoeksvraag 2: Welke stressymptomen ervaren deze ouders? ............................................................ 40 Onderzoeksvraag 3: Wat zijn copingstrategieën van deze ouders om met deze stressoren om te gaan? ... 41 Onderzoeksvraag 3a: Wat is het effect van deze strategieën op de stress die ouders ervaren? ............................... 47
Onderzoeksvraag 4: Welke formele, semi-informele en informele steun krijgen deze ouders en wat is de rol van deze steun op de stressbeleving van deze ouders? ................................................................................ 51 G.
DISCUSSIE .............................................................................................................................................. 63 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
SYMPTOMEN VAN STRESS ............................................................................................................................... 63 STRESSOREN EN STRESSBELEVING ..................................................................................................................... 63 HULPVERLENING ALS STEUN EN STRESSOR .......................................................................................................... 67 COPING....................................................................................................................................................... 68 SOCIALE STEUN ............................................................................................................................................. 71 BEPERKINGEN AAN HET ONDERZOEK ................................................................................................................. 75 AANBEVELINGEN VOOR DE PRAKTIJK EN VERDER ONDERZOEK ................................................................................. 76 7.1 Aanbevelingen voor de praktijk ....................................................................................................... 76 7.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek ............................................................................................ 78
H.
CONCLUSIE ............................................................................................................................................. 79
I.
BIBLIOGRAFIE......................................................................................................................................... 80
J.
BIJLAGEN ............................................................................................................................................... 86 BIJLAGE 1: BRIEF AAN BEGELEIDINGSTEHUIZEN ............................................................................................................ 87 BIJLAGE 2: BRIEF AAN OUDERS ................................................................................................................................. 88 BIJLAGE 3: FORMULIER GEÏNFORMEERDE TOESTEMMING ............................................................................................... 89 BIJLAGE 4: SEMI-GESTRUCTUREERD INTERVIEW ........................................................................................................... 90 BIJLAGE 5: OVERZICHT RESPONDENTEN ...................................................................................................................... 95 BIJLAGE 6: BOOMSTRUCTUUR NVIVO ........................................................................................................................ 96 BIJLAGE 7: NORMSCORES NOSI .............................................................................................................................. 98 BIJLAGE 8: OVERZICHT SRT ................................................................................................................................... 100
IV
A. Situering “Ik ben blij dat er iemand luistert, want het is zwaar om te dragen.” (respondent 2) Er is in de afgelopen jaren reeds heel wat onderzoek verricht op vlak van stress bij ouders of verzorgers van personen met een beperking of (chronische) ziekte. Ouders van kinderen met een autismespectrumstoornis (Tehee, Honan & Hevey, 2009; Benson & Karlof, 2009; Benson, 2006), ouders van kinderen met een mentale beperking (Saloviita, Itälinna & Leinonen, 2003), ouders van kinderen met een motorische beperking (Butcher, Wind & Bouma, 2008), verzorgers van personen met aids (Wight, Aneshansel, & Leblanc, 2002; Pearlin, Aneshensel & Leblanc, 1997) en verzorgers van (dementerende) bejaarden (Pinquart & Sörenson, 2003), zijn slechts enkele voorbeelden van populaties die men in dit verband heeft onderzocht. In Engelstalige gebieden zijn er eveneens enkele onderzoeken terug te vinden die het thema stress belichten bij ouders die beroep doen op zogenaamde „Child Protective Services‟ (Bolen, McWey & Schlee, 2008) of die zich aanmelden bij zogenaamde „Children‟s Services‟ (Sheppard, 2005; 2008; 2009a; 2009b). In enkele van deze onderzoeken wordt ook aandacht besteed aan sociale steun en copingstrategieën wanneer wordt gesproken over de stress die deze ouders ervaren (Gardner, 2005; Skok, Harvey & Reddihough, 2006; Sheppard, 2005; 2008; 2009a; 2009b). Hieruit blijkt dat personen die met stressoren (d.i. gebeurtenissen of situaties die stress veroorzaken) geconfronteerd worden, gebruik maken van copingstrategieën en sociale steun om met de ervaren stressoren om te gaan. Hoewel het onderzoek van Vanhee, Demeyer & Corveleyn (2003), het Algemeen verslag over de Armoede (1994) en verslagen van Roppov (2006, 2007a, 2007b, 2009) reeds enkele zaken aan het licht brachten op vlak van stressoren en sociale steun bij Vlaamse ouders van kinderen die geplaatst zijn, is er in Vlaanderen tot op heden geen onderzoek verricht naar stress en sociale steun bij ouders van kinderen die in een begeleidingstehuis verblijven. Op vlak van coping bij deze ouders is er in Vlaanderen evenmin onderzoek terug te vinden. Dit terwijl gebleken is dat deze ouders een beroep doen op Bijzondere Jeugdbijstand omdat ze zich machteloos voelen en geen uitweg meer zien (Roppov, 2009).
Opbouw masterproef In hoofdstuk B van deze masterproef zal ingegaan worden op wat in de literatuur terug te vinden is inzake stress en stressoren, coping, sociale steun en de organisatie van de Bijzondere Jeugdbijstand. In hoofdstuk C wordt de probleemstelling geschetst, waarna in hoofstuk D de onderzoeksvragen naar voren worden geschoven. In hoofdstuk E komt de methodologie aan bod. Hoofdstuk F biedt een weergave van de onderzoeksresultaten overeenkomstig met de onderzoeksvragen. In het laatste hoofdstuk worden de discussie, de bedenkingen bij het onderzoek en de suggesties en aanbevelingen voor de praktijk en verder onderzoek naar voor gebracht.
1
B. Literatuurstudie 1. Bijzondere Jeugdbijstand in Vlaanderen In dit deel wordt de organisatie van de Bijzondere Jeugdbijstand in Vlaanderen uit de doeken gedaan en worden enkele cijfergegevens omtrent Bijzondere Jeugdbijstand aangebracht. In het daaropvolgende stuk wordt ingegaan op de omschrijving van enerzijds „problematische opvoedingssituatie‟ en anderzijds „als misdrijf omschreven feit‟.
1.1
De organisatie van de Bijzondere Jeugdbijstand
Het decreet van 7 maart 2008 inzake Bijzondere Jeugdbijstand formuleert de doelstelling van de Bijzondere Jeugdbijstand als volgt: Het organiseren of verlenen van hulp en bijstand ten behoeve van minderjarigen die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden of die een als misdrijf omschreven feit gepleegd hebben en eventueel van de personen die over hen het ouderlijk gezag uitoefenen of hen onder hun bewaring hebben. (Juriwel, n.d., chap. 2) Hulpverleningsinitiatieven binnen de Bijzondere Jeugdbijstand verschillen in diverse opzichten van de algemene jeugdzorg. Dit blijkt al uit het bijzondere karakter van de hulpverlening: enkel als de andere mogelijkheden geen uitkomst bieden, kan de Bijzondere Jeugdbijstand in werking treden (Lenssens, 1991).
1.1.1 Gerechtelijke en buitengerechtelijke jeugdbijstand De Bijzondere Jeugdbijstand omvat de gerechtelijke en buitengerechtelijke jeugdbijstand (Vanderplasschen, Roose & Colins, 2007). De comités voor Bijzondere Jeugdzorg vallen onder de buitengerechtelijke jeugdbijstand en vertrekken vanuit het principe van de vrijwillige hulpverlening. Onder vrijwillige hulpverlening wordt het volgende verstaan: hulpverlening die „gevraagd of aanvaard‟ wordt door de ouders en door de minderjarige. De comités hebben een tweevoudige opdracht: enerzijds moeten ze individuele zorg en bijstand aan minderjarigen en gezinnen garanderen, anderzijds hebben ze een taak inzake algemene preventie (Bouverne-De Bie & Roose, 2007). Indien de vrijwillige hulpverlening dreigt te blokkeren, kan de bemiddelingscommissie ingeschakeld worden, die optreedt als een bemiddelingsinstantie. Indien de bemiddelingscommissie er niet in slaagt om de weg vrij te maken voor vrijwillige hulpverlening, hoewel hulpverlening noodzakelijk geacht wordt, kan de bemiddelingscommissie het dossier doorgeven aan het parket. Via het openbaar ministerie kan het dossier terecht komen bij de jeugdrechtbank. Indien met andere woorden hulpaanvaarding door ouders en minderjarigen niet lukt, kan de hulpverlening verplicht worden. Vrijwillige hulpverlening is dus geen vrijblijvende hulpverlening (Bouverne-De Bie & Roose, 2007; OSBJ vzw, n.d.b). Als de jeugdrechtbank wordt ingeschakeld, komt men terecht in het gerechtelijke luik van de Bijzondere Jeugdbijstand en spreekt men van gedwongen hulpverlening. De jeugdrechtbank kan enkel in drie gevallen maatregelen treffen, namelijk: 2
-
In situaties waar vrijwillige hulpverlening niet mogelijk is, maar waarbij de bemiddelingscommissie en het openbaar ministerie hulpverlening wel noodzakelijk achten. In situaties van hoogdringendheid waarbij vrijwillige hulpverlening niet onmiddellijk mogelijk is. In situaties waar er sprake is van een „als misdrijf omschreven feit‟ (Bouverne-De Bie & Roose, 2007; OSBJ vzw, n.d.b).
1.1.2 Enkele uitgangspunten binnen de Bijzondere Jeugdbijstand Binnen de Bijzondere Jeugdbijstand wordt vertrokken vanuit enkele basisprincipes, namelijk: -
de scheiding tussen vrijwillige en gedwongen hulpverlening het subsidiariteitsbeginsel aandacht voor de rechtspositie van de minderjarige gezinsgerichte werking (Bouverne-De Bie & Roose, 2007).
Aangezien het subsidiariteitsbeginsel, met name “het voorkomen van gerechtelijke dwangmaatregelen wanneer probleemoplossing mogelijk is in het kader van de vrijwillig aanvaarde hulpverlening, tegelijk met het mogelijk blijven van een gerechtelijke tussenkomst indien vrijwillige probleemoplossing niet mogelijk is, maar wel noodzakelijk is in het belang van de minderjarige” (Bouverne-De Bie & Roose, 2007, pp. 95-96) één van de krachtlijnen is binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, wordt de Bijzondere Jeugdbijstand in eerste instantie buitengerechtelijk (en dus vrijwillig) georganiseerd (Bouverne-De Bie & Roose, 2007). Een andere belangrijk principe is de erkenning van de rechtspositie van minderjarigen. Zowel minderjarigen als ouders hebben recht op inspraak en bijstand. Het is niet de bedoeling om verantwoordelijkheden over te nemen of op te treden in plaats van minderjarigen en hun ouders, maar wel om samen te zoeken naar oplossingen. Het principe van de gezinsgerichte werking sluit hierbij aan. Het gezin wordt erkend als het primaire opvoedingsmilieu voor kinderen. Hulpverlening bij problematische opvoedingssituaties dient aandacht te hebben voor de noden en behoeften van zowel het kind als van de ouders (Vanderplasschen, et al., 2007). Indien er overgegaan wordt naar een meer ingrijpende maatregel zoals een uithuisplaatsing, moet men de minderjarige zoveel mogelijk helpen in de samenwerking met zijn gezin en dient er zo snel mogelijk een terugkeer naar het gezin gerealiseerd te worden, maar dit laatste is en blijft een open vraag. Het kind blijft in elk geval verbonden met zijn gezin, ook al keert het er niet naar terug. Bij een residentiële opname wordt er met andere woorden gestreefd naar een zo kort mogelijk opname, met ondersteuning van en door de gezinscontext. (Vanderplasschen, et al., 2007; Vlaams Welzijnsverbond vzw, n.d.).
1.1.3 Een plaatsingsmaatregel binnen de Bijzondere Jeugdbijstand Een plaatsingsmaatregel wordt enkel genomen als alle andere mogelijkheden geen uitkomst bieden. Dit betekent dat men eerst oplossingen dient te zoeken, waarbij het kind in het oorspronkelijke milieu verblijft (Koning Boudewijnstichting, 1994). Hiermee wordt beoogd tegemoet te komen aan het subsidiariteitsprincipe, met name “het voorkomen van de meest ingrijpende maatregel [cf. plaatsing] wanneer een minder ingrijpende oplossing voorhanden is” (Bouverne-De Bie & Roose, 2007, p. 73). 3
Bij de beslissing om één of meerdere kinderen uit huis te plaatsen kunnen volgens van der Ploeg (2005) meerdere overwegingen een rol spelen. Vooreerst is het mogelijk dat de jeugdhulpverlening de gezinsomstandigheden erg schadelijk acht voor de ontwikkeling van kinderen en weinig of geen kans ziet om die omstandigheden te veranderen. Via een plaatsingsmaatregel tracht men deze kinderen te beschermen tegen al te nadelige invloeden. Een tweede overweging kan eruit bestaan om kinderen uit huis te plaatsen als manier om verlichting te bewerkstelligen in het gezin, waardoor het gezin beter behandelbaar wordt. Een derde reden voor het uit huis plaatsen kan zijn dat de kinderen zelf dermate moeilijk gedrag stellen dat ze in het gezin niet langer te handhaven zijn en aldus gezien worden als de belangrijkste oorzaak van de gezinsproblematiek. Hoewel de laatste reden het meest genoemd wordt door hulpverleners, komt uit onderzoek naar voren dat uit huis geplaatste minderjarigen niet problematischer zijn dan minderjarigen die ambulant begeleid worden. Daarentegen blijkt wel dat de gezinsproblematiek van de uit huis geplaatste minderjarigen groter is dan van minderjarigen die een ambulante begeleiding krijgen. Blijkbaar geven vooral de gezinsproblemen de doorslag bij een uithuisplaatsing en niet zozeer de individuele problematiek van de jeugdige (Scholte et al.; van der Ploeg & Scholte; van der Ploeg, in van der Ploeg, 2005).
1.1.4 Erkenningscategorieën Bijzondere Jeugdbijstand Kinderen van 0 tot 18 jaar kunnen begeleid worden door een voorziening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand wanneer het comité voor Bijzondere Jeugdzorg of de jeugdrechtbank hen hiernaar heeft doorverwezen. Onder bepaalde voorwaarden kan een comité voor Bijzondere Jeugdzorg verdere hulp verlenen tot de leeftijd van 20 of 21 jaar (OSBJ vzw, n.d.a; Bouverne-De Bie & Roose, 2007). Voorzieningen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand zijn private diensten of instellingen die begeleiding bieden of waar tijdelijk verbleven kan worden. Er kan ambulante, semi-residentiële of residentiële ondersteuning geboden worden (Jongerenwelzijn, n.d.a). De beweging van enkel residentiële hulp naar semi-residentiële en ambulante begeleidingsvormen zijn van recente datum (vanaf jaren ‟80 en ‟90) en zijn vooral ontsprongen uit het idee van het primaat van het gezin en de nadruk op het gezinsgericht werken (Bouverne-De Bie & Roose, 2007). Binnen de Bijzondere Jeugdbijstand worden de verschillende voorzieningen onderverdeeld in erkenningscategorieën. Tot 2009 waren er zeven soorten categorieën, namelijk begeleidingstehuizen (categorie 1), gezinstehuizen (categorie 2), onthaal- , oriëntatie- en observatiecentra (categorie 3), dagcentra (categorie 4), thuisbegeleidingsdiensten (categorie 5), diensten voor begeleid zelfstandig wonen (categorie 6) en diensten voor pleegzorg (categorie 7). In 2009 kwamen twee nieuwe erkenningscategorieën naar voren en verankerden daarmee 15 jaar procesmatig aanbod. Het gaat over diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling (categorie 8) en diensten voor crisishulp aan huis (categorie 9) (Jongerenwelzijn, 2010e). Gezien de focus van deze masterproef, wordt hieronder enkel ingegaan op de eerste categorie, namelijk de begeleidingstehuizen. Begeleidingstehuizen zijn private voorzieningen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand waarvan de erkenning en subsidiëring uitsluitend geregeld wordt vanuit de Vlaamse gemeenschap (Werkgeversfederatie voor Jeugdzorg, n.d.). Het zijn residentiële voorzieningen, waarbij er aan de 4
hand van een aangepaste begeleiding gewerkt wordt naar een terugkeer naar huis of naar zelfstandig wonen. Binnen begeleidingstehuizen is er een grote diversiteit. Sommige tehuizen vangen enkel jonge kinderen op, sommigen richten zich enkel op problematische opvoedingssituaties en nog anderen richten zich vooral op minderjarigen die een misdrijf hebben gepleegd (Jongerenwelzijn, n.d.b).
1.1.5 Bijzondere Jeugdbijstand en Integrale Jeugdhulpverlening Omwille van twee fundamentele problemen in de zorgorganisatie in verschillende sectoren, met name het aanbodgestuurde karakter van de zorg en de versnippering van het zorgaanbod, werd in 2000 onder het bewind van de toenmalige Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen (M. Vogels) en de minister van Onderwijs (M. Vanderpoorten) het concept integrale jeugdhulpverlening (IJH) geïntroduceerd (Vanderplasschen et al., 2007). De Bijzondere Jeugdbijstand is één van de zeven hulpverleningssectoren die deel uit maakt van de Integrale Jeugdhulp (Integrale Jeugdhulp, n.d.). De Bijzondere Jeugdbijstand gaat bijna volledig op in IJH, en dit in tegenstelling tot de andere sectoren, waar het slechts deelactiviteiten betreft (Dobbelaere, 2006). De integrale jeugdhulpverlening heeft tot doel het bieden van een samenhangend hulpaanbod aan minderjarigen en/of hun leefomgeving op basis van hun hulpvraag en mogelijkheden en waarbij de cliënt als actieve partner betrokken wordt (Bouverne- De Bie & Roose, 2007; Vanderplasschen et al., 2007). Er wordt een afstemming beoogd tussen de verschillende sectoren in de jeugdhulpverlening zodat hulpvragers op een transparante, adequate manier naar een gepaste hulp worden geleid en zodat de belemmeringen van het huidige verkokerde aanbod uitgeschakeld worden (Heeren, 2009). Verdere uitwijding over IJH valt niet binnen het bestek van deze masterproef. Meer informatie hierover is terug te vinden op de website van Integrale Jeugdhulp (http://wvg.vlaanderen.be).
1.2
Bijzondere Jeugdbijstand in cijfers
In 2009 werden in totaal 24 422 kinderen begeleid binnen de Bijzondere Jeugdbijstand. Hiervan waren er 13 540 (55,44%) jongens en 10 882 (44,5%) meisjes (Jongerenwelzijn, 2010a). Dit is een stijging van bijna 5% in vergelijking met de 23 350 minderjarigen in 2008. Dit betekent dat de stijgende tendens zich voortzet. Sinds 2000 is er een stijging van 65% (Jongerenwelzijn, 2010b). Van de begeleide kinderen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, werd 84,24% geplaatst omwille van een problematische opvoedingssituatie, 13,63% omwille van een als misdrijf omschreven feit en een kleine 2,13% omwille van andere redenen (Jongerenwelzijn, 2010c). In 2009 verbleven er 4 215 (14,63%) kinderen in een begeleidingstehuis. Enkel de begeleidingen door consulenten (29,60%) en de diensten pleegzorg (16,09%) begeleidden in 2009 meer minderjarigen. (Jongerenwelzijn, 2010d).
2. Begripsafbakening ‘problematische opvoedingssituatie’ en ‘als misdrijf omschreven feit’ Er zijn twee mogelijke interventiegronden binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, namelijk een „problematische opvoedingssituatie‟ (POS) en een „als misdrijf omschreven feit‟ (MOF) (Bouverne-De Bie & Roose, 2007). De Bijzondere Jeugdbijstand wordt geacht hulp en bijstand te verlenen in deze situaties (Juriwel, n.d.). In dit deel worden deze termen duidelijker omschreven. 5
2.1
Problematische opvoedingssituatie (POS)
De term „problematische opvoedingssituatie‟ werd voor het eerst gebruikt door Ter Horst en wordt omschreven als “een opvoedingssituatie die door de betrokkenen als perspectiefloos wordt ervaren en waarin men er zonder deskundige hulp van buitenaf niet in slaagt het geheel zodanig te veranderen dat het weer perspectiefbiedend wordt” (Ter Horst, 1980, p.101). In deze opvoedingssituatie gaat het niet enkel om factoren die aanwezig zijn bij het kind, maar ook om factoren die aanwezig zijn bij de opvoeders, in de omgeving en in de maatschappij. Deze kunnen het toekomstperspectief zodanig somber maken dat de betrokkenen de toekomst niet meer aandurven. Voor de hulpverlening stelt zich de vraag dan hoe men een problematische opvoedingssituatie kan helpen veranderen zodat de betrokkenen weer perspectief zien in de opvoedingssituatie (van der Ploeg, 2006). Het begrip „problematische opvoedingssituatie‟ deed in de jaren 80 zijn intrede in de Bijzondere Jeugdbijstand en verving het begrip „kind in gevaar‟ als centrale interventiegrond, hoewel beide begrippen in feite zeer vergelijkbaar zijn. Het begrip kind in gevaar verwees naar situaties waarin “de gezondheid, de veiligheid en de zedelijkheid van de minderjarige gevaar loopt wegens het milieu waarin hij leeft of wegens zijn bezigheden of wanneer de omstandigheden waarin hij wordt opgevoed door het gedrag van diegenen die hem onder bewaring hebben, gevaar opleveren” (Bouverne-De Bie & Roose, 2007, p. 140). Binnen het decreet inzake Bijzondere Jeugdbijstand, is onder artikel 2 de volgende omschrijving terug te vinden van een problematische opvoedingssituatie: “een toestand waarin de fysieke integriteit, de affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen van minderjarigen in het gedrang komen, door bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten, of door de omstandigheden waarin zij leven” (Juriwel, n.d., chap. 1). Samengevat: het opvoedingsproces is zodanig problematisch dat de ontwikkeling van kinderen in het gedrag komt (Lenssens, 1991). De verschuiving van „kind in gevaar‟ naar „problematische opvoedingssituatie‟ heeft vooral betrekking op de verantwoording van de tussenkomst, maar verandert op zich niets aan de grondslag van de interventie. Er is nog steeds sprake van een externe duiding van een opvoedingssituatie als afwijkend ten aanzien van het „standaard‟ opvoedingsmodel of met andere woorden ten aanzien van de maatschappelijk gewenste opvoeding (Bouverne-De Bie & Roose, 2007). Door het centraal stellen van de ontplooiingskansen van de minderjarige, wil men elke schuldnotie ten aanzien van de ouders vermijden (Bouverne-De Bie & Roose, 2007). Uit de decretale omschrijving wordt duidelijk dat de problematiek niet uitsluitend bij het kind of de ouders ligt, maar dat de opvoedingssituatie als uitzichtloos en bedreigend wordt ervaren door de directe betrokkenen en/of door derden (Hellinckx, Grietens & Geeraert, in Vanderplasschen, et al., 2007). Bijgevolg zal bijstand in een POS niet enkel op het kind, maar ook op de ouders en andere betrokkenen gericht zijn (Vanderplasschen et al., 2007).
2.2
Als misdrijf omschreven feit (MOF)
Zoals hierboven reeds vermeld kan er binnen de Bijzondere Jeugdbijstand enerzijds op basis van een „problematische opvoedingssituatie‟ tussengekomen worden, anderzijds kan dit op basis van een „als misdrijf omschreven feit‟ (Bouverne-De Bie & Roose, 2007). Een verduidelijking van het begrip „als misdrijf omschreven feit‟ is hieronder terug te vinden. 6
Vanaf het ogenblik dat men 18 jaar is, wordt men als wettelijk strafbekwaam beschouwd en kan men veroordeeld worden door de gewone strafrechtbanken. Beneden die leeftijd spreekt men niet van een „delict‟, maar van een „als misdrijf omschreven feit‟. Hierbij kan de jeugdrechtbank „maatregelen‟ treffen (en dus geen „straffen‟) (OSBJ vzw, n.d.d). Deze maatregelen dienen om de minderjarigen te helpen en de samenleving te beschermen (Vanderplasschen et al., 2007). Belangrijk in dit verband is dat minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit gepleegd hebben, zich vaak in een problematische opvoedingssituatie bevinden (Jongerenwelzijn, n.d.c). Het onderscheid tussen POS en MOF dient dus niet op de spits gedreven te worden. Er is eerder sprake van een grijze zone tussen problematische opvoedingssituaties en delinquentie. Het ene vloeit dikwijls voort uit het ander en soms is er eerder sprake van gradaties dan een strikte opsplitsing. Het betreft voornamelijk de problematische context waarin het kind opgroeit (Dobbelaere, 2006).
3. Stress In dit deel wordt eerst ingegaan op het onderscheid tussen gezonde en ongezonde stress. Daarna worden enkele theoretische kaders over stress bij ouders/verzorgers uit de doeken gedaan om tot slot de mogelijke impact van stress op ouderlijk functioneren te bespreken. Hierbij zal eveneens stilgestaan worden bij mogelijke stressoren in het leven van ouders, die een invloed kunnen uitoefenen op de opvoedingssituatie.
3.1
Gezonde versus ongezonde stress
Het begrip stress heeft in de volksmond vaak een negatieve bijklank, hoewel de biologische processen die geactiveerd worden onder invloed van stressvolle gebeurtenissen juist gunstig zijn. Ze helpen om de situatie goed in te schatten, te vergelijken met wat we eerder hebben meegemaakt en te beslissen wat we het beste kunnen doen (Joëls, 2007). Stress stelt mensen in staat extra alert te reageren op stressoren (d.i. de gebeurtenissen of situaties die stress veroorzaken) (Fonds Psychische Gezondheid, 2008). De hersenen spelen hierbij een essentiële rol doordat ze reageren op hormonen die bij stress vrijkomen. Bij stressvolle gebeurtenissen komen de stresshormonen adrenaline, noradrenaline en cortisol vrij. Adrenaline zorgt ervoor dat er snel energie en brandstof beschikbaar is voor bijvoorbeeld de spieren, de longen en de hersenen. De aanwezigheid van adrenaline en noradrenaline brengen het lichaam in staat van paraatheid: de polsslag versnelt, de spieren spannen zich op en de ademhaling wordt sneller en dieper. Cortisol werkt langzamer dan adrenaline, maar zorgt er eveneens voor dat er voldoende energie voorhanden is om met stress om te gaan (Joëls, 2007). Stress is gezond zolang de eisen die aan iemand worden gesteld niet hoger zijn dan wat die persoon aankan. De draaglast en de draagkracht zijn met elkaar in evenwicht. Na afloop van dergelijke gebeurtenis vloeit de spanning vanzelf weg. (Fonds Psychische Gezondheid, 2008). Anders wordt het wanneer de draaglast groter wordt dan de draagkracht en deze overbelasting een lange tijd blijft duren (Fonds Psychische Gezondheid, 2008; Joëls, 2007). Steeds weer wordt het sympathische zenuwstelsel en het hypofyse-bijniersysteem, wat instaat voor de productie van cortisol, geactiveerd waardoor we kwetsbaarder worden voor allerlei ziektes (Joëls, 2007). Mensen putten zichzelf steeds verder uit, in een poging om aan de gestelde eisen te voldoen. Hoe groter de uitputting, hoe erger de klachten worden. Langdurige stress kan zich uiten in de vorm van 7
emotionele en lichamelijke klachten. Daarnaast kunnen er gedragsveranderingen optreden. Voorbeelden van emotionele klachten bij langdurige stress zijn angst, niet meer tot rust komen, piekeren, sombere buien, huilbuien, niet meer kunnen genieten, futloosheid, vergeetachtigheid, concentratieverlies, verminderd zelfvertrouwen, agressie en prikkelbaarheid. Voorbeelden van lichamelijke gevolgen van langdurige stress zijn maag- en darmklachten, hart- en vaatziekten, verminderde weerstand, slechte eetlust, spierpijn, hoofdpijn, slapeloosheid, aanhoudende moeheid. Gedragsveranderingen die zich kunnen voordoen zijn steeds meer sociale contacten uit de weg gaan, steeds meer roken en veel alcohol of drugs gebruiken en minder presteren en meer fouten maken (Fonds Psychische Gezondheid, 2008).
3.2
Stress bij ouders/verzorgers
3.2.1 Theoretische kaders De afgelopen jaren is er heel wat onderzoek verricht naar de mate waarin ouders of verzorgers stress ervaren bij het opvoeden of verzorgen van personen met welbepaalde beperkingen of ziektes. Aan de basis van deze onderzoeken ligt meestal een theoretische visie met betrekking tot stress. Voorbeelden van dergelijke theoretische visies zijn het „double ABCXmodel‟ van McCubbin en Patterson, „het stressproces-model‟ van de Brock, Vermulst, Gerris en Abadin en het concept „stressproliferatie‟, aangebracht door Pearlin. Hieronder worden deze visies verduidelijkt. McCubbin en Patterson baseerden hun double ABCX model op het klassieke ABCX model van Hill (Saloviita, Itälinna & Leinonen, 2003; Bristol, 1987; Pakenham, Samios & Sofronoff, 2005). De focus van het originele ABCX model lag op voorafgaande factoren van een crisis die een invloed hadden op de capaciteit van het gezin om met de stresserende gebeurtenis om te gaan en dus op de mate waarin de uitkomst een crisis vormt. Om eveneens het gedrag van gezinnen na een crisis in beschouwing te nemen en hun inspanningen tot aanpassing, werd het klassieke model uitgebreid tot het double ABCX model, bestaande uit vier elementen (Clark, 1999). Binnen dit model bestaat de stressor (aA) uit een opeenstapeling van stressoren wat impliceert dat gezinnen zelden met slechts één stressor tegelijk geconfronteerd worden (Pakenham et al, 2005; Clark, 1999). De bronnen die een gezin kan gebruiken om met de eisen om te gaan die een stressvolle situatie met zich meebrengt, zijn het tweede element binnen het model (bB) (Clark, 1999; Pakenham et al., 2005). Deze kunnen in drie groepen onderverdeeld worden, met name persoonlijke bronnen (o.a. financieel welzijn, fysieke en emotionele gezondheid, educatie en persoonlijke karakteristieken van individuele gezinsleden), interne bronnen van het gezinssysteem (o.a. zelfwaardegevoel van de gezinsleden, open communicatie, wederzijdse steun, probleemoplossingsvermogen en een gevoel van controle over de ervaren gebeurtenissen) en sociale steun (Clark, 1999). Het derde aspect in het model (cC) verwijst naar de betekenis die het gezin toekent aan de situatie. Deze percepties interageren met de beschikbare bronnen wat een copingreactie teweeg brengt (Pakenham et al., 2005; Clark, 1999). Coping wordt begrepen als een manier om opnieuw een evenwicht te krijgen in het gezinsfunctioneren (Saloviita et al., 2003). Het laatste element in het model (xX) kan ofwel een crisis zijn ofwel een post-crisis aanpassing. Aanpassing aan een crisis kan op een continuüm geplaatst worden van positieve tot negatieve aanpassing wat resulteert in ofwel een verbetering ofwel een verslechtering van het gezinsfunctioneren. Een negatieve aanpassing wordt gekenmerkt door een aanhoudend onevenwicht in het gezinsfunctioneren (Saloviita et al., 2003). 8
Het stressproces-model is een tweede theoretisch kader dat gebruikt wordt bij het analyseren van ouderlijke stress (Butcher, Wind & Bouma, 2008). Het stressproces-model werd door de Brock en collega‟s (1992) ontwikkeld. Ouderlijke stress wordt hier gezien als de laatste fase van een complex en dynamisch proces, waarbij stress beschouwd wordt als een breed interactief netwerk van factoren die van invloed zijn op, of het gevolg zijn van, een door het individu als bedreigend ervaren discrepantie. Met name een discrepantie tussen enerzijds eisen die vanuit de omgeving gesteld worden en anderzijds de mogelijkheden die dit individu heeft om aan deze eisen tegemoet te komen. Binnen het stressproces-model worden verschillende fasen in het stressproces onderscheiden, namelijk een stimulus (stressoren), een primaire respons (stressbeleving), een secundaire respons (lichamelijk/psychisch functioneren) en pedagogische en ontwikkelingspsychologische gevolgen van de stressrespons. Ook binnen dit model wordt er rekening gehouden met eventuele sociale en psychologische hulpbronnen om met de ervaren stressoren om te gaan. Een derde theoretisch kader is het concept stressproliferatie. Stressproliferatie is een term die door Pearlin naar voren geschoven werd en verwijst naar de tendens van stressoren, die afkomstig zijn uit een bepaald levensgebied, om zich uit te breiden naar andere levensdomeinen (Benson, 2003; Benson & Karlof, 2009). Stressoren in één levensgebied, de zogenaamde primaire stressoren, kunnen activiteiten, relaties,… in andere levensdomeinen (waarmee ze direct of indirect mee in verband staan) zodanig negatief beïnvloeden, dat nieuwe bronnen van stress (secundaire stressoren) ontstaan (Benson, 2006; Benson & Karlof, 2009). Deze kunnen op hun beurt aanleiding geven tot psychologische en fysieke uitputting (Benson & Karlof, 2009). Primaire stressoren kunnen zich bijvoorbeeld situeren op het domein van opvoeding. De secundaire stressoren die hieruit kunnen voortvloeien, zijn bijvoorbeeld stressoren binnen het huwelijksdomein, het werkdomein, het financiële domein,…(Benson & Karlof, 2009). Hoewel er bij verschillende doelgroepen die ernstige en persisterende ontberingen ervaren, aanwijzingen van stressproliferatie terug te vinden zullen zijn, zal de specifieke vorm van stressproliferatie en de onderliggende mechanismen verschillen naargelang de aard van de stresserende situatie en de betrokken populatie. Stressproliferatie zal eveneens nooit op eenzelfde manier ervaren worden door alle individuen die geconfronteerd worden met dezelfde moeilijkheden. Er zijn immers sociale en economische karakteristieken waar rekening mee dient worden gehouden. Hieronder vallen bijvoorbeeld gepaste sociale steun, beschikbaarheid van effectieve copingstrategieën en financiële reserves (Pearlin, Aneshensel & Leblanc, 1997). Binnen de drie theoretische kaders gaat men uit van: -
een relationele visie op stress. Stress situeert zich in de relatie tussen een persoon en zijn omgeving die beoordeeld wordt als belastend en bedreigend voor zijn of haar welzijn (Lazarus & Folkman, 1984).
-
de mogelijkheid om met een opeenstapeling van stressoren geconfronteerd te worden.
-
het belang om variabelen zoals sociale steun en copingstrategieën in rekening te brengen. Uit eerder onderzoek blijkt immers dat niet elke ouder in dezelfde mate met stress te maken krijgt. Ook protectieve factoren zoals bijvoorbeeld sociale steun moeten in rekening gebracht worden (Benson, 2003; Butcher et. al., 2008; Weiss, 2002). 9
3.2.2 Stress en ouderlijk functioneren Ouder worden/zijn vraagt nieuwe vaardigheden en creëert nieuwe verantwoordelijkheden (Saisto, Salmela-Aro, Nurmi & Halmesmäki, 2008; Berk, 2007). Ouders stellen zich vandaag heel wat vragen bij de manier waarop ze minderjarigen „de juiste weg‟ trachten te wijzen (Goris, Burssens, Melis & Vettenburg, 2006). Die opvoedingsonzekerheid wordt beschouwd als behorend tot het normale opvoedingsproces en hoeft dus niet geproblematiseerd te worden (Vandenbroeck, Boonaert, Van der Mespel & De Brabandere, 2007; Hellinckx, Grietens & Geeraert, 2002). De onzekerheid betreffende het opvoeden is volgens Goris et al. (2006) logisch aangezien absolute kennis en waarden steeds meer fictie worden in onze postmoderne samenleving. Opvoeden is verschoven van „bevelen en volgen‟ naar „samen zoeken en onderhandelen‟ (Goris et al., 2006). Een andere zaak wordt het wanneer opvoedingsonzekerheid verlammend begint te werken (Goris et al., 2006). Opvoedingsonzekerheid kan problematisch worden als reflectie bij de ouders ophoudt door te moeilijke levensomstandigheden of door een gebrek aan informele sociale steun (Vandenbroeck, 2009). Bepaalde levensomstandigheden zoals werkloosheid, psychiatrische problematiek,… kunnen de draaglast om een kind op te voeden soms groot maken (van Bijsterveldt, 2010). Ouderschap kan belastend zijn (Bolen, McWey & Schlee, 2008). Er kan zich een accumulatie van belastende factoren voordoen die de draagkracht van het gezin overstijgen, waardoor ouders het gevoel kunnen krijgen niet meer met de situatie om te kunnen gaan. Indirect kan de gecumuleerde belasting een invloed uitoefenen op de ouder-kindrelatie, via de negatieve invloed op het psychologische welzijn van de ouder (Vanhee, Demeyer & Corveleyn, 2003). Dit idee is eveneens bij Belsky terug te vinden. Belsky paste Bronfenbrenners ecologische benadering van de ontwikkeling van kinderen toe op het handelen van ouders. Binnen dit model wordt benadrukt dat potentieel negatieve invloeden vanuit de partnerrelatie, werk, sociaal netwerk en kenmerken van het kind op het opvoedend handelen gebufferd kunnen worden door de kenmerken (draagkracht) van de ouders. Hoe groter de draagkracht van de ouders, hoe minder gemakkelijk potentieel bedreigende factoren (draaglast) kunnen doorwerken op het opvoedend handelen van ouders en omgekeerd, hoe zwakker de draagkracht van ouders, hoe gemakkelijker bedreigende factoren een invloed kunnen uitoefenen op het opvoedend handelen (Soyez, 2009). Ouderlijke stress wordt gezien als een factor die het ouderlijke gedrag beïnvloedt en als een determinant van dysfunctioneel ouderlijk functioneren. Het is een specifieke vorm van stress, waargenomen door de ouder en voortvloeiend uit de eisen van „ouder‟ zijn. Dit soort stress kan uit verschillende bronnen ontstaan, inclusief kindkenmerken, ouderkenmerken en omgevingskenmerken (Östberg & Hagekull, 2000). Deze visie is eveneens terug te vinden binnen de ecologische denkkaders van onder andere Hellinckx, Belsky en Bronfenbrenner. Binnen deze ecologische modellen wordt er vanuit gegaan dat verschillende factoren op micro- , meso- en macroniveau het opvoedingsproces beïnvloeden. Op het microniveau staan de interpersoonlijke relaties en interacties centraal. Tot het mesoniveau behoren onder andere de school, het werk en de vriendenkring. Het macroniveau omvat de maatschappelijke instituties en organisaties (Soyez, 2009). Bronfenbrenner ( in Bolen, et al., 2008) suggereerde in dit verband dat de mogelijkheid om effectief als ouder te functioneren negatief beïnvloed kan worden door problemen die zich onder andere op het niveau van de maatschappij en de gemeenschap situeren.
10
Moeilijkheden in het ouderlijk functioneren en stresserende levensomstandigheden kunnen er met andere woorden toe leiden dat ouders stress ervaren in hun ouderrol wat nadelige effecten kan opleveren voor ouders en kinderen. (Chronische) stress kan de capaciteit van ouders verhinderen om op een sensitieve en constructieve manier te reageren op de noden van hun kinderen (Deater-Deckard, 2005). Ouderlijke noden en bezorgdheden kunnen relevant geacht worden om in rekening te brengen, aangezien een ouder die overweldigd wordt door onaangename gevoelens, het moeilijk zal hebben om met de dagelijkse stressoren die bij ouderschap komen kijken om te gaan, laat staat bij ernstige problemen (Gardner, 2005).
3.2.3 Mogelijke stressoren bij ouders In dit deel wordt een overzicht gegeven van factoren die in wetenschappelijke literatuur in verband worden gebracht met ouderlijke stress en ouderlijk functioneren. Er wordt hier gesproken over mogelijke stressoren bij ouders aangezien men een gebeurtenis nooit helemaal neutraal waarneemt, maar er steeds een eigen betekenis aan geeft (Verkuil & van Emmerik, 2007). Of gebeurtenissen of omstandigheden daadwerkelijk stress veroorzaken, is afhankelijk van de manier waarop deze gebeurtenissen of omstandigheden beleefd of geïnterpreteerd worden (Spanjaard & Haspels, 2005). Men ondervindt enkel stress als een gebeurtenis als „stressvol‟ of „bedreigend‟ wordt geïnterpreteerd (Verkuil & van Emmerik, 2007). Wat voor de één stress veroorzaakt, levert voor de ander misschien geen stress op. Omwille van die reden kunnen stressvolle gebeurtenissen ook fenomenen zijn waarvan de negatieve invloed „objectief‟ niet groot is, maar die door de persoon in kwestie wel als stressvol of bedreigend worden ervaren. Meestal is het de opeenhoping van stressoren die tot problemen leidt (Spanjaard & Haspels, 2005). Armoede Armoede blijkt een contextuele factor te zijn die in verband staat met meer ouderlijke stress (Bolen et al., 2008) en heeft een invloed op de manier waarop ouders in interactie treden met hun kinderen (Seccombe, 2000; Hellinckx, Grietens & Geeraert, 2003). Financiële problemen hebben als gevolg dat men kinderen niet kan geven wat andere kinderen krijgen. Dit zorgt, naast gevoelens van schuld en schaamte, ook voor extra spanningen tussen ouder en kind (Vanhee, Demeyer & Corveleyn, 2003). Armoede blijkt in het onderzoek van Hecht & Hansen (2001) zelfs te correleren met kindermishandeling. Hoewel financiële moeilijkheden stress kunnen veroorzaken bij ouders, is het niet enkel het gezinsinkomen dat ouderlijke stress teweegbrengt (Raikes & Thompson, 2005). Alleenstaand ouderschap Ook alleenstaand ouderschap kan bijdragen tot meer ouderlijke stress. Alleenstaande ouders kunnen bijkomende stress ervaren doordat ze hun kinderen alleen moeten opvoeden en door de grotere verantwoordelijkheid die voortvloeit uit een gebrek aan steun (Hecht & Hansen, 2001). Wanneer een ouder, en in het bijzonder een alleenstaande ouder, weinig beroep kan doen op sociale steun terwijl de ouderlijke stress hoog is, dan kunnen er zich problemen in het ouderschap voordoen (Lengua, 2006).
11
Stigmatisatie Stigma werd in de loop der jaren op verschillende manieren gedefinieerd. In deze masterproef wordt de volgende definitie van stigma gehanteerd: “een ongunstige reactie op de perceptie van een als negatief beoordeeld verschil” (Sussman, in Green, Davis, Karshmer, Marsh & Straight, 2005, p.197). Uit deze omschrijving blijkt dat een stigma niet zozeer een eigenschap is van een individu dat verschillend is, maar eerder een fenomeen is wat ontstaat uit de interacties tussen de persoon met het verschil en de anderen die dit verschil op een negatieve manier evalueren (Goffmann, in Green et al., 2005). Stigma is met andere woorden niet iets wat zich binnenin een persoon bevindt, maar het is een label dat door anderen toegekend wordt aan die persoon (Link & Phelan, 2001). Stigmatisatie blijkt uit onderzoek eveneens samen te hangen met stress (Green, 2003; KoroLungberg & Bussing, 2009). In onze samenleving heerst het beeld van gezinnen die onafhankelijk moeten zijn (Matos & Sousa, 2004). Gezinnen die nood hebben aan ondersteuning (Matos & Sousa, 2004) en ouders die hun kind zelf niet opvoeden of verzorgen passen bijgevolg niet in dit beeld (Van Harten-Oudijk, in Troch, 2010). Kinderen hebben die geplaatst zijn en verzorgd worden door anderen kan een stigma opleveren (Kapp & Vela, 2003). Reacties vanuit de omgeving versterken soms de gevoelens van schaamte, schuld en gefaald hebben die ouders reeds ondervinden doordat ze om hulp hebben moeten vragen (Vanhee, Demeyer & Corveleyn, 2003). Ouders zijn vaak ontevreden over de hulpverlening doordat ze zich bekritiseerd en onbegrepen voelen. Na een plaatsing heeft men vaak geen aandacht voor de inspanningen die gezinnen leveren om hun situatie te verbeteren en is beschuldiging van ouders vaak het enige wat nog rest (Koning Boudewijnstichting, 1994). Plaatsing en hulpverlening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand Ouders doen een beroep op Bijzondere Jeugdbijstand omdat ze zich machteloos voelen en geen uitweg meer zien (Roppov, 2009). Hoewel hulpverlening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand erop gericht is om gezinnen te ondersteunen, kan de aanwezigheid van hulpverlening eveneens stress in de hand werken bij de betreffende ouders. In de hulpverlening krijgen ouders vaak het gevoel dat zij de schuldige zijn, dat ze het fout doen en dat hulpverleners het zullen overnemen (Roppov, 2006). Ouders voelen zich soms niet ernstig genomen door hulpverleners en krijgen nauwelijks de kans om hun perspectief en verwachtingen te uiten (Roppov, 2007a). Dit heeft zowel gevolgen voor het geloof van ouders in de hulpverlening en hun zelfvertrouwen als voor hun relatie met hun kinderen. Ze hebben vaak het gevoel zich eindeloos te moeten bewijzen (Roppov, 2007b). Verder worden emoties als ongerustheid, droefheid, nervositeit, boosheid, verbittering, leegte en gemis onderkend (Zander & van de Locht, 2004). Wanneer er sprake is van een plaatsing, vrezen ouders soms hun kinderen nooit meer terug te krijgen (Koning Boudewijnstichting, 1994). Andere Dagelijkse stressoren (bijvoorbeeld huishoudelijke taken), negatieve levensgebeurtenissen (Östberg, 2000), persoonlijke moeilijkheden, psychopathologie, werkloosheid (Hecht & Hansen, 2001) en kindkenmerken zoals bijvoorbeeld temperament, mate van sociaal zijn en gedrag van het kind (McBride, Schoppe & Rane, 2002; Gardner, 2005) blijken uit onderzoek eveneens factoren te zijn die ouderlijke stress kunnen veroorzaken. 12
4. Coping Met de term coping wordt verwezen naar “het omgaan met stressvolle situaties” (van de Ploeg, 2005, p.170). Ouders verschillen van elkaar in de mate dat ze in staat zijn om met de ervaren stressoren om te gaan (Butcher, Wind & Bouma, 2008; Deater-Deckard, 2005). De oorzaken van deze individuele verschillen zijn volgens Deater-Deckard (2005) waarschijnlijk te herleiden tot persoonspecifieke stressoren, persoonlijkheidsfactoren, geestelijke gezondheid en succesvolle coping van ouders. De veerkracht van ouders dient onder de aandacht gebracht te worden, aangezien uit verschillende onderzoeken is gebleken dat succesvol omgaan met stressoren de norm is binnen vele gezinnen (Deater-Deckard, 2005).
4.1
Proto Prevention
De term „Proto Prevention‟ van Sheppard verwijst naar alle acties die door gezinnen ondernomen worden om de situatie waarin ze zich bevinden te voorkomen, te verbeteren of om achteruitgang te voorkomen (Sheppard, 2009b). Sheppard had opgemerkt dat er voornamelijk aandacht besteed werd aan wat formele voorzieningen deden om problemen binnen gezinnen aan te pakken. Gezinnen ondernemen echter zelf ook acties om bepaalde situaties op te lossen en dit reeds voordat er hulp geboden wordt door formele diensten (Sheppard, 2009a; 2009b). Hieronder wordt stilgestaan bij de copingtheorie, de verschillende vormen van coping en de copingstrategieën waarop ouders zich kunnen beroepen om met bepaalde problemen om te gaan.
4.2
Copingtheorie
De kern van de copingtheorie bestaat enerzijds uit waarneming en anderzijds uit reactie (Lazarus & Folkman, 1984). Waarneming verwijst naar de manier waarop mensen betekenis verlenen aan situaties, met name of ze een situatie op een positieve of negatieve manier definiëren. De reactie van een persoon zal enerzijds afhankelijk zijn van de manier waarop hij/zij de gebeurtenis waarneemt. Anderzijds zal dit afhangen van de inschatting van de beschikbaarheid van hulpbronnen door de persoon in kwestie (Sheppard, 2009b). Binnen de copingtheorie maakt men een onderscheid tussen twee vormen van coping en worden er verschillende copingstrategieën vermeld.
4.2.1 Vormen van coping Binnen de literatuur maakt men meestal een onderscheid tussen twee vormen van coping, namelijk „problem-focused coping‟ en „emotion-focused coping‟. Onder problem-focused coping verstaat men acties die erop gericht zijn om problemen waarmee men geconfronteerd wordt onder controle te brengen. Men tracht om de problemen te verminderen of op te lossen. In tegenstelling tot problem-focused coping, probeert men via emotion-focused coping niet zozeer de problemen onder controle te brengen, maar zal men de emotionele reacties op de stressor naar zijn of haar hand trachten te zetten. De focus ligt in dit geval op gevoelens die uit problemen voortvloeien (Sheppard, 2009b). Hoewel de meeste stressoren beide vormen van coping uitlokken, zal problem-focused coping voornamelijk op de voorgrond treden wanneer men het gevoel heeft dat er iets aan de situatie gedaan kan worden. Emotion-focused coping daarentegen zal voornamelijk op de voorgrond komen te staan indien 13
het individu het gevoel heeft dat de stressor ondergaan moet worden (Folkman & Lazarus, in Carver, Scheier & Weintraub, 1989).
4.2.2 Copingstrategieën Naast verschillende vormen van coping, zijn er verschillende copingstrategieën. Onder een copingstrategie verstaan we “een bepaalde handelwijze om het hoofd te bieden aan een stressor” (van der Ploeg, 2005, p.170). Deze strategieën kunnen volgens Sheppard (2009b) ruwweg in drie groepen ingedeeld worden: „engagement strategies‟, „avoidance strategies‟ en „self learning and support strategies‟. De zogenaamde ‘engagement strategies’ zijn strategieën waarbij men probeert op een positieve manier om te gaan met de problemen om zo de problemen te verbeteren of op te lossen. Onder dit soort strategieën vallen twee subgroepen, namelijk „direct action‟ en „seeking social support‟. Bij direct action gaan mensen hun probleemoplossingsvermogen aanspreken om de situatie aan te pakken. Seeking social support is een strategie waarbij men hulp gaat zoeken bij anderen om zo het probleem aan te pakken (Sheppard, 2009b). Uit onderzoek van Sheppard (2005) blijkt dat men sociale steun kan gaan zoeken om om te gaan met ofwel de problemen waarmee men geconfronteerd wordt (problem-focused coping), ofwel met de emotionele gevolgen van deze problemen (emotion-focused coping). De tweede groep copingstrategieën genaamd ‘avoidance strategies’ verwijzen naar acties waarbij men niet probeert om de problemen die zich voordoen, aan te pakken. Dit soort strategieën bestaan eveneens uit twee subgroepen. Een eerste subgroep is ‘denial and disengagement’. Deze strategie houdt in dat men doet alsof het probleem zich niet voordoet („denial‟), dat men vermijdt om over het probleem na te denken („mental disengagement‟) of dat men het heeft opgegeven om iets aan het probleem te doen („behavioral disengagement‟) (Sheppard, 2009b; Carver et al., 1989). De tweede subgroep van de avoidance strategies is ‘acceptance’. Bij dit soort strategieën leert men leven met de situatie, hoewel deze niet gewenst is, waardoor de stress die aan deze situatie verbonden is, afneemt. Deze strategie is gekenmerkt door de overtuiging dat men niet over de capaciteiten beschikt om de situatie op een positieve manier aan te pakken. Avoidance strategies doen zich grotendeels voor wanneer de situatie en de emotionele gevolgen hiervan te bedreigend zijn voor het individu om „engagement strategies‟ toe te passen (Sheppard, 2009b). De derde soort copingstrategieën zijn volgens Sheppard (2009b) de ‘self learning and support strategies’. Hieronder vallen enerzijds „restraint, reinterpretation and personal growth‟ en anderzijds „turning to religion‟. Onder restraint, reinterpretation and personal growth vallen strategieën waarbij de nadruk eerder ligt op het individu dat stress ervaart, dan op de situatie zelf. Men tracht de zaken vanuit een ander perspectief te bekijken om zo een eigen manier te vinden om de situatie te beoordelen en hierop te reageren („reinterpretation and personal growth‟) of men reageert niet voorbarig op problemen, maar wacht het juiste moment af („restraint‟). „Reinterpretation and personal growth‟ vermindert niet enkel stress, maar zou een persoon eveneens stimuleren om meer „problem-focused‟ copingstrategieën aan te vatten (Carver et al., 1989). Bij de strategie turning to religion zal men bidden en religieus advies inwinnen om zo een vorm van „symbolische steun‟ te verkrijgen. Beide strategieën zijn erop gericht om het „zelf‟ te 14
versterken, waardoor de persoon in kwestie vervolgens beter in staat is om met de situatie om te gaan. Belangrijk om hierbij op te merken is dat copingstrategieën contextafhankelijk zijn (Carver et al.,1989). Zowel de stressor als de interactie tussen stressoren en de omgeving (bijvoorbeeld een gebrek aan sociale steun waardoor een beperkter aantal copingstrategieën beschikbaar zijn) kunnen de manier waarop omgegaan wordt met stressoren beïnvloeden (Hastings, Kovshoff, Brown, Ward, Espinosa & Remington, 2005). Verder geven Carver et al. (1989) aan dat een copingstrategie in de ene situatie positieve effecten kan hebben, terwijl dit niet het geval is in een andere situatie.
5. Sociale steun Sociale steun werd hierboven reeds vermeld als één van de mogelijke copingstrategieën. Door gebruik te maken van effectieve sociale steun kunnen ouders problemen oplossen, zonder dat er formele voorzieningen aan te pas dienen te komen (Sheppard, 2009a). In dit deel worden de mogelijkheden en beperkingen van sociale steun uit de doeken gedaan.
5.1
Sociale steun en ouderlijke stress
Een steunend sociaal netwerk kan voor ouders een belangrijke hulp betekenen bij de opvoeding van hun kind(eren). Ouders die geen beroep kunnen doen op een dergelijk versterkend netwerk, worden extra in hun draagkracht belast. Hoewel ouders vaak sterke schouders hebben, kan de zorg en verantwoordelijkheid voor hun kind(eren) wel eens te zwaar om dragen worden (Vanhee, Demeyer & Corveleyn, 2003; Saisto et al., 2008). Ouders die adequate sociale steun ervaren, ervaren minder ouderlijke stress (Östberg et al., 2000; Sheppard, 2009a; Skok, Harvey & Reddihough, 2006). Binnen de literatuur zijn hiervoor twee theoretische verklaringen terug te vinden. Voor beide theorieën zijn argumenten terug te vinden. De eerste verklaring is dat sociale steun als een buffer optreedt tegen stresserende levensgebeurtenissen. De tweede verklaring gaat ervan uit dat sociale steun welzijn en gezondheid in het algemeen bevordert door tegemoet te komen aan de menselijke basisbehoeften van intimiteit, een gevoel van „erbij horen‟ en het versterken van iemand zijn zelfwaarde (Cohan & Wills, 1985). Sociale relaties kunnen enkele lasten die bij het ouderschap komen kijken, doen verminderen door ouders in staat te stellen om hun gevoelens te uiten en om hun persoonlijke identiteit en zelfwaarde te voeden (Moncher, 1995). Verder zijn er aanwijzingen dat de tevredenheid over het sociale netwerk (de kwaliteit) een buffer vormt tegen depressie, het ouderlijk functioneren verbetert en de overtuiging bevordert bij ouders dat er hulpbronnen aanwezig zijn. De grootte van het sociale netwerk (de kwantiteit) zou minder belangrijk zijn dan de kwaliteit van het sociaal netwerk (Ortega, 2002). Verder blijkt uit onderzoek van Kapp & Vela (2003) dat gebruikers de diensten voor kindwelzijn (inclusief residentiële zorg) als ondersteunend ervaren indien volgende items in praktijk worden gebracht door hulpverleners: respect opbrengen voor de cultuur, waarden en normen van cliënten, duidelijke verwachtingen stellen aan cliënten, cliënten voorbereiden op gesprekken, de visie van cliënten op problemen en hulpverlening bevragen en zorgen voor betrokkenheid bij het nemen van beslissingen. Uit het onderzoek van Troch (2010) blijkt dat ouders de toepassing van de basisprincipes van hulpverlening zoals geformuleerd door Ghesquière (1993), namelijk tegemoetkomend, gezinsgericht, emancipatorisch en integraal ondersteunend vinden. 15
Hoewel sociale steun een belangrijke rol kan spelen bij het verminderen van ouderlijke stress, kan dit ook een negatieve invloed hebben in het leven van een ouder. Sociale steun kan een bron van stress zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat familie of vrienden, terwijl ze hulp bieden bij opvoedingsproblemen, kritiek uiten op de gezinssituatie (Raikes & Thompson, 2005; Vanhee, Demeyer & Corveleyn, 2003). Onderzoek heeft eveneens aangetoond dat beperkte sociale steun of sociale isolatie gerelateerd kan worden aan eenzaamheid, moeilijkheden op vlak van geestelijke gezondheid en moeilijkheden op vlak van ouderlijk functioneren (Ortega, 2002). Verder kan het sociaal netwerk van ouders kleiner worden indien er stigmatisatie plaatsvindt omwille van hun gezinssituatie, wat tot isolement kan leiden (Kapp & Vela, 2003). Ook niet alle gezinnen gaan op zoek naar sociale steun aangezien dit gevoelens van schaamte en stigmatisatie teweeg zou brengen. Binnen de maatschappij heerst het beeld dat ieder gezin „selfsufficient‟ of onafhankelijk moet zijn en dat nood hebben aan ondersteuning van dit beeld afwijkt. Hierdoor gaan sommige gezinnen geen hulp zoeken doordat ze in verlegenheid gebracht zouden zijn en zich zouden schamen mochten ze niet aan dit standaardbeeld van onafhankelijk gezin voldoen (Matos & Sousa, 2004).
5.2
Informele, semi-informele en formele steun
Gardner (2005) maakt een onderscheid tussen informele steun, semi-informele steun en formele steun. Onder informele steun vallen vrienden, familie en buren. Semi-informele steun heeft betrekking op steun vanuit de gemeenschap (exclusief vrienden, familie en buren en inclusief verenigingen, collega‟s, onderwijs, vrijwilligerswerk) en formele steun omvat de steun die geboden wordt door professionelen. Steun in de vorm van formele diensten of voorzieningen is dus niet de enige beschikbare hulp (Sheppard, 2009a). Onderzoek toont aan dat zowel formele, semi-informele als informele steun een bron van ondersteuning kan zijn voor ouders die problemen in hun gezin ervaren (Gardner, 2005).
5.3
Verschillende soorten sociale steun
De term sociale steun verwijst in dit onderzoek naar emotionele hulp, instrumentele hulp, informatieve hulp, hulp bij de opvoeding, social companionship, waarderingssteun en waargenomen (perceptuele) hulp. Sociale steun bevat met andere woorden zowel een objectief element, namelijk de effectief aangeboden steun, als een perceptueel element (Sheppard, 2009a). Advies of informatieve hulp kan volgens Sheppard (2009a) een belangrijke rol spelen in moeilijke periodes aangezien advies er voor kan zorgen dat problemen vanuit een ander perspectief bekeken worden en dat men tot alternatieve manieren komt om met moeilijkheden om te gaan. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het verkregen advies niet altijd als helpend wordt ervaren door ouders. Advies op zich is met andere woorden niet het enige wat een rol speelt. Ook andere zaken zoals de bereidheid van de ouders om te luisteren en de geloofwaardigheid van de persoon die het advies verstrekt, zijn belangrijke factoren waarmee rekening gehouden dient te worden (Sheppard, 2009a). Hulp bij de opvoeding, bijvoorbeeld opvang van de kinderen, kan ook een belangrijke vorm van steun zijn, gezien het ouders even vrij kan stellen van hun verantwoordelijkheden en hun 16
optimisme kan verhogen met betrekking tot het kunnen omgaan met problemen (Sheppard, 2009a). Instrumentele hulp zoals hulp bij boodschappen doen, hulp in het huishouden, financiële en materiële hulp, kan de stress doen verminderen doordat dit instrumentele problemen mogelijk kan oplossen (Cohan & Wills, 1985) of doordat een ouder zich meer kan focussen op de zorg voor zijn/haar kind(eren). Kinderen opvoeden is inherent een veeleisende taak en door de druk te verminderen die samenhangt met verantwoordelijkheden op andere gebieden dan de opvoeding, kan een persoon beter gaan functioneren als ouder (Sheppard, 2009a). Emotionele steun, met name de mogelijkheid om gevoelens te uiten, kan een positief effect teweegbrengen met betrekking tot ervaren stress. De mogelijkheid om emoties uit te drukken, kan ervoor zorgen dat gevoelens verwerkt worden waardoor men de situatie op een positievere manier gaat bekijken (Sheppard, 2009a). Uit onderzoek van Moncher (1995) blijkt dat emotionele steun onafhankelijk is van hoe sterk de band is met de persoon die deze steun biedt. De belangrijkste factor bij emotionele steun is het feit dat er iemand luistert. Wie deze persoon is of hoe lang deze persoon aanwezig is binnen een sociaal netwerk, is minder belangrijk. Belangrijk om in dit verband op te merken is dat de behoefte van ouders op een bepaald soort steun kan veranderen doorheen de tijd (Tehee, Honan & Hevey, 2009). Social companionship of het gezelschap van anderen (bijvoorbeeld tijd doorbrengen met anderen in ontspannende activiteiten) kan stress doen afnemen doordat men afgeleid wordt van zijn problemen en zorgen, doordat er tegemoet gekomen wordt aan de behoefte van in contact komen met anderen of doordat de gemoedstoestand positief wordt beïnvloed (Cohan & Wils, 1985). Waarderingssteun wordt door Van Sonderen (1991) naar voor geschoven als een andere mogelijke soort steun. Het gaat hier bijvoorbeeld over complimenten krijgen van anderen en over anderen die hun sterke eigenschappen in de verf zetten.
17
C. Probleemstelling Binnen de (ortho)pedagogiek staat de (pedagogische) relatie tussen twee partijen centraal. Het gaat over het opvoedings- , leer- of ontwikkelingsproces. Het contextgerichte aspect is hierdoor per definitie aanwezig binnen de (ortho)pedagogiek. Het gaat over kinderen, jongeren of volwassen, hun ouders of opvoeders en andere betrokkenen uit hun context én over de relatie tussen die verschillende betrokkenen (Soyez, 2009). Indien er sprake is van een problematische opvoedingssituatie, doet er zich een situatie voor die als perspectiefloos en bedreigend wordt ervaren door de betrokkenen (Ter Horst, 1980; Hellinckx et. al., in Vanderplasschen et. al., 2007). Aangezien het over een opvoedingssituatie gaat, betreft het niet enkel factoren die aanwezig zijn bij het kind, maar ook om factoren die aanwezig zijn bij de ouders en in de omgeving en maatschappij (van der Ploeg, 2006). De elementen die als bedreigend worden ervaren en die hun oorsprong in verschillende bronnen (kindkenmerken, ouderkenmerken en omgevingskenmerken) kunnen vinden, veroorzaken stress bij de betrokkenen. Aangezien een gezinsgerichte werking één van de uitgangspunten binnen de Bijzondere Jeugdbijstand is, dient de hulpverlening bij problematische opvoedingssituaties oog te hebben voor zowel de noden en behoeften van het kind als die van de ouders (Vanderplasschen, et. al., 2007). Aangezien langdurige stress zich zowel kan uiten in emotionele als in lichamelijke klachten (Fonds Psychische Gezondheid, 2008) en stress de capaciteit van ouders kan verhinderen om op een sensitieve en constructieve manier te reageren op de noden van hun kinderen (Deater-Deckard, 2005), dient er aandacht besteed te worden aan de stressoren die deze ouders ervaren en dit zowel voor als na de plaatsing van hun kind in een begeleidingstehuis. (Chronische) stress kan immers nadelige effecten veroorzaken voor zowel de ouders als hun kinderen (Deater-Deckard, 2005). Ondanks de opvatting binnen de Bijzondere Jeugdbijstand dat de ervaringen en behoeften van ouders in rekening gebracht moeten worden, is er in Vlaanderen amper onderzoek terug te vinden dat licht werpt op stressveroorzakende elementen in het leven van deze ouders en hoe deze stressoren beleefd worden. Verschillende theoretische stressmodellen benadrukken eveneens om aandacht te besteden aan copingstrategieën en sociale steun. Er wordt immers aangenomen dat beide factoren een invloed kunnen uitoefenen op de ervaren stress. Ook op dit vlak blijkt er een gebrek aan informatie te bestaan. Net zoals er bij deze ouders amper informatie terug te vinden is over hun stressbeleving, is er eveneens weinig onderzoek verricht naar de copingstrategieën en de sociale steun die deze ouders benutten om met stressoren om te gaan. Binnen dit onderzoek zal nagegaan worden welke stressoren zich voordoen in het leven van deze ouders en hoe deze worden beleefd, hoe men zelf tracht om te gaan met deze stressoren en welke rol sociale steun, inclusief professionele hulpverlening, bij ouderlijke stress kan spelen. Om zicht te krijgen op het feit of de plaatsing eveneens een stressor is voor deze ouders, zal dit onderzoek zich richten op ouders van kinderen die geplaatst werden in een begeleidingstehuis. De ervaring van bepaalde gebeurtenissen door ouders zal centraal worden gesteld. Gebeurtenissen of omstandigheden veroorzaken immers stress door de wijze waarop iemand deze omstandigheden of gebeurtenissen beleeft of interpreteert (Spanjaard & Haspels, 2005). Op die manier tracht dit onderzoek tegemoet te komen aan het gebrek aan informatie op dit vlak binnen de literatuur.
18
D. Onderzoeksvragen Uit bovenstaande probleemstelling vloeien volgende onderzoeksvragen: 1. Wat zijn stressoren in het leven van deze ouders en hoe worden deze beleefd? 2. Welke stresssymptomen ervaren deze ouders? 3. Wat zijn copingstrategieën van deze ouders om met deze stressoren om te gaan? a. Wat is het effect van deze strategieën op de stress die ouders ervaren? 4. Welke formele, semi-informele en informele steun krijgen deze ouders en wat is de rol van deze steun in de stressbeleving van deze ouders? Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan het verleden als het heden.
19
E. Methodologie 1. Kwalitatieve onderzoeksmethode Kwalitatief onderzoek is in tegenstelling tot kwantitatief onderzoek niet op zoek naar de ultieme waarheid over de werkelijkheid, weergegeven in oorzaak-gevolgrelaties. Ze willen de standpunten en ervaringen van mensen systematisch onderzoeken en beschrijven (Smaling & van Zuuren, 1992). Doel van dit onderzoek is om een beter zicht te krijgen op hoe ouders de specifieke situatie beleven waarin ze zich bevinden. De ervaringen van deze ouders staan centraal. Hoe beleven ouders bepaalde gebeurtenissen? Hoe valt de samenhang volgens hen te begrijpen tussen zeer verscheiden gebeurtenissen? Hoe trachten ouders met stresserende gebeurtenissen om te gaan? Wat zijn hun ervaringen hierbij op vlak van sociale steun? Om deze belevingen en ervaringen zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen, is geopteerd om in dit onderzoek zowel met kwalitatieve als kwantitatieve methoden te werken. De beleving van ouders wordt in dit onderzoek voorop gesteld doordat gebeurtenissen of omstandigheden slechts stress veroorzaken door de wijze waarop men deze gebeurtenissen of omstandigheden beleeft of interpreteert (Spanjaard & Haspels, 2005). Hierbij is het belangrijk dat respondenten de ruimte krijgen om de ervaringen die ze op dit vlak hebben, zo volledig mogelijk te verwoorden. Het aankruisen van een bepaalde optie in kwantitatief onderzoek kan nooit de volledige lading van een bepaald onderwerp achterhalen (Baudoncq, 2008). Gegevens die uit de vragenlijsten naar voor komen, zullen verder uitgediept worden in de kwalitatieve interviews. Belevingen zijn immers niet te vatten door een kwantificerend onderzoeksdesign (Vanhee et al., 2003).
2. Onderzoeksopzet Het onderzoek richt zich op ouders van kinderen die in een begeleidingstehuis verblijven. Er wordt geopteerd voor begeleidingstehuizen zodat nagegaan kan worden of deze ouders de plaatsing als een stressor beleven. Buiten de voorwaarde dat hun kind in een begeleidingstehuis vertoeft, worden er geen exclusiecriteria gehanteerd. Gezien het recht op privacy, kunnen de contactgegevens van deze ouders niet rechtstreeks ter beschikking gesteld worden aan de onderzoeker. Aan verschillende begeleidingstehuizen in Westen Oost-Vlaanderen wordt daarom een vraag tot medewerking gesteld om zo respondenten te verzamelen. Er wordt gestreefd naar tien respondenten. Via de website van jongerenwelzijn (http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn) worden de contactgegevens van alle begeleidingstehuizen in West- en Oost Vlaanderen opgezocht. Uit deze lijst worden ad random enkele voorzieningen gekozen waarna het onderzoek telefonisch en per email kenbaar gemaakt wordt aan deze voorzieningen (zie bijlage 1). De deelnemende begeleidingstehuizen worden gevraagd om een opgestelde brief over te maken aan alle ouders binnen de voorziening (zie bijlage 2). Hoe de begeleidingstehuizen deze brief aan de ouders bezorgen, is vrij te bepalen door hen. In deze brief wordt het doel van het onderzoek vermeld, evenals de manier waarop het onderzoek zal worden uitgevoerd. Ouders die geïnteresseerd zijn om deel te nemen aan het onderzoek kunnen de onderzoeker ofwel rechtstreeks contacteren ofwel kunnen ze hun gegevens via het begeleidingstehuis doorgeven aan de onderzoeker. Naast begeleidingstehuizen, wordt er eveneens een oproep gelanceerd op een ouderbijeenkomst van Roppov (Regionaal OverlegPlatform Participatie Oost-Vlaanderen). Omwille van de privacy van de ouders wordt 20
ervoor gekozen om de oproep te doen via een medewerkster van Roppov. Tijdens deze bijeenkomst overloopt de medewerkster de brief met de ouders (zie bijlage 2) en kunnen geïnteresseerde ouders een exemplaar van de brief bekomen. Ouders die interesse tonen om deel te nemen, worden telefonisch gecontacteerd door de onderzoeker. In dit gesprek wordt het doel van het onderzoek en de manier van werken nogmaals uitgelegd. Eveneens wordt de mogelijkheid aan ouders gegeven om vragen te stellen. Indien de ouder na dit gesprek nog steeds wenst deel te nemen, wordt een eerste afspraak vastgelegd. Tijdens de eerste afspraak wordt het doel van het onderzoek nogmaals uit de doeken gedaan en is er opnieuw mogelijkheid tot vragen stellen. Voordat met het interview van start wordt gegaan, wordt schriftelijk om geïnformeerde toestemming gevraagd (zie bijlage 3). Het formulier geïnformeerde toestemming wordt mondeling overlopen en de ouders krijgen de tijd om alles na te lezen, alvorens te ondertekenen. Eveneens wordt voor de start van het eerste interview mondelinge toestemming gevraagd voor de registratie van de gesprekken op een audiorecorder. De plaats en het tijdstip van een interview wordt door de ouders zelf gekozen. Tijdens het eerste gesprek worden algemene gegevens verzameld, wordt nagegaan hoe de huidige begeleidingssituatie in elkaar zit, wat de aanleiding tot hulpverlening is geweest en vullen de ouders de twee vragenlijsten (zie “Onderzoeksmethode”) in. In het daaropvolgende interview wordt er dieper ingegaan op wat in het eerste gesprek aan bod kwam en wat er uit de vragenlijsten aan informatie naar voren kwam. Eveneens komen de thema‟s coping en sociale steun tijdens dit tweede gesprek aan bod. Indien nodig wordt er een derde afspraak gemaakt. Het volledige interview is terug te vinden in bijlage 4. De respondenten kunnen vrijuit hun verhaal doen doordat anonimiteit verzekerd wordt en doordat de garantie geboden wordt dat hun deelname geen gevolgen heeft voor hun begeleidingsproces binnen het begeleidingstehuis. Van alle interviews worden audio-opnames gemaakt die nadien volledig uitgeschreven zullen worden. Er wordt tijdens de interviews geprobeerd om rekening te houden met enkele aanwijzingen die Kvale (in Smaling & van Zuuren, 1992) en Wester (in Smaling & van Zuuren, 1992) in dit verband gaven. Zo wordt er een poging ondernomen om een situatie te creëren waarin de respondenten vrijuit en ongestoord hun verhaal kunnen doen. De anonimiteit en het belang van de gegevensverzameling worden benadrukt en er wordt voldoende tijd uitgetrokken voor de gesprekken. Er wordt geprobeerd om geen suggestieve vragen te stellen, om geen oordelen te vellen over gedane uitspraken en om de respondent zo weinig mogelijk te onderbreken. Onduidelijkheden en tegenstrijdigheden worden bevraagd en het verhaal van de respondent wordt regelmatig geparafraseerd zodat er nagegaan kan worden of alles goed begrepen wordt. De interviews worden eveneens zoveel mogelijk onder vier ogen afgenomen (Kvale; Wester, in Smaling & van Zuuren, 1992). Verder wordt de periode tussen de interviewmomenten benut om het materiaal uit het afgelopen gesprek door te nemen op onvolkomenheden of onduidelijkheden zodat deze in het volgende interview aangevuld of opgehelderd kunnen worden (Smaling & van Zuuren, 1992).
3. Onderzoeksmethode In dit onderzoek worden zowel vragenlijsten als semi-gestructureerde interviews gebruikt. Informatie uit de vragenlijsten worden tijdens de daaropvolgende interviews verder uitgediept. De verwerking van deze kwalitatieve data vormt de basis voor dit onderzoek. De thema‟s die in 21
de vragenlijsten en in de interviews aan bod komen, kunnen ingedeeld worden in drie grote groepen, namelijk stress en stressoren, coping en sociale steun. Het deel stress en stressoren wordt bevraagd aan de hand van twee vragenlijsten en wordt verder uitgediept met behulp van een semi-gestructureerd interview. Coping en sociale steun op het vlak van deze stressoren worden bevraagd tijdens het semi-gestructureerde interview.
3.1
Vragenlijsten
In dit onderzoek wordt enerzijds gebruik gemaakt van de vertaalde versie van de Symptom Rating Test van Kellner & Sheffield en anderzijds van de de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index van de Brock, Vermulst, Gerris en Abidin. De Symptom Rating Test (SRT) werd in 1973 ontwikkeld door Kellner & Sheffield (Orford, Templeton, Yelleman & Copello, 2005) en werd door Vandeburie en Soyez in het Nederlands vertaald. De SRT is een vragenlijst die ontwikkeld werd om na te gaan in welke mate fysieke en psychologische gezondheidsproblemen aanwezig zijn in de algemene populatie. Uit onderzoek blijkt dat de onderliggende structuur van de SRT uit twee factoren bestaat, namelijk psychologische en fysieke symptomen (Matson, in Orford et al., 2005; Orford et al., in Orford et al., 2005). De SRT werd al gebruikt bij familieleden die chronisch stresserende omstandigheden ervaren in hun gezin waardoor ze risico lopen om dergelijke symptomen te vertonen. Het is een korte en eenvoudige vragenlijst. De SRT heeft een duidelijke factorstructuur wat het mogelijk maakt om de scores voor de psychologische en fysieke symptomen afzonderlijk te berekenen. De vragenlijst bestaat uit 30 items waarbij de respondenten dienen aan te geven of ze deze ervaren hebben in de laatste drie maanden. Antwoordmogelijkheden per item zijn nooit, soms of vaak, wat respectievelijk gescoord wordt als 0, 1 of 2 (Orford et al., 2005). Er zijn drie scores af te leiden uit de SRT, namelijk psychologische symptomen, fysieke symptomen en totale symptomen. Voorbeelden van items die bijdragen tot de subschaal „psychologische symptomen‟ zijn: het gevoel hebben dat er geen hoop is en je zenuwachtig voelen. De subschaal „fysieke symptomen‟ bestaat onder andere uit de volgende items: weinig eetlust hebben, je duizelig of flauw voelen en druk of spanning in je hoofd voelen. Resultaten in verschillende studies ondersteunen de interne betrouwbaarheid, de discriminerende en constructvaliditeit van de SRT en zijn twee onderdelen (psychologische en fysieke symptomen) bij familieleden van personen met alcohol- of drugproblemen. Orford et al. (2005) geven aan dat de SRT toepasbaar is in andere Engelstalige landen of met behulp van een vertaling in andere landen. Orford et al. (2005) raden aan om de vragenlijst aan te vullen met een semigestructureerd interview om zo meer informatie te verkrijgen hierover. In het huidige onderzoek worden de antwoorden op de SRT uitgediept tijdens een interview. De tweede vragenlijst die in dit onderzoek gebruikt wordt, is de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) van de Brock, Vermulst, Gerris en Abidin (1992). De NOSI richt zich op een specifiek aspect van het gezinsfunctioneren, namelijk op het gezin als opvoedingsysteem. Het meetinstrument is er op gericht om de stressbeleving van ouders in de opvoeding van hun kind vast te stellen. Via deze vragenlijst kan nagegaan worden vanuit welke potentiële stressbronnen daadwerkelijk stress wordt ervaren. De schalen van de NOSI worden onderverdeeld in een ouderdomein en een kinddomein. Schalen die tot het kinddomein behoren zijn „Aanpassing‟, „Stemming‟, „Afleidbaarheid‟, „Veeleisendheid‟, „Positieve Bekrachtiging‟ en „Acceptatie‟. 22
„Competentie‟, „Hechting‟, „Depressie‟ en „Gezondheid‟ zijn de schalen die tot het ouderdomein behoren. De NOSI is afgestemd op ouders met kinderen van 7 tot 12 jaar, maar afname is mogelijk bij ouders die kinderen hebben met een leeftijd van 2 tot ongeveer 14 jaar. De NOSI bestaat uit 123 items die beantwoord moeten worden op een 6-punts Likert schaal oplopend van 1 (=helemaal mee oneens) tot en met 6 (helemaal mee eens). Er zijn zowel normen aanwezig voor vaders en moeders als voor een klinische en een niet-klinische groep. Naast de 123 items bevat de NOSI een levensgebeurtenissenschaal waarop een ouder kan aankruisen of een bepaalde levensgebeurtenis heeft plaatsgevonden in het afgelopen jaar. Voor deze schaal zijn geen normgegevens aanwezig. Bijna alle (sub)schalen van de NOSI voldoen redelijk goed ( .70
3.2
Semi-gestructureerd interview
Om zicht te krijgen op de ervaringen en belevingen van ouders op vlak van stress, coping en sociale steun, wordt in dit onderzoek naast vragenlijsten ook een semi-gestructureerd interview gebruikt. Het interview werd opgesteld op basis van de geraadpleegde literatuur. De neerslag van dit interview is terug te vinden in bijlage 4. Hoewel er vertrokken wordt vanuit een lijst met specifieke vragen, liggen de vragen en antwoorden bij een semi-gestructureerd interview vooraf niet volledig vast (Baarda, in Troch, 2010). Tijdens een interview kan een breed gebied bevraagd worden en er is sprake van een hoge mate van flexibiliteit binnen deze manier van dataverzameling. De volgorde van de onderwerpen kan tijdens het interview immers veranderd worden als het verloop van het gesprek daar aanleiding toe geeft. Er kan eveneens doorgevraagd worden tijdens het interview mochten bepaalde vragen in eerste instantie niet duidelijk beantwoord zijn. Een ander voordeel van een interview is de onafhankelijkheid van tijd en plaats. Er kan zowel over het verleden, het heden en de toekomst gepraat worden en er kunnen zaken besproken worden die los staan van elkaar in tijd en ruimte. (Hutjes & van Buuren, 1992). Bij dit alles mag het doel van onderzoek echter niet uit het oog verloren worden (Baarda, in Troch, 2010).
4. Onderzoeksgroep en – verloop Aanvankelijk werden er in de periode mei-juli 2010 acht begeleidingstehuizen gecontacteerd. Doordat slechts drie van de acht voorzieningen bereid waren om de opgestelde brief (zie bijlage 2) onder ouders te verspreiden, werden bijkomend nog enkele andere begeleidingstehuizen ad random geselecteerd en per mail en telefonisch gecontacteerd. In totaal werden er 32 begeleidingstehuizen gecontacteerd in de periode mei-december 2010, waarvan 12 voorzieningen bereid waren om deel te nemen. Redenen die door begeleidingstehuizen aangegeven werden voor niet-deelname waren overbevraging van ouders voor soortgelijke onderzoeken, tijdsgebrek door reorganisaties binnen de voorziening, vrees dat ouders het onderscheid niet zouden kunnen maken tussen het onderzoek en de hulpverlening en de anonimiteit van ouders zo maximaal mogelijk houden. Hoewel het de bedoeling was om de brief bij alle ouders binnen een voorziening te verspreiden, deden niet alle deelnemende begeleidingstehuizen dit. Redenen die sommige begeleidingstehuizen hiervoor aangaven waren precaire thuissituaties, anderstaligheid van ouders, grote persoonlijke problemen/psychische problemen bij ouders waardoor gesprekken zeer moeilijk verlopen, kinderen die liever niet hadden dat hun ouders deelnamen aan het onderzoek en ouders die amper of geen contact wensen te hebben met het begeleidingstehuis. De manier waarop begeleidingstehuizen de brieven bezorgden aan de ouders, verschilde van voorziening tot voorziening. Sommige begeleidingstehuizen stuurden de brieven op samen met een begeleidende brief vanuit de voorziening, anderen stuurden geen begeleidende brief mee. In enkele begeleidingstehuizen gaven de gezinsbegeleiders de brieven persoonlijk af aan de ouders. De oproep tijdens een Roppov-bijeenkomst leverde geen respondenten op. Negen begeleidingstehuizen slaagden er in om ouders te motiveren tot deelname aan het onderzoek. Redenen die begeleidingstehuizen van enkele ouders te horen kregen om niet deel te nemen aan het onderzoek waren zich momenteel in een emotioneel zware periode bevinden, geen tijd of 24
interesse hebben om deel te nemen aan het onderzoek en geen zin hebben om hun verhaal nogmaals te vertellen aan een onbekend persoon. In totaal namen 17 ouders en één grootouder contact op met de onderzoeker. De grootouder werd niet opgenomen in het huidige onderzoek gezien de focus van deze masterproef ligt op ouders van kinderen die begeleid worden in een begeleidingstehuis. Eén ouder haakte voor de start van het onderzoek af op aanraden van zijn raadsheer. Een andere ouder werd niet bevraagd doordat deze persoon zich pas in juli 2011 kon vrijmaken. Drie ouders haakten voor de start van het eerste interview af zonder opgave van redenen. Een zesde ouder nam uiteindelijk niet deel aan het onderzoek omwille van een ziekenhuisopname en langdurige revalidatie. Uiteindelijk werden er 11 ouders geïnterviewd, waaronder één ouderpaar. Ouders werden gemiddeld een viertal uur geïnterviewd, verspreid over gemiddeld twee interviewmomenten. Gedurende de interviewperiode kreeg één van de 11 ouders een depressie waardoor slechts één interview doorging. Alle ouders namen op vrijwillige basis deel aan het onderzoek. Het interview met het ouderpaar werd op vraag van de ouders samen afgenomen. Wel vulde dit ouderpaar elk afzonderlijk de vragenlijsten in en werden verschillende belevenissen apart genoteerd. Alle interviews gingen door in de periode december-maart en vonden doorgaans plaats bij de ouders thuis. Hoewel er naar gestreefd werd om de interviews zoveel mogelijk onder vier ogen af te nemen, was dit niet altijd mogelijk door de aanwezigheid van spelende kinderen. Bij één ouder ging het interview door in de woning van haar dochter. Bij een andere ouder gingen twee van de drie interviews door in de cafetaria waar ze werkzaam is. Tijdens het afnemen van de interviews was er echter niemand aanwezig in deze cafetaria. Een derde ouder wenste de gesprekken te laten doorgaan in een rustig café. Tijdens de interviews liepen de emoties soms hoog op bij de ouders gezien de aard van het onderwerp. Tijdens de afname van de NOSI deden er zich enkele moeilijkheden voor. Zo werd de NOSI ingevuld door ouders die een kind hadden ouder dan 14 jaar. Verder konden sommige ouders niet alle items invullen door het zeer beperkte contact met hun kind. Voor sommige ouders bleek het eveneens niet eenvoudig te zijn om zich tijdens het invullen van de NOSI te blijven baseren op hoe ze hun kind momenteel ervaren (en niet hoe ze dit vroeger deden). Omwille van deze bevindingen, werden de normscores van deze ouders met de nodige reserves bekeken. Tegelijk gaf dit tijdens het onderzoeksproces een extra reden om informatie die via de NOSI verkregen werd, verder uit te diepen tijdens een daaropvolgend interview. De onderzoeksgroep bestaat zoals reeds vermeld uit 11 ouders, waaronder één ouderpaar. Bijlage 5 geeft een overzicht van de participerende ouders. De leeftijd van de ouders ligt tussen 39 en 50 jaar. De gemiddelde leeftijd van deze ouders is 40 jaar. Onder de bevraagde gezinnen zijn er twee alleenstaande moeders, drie alleenstaande vaders, vier nieuw samengestelde gezinnen en één oorspronkelijk kerngezin. Er was in 9 van de 10 gezinnen sprake van een POS. In één gezin was er sprake van een MOF. In 4 van de 10 gezinnen ging de plaatsing binnen het begeleidingstehuis uit van het Comité Bijzondere Jeugdzorg. In 6 van de 10 gezinnen ging de plaatsing uit van de jeugdrechtbank.
5. Data-analyse Aangezien er slechts een beperkt aantal respondenten bevraagd werden in dit onderzoek, werd de informatie afkomstig uit de verschillende vragenlijsten niet statistisch geanalyseerd. De interviews 25
werden meteen na afname letterlijk en volledig uitgetypt en werden daarna voor analyse ingevoerd in het softwareprogramma Nvivo. Nvivo is een programma dat gebruikt kan worden bij de analyse van kwalitatief onderzoeksmateriaal. Dit programma kan gebruikt worden om tekstuele informatie te classificeren, te sorteren en te analyseren op basis van verschillende toegekende codes (Mortelmans, 2009). Het gebruik van een softwareprogramma kan een onderzoeker ondersteunen in het beantwoorden van de onderzoeksvragen, zonder dat de toegang tot de databron of de context waaruit de gegevens afkomstig zijn, verloren gaan. Over het algemeen gaat men er van uit dat het gebruik van een computer een rigoureuze data-analyse ondersteunt aangezien het gebruik van een computer er voor kan zorgen dat een onderzoeker meer methodisch, meer doordacht en aandachtiger te werk gaat. Doch blijven er menselijke factoren aanwezig. Of om het in de woorden van Bazeley (2007) te zeggen: “As a poor workman cannot blame his tools, good tools cannot make up for poor workmanship” (Bazeley, 2007). Een computerprogramma werkt dus enkel ondersteunend in de analyse van het verzamelde onderzoeksmateriaal. Zowel het uittypen van de interviews als de data-analyse werden door één en dezelfde onderzoeker uitgevoerd. Wel werden twee interviewtranscripten eveneens door een medestudent geanalyseerd waarna de mate van overeenstemming nagegaan werd. De data-analyse werd op een systematische, strikte en volledige manier uitgevoerd om zo willekeurige en oppervlakkige resultaten te vermijden (Neal, Allen & Coombes, 2005). Tijdens de data-analyse werden volgende opeenvolgende stappen gezet: -
De interviewtranscripten werden volgens hun inhoud gecodeerd en ondergebracht in de passende (sub)categorieën. Deze categorieën ontstonden enerzijds op basis van de geraadpleegde literatuur, anderzijds werden er categorieën aangemaakt vanuit terugkerende patronen en thema‟s die in het verzamelde interviewmateriaal opgemerkt werden.
-
De interviewtranscripten werden nadien nogmaals doorgenomen om na te gaan of de onderverdeling van de stukken tekst klopte. Op basis hiervan werden enkele (sub)categorieën aangepast of bijgevoegd en werden bepaalde stukken nog van plaats veranderd.
De (sub)categorieën werden na afname en analyse van de interviews telkens gewijzigd tot er een boomstructuur verkregen werd waarmee alle interviewtranscripten gecodeerd konden worden (zie bijlage 6).
6. Betrouwbaarheid en validiteit Wie wetenschappelijke literatuur ter hand neemt, wil weten of het onderzoek waarover verslag wordt gebracht, methodologisch goed in elkaar zit. Bij kwantitatief onderzoek wordt vertekening van de onderzoeksresultaten voorkomen door de rol van de onderzoeker te minimaliseren. Bij kwalitatief onderzoek wordt een dergelijke minimalisering niet wenselijk geacht doordat de inbreng van de onderzoeker als essentieel wordt gezien. Wel zal geprobeerd worden om vertekening van de onderzoeksresultaten tegen te gaan door de rol van de onderzoeker zo zichtbaar mogelijk te maken. De gangbare criteria om objectiviteit te beoordelen, met name betrouwbaarheid en validiteit, worden bij de beoordeling van kwalitatief onderzoek enigszins 26
anders ingevuld dan bij de beoordeling van kwantitatief onderzoek (van Zwieten & Willems, 2004).
6.1
Betrouwbaarheid
Onder betrouwbaarheid wordt de afwezigheid van toevallige vertekeningen van het onderzoeksobject verstaan (Maso & Smaling, 1998). Betrouwbaarheid is de mate waarin resultaten onafhankelijk zijn van de technische uitvoering van onderzoek of de mate waarin onderzoek herhaalbaar is en tot dezelfde resultaten leidt. Betrouwbaarheid heeft met andere woorden betrekking op de vergelijkbaarheid van resultaten mocht het onderzoek nogmaals in hetzelfde of een vergelijkbaar onderzoeksgebied worden uitgevoerd (Becker, in Troch, 2010). In kwalitatief onderzoek is de feitelijke herhaling van een onderzoek vaak niet mogelijk doordat de onderzochte situatie verandert (Maso & Smaling, 1998). Kwalitatief onderzoek gaat er immers van uit dat de realiteit sociaal geconstrueerd is en evolueert, waardoor resultaten niet gerepliceerd kunnen worden in een tweede onderzoek. Een kwalitatieve studie is uniek op zich en wordt bijgevolg niet verwacht feitelijk herhaalbaar te zijn (Mortelmans, 2007). Wel wordt virtuele herhaalbaarheid nagestreefd binnen kwalitatief onderzoek (Maso & Smaling, 1998). Betrouwbaarheid kan onderverdeeld worden in interne en externe betrouwbaarheid (van Zwieten & Willems, 2004). Met interne betrouwbaarheid wordt verwezen naar een mogelijke vertekening van de onderzoeksresultaten door de invloed van een onderzoeker (van Zwieten & Willems, 2004). Het gaat om intersubjectieve overeenstemming tussen of instemming van de leden van een onderzoeksteam met betrekking tot de onderzoeksresultaten. Verder verwijst interne betrouwbaarheid naar een zekere consistentie van de onderzoeker (Maso & Smaling, 1998). Er bestaan enkele manieren om de waarnemingen van een onderzoek minder afhankelijk te maken van toevallige omstandigheden of van eigenschappen van de waarnemer (Hak, 2004). Zo is een verhoging van de interne betrouwbaarheid mogelijk door het gebruik van audio-opnames tijdens de dataverzameling, door gebruik te maken van een computersoftwareprogramma bij de verwerking en analyse van gegevens, door de data-analyse door verschillende onderzoekers te laten uitvoeren (Maso & Smaling, 1998) en door bij de rapportage van resultaten citaten uit de interviews ter illustratie naar voor te schuiven (Janssens, in Troch, 2010). In dit onderzoek werd daarom gebruik gemaakt van een audiorecorder, een softwareprogramma ter ondersteuning van de kwalitatieve data-analyse en werd er gewerkt met enkele citaten in de rapportage van de resultaten. Verder werden twee interviewtranscripten door een medestudent geanalyseerd waarna de codering vergeleken werd. De term externe betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin andere, onafhankelijke onderzoekers in eenzelfde situatie met hetzelfde onderzoeksopzet en dezelfde onderzoeksmethoden en -technieken, dezelfde resultaten ontwikkelen (Maso & Smaling, 1998). Ondanks het feit dat er weinig onderzoek herhaald wordt en dat herhaling in de praktijk vaak niet uitvoerbaar is voor kwalitatief onderzoek wegens de unieke situatie, kan de externe betrouwbaarheid binnen kwalitatief onderzoek aangetoond worden door voldoende informatie te verschaffen over het verloop van het onderzoek (Mortelmans, 2007; Van Empelen, 2007). Virtuele herhaalbaarheid wordt als norm naar voren geschoven, waarbij men de intersubjectieve navolgbaarheid als criterium neemt (Maso & Smaling, 1998). In dit onderzoek werden deze 27
aanbevelingen van Mortelmans (2007) en Van Empelen (2007) om de externe betrouwbaarheid te vergroten indachtig gehouden. De onderzoeksgroep, -procedure en -methode werd zo nauwkeurig mogelijk beschreven zodat het voor derden duidelijk is welke beslissingen genomen werden, welke moeilijkheden en welke wijzigingen zich voordeden in het onderzoeksproces.
6.2
Validiteit
Validiteit van onderzoek komt neer op de afwezigheid van systematische vertekeningen in het onderzoeksobject (Maso & Smaling, 1998). Deze term verwijst met andere woorden naar de mate waarin de verzamelde gegevens en de resultaten en conclusies die hieruit voortvloeien een authentieke weergave zijn van de bestudeerde werkelijkheid (Kelchtermans, 1999). Binnen kwalitatief onderzoek gaat de validiteitsvraag dus over het feit of de interpretaties die een onderzoeker maakt, overeenstemmen met de gegevens die hij verzameld heeft. Het betreft de geloofwaardigheid van de interpretaties (Mortelmans, 2007). Validiteit van onderzoek kan opgesplitst worden in interne en externe validiteit (Smaling & van Zuuren, 1992). Interne validiteit wordt opgevat als de mate waarin de onderzoeksmethoden en -technieken ervoor zorgen dat de resultaten en conclusies daadwerkelijk het beoogde verschijnsel betreffen. (van Zwieten & Willems, 2004). In dit onderzoek werd geprobeerd om de interne validiteit zo hoog mogelijk te houden. Er werd volledige anonimiteit gegarandeerd aan de deelnemende ouders om op die manier sociaal wenselijke antwoorden te verminderen. Daarnaast werden de interviews met de nodige neutraliteit afgenomen en werden suggestieve vragen vermeden. Tijdens de interviews werd geprobeerd om zonder vooroordelen interesse te tonen in hun verhaal. De interviews werden op band opgenomen en volledig uitgetypt waardoor geen selectieve aantekeningen werden gemaakt (Maso & Smaling, 1998). Externe validiteit verwijst naar de geldigheid van de resultaten buiten de directe context van het onderzoek (Wardekker, 1999). Het gaat dus over de mate van generaliseerbaarheid van onderzoeksconclusies naar andere personen, situaties, verschijnselen en tijdstippen dan die van het onderzoek (van Zwieten & Willems, 2004). Generalisatie binnen dit onderzoek is niet aangewezen aangezien er slechts 11 ouders bevraagd werden. De selectie van de respondenten door sommige begeleidingstehuizen en de bereidwilligheid van ouders om deel te nemen aan het onderzoek brengt de representativiteit van het onderzoek eveneens in het gedrang (Maso & Smaling, 1998). Dit onderzoek probeert dan ook geen algemene wetmatigheden naar voor te brengen. Wel hoopt dit onderzoek inzicht te bieden in de situatie van enkele ouders in de hoop dat de bespreking hiervan hulpverleners inspireert en waar verder onderzoek op gebaseerd kan worden.
28
F. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van dit onderzoek naar voren gebracht op basis van de onderzoeksvragen. Hierbij worden af en toe citaten aangehaald om zo bepaalde ervaringen van ouders dichterbij de lezer te brengen (Neal et al., 2005) en om bepaalde bevindingen kracht bij te zetten. Om uitspraken van ouders zo weinig mogelijk te vervormen, worden de citaten letterlijk en in het dialect van de respondenten weergegeven. Namen van personen die in citaten terug te vinden zijn, zijn fictief om de anonimiteit van de respondenten en personen uit hun naaste omgeving te garanderen. De normscores van de NOSI zijn terug te vinden in bijlage 7, maar gezien de eerder beschreven moeilijkheden tijdens de afname van deze vragenlijst en omdat er eveneens gebruik werd gemaakt van interviews, wordt bij de rapportage van de resultaten een combinatie gemaakt van de informatie verkregen uit de vragenlijst en interviews.
Onderzoeksvraag 1: Wat zijn stressoren in het leven van deze ouders en hoe worden deze beleefd? Er blijkt sprake te zijn van een opeenstapeling van stressoren (d.i. gebeurtenissen of situaties die stress veroorzaken). Met uitzondering van één ouder waren er bij alle bevraagde ouders zowel in de periode voorafgaand aan de begeleiding binnen het begeleidingstehuis als tijdens het verblijf in het begeleidingstehuis stressoren aanwezig. Eén ouder gaf aan geen stressoren te hebben ervaren in de periode voorafgaand aan de plaatsing in het begeleidingstehuis. Dit staat in verband met de reden tot plaatsing, namelijk een gebrek aan opvang binnen de reguliere opvangvoorzieningen waardoor het kind binnen een begeleidingstehuis terechtkwam. Wel gaf deze ouder op heden één stressor aan, namelijk moeilijkheden bij de co-ouderschapsregeling. Hierdoor verblijft zijn zoon nog steeds in het begeleidingstehuis, hoewel hij thuis zou kunnen verblijven. In tien van de elf gevallen zijn er twee of meer stressoren aanwezig in het leven van deze ouders en dit zowel in de periode voorafgaand aan de plaatsing als tijdens het verblijf van hun kind in een begeleidingstehuis (zie Tabel 3). Tabel 1 biedt een overzicht van de door de ouders vermelde stressoren die aanwezig waren in de periode voor de plaatsing. Na elke stressor wordt tussen haakjes vermeld hoeveel ouders deze stressor aangaven. Hieronder wordt dieper ingegaan op de beleving van deze stressoren. Zeven ouders gaven het gedrag van hun kind en de bijbehorende opvoedingsmoeilijkheden aan als reden tot plaatsing. Twee ouders gaven de verwaarlozing van het kind door hun ex-partner aan als reden. In één geval werd alcoholmisbruik bij één van de ouders als reden opgegeven waarom het Comité werd ingeschakeld. De ouders die de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden of verwaarlozing als reden tot plaatsing aangaven, ervaarden dit als stressor in de periode voorafgaand aan de plaatsing. De ouder bij wie zijn alcoholmisbruik de reden tot plaatsing was, ervaarde dit alcoholmisbruik niet als een stressor. De verwaarlozing van het kind door de ex-partner werd door drie ouders als stressor ervaren. Het gebrek aan toezicht en verzorging van hun kind door de ex-partner, baarde hen grote zorgen. Daarnaast veroorzaakte de verwaarlozing stress doordat men een gevoel van machteloosheid ervaarde. Ze hadden het gevoel weinig te kunnen veranderen aan de situatie. 29
Tabel 1 Stressoren voorafgaand aan het verblijf in een begeleidingstehuis Stressoren voorafgaand aan het verblijf in een begeleidingstehuis -
gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden (7) verwaarlozing van kind door ex-partner (3) gezondheidsproblemen (1) problemen in partnerrelatie (4) problemen met ex-partner (2) alleenstaand ouderschap (5) financiële problemen (2) familiale conflicten (2) overlijden van naast familielid (2) beperking van één van de kinderen (2) gedrag van andere kinderen (4) contact met hulpverleners (3) onder gerechtelijke toezichtstelling van andere kinderen (1) angst voor plaatsing (3)
De gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden die aanwezig waren in de periode voor de plaatsing brachten eveneens stress teweeg. Ouders ondervonden stress doordat deze moeilijkheden aanleiding gaven tot spanningen binnen het gezin. Da was gewoon bij de minste dingen waren da ier uitbarstingen en was da ier…de boel ontplofte eigenlijk op niets. (Respondent 9) Gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden veroorzaakten ook stress doordat men na verloop van tijd niet meer wist wat gedaan. Men was ten einde raad. Vier van deze ouders voelden zich zo radeloos dat ze vreesden fysiek geweld te hebben gebruikt, mocht er geen hulp gekomen zijn. Eén ouder gaf toe fysiek agressief te zijn geworden tegenover haar kind omwille van de voortdurende gedragsproblemen. Alles kwam zodanig op één hoop, die problemen met hem bleven maar opstapelen en zijn gedrag. Er was daar geen zeggen an, dakkik zelve uit mijn barsten barstte da „k em op da moment echt de kele heb toegenepen. (…) Op da moment, ek echt een klik gemaakt en heb ik gezegd “Ventje, nu zij de min.” Ik en em in een hoek gedrumd, in een hoek van mijn ma haar keuken, „k en em bij zijn kele gepakt. Echte waarheid. Mijn ma heeft met haar wandelstok op mij moeten slaan om hem te lossen, want da moment ging ik ongelukken doen. (Respondent 1) „k Zeg, „k ga eerlijk zijn. Soms hoor je op de tv of lees je in de krant of in een tijdschrift een wanhoopsdaad. Pas op, ik keur het niet goed, maar nu begrijp ik waarom hij of zij een wanhoopsdaad uitvoert en doet. Ik ben soms zo boos, ze kan zo het bloed van onder mijn nagels zuigen en trekken da ik haar aan haar broek en haar nekvel zou pakken en fwiet, door de ruit. (…) Als je er geen oplossing voor vindt, ze gaat er eens door liggen é da schoon kind. „t Ga vliegen é, dus alsteblieft doet iets. (…) Ik stond op de punt é. (Respondent 2) Deze ouders begonnen te piekeren over hun vaardigheden als ouder. Ze vroegen zich af wat ze verkeerd deden. Ze voelden zich schuldig en hadden het gevoel te falen. Ze voelden zich mislukt als ouder. 30
Ik voelde mij futloos, slecht, machteloos, pff, ja. Momenten da je ton allene zit, dajje ton zegt van pff, efkes tijd voor mijzelf. „k Ga mij vijf minuten in de zetel zetten om efkes alles op een rij te zetten. Want als ze thuis komen, „t is toch altijd weer „t zelfde. Die momenten da je alleen zit: “Waar faal ik? Wat doe ik verkeerd? Het is mijn schuld.” De schuld naar je toe trekn. (Respondent 1) Eén ouder gaf echter aan nooit een schuldgevoel of een gevoel van falen te hebben gehad. Dit vanuit de overtuiging dat ze alles geprobeerd heeft om de problemen aan te pakken waardoor ze geen enkele reden ziet om zichzelf iets te verwijten. Naast deze stressoren (gedrag- en opvoedingsmoeilijkheden of verwaarlozing) ervaarden de meeste ouders bijkomende stressoren (d.i. stressoren die niet als onmiddellijke reden tot plaatsing aangegeven worden door de ouders) in de periode voor de plaatsing (zie Tabel 3). Deze werden ervaren als extra belastende omstandigheden. Bij één ouder waren gezondheidsproblemen een bijkomende stressor. In de periode dat het thuis moeilijk liep met het gedrag van haar kind, werd leukemie vastgesteld waardoor ze piekerde over haar gezondheid. Deze stressor werkte in op de toen reeds moeilijk verlopende opvoedingssituatie. Ze had minder zin om zich in te zetten voor de opvoeding van haar kind. Voor vier ouders was het gedrag van één van hun andere kinderen een stressor in de periode voor de plaatsing. Twee ouders hadden stress doordat één van hun kinderen het gedrag begon over te nemen. Ze hadden schrik dat dit kind dezelfde richting zou uitgaan als hun ander kind. Van twee andere ouders werd één van hun meerderjarige kinderen gearresteerd en in hechtenis genomen, wat aanleiding gaf tot zorgen en verdriet bij de ouders. Dit speelde voortdurend in hun gedachten. Twee ouders hadden in de periode voor de plaatsing financiële moeilijkheden. Dit veroorzaakte stress doordat ze zich zorgen maakten over hun schulden of doordat ze zich afvroegen hoe de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Verder hadden ze een wrang gevoel doordat ze de kinderen bepaalde zaken moesten ontzeggen. Ze voelden zich schuldig doordat ze hun kinderen niet konden geven wat andere kinderen wel kregen. Vier ouders gaven aan dat problemen in hun partnerrelatie stress veroorzaakten in de periode voor de plaatsing. Men voelde zich gespannen binnen hun relatie. De oorzaak hiervan verschilde voor deze vier ouders. Eén ouder had stress doordat zij en haar partner elkaar de schuld gaven voor de gedrags- en opvoedingsproblemen. Twee ouders ervaarden spanningen in hun relatie doordat ze prikkelbaar waren door de stress die veroorzaakt werd door de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden. Een laatste ouder ervaarde stress doordat ze alle gedragsmoeilijkheden die haar kind thuis stelde, verborgen wou houden voor haar partner om een confrontatie tussen haar man en kind te vermijden. Hierdoor ervaarde ze geen steun van haar partner en stonden ze niet op dezelfde lijn in de opvoeding van hun kind, wat als stresserend werd ervaren. Voor twee ouders veroorzaakten familiale conflicten in de periode voor de plaatsing stress door ruzies en onenigheden die ze hadden met familieleden. Vijf ouders gaven aan dat het alleenstaande ouderschap ouderlijke stress veroorzaakte in de periode voor de plaatsing. Men ervaarde stress doordat het niet eenvoudig was om alle taken binnen hun gezin rond te krijgen en doordat er geen partner was om te helpen bij de opvoeding. Men is alleen verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van hun kind. Eén ouder gaf hierbij 31
aan dat ze voornamelijk de emotionele steun van een partner miste bij de problemen die ze met haar kind ervaarde. De drie alleenstaande ouders die gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden ervaarden, vonden het alleenstaande ouderschap nog zwaarder dan toen deze moeilijkheden niet aanwezig waren. Ik heb ze al die jaren alleen opgevoed. De laatste jaren, ze is nu 17 jaar é. Als ik moet eerlijk zijn. Ik heb het 15 jaar, van haar geboorte tot aan haar 15de, moeilijk gehad, maar de zwaarste jaren waren van haar 15 tot dat ze 17 was. Da waren de zwaarste jaren. Het is lik of dat da 1000 kilo woog. (Respondent 2) Het overlijden van een naast familielid bleek eveneens een stressor te zijn in de periode voor de plaatsing. Twee ouders verloren in de periode voor de plaatsing hun ouders. Enerzijds bracht het overlijden verdriet met zich mee, anderzijds verdween de steun die ze van hun ouders kregen waardoor hun stress normaal afnam. Ik had hen altijd. In de weekends gingen wij naar daar. Wat er tijdens de week dan ook was, daar kon ik dan altijd ademen want mijn vader ging er mee gaan fietsen, voetballen, zwemmen, wa weet ik nog allemaal. Nu zie ik ze nie meer é. (Respondent 11) In de aanloop van de plaatsing in een begeleidingstehuis kwamen enkele ouders in contact met hulpverleners. Drie ouders ervaarden hierdoor stress. Eén ouder vond het contact met hulpverleners uit een oobc (onthaal- , oriëntatie- en observatiecentra) stresserend doordat er uitgegaan werd van de gezinssituatie van jaren geleden. Er werden volgens de ouder te weinig gesprekken gevoerd om een goed zicht te krijgen op de huidige gezinssituatie waardoor de beslissing tot doorverwijzing naar de jeugdrechtbank op gegevens uit het verleden werd gebaseerd. Ze voelde zich niet gehoord als ouder, wat stress veroorzaakte. Een tweede ouder had in de aanloop van de plaatsing contact met een consulente van het Comité. Doordat de relatie tussen het kind en de consulente niet vlotte, moest de ouder als bemiddelaar optreden, wat voor extra druk zorgde. De ouder ervaarde eveneens stress doordat ze het gevoel had dat de consulente zich kwam mengen zonder te weten hoe de situatie in elkaar zat en dat de consulente niet altijd luisterde naar haar standpunt. Het gevoel hierbij wordt als volgt omschreven: Da ik peisde van “Ik zit ier als moeder van een probleemkind, maar ik moet ier wel zitn bemiddelen é.” Ze vond zie da vré normaal, maar ik vin da nie normaal wi. Vo min kwam er dan nog meer druk op min schouders. Tot da „k op een gegeven moment zei van “Jommo ja, wen je nie meer nodig, da komt al in orde.” Da ik zei van “Em is 't er nie gelukkig van, ik kom er ziek van dasse der is, bluf vo min mo buiten é.” (…) Ze begint eur ier te moeien en ze kent mo den elft. (…) Ik moest bemiddelen, maar ik was ook nie altijd akkoord met eur. Ik waarn nie altijd akkoord met eur. Want zie ging zeggen “Azo en azo moet je het doen.” Nee, ik leefde hele dagen met da kind, ik moest hem opvoeden. Zie voedde hem nie op en als ze min deure dichte trok, ging ze naar een ander om daar andere problemen op te lossen. (…) Ik stond ervoor, ik moest et doen. En sommige keren van: “Hier word ik nie gehoord va jou.” Haar wil was wet en etgene dat er rond was, zag ze nie. (Respondent 1) Een derde ouder vond het contact met hulpverleners van een dienst begeleid zelfstandig wonen stresserend omwille van het afspringen van de hulpverlening. Hoewel haar kind een studio beloofd was, werd dit op het laatste moment afgeblazen omwille van een communicatiefout binnen de dienst. Hierna ging het gedrag van haar kind opnieuw van kwaad naar erger. Bij één van de ouders waren alle kinderen onder gerechtelijk toezicht geplaatst. Dit gaf aanleiding tot stress uit angst voor de plaatsing van haar kind. De ouder leeft met de voordurende 32
angst dat één van haar kinderen zal worden “afgenomen”. Dit leidde tot twijfels over de aanpak van de kinderen. Ze weet niet meer hoe ze de opvoeding van de kinderen het best aanpakt. Je et schrik van dingen aan te pakke, want as ge iet verkeerd aanpakt, loopt ge weer die risico‟s van uw kind wordt geplaatst en zodus op den duur weet ge niks nie meer wa ge wel kunt doen en wa ge nie kunt doen. Da is etgeen wa ier constant speelt. (Respondent 5) Ook bij andere ouders was angst voor de plaatsing van hun kind een stressor. Eén van deze ouders had vooral angst voor een plaatsing vanuit de overtuiging dat het bestaande gedrag van haar kind zou verergeren in het begeleidingstehuis. Verder maakte men zich zorgen doordat men vooraf niet wist waar hun kind terecht ging komen. Ik was daar zelf ook bang voor omda ja (…) Wat er al was, wordt er wa mij betreft alleen maar versterkt en der komen nog andere dingen bij. (…) Da heb ik verschrikkelijk gevonden, da heb ik verschrikkelijk gevonden, want dan weet je ook niet waar hij weer terecht komt. (Respondent 11) Twee ouders ervaarden stress door de beperking (autismespectrumstoornis) van één van hun andere kinderen. Dit omwille van het gedrag van dit kind en door de moeite die ze ervaarden om zich in de leefwereld van het kind in te leven. Twee ouders ervaarden stress omwille van problemen met een ex-partner. Eén ouder maakte zich zorgen over de moeilijke relatie tussen de kinderen en hun vader, de andere ouder had stress door de conflicten met zijn ex-partner. Tabel 2 biedt een overzicht van stressoren die aanwezig zijn tijdens het verblijf in een begeleidingstehuis. Na elke stressor wordt tussen haakjes vermeld hoeveel ouders deze stressor aangaven. Het vette cijfer wijst op het aantal ouders dat deze stressor nog steeds ervaarde op het moment van interviewafname. Tabel 2 Stressoren tijdens het verblijf in een begeleidingstehuis Stressoren tijdens het verblijf in een begeleidingstehuis -
gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden (7/3) verwaarlozing van kind door ex-partner (3/3) co-ouderschapsregeling (1/1) financiële problemen (5/3) problemen in partnerrelatie (2/1) problemen met ex-partner (2/2) alleenstaand ouderschap (4/3) gezondheidsproblemen (kanker, gezwel in de maag) (3/1) (niet-stressgerelateerde ziektes) overlijden van naast familielid/vriend (3) familiale conflicten (2/1) rechtszaak lopende (1/1) gedrag van andere kinderen (5/4) beperking van één van de kinderen (2/2) toekomst van het kind (8/7) plaatsing (9/6) contact met hulpverleners (5/2) contact met jeugdrechtbank (3/2) onder gerechtelijke toezichtstelling van andere kinderen (1/1)
33
Onderstaande tabel biedt een overzicht van het aantal stressoren per respondent en dit zowel voor de periode voorafgaand aan de plaatsing, tijdens het verblijf in het begeleidingstehuis en op het moment van interviewafname. Tabel 3 Overzicht van het aantal stressoren per respondent voor en tijdens begeleiding in het begeleidingstehuis en op het moment van interviewafname. Vooraf
Tijdens
Interviewafname
Respondent 1
7
7
2
Respondent 2
4
4
3
Respondent 3
2
6
4
Respondent 4
2
3
3
Respondent 5
7
12
12
Respondent 6
2
6
4
Respondent 7
5
9
8
Respondent 8
4
6
3
Respondent 9
4
5
3
Respondent 10
0
1
1
Respondent 11
4
7
0
Uit bovenstaande tabellen blijkt dat het aantal stressoren varieert doorheen de tijd. Sommige stressoren die aanwezig waren voor de plaatsing verdwenen tijdens de plaatsing, andere stressoren bleven aanwezig en soms kwamen er nieuwe stressoren bij (die op hun beurt soms verdwenen doorheen de periode van de plaatsing). Stressoren die verdwenen tijdens de plaatsing Bepaalde stressoren verdwenen bijvoorbeeld doordat de gedragsmoeilijkheden van één van de andere kinderen verdwenen, doordat men genas van een ziekte of doordat men een nieuwe partner had, wat het gevoel gaf er niet meer alleen voor te staan in de opvoeding. Andere stressoren verdwenen door bijvoorbeeld copingstrategieën te benutten (zie onderzoeksvraag 3) en/of door de gekregen sociale steun (zie onderzoeksvraag 4). Stressoren die aanwezig bleven tijdens de plaatsing Hoewel gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden voor sommige ouders als stressor verdween, was dit niet bij alle ouders het geval. Hoewel deze ouders sinds de plaatsing minder geconfronteerd werden met het gedrag, bleven ze zich er zorgen over maken. Men werd immers in het weekend met het gedrag geconfronteerd of men kreeg te horen wat er zich in het begeleidingstehuis had voorgedaan. Deze ouders bleven twijfelen aan hun opvoedingsvaardigheden en bleven het gevoel hebben te falen als ouder. Twee ouders hadden het 34
gevoel dat het negatieve gedrag van hun kind verergerde sinds het verblijf in het begeleidingstehuis. Wat er al was, wordt er [in het begeleidingstehuis] wa mij betreft alleen maar versterkt en der komen nog andere dingen bij. (Respondent 11) Het was al geen gemakkelijke, Marie, voor da ze binnen was é, maar sinds da ze daar buiten gekommen is, ma vent toch. (Respondent 5) De stress die gepaard ging met relatieproblemen bleef voortduren bij één van de ouders. Enerzijds bleven de partners elkaar de schuld geven van de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, anderzijds viel de tederheid in hun relatie weg doordat ze zich niet goed in hun vel voelden omwille van de plaatsing en andere problemen thuis. En as ge u zelf nie goe voelt in uw vel, laat staan da ge dan uw partner kunt content stellen é. De tederheid valt weg. Ge wordt om den duur hard, ge zijt op den duur zo wa een ijzeren robotje aan 't worde. (Respondent 5) De verwaarlozing van het kind door de ex-partner, de problemen met een ex-partner, de familiale conflicten, het alleenstaande ouderschap, de beperking van één van de andere kinderen, het gedrag van andere kinderen en onder gerechtelijke toezichtstelling van andere kinderen zijn eveneens stressoren die voor sommige ouders aanwezig bleven tijdens de plaatsing en op het moment van bevraging. De ouder waarvan de kinderen onder gerechtelijk toezicht staan, had het gevoel dat dit een negatieve invloed uitoefende op de opvoedingssituatie na de plaatsing van twee van de kinderen. Ze had het gevoel thuis minder gezag te hebben over de overige kinderen. De kinderen zien het nut niet meer van zich goed te gedragen. “Als we ons best doen, ze plaatsen ons toch, da w‟ ons best nu doen of nie.” is de redenering die haar kinderen maken. Volgens de ouder komt dit ook deels voort uit het feit dat de jeugdrechter enkel focust op datgene wat niet goed loopt bij de kinderen. Voor één ouder zorgde de plaatsing van haar kind voor een toename van de financiële problemen die reeds voor de plaatsing als stressor werd ervaren. Dit wordt aan het verlies geweten van de kinderbijslag en aan het niet in staat zijn werk te verrichten ten gevolge van stressgerelateerde gezondheidsproblemen ontstaan in de periode na de plaatsing van het kind. Nieuwe stressoren tijdens de plaatsing Bij drie ouders ontstond de stressor ‘financiële problemen’ tijdens de plaatsing. Net zoals bij de ouders die deze stressor voor de plaatsing ervaarden, maakte men zich zorgen over het afbetalen van hun schulden of over het rondkomen aan het einde van de maand. Doordat ze hun kind zaken moesten ontzeggen, ondervond men eveneens een schuldgevoel. Voor één ouder ontstonden deze financiële moeilijkheden onafhankelijk van de plaatsing van de kinderen. Twee ouders gaven aan dat er financiële moeilijkheden ontstonden door het verlies van kinderbijslag sinds de plaatsing. Eén ouder gaf dit als volgt aan: Dus die twee maand vakantie edde ze ook twee maanden thuis, maar ghed geen inkomen van die kinderen. Dus in feite moede u kinderen wel grootbrengen die twee maand, maar ghed er geen rotte frank voor, vo die kinderen. (…) Je krigt dan wel utwuk via het begeleidingstehuis ma wa was da. 35
Normaalgezien, kga nu maar „t voorbeeld van Marie geven. Omda ze „t zoveelste kind in rij is, kwam ik voor Marie op een 200 en e beetje kindervergoeding en ik kreeg dan iets van e 80 euro op een maand. Maar daar moest ik daar dan ook alles mee doen é: kledij, dokter eventueel,… Allé, alles moest in da pakket, dakkik ook zei van, ik kan da nie in feite é. Je meugt dan nog gene uitstap doen ofzoietske. „k Zeg “Waarom moete hulle de rest van da geld ebbe, want ze zit er ook niet é dan?”. Daar doede wel verlies an é. Gelijk Kevin ook, die komt elk weekend naar huis, „t grotendeel van de vakanties ook, maar ghed daar geen inkomen van é. (Respondent 5) Naast het feit dat er financiële problemen ontstonden omwille van het verlies van kinderbijslag, ondervond één ouder financiële problemen doordat ze zich na de plaatsing thuis opsloot en de rekeningen gedurende een jaar niet meer betaalde. Ze voelde zich een slechte ouder doordat ze haar kind had geplaatst, waardoor ze niet meer buitenshuis wou komen. Omda ik dan nie meer ging gaan werken. Ik kon het gewoon niet. Mijn post maakte ik nie leeg of ik smeet het in een doos. Ik heb een jaar mijn rekeningen niet betaald. Het was in het begin nog niet eens zo da ik ze nie kon betalen. Ik kon ze wel betalen, maar pff. Nee. (…) Ik ben mij eigenlijk vanaf augustus beginnen opsluiten. Ik heb et daar eel moeilijk gehad toen ik moest zeggen, “Ja, je moet van mij van het OOOC naar da begeleidingstehuis. Je moet.” Daar had ik het heel moeilijk mee. En dan heb ik hem nie gezien door die begeleider daar. (…) Ik dacht in dat anderhalf jaar het grootste deel. Da ge u e slechte moeder voelt. Dan stak ik het allemaal op mij. En dan kunde met uzelf nie leven é en dan komde ook nie meer buiten. (Respondent 11) Bij één ouder was een lopende rechtszaak eveneens een stressor. Ze piekerde over de mogelijke uitspraak. Er deden zich bij één ouder moeilijkheden voor in de co-ouderschapsregeling, wat aanleiding gaf tot stress doordat zijn kind hierdoor langer dan verwacht in het begeleidingstehuis moest verblijven. Drie ouders werden in de periode van de plaatsing geconfronteerd met het overlijden van één van hun ouders of een goede vriend. Net zoals bij de ouders die hier voor de plaatsing mee geconfronteerd werden, bracht dit enerzijds verdriet met zich mee en verloor men anderzijds steun die hun stress normaal kon verminderen. Eén ouder gaf aan dat haar ander kind soortgelijk gedrag begon te vertonen als het kind dat reeds geplaatst was. Dit zorgde voor stress uit angst dat dit kind dezelfde weg op zou gaan als het andere kind. Acht ouders gaven aan dat ze zich zorgen maakten over de toekomst van het kind. Sommige ouders stelden zich de vraag hoe het binnen een paar jaar met hun kind gesteld zal zijn. Bij sommige ouders hangen deze zorgen samen met het beëindigen van de hulpverlening in het begeleidingstehuis op 18-jarige leeftijd. Bij anderen staat dit hier los van, maar in beide gevallen maakt men zich regelmatig zorgen over de toekomst van hun kind. Dan ga ze een vogel voor de kat komen en dan ga ze weer met die drugs begun. Ik zit ik nu al te peizn da ik een sleutel moet hebben van haar huis. Ik moet daar binnen en buiten kunnen é. Binnen het jaar is ze 18 é, kom. Ik ben daar nu al mee bezig. Ik moet een sleutel hebben. Zolang of da ik leef, ga kik mij altijd moeten ontfermen over da kind. Da is een zorgenkindje. Ze kant de grote wereld niet aan en het geld is haar te machtig en te krachtig. Nee, nee, da is. Ik ga ik mij daar heel mijn leven altijd maar blijven der voor zorgen en bezorgd zijn en oplossingen doen, jaak, da is. (Respondent 2) Waar da „t naartoe zal gaan in de toekomst. Da vragen wij ons wel af. (…) Wa gaat ie van zin toekomst maken…da is nog altijd e vraagteekn é. (Respondent 8 en 9) 36
Wuk gaat er komen van em. 't Is nie omdat ze in een tehuis zitn dat howja. (…) Ik ga nie zeggen dat da later van tid goe ga zin. In feite is een kind beter bie zin thuis en zin ouders é. Of zekerlijk bie één van d‟ouders.Van „t moment zijn er nog geen problemen met Jan, moja, met de puberteit da nog moe komn. (Respondent 6) Eén ouder gaf aan zich zorgen te maken over de toekomst van haar toekomstige kleinkinderen. Ze heeft angst dat deze kinderen eveneens geplaatst zullen worden. Meer ook naar un kinderen toe. (…) Omda ge voor de maatschappij al e nummer zijt. Ge zijt al e geviseerd persoontje. Ge moet al nie veel verkeerd doen voor et risico te emme voor weggenome te worde (…) Om „t even wie da kindere ga krijgen en ze lope e keer verkeerd, dat die kans groot is dat die ook in e instelling gaan belande. En da is vo de reste va min leven. Zo lang da ik leef, da ik adem, ga ik met schrik zitte. (Respondent 5) Een andere ouder gaf expliciet aan zich geen zorgen te maken over de toekomst van de kinderen. Deze ouder neemt elke dag zoals hij komt en kijkt niet naar de toekomst. Toekomst kijken daar doe ik niet aan mee. Ik weet nog nie wat het morgen ga zijn. Dag per dag. Carpe diem é, Carpe diem. Je kunt gij wel zeggen “Ik zou het gern zo of zo en” maar je et nie al wa je gern et é. (Respondent 4) Negen van de elf ouders gaven de plaatsing binnen een begeleidingstehuis op als stressor. Twee ouders wisten vooraf niet dat hun kind geplaatst zou worden. Eén ouder werd pas na de plaatsing op de hoogte gebracht dat de kinderen niet van school naar huis zouden komen. De andere ouder vertelde dat haar kind thuis werd opgehaald, zonder enige melding vooraf. Het gevoel zich niet te hebben kunnen verdedigen, overheerst nog steeds. De plaatsing wordt niet als hulp ervaren door deze twee ouders. Ze hebben het gevoel dat er iets aan hen en aan hun kinderen werd ontnomen, wat een gedachte is die ze moeilijk kunnen loslaten. Dus ge vraagt zelf hulp, mo in de plaats van da ze u helpen, ontneme ze u iets, ontneme ze de kindere in feite ook iets. Un vrijheid wordt weggenomen, ge wordt na e instelling gebracht. (Respondent 5) Verder geeft de onzekerheid die samenhangt met een plaatsing aanleiding tot stress bij deze twee ouders. Ze voelen zich gespannen doordat ze hun kind niet kunnen vertellen wanneer het terug naar huis mag komen. „t Ventje vraagt altijd “Mama wanneer mag ik terug naar huis komen?” Jah, weet ik nie, weet ik nie, weet ik nie. Allé ja. Da is enorm frustrerend da ge aan een kind moet zeggen “Ik weet het nie” (…) Ik vin da ton zo erg als mama, dagge moet zeggen “Ventje, ik weet het niet.” Mo ge blijft er wel constant mee bezig. (Respondent 5) Eén ouder had stress door de plaatsing door de onwetendheid of zijn kinderen het er naar hun zin hadden. Vijf van deze ouders hebben een dubbel gevoel bij de plaatsing. Enerzijds weten ze dat het niet anders kon, dat het noodzakelijk was en zorgt het voor opluchting. Anderzijds voelen ze zich schuldig en hebben ze het gevoel gefaald te hebben als ouder. Voor één ouder hangt dit gevoel van falen samen met het feit delen te missen in de ontwikkeling en opvoeding van het kind doordat dit kind tijdens de week in het begeleidingstehuis verblijft.
37
Soms heb ik het gevoel da ik tekort schiet als ouder, ge zij geen ouder niemeer. En ge moet veel missen in uw leven ook é en u kindren ook é. (…) De gedachte dat uw kinderen daar zitten é. Gelijk ja, zijn tandpijn, ik ben der nie. Zijn verdriet, ik ben der nie. Allé ja, zo veel van die dinges é. (…) Ge kunt gij nog tien kindere kope, mo „t is altijd iets anders, elk kind is iet anders. En da zijn dinges die ge nooit nie meer kunt terug geven. Da is iets da voor de rest van uw leven ontnomen is. (Respondent 5) Een andere ouder gaf eveneens aan dat het missen van bepaalde aspecten in de ontwikkeling van zijn kinderen, stress veroorzaakt. Doordat er slecht om de 14 dagen contact is, ziet de ouder zijn kinderen niet volledig opgroeien. Het soms niet weten hoe het best te reageren op bepaalde gedragingen als de kinderen thuis zijn, zorgt voor een gespannen gevoel. Je zie ze niet volledig opgroeien é. Je maakt niet alles mee en da ondervinde nu ook wel. Als ze dan een weekend bij u zijn, ze zijn veel ouder, ze zijn heel anders, maar ghed ze niet 100% zien veranderen é. Het karakter die anders wordt. Ja. Je weet soms niet, allé. “Hoe moek ze aanpakken?” (Respondent 4) Twee van de elf ouders ervaarden de plaatsing niet als een stressor. Voor de ene ouder was de plaatsing een oplossing voor het opvangprobleem van zijn kind binnen de reguliere kinderopvang. De tweede ouder had geen schuldgevoel bij de plaatsing doordat ze wist dat ze voordien alles geprobeerd had. De plaatsing gaf de ouder een gevoel van opluchting. Ik voelde mij daar nie slecht bij omda wij alles geprobeerd hebben. Uiteindelijk, ik voelde mij daar nie slecht bij omda we alles gedaan adn vo goed te doen, mo van em [zoon] uit wierd da nie geapprecieerd . (Respondent 9) Het contact met hulpverlening bleek bij vijf van de elf ouders stress met zich mee te brengen. Enkele ouders verwoordden dit als volgt: Dan van die begeleiding worde dan zenuwachtig en ge zijt eigenlijk al maanden aan het denken “Ik moet hier een manier vinden om daar echt niets meer mee te maken hebben.” Maar da gaat nie, want uwe zoon zit daar dus ge blijft er sowieso mee te maken hebben en in november heb ik het dan gezegd, het was dan midden november: “Nie meer, ge moet mij nie meer bellen. Heb ik iets nodig é, ik ga zelf ook nie meer bellen.” (…) Ge wil nie meer jong, ge wilt nie meer. (…) Da maakt u moe. Da maakt u gewoon moe. En ik denk dat da een beetje hetzelfde moe zijn gelijk mensen die gescheiden zijn in co-ouderschap, maar die nie meer overeenkomen. Die hebben elk hun eigen regels en die geven nooit iets door aan elkaar. Die moeten dan ook gaan lopen achter informatie. (Respondent 11) Gelijk eum in „t begin dat em in den Home zat, was „t er…zijne persoonlijke begeleider dien begost zich om den duur eigentlijk zo op te dringen. “En Brecht moe ier veel kommen en t moet zo”. Allé, om den duur wier dien druk te groot é. Omda we zelf zagen dat da nog nie ging lukken gelijk als dat moest zijn é. (Respondent 8 en 9) Voor zes van de elf ouders bleek het contact met hulpverlening niet als stressor op te treden. In onderzoeksvraag 4 wordt verder ingegaan op de stressveroorzakende en ondersteunende elementen binnen hulpverlening. Naast het contact met hulpverlening, werd het contact met de jeugdrechtbank voor drie (van de zes ouders die met de jeugdrechtbank in contact komen) ouders als stressvol ervaren. Deze ouders hadden het vooral moeilijk met de macht van de jeugdrechter. De jeugdrechter neemt de 38
beslissingen, waarbij ze het gevoel hebben geen inspraak meer te hebben. Eén van deze drie ouders ervaart eveneens stress doordat ze het gevoel heeft dat haar ouderlijk gezag ondermijnd wordt door de jeugdrechter. Bovendien heeft ze het gevoel dat jeugdrechters beslissingen nemen over situaties waarvan ze onvoldoende kennis hebben. Ge moet ne keer kijken wat ouderlijk gezag is. Da betekent niks hoor. Een jeugdrechter springt daar elke keer over en gij ebt niets meer te zeggen. Ge zijt een aanhangsel. En kinderen die thuis al nie luisteren en da beginnen te zien. Die zijn ook niet dom é, vanaf 12 jaar weten ze et wel hoor. (…) Wa gebeurt er dan als ze thuis komen? Al helemaal nie meer luisteren é. (…) Kijk, ze kunnen over u springen maar ze weten langs geen kanten wat dat er gebeurt. (…) Ze weten echt nie welk kind da voor hun staat, da is altijd da zelfde praatje en dan gaan ze zij beslissingen nemen. Ik had zo soms het gevoel alsof da mijn buurman ging beslissen.Versta je? In mijn ogen staan die daar zo buiten die rechters, zo enorm buiten. (Respondent 11) Eén alleenstaande ouder ervaarde in de periode na de plaatsing stress door problemen in een nieuwe relatie. Er ontstond spanning doordat zijn nieuwe partner geen steun bood om zijn kind bij hen te laten inwonen en de ouder ook niet bij deze partner terecht kon om de gevoelens te uiten die de plaatsing teweegbrachten. Ik an Jan liever bin min en da was ook allemaal ol geregeld en da ging ton nommeké ook nie mee deure. Da is ook een bitje de reden gewist dam winder ut elkaar gewist en. (…) Up een endeke ek da al moeten afblazen omdat ze zie weigerde. How, nie meer wilde dat ie oglik bie us kwam wonen (…). Zie koste Jan zo niet aanvaarn als een kind in het gezin. Twee ouders kregen tijdens de plaatsing te kampen met (niet-stressgerelateerde) gezondheidsproblemen die stress met zich mee brachten. Net zoals de ouder die voor de plaatsing gezondheidsproblemen als stressor aangaf, piekerden deze ouders dagelijks over hun gezondheid en hadden ze minder energie om zich in te zetten voor de opvoeding van de kinderen. Opmerking: Mening van anderen De mening van anderen over de plaatsing, blijkt bij geen enkele bevraagde ouder een stressor te zijn (geweest). Zeven ouders hebben nooit negatieve reacties gekregen over de plaatsing van hun kind(eren). Vier ouders kregen hierover wel negatieve reacties, zoals “Ge kunt voor uw kinders nie zorgen” of “Ne kikt nie vo zin zeune.” Personen die in contact kwamen met dergelijke reacties, ervaarden hierdoor geen stress. Ze lieten deze reacties links liggen. Ze zijn van mening dat het bij ieder gezin kan voorkomen en dat personen die dergelijke reacties uiten, niet beter weten. Ik en daar nie bluvn bie stille staan. Ik en da nie aan mijn erte laten komen. Ik heb ze wel geantwoord. Ik heb gezegd tegen die mensen: “Excuseer me, ieder huisje heeft zijn kruisje en je weet ook nog niet waar da je staat.” En „t was gedaan. (Respondent 2) Drie ouders gaven een tweede reden aan waarom ze dergelijke reacties niet aan hun hart lieten komen. Doordat ze ook positieve reacties krijgen van anderen, maken ze zich niet druk over de negatieve reacties. 39
Der gaan er altijd bij zijn die zukke dingen zeggen. Ghed altijd negatieve reacties é maar j‟ et er positieve ook é. „t Zijn aan de positieve kanten da ge u moeten optrekken. (…) Een ander kritiek geven is gemakkelijk é. (Respondent 4)
Onderzoeksvraag 2: Welke stressymptomen ervaren deze ouders? Bijlage 8 biedt een overzicht van het aantal ouders dat bepaalde psychische en fysieke symptomen heeft ervaren tijdens de laatste drie maanden voor de eerste interviewafname, gemeten aan de hand van de SRT. Deze cijfers dienen met enige voorzichtigheid bekeken te worden. Uit bijkomende gesprekken bleek bijvoorbeeld dat sommige fysieke symptomen niet zozeer in verband stonden met stress, maar het gevolg waren van fysieke arbeid. Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de verkregen informatie uit zowel de vragenlijst als de interviews. De ouders verschillen van elkaar in de hoeveelheid symptomen die aanwezig zijn. Bij de ene ouder zijn er meer en vaker stressindicatoren aanwezig dan bij andere ouders. De ene ouder ervaart meer stress dan de ander. De ouders verschillen eveneens van elkaar met betrekking tot de uitingsvorm van stress. Twee ouders ervaarden enkel psychische klachten, zes ouders ervaarden psychische en lichamelijke klachten en bij drie ouders waren er naast lichamelijke en psychische klachten, ook gedragsveranderingen terug te vinden. Uit de vragenlijst en de gesprekken met ouders waren volgende psychische symptomen van stress bij verschillende ouders terug te vinden: piekeren en zich zorgen maken, concentratieverlies, zich zenuwachtig en gespannen voelen, zich prikkelbaar en lichtgeraakt voelen, moeite hebben om helder te denken, vergeetachtigheid en zich ongelukkig en depressief voelen. Twee ouders hadden een depressie gehad in de periode van de plaatsing. Eén van deze ouders nam op het moment van interviewafname nog steeds anti-depressiva. Een derde ouder kon slecht één maal geïnterviewd worden, doordat ze een depressie kreeg. Drie ouders geven aan soms zelfmoordgedachten te hebben (gehad). Lichamelijke symptomen van stress die bij verschillende ouders terug te vinden waren, zijn: zich futloos voelen, zich moe voelen en een gebrek aan energie hebben, druk in het hoofd voelen, weinig eetlust hebben, (spier)pijn of reuma hebben en moeite hebben met inslapen en/of doorslapen. Eén ouder had op het moment van interviewafname verschillende maagzweren, wat volgens haar arts het gevolg was van stress. Bij één ouder met psoriasis was deze aandoening verschillende keren uitgebroken onder invloed van stress. Dezelfde ouder had eveneens verschillende psychosomatische verschijnselen ervaren ten gevolge van de ervaren stress, zoals verlammingsverschijnselen en een oorontsteking. Daarnaast verergerde de reuma in haar knieën door stress. Eén van de ouders gaf aan in de afgelopen 10 maanden 15 kilogram afgevallen te zijn door een gebrek aan eetlust ten gevolge van stress. Bij drie ouders deden zich gedragsveranderingen voor ten gevolge van stress. Eén ouder rookt meer door stress en twee ouders hadden allebei een periode gekend waarin sociale contacten gemeden werden en liever binnenshuis gebleven werd. Eén van deze ouders gaf eveneens aan problemen te hebben om al haar werk tot een goed einde te brengen door onderhevig te zijn aan stress.
40
Vroeger zei ik: “Ik ga dat doen en dat doen en dat doen vandaag.” en dat moest gedaan zijn. Maar in die stressbuien, je werk is niet ten einde. Da ga niet, „t ga nie vooruit, en trager. (Respondent 2) De stressindicatoren blijken te variëren doorheen de tijd. Sommige ouders gaven aan minder (vaak) stresssymptomen te ervaren op het moment van interviewafname dan vroeger. Anderen ervaarden op het moment van interviewafname meer/vaker symptomen van stress dan voordien. Dit blijkt samen te hangen met de aanwezigheid van bepaalde stressoren (zie onderzoeksvraag 1), copingstrategieën van ouders (zie onderzoeksvraag 3) en de steun vanuit de omgeving (zie onderzoeksvraag 4).
Onderzoeksvraag 3: Wat zijn copingstrategieën van deze ouders om met deze stressoren om te gaan? In de gesprekken met ouders werden verschillende strategieën aangegeven om met de ervaren stressoren om te gaan. De vermelde copingstrategieën kunnen onderverdeeld worden in zogenaamde „engagement strategies‟, „avoidance strategies‟ en „self learning and support strategies‟. Binnen de literatuur worden deze drie soorten copingstrategieën elk verder onderverdeeld in twee subcategorieën. Engagement strategies: direct action Verschillende ouders spraken hun probleemoplossingsvaardigheden aan om stressoren aan te pakken. Deze strategie werd zowel voor de plaatsing als tijdens de begeleiding bij verschillende stressoren toegepast. Ouders met financiële problemen gingen meer werken of men ging in de nachtploeg werken om meer geld te verdienen en/of men besteedde hun geld zuinig. Vijf ouders gaven het contact met de hulpverlening aan als stressor. Eén van deze vijf ouders ondernam directe actie tegen één van de stressveroorzakende elementen binnen de hulpverlening. De ouder voelde zich gespannen door een gebrek aan informatie van de begeleiders wanneer oudercontacten plaatsvonden, hoewel dit hen verschillende keren werd gevraagd (seeking social support). Na verloop van tijd nam ze zelf regelmatig contact op met de school om op schools vlak op de hoogte te zijn. De ouders die moeilijkheden ondervonden in de opvoeding van hun kind omwille van het gestelde gedrag (van zowel het geplaatste kind als andere kinderen) probeerden dit op verschillende manieren aan te pakken. Enkele ouders deden dit via straffen en belonen. Bepaalde ouders confronteerden hun kind met zijn gedrag (bijvoorbeeld druggebruik, drugdealen, liegen, stelen,…) of trachtten op hun kind in te praten in de hoop zo het gedrag te veranderen (bijvoorbeeld druggebruik, drugdealen, spijbelen, geld verkwisten). Eén ouder moedigt haar kind aan om het drughulpprogramma te blijven volgen en ging persoonlijk langs bij de drugdealer van haar dochter waarbij ze dreigde om hem aan te geven bij de politie. Een andere ouder haalde haar kind zelf weg bij een drugdealer. Eén ouder waarbij de verwaarlozing van zijn kind door de ex-partner een stressor was, sprak de ex-partner verschillende keren aan met de vraag het kind meer aandacht te geven. Twee ouders probeerden de plaatsing zelf ongedaan te maken. De ene ouder probeerde dit door haar kinderen er op te wijzen dat ze zich moeten gedragen. Via straffen en belonen probeert ze het gedrag van de kinderen in de gewenste richting te sturen. Een andere ouder gaf blijk van haar kwaadheid tijdens een zitting in de jeugdrechtbank in de hoop zo gehoord te worden. Andere ouders probeerden de plaatsing niet ongedaan te
41
maken omdat ze de plaatsing noodzakelijk achtten of doordat ze ervan uit gingen dat deze pogingen niets zouden opleveren. Engagement strategies: seeking social support Naast het ondernemen van directe actie, deden ouders eveneens beroep op sociale steun om met stressoren om te gaan. Hierbij werd zowel hulp gezocht om effectief om te gaan met de problemen die zich stelden, als hulp om met de emotionele gevolgen van deze problemen om te gaan: Dan ek aan de sociale dienst gevraagd van een onderzoek te doen. Allé om haar te laten opnemen vo te weten wat er allemaal in haar kopke gaande was. (Respondent 5) Da kan die zeggen „ik en da geprobeerd en da geprobeerd bij mij kinders, probeert dat ook es‟. (Respondent 5) Ik kon ook met vrienden spreken over mijn problemen. En als ik erover gesproken had, was da van “pff, ik eb toch mijn hart eens kunnen luchten, ‟t doe deugd en „k ga nu goe kun slapen”. Negen op de tien kansen ad ik geen slaappilleke nodig dan. (Respondent 2) Met de sociaal assistente da komt ek ook al dikkerst keer geklapt over wat damme zon kun doen. En één van die puntn was da „k em al uki meer meuge gaan halen. (Respondent 6) Zeven van de elf bevraagde ouders stapten voorafgaand aan de plaatsing, zelf naar de Bijzondere Jeugdbijstand (comité of sociale dienst jeugdrechtbank). Zes ouders deden dit omwille van de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, één ouder deed dit omwille van verwaarlozing van zijn kind door de ex-partner. Deze ouders zetten de stap naar Bijzondere Jeugdbijstand vanuit de vaststelling dat hun eigen acties geen of nauwelijks effect hadden om veranderingen aan te brengen op vlak van deze stressoren. De vijf ouders die stress ervaarden in het contact met de hulpverlening, zochten hulp bij anderen om met de stressveroorzakende elementen binnen de hulpverlening om te gaan. Hieronder wordt een opsomming gegeven van dit soort strategieën: -
Bepaalde beslissingen die door het begeleidingstehuis genomen worden, vecht men aan (bijvoorbeeld medicatie-inname, beslissing tot opname in psychiatrie) via de jeugdrechtbank of door het begeleidingstehuis aan te spreken.
-
De gezinsbegeleider wordt gevraagd om wekelijks op te bellen zodat de ouder meer geïnformeerd is over hoe het kind het stelt in de leefgroep, en zodat het begeleidingstehuis weet hoe het weekend thuis is geweest.
-
Een gezamenlijk overleg tussen de verschillende voorzieningen wordt aangevraagd om zo tot meer onderlinge afstemming te komen.
-
De begeleiding wordt gevraagd of het mogelijk is om samen te komen om de opvoedingssituatie thuis en in de leefgroep op elkaar af te stemmen.
42
-
Klachten en ongenoegen worden geuit bij begeleiders en er wordt gevraagd of hier iets aan gedaan kan worden.
-
Een verlenging van de contextuele gezinsbegeleiding wordt aangevraagd bij de bevoegde instanties.
-
Samen met de consulente van het comité wordt een oplossing gezocht voor de druk die men ervaart in het contact met de individueel begeleider van hun kind.
-
Er wordt een advocaat ingeschakeld om de evolutieverslagen van het kind te bemachtigen.
Eén van de ouders ging eveneens regelmatig met vrienden en Roppov-leden spreken over de frustraties die ze ervaarde met de hulpverlening. De drie ouders die stress ervaarden in het contact met de jeugdrechtbank, gingen eveneens langs bij vrienden, buren of familie om hun gevoelens hierover te uiten. De ouders die financiële moeilijkheden als stressor ervaarden, zochten hulp bij anderen om deze problemen aan te pakken. Drie ouders vroegen hulp bij het OCMW en vier ouders deden beroep op de financiële steun van familieleden of vrienden. Twee ouders vertelden een begeleider in het begeleidingstehuis over de financiële problemen als manier om met de geldzorgen om te gaan. Eén van de ouders ging eveneens bij familie en vrienden langs om het hart te luchten over de financiële problemen. De ouder die de verwaarlozing van zijn kind door de ex-partner als stressor aangaf, stapte uiteindelijk naar de sociale dienst van de jeugdrechtbank toen bleek dat de gesprekken met de expartner geen verandering teweegbrachten. Daarnaast ging de ouder regelmatig met één van zijn andere kinderen en de gezinsbegeleider praten over de zorgen die dit teweegbracht. Ook de twee andere ouders die geconfronteerd werden met de verwaarlozing van hun kind, gingen met vrienden of de gezinsbegeleider praten over de zorgen die dit hen baardde. Er werd eveneens hulp gezocht bij anderen in verband met de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden. Zes ouders schakelden bijvoorbeeld zelf de Bijzondere Jeugdbijstand in. Daarnaast werd er raad gevraagd aan een partner, aan vrienden, buren, hulpverleners of een gezinshelpster. Eén ouder liet zowel thuis als op school een drugscontrole uitvoeren. Twee ouders namen contact op met een K-dienst (kinder- en jeugdpsychiatrie) om hun kind tijdelijk te laten opnemen omwille van het gestelde gedrag. Eén van de ouders keek naar opvoedingsprogramma‟s zoals Huisje Niet Tevree om tips te vergaren hoe om te gaan met het gedrag van de kinderen. De zeven ouders die gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden als stressor aangaven, gingen niet enkel raad vragen bij anderen. Zij zochten eveneens andere personen op om hun hart te luchten over de emotionele gevolgen die deze gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden met zich meebrachten. Er werd hiervoor bijvoorbeeld beroep gedaan op vrienden, een partner, een gezinshelpster, hulpverleners, een huisarts, een collega of familieleden. Enkele ouders deden beroep op anderen om met stress om te gaan die door de plaatsing veroorzaakt werd. Eén ouder ging samen met de consulente en gezinsbegeleidster na wat de mogelijkheden waren om zijn kind terug thuis te laten inwonen. Acht ouders deden eerder 43
beroep op steun van anderen (vrienden, hulpverleners, gezinshelpster, partner, arts, buren, familieleden of een collega) om met de emotionele gevolgen van de plaatsing om te gaan. Men sprak regelmatig over de gevoelens die de plaatsing teweegbrachten. Enkele van de ouders die aangaven zich zorgen te maken over de toekomst van het kind, uitten deze bezorgdheid eveneens in gesprekken met hun partner, met vrienden, met familieleden of met hulpverleners. Eén ouder gaf aan tijdens een ziekenhuisopname hulp te hebben gezocht bij een psycholoog om over alle problemen (en de bijbehorende gevoelens) te praten die zich op dat moment stelden in haar leven. De ouder die zich zorgen maakte omwille van de moeilijkheden in de co-ouderschapsregeling, sprak regelmatig met zijn nieuwe partner over zijn gevoelens hierbij en ze dachten samen na over mogelijke oplossingen. Opmerking: Seeking social support Onder onderzoeksvraag 4 wordt dieper ingegaan op het thema sociale steun. Hier worden slechts enkele algemene bevindingen geschetst betreffende het zoeken van sociale steun door deze ouders. Hoewel alle ouders in de periode voor de plaatsing en in de periode sinds de plaatsing beroep deden op steun van anderen om met stressoren om te gaan, hingen de ouders hun problemen niet aan de grote klok. Er is een zekere terughoudendheid om problemen kenbaar te maken. Eén ouder verwoordde dit als volgt: “De vuile was hang je niet buiten.” Naast de nietopvoedingsgerelateerde problemen, werd er ook niet met om het even wie over de opvoedingsmoeilijkheden en de plaatsing gepraat. Eén ouder had hier geen problemen mee doordat zijn kind geplaatst werd omwille van een gebrek aan opvang binnen de reguliere kinderopvang. Eén ouder gaf aan dat ze niet altijd veel contact had met anderen doordat haar kind vaak weigerde om mee te gaan naar vrienden waar ze steun van kreeg. Als alleenstaande moeder zat er niets anders op dan thuis blijven bij haar kind. Later zonderde ze zich zelf ook een jaar af. Twee ouders gaven aan liever hulp te zoeken bij niet-professionelen, dan bij professionelen. De ene ouder vraagt pas in laatste instantie raad aan hulpverleners en probeert problemen eerst zelf op te lossen of vraagt raad aan vrienden. Dit uit angst dat haar kind nog langer geplaatst wordt als de jeugdrechter te horen krijgt welke problemen er zich hebben voorgedaan. Deze ouder vertelt hulpverleners ook niet hoe ze zich voelt bij de huidige gezinssituatie (inclusief plaatsing en hulpverlening) uit angst bestempeld te worden als „mentaal ziek‟ waardoor haar kind nog langer geplaatst blijft. De tweede ouder zocht geen hulp bij hulpverleners in het begeleidingstehuis doordat het contact vanaf het eerste moment verkeerd gelopen was. De ouders die er geen moeite mee hadden om hulp te vragen aan een hulpverlener, gaven allemaal blijk van een goed contact met de betreffende hulpverlener. Deze ouders hebben het gevoel dat de hulpverleners de situatie begrijpen en dat de situatie ook vanuit het standpunt van de ouders wordt bekeken. De ouders gaven eveneens aan niet bij gelijk welke niet-professionelen aan te kloppen met hun problemen. Er werd enkel beroep gedaan op personen die ze vertrouwden en waarvan er werd uitgegaan dat ze niet gingen roddelen. Verder ging men enkel ten rade bij personen waarvan men dacht dat men de gezinssituatie begreep. Ouders die hulp zochten bij personen uit hun onmiddellijke omgeving (buren, vrienden, familie) gaven hierbij aan dat ze deze personen ook niet voortdurend willen “lastigvallen” met hun problemen. Zo dacht één ouder er op het moment 44
van interviewafname over na om een psychiater te raadplegen om met moeilijke momenten om te gaan om zo te vermijden vrienden en familieleden “lastig te vallen” met problemen. Avoidance strategies: acceptance Naast „engagement strategies‟ zijn er „avoidance strategies‟ terug te vinden. De eerste subcategorie betreft de ‘acceptance strategies’ waarbij men leert leven met een ongewenste situatie. Hierboven werd vermeld dat drie ouders „engagement strategies‟ toepasten in een poging om de plaatsing te beëindigen of om hun kind vaker te zien. De zes overige ouders die de plaatsing als stressor aangaven, gaven aan zich te hebben neergelegd bij de plaatsing van hun kind. Eén ouder aanvaardde de plaatsing doordat hij wist dat zijn kinderen het naar hun zin hadden in het begeleidingstehuis. Een tweede ouder legde zich neer bij de plaatsing doordat hij wist dat hij er niets aan kon veranderen. Hij probeerde zich op deze manier ook te beschermen tegen de teleurstelling van een verlenging van de plaatsing. De vier andere ouders aanvaardden de plaatsing doordat ze wisten dat het noodzakelijk was. Hun kind thuis laten verblijven was voor hen geen mogelijkheid. De ouders die het overlijden van een naast familielid of vriend aangaven als stressor, hadden met het verlies leren leven en hadden het overlijden geaccepteerd op het moment van de bevraging. Eén ouder gaf aan sommige (maar niet alle) gedragingen van haar kind te aanvaarden vanuit de overtuiging dat zij er niets aan kan veranderen. Avoidance strategies: denial and disengagement Disengagement strategieën werden door verschillende ouders toegepast. Een ouder die het contact met de hulpverlening als stressor ervaarde, deed na verloop van tijd minder inspanningen om op alle stresserende elementen binnen de hulpverlening in te gaan. Er werd enkel nog ingegaan op die zaken waar ze echt niet mee akkoord ging (bijvoorbeeld opdringen van medicatie-inname) en dit met behulp van „engagement strategies‟. In de rest van de hulpverleningsmoeilijkheden werd geen energie meer gestoken. Dit vanuit de overtuiging dat dit toch geen effect teweegbracht. De ouder trok dit radicaal door en bouwde een muur op tegen de hulpverlening om uiteindelijk alle contact te verbreken. Ge moet een muur opbouwen é. Ik heb da gedaan en da is het enigste da mij geholpen heeft. Tegen de hulpverlening eigenlijk é. Ik ga ze niet gaan uitschelden, maar nooit of nooit. Mijn privé is voor mij. Laat mij met rust. (…) Da is een gevecht en uiteindelijk geefde dat ook op. (…) Ge ebt twee keuzes, ofwel blijfde u der in druk maken en blijfde der voor gaan en ge wordt er dan ziek van. Wie heeft er daar iets aan? Ofwel laat ge los. Ge moet lossen. Voor uw eigen gezondheid bijna moe ge lossen. (Respondent 11) Dezelfde ouder ontdeed zich volledig van de gedrags- en opvoedingsproblemen door het contact met haar kind te verbreken zodra hij 18 werd. Een andere ouder gaf het na verloop van tijd op om haar zoon iedere morgen op school te krijgen. Ze durfde enerzijds niet meer reageren uit angst dat zij of haar andere zoon aan geweld zouden worden blootgesteld. Anderzijds had ze het gevoel dat het geen zin had om er op te reageren. Haar zoon deed zijn zin en daar kon ze niets aan veranderen. Ook op andere vlakken begon ze toe te geven aan het gedrag van haar kind om de vrede thuis te bewaren. Een andere ouder vermeed om over de problemen van één van de andere kinderen na te denken. Vier ouders probeerden zich te ontspannen, door bijvoorbeeld naar muziek te luisteren, aan iets anders te denken, te wandelen, te dansen, te schilderen, iets te gaan drinken,…zodat ze even niet aan hun problemen dachten. Eén ouder rookt veel meer dan 45
vroeger wat als een manier van ontspanning wordt ervaren. Een andere ouder ging meer werken om zo de problemen even te vergeten. Eén ouder die stress ervaarde omwille van familiale conflicten, gaf het na verloop van tijd op om deze ruzies en onenigheid op te lossen en verbrak alle contact met haar familie. Self learning and support strategies Een derde soort copingstrategieën zijn de zogenaamde ‘self learning and support strategies’. Hieronder vallen „restraint, reinterpretation and personal growth‟ strategieën en „turning to religion’. Geen enkele ouder deed beroep op deze laatstgenoemde strategie. Er werd geen religieus advies ingewonnen en er werd evenmin gebeden om zo met stressoren om te gaan. Enkele ouders hanteerden wel ‘reinterpretation and personal growth’ strategieën. Drie ouders hadden minder stress omwille van de plaatsing van hun kind doordat ze de plaatsing op een andere manier interpreteerden. Enerzijds besefte men dat zij niet (alleen) de schuld hadden voor de plaatsing en zag men de plaatsing als iets wat zich in eender welk gezin kan voordoen. Anderzijds begon men de plaatsing te beschouwen als iets wat hun kind ten goede kwam. Eén ouder ervaart de plaatsing als een leerschool voor zowel haar kinderen als zichzelf. Ik en daar ton een leerschole van ghed. (…) En inderdaad zen zinder da meegemaakt in under jeugd, maar ik denk da ze tegenover hun jonges later, dat da een leerschole gaat zin. (…) Het heeft zijn vruchten afgeplukt. Jammergenoeg da we het hebben moeten meemaken, ma min kinders en er van geleerd, ik en der van geleerd. (…) En deurda je al die problemen in je leven hebt mee gedregen, weet ik da ik er wel were ga geraken in mijn leven. Ik en nu zukke opzicht. (Respondent 1) Twee ouders gaven aan dat ze de moeilijkheden die ze ervaarden op een bepaald ogenblik anders interpreteerden. Men besefte dat ze niet bij de pakken mochten blijven zitten, maar dat ze verder moesten met hun leven. Door deze nieuwe interpretatie, werden ouders gestimuleerd om „engagement‟ strategieën toe te passen om hun problemen aan te pakken. Er werden bijvoorbeeld oplossingen gezocht voor financiële problemen of voor gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden. Ik zeg maar, op zich zit ik de laatste derde van mijn leven. Ik heb geen tijd om mij druk te maken. Mijn vader zei dat destijds ook. Ik begreep da niet toen, maar nu wel. (…) Toen besefte ik dat moest gedaan zijn é. Uw eigen een schop geven want anders moet ge der een eind aan maken. Ik heb daar aan gedacht hoor, maar ik dacht ik kan da nie . (…) Als ge da nie kunt, dan moede der maar weer tegenaan é en niet op een manier van “Ik moet, ik heb geen andere keuze, ik moet tegen mijn zin.” Nee, dan moede u echt herpakken. Ge ebt al die jaren ook geleefd en ge maakt ne keer een ditje mee en een datje en ge denkt dan, binnen 10 jaar ga ik daar helemaal anders tegenover denken. Ik zeg niet da ik binnen tien jaar ga lachen, maar ik wil binnen 10 jaar kunnen zeggen “Ik heb nu een goe leven.” In het begin is da gemakkelijk é. Dan is da praktisch é. Ge moet zorgen dat er geld binnen komt, ge moe zorgen dat mensen betaald worden. (Respondent 11) Andere copingstrategieën Naast de „engagement‟, „avoidance‟ en „self learning en support strategies‟, bleek humor een copingstrategie van één van de ouders te zijn.
46
De deurwaarder kwam altijd met da papier dak naar de jeugdrechtbank moeste, dak ik op een einde ook zein van “Ahja Marc, ot nie is vo geld, ton is „t vo zukke papiern da je komt.” Ik lachte daar ton ook mee. (Respondent 1) Een andere copingstrategie die een ouder gebruikte om met de ervaren stress om te gaan, was het ophalen van herinneringen aan de hand van foto‟s. Dit wordt ervaren als een manier om niet in negatieve gedachten te blijven steken. Door terug te blikken op de mooie momenten, krijg ik ook weer opnieuw energie. Je bent altijd boos en je ziet alles zwart, zwart, zwart. En ik pakke mijn fotoalbums dan eens, ik moete dan wel alleen zijn en ik klappe ton tegen die album en daar krijg ik ook wel veel energie van. Da was zo‟n braaf kind é, da was een poppeke. En daarmee dat ik die foto‟s ton nog eens bekijk é, voor het allemaal weer e beetje meer te zien zitten. Of „t zijn dagen dat ik dan die foto‟s overal uithang in het appartement. (Respondent 2) Eén ouder bouwde in de loop der jaren een schild op rondom zichzelf. Dit als manier om zich tegen toekomstige tegenslagen te harden, wat dus een eerder toekomstgerichte copingstrategie is. Ge wordt om den duur hard, ge zijt op den duur zo wa een ijzeren robotje aan „t worden. Ge probeert altijd e schild te maken rond u eigen in de hoop va als de teleurstelling komt, da ze minder hard aan ga kommen. (Respondent 1)
Onderzoeksvraag 3a: Wat is het effect van deze strategieën op de stress die ouders ervaren? Engagement strategies: direct action Ouders benutten hun probleemoplossingsvermogen bij verschillende problemen, met name bij financiële problemen, bij problemen in het contact met de hulpverlening, bij de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden van hun kind(eren), bij de verwaarlozing van hun kind door de expartner en bij de plaatsing. Deze ‘direct action’ strategieën verminderden de ervaren stress indien men er via dergelijke strategieën in slaagde om verandering te weeg te brengen in de ervaren problemen. Ouders die financiële problemen of schulden hadden, ondernamen zelf acties om deze problemen op te lossen. Tegelijk zocht men steun bij anderen (zowel emotionele steun als financiële en materiële hulp) om deze moeilijkheden aan te pakken. De combinatie van deze twee strategieën bleek de stress die gepaard ging met deze financiële moeilijkheden te doen afnemen. Zolang de financiële problemen of schulden aanwezig waren, bleef men zich wel zorgen maken hierover. Ik heb veel in schulden gezeten en diene schrik is omdat ik het niet kan terugbetalen. Voorlopig toch. Rond die financiële problemen spreek ik ook met de begeleider. Ik lucht mijn hart eens bij hem en dan gaat het weer even beter. Zelfs als ik mijn huisbaas kan spreken erover. Da lucht ook op, want hij zegt ook “Je moet niet bang zijn, je moet niet bang zijn.” (Respondent 3) De ouder die zelf één stresserend element binnen het contact met de hulpverlening, namelijk niet geïnformeerd worden over oudercontacten, aanpakte door zelf regelmatig contact op te nemen met de school om op de hoogte te zijn op schools vlak, bleek nog steeds stress te ervaren in het contact met de hulpverlening. Dit doordat er nog andere stresserende elementen aanwezig bleven in dit contact. 47
Ondanks de verschillende aanpakken van ouders (bijvoorbeeld straffen, confronteren met gedrag, op hen inpraten,…), gaf men aan dat deze meestal geen of slechts een beperkt effect hadden op de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden. Hun „direct action‟ strategieën leidden hierdoor meestal niet tot een daling van de stress veroorzaakt door gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden. De strategie van één ouder om met zijn ex-partner te praten over de verwaarlozing van zijn kind, bleek geen verandering te brengen in het gedrag van zijn ex-partner, waardoor hij hierover bleef piekeren. De pogingen van twee ouders om de plaatsing ongedaan te maken, bleken geen effect te hebben, waardoor de stress die hiermee gepaard ging ook niet daalde. Eén van deze ouders gaf tegelijk aan dat de „direct action‟ copingstrategie die ze hiervoor gebruikte, zelf stress veroorzaakte. Ze probeerde haar kinderen constant binnen de lijntjes te doen lopen. Enerzijds om de plaatsing zo vlug mogelijk af te ronden, anderzijds om de plaatsing van één van haar andere kinderen te vermijden. Dit zorgde voor stress door het besef dat ze zo eigenlijk nog meer druk veroorzaakt bij haar kinderen. Ze had het gevoel in een tweestrijd te zitten. Niet reageren én plaatsing ofwel reageren om plaatsing te beëindigen én nog meer druk veroorzaken bij haar kinderen. Der zijn meer spanningen é, da is het eerste wa ge terug zegt tegen uw kind als ze terug binnen moeten. “Kevin zorgt da ge in orde zijt, da ge braaf zijt, zorgt da ge niet in time-out moet gaan zitte, zorgt da ge dit, zorgt da ge dat.” Dus ge zit constant een beetje te vitten op u kind. “Wat er ook gebeurt, probeert u best te doen.” Maar et blijft natuurlijk altijd nog een kind da problemen heeft (…). Eum, plus da ge uw kinderen, terwijl da ge da weet, uw kinderen nog eens extra onder druk zet door hen da nog eens extra in te peperen. Maar ik denk dat da een automatisme is zoda ze zo weinig mogelijk kunnen zeggen. (…) Ge voelt u daar slecht bij in feite, maar langs de andere kant zegt ge ook, als ge nikske zegt, dan is 't ook nie goed. Ge zit altijd in die tweestrijd “Ik doe hier goed aan, ik doe hier niet goed aan.” (Respondent 5) Engagement strategies: seeking social support Naast „direct action strategies‟, hanteerden ouders ‘seeking social support strategies’. Alle ouders die stress ervaarden in het contact met de hulpverlening, zochten hulp bij anderen om deze problemen aan te pakken. Er waren twee ouders die stress ervaarden doordat de individueel begeleider van hun zoon druk zette op hun gezin. Nadat de consulente hiervoor een oplossing gevonden had, namelijk de toewijzing van een andere individueel begeleider, verdween hun stress. De drie overige ouders hadden echter vaak het gevoel dat hun hulpvraag niet gehoord werd. Indien hun hulpvragen toch gehoord werden, bleef men stress ervaren doordat ze regelmatig geconfronteerd werden met stresserende elementen in de hulpverlening. Toen één van de ouders vaststelde dat de gesprekken met zijn ex-partner geen verandering teweegbracht op de verwaarlozing van zijn kind, schakelde hij de Bijzondere Jeugdbijstand in. Door de plaatsing namen zijn zorgen af over de verwaarlozing van zijn kind doordat hij weet dat zijn kind verzorgd wordt in het begeleidingstehuis. Toch is niet alle stress op dit vlak verdwenen. Wanneer zijn kind in het weekend bij zijn ex-partner verblijft, komen deze zorgen opnieuw boven. Gelijk van „t weekend wost ie bie zin moeder. Lik zaterdag, ken ik ook wel uki gepeist van waar zo „t ie nu were zin of zou ze kikn der voor nu? Je zit daar ton uki meer mee bezig. Mo vroeger woske daar nog meer mee bezig. (Respondent 6) 48
De ouders die de Bijzondere Jeugdbijstand inschakelden omwille van gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, ervaarden na de plaatsing minder stress op dit vlak, aangezien ze minder geconfronteerd werden met de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden. Omdat de oorzaak weg is. Met de plaatsing was da echt, pff, opluchting. Zo efkes, pff. (Respondent 8 en 9) Wel bleef er stress aanwezig doordat men bijvoorbeeld hoorde welk gedrag hun kind in het begeleidingstehuis stelde of doordat ze met gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden geconfronteerd werden als hun kind tijdens het weekend of in de vakantie thuis was. Drie ouders vertelden dat het gedrag van hun kind opmerkelijk verbeterde of zelfs volledig verdween naarmate het kind ouder werd en sinds de plaatsing. Hierdoor verdween de spanning die gepaard ging met de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden en voelden ze zich niet meer onzeker over hun opvoedingsvaardigheden. De twee ouders die stress ervaarden in hun partnerrelatie omwille van de spanning die veroorzaakt werd door de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, ervaarden na de plaatsing geen spanning meer in hun relatie doordat ze minder prikkelbaar waren aangezien dagelijkse confrontatie met deze problemen uitbleef. Ouders vertelden dat de raad of hulp die ze vroegen om met het gedrag van hun kind(eren) om te gaan, niet altijd voor een verbetering van het gedrag zorgde of dat er slechts een kleine verbetering optrad. Ze hadden in deze gevallen niet het gevoel dat hun stress afnam. De ouders die steun zochten bij anderen om met de emotionele gevolgen van problemen om te gaan, hadden het gevoel minder stress te ervaren op voorwaarde dat ze het gevoel hadden dat er echt geluisterd werd. Dergelijke emotionele steun zorgt wel maar tijdelijk voor een daling van stress. Eén ouder verwoordt dit als volgt: Ge lucht uw hart, ge kunt er dan bijvoorbeeld een week of 14 dagen tegen. (…) Het doe goed da ge uw hart kunt luchten, mor u probleem blijft, dat is „t verschil. (Respondent 5) Eén ouder vroeg de gezinsbegeleider en consulente of er geen mogelijkheid was om zijn kind thuis te laten inwonen. Tot op heden verblijft zijn kind echter nog steeds in het begeleidingstehuis omwille van de werkomstandigheden van deze ouder. Deze copingstrategie had bijgevolg geen effect op de stress die veroorzaakt wordt door de plaatsing. Avoidance strategies: acceptance Een derde soort copingstrategie die ouders hanteerden waren ‘acceptance strategies’. Zes ouders waarbij de plaatsing een stressor was, gaven aan zich te hebben neergelegd bij de plaatsing. Eén ouder kon zich neerleggen bij de plaatsing doordat hij van de gezinsbegeleider wist dat zijn kinderen het er naar hun zin hadden. Hierdoor maakte hij zich hierin niet meer zo druk. Die begeleider komt om de twee weken spreken met mij en die houdt mij op de hoogte van “Ze zijn hier graag enzo” en dat stelde mij gerust. Want moesten ze daar niet graag geweest zijn, dan zou ik daar meer mee gezeten hebben. (Respondent 3) Een tweede ouder had de plaatsing van zijn kinderen aanvaard doordat hij wist dat hij dit niet kon veranderen. Voor hem was het eveneens een manier om teleurstelling te vermijden indien de plaatsing nogmaals werd verlengd. Toch bleef de plaatsing met stress gepaard te gaan. De vier overige ouders die zich neergelegd hadden bij de plaatsing omdat ze het niet haalbaar zagen om hun kind opnieuw thuis te laten wonen, ervaarden dit nog steeds als een stressor. Hoewel deze 49
vijf laatste ouders zich bij de plaatsing neergelegd hadden, bleek deze aanvaarding hun stress die gepaard ging met deze plaatsing niet te doen verminderen. De aanvaarding van de plaatsing (uit noodzakelijkheid) veranderde niets aan hun schuldgevoelens of hun gevoel te falen als ouders. Ouders gaven aan hierover te blijven piekeren. Ahja, ge doet de nie gerre é e kind plaatsen, „t was ok, voor zijn eigen goed, ma „k had wel zoiet van…wukke ouder ben ik eigenlijk? (Respondent 8) Eén ouder begon zich geleidelijk aan neer te leggen bij bepaald gedrag van haar dochter. Dit zorgt ervoor dat ze zich minder druk maakt over dit gedrag. Vroeger ging ik daar op ingegaan zijn, maar nu nie meer, ik ben nu 50 jaar geworden. Mijn dokter zegt da ook. Laat het over jou komen, je kan er toch niets aan doen. Of je nu zegt ok, of niet ok, ze doet het toch. Ga je jou nog ziek maken voor dat kind? Ik en „t aanvaard om er zelf niet aan onderdoor te gaan. Da is een knopje dat ik omgedraaid heb om mijn gezondheid te beschermen. (Respondent 2) Avoidance strategies: denial and disengagement ‘Disengagement strategies’ zijn de volgende soort strategieën die door sommige ouders gebruikt werden. Eén ouder bouwde een muur op tegen de hulpverlening. Dit was voor haar de enige manier om zich minder gespannen te voelen. Tegelijk ging ze minder in op stresserende elementen binnen de hulpverlening. Ze stak enkel nog energie in die zaken waar ze echt niet mee akkoord gingj, waardoor ze minder stress ervaarde. Ze trok deze strategie uiteindelijk radicaal door en brak met de hulpverlening waardoor de stress die hiermee gepaard ging volledig wegviel. Het is voor mij afgesloten. Nu sinds november is da afgesloten, ge kunt zeggen, da is nog maar drie maand, maar da is zo‟n opluchting dat die weg zijn, da is zo‟n opluchting. Da ge effectief kan zeggen “Ik zit nie meer in die hulpverlening. Ik kan geen stress nie meer hebben.” (Respondent 11) Daarnaast verbrak ze het contact met haar enige zoon en begon ze aan een nieuw hoofdstuk in haar leven, waardoor ze op het moment van bevraging geen stress meer ervaarde. Dit hangt deels samen met het feit dat ze regelmatig emotionele steun zoekt bij een vriend (seeking social support) wanneer ze opnieuw een schuldgevoel ondervindt voor de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden en de plaatsing van haar zoon. Na deze gesprekken voelt ze zich niet meer schuldig en piekert ze er niet meer over. En ja, kijk, „t zit in mijn hoofd en als ik efkes weer…dan hoor ik die woorden. Ik heb ze nodig als et een beke te lang duurt. Maar dat wordt wel minder. Misschien da ge da na een jaar nog eens zult hebben en ik voel da „t minder is, maarja, als ik te veel begin. (…) Als ik te lang blijf zonder da „k praat, dan denk ik nog altijd van, dan begint dat terug é. Als em een jaar was zo, of toen was em zoveel jaar. Had ik dan dat, of had ik dan dat, zou hij dan nu zo geweest zijn? Is hij niet zo geworden door mij, want…? Daar komt het altijd op neer. (…) Ik zeg et, als et een beetje té wordt, dan ga ik naar hem [een vriend] of ik bel gewoon een keer, soms maar vijf minuutjes en dan is „t ook weer gedaan. (Respondent 11) De ouders die hun problemen even probeerden te vergeten door zich te ontspannen of door te gaan werken of aan andere zaken te denken, hadden tijdens die momenten inderdaad minder stress, maar eenmaal deze activiteiten wegvielen, kwam de stress na verloop van tijd terug. Men gaf aan dat men deze activiteiten moest herhalen. De ouder die vermeed om over de problemen 50
van één van de andere kinderen na te denken, ervaarde hierdoor minder stress. Eén ouder deed na verloop van tijd minder inspanningen om verandering te brengen in het gedrag van haar kind, maar dit deed haar stress niet dalen. Zij of haar andere zoon ondergingen wel geen fysiek geweld meer, maar ze bleef spanningen ervaren in het gezin. De ouder die het contact verbrak met haar familieleden, ervaarde geen stress meer door familiale ruzies en onenigheid. Self learning and support strategies De strategie ‘reinterpretation and personal growth’ bleek een effect op stress te hebben. Door de plaatsing op een positievere manier te bekijken, ervaarden ze minder stress op dit gebied. Andere copingstrategieën De ouder die problemen aanpakte met humor, ervaarde hierdoor minder spanning. Het ophalen van herinneringen met behulp van foto‟s, deed de stress tijdelijk dalen. De ouder die een schild rond zich had opgetrokken om zich zo te beschermen tegen toekomstige stressoren, gaf aan dat dit schild niet hielp. Teleurstellingen bleven naar haar gevoel even hard aankomen.
Onderzoeksvraag 4: Welke formele, semi-informele en informele steun krijgen deze ouders en wat is de rol van deze steun op de stressbeleving van deze ouders? Uit onderzoeksvraag 3 bleek dat de bevraagde ouders beroep doen op anderen om met (de emotionele gevolgen van) hun problemen om te gaan. Hieronder wordt dieper ingegaan op deze sociale steun. Alle bevraagde ouders krijgen steun van anderen bij de problemen die ze ervaren. Bij de rapportage van deze resultaten wordt het onderscheid gehanteerd dat binnen de literatuur terug te vinden is, namelijk informele steun (vrienden, familie en buren), semi-informele steun (steun vanuit de gemeenschap exclusief familie, vrienden en buren) en formele steun (steun door professionelen). Informele steun Alle ouders konden op informele steun rekenen bij de problemen die ze ervaarden. Wel bleken de ouders, zoals hierboven vermeld, niet iedereen uit hun onmiddellijke omgeving (buren, familie, vrienden) op de hoogte te brengen van hun problemen. Ze deden enkel beroep op personen waarmee ze een vertrouwensband hadden en waarvan ze dachten dat ze de gezinssituatie begrepen. Hieronder wordt beschreven welke steun ze kregen van familie, vrienden en buren en hoe ze deze steun ervaarden. PARTNER (inclusief alleenstaand ouderschap): Vijf ouders gaven aan steun te hebben gekregen van hun partner bij de problemen die ze ervaarden. Men kreeg zowel hulp in de opvoeding als emotionele steun waarbij ze hun hart eens konden luchten en waarbij er een duwtje in de rug werd gegeven. Door deze hulp en emotionele steun voelde men zich minder gespannen. Had ik vorig jaar in september mijn vriend Patrick niet leren kennen en ik kan u dat bewijzen. Mijn valies ligt nu nog altijd in de kast om naar het ziekenhuis te gaan om mij te laten opnemen onder 51
psychiatrische begeleiding. Da ik ten einde was, ik kon het niet meer aan. (…) En kort nadien heb ik mijn vriend leren kennen en doordat ik een steun had: “Kom, zo‟n dappere vrouw, kom. We moeten er door en we gaan er geraken, je gaat er geraken.” (…) Ik begin weer te genieten van het leven dankzij de steun van mijn vriend. “Kom, je moet er geraken, laat je niet kisten, allé hop.” (Respondent 2) Eén ouder was niet altijd even tevreden met de steun van haar partner. Als ze haar hart wou luchten, begon hij soms over zijn eigen kind. De ouder had op die momenten geen behoefte om andermans problemen te horen, maar wou haar verhaal kwijt. Als ik in de put zat, dan begon hij soms van „t zijn nog slechtere dingen. Mijn kindje is geboren geweest en „t is een hartpatiëntje, ze heeft autisme, ze heeft ADHD. Tgho. „t Heeft didde, „t heeft dadde. En ik koste ton nie zwiggen é. “Blijf eens bij je onderwerp, we zijn bezig over Eva.” Da kan ik niet verdragen dan. Ik wilde mijn verhaal doen. Ik blijf bij mijn onderwerp, het is nu Eva. We zijn nu aan het praten over Eva. Nee, we moeten nu niet praten over een ander kind. (…) En dan sla ik toe gelijk een boek. Dan is ‟t gedaan. Je luistert toch nie. En ton ben ik weg. (Respondent 2) Eén ouder gaf aan weinig emotionele steun te krijgen van haar partner doordat ze uit elkaar gegroeid waren door alle problemen binnen het gezin en doordat ze hem niet teveel wou belasten. Een andere ouder gaf aan dat ze na de plaatsing van haar kind meer steun kreeg van haar partner. Voor de plaatsing hield ze alle problemen met haar kind verborgen voor haar echtgenoot. Nadat een hulpverlener aanraadde om open kaart te spelen met haar partner, begonnen ze aan één touw te trekken in de opvoeding en ging ze haar hart bij hem luchten. Naast emotionele steun en hulp in de opvoeding, gaf één ouder het gezelschap van haar partner aan als steun. Samen een wandeling of een uitstap maken, deden haar zorgen even vergeten waardoor ze zich minder gespannen voelde en nieuwe energie kreeg. Het alleenstaande ouderschap bleek voor vijf ouders een gebrek aan steun met zich mee te brengen. Eén ouder met financiële problemen ervaarde op financieel vlak een gebrek aan steun aangezien er maar één kostwinner is. Drie alleenstaande ouders misten de emotionele steun die een partner kan bieden. Eén ouder gaf hierbij aan dat ze haar verhaal wel bij vrienden kwijt kon, maar dat dit toch nog anders is tegenover een partner: Als ge met twee zijt en ge ebt een goede relatie, ge kunt eens bij mekaar uithuilen en daarna kunde der weer efkes tegenaan. Ja, als ge alleen zijt, edde alleen uw kussen. En ge kunt da vertellen aan ouders of vrienden maar ge weet dan, als er een papa is, die gaat er veel meer bij betrokken zijn dan een vriend of vriendin. Dan voelde da. (Respondent 11) Een ouder gaf in dit verband aan dat hij zijn vrienden en familie niet altijd “lastig wou vallen” met zijn problemen. Hij denkt er over na om in de toekomst naar een psychiater te gaan wanneer het hem te veel wordt. Ik en al dikkerst gezein „t zou misschien beter zin vo min moeilijke momenten da je ook utwien [psychiater] et. Je ku ook niet altijd naar under [familie, vrienden] gaan é. (Respondent 6) Verder gaven twee alleenstaande ouders aan dat ze soms de steun van een partner missen bij de opvoeding en bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken. Wanneer ze in het weekend niet thuis zijn, moet er telkens opvang voorzien worden voor hun kind. Hoewel deze twee ouders 52
hiervoor beroep kunnen doen op familieleden of vrienden, gaven ze aan dat ze dit ook niet te vaak willen vragen aan hen. Ik wille under ook nie belasten. Je ku je kind ook nie deur under laten upvoeden.(…) Da is goed vo ukeer. Mo je kan ook nie zegn “Je ku alle dage gaan.” (Respondent 6) VRIENDEN: Ouders konden als het hen even te veel werd, beroep doen op vrienden die naar hun problemen luisterden. Men gaf aan zich beter te voelen na zo‟n gesprek. Ge lucht uw hart, ge kunt er dan bijvoorbeeld een week of 14 dagen tegen. (…) Uw gal is gespuwd en ge kunt er weer e beetje tegen. En ge et weer e beetje energie om te incasseren. (Respondent 5) Tijdens deze gesprekken gaven bepaalde vrienden ook raad of zette men de ouderlijke vaardigheden van de ouders in de verf. Dit werd door ouders als ondersteunend ervaren. Ze voelden zich na dergelijke gesprekken opgelucht en minder gespannen. Naast emotionele steun, konden ouders ook bij vrienden terecht om hun gedachten te verzetten wanneer ze hier nood aan hadden. Sommige ouders gingen bijvoorbeeld iets gaan drinken met vrienden, anderen gingen bij hen op bezoek of deden samen één of andere activiteit. Door er even tussenuit te zijn, vindt men energie om er opnieuw tegenaan te gaan. Gelijk morgen is „t gaan vogelpikken, binnen 14 dagen is „t gaan manillen. (…) Ge ebt daar ook uw vriendenkring, ge gaat daar gaan kaarten. (…) Ik denk wel dat da goed is dat dat daar is, want moeste da wegnemen. Ik denk da „k ier nie lang nie meer zou zitten. (Respondent 5) Twee ouders die financiële moeilijkheden hadden, kregen van één van hun vrienden financiële of materiële hulp. Eén ouder is haar vrienden dankbaar voor het feit dat ze hun steun steeds op haar behoefte afstemden: Als ze even met rust gelaten wou worden, dan deden ze dit. Als ze wou praten, dan luisterden ze. Als ze haar gedachten wou verzetten, dan hielpen ze haar hierbij. Drie ouders kregen niet altijd de gewenste steun van hun vrienden. Twee ouders dachten dat hun vrienden hun situatie zouden begrijpen, maar kregen bij enkele vrienden het gevoel dat die zich niet konden inleven in hun situatie, waardoor ze hun raad niet als ondersteunend ervaarden. Een vriendin die zegt van “En ge laat die nie meer binnen komen.” Maar da is nie etgeen wa ge wilt horen en iemand die da altijd blijft zeggen. Het is om u te beschermen natuurlijk, maar da gaat ook gewoon niet é. Zo‟n dingen kunt ge gewoon nie zeggen. Ge kunt et nie doen, dus da is onnozelheid. (Respondent 11) Uki der van klapn met utwien, da is beter dan daj da… Utwien die et verstaat, want de meeste verstaan et nie. Ze kikn zinder nie, ze zegn zinder allemale “Je moet mo ander werk zoekn.” Da is rappe gezeid é. (Respondent 6) Hierdoor doen ze minder beroep op die vrienden. Een derde ouder had het gevoel dat sommige vrienden niet luisterden als ze haar verhaal deed. Voor haar was dit een reden om niets meer te vertellen aan hen.
53
Da je ton zegt “Het ene oor in, het ander er weer uit en „t is gedaan.” Da ze niet echt no min luisterden. (…) Ze moesten dan ook niet vragen “Hoe is „t met Eva?” Ik antwoordde dan “Da is mijn probleem, ik wil er niet over praten, niet vandaag en niet morgen.” (…) Da kan ik ton niet, nint. Als je elkaar al eens 10 -15 jaar kent. Als je al nie meer kan luisteren naar elkaar. (Respondent 2) Eén ouder voelde zich sociaal geïsoleerd van haar vrienden in de periode voor de plaatsing door toedoen van haar zoon. Hun gezelschap en emotionele steun moest ze hierdoor missen, hoewel deze steun haar normaal nieuwe energie gaf. Hij moest da nie weten. Hij wilde niet da ik daar naartoe ging en hij ging er niet naartoe en als hij nie wilde gaan. Ja, dan kon ik ook niet. Ik heb die mensen soms maanden nie gezien. Hij wist heel goed, als ik daar eens kon praten, als ik bij Lutgard kon praten, da „k er weer efkes tegen kon, maar da wilde hij zelf nie. (Respondent 11) Dezelfde ouder sloot zich in het eerste jaar van de plaatsing volledig af van de buitenwereld. Hoewel er geen vrienden op bezoek mochten komen, beschouwde de ouder het als deugdoend wanneer ze een berichtje kreeg van vrienden waarin men polste hoe het met haar ging. Het besef dat er altijd vrienden zullen klaarstaan, mocht ze er nood aan hebben, deed en doet haar goed. Het deed dan wel goed da je regelmatig een berichtje kreeg van “Alles goed? Als je zin hebt om te komen, ge zijt welkom.” Of “Alles in orde daar, leefde nog?” Ze ebbe da toch blijven doen, anderhalf jaar lang. (…) Ge leert u vrienden kennen hoor. Da ge weet. Ge gaat er nie om vragen, maar da ge weet. Als ik nu heel erg ziek wordt, da „k er nie aan kan doen, dan gaan die mensen daar ook zijn. Versta je? Da ge weet wa ge der aan hebt. Maar ook gewoon. Een mens kan fysiek ziek worden en als het heel erg is, da ge nie voor uw eigen kunt zorgen, da ge weet da die hun deur gewoon open staat en dat uw bed gewoon gemaakt is. (Respondent 11) BUREN: Twee ouders konden soms rekenen op de steun van buren. Ze konden bij buren terecht voor een gesprek waarin ze hun zorgen uitten en waar men nieuwe energie uit putte. Eén van de twee ouders kreeg van haar buren ook raad tijdens deze gesprekken. Verder vond deze ouder het steunend om te horen dat haar buren achter haar stonden en dat ze niet begrijpen waarom haar kinderen geplaatst waren. Mijne gebuur weet da en als „t er problemen zijn, mag ik me mijne gebuur babbele en met mijne gebuur ier rechtover. “Zet da ne keer van u af en doet en dit of doet dat. Allé ja, ik weet dat moeilijk is, want u kinderen zijn heilig voor u.” Ze probere dan wel op mij in te spele. (…) Het doe goed da ge uw hart kunt luchten, mor u probleem blijft, dat ist verschil. Ge kunt u hart luchten, mor uiteindelijk uw probleem blijft. Ge kunt er zo efkes weer tegen. (Respondent 5) “Ze hadden beter een buurtonderzoek gedaan”, zeggen ze dan. “Ze hadden beter eens komme zien. Allé ja, ge zit zelf met 7 kinderen en den helft van de straat en de gebuurte loopt ook bij ulle binnen en buiten. Ge doet dan een BBQ, ge gaat ze nooit nie overslaan, allé ja, ze mogen mee eten en alles. Ik begrijp niet da ze zoietske kunnen zeggen.” En dat doet dan wel uki deugd. Ok, ze luisteren wel niet naar hen, maar ik weet wel da ze achter ons staan. (Respondent 5)
54
FAMILIELEDEN: Negen ouders kregen steun van familieleden. Dit waren (schoon)ouders, (schoon)broers en zussen, tantes of (niet-geplaatste) kinderen. Het overlijden van de ouders van twee respondenten bleek een verlies van steun in te houden. Voor het overlijden van haar ouders ging één van de respondenten ieder weekend bij haar ouders langs. Tijdens deze weekends kon ze zich ontspannen en nieuwe energie opdoen om de week aan te vatten. Haar vader deed verschillende activiteiten met zijn kleinkind en ondertussen kon zij zich ontspannen en hoefde ze even niet aan de problemen te denken. Wa mij op da moment ook stress bezorgde in die periode voor die plaatsing. Da was et overlijden van mijn ouders. Zo ging hij em nog meer gaan profileren, nog meer den baas. (…) De steun was zo. Ik ging niet te veel vertellen thuis. Mijn ouders werden ook al ouder. Ze moesten echt niet alles... Ik wilde ze ook nie belasten. Maar ik kon wel naar huis en als ik thuis was, en wat er ook was geweest. (…) Ik had hen altijd. In de weekends gingen wij naar daar. Wat er tijdens de week dan ook was, daar kon ik dan altijd ademen want mijn vader ging er mee gaan fietsen, voetballen, zwemmen, wat weet ik nog allemaal. (Respondent 11) Een tweede ouder ervaarde een soortgelijk gemis na het overlijden van haar ouders. Ze kon vroeger met eender welk probleem bij haar ouders terecht. Ze kreeg zowel emotionele, materiële als financiële steun van hen. Na de dood van haar ouders, viel deze ondersteuningsbron weg. Eén van de ouders die financiële problemen had, bleek zowel financiële, materiële en emotionele steun te krijgen van haar schoonmoeder. Ik en een schoonma uit de 1000. (…) Ik en zelfs een auto gehad van eur, financieel. Ik zein ik ton, gaat keer achter een eitje bie junder oma, ze gaf ton vlees mee. Nu ook nog, onlangs, ne vroeg achter een muts. Hupla, 20 euro voor een muts. (…) Zowel financiële hulp en da als ik met utwuk zat, dan zag ze het en kon ik mijn hart luchten. Ze wist hoe de situatie in elkaar zat. (Respondent 1) Een tweede ouder kan haar verhaal eveneens kwijt bij de familie van haar partner die haar tijdens deze gesprekken een duwtje in de rug probeert te geven. De ouder put hier moed uit. Belangrijk was wel dat er niet te lang gesproken werd over haar problemen. Zijn familie weet nu ook al een beetje wat ik allemaal meegemaakt heb. En zijn familie, ze begrijpen mij ook. „t Is nu ook niet dat wij daar uren over zitten tetteren é. Maar eens een halfuurtje, driekwartier wordt er daar eens over gepraat. Ik vertel ton eens iets tegen de broer van Luc. “Ja zeg,” zegt ie, “ik en ook zo die miserie gehad met mijn zoon, maar courage, er komen beter tijden.” Mo ook nie te lang é. Niet altijd over da praten é. Da is het leven niet é, altijd over je miserie klappen. Een kort kletske, „t is gedaan en weer verder. (Respondent 2) Drie ouders ondervinden steun van hun kinderen. Eén moeder die de laatste maanden weinig energie heeft voor het huishouden, kan hierbij rekenen op de steun van haar dochter. Ook neemt haar dochter haar soms mee winkelen en passen haar oudste zoon en schoondochter af en toe op de jongste kinderen, zodat zij er even tussenuit kan om zich te ontspannen. De oudste dochter van een andere ouder biedt een luisterend oor en vangt haar broer op als haar vader ergens naartoe moet. Een laatste ouder blijkt eveneens steun te krijgen van haar oudste dochter. Haar dochter staat steeds klaar om troost te bieden als ze zich niet goed in haar vel voelt. 55
Eén ouder heeft steun aan een tante van haar ex-partner. Wanneer ze nood heeft aan een gesprek, kan ze altijd naar haar telefoneren. Na deze gesprekken voelt ze zich minder gespannen. Ook op financieel vlak biedt deze tante steun. Twee ouders kunnen hun hart eveneens luchten bij hun zus. Een derde ouder ontvangt eveneens steun van zijn broers en zussen, maar dit is niet zozeer emotionele steun maar eerder steun door hun gezelschap waardoor deze ouder zijn gedachten kan verzetten. Hij heeft de indruk dat ze hem niet graag herinneren aan de plaatsing van zijn zoon en denkt dat ze hem de pijn willen besparen door het onderwerp te vermijden. Semi-informele steun Bij zeven ouders bleek er semi-informele steun aanwezig te zijn. Eén ouder woonde regelmatig Roppov-bijeenkomsten bij. Tijdens deze bijeenkomsten doet het goed om haar verhaal te kunnen doen aan ouders die zich in soortgelijke situaties bevinden. De bijeenkomsten roepen een soort samenhorigheidsgevoel op. Het doet haar goed om te horen dat ze niet de enige is die in de clinch ligt met hulpverleners. Een tweede ouder krijgt steun van haar gezinshelpster en van haar dokter. Haar gezinshelpster luistert steeds als er zich iets voorgedaan heeft met haar dochter. Terwijl ze aan het strijken was, ik klapte daar dan over. Ze kon zij kijken naar mij en toch verder strijken en toch luisteren. Da madammeke kan da fantastisch. (…) Ze was het grootste luisterend oor. (Respondent 2) Haar gezinshelpster gaf haar eveneens af en toe raad om met het gedrag van haar dochter om te gaan. Haar dokter biedt eveneens emotionele steun. Ze kan er steeds uithuilen en haar verhaal doen als er zich iets voorgedaan heeft met haar dochter. Tijdens zo‟n gesprek wijst haar dokter haar erop dat ze zich niet schuldig mag voelen en dat ze alles gedaan heeft wat kan. Na dergelijk gesprek heeft ze terug energie om er tegenaan te gaan. Je moet je niet schuldig voelen, ik ken je nu al zo lang en jij moet zeggen: “Ik heb mijn best gedaan en ik heb gedaan wat ik kon.” (…) En dan is mijn batterij weer wa aan het opladen. (…) Ik kon daar wenen, echt lik een klein kind. Ik kost daar blèten. Ik zeg: ik zit ier nu te blèten. Ween mo zei hij, dat et eruit is, da moet er uit zijn. Spreek maar, daarom zijn we er, om elkaar te helpen. (…) Als ik ton heel mijn verhaal gedaan en, dan kuis ik mijn gezicht af. Tgho, ik ben weer opgelucht. En da is ton, je ku nie geloven aan uw hart é wat een deugd da da doet. Da is lik een zaksje water da weg is. (…) Ja en ik ben ton opgelucht. „t Is ton were van “Ja! Ik kan er were tegenaan!” (Respondent 2) Een andere ouder gaf aan dat het deugd doet wanneer anderen complimenten geven over haar kind. Hierdoor heeft ze het gevoel toch niet gefaald te hebben als ouder. Ik zag alleen maar de slechte dingen en ze wezen mij ook altijd maar op de slechte dingen. Nooit eens op goede dingen, dan gingen ze nooit stoefen. Eerlijk, nu weet ik da ik toch nie gefaald zin, want mijn kinders zullen altijd rechtstaan voor een oude vent in de bus of tram. Ik en under dan toch iets meegegeven. Ik en toch nie gefaald. Horen dat anderen eens stoefen met je kinders doe goe, je kol gaat ton uki open. (…) Ik en vele dingn meegemaakt met em, maar ik en toch ook dingn waarover da „k fier mag zijn met em. (Respondent 1)
56
Deze ouder volgde eveneens een oudercursus binnen het begeleidingtehuis. Tijdens deze cursus voelde ze zich gesteund door verhalen uit te wisselen met ouders en door goede raad te krijgen om beter met het gedrag van haar kind om te gaan. Als gevolg hiervan verbeterde de ouderkindrelatie en nam de stress af. De vaststelling tijdens deze cursus dat veel gezinnen soortgelijke problemen hebben en dat niet enkel haar gezin hiermee geconfronteerd wordt, werd eveneens als ondersteunend ervaren. Twee ouders geven aan steun te hebben aan de gesprekken met een goede collega. Door hen te vertellen over de gezinssituatie, voelen ze zich wat beter. Eén van deze twee ouders verloor deze collega echter vorig jaar. Hij mist nog steeds deze steun. De huisbaas van één van de ouders biedt steun bij de financiële problemen. Zijn huisbaas stelde een afbetalingsplan op om de huishuur-schulden af te betalen en hij zegt de ouder regelmatig dat hij niet uit het appartement zal moeten vertrekken, wat als geruststellend wordt ervaren door de ouder. Deze steun doet de stress van de ouder afnemen. Formele steun Vijf van de elf bevraagde ouders gaven, zoals reeds vermeld, het contact met hulpverlening aan als een stressor. Bij de overige ouders was dit niet het geval. Tabel 4 biedt een overzicht van de elementen binnen de hulpverlening die stress veroorzaken en van de elementen die als ondersteunend worden ervaren door de bevraagde ouders. Onder contact met de hulpverlening wordt zowel het contact met het begeleidingstehuis als met de consulenten van de sociale dienst van de jeugdrechtbank of van het Comité Bijzondere Jeugdzorg verstaan. Opvallend is dat enkele stresserende elementen het spiegelbeeld zijn van de ondersteunende elementen binnen de hulpverlening. Tabel 4 Overzicht van de stressveroorzakende en de ondersteunende elementen binnen het contact met de hulpverlening Stressveroorzakende elementen in het contact met hulpverlening -
Geen afstemming tussen verschillende - Er wordt gezocht naar flexibele hulpverleners binnen één gezin wat de contactmogelijkheden met hun kind. opvoeding thuis er niet eenvoudig op Nu is „t stif gebeterd met da „k Jan meuge halen wanneer da maakt en als ouder langdurig moeten „k wil. Vroeger was da ambetant. Daj zei „k zou em uki pleiten voor een gezamenlijk overleg. kun gaan alen. Je moest da aanvragen, mo da paste ton niet.
Achter meer as e jaar zage, gaan ze nu e keer al de instellinge rond de tafel roepe in et begin va maart. Ik ijver daar al zo lang voor. Die zo en die zo. Ok, bij ulle gaat er over één kind, mo bij mij gadet over alle kinderen. (…) Dan ist uki: “Wij doen „t zo, wij doen „t zo, ik doen „t zo.” Zo ne keer op elkander afstemme. (…) Moest de tegenpartij van een instelling zoiets zeggen, dan kan da onmiddellijk. Maar als ge daar als ouder achter vraagt, dan moet ge daar achter smeken en da vin ik wel triestig. (Respondent 5)
-
Ondersteunende elementen in het contact met hulpverlening
Tegen da je het weet, zijje de dag gepasseerd. Je moest da e paar weken vooraf aanvragen. Mo gelijk nu, okke de vrijdag thuis zin en 't is vakantie kan ik Jan gaan halen wanneer da „k ik wil. (Respondent 6)
-
De tijd nemen om ouders op de hoogte te houden van het reilen en zeilen van hun kind in het begeleidingstehuis en om na te gaan hoe de thuissituatie is.
Als hij [individueel begeleider] van dienst is “Magda zet u,
Meerdere gesprekken per week met een potje koffie en we gaan uki babbelen é, ken ik da en da verschillende hulpverleners (niet enkel hoort en da en da is gebeurd.” Wij maken tijd voor
57
voor de kinderen binnen het elkander. (Respondent 5) begeleidingstehuis). Herhaaldelijk over - Respect voor de ouderlijke problemen moeten vertellen, wordt als verantwoordelijkheid (bijvoorbeeld vervelend ervaren. ouders schooldocumenten laten 't Is al geweest da ik 3 tot 4 gesprekken op e week had. Da ondertekenen in plaats van de ik zei “Ik wordt hier onnozel.” Besta mijn leven alleen begeleiders, samen beslissingen nemen, maar over die zaginge en altijd da zelfde? (…) Iedereen hen op de hoogte brengen van praat niet graag over zijn problemen natuurlijk. Op den oudercontacten). duur steekt da ook tegen. (Respondent 5)
-
- Het standpunt/verhaal van de ouders Consulente/gezinsbegeleider heeft wordt in beschouwing genomen door enkel gesprekken met de moeder, nooit hulpverleners en men toont begrip met de andere kinderen in het gezin. voor de gezinssituatie. Dit terwijl de reden tot plaatsing deels ligt in de manier van communicatie Ze besefn de situatie. Ze weetn zinder ook over wa dat gaat. tussen de kinderen onderling (verbale (…) Zinder bekijken et gelijk of dakket ik ook bekikn agressie). (Respondent 6)
Al dedie die ier nu rond de tafel komt, „t is altijd met mama. En wa zegge mijn kindere. “ „t Ligt nie aan ons é mama, „t is altijd tegen u dazze zage, „t probleem ligt bij u é.” Dus mijn kindere bekijke dat dan zo é. (Respondent 5)
-
Documenten met betrekking tot verhoogde kinderbijslag blijken na anderhalve maand nog steeds niet in orde te zijn gebracht. De ouder in kwestie moet hier blijven op aandringen.
-
Weinig contact hebben met de gezinsbegeleider. Hoewel de afspraak gemaakt werd om wekelijks telefonisch contact op te nemen, wordt deze afspraak niet nageleefd door de gezinsbegeleider. Hierdoor weet de ouder niet hoe het kind het stelt in de leefgroep. Verder vraagt men zich af hoe een eindverslag dan kan worden opgemaakt voor de jeugdrechtbank.
-
Begeleiders zijn gemakkelijk bereikbaar en staan ouders met raad en daad bij als ze een probleem hebben.
Voor mij zijn die mensen mijne rechterarm (…) Als ik met een probleem zit, dan bel ik. Ze komn zinder op huisbezoek of ik ga naar daar en dan wordt er over gepraat in de vergaderzaal en da is dan van “Tgho, ga je het gunder doen?” “Ja, wij gaan da doen. We gaan da zo doen en zo doen en zo doen.” Da is lik een valiezeke da uit je handjes valt (Respondent 2) Ik en daar enorm veel steun aan. Is er iets, is er een probleem of als ik ergens mee zit, mag ik haar bellen. Is ze der niet, belt ze mij onmiddellijk terug. (Respondent 5)
-
Klachten van ouders worden gehoord en de begeleiding wordt hierop afgestemd.
De maandag heeft Kathy [gezinsbegeleidster] mij dan gebeld. Ik zeg Kathy, excuseer me, maar ik heb één probleem. De begeleiding is niet correct geweest. (…) Ik zeg kijk, praat er over met de begeleiding. De volgende keer, gelijk waar da ze ook zit, schakel de politie in en ga ze gaan afhalen. Ze moet terug binnen é, zonder pardon é. Ja, tweede nieuwjaardag, „t - Geen afstemming tussen de is gebeurt é. Eva was nie binnen. (…) De politie eeft haar opvoedingssituatie thuis en die van in dan gaan ophalen. Kathy heeft mij dan ook weer opgebeld. de leefgroep. Ik zeg, “Dank u Kathy dat je mijn gesprek gehoord hebt en Ik probeer ik e beetje met under te overwegen wa da ze dat de instelling, de begeleiding geluisterd heeft, want ze heeft zidder doen, maar… „t is daar weer e maar an é. (…) Ken terug haar goesting niet gekregen. (Respondent 2) ik ol assan gevraagd damme e bitje over elkaar zouden - De begeleiders zijn eerlijk tegen ouders babbeln oe dazze zinder et doen. „t Moment zelve va ja, mo en draaien niet rond de pot. De daad „t komt er nie va. En da is wel e gemis wi. Ze speeln da ton wordt bij het woord gevoegd. uit é. (…) Gelijk vo te slapen: “Mo mama winder moetn ma om dees uur in ons bedde in et thuis. „t Zou beter e bitje - Er wordt ingegaan op hulpvragen van up elkaar afgestemd zin. (Respondent 7)
-
Men gaat niet in op hulpvragen van een
de ouders.
58
ouder. (zie citaat hierboven)
-
-
Ik heb gevraagd aan Kathy “Er moet gewerkt worden aan de leugens van Eva.” en dan heeft Kathy gezegd da ze daar Niet op de hoogte worden gehouden nu mee bezig zijn . Want da moet stoppen é, want tegen drie op verschillende vlakken: mensen doe ze een ander verhaal. Je weet niet waar je staat é o Hoe het met het kind gaat in de en ze is een kind da fantasierijk is. Die fantasie moet een leefgroep, welke begeleiding klein beetje binnen de perken blijven é. En „k vin het belangrijk da ze er toch aan werken. (Respondent 2) hun kind krijgt o Data van oudercontacten - Beslissingen worden gezamenlijk o Data van de overlegmomenten genomen. Niets gebeurt zonder
tussen het begeleidingstehuis en de consulent van de sociale dienst van de jeugdrechtbank
onderling overleg waardoor ouders het gevoel hebben dat ze er niet alleen voor staan.
Het gevoel hebben geen ouderlijke verantwoordelijkheden meer te hebben doordat de begeleiding bijvoorbeeld schooldocumenten ondertekent, doordat men niet betrokken wordt bij beslissingen zoals schoolkeuze of bij de beslissing om de opname van hun kind op een K-dienst vroegtijdig te beëindigen.
„t Gebeurt niets dak ik nie wete en „t gebeurt niets da ze zinder niet weten. Het is altijd in samenspraak. (…) Alles is in samenspraak. Zidder doen nietn alleen en ik doen ook niet allene. Da vin ik wel positief. Ik staan er niet meer allene voorn. (Respondent 1)
-
Ouders kunnen hun hart luchten bij hulpverleners, ook over nietopvoedingsgerelateerde zaken.
-
Hulpverleners spelen in het op schuldgevoel die de plaatsing teweeg brengt bij ouders.
-
Praktische organisatie van vervoer op vrijdagavond.
-
Geen rekening houden met wat een schuldig voelen. We zien zelf ook alles wa ge gedaan et en ouder belangrijk vindt in de opvoeding. dat da is vo der iet goe va te maken.” (Respondent 8)
Da ze van „t comité altijd gezegd emme “Ge moet u niet
Gij eet vegetarisch thuis, daar moet hij vlees eten. Of bijvoorbeeld voor zijn arm, want hij heeft nog een operatie nodig. Wij gingen 3-4 keer op de week zwemmen, da moest. Nu, ginder gingen ze maar om de twee weken zwemmen. Da is goed, maar daar is ook een zwembad dus eigenlijk moesten ze hem dan verplichten om meer te gaan zwemmen. Hij gaat er later zijn problemen mee hebben, ik kan daar niks nie meer aan doen. Zij doen dat dan niet, want ze hebben eigenlijk geen zin, terwijl da ge thuis verdorie. Da was in een zwemclub en hij ging doordoen. Da zijn al zo‟n zaken en daar moet ge u allemaal bij neerleggen. (Respondent 11)
-
Ouders niet betrekken bij beslissingen in verband met hun kind (bijvoorbeeld schoolkeuze, opname psychiatrie). In één geval werd er zelfs gelogen over een genomen beslissing.
Ik en da ook mo geweten achternaar da ze no e nieuwe schole ging. Ik wist et mo osse gestart wos, osse der was. Kan hoort da ze gong kikn, mo zen min daar eigenlijk nie bie betrokn. Zen min nie gezeid “wuk vin je gie daarvan?” Ik voel me dikkerst uki gelijk ofdak geen ouder meer zin. Ik voele min der soms nie mee verantwoordelijk voorn.
-
Hulpverlening gebeurt op een spontane manier. Ouders moeten hier niet zelf om vragen of op blijven hameren.
-
Het gevoel hebben dat niet alle gedragingen van het kind wordt getolereerd door de begeleiding en dat er geprobeerd wordt om verandering te brengen in dit gedrag.
-
Uitgebreide informatie krijgen over eventuele vervolghulp (bijvoorbeeld thuisbegeleiding of trainingscentrum voor kamerbewoning).
-
Het gevoel hebben dat de begeleiding begaan is met het gezin en dat men iets aan de problemen wil doen.
En ik moe eerlijk zijn, meneer Peeters et echt prachtig gedaan. Ik en gin vervoer. Die vent et min staan opwachten an 't station. Die vent et us komen halen é, die vent et min gevoerd met pak en zak naar het begeleidingstehuis. Ik zin
59
(Respondent 11)
ton wel met de bus en met de tring naar huis gaan, maar je zag dat ie begaan was met min en dat ie er ook iets aan Ik stond er compleet nie achter en zeker niet op mijn wilde doen. (Respondent 1) verantwoordelijkheid dat hij in „t buitenland ging gaan zitten. (…) Dat is tot op de rechtbank gegaan. Da was ook belachelijk, want ze had hem al de toestemming gegeven terwijl da ze zei dat ze gewacht had. (…) Want ik wist da hij het ticket had. Die komedie op de rechtbank. Da was allemaal achter mijn rug, echt achter mijn rug. Ik zit niet op facebook, ik heb zelfs geen internet en „t is een vriendin die et mij verteld had. Ik heb der twee keer voor gebeld en er naar gevraagd “Maar nee, maar nee, hij is gewoon dit en dat.” Ondertussen waren ze al tickets gaan regelen naar het buitenland. (Respondent 11)
-
Het gevoel hebben dat ze niet tegen het kind ingaan om zo conflicten te vermijden, terwijl dat de ouder dit zelf nooit gedaan zou hebben. Dit brengt angst met zich mee dat het gedrag van het kind nog erger zal worden.
-
Het gevoel hebben dat het bestaande gedrag versterkt wordt door in het begeleidingstehuis te verblijven.
-
Opdringen van medicatie (Rilatine en anti-epileptica), hoewel er geen ziekte (epilepsie) of stoornis (ADHD) (meer) aanwezig is bij het kind.
-
Begeleiders dringen hun visie op en hebben een gebrek aan inlevingsvermogen in de situatie van de ouders. Er wordt niet geluisterd naar het verhaal/standpunt van de ouders.
Omdat precies was ofda wij verkeerd an 't doen ware en hij vond va zin eigen dat em et allemaal just had. Dat hij te veel druk op „t gezin weer zette é. (…) Die wou da zo pushen in e richting da hij wou. (…) Bij zijne begeleider was da vanuit zijn standpunt hoe dat alles moest verlopen vanuit zijn dinge. Maar hij stond nie eens in ons plaats. (…) Bij Patrick was da just van “Da moet zo verlopen en Brecht moet bin de zoveel tijd bij ulle terug wonen.” en da verliep dan niet volgens zijn planneke. Da ging nie. Totaal nie. (Respondent 9)
-
Consulent verifieert het verhaal van een kind niet bij de ouder, maar stapt onmiddellijk naar de jeugdrechtbank.
-
Vlugge afwisseling van consulenten (6 tot 7 consulenten in 4 jaar tijd) waardoor deze slechts in beperkte mate 60
op de hoogte zijn van de situatie. Men heeft zeer weinig contact, terwijl de consulenten informatie moeten doorspelen aan de jeugdrechter. -
Geen rekening houden met klachten van ouders (bijvoorbeeld verdwijnen van kledij, niet ontvangen van evolutieverslagen), wat spanning oplevert doordat ze het gevoel krijgen dat ze steeds zaken moeten herhalen zonder het gewenste effect.
Ouders die hun zorgen (zowel opvoedingsgerelateerd als niet-opvoedingsgerelateerd) konden uitten bij een hulpverlener en waarbij men ouders er op wees dat ze zich niet schuldig mochten voelen over de plaatsing en gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, voelden zich na dergelijke gesprekken minder gespannen. Verder aanvaardde één ouder de plaatsing doordat hij van de gezinsbegeleider hoorde dat zijn kinderen het er naar hun zin hebben waardoor hij zich niet meer druk maakte over de plaatsing. Eveneens ervaarden ouders minder stress wanneer ze het gevoel hadden dat ze met hun zorgen en problemen terecht konden bij hulpverleners. Vertrouwen in de hulpverlener en de hulpverleningsrelatie speelt hierbij een rol. Als men weet dat een hulpverlener doet wat hij beloofd, als men het gevoel heeft dat hun standpunt in rekening wordt gebracht en dat men betrokken wordt als ouder, ervaren ouders minder stress. Verder voelden ouders zich minder gespannen als ze merkten dat een hulpverlener samen met hen naar oplossingen zocht voor problemen of raad en informatie gaf wanneer ze een vraag stelden. De perceptie van de beschikbaarheid van deze formele steun speelde eveneens een rol. Het gevoel hebben dat hulpverleners zullen klaarstaan om te helpen als er zich een probleem stelt, zorgde ervoor dat men het gevoel had er nooit alleen voor te zullen staan. Dit zorgde voor minder stress bij ouders. Ik maak min geen zorgen meer rond Joran. (...) Ik weet ook dat ik altijd mag bellen naar het begeleidingstehuis als ik ze nodig heb. Ze gaan mij altijd met raad en daad bijstaan als ik er nood aan heb, ook als het niet over een probleemkind van hun gaat. Zit ik met iets, bel ik naar Lieven, Hugo of Marniek. En ze gaan mij altijd antwoorden en eerlijk zijn tegen mij. Ik ga nooit alleen vallen. Is er iets dan weet ik dat ik altijd ga kunnen terugvallen op under. (Respondent 1) De ervaringen die ouders hadden met hulpverleners, bleek gevolgen te hebben op vlak van „steun zoeken‟ bij professionelen. Eén ouder hield de hulpverleners zoveel mogelijk op afstand omwille van het stresserende contact. Na verloop van tijd sloot ze zich volledig af van de hulpverlening. Ze wenste niet meer gecontacteerd te worden door hen en zelf nam ze ook geen contact meer op. Dezelfde ouder sprak nooit met de begeleider van haar zoon over hoe zij zich voelde bij de plaatsing en de gezinssituatie. Dit doordat het contact met deze begeleider al van het eerste moment verkeerd was gelopen en doordat ze het gevoel had dat hij zich niet in haar situatie kon inleven. Ik was zo efkes van nee. Wat die jongen doet en zegt, als moeder kan ik daar echt nie meer tegen. En dan antwoord die tegen mij “Ja, ik weet wat dat da is, deze week zei mijn dochter tegen mij „stoute papa‟ en ik heb daar ook een week van wakker gelegen.” Die heeft een dochter van 3-4 jaar. Ik keek zo naar 61
hem. Ik zou nog geen second wakker gelegen hebben daarvan. Oei oei, ik moet daar echt nie over vertellen tegen hem, hij begrijpt mij niet. Een kind van 3-4 jaar zegt zo‟n dingen. Daar lig je niet wakker van. Als ge daar een week van wakker ligt, ja, hoe kunde mij dan gaan begrijpen? (Respondent 11) De ouders die een positief contact hadden met de hulpverlening gingen hun hart wel luchten bij hen en dit zowel voor opvoedingsgerelateerde als niet-opvoedingsgerelateerde zaken. De ouders die positieve contacten hadden met de hulpverlening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand gaven aan dat ze het onmiddellijk opnieuw zouden doen en dat ze dit andere mensen zouden aanraden mochten deze personen soortgelijke problemen ondervinden. Ouders met negatieve ervaringen zouden dit nooit aan iemand anders aanraden. Indien ze de situatie konden overdoen, zouden ze eerst nog andere oplossingen proberen te zoeken vooraleer naar de Bijzondere Jeugdbijstand te stappen. Hulpverleners binnen de Bijzondere Jeugdbijstand zijn niet de enige professionelen waar ouders steun van kregen. Tijdens een ziekenhuisopname ging één van de ouders dikwijls praten met een psycholoog over al haar problemen. Bij een aantal verpleegsters in het ziekenhuis kon ze eveneens vertrouwelijke gesprekken voeren over haar zorgen. Deze gesprekken brachten volgens deze ouder een gevoel van opluchting teweeg en gaven haar energie om de problemen in haar leven aan te pakken. Een drietal ouders kregen steun door hulpverleners in het OCMW om met de financiële moeilijkheden om te gaan. Naast financiële ondersteuning, kon één ouder ook over andere problemen praten met een OCMW-personeelslid waarbij er samen gezocht werd naar oplossingen. De hulp vanuit het OCMW werd als steunend ervaren door deze ouders. Het werd gemakkelijker om met hun (financiële) problemen om te gaan.
62
G. Discussie 1. Symptomen van stress Net zoals bij ouders of verzorgers van personen met een beperking of (chronische) ziekte, kunnen ouders van kinderen die in een begeleidingstehuis verblijven stress ervaren. De uitingsvorm van stress kan verschillen van ouder tot ouder. Naast psychische klachten zoals piekeren, zich zorgen maken, zich zenuwachtig en gespannen voelen, concentratieverlies, zich prikkelbaar voelen en/of lichamelijke klachten zoals zich futloos voelen, (spier)pijn, een gebrek aan energie hebben, moeite hebben met inslapen of doorslapen, kunnen er zich gedragsveranderingen, bijvoorbeeld, meer roken of sociale contacten uit de weg gaan, voordoen door stress. De draagkracht van deze ouders kan gedurende lange tijd overbelast worden, waardoor ze kwetsbaar worden voor allerlei ziekten (Joëls, 2007; Fonds Psychische Gezondheid, 2008). Dit blijkt uit het feit dat enkele ouders bijvoorbeeld een depressie, verlammingsverschijnselen, maagzweren, oorpijn, reuma,… kregen ten gevolge van stress. Ouders van kinderen in een begeleidingstehuis kunnen met andere woorden te maken krijgen met ongezonde stress. Bij de ene ouder waren er meer en vaker stresssymptomen aanwezig dan bij een andere ouder. In onderzoek bij ouders of verzorgers van personen met een beperking of (chronische) ziekte, komt dit eveneens naar voren. Niet elke ouder krijgt in dezelfde mate met stress te maken (Benson, 2003; Butcher et. al., 2008; Weiss, 2002). Onder andere factoren zoals persoonsspecifieke stressoren, persoonlijkheidsfactoren (Deater-Deckard, 2005), sociale steun (Tehee, et al., 2009) en coping (Weiss, 2002) zouden dit beïnvloeden. Uit dit onderzoek blijkt dat sociale steun en copingstrategieën een positief effect teweeg kunnen brengen op de mate van stress. Over de invloed van persoonlijkheidsfactoren en specifieke stressoren op de hoeveelheid stress kunnen geen uitspraken gedaan worden op basis van dit onderzoek. Verder varieerden de stressindicatoren doorheen de tijd. Dit bleek samen te hangen met de aan- of afwezigheid van bepaalde stressoren, copingstrategieën van ouders en hun sociale steun.
2. Stressoren en stressbeleving Dat gebeurtenissen of omstandigheden slechts stress veroorzaken door de manier waarop deze omstandigheden of gebeurtenissen beleefd of geïnterpreteerd worden (Spanjaard & Haspels, 2005; Verkuil & van Emmerik, 2007), wordt binnen dit onderzoek geïllustreerd aan de hand van de vaststelling dat de mening van anderen over de plaatsing voor geen enkele respondent een stressor bleek te zijn. Dit terwijl uit ander onderzoek is gebleken dat de mening van anderen over de plaatsing van een kind wel degelijk als stressor kan optreden (Kapp & Vela, 2004; Vanhee, Demeyer & Corveleyn, 2003). Enerzijds werden niet alle deelnemende ouders geconfronteerd met negatieve reacties in verband met de plaatsing, anderzijds bleek dat de ouders die wel negatieve reacties hadden gekregen, deze niet als stresserend ervaarden. Ze trokken zich er niets van aan vanuit de overtuiging dat een plaatsing in elk gezin kan voorkomen en dat anderen niet beter weten. Daarnaast besteedden enkele ouders geen aandacht aan de negatieve commentaren doordat ze positieve reacties hadden gekregen van anderen. In dit opzicht kan sociale steun een buffer bieden tegen stresserende levensgebeurtenissen (Cohan & Wills, 1985). De plaatsing werd eveneens niet door alle ouders als stresserend beleefd. Zo gingen enkele ouders ervan uit dat ze zichzelf niets konden verwijten waardoor ze niet piekerden over hun vaardigheden als ouder. 63
De ervaren stress werd door verschillende stressoren veroorzaakt. Tien van de elf ouders werden zowel in de periode voor de plaatsing als in de periode na de plaatsing met meerdere stressoren tegelijk geconfronteerd. Dit komt overeen met de vaststelling van Pakenham et al. (2005) en Clark (1999) dat gezinnen zelden met één stressor tegelijk in contact komen. De stressoren die ouders vermeldden, zijn vergelijkbaar met de stressoren die binnen wetenschappelijk literatuur terug te vinden zijn. Het merendeel van de ouders gaven de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden zowel aan als reden tot de plaatsing, als stressor. In eerder onderzoek werden gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden eveneens als stressor aangegeven (McBride, Schoppe & Rane, 2002; Gardner, 2005; Tehee et al., 2008). De problemen die zich op dit vlak voordeden, zorgden ervoor dat ouders ten einde raad waren. Met uitzondering van één respondent begonnen alle ouders die hiermee geconfronteerd werden, te twijfelen aan hun ouderlijke vaardigheden en had men het gevoel te mislukken als ouder. Deze moeilijkheden zorgden ervoor dat ouders zich voortdurend gespannen voelden. De verwaarlozing van het kind door de ex-partner werd door een kleiner aantal ouders als plaatsingsreden aangegeven en veroorzaakte eveneens stress doordat men zich zorgen maakte over de ontwikkeling en opvoeding van hun kind en doordat dit gevoelens van machteloosheid opriep. Naast de stressoren die als reden tot plaatsing aangegeven werden, waren er tegelijk andere stressoren aanwezig, zoals bijvoorbeeld familiale conflicten, problemen met een ex-partner, beperking van één van de kinderen, een lopende rechtszaak en moeilijkheden in de co-ouderschapsregeling. Enkele ouders ervaarden eveneens stress vanwege beginnende gedragsmoeilijkheden bij één van de andere kinderen doordat men zich zorgen maakte dat dit kind misschien dezelfde richting zou uitgaan als hun andere kind of doordat men zich zorgen maakte over de gevangenisstraf van één van hun meerderjarige kinderen. Financiële moeilijkheden en/of schulden bleken, zoals Bolen et al. (2008) opmerkten, voor ouderlijke stress te zorgen bij enkele respondenten. Men maakte zich hierbij niet enkel zorgen over hoe de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, maar men voelde zich eveneens gespannen doordat ze hun kinderen zaken moeten ontzeggen. Dit komt overeen met wat Vanhee en collega‟s (2003) terugvonden. Financiële moeilijkheden bleken in drie gevallen te ontstaan of te verergeren na de plaatsing door het verlies aan kinderbijslag, hoewel het kind wel thuis verbleef tijdens vakanties en weekends of doordat er na de plaatsing stressgerelateerde gezondheidsproblemen ontstonden waardoor men niet meer kon of wou gaan werken. Het alleenstaande ouderschap bleek eveneens stress te veroorzaken. De bevraagde ouders gaven hierbij net zoals in het onderzoek van Hecht en Hansen (2001) aan stress te ervaren doordat ze een partner missen in de opvoeding en doordat ze als enige verantwoordelijk zijn voor de huishoudelijke taken. Indien er zich gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden voordoen, had men het gevoel dat het gebrek aan steun van een partner nog sterker doorweegt. Dit ligt in de lijn met de bevinding dat ouders die in mindere mate beroep kunnen doen op een versterkend netwerk extra in hun draagkracht belast worden doordat de zorg en verantwoordelijkheid voor hun kinderen te zwaar kan worden om dragen (Vanhee et al., 2003; Saisto et al., 2008). Dit komt eveneens overeen met de vaststelling binnen dit onderzoek dat enkele ouders zich extra belast voelden, doordat ze geen steun kregen van hun partner bij de opvoeding en dat enkele ouders het overlijden van een familielied of vriend als stressor aangaven doordat dit naast verdriet, een verlies aan steun veroorzaakte. De stressoren alleenstaand ouderschap, overlijden van een naaste en relatieproblemen kunnen in de lijn van de ecologische denkkaders beschouwd worden als mesoniveau-factoren die het opvoedingsproces kunnen beïnvloeden (Soyez, 2009). 64
Naast een gebrek aan steun, bleek er voor enkele ouders eveneens stress te ontstaan in de partnerrelatie doordat men elkaar de schuld gaf voor de gedrags- en opvoedingsproblemen of doordat men prikkelbaar werd tegenover elkaar door de ervaren stress in de opvoeding. Hieruit is af te leiden dat stressoren met elkaar kunnen samenhangen. Een stressor uit één bepaald levensdomein, in dit geval de opvoeding, gaat activiteiten of relaties in andere levensdomeinen negatief beïnvloeden zodat er nieuwe bronnen van stress ontstaan, in dit geval de partnerrelatie (Benson, 2006; Benson & Karlof, 2009). Voor een andere ouder bleek soortgelijk verband te bestaan tussen de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden en de plaatsing enerzijds en het financiële domein anderzijds. Omwille van de stress door gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden en de plaatsing, ontbrak het de ouder een jaar aan energie om te gaan werken met financiële problemen als gevolg, die op hun beurt stress veroorzaakten. De plaatsing bleek voor de meerderheid van de respondenten een stressor te zijn. Enkele ouders gaven aan stress te hebben doordat ze zaken missen in de ontwikkeling en opvoeding van hun kind(eren). Bij één ouder versterkt dit het gevoel van falen doordat ze bijvoorbeeld niet onmiddellijk aanwezig kan zijn als haar kind zich verwond. Mogelijk speelt de leeftijd van het kind dan ook een rol bij de beleving van de plaatsing. Bij een andere ouder zorgt dit voor stress doordat hij het hierdoor moeilijker vindt om tijdens het weekend te reageren op gedrag van zijn kinderen. Een plaatsing kan dus opvoedingsonzekerheid in de hand werken, wat haaks tegenover de doelstelling van de Bijzondere Jeugdbijstand staat (Juriwel, n.d.). Daarnaast speelt bij enkele ouders de gedachte dat hun kinderen en henzelf iets ontnomen werd door de plaatsing, wat voor een gespannen gevoel zorgt. Hierbij speelt eveneens de onzekerheid van de plaatsingsduur, wat stress kan veroorzaken doordat ze hun kind(eren) niet kunnen zeggen wanneer het terug naar huis mag. De plaatsing bracht bij enkele van deze ouders een dubbel gevoel teweeg. Enerzijds is men opgelucht en minder gespannen, anderzijds piekert men over hun schuldgevoel en het gevoel van falen dat de plaatsing teweegbracht. Verder ervaarde één ouder stress door de plaatsing uit bezorgdheid voor zijn kinderen omdat hij niet wist of zijn kinderen het in het begeleidingstehuis naar hun zin hadden. Niet alleen de plaatsing, maar ook de angst voor een plaatsing blijkt spanning te kunnen veroorzaken. Niet weten waar hun kind zal terecht komen of ervan overtuigd zijn dat dit het gedrag van hun kind op een negatieve manier zal beïnvloeden, bleek stress te veroorzaken. Het merendeel van de respondenten had echter geen angst voor de plaatsing, wat mogelijk verklaard kan worden door het feit dat niet alle ouders de plaatsing zagen aankomen of doordat men er misschien niet van uit ging dat de situatie hierdoor erger ging worden. Net zoals uit verslaggeving van Roppov (2008) naar voren komt, bleken enkele van de bevraagde ouders zich zorgen te maken over de toekomst van hun kind. Men vraagt zich af hoe hun kind het er binnen een paar jaar van af zal brengen en wat er zal gebeuren na de beëindiging van de hulpverlening op 18-jarige leeftijd. Eén ouder gaf echter uitdrukkelijk aan niet aan „toekomstdenken‟ te doen waardoor hij zich hier niet druk in maakt. Dit kan een aanwijzing zijn dat persoonlijkheidsfactoren een invloed hebben op het al dan niet ervaren van stress (DeaterDeckard, 2005). Naast zorgen over de toekomst van de eigen kinderen, maakt één ouder zich ook zorgen over die van haar toekomstige kleinkinderen. Dit uit angst dat haar kleinkinderen net zoals haar kinderen geplaatst zullen worden. Het contact met de jeugdrechtbank werd door enkele ouders als stresserend ervaren doordat men het gevoel heeft dat de jeugdrechter alle macht heeft, dat een jeugdrechter het ouderlijke 65
gezag ondermijndt en beslissingen neemt over situaties waarvan hij onvoldoende kennis heeft. Dit komt overeen met wat in verslaggeving van Roppov (2006) naar voren wordt geschoven. Het feit dat enkele ouders het gevoel hebben dat hun ouderlijk gezag ondermijnd wordt, toont aan dat de jeugdrechtbank een factor op macroniveau kan zijn die het opvoedingsproces kan beïnvloeden (Bronfenbrenner, in Bolen et al., 2008; Soyez, 2009). Ondertoezichtstelling lijkt binnen dit onderzoek eveneens een factor op macroniveau te kunnen zijn die het opvoedingsproces kan beïnvloeden (Bronfenbrenner, in Bolen et al., 2008; Soyez, 2009). Bij één ouder levert de ondertoezichtstelling immers stress op doordat ze de indruk heeft dat dit na de plaatsing van één van de kinderen een daling van haar ouderlijk gezag heeft veroorzaakt. De niet-geplaatste kinderen zien volgens haar het nut niet meer van zich goed te gedragen doordat ze ervan uit gaan dat de jeugdrechter hen ook kan plaatsen als ze hun best doen. Dit komt volgens de ouder eveneens voort uit het feit dat de jeugdrechter haar kinderen enkel op negatieve zaken wijst. Daarnaast levert de ondertoezichtstelling stress op doordat ze voortdurend schrik heeft dat men haar kinderen zal “afnemen”, waardoor ze twijfelt over haar opvoedingsmethode. Dit sluit eveneens aan bij wat Vandenbroeck (2007; 2009) aangeeft over opvoedingsonzekerheid, namelijk dat dit een normaal onderdeel is binnen het opvoedingsproces maar problematisch wordt wanneer de reflectie stopt door bijvoorbeeld moeilijke levensomstandigheden. Ondertoezichtstelling is mogelijk zo‟n levensomstandigheid waardoor reflectie stopt. Binnen dit onderzoek zijn er aanwijzingen voor het feit dat een plaatsing en financiële moeilijkheden eveneens macroniveau-factoren kunnen zijn die het opvoedingsproces beïnvloeden. Moeilijkheden in het ouderlijk functioneren en stresserende levensomstandigheden bleken in dit onderzoek, net zoals door Deater-Deckard (2005) werd aangegeven, te leiden tot ouderlijke stress wat nadelige effecten teweeg kan brengen voor zowel ouders (cf. psychisch en lichamelijk welzijn) als kinderen. Enkele van de ouders die gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden aangaven als reden tot plaatsing, vreesden bijvoorbeeld geweld te hebben gebruikt ten aanzien van hun kind, mocht er geen sprake geweest zijn van een plaatsing. Bij één van deze ouder was het daadwerkelijk tot een confrontatie met haar kind gekomen. Dit gegeven biedt aanwijzingen voor de stelling van Deater-Deckard (2005) dat (chronische) stress de capaciteit van ouders kan verhinderen om op een sensitieve en constructieve manier te reageren op de noden van kinderen (Deater-Deckard, 2005). Hoewel uit dit onderzoek niet af te leiden is wat het aandeel hierin was van andere stressoren die tegelijk aanwezig waren met de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, blijkt uit uitspraken dat de ouders prikkelbaarder waren door de ervaren stress waardoor ze soms kwader (en soms agressief) reageerden in interactie met onder andere hun kind(eren). Dit komt overeen met de bevinding van Vanhee et al. (2003) dat gecumuleerde belasting een invloed kan uitoefenen op de ouder-kindrelatie via de negatieve invloed op het psychische welzijn van ouders. Piekeren over gezondheidsproblemen blijkt eveneens invloed te kunnen hebben op de opvoedingsvaardigheden van ouders. Door de gezondheidsproblemen had men minder zin of minder energie om zich in te zetten voor de opvoeding. Dit is in overeenstemming met ecologische denkkaders waarbij gesteld wordt dat onder andere factoren op microniveau (cf. gezondheid van de ouder) het opvoedingsproces kunnen beïnvloeden (Soyez, 2009). Andere factoren op microniveau die uit dit onderzoek naar voren komen, zijn de beperking van één van de kinderen en gedrags-en opvoedingsmoeilijkheden (al dan niet bij het geplaatste kind).
66
3. Hulpverlening als steun en stressor De hulpverlening binnen een begeleidingstehuis blijkt binnen dit onderzoek geen eenduidig effect te hebben op de stress die ouders ervaren. Acht van de bevraagde ouders voelden zich over het algemeen ondersteund door de hulpverlening, waarbij zeven van hen aangaven dat de hulpverlening positieve effecten had op de ervaren stress. Zo gaven enkele ouders aan dat de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden verdwenen door de begeleiding waardoor de stress die hiermee gepaard ging, afnam. In één geval zorgde de aanmoediging van een hulpverlener ervoor dat de relatieproblemen zich oplosten doordat de ouders met elkaar gingen communiceren en aan hetzelfde touw trokken in de opvoeding. De drie overige ouders hadden over het algemeen het gevoel dat de hulpverlening stress teweegbracht, bijvoorbeeld doordat ze het gevoel hadden dat de gedrags- en opvoedingsproblemen verergerden door in het begeleidingstehuis te verblijven of doordat de opvoedingssituatie thuis en in de leefgroep niet op elkaar afgestemd waren. Ouders die vóór de plaatsing hulp kregen vanuit de Bijzondere Jeugdbijstand bleken dit eveneens zowel als steun en stressor te kunnen ervaren. De ondersteunende elementen die in dit onderzoek naar voor werden geschoven door ouders komen overeen met de basisprincipes die Ghesquière (1993) naar voor schuift voor hulpverlening, namelijk tegemoetkomend, gezinsgericht, emancipatorisch en integraal. De stressveroorzakende elementen staan hier eerder haaks tegenover. De stressveroorzakende elementen komen overeen met wat in verslagen van Roppov (2006; 2007a; 2009) terug te vinden is. De bevraagde ouders ervaarden stress doordat hun perspectief te weinig aan bod kwam of doordat men zich niet gehoord voelde (wanneer bijvoorbeeld niet wordt ingegaan op klachten of hulpvragen). Verder bleken deze ouders stress te ervaren indien er te weinig met het gezin gewerkt wordt, terwijl het probleem zich nochtans binnen het volledige gezin situeert, indien men het gevoel heeft dat men zich komt „moeien‟ zonder de volledige gezinssituatie te kennen, indien men geen rekening houdt met wat de ouders belangrijk achten in de opvoeding, indien men zich niet betrokken voelt bij beslissingen die men neemt ten aanzien van hun kind, indien hulpverleners hun beloftes niet nakomen en indien ze het gevoel hebben dat de hulpverlening niet op een spontane manier gebeurt (bijvoorbeeld meerdere keren moeten aandringen om de verhoogde kinderbijslag in orde te brengen). Daarnaast gaven de ouders aan stress te ervaren wanneer ze de indruk hebben dat hun ouderlijke verantwoordelijkheid wordt ontnomen (bijvoorbeeld doordat schooldocumenten door de begeleiding worden ondertekend of doordat men niet betrokken wordt bij beslissingen ten aanzien van hun kind) en indien er zich communicatiemoeilijkheden voordoen. Bijvoorbeeld geen communicatie tussen de verschillende hulpverleningsinstanties binnen één gezin, waardoor er thuis verschillende opvoedingssystemen geïntroduceerd worden. Of weinig communicatie met de ouders waardoor er geen afstemming is tussen de opvoedingssituatie thuis en in de leefgroep of waardoor de ouders het gevoel hebben niet op de hoogte te zijn van zaken zoals bijvoorbeeld het oudercontact, data van overlegmomenten tussen het begeleidingstehuis en consulenten, hoe het met hun kind gaat in de leefgroep,… De hoeveelheid gesprekken met hulpverleners kan eveneens stress veroorzaken. Enerzijds kunnen teveel gesprekken tot stress leiden doordat men hun zorgen en problemen bijvoorbeeld meermaals per week moet herhalen bij verschillende hulpverleners. Steeds opnieuw met de neus op de feiten gedrukt worden, lijkt niet bevorderend te zijn voor de stressbeleving. Anderzijds kunnen te weinig gesprekken stress veroorzaken doordat men niet op de hoogte is van hoe het met hun kind is in de leefgroep en doordat men zich afvraagt hoe hulpverleners op die manier een eindverslag kunnen opmaken voor de jeugdrechtbank. De vlugge afwisseling van 67
consulenten kan om dezelfde reden tot stress leiden aangezien dit zorgen kan teweegbrengen over het feit of consulenten wel voldoende op de hoogte zijn om informatie door te geven aan de jeugdrechter. De organisatie van het vervoer op vrijdagavond kan eveneens stress veroorzaken. Men moet zowel het kind afhalen in het begeleidingstehuis, het eten klaarmaken als de kinderen op tijd in bed stoppen, waardoor er stress kan ontstaan. De ondersteunende elementen komen grotendeels overeen met de bevindingen van Kapp en Vela (2003) en met wat in Roppov-verslagen (2006; 2009) aan bod komt. Verder sluiten deze ondersteunende elementen, zoals hierboven vermeld, aan bij de basisprincipes van hulpverlening die Ghesquière (1993) naar voor schuift. De bevraagde ouders gaven aan zich ondersteund te voelen indien beslissingen gezamenlijk worden genomen (emancipatorisch), indien hun standpunt in rekening wordt gebracht en men begrip toont voor de gezinssituatie (emancipatorisch), indien er respect opgebracht wordt voor de ouderlijke verantwoordelijkheid (emancipatorisch), indien er gezocht wordt naar flexibele contactmogelijkheden met hun kind (gezinsgericht), indien de ouders op de hoogte worden gehouden en waarbij nagegaan wordt hoe het thuis verloopt (emancipatorisch, gezinsgericht), indien men zich gehoord voelt (bijvoorbeeld bij klachten en hulpvragen) (emancipatorisch), indien men voldoende geïnformeerd wordt over eventuele vervolghulp (emancipatorisch), indien men het gevoel heeft dat men begaan is met het gezin (gezinsgericht), indien de hulpverlening op een spontane manier gebeurt (tegemoetkomend), indien er ingespeeld wordt op het eventueel aanwezige schuldgevoel van ouders (emancipatorisch), indien er een luisterend oor geboden wordt (eventueel ook voor nietopvoedingsgerelateerde zaken) (emancipatorisch, integraal) en indien men het gevoel heeft dat hulpverleners gemakkelijk bereikbaar zijn en steeds klaar staan voor ouders (tegemoetkomend). De manier waarop het contact met hulpverlening beleefd wordt, bleek gevolgen te hebben voor het vertrouwen dat ouders hebben in de hulpverlening. Dit sluit aan bij wat in Roppovverslagen (2005; 2007b) naar voren komt en bij de bevinding van Ghesquière (1993) dat indien het eerste contact met het hulpverleningssysteem positief geëvalueerd wordt, er voldoende vertrouwen is om nabijheid aan te kunnen. In het omgekeerde geval zal er een grotere afstand ontstaan. In dit onderzoek bleek eveneens dat indien het vertrouwen in hulpverleners geschaad werd door stresserende contacten met een hulpverlener(s), ouders afstandelijker werden ten aanzien van die hulpverlener(s) en men minder steun zocht bij hen. In één geval waar het contact verkeerd bleef lopen, leidde dit zelfs tot een volledige breuk met de hulpverlening.
4. Coping Sheppard (2009a; 2009b) verwijst met de term „proto prevention‟ naar alle acties die door gezinnen ondernomen worden om de situatie waarin ze zich bevinden te voorkomen, te verbeteren of achteruitgang te voorkomen. Er wordt van uit gegaan dat gezinnen ook zelf acties ondernemen om bepaalde situaties op te lossen, wat binnen dit onderzoek wordt bevestigd. De respondenten ondernamen zelf verschillende acties om met verschillende stressoren om te gaan. In dit onderzoek zijn de twee vormen van coping, namelijk „problem-focused coping‟ waarbij de acties er op gericht zijn om de problemen waarmee men geconfronteerd wordt onder controle te brengen en „emotion-focused coping‟ waarbij de acties gericht zijn op de emotionele reacties die 68
een stressor teweeg brengt (Sheppard, 2009b), terug te vinden. Met betrekking tot ‘problemfocused coping’ probeerden de ouders ofwel zelf bepaalde problemen te verminderen of op te lossen (direct action), ofwel zochten ze hiervoor hulp bij anderen (seeking social support). Naast „problem-focused coping‟ paste men ‘emotion-focused coping’ toe. Zo gingen ouders bijvoorbeeld steun zoeken bij anderen om hun hart te luchten (seeking social support), probeerde men aan andere zaken te denken (disengagement), maakte men grapjes over hun problemen of haalde men herinneringen op aan betere tijden. Vaak werd voor éénzelfde probleem zowel „problem-focused coping‟ als „emotion-focused coping‟ toegepast. Dit ligt in de lijn met wat Folkman en Lazarus (in Carver et al., 1989) opmerkten, namelijk dat de meeste stressoren beide vormen van coping uitlokken. Daarnaast geven Folkman en Lazarus (in Carver et al., 1989) aan dat „problem-focused coping‟ voornamelijk op de voorgrond treedt wanneer men het gevoel heeft dat er iets aan de situatie gedaan kan worden, terwijl „emotion-focused coping‟ voornamelijk plaatsvindt indien men het gevoel heeft dat de stressor ondergaan moet worden. Binnen dit onderzoek zijn hier eveneens aanwijzingen voor terug te vinden. Ouders die er bijvoorbeeld van uit gingen niets te kunnen veranderen aan de plaatsing of de moeilijkheden in het contact met de hulpverlening of de jeugdrechtbank, probeerden de situatie niet aan te pakken, maar gingen bijvoorbeeld met iemand praten over de emotionele gevolgen van deze stressoren of ze probeerden hun gedachten te verzetten. Naast de twee copingsvormen, gaat men ervan uit dat er verschillende copingstrategieën benut kunnen worden om het hoofd te bieden aan een stressor (van der Ploeg, 2005). Binnen dit onderzoek zijn de meeste van de door Sheppard (2009b) vermelde copingstrategieën terug te vinden, met name „direct action‟, „seeking social support‟, „disengagement‟, „acceptance‟ en „reinterpretation and personal growth‟. Naast deze copingstrategieën, werden nog drie andere copingstrategieën gehanteerd. Eén ouder haalde positieve herinneringen op aan haar kind door foto‟s te bekijken, een andere ouder probeerde via humor moeilijkheden te relativeren en een derde ouder hanteerde een soort toekomstgerichte copingstrategie waarbij ze een schild opbouwde rondom zichzelf om zich te harden tegen toekomstige tegenslagen. De strategieën „turning to religion‟, „restraint‟ en „denial‟ waren bij geen enkele bevraagde ouder terug te vinden. Dat geen enkele ouder zijn toevlucht zocht tot religie, kan mogelijk verklaard worden door de secularisering in België. Binnen dit onderzoek wordt duidelijk dat copingstrategieën geen eenduidige relatie hebben met positieve of negatieve uitkomsten. Dit is in overeenstemming met de opmerking van Carver et al. (1989) dat dit afhankelijk is van de situatie waarin een copingstrategie benut wordt. Binnen de ‘engagement strategies’ werden er in dit onderzoek „direct action strategies‟ benut om met gedrags- en opvoedingsproblemen, financiële moeilijkheden, moeilijkheden in het contact met hulpverlening, verwaarlozing van het kind door de ex-partner en de plaatsing om te gaan. „Direct action strategies‟ verminderden stress indien deze copingstrategie een gunstig effect had op de stressor. Voor één ouder zorgde haar „direct action strategie‟ om de plaatsing ongedaan te maken voor meer stress doordat ze het gevoel had nog meer druk op haar kinderen te leggen. Ze had het gevoel in tweestrijd te leven: niet reageren én plaatsing ofwel reageren om plaatsing te vermijden én meer druk op haar kinderen leggen. „Seeking social support‟ benutten de ouders om met financiële moeilijkheden, gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, de plaatsing, de zorgen rond de toekomst van het kind, de 69
verwaarlozing van het kind door de ex-partner, de moeilijkheden in de co-ouderschapregeling en de moeilijkheden in het contact met hulpverlening en jeugdrechtbank om te gaan. Ouders bleken zowel steun te zoeken bij professionelen als bij niet-professionelen. Net zoals uit onderzoek van Sheppard (2005) blijkt, ging men enerzijds sociale steun zoeken om de problemen waarmee men geconfronteerd wordt te verminderen of op te lossen en anderzijds om met de emotionele gevolgen van de problemen om te gaan, waarbij er vaak sprake was van een combinatie van beiden. Terwijl een ouder bijvoorbeeld financiële steun zocht, luchtte ze haar hart ook over andere problemen. Hulp zoeken bij anderen om problemen te verminderen of op te lossen, deed de stress dalen indien de problemen daadwerkelijk verminderden. Indien men steun zocht bij anderen om met emotionele gevolgen van problemen om te gaan, daalde de stress op voorwaarde dat ouders het gevoel hadden dat er naar hen werd geluisterd. De ouders die stresserende elementen in het contact met de hulpverlening met behulp van „engagement strategies‟ trachtten aan te pakken en hier in slaagden, ervaarden echter niet altijd minder stress. Ze verklaarden dit vanuit het feit dat er zich regelmatig stresserende elementen voordeden in dit contact waardoor het verdwijnen van één stresserend element geen verschil uitmaakte. Binnen de ‘avoidance strategies’ werden „disengagement strategies‟ onder andere gebruikt om met familiale conflicten, moeilijkheden in het contact met hulpverlening, gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden en problemen in het algemeen om te gaan. Er werd zowel „mental disengagement‟ als „behavioral disengagement‟ toegepast. Ouders die zich af en toe ontspanden, ervaarden tijdelijk minder stress doordat ze al hun zorgen even konden vergeten en waardoor ze opnieuw energie kregen om er tegenaan te gaan. Ouders die het contact met hulpverlening of familie na verloop van tijd verbraken, ervaarden op deze vlakken geen stress meer. De ouder die het contact met haar zoon verbrak, ervaarde geen stress meer omwille van zorgen over de toekomst van haar kind, het alleenstaande ouderschap en de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, maar dit werd deels in de hand gewerkt doordat ze regelmatig met een vriend ging praten wanneer ze zich opnieuw schuldig voelde over de vroegere gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden en de plaatsing van haar kind. De ouder die het op een gegeven moment opgaf om op het gedrag van haar zoon te reageren, bleek hierdoor niet minder stress te hebben. Waarschijnlijk doordat ze nog steeds met de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden werd geconfronteerd (Sheppard, 2005). Hierin ligt een mogelijke aanwijzing dat „behavioral disengagement‟ slechts een positieve invloed heeft op stress indien er minder of geen contact meer is met het probleem en indien er tegelijk met de (eventuele) emotionele gevolgen van deze problemen omgegaan wordt. De „acceptance strategies‟ werden door de ouders benut om met de plaatsing, overlijdens van naasten en sommige gedragingen van hun kind om te gaan. In sommige gevallen zorgde dit voor een daling van de stress, in andere gevallen niet. De ouders die de plaatsing noodzakelijkerwijs geaccepteerd hadden doordat het niet haalbaar was om hun kind thuis te laten verblijven en de ouder die de plaatsing accepteerde vanuit de overtuiging dat hij er niets aan kon veranderen en om zichzelf te beschermen tegen de teleurstelling van een verlenging van de plaatsing, ervaarden hierdoor niet minder stress. De ouder die de plaatsing accepteerde doordat hij wist dat zijn kinderen graag in het begeleidingstehuis waren, ervaarde hierdoor wel minder stress. De ouder die sommige gedragingen van haar dochter begon te aanvaarden vanuit de overtuiging dat ze er niets aan kon veranderen, ervaarde eveneens minder stress. Binnen de ‘self learning and support strategies’ werd enkel „reinterpretation and personal growth‟ benut. De plaatsing werd 70
door enkele ouders op een positievere manier geïnterpreteerd waardoor hun stress verminderde. Daarnaast beseften enkele ouders op een bepaald ogenblik dat ze niet bij de pakken mochten blijven zitten, maar dat ze iets van hun leven moesten maken. Als gevolg van dit besef, kreeg men moed om „engagement strategies‟ aan te vatten. „Reinterpretation and personal growth‟ zijn dus enerzijds in staat om stress te verminderen en kunnen personen anderzijds stimuleren om problemen op een meer actieve manier aan te pakken (Carver et al.,1989). Net zoals één stressor vaak zowel „problem-focused coping‟ als „emotion-focused coping‟ bleek uit te lokken (Folkman & Lazarus, in Carver et al., 1989), werden er voor één stressor meestal verschillende copingstrategieën benut, wat overeen komt met bevindingen van Sheppard (2005). Hastings et al. (2005) geven aan dat zowel de stressor als de interactie tussen stressoren en de omgeving, de manier kunnen beïnvloeden waarop omgegaan wordt met stressoren. Dit onderzoek bevestigt deze stelling. Ouders die bijvoorbeeld geen beroep konden (of wilden) doen op een partner, ouders of vrienden, hadden minder copingstrategieën ter beschikking dan ouders die wel beroep konden (of wilden) doen op een partner, ouders of vrienden. De context kan dus de copingstrategie beïnvloeden (Carver et al., 1989; Sheppard, 2005). Stressoren beïnvloedden eveneens de manier van coping. De manier waarop men betekenis geeft aan de stressor of de wijze waarop men de stressor waarneemt, blijkt een impact te hebben op de keuze van de copingstrategie, wat eveneens bij Sheppard (2009b) aan bod kwam. Een eerste aanwijzing hiervoor werd hierboven reeds vermeld. Ouders kozen bijvoorbeeld voor „emotion-focused coping‟ om met moeilijkheden in het contact met de jeugdrechtbank om te gaan vanuit de overtuiging dat ze er niets aan kunnen veranderen. Een andere ouder ervaart de plaatsing als stressor doordat ze het gevoel heeft dat haar en haar kinderen iets ontnomen werd en door de onzekerheid van de plaatsingsduur. Hierdoor wordt pas in laatste instantie hulp gevraagd aan hulpverleners (seeking social support) en wordt eerst zelf of via de hulp van anderen geprobeerd problemen op te lossen in een poging om een verlenging van de plaatsing te vermijden. Verder gingen enkele ouders er op een gegeven ogenblik van uit dat ze niets konden veranderen aan het gedrag van hun kind, waardoor ze eerder een „avoidance strategie‟ gebruikten dan een „engagement strategie‟.
5. Sociale steun Een steunend sociaal netwerk kan voor ouders een belangrijke hulp zijn bij de opvoeding van hun kind(eren) (Vanhee, et al., 2003; Saisto et al., 2008). Ouders bleken zowel informele, semiinformele als formele steun te ontvangen voor de ervaren problemen en dit zowel voor stressoren die ouders als reden tot plaatsing aangaven, als voor bijkomende stressoren. Dit komt overeen met de bevinding dat steun in de vorm van formele organisaties niet de enige beschikbare hulp is (Sheppard, 2009a) en dat zowel formele, semi-informele als informele steun een ondersteuningsbron kan zijn voor ouders die problemen in hun gezin ervaren (Gardner, 2005). Opvallend is dat de bevraagde ouders in mindere mate beroep doen op semi-informele steun. Slechts bij zeven ouders werd semi-informele steun als ondersteuningsbron aangegeven, terwijl alle ouders informele en formele steun kregen. Een eventuele verklaring hiervoor is het feit dat ouders aangaven niet te koop te staan met hun problemen. De bevraagde ouders doen enkel een beroep op personen die ze vertrouwen en waarvan ze denken dat ze de gezinssituatie zullen begrijpen. Degenen die niet tot hun naaste omgeving behoren en die ze
71
minder goed kennen in vergelijking met familie, vrienden of buren worden mogelijk niet op de hoogte gebracht van problemen, waardoor ze moeilijk steun kunnen bieden. Ouders die geen beroep kunnen doen op een versterkend sociaal netwerk, worden volgens Vanhee et al. (2003) en Saisto et al. (2008) extra in hun draagkracht belast. Binnen het huidige onderzoek zijn hier eveneens aanwijzingen voor terug te vinden. Het alleenstaande ouderschap bleek op verschillende gebieden een gebrek aan steun met zich mee te kunnen brengen. Zowel instrumenteel, emotioneel als op vlak van de opvoeding kunnen alleenstaande ouders de steun van een partner missen. Ondanks het feit dat de bevraagde alleenstaande ouders steun kregen van anderen op deze vlakken, ervaarden ze een gebrek aan steun doordat ze hen niet altijd wilden “lastigvallen”. Enkele ouders die relatieproblemen aangaven, ervaarden eveneens een gemis aan bijvoorbeeld emotionele steun of hulp in de opvoeding door hun partner. Ouders die de steun misten van een partner, hadden met andere woorden het gevoel extra belast te worden. Naast het gebrek aan steun van een partner, kan het verlies van steun, bijvoorbeeld door een overlijden, als extra belasting ervaren worden. De steun die ze voordien kregen en die voor een vermindering van stress zorgde, valt immers weg waardoor hun draagkracht meer wordt belast. In onderzoek van Raikes en Thompson (2005) en Vanhee et al. (2003) wordt aangegeven dat sociale steun enerzijds een belangrijke rol kan spelen bij het verminderen van ouderlijke stress en anderzijds een bron van stress kan vormen. Een verklaring hiervoor is volgens Raikes en Thompson (2005) dat familie of vrienden terwijl ze hulp bieden bij opvoedingsproblemen, kritiek uiten op de gezinssituatie. Binnen dit onderzoek bleek informele en semi-informele steun echter geen stressor te zijn. Hoewel enkele ouders geconfronteerd werden met negatieve reacties van vrienden of kennissen, leverden deze twee ondersteuningsbronnen geen stress op. Integendeel, de ouders gaven aan dat hun stress meestal verminderde dankzij deze informele en/of semiinformele steun. Formele steun bleek echter wel de ouderlijke stress zowel te kunnen verlagen als te verhogen, zoals hierboven vermeld. Kapp en Vela (2003) geven aan dat het sociaal netwerk van ouders kleiner kan worden indien er stigmatisatie plaatsvindt omwille van de gezinssituatie en waardoor ouders in een sociaal isolement terechtkomen. Bij de bevraagde ouders bleek dit echter niet het geval te zijn. Geen enkele ouder werd vermeden, maar enkele ouders hadden wel negatieve reacties gekregen zoals “Ge kunt voor uw kinders nie zorgen” of “Ne kikt nie vo zin zeune.” Sommige ouders vermeden contact met deze personen, anderen deden dit niet. De ouders die personen vermeden, kwamen echter niet in een sociaal isolement terecht, aangezien hun netwerk nog voldoende groot was. Ouders met een minder groot sociaal netwerk die met negatieve reacties geconfronteerd worden, kunnen hierdoor misschien wel in een sociaal isolement terechtkomen. Eén ouder kwam omwille van een andere reden in een sociaal isolement terecht. Haar zoon verhinderde haar op bezoek te gaan bij haar vrienden, waardoor ze geïsoleerd raakte van het sociaal netwerk waar ze normaal steun van kreeg. Daarna sloot ze zich na de plaatsing zelf af van de buitenwereld, haar vrienden inclusief, doordat ze zich een slechte ouder voelde. Matos en Sousa (2004) kwamen tot de vaststelling dat sommige gezinnen geen sociale steun zoeken doordat ze verlegen zouden zijn en zich zouden schamen, mochten ze niet voldoen aan het standaardbeeld van ‘onafhankelijk gezin’. Binnen dit onderzoek bleken verschillende ouders echter zelf steun te zoeken bij anderen. Enkele ouders hadden de stap naar formele 72
voorzieningen (Bijzondere Jeugdbijstand, OCMW) wel uitgesteld totdat geen andere oplossing meer mogelijk was, wat mogelijk verband houdt met dit standaardbeeld. De ouders die uiteindelijk steun zochten bij een voorziening, gingen hun problemen nog steeds niet aan de grote klok hangen. De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ouders verlegen zijn of zich schamen voor het feit dat ze niet aan het standaardbeeld van „onafhankelijk gezin‟ voldoen. De vaststelling dat de plaatsing bij de meeste respondenten een gevoel van falen teweegbracht, ligt mogelijk in dezelfde lijn. Doordat er binnen de maatschappij vanuit gegaan wordt dat gezinnen „self-sufficient‟ moeten zijn en dat nood hebben aan ondersteuning van dit beeld afwijkt (Matos & Sousa, 2004), worden dergelijke gevoelens mogelijk in de hand gewerkt. Sociale steun bevat volgens Sheppard (2009a) enerzijds een objectief element, namelijk de effectief aangeboden steun, en anderzijds een perceptueel element. Dit sluit aan bij de bevindingen in dit onderzoek. Enkele ouders gaven aan dat ze zich, naast de effectief aangeboden hulp, ondersteund voelen doordat ze het gevoel hebben er nooit alleen voor te zullen staan. Op vlak van effectief aangeboden steun, konden ouders op verschillende soorten steun rekenen. De bevindingen in dit onderzoek sluiten aan bij de conclusie van eerdere onderzoeken, met name dat ouders die adequate sociale steun ervaren, minder ouderlijke stress ervaren (Östberg et al.,2000; Sheppard, 2009a; Skok et al., 2006). Ouders kregen onder andere emotionele steun waarbij ze hun gevoelens en zorgen konden uiten, waarbij er een duwtje in hun rug gegeven werd of waarbij er troost geboden werd. Men kreeg deze steun niet enkel voor problemen die tot de plaatsing hadden geleid, maar ook voor bijkomende problemen. Eén ouder ging regelmatig naar Roppov-bijeenkomsten waar ze niet enkel het luisterende oor als ondersteunend ervaarde, maar ook het samenhorigheidsgevoel dat er heerst. Het besef niet de enige te zijn die problemen ervaart in het contact met de hulpverlening werd hierbij als ondersteunend ervaren. Een oudercursus bleek voor een andere ouder op een soortgelijke manier steun te bieden. De vaststelling niet de enige ouder te zijn die geconfronteerd wordt met gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, werd als steunend ervaren. De mogelijkheid om gevoelens te uiten of te delen met lotgenoten, bleek een positief effect teweeg te brengen met betrekking tot de ervaren stress, wat overeenkomt met wat Sheppard (2009a) en Moncher (1995) vaststelden. Emotionele steun kon ervoor zorgen dat men zich opgelucht en minder gespannen voelde en er terug voor „een tijdje‟ tegenaan kon. Hierbij bleek echter dat emotionele steun slechts een tijdelijk effect heeft op stress. Moncher (1995) komt tot de bevinding dat emotionele steun onafhankelijk is van hoe sterk de band is met de persoon die deze steun biedt en dat het belangrijkste element bij emotionele steun het feit is dat er iemand luistert. Ook binnen dit onderzoek blijkt het luisterende aspect belangrijk te zijn bij emotionele steun. Zo is een ouder ontevreden over de emotionele steun van haar partner of vrienden als ze het gevoel heeft dat ze niet luisteren (bijvoorbeeld doordat ze over hun eigen problemen beginnen). Ze blijkt daarentegen wel tevreden te zijn met emotionele steun als ze merkt dat er geluisterd wordt. Ook bij de andere ouders wordt het „luisterende oor‟ als belangrijke ondersteuning aangegeven. Binnen dit onderzoek wordt de bevinding dat emotionele steun onafhankelijk is van hoe sterk de band is met die persoon eveneens bevestigd. Of de emotionele steun nu afkomstig is van hulpverleners, van een partner, vrienden, buren of lotgenoten, de ouders voelden zich minder gespannen ongeacht wie deze steun bood, op voorwaarde dat er geluisterd werd natuurlijk. Wel blijkt de band te bepalen bij wie men emotionele steun zal zoeken. Er moet vertrouwen zijn vooraleer 73
ouders hun verhaal doen bij iemand. Sommige ouders gingen hun gevoelens bijvoorbeeld niet of minder uiten bij hulpverleners doordat het niet „klikt‟, doordat er geen vertrouwensband is. Tijdens gesprekken met anderen, kreeg men niet enkel emotionele steun. Vaak werd er tegelijk informatieve hulp en waarderingssteun geboden. Er werd raad of informatie gegeven bij verschillende problemen. Sheppard (2009a) komt tot de conclusie dat informatieve hulp er voor kan zorgen dat er vanuit een ander perspectief naar problemen gekeken wordt en dat dit kan leiden tot alternatieve manieren om met moeilijkheden om te gaan. Ook binnen dit onderzoek volgden ouders de raad van anderen op en probeerde men moeilijkheden zo op een andere manier aan te pakken. Indien de problemen afnamen door informatieve steun, wat niet altijd het geval was, daalde de stress die door deze problemen veroorzaakt werd. Net zoals Sheppard (2009a) opmerkt, werd niet alle advies als helpend ervaren. Bij advies blijkt het belangrijk te zijn dat de persoon die raad geeft, niet vergeet om het perspectief van de ouders in rekening te brengen. Als ouders advies kregen dat tegenstrijdig was met hoe zij de situatie bekeken, werd dit niet als ondersteunend ervaren (Sheppard, 2009a). Personen waarbij ouders het gevoel hadden dat ze hen geen nuttig advies konden verstrekken, werden minder om raad gevraagd. Ouders moesten bij het verkregen advies het gevoel te hebben dat men zich kon inleven in hun situatie waardoor ze het advies als nuttig ervaarden. England (in Sheppard, 2009a) geeft hierbij aan dat het gevoel van begrepen worden, wat voortvloeit uit de empathie die iemand biedt, er mogelijk voor zorgt dat men zich ondersteunt voelt doordat men zich minder „psychologisch alleen‟ voelt. Wanneer ouders hun hart luchtten bij anderen, kreeg men vaak ook waarderingssteun. Door te horen dat anderen hen goede ouders vonden, doordat ouderlijke vaardigheden in de verf werden gezet of doordat men er op hamerde dat ze zich niet schuldig mochten voelen voor de plaatsing of de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, voelde men zich minder gespannen en had men terug energie om er tegenaan te gaan. Enkele ouders voelden zich na verloop van tijd niet meer schuldig voor de plaatsing of de gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden doordat andere personen hen er regelmatig op wezen hier geen schuld aan te hebben waardoor ze dit begonnen te geloven. Dit ligt in de lijn met wat Sheppard (2009a) „emotional refreshment and reframing‟ noemt. Door in te spelen op de gevoelens van ouders kan het gebeuren dat ouders optimistischer worden over hun eigen vaardigheden als ouder. De ouders die hier behoefte aan hadden, kregen eveneens instrumentele hulp, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, bij het boodschappen doen, of financiële en materiële hulp. Deze ouders ervaarden minder stress op de gebieden waar deze hulp geboden werd. Cohan en Wills (1985) verklaren dit onder andere door het feit dat deze hulp instrumentele problemen kan oplossen. Dit is in overeenstemming met de bevinding in dit onderzoek dat door bijvoorbeeld financiële of materiële hulp te krijgen, de stress daalt doordat financiële problemen werden aangepakt. Een tweede verklaring die bij Cohan en Wills (1985) en Sheppard (2009a) terug te vinden is, is dat men zich door deze steun minder gespannen voelt en men minder het gevoel heeft er alleen voor te staan. De alleenstaande ouders die in dit onderzoek dergelijke hulp kregen, ervaarden inderdaad minder druk doordat anderen bijvoorbeeld hielpen in het huishouden. Verschillende ouders halen steun uit ‘social companionship’. Door het gezelschap van anderen ervaarde men minder stress aangezien hun gedachten even werden verzet. Voor ouders was dit een manier om hun batterijen opnieuw op te laden. Dit is eveneens terug te vinden bij Cohan en Wills (1985). Net zoals bij emotionele steun, bleek het gezelschap van anderen slechts tijdelijk 74
stress te verminderen. Ouders kregen eveneens hulp bij de opvoeding en dit bestond voornamelijk uit de opvang van een kind(eren). Dit soort steun deed de stress van ouders dalen doordat ze even vrijgesteld werden van hun verantwoordelijkheden en er bijvoorbeeld eens tussenuit konden waardoor ze opnieuw energie kregen om er tegenaan te gaan, wat overeen komt met wat Sheppard (2009a) in dit verband opmerkte. Tehee et al. (2009) merken op dat de behoefte van ouders op een bepaald soort steun kan veranderen doorheen de tijd. Dit sluit aan bij de bevindingen uit dit onderzoek. Verschillende ouders gaven aan dat ze niet constant over hun problemen willen praten. Eén ouder gaf letterlijk aan dat haar behoefte aan steun voortdurend veranderde. Soms wou deze ouder over de gedragsen opvoedingsproblemen of de plaatsing praten, op andere momenten had ze eerder behoefte aan het gezelschap van vrienden zodat ze haar gedachten kon verzetten en op nog andere momenten wou ze liever niemand zien. Het afstemmen van de steun op hun behoeften werd door ouders belangrijk geacht.
6. Beperkingen aan het onderzoek Binnen dit onderzoek werden elf ouders twee à driemaal bevraagd. Eén van deze elf ouders kon slechts eenmaal bevraagd worden doordat ze een depressie kreeg. Hierdoor konden bij deze ouder niet alle zaken grondig bevraagd worden. Gezien het beperkte aantal respondenten is er sprake van een kleine steekproef waaruit voorgaande conclusies werden getrokken. Dit heeft als gevolg dat de onderzoeksresultaten niet veralgemeend kunnen worden. Een volgende beperking binnen dit onderzoek is het feit dat de onderzoeksgroep tot stand is gekomen op basis van de bereidwillige medewerking van begeleidingstehuizen en ouders. Niet alle ad random geselecteerde begeleidingstehuizen wensten de ouders binnen hun voorziening aan te spreken. De redenen hiervoor werden eerder aangegeven onder het hoofdstuk Methodologie. Daarnaast voerden enkele deelnemende begeleidingstehuizen een selectie uit bij het voorleggen van de vraag tot participatie aan de ouders. Dit kan als gevolg hebben dat er voornamelijk ouders deelnamen die eerder tevreden zijn over de plaatsing en hulpverlening. Verder bleek één van de selectiecriteria die enkele begeleidingstehuizen hanteerden, de emotionele toestand van ouders te zijn en gaven enkele ouders zelf aan niet deel te nemen omwille van een emotioneel zware periode. Een mogelijk gevolg hiervan kan zijn dat ouders die veel ongezonde stress ervaren niet in het onderzoek opgenomen werden. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat er andere resultaten verkregen zouden zijn, mochten er andere ouders deelgenomen hebben aan het onderzoek. Toch bleek er uiteindelijk sprake te zijn van een heterogene onderzoeksgroep met zowel ouders die tevreden als ouders die ontevreden waren over de plaatsing en de hulpverlening. Hoewel er bij de deelnemende ouders benadrukt werd dat er geen informatie doorgegeven zou worden aan het begeleidingstehuis of andere instanties, is het mogelijk dat bepaalde ouders hun verhaal deels voor zich hielden of sociaal wenselijke antwoordden. Verder werden er enkel ouders bevraagd waardoor slechts één kant van het verhaal werd belicht en wat een eenzijdig beeld kan opleveren. Wordt er bijvoorbeeld daadwerkelijk geen hulp geboden of heeft men het gevoel dat er geen hulp geboden wordt? Een volgende bemerking is dat er grotendeels gebruik gemaakt werd van interviews waarbij van ouders verwacht werd dat ze hun gevoelens en gedachten konden verwoorden. Hierdoor werden minder verbale ouders mogelijk afgeschrikt. 75
Hoewel er op gelet werd dat uitspraken van respondenten juist geïnterpreteerd werden door tijdens gesprekken bijvoorbeeld voldoende verduidelijking te vragen en regelmatig te parafraseren, mag de mogelijkheid op verkeerde interpretaties niet uitgesloten worden. Slechts één onderzoeker verzamelde, verwerkte en analyseerde de gegevens. Maso en Smaling (1998) geeft aan dat een onderzoeksteam dat via regelmatige bijeenkomsten streeft naar intersubjectieve overeenstemming, de interne betrouwbaarheid kan verhogen. Aangezien het praktisch moeilijk haalbaar was om binnen deze masterproef met dergelijk onderzoeksteam te werken, vond slechts eenmalig een overleg plaats tussen de onderzoeker en een medestudent waarbij twee interviewtranscripten door beiden gecodeerd werden en waarna een vergelijking plaatsvond. Door dit beperkte overleg is er een bedreiging mogelijk van de resultaten (Herzog, 1996).
7. Aanbevelingen voor de praktijk en verder onderzoek 7.1
Aanbevelingen voor de praktijk
Bij één ouder gebeurde de plaatsing omwille van een gebrek aan opvang binnen reguliere kinderopvangdiensten. Dit terwijl voorzieningen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand bedoeld zijn om hulp te bieden aan minderjarigen die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden of die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd (Juriwel, n.d.). Het lijkt dan ook aangewezen om na te denken over manieren waarop de reguliere voorzieningen uitgebreid of aangepast kunnen worden zodat een gebrek aan opvangmogelijkheden geen reden tot plaatsing wordt. Binnen dit onderzoek zijn er aanwijzingen terug te vinden dat stress samenhangt met de aanwezigheid van stressoren, gehanteerde copingstrategieën en sociale steun. Gezien de gezinsgerichte werking één van de uitgangspunten is binnen de Bijzondere Jeugdbijstand lijkt het aangewezen om oorzaken van stress na te gaan bij deze ouders en hoe deze beleefd of geïnterpreteerd worden. Eenzelfde stressor kan bij verschillende ouders omwille van verschillende redenen stress veroorzaken. Ouders zullen naargelang de oorzaak en beleving anders reageren en zullen waarschijnlijk andere wensen hebben op vlak van steun. De afstemming van de steun op de behoefte van ouders lijkt een belangrijk element te zijn. Er dient nagegaan te worden welke steun ouders krijgen en verwachten en hoe hieraan tegemoet kan worden gekomen. Ouders proberen zelf met stressoren om te gaan en kunnen naast formele steun ook op steun van anderen rekenen, waardoor formele steun niet altijd noodzakelijk is voor alle stressoren. Hoewel de hulpverlening niet alle stressoren kan of hoeft op te lossen, blijken hulpverleners de stress van ouders te kunnen doen verminderen door onder andere emotionele, informatieve of waarderingssteun te bieden of door samen oplossingen te zoeken voor problemen. Er dient over gewaakt te worden dat het contact met de hulpverlening geen bijkomende stressor is. Het lijkt dan ook aangewezen dat voorzieningen, eventueel anoniem, nagaan bij ouders wat zij als belastend en ondersteunend ervaren binnen de geboden hulpverlening. Een andere mogelijkheid om als voorziening zicht te krijgen op belevingen van ouders is door een samenwerkingsverband aan te gaan met oudergroepen zoals bijvoorbeeld Roppov. Binnen dit onderzoek zijn er aanwijzingen voor het feit dat hulpverlening ondersteunend wordt ervaren indien ouders het gevoel hebben dat er naar hen geluisterd wordt, als men zich probeert in te 76
leven in het standpunt van ouders, als er rekening gehouden wordt met de ouderlijke verantwoordelijkheid, als er een goede communicatie is tussen ouders en hulpverleners,… Het belang van het eerste contact met een hulpverlener mag eveneens niet onderschat worden. Indien het eerste contact verkeerd loopt, kan dit de verdere uitbouw van een vertrouwensrelatie tussen ouders en hulpverleners hypothekeren, waardoor ouders mogelijk afstand nemen ten aanzien van de hulpverlening wat het hulpverleningsproces niet ten goede komt. Indien er sprake is van een vertrouwensrelatie waarbij men het gevoel heeft dat hulpverleners hen steeds met raad en daad zullen bijstaan, kan deze perceptie van beschikbare steun er voor zorgen dat ouders zich minder gespannen voelen, zonder dat er daadwerkelijk steun geboden wordt vanuit formele voorzieningen. Het contact met de (sociale dienst van de) jeugdrechtbank kan eveneens stress veroorzaken bij ouders. Jeugdrechters zouden zich ervan bewust moeten zijn dat de wijze waarop ze handelen of de beslissingen die ze nemen, bijvoorbeeld plaatsing of ondertoezichtstelling, bepaalde emoties en reacties teweeg kunnen brengen bij ouders. Het lijkt bijvoorbeeld aangewezen om manieren te zoeken om een plaatsing minder onvoorspelbaar te maken en om voldoende aandacht te besteden aan positieve elementen binnen het gezin. De vlugge afwisseling van consulenten van de sociale dienst van de jeugdrechtbank is eveneens een gegeven waar mogelijk oplossingen voor gezocht dienen te worden. Tevens lijkt het aangewezen om na te gaan in welke mate er aanpassingen wenselijk en mogelijk zijn binnen de huidige financiële regeling van de kindervergoeding tijdens vakanties of weekends. Niet alle gehanteerde copingstrategieën bleken een positief effect teweeg te brengen op de stressbeleving van ouders. „Engagement strategies‟ blijken stress te doen verminderen als ouders het gevoel hebben dat deze strategieën helpen om problemen op te lossen of te verminderen. Hulpverleners kunnen in dit opzicht mogelijk ondersteuning bieden bij de toepassing van dergelijke strategieën door bijvoorbeeld advies te geven over hoe ze thuis gedrag kunnen aanpakken, door de aanpak van gedrag in de leefgroep en thuis op elkaar af te stemmen of door samen oplossingen voor problemen te zoeken. Mogelijk kunnen hulpverleners er eveneens voor zorgen dat stressoren positiever geïnterpreteerd worden (reinterpretation and personal growth) waardoor ouders minder stress ervaren of problemen op een andere manier gaan aanpakken. Binnen dit onderzoek zijn er aanwijzingen terug te vinden dat sociale steun, zowel informeel, semi-informeel als formeel, een positief effect kan teweegbrengen op de stressbeleving van ouders. Zowel gezelschap, waardering, hulp bij de opvoeding, instrumentele, informatieve, emotionele en perceptuele steun bieden de mogelijkheid om stress van ouders te doen afnemen. Hulpverleners kunnen ouders aanmoedigen om informele of semi-informele steun te benutten, door hen bijvoorbeeld te stimuleren om met hun partner over problemen te praten of door het aanbod van oudergroepen kenbaar te maken, wat kan leiden tot een minder gespannen gevoel indien deze ondersteuningsbronnen worden benut. Als hulpverlener lijkt het eveneens belangrijk om naast hulp bij de opvoeding of informatieve steun ook regelmatig emotionele of waarderingssteun te bieden. Hierdoor is het mogelijk dat ouders zich minder gespannen voelen, minder gaan piekeren en twijfelen over zichzelf als ouder of waardoor men zich niets van de mening van anderen aantrekt. Met betrekking tot emotionele steun zijn er aanwijzingen dat het gevoel hebben dat iemand luistert belangrijk is om zich ondersteund te voelen. Aangezien sommige ouders hun vrienden of 77
familie niet voortdurend willen “lastigvallen” met hun problemen, kan formele steun een mogelijke aanvulling zijn op dit vlak. Kanttekening hierbij is dat de vertrouwensrelatie tussen ouder en hulpverlener en de beschikbare tijd van hulpverleners hier waarschijnlijk een rol bij zal spelen. Met betrekking tot informatieve steun lijkt het belangrijk dat ouders het gevoel hebben dat hun perspectief in rekening gebracht wordt bij de formulering van advies, zodat het advies als ondersteunend wordt ervaren. Aangezien enkele ouders zich zorgen blijken te maken over de toekomst van hun kind na de stopzetting van de hulpverlening op 18-jarige leeftijd, lijkt het aangewezen dat hulpverleners nagaan welke zorgen en behoeften ouders op dit vlak hebben en hoe hieraan tegemoet kan worden gekomen.
7.2
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Voor verder onderzoek is het aangeraden om meer respondenten over dit onderwerp te bevragen. Hierdoor kan het huidige beeld uitgebreid worden en kan er meer recht gedaan worden aan de verscheidenheid in belevingen en ervaringen waardoor ook meer valide en betrouwbare resultaten bekomen kunnen worden. Tijdens de zoektocht naar respondenten, nam één grootouder contact op. Aangezien dit onderzoek focuste op ouders, werd deze grootouder niet bevraagd. Het zou interessant kunnen zijn om niet enkel bij de ouders van deze kinderen stil te staan bij thema‟s zoals stress, coping en sociale steun, maar hier ook grootouders, broers en zussen of de jongeren zelf over te bevragen. Daarnaast is er geen informatie beschikbaar over hoe hulpverleners tegenover deze ouders staan en hoe zij bepaalde hulpverleningssituaties ervaren. De belevingen van ouders met betrekking tot de hulpverlening tegenover die van hulpverleners plaatsen, zou verrijkende inzichten kunnen bieden met betrekking tot bijvoorbeeld de manier waarop de reacties van de ene partij, reacties bij de andere partij uitlokken. Bevindingen uit dit onderzoek zouden in toekomstig onderzoek uitgediept kunnen worden. Binnen dit onderzoek zijn er bijvoorbeeld aanwijzingen voor stressproliferatie. Gezien de hoofdzakelijk kwalitatieve aard van dit onderzoek, kon dit niet grondig onderzocht worden. Aanvullend kwantitatief onderzoek zou een verrijking kunnen zijn op dit vlak. Vervolgonderzoek zou eveneens gericht kunnen zijn op het kwantitatief nagaan van het effect van het aantal stressoren, de soort stressoren, de copingstrategieën en sociale steun op de hoeveelheid ervaren stress. De belevingen van ouders en kinderen bij een gerechtelijke toezichtstelling en het effect hiervan op de opvoedingssituatie kan eveneens een onderzoeksthema zijn. Verder zijn er binnen dit onderzoek aanwijzingen dat oudercursussen en –groepen zoals bijvoorbeeld Roppov een ondersteuningsbron kunnen zijn. Wat het precieze effect van dergelijke groepen op de stressbeleving van ouders is en wat de ervaringen zijn van ouders die hieraan deelnemen, kan eveneens een interessant onderzoeksdomein zijn. De invloed van persoonlijkheidsfactoren op de mate waarin stress beleefd wordt en op de keuze van copingstrategieën is eveneens een thema wat verder nagegaan zou moeten worden aangezien de manier waarop iemand gebeurtenissen interpreteert en hoe op gebeurtenissen gereageerd wordt, mogelijk bepaald wordt door persoonlijkheidsfactoren. Verder bleek in dit onderzoek dat de plaatsing onder andere stress veroorzaakt doordat ouders zaken missen in de ontwikkeling en opvoeding van hun kind. Dit werd echter niet door alle ouders aangegeven, wat mogelijk veroorzaakt werd door de leeftijd van de kinderen. Vervolgonderzoek zou zich in dit verband kunnen richten op een vergelijking van de beleving van plaatsing bij ouders van jonge kinderen tegenover ouders van oudere kinderen. 78
H. Conclusie Ouderlijke stress kan enerzijds leiden tot lichamelijke en psychische klachten en/of gedragsveranderingen en kan anderzijds een invloed hebben op de manier waarop ouders in interactie treden met onder andere hun kind(eren). Hierbij is het belangrijk om voor ogen te houden dat niet elke ouder in dezelfde mate stress ervaart en dat de mate van stress kan variëren doorheen de tijd wat ondermeer samenhangt met de aan- of afwezigheid van stressoren, gebruikte copingstrategieën en sociale steun. Naast stressoren zoals gedrags- en opvoedingsmoeilijkheden, financiële moeilijkheden, relatieproblemen, alleenstaand ouderschap,… blijken elementen die tot de Bijzondere Jeugdbijstand behoren, bijvoorbeeld de plaatsing, het contact met de jeugdrechtbank of met de hulpverleners en de gerechtelijke ondertoezichtstelling, eveneens stress te kunnen veroorzaken bij deze ouders. Opvallend is hierbij ook het verschil tussen ervaringen met hulpverleners. Het contact met één hulpverlener binnen een begeleidingstehuis kan door een ouder als stresserend worden ervaren, terwijl het contact met een andere hulpverlener binnen hetzelfde begeleidingstehuis als ondersteunend kan worden ervaren. Professionelen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand dienen zich bijgevolg bewust te zijn van de (mogelijke) gevolgen van hun handelingen. Met betrekking tot ondersteunende hulpverlening zijn er binnen dit onderzoek aanwijzingen dat professionelen hun hulpverlening het best baseren op de basisprincipes van Ghesquière (1993), namelijk emancipatorisch, integraal, gezinsgericht en tegemoetkomend. Professionele hulpverleners hoeven niet noodzakelijk alle stressoren op te lossen aangezien ouders zelf ook copingstrategieën benutten om met stressoren om te gaan en tevens informele en semi-informele sociale steun kunnen krijgen om met bepaalde stressoren om te gaan. De afstemming van de hulp op de behoeften elke individuele ouder, is dan ook een belangrijk element binnen de hulpverlening. Bovendien blijkt niet enkel de objectief aangeboden steun belangrijk te zijn, maar verdient het perceptuele element binnen sociale steun ook aandacht aangezien dit eveneens als ondersteunend ervaren kan worden door ouders.
79
I. Bibliografie Baudoncq, B. (2008). Perspectieven op opvoeding en plaatsing: vergelijkend onderzoek van (ortho)pedagogische theorievorming en de beleving van jongeren en hun begeleiders in begeleidingstehuizen voor bijzondere jeugdbijstand. Niet gepubliceerde masterproef, Universiteit Gent. Bazeley, P. (2007). Qualitative Data Analysis with NVivo. London: SAGE Publications Ltd. Benson, P. R. (2003). Depression and Parenting Children with Autism: The Role of Stress Proliferation. Geraadpleegd op het Internet op 13 november 2010: http://www.allacademic.com/meta/p_mla_apa_research_citation/1/0/9/7/9/p10979 4_index.html Benson, P. R. (2006). The Impact of Child Symptom Severity on Depressed Mood Among Parents of Children with ASD: The Mediating Role of Stress Proliferation. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36, 685-695. Benson, P. R., & Karlof, K. L. (2009). Anger, Stress Proliferation, and Depressed Mood Among Parents of Children with ASD: A longitudinal Replication. Journal of Autism and Developmental Disorders, 39, 350-362. Berk, L. E. (2007). Development Through the Lifespan. Boston: Pearson Bolen, M. G., McWey, L. M., & Schlee, B. M. (2008). Are At-Risk Parents Getting What They Need? Perspectives of Parents Involved with Child Protective Services. Clinical Social Work Journal, 36, 341-354. Bouverne-De Bie, M., & Roose, R. (2007). Jeugdbescherming en Bijzondere Jeugdbijstand. Niet gepubliceerde cursus, Universiteit Gent. Bristol, M. (1987). Mothers of Children with Autism or Communication Disorders: Successful Adaptation and the Double ABCX Model. Journal of Autism and Developmental Disorders, 17, 469-486. Butcher, P. R., Wind, T., & Bouma, A. (2008). Parenting stress in mothers and fathers of a child with a hemiparesis: sources of stress, intervening factors and long-term expressions of stress. Child care health and development, 4, 530-541. Carver, C. S., Scheier, M. F., & Weintraub, J. K. (1989). Assessing Coping Strategies: A Theoretically Based Approach. Journal of Personality and Social Psychology, 56, 267-283. Clark, M. S. (1999). The double ABCX model of family crisis as a representation of family functioning after rehabilitation from stroke. Psychology, Health & Medicine, 4, 203-220. Cohen, S., & Wills, T.A. (1985). Stress, social support, and the buffering hypothesis. Psychological Bulletin, 98, 310-357. Coyne, J. C., & Downey, G. (1991). Social Factors and Psychopathology: Stress, Social Support, and Coping Processes. Annual Review of Psychology, 42, 401-425. Deater-Deckard, K. (2005). Parenting Stress and Children‟s Development: Introduction to the Special Issue. Infant and Child Development, 14, 111-115. De Brock, A. J. L. L., Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., & Abidin, R. R. (1992). Handleiding Nijmeegse Ouderlijke Stress Index. Swets en Zeitlinger: Lisse Dobbelaere, R. (2006). Integrale jeugdhulp: een uitdaging voor de bijzondere jeugdzorg. Antwerpen/Appeldoorn: Garant. Fonds Psychische Gezondheid. (2008). Stress, overspannenheid en burn-out. Als alle rek er uit is. Geraadpleegd op het Internet op 20 november 2010: 80
http://www.psychischegezondheid.nl/dynamic/media/1/files/stress_overspannenheid _burnout.pdf Gardner, R. (2005). Supporting Families. Child Protection in the Community. West-Sussex: John Wiley & Sons. Ghesquière, P. (1993). Multi-problem gezinnen: Problematische hulpverleningssituaties in perspectief. Leuven/Appeldoorn: Garant. Green, S. E. (2001). “What do you mean „what‟s wrong with her?‟”: stigma and the lives of families of children with disabilities. Social Science & Medicine, 57, 1361-1374. Green, S., Davis, C., Karshmer, E., Marsh, P., & Straight, B. (2005). Living Stigma: The Impact of Labeling, Stereotyping, Seperation, Status Loss and Discrimination in the Lives of Individuals with Disabilities and Their Families. Sociological Inquiry, 75, 197-215. Goris, P., Burssens, D., Melis, B., & Vettenburg, N. (2006). Opvoedingsondersteuning. Alert, 32, 31-46. Hak, T. (2004). Waarnemingsmethoden in kwalitatief onderzoek. Huisarts en Wetenschap, 47, 502508. Hastings, R. P., Kovshoff, H., Brown, T., Ward, N. J., Espinosa, F. D., & Remington, B. (2005). Coping strategies in mothers and fathers of preschool and school-age children with autism. Autism, 9, 377-391. Hecht, D. B., & Hansens, D.J. (2001). The environment of child maltreatment. Contextual factors and the development of psychopathology. Agression and Violent Behavior, 6, 433457. Heeren, V. (2009). Perspectief! Evaluatie van het Globaal Plan Jeugdzorg. Visie op en toekomstperspectieven voor welzijn van kinderen en jongeren. Geraadpleegd op het Internet op 26 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/INDEPRAKTIJK_ARCHIEF/PERS PECTIEFPLAN.pdf Hellinckx, W., Grietens, H., & Geeraert, L. (2002). Hulp bij opvoedingsvragen. Opvoedingsondersteuning tussen 0 en 3 jaar. Leuven: Acco. Herzog, T. R. (1996). Research methods and data analysis in the sociale science. New Jersey: PrenticeHall. Hutjes, J. M., & van Buuren, J. A. (1992). De gevalsstudie. Strategie van kwalitatief onderzoek. Amsterdam: Boom Integrale Jeugdhulp. (n.d.). Wat is integrale jeugdhulp? Geraadpleegd op het Internet op 26 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jeugdhulp/02_wat_is_ijh/index.htm Joëls, M. (2007). De slechte naam van stress. SPUI, 24, 20-21. Geraadpleegd op het Internet op 5 december 2010: http://www.uva-au.nl/files/SPUI%2024%20DEF.pdf Jongerenwelzijn. (2010a). Tabel: evolutie van het aantal begeleide jongeren naar begeleidingsjaar en geslacht (absolute aantallen en percentages). Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/OB_Cijfermateriaal/kerncijferrapport en2010/2010_Evo_begeleidingsjaar_en_geslacht_absolute_aantallen_percentages.pdf Jongerenwelzijn. (2010b). Jaarverslag 2009: capaciteitsuitbreidingen en zorg op maat als antwoord op stijgende instroom. Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/INHETNIEUWS/persbericht_jaarve rslag_2009.pdf Jongerenwelzijn. (2010c). Tabel: evolutie van het aantal jongeren naar begeleidingsjaar en naar Pos-Mof (absolute aantallen en percentages). Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: 81
http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/OB_Cijfermateriaal/kerncijferrapport en2010/2010_Evo_begeleidingsjaar_en_nr_Pos_Mof_absolute_aantallen_percentages.p df Jongerenwelzijn. (2010d). Tabel: evolutie van het aantal begeleide jongeren naar begeleidingsjaar en soort voorziening (absolute aantallen en percentages). Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/OB_Cijfermateriaal/kerncijferrapport en2010/2010_Evo_begeleidingsjaar_en_soort_vrz_absolute_aantallen_percentages.pdf Jongerenwelzijn. (2010e). Jaarverslag 2009. Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/INHETNIEUWS/AJW_jaarverslag_ 2009.pdf Jongerenwelzijn. (n.d.a). Wat zijn voorzieningen? Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/voorzieningen/inleiding.htm Jongerenwelzijn. (n.d.b). Wat is een begeleidingstehuis? Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/voorzieningen/begeleid.htm Jongerenwelzijn. (n.d.c). Wat is een MOF of een als misdrijf omschreven feit? Geraadpleegd op het Internet op 26 september 2010: http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/wegwijzer/ALGEMEEN/A5_wat_is_mof. htm Juriwel. (n.d.). Decreet van 7 maart 2008 inzake bijzondere jeugdbijstand (B.S.15.04.2008). Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://www.juriwel.be/smartsite.net?id=10380#P4_56 Kapp, A., & Vela, R. H. (2003). The unheard client: Assessing the satisfaction of parents of children in foster care. Child and Family Social Work, 9, 197-206. Kelchtermans, G. (1999). De biografische methode. In: B. Levering & P. Smeyers (Eds.), Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief pedagogisch onderzoek (pp.132-153). Amsterdam: Boom. Koning Boudewijnstichting. (1994). Algemeen verslag over de Armoede. Geraadpleegd op het Internet op 17 oktober 2010: http://www.atdvierdewereld.be/IMG/pdf/PUB_0664_Algemeen_verslag_armoede.pdf Koro-Ljungberg, M., & Bussing, R. (2009). The Management of Courtesy Stigma in the Lives of Families With Teenagers With ADHD. Journal of Family Issues, 30, 1175-1200. Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, Appraisal and Coping. New York: Springer Publishing Company. Lengua, L. J. (2006). Growth in temperament and parenting as predictors of adjustment during children‟s transition tot adolescence. Developmental Psychology, 42, 819-832. Lenssens, J. (1991). We laten je niet barsten. Alles wat u moet weten over de bijzondere jeugdbijstand in Vlaanderen. Comité Bijzonder Jeugdzorg. Link, B. G., & Phelan, J. C. (2001). Conceptualizing Stigma. Annual Review of Sociology, 27, 363-384. Maso, I., & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Matos, A. R., & Sousa, L. M. (2004). How Multiproblem Families try to find support in Social Services. Journal of Social Work Practice, 18, 65-80.
82
McBride, B. A., Schoppe, S. J., & Rane, T. R. (2002). Child Characteristics, Parenting Stress, and Parental Involvement: Fathers versus Mothers. Journal of Marriage and Family, 64, 9981011. Moncher, F. J. (1995). Social Isolation and Child-Abuse Risk. Families in Society, 76, 421-433. Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven/Den Haag: Acco. Mortelmans, D. (2009). Nvivo (versie 8). Een inleiding. MTSO-INFO, Universiteit Antwerpen. Neal, J., Allen, D., & Coombes, L. (2005). Qualitative research methods within the addictions. Addiction, 100, 1584-1593. Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg vzw. (n.d.a). Doelgroep. Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://www.osbj.be/?action=onderdeel&onderdeel=99&titel=Doelgroep+ Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg vzw. (n.d.b). Gedwongen hulpverlening. Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://www.osbj.be/?action=onderdeel&onderdeel=241&titel=Gedwongen+hulpverle ning Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg vzw. (n.d.c). Decreten Bijzondere Jeugdzorg. Geraadpleegd op het Internet op 26 september 2010: http://www.osbj.be/?action=onderdeel&onderdeel=254&titel=Decreten+Bijzondere+ Jeugdzorg Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg vzw. (n.d.d). MOF en procedure. Geraadpleegd op het Internet op 26 september 2010: http://www.osbj.be/?action=onderdeel&onderdeel=72&titel=MOF+en+procedure Orford, J., Templeton, L., Yelleman, R., & Copello, A. (2005). Family members of relatives with alcohol, drug and gambling problems: a set of standardized questionnaires for assessing stress, coping and strain. Addiction, 100, 1611,1624. Ortega, D. M. (2002). How much support is too much? Parenting Efficacy and Social Support. Children and Youth Services Review, 24, 853-876. Östberg, M., & Hagekull, B. (2000). A Structural Modeling Approach to the Understanding of Parenting Stress. Journal of Clinical Child Psychology, 29, 615-625. Pakenham, K. I., Samois, C., & Sofronoff, K. (2005). Adjustment in mothers of children with Asperger syndrome: An application of the double ABCX model of family adjustment. Autism, 9, 191-212. Pearlin, L. I., Aneshensel, C. S., & LeBlanc, A. J. (1997). The forms and mechanisms of Stress Proliferation: the case of AIDS caregivers. Journal of Health and Social Behavior, 38, 223236. Pinquart, M., & Sörenson, S. (2003). Associations of Stressors and Uplifts of Caregiving With Caregiver Burden and Depressive Mood: A Meta-Analysis. Journal of Gerontology: Psychological Sciences, 58B, 112-128. Raikes, A. H., & Thompson, R. A. (2005). Efficacy and social support as predictors of parenting stress among families in poverty. Infant mental health journal, 26, 177-190. Roppov. (2005). Ouders over de hulpverleners: over luisteren naar de ouders. Geraadpleegd op het Internet op 30 april 2011: http://www.roppov.be Roppov. (2006). Hulpverlening in de Bijzondere Jeugdbijstand. De ervaring langs de andere kant. synthese bijeenkomsten oudergroep Waasland-Dendermonde 21/3/2006 en 25/4/2006. Geraadpleegd op het Internet op 28 januari 2010: http://www.roppov.be 83
Roppov. (2007a). Gerechtelijke jeugdhulp, ervaringen en vragen van ouders. Geraadpleegd op het Internet op 28 januari 2010: http://www.roppov.be Roppov. (2007b). Ervaringen van ouders binnen de Bijzondere Jeugdbijstand. Het contact met het comité bijzondere jeugdbijstand en de consulenten jeugdrechtbank. Geraadpleegd op het Internet op 28 januari 2010: http://www.roppov.be Roppov. (2008). Een kind opgeven kan niet. Samenwerken naar een plan voor de jongere na 18 jaar. Geraadpleegd op het Internet op 30 april 2011: http://www.roppov.be Roppov. (2009). Problemen met je kind en problemen met de hulpverlening. Geraadpleegd op het Internet op 28 januari 2010: http://www.roppov.be Saisto, T., Salmela-Aro, K., Nurmi, J-E., & Halmesmäki, E. (2008). Longitudinal study of predictors of parental stress in mothers and fathers of toddlers. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology, 29, 213-222. Saloviita, T., Itälinna, M., & Leinonen, E. (2003). Explaining the parental stress of fathers and mothers caring for a child with a intellectual disability: a Double ABCX model. Journal of Intellectual Disability Research, 47, 300-312. Schreurs, P. J. G., Van De Willige, G., Brosschot, J. F., Tellegen, B., & Graus, G. M. H. (1993). De Utrechtse Coping Lijst: UCL. Omgaan met problemen en levensgebeurtenissen. Herziene Handleiding. Swets Test Publishers: Lisse. Seccombe, K. (2000). Families in poverty in the 1990s: Trends, causes, consequences, and lessons learned. Journal of Marriage and the Family, 62, 1094-1113. Sheppard, M. (2005). Mothers‟ Coping Strategies as Child and Family Care Service Applicants. British Journal of Social Work, 35, 743-759. Sheppard, M. (2009a). Social Support Use as a Parental Coping Strategy: Its Impact on Outcome of Child and Parenting Problems. A Six-Month Follow-up. British Journal of Social Work, 39, 1427-1446. Sheppard, M. (2009b). High Thresholds and Prevention in Children‟s Services: The Impact of Mothers‟ Coping Strategies on Outcome of Child and Parenting Problems. Six Month Follow-up. British Journal of Social Work, 39, 46-63. Sheppard, M., & Crocker, G. (2008). Locus of Control, Proto Prevention in Child and Family Care. British Journal of Social Work, 38, 308-321. Skok, A., Harvey, D., & Reddihough, D. (2006). Perceived stress, perceived social support, and wellbeing among mothers of school-aged children with cerebral palsy. Journal of Intellectual & Developmental Disability, 31, 53-57. Smaling, A., & van Zuuren, F. (1992). De praktijk van kwalitatief onderzoek: voorbeelden en reflecties. Meppel/Amsterdam: Boom. Soyez, V. (2009) Orthopedagogisch contextgerichte hulpverlening. Niet gepubliceerde cursus, Universiteit Gent. Spanjaard, H., & Haspels, M. (2005). Families First. Handleiding voor gezinsmedewerkers. Amsterdam: SWP. Tehee, E., Honan, R., & Hevey, D. (2005). Factors Contributing to Stress in Parents of Individuals with Autistic Spectrum Disorders. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 22, 34-42. Ter Horst, J. F. W. (1980). Algemene orthopedagogiek. Kampen: Kok.
84
Troch, S. (2010). De ervaringen langs de andere kant. Een belevingsonderzoek over de plaats van hulpverlening bij ouders en kinderen uit multi-problem gezinnen. Niet gepubliceerde masterproef, Universiteit Gent. Van Bijsterveldt, M. (2010). Jeugdgezondheidszorg: buurtzorg voor de jeugd. Actiz, 1, 1-12. Geraadpleegd op het Internet op 20 november 2010: http://www.ncj.nl/bibliotheek/nieuws/details/117/brochure-over-mogelijkhedenzorgorganisaties Vandenbroeck, M. (2009). Gezinspedagogiek en opvoedingsondersteuning. Niet gepubliceerde cursus, Universiteit Gent. Vandenbroeck, M., Boonaert T., Van der Mespel, S., & De Brabandere, K. (2007). Opvoeden in Brussel. Geraadpleegd op het Internet op 2 november 2010: http://www.vbjk.be/files/Opvoeden%20in%20Brussel%20-%20eindrapport.pdf Van der Pas, A. (2006). Handboek methodische ouderbegeleiding. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Vanderplasschen, W., Roose, R., & Colins, O. (2007). Hulpverlening aan kinderen en jongeren in het kader van de bijzondere jeugdbijstand. In W. Vanderplasschen, S. Vandevelde, C. Claes, E. Broekaert & G. Van Hove (Eds.), Orthopedagogische werkvelden in beweging: organisatie en tendensen (pp.65-129). Antwerpen: Garant. Van der Ploeg, J. D. (2005). Behandeling van gedragsproblemen. Inzichten en initiatieven. Rotterdam: Lemniscaat. Van der Ploeg, J. D. (2006). Kopstukken van de orthopedagogiek. Rotterdam: Lemniscaat. Van Empelen, R. (2007). Tonusonderzoek bij kinderen. Houten: Stafleu van Loghum. Vanhee, L., Demeyer B., & Corveleyn, J. (2003). Je kind in een ander gezin. Private gezinsplaatsing in kansarme gezinnen. Antwerpen/Appeldoorn: Garant. Van Sonderen, E. (1991). Het meten van sociale steun. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen. Van Zwieten, M., & Willems, D. (2004). Waardering van kwalitatief onderzoek. Huisarts en Wetenschap, 47, 631-635. Verkuil, B., & van Emmerik, A. (2007). Omgaan met stress en burnout. Houtem: Bohn Stafleu van Loghum. Vlaams Welzijnsverbond vzw. (n.d.). Code voor de ouders in de vlaamse voorzieningen bijzondere jeugdbijstand. Geraadpleegd op het Internet op 10 oktober 2010: http://www.vlaamswelzijnsverbond.be/?action=onderdeel&onderdeel=906&titel=Cod e+voor+de+ouders+in+vlaamse+voorzieningen+bijzondere+jeugdbijstand Wardekker, W. (1999). Criteria voor de kwaliteit van onderzoek. In: B. Levering & P. Smeyers (Eds), Opvoeding en onderwijs leren zien. Een inleiding in interpretatief pedagogisch onderzoek (pp.50-67). Amsterdam: Boom. Weiss, M. J. (2002). Hardiness and social support as predictors of stress in mothers of typical children, children with autism, and children with mental retardation. Autism, 6, 115-130 Werkgeversfederatie voor Jeugdzorg. (n.d.). Bijzondere Jeugdbijstand, private voorzieningen. Geraadpleegd op het Internet op 25 september 2010: http://ppj.test.xtrasite.be/Sectoren/BijzondereJeugdbijstand/tabid/2800/Default.aspx #bjb Wight, R. G., Aneshensel, C. S., & LeBlanc, A. J. (2003). Stress buffering effects of family support in AIDS caregiving. Aids Care, 15, 595-613. Zander, A., & van de Locht, E. (2004). Hoe beleven onder toezicht geplaatste jongeren het feit dat zij uit huis geplaatst zijn? Niet gepubliceerde doctoraalscriptie, Universiteit Utrecht.
85
J. Bijlagen
86
Bijlage 1: Brief aan begeleidingstehuizen
Geachte, Ik, Stefanie Desmyter, ben een studente 2ste master Orthopedagogiek aan de Universiteit van Gent. Naar aanleiding van mijn masterproef ben ik op zoek naar ouders van kinderen die in begeleiding zijn binnen de bijzondere jeugdbijstand. De promotor van deze masterproef is Prof. Dr. Eric Broekaert ([email protected]). De bedoeling is om na te gaan in welke mate deze ouders stress ervaren en hoe zij hiermee omgaan. Meer bepaald zou ik willen nagaan wat factoren zijn die bijdragen tot stress. Daarnaast zou ik willen nagaan hoe ouders met deze stress omgaan en welke rol sociale steun hierin speelt. Op basis hiervan hoop ik de huidige kennis hieromtrent aan te vullen en aanknopingspunten te vinden voor de begeleiding van ouders binnen de bijzondere jeugdbijstand. De bevraging zou voornamelijk kwalitatief gebeuren via een twee à drietal interviews. Deze interviews zullen deels gebaseerd zijn op enkele vragenlijsten. De informatie die ouders tijdens deze interviews geven, zal op een vertrouwelijke manier behandeld worden. De bevraging zal in november 2010 opgestart worden en zal verder gespreid worden over de daaropvolgende maanden (tot eind maart 2011). Er zijn geen bijkomende criteria waaraan ouders moeten voldoen om deel te kunnen nemen aan dit onderzoek. Zowel ouders van jonge kinderen als ouders van adolescenten, ouders van kinderen die nog maar pas in begeleiding zijn als ouders van kinderen die reeds langer in begeleiding zijn in de bijzondere jeugdzorg kunnen deelnemen indien zij dit wensen. Of er sprake is van een POS- of MOF - situatie doet er eveneens niet toe. Iedere ouder die wenst mee te werken, kan dit doen. Het is ook niet noodzakelijk dat beide ouders van een kind deelnemen. Indien slechts één van beiden wenst deel te nemen, is dit geen enkel probleem. Mijn vraag naar uw voorziening toe is of u mij zou willen helpen in het verzamelen van respondenten. Gelieve mij een seintje te geven als jullie mij hierin al dan niet wensen te helpen. In bijlage vindt u een brief die bestemd is voor de ouders met verdere verduidelijking van het onderzoek. Ouders kunnen mij rechtstreeks contacteren ofwel zouden zij dit via uw voorziening kunnen doen indien ouders dit verkiezen. Dan zou u enkel hun contactgegevens aan mij hoeven door te spelen. Indien u meer informatie wenst, mag u mij altijd contacteren. Alvast bedankt om mijn vraag in overweging te nemen. Met vriendelijke groeten, Stefanie Desmyter 0497/ 819 326 [email protected] (juist geschreven) 87
Bijlage 2: Brief aan ouders
Beste ouder(s), Ik ben een studente Orthopedagogiek aan de Universiteit van Gent en ik ben voor mijn masterproef op zoek naar ouders die bereid zijn om mee te werken aan mijn onderzoek. Ik onderzoek oorzaken van stress bij ouders van kinderen die in begeleiding zijn binnen de bijzondere jeugdbijstand (BJB). Ik onderzoek ook hoe ouders omgaan met die stress en welke factoren deze stress kunnen verminderen. Op die manier hoop ik hierover meer te weten te komen, zodat ik voorzieningen handvaten kan bieden voor een betere begeleiding van ouders binnen de bijzondere jeugdbijstand. Voor dit onderzoek wil ik aan de ouder(s) enkele vragen stellen aan de hand van een paar korte vragenlijsten. Deze vragenlijsten zullen worden aangevuld met een twee à drietal interviews. In dit onderzoek zullen enkel ouder(s) worden bevraagd. De bevraging zou plaatsvinden in de periode november 2010 en maart 2011. Gegevens die u tijdens deze gesprekken doorgeeft, zullen op een vertrouwelijke manier behandeld worden. De gegevens zullen in geen geval doorgegeven worden aan de voorziening waarin uw kind in begeleiding is of aan andere instanties. Indien u bereid bent hieraan mee te werken of als u nog vragen heeft, mag u mij altijd contacteren. Als u wenst mee te werken hoeft u enkel uw naam, adres, telefoonnummer en eventueel e-mailadres door te geven. Misschien kunt u dan ook al aangeven in welke periodes (tussen november 2010 en maart 2011) u zeker niet kan deelnemen en of u alleen als ouder of als beide ouders wensen deel te nemen. U kunt uw gegevens rechtstreeks doorgeven via onderstaande contactgegevens, ofwel via de voorziening die uw kind begeleidt. Alvast hartelijk dank, Met vriendelijke groeten, Stefanie Desmyter De Voerman 9 8980 Zonnebeke 0497/819 326 [email protected] (juist geschreven)
88
Bijlage 3: Formulier geïnformeerde toestemming
Formulier geïnformeerde toestemming Beste mevrouw, mijnheer, Aan de Universiteit Gent loopt een onderzoek rond stress bij ouders van kinderen die begeleid worden binnen de bijzondere jeugdbijstand. De bedoeling is een beeld te krijgen op bronnen van stress bij ouders van kinderen die begeleid worden binnen een begeleidingstehuis, hoe ouders met deze stressoren proberen om te gaan en welke rol sociale steun en hulpverlening hierbij speelt. Deze informatie is vertrouwelijk en wordt enkel voor dit onderzoek gebruikt. In het kader van mijn masterproef wil ik graag uw medewerking vragen voor dit onderzoek. Dit houdt een twee à drietal interviews in met u. Ik, ………………………………………………………………………………… ( volledige naam in drukletters a.u.b. ) Ga ermee akkoord mijn medewerking te verlenen aan het onderzoek en ga akkoord met de volgende voorwaarden: Ik begrijp dat de afname van de interviews en vragenlijsten kadert binnen een onderzoek dat Stefanie Desmyter, student 2e Master Orthopedagogiek (Universiteit Gent), uitvoert in het kader van haar opleiding; Ik heb voldoende informatie gekregen omtrent het doel van het onderzoek; Ik begrijp dat alle gegevens die ik in het kader van dit interview verstrek, geheel vertrouwelijk en anoniem zullen worden verwerkt en enkel in functie van onderzoek zullen worden gebruikt; De momenten waarop de bevraging doorgaat wordt steeds samen vastgelegd met mij. Ik kan, in overleg, zelf beslissen wanneer de gesprekken doorgaan. Ik heb elke vraag in verband met het onderzoek kunnen stellen; Ik weet dat mijn deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis gebeurt en dat ik het recht heb, op elk ogenblik en zonder opgave van redenen, mijn medewerking aan het onderzoek kan stopzetten. Datum + handtekening deelnemer
Datum + handtekening onderzoeker
89
Bijlage 4: Semi-gestructureerd interview
Interview 1 Algemene gegevens -
Geboortedatum: Geslacht: Huidige werksituatie: Burgerlijke staat: Hoeveel kinderen heeft u? Welke is hun leeftijd en geslacht? Hoeveel kinderen worden begeleid binnen de bijzondere jeugdbijstand (en binnen een begeleidingstehuis)?
-
Hoe oud is/zijn deze kinderen? Wat is hun geslacht? Is er naast het begeleidingstehuis sprake geweest van een andere soort begeleiding binnen de Bijzondere Jeugdbijstand? Hoeveel lang is er al begeleiding door Bijzondere Jeugdbijstand (en door het begeleidingstehuis)? Is er sprake van POS of MOF? Hoe is uw gezin in contact gekomen met CBJ of JRB?
Bent u als kind zelf in contact gekomen met de Bijzondere Jeugdzorg? Heeft dit een invloed op hoe u de begeleiding van uw kind (hebt) ervaart? Wat was de reden tot plaatsing binnen een begeleidingstehuis? (Was er iets gebeurd, is dat plots gekomen of voelde u al langer dat u nood had aan steun? Hoe is die situatie gegroeid?) Ervaarde u stress in de periode voor de plaatsing? Welke zaken bezorgden u stress? Eventuele keuzemogelijkheden: o (chronische) gezondheidsproblemen o financiële problemen o problemen met huisvesting en/of belastende woonomgeving o belastende werkomstandigheden o moeilijke relatie met ex-partner o partnerrelatie onder druk o psychische problemen, depressiviteit, verwerking van ingrijpende gebeurtenissen o rechtszaak lopende o problemen bij kinderen o opvoedingsmoeilijkheden o moeilijke gezinsrelaties o contact met hulpverleners o angst voor plaatsing van kind
90
-
Hoe voelde u zich bij de problemen in uw gezin? Hoe voelde u zich als ouder? Hebben bepaalde stressoren (= zaken die stress opleverden) problemen op andere gebieden veroorzaakt (is er een samenhang tussen de verschillende stressoren)? Per stressor: o Wat zijn uw ervaringen op dit vlak? Wat is stresserend, wat loopt er moeilijk? o Wat hebt u allemaal proberen te doen om met deze stressoren om te gaan? Wat was het effect hiervan? o Zijn er zaken waardoor uw stress verminderde op dit vlak? o Kon of durfde u in de periode voorafgaand aan de begeleiding in het begeleidingstehuis hulp vragen aan iemand bij de problemen die u ervaarde in uw gezin? o Had u op dat moment mensen op wie u kon steunen? Welke steun kreeg u van deze mensen? o Vond u deze steun voldoende? Kreeg u de gewenste steun? Had u het gevoel hierdoor minder stress te hebben?
-
Symptom Rating Test o Items overlopen: Wat zijn oorzaken hiervan? o Was dit vroeger ook zo of zijn hier zaken in veranderd?
-
NOSI
Interview 2 -
-
Terugkoppeling naar de NOSI: Scores op de verschillende items worden overlopen en hierbij wordt verdere verduidelijking gevraagd + schaal levensgebeurtenissen Hoe hebt u de beslissing tot plaatsing en de plaatsing ervaren? Is dit nu nog steeds zo? Waarom is dit eventueel veranderd? Hoe probeer(de) u om te gaan met deze situatie en uw gevoelens hierbij? Maakt u zich soms druk over de toekomst van uw kind? Waarom precies? Hoe probeer(de)t u hiermee om te gaan? Lukt dit? Zijn er zaken aan de hulpverlening (consulenten en/of begeleidingstehuis) die u stress hebben opgeleverd? Zijn er zaken in het contact met de jeugdrechtbank die u stress hebben opgeleverd? Hebt u ooit negatieve reacties gekregen van anderen omwille van de plaatsing of opvoedingssituatie in uw gezin? Maakt(e) u zich hier druk in? Zijn er nog niet vermelde stressoren? Hebben bepaalde stressoren (= zaken die stress opleverden) problemen op andere gebieden veroorzaakt (is er een samenhang tussen de verschillende stressoren)? Algemene vragen die per stressor verder bevraagd worden: o Wat zijn uw ervaringen op dit vlak? Wat is stresserend, wat loopt er moeilijk op dit vlak? o Probeert u hier zelf mee om te gaan? Hoe probeert u dit te doen? Wat hebt u allemaal geprobeerd? (Kunt u zich een situatie voor de geest halen waar het echt moeilijk liep, wat deed u dan?) Wat was het effect hiervan? o Zijn er zaken waardoor uw stress vermindert op dit gebied? Mogelijke stressor: Opvoedingsmoeilijkheden - Welke moeilijkheden doen zich voor? Waarom heeft u hierdoor stress, wat is stresserend?
91
- Welke gevoelens roept dit bij u op (bv. over zichzelf of over het kind)? - Hoe tracht(te) u hiermee om te gaan? Ben je hier tevreden over? Mogelijke stressor: Contact met JRB - Wat zijn uw ervaringen hiermee? Wat vindt u precies stresserend aan dit contact? - Zijn er evoluties geweest in je ervaring hiermee? - Hoe tracht(te) u hiermee om te gaan? Bent u hier tevreden over? Mogelijke stressor: Hulpverlening - Wat zijn uw ervaringen hiermee? Wat vindt u precies stresserend? - Zijn er evoluties geweest in je ervaring hiermee? - Hoe probeer(de)t u met de stresserende elementen om te gaan? Lukt(e) dit? Mogelijke stressor: Mening van anderen - Wat zijn uw ervaringen hiermee? - Hoe voel(de)t u zich hierbij (als ouder)? Heeft dit een invloed op hoe u uzelf ziet? - Hoe probeer(de)t u hiermee om te gaan? - Heeft dit iets veranderd aan je relatie met bepaalde mensen? - Zijn er zaken die je doet om de opvoedingsmoeilijkheden/plaatsing verborgen te houden? Vraagt dit veel tijd en energie van u? - Kunt of durft u andere mensen vertellen dat uw kind geplaatst is/ dat u het moeilijk hebt met de opvoeding van uw kind? Doet u dit ook? (Waarom wel/niet?) Mogelijke stressor: Alleenstaand ouderschap - Hoe ervaart u het alleenstaand ouderschap? - Voelt u zich hierdoor soms gespannen? Waarom (niet)? … -
-
Zijn er zaken die u in de periode van de begeleiding in een begeleidingstehuis meer stress hebben opgeleverd, maar waar u nu minder of geen last meer van hebt? Hoe is deze verandering er is gekomen? Welke impact heeft deze stress (gehad) op uw leven? Zijn er op vlak van stressoren zaken die u nog wenst te vermelden?
Steun -
Wat zijn de cruciale elementen in „goede‟ steun voor u? Vraagt u gemakkelijk hulp aan iemand? Beslist u soms om geen hulp te vragen aan anderen, uit angst voor wat ze over u als ouder en/of over uw kind zouden denken? Hebt u soms het gevoel dat u niet de juiste soort hulp krijgt, bijvoorbeeld advies als u eigenlijk geen behoefte hebt aan informatie? Is er een bepaalde soort hulp die u niet kan appreciëren van een bepaald iemand? Hebt u soms het gevoel dat bepaalde hulp opgelegd wordt aan u? Wanneer heeft zich dit voorgedaan? Hoe voelde u zich hierbij? Kunt u een voorbeeld geven van positieve en negatieve steun die u ooit werd aangeboden? Hebt u het gevoel dat u door voldoende mensen ondersteund zou worden als u daar nood zou aan hebben? Hoe voelt u zich hierbij? Wiens hulp vindt u op dit moment het meest ondersteunend om om te gaan met de spanning/stress die u op dit moment ervaart? Als u een top 3 zou moeten geven van hulpbronnen die u het meest (zouden) helpen om de ervaren stress te verminderen, welke zouden dit dan zijn? Aan welk soort hulp heeft u behoefte (gehad) (cf. stressoren)?
92
Informeel
Oog hebben voor volgende aspecten: Emotioneel: een luisterend oor bieden, je opvrolijken, een duwtje in de goede richting geven, aansporen tot volhouden, geruststellen of goede raad geven, troost bieden, vertrouwelijk gesprek kunnen voeren Informatie en advies: laten merken wat zij van je verwachten, opbouwende kritiek geven, je laten begrijpen waarom je iets niet goed deed of andere informatie over je gedrag geven Instrumenteel: je ergens heen brengen, iets aan je uitlenen, informatie geven over waar je iets kunt krijgen, hulp geven in bijzondere gevallen als ziekte, advies geven bij huishoudelijke problemen of praktische hulp bieden zoals boodschappen doen. Financiële hulp Gezelschap: ergens aan mee te doen, zomaar opbelt of je aanspreekt voor een praatje, op bezoek komt, met je op stap gaat of je uitnodigt voor een feestje of etentje Waardering: anderen om raad vragen, complimenten geven, je in vertrouwen nemen, om hulp vragen, je advies opvolgen of je sterke punten naar voren halen
- Wie zijn personen uit uw onmiddellijke omgeving (vb. partner, kinderen, buren, vrienden, ouders,…) waar u regelmatig steun van krijgt of hebt gekregen? - Zijn er elementen in deze relatie die veranderd zijn sinds de begeleiding van uw kind in een begeleidingstehuis? - Zijn er mensen waar u vroeger hulp van kreeg, maar waar u nu geen beroep meer op kunt doen? - In geval van eenoudergezin: o Wat zijn uw ervaringen in dit verband? o Zijn er zaken die je hierin mist als alleenstaande ouder?
Semi-informeel -
Zijn er nog andere personen (niet-professionelen) waar u steun van krijgt of hebt gekregen (bijvoorbeeld collega‟s, kennissen,…)? Zijn er elementen in deze relatie die veranderd zijn sinds de begeleiding van je kind in een begeleidingstehuis? Zijn er mensen waar u vroeger hulp van kreeg, maar waar u nu geen beroep meer op kunt doen?
Formeel -
Met welke hulpverleners heeft u regelmatig contact? Hoe zou u uw relatie deze hulpverleners omschrijven? Welke zijn op dit ogenblik hulpverleners waarvan u hulp krijgt bij de problemen die u ervaart in uw gezin? Hoe zou u uw relatie met x omschrijven? (sterk, zwak, wederzijds ondersteunend, stressvol, neutraal) (Waarom?)
Algemeen: per stressor: -
Van wie krijgt u hulp voor …? Welke steun krijgt u dan van hen op dit vlak? Had u nog van iemand anders steun verwacht op dit vlak? Vindt u dit voldoende of zou u nog een ander soort steun of meer hulp willen van hen hiervoor? Bent u tevreden over deze steun?
93
-
Hebt u het gevoel dat dit helpt om met deze zaken om te gaan of dat u op dit vlak minder stress hebt door deze steun?
Extra: Hulpverlening -
-
Komt de hulpverlening tegemoet aan uw noden? Hebt u het gevoel dat de hulpverlening u helpt bij de kern van de problemen? Voelt u zich voldoende ondersteunt (op de vlak van de verschillende stressoren die u ervaart) door de hulpverlening? Vindt u dat hulpverleners de nodig aandacht besteden aan de problemen en vragen die u hebt? Zijn er positieve, steunende zaken aan hulpverlening die u nog niet vermeld hebt, maar die wel belangrijk zijn om een goed beeld te krijgen van de manier waarop u de begeleiding heeft ervaren/ervaart? Zijn er nog negatieve, stresserende zaken aan hulpverlening die u nog niet vermeld hebt, maar die wel belangrijk zijn om een goed beeld te krijgen van de manier waarop u de begeleiding ervaart? Heeft u het gevoel dat de begeleiding die u ontvangt, u helpt bij de zaken die tot plaatsing geleid hebben? Vindt u dat de plaatsing er voor gezorgd heeft dat u minder stress hebt? Denkt u dat er een alternatief was/is voor de plaatsing binnen een begeleidingstehuis? Waar zou uw gezin gestaan hebben, mocht er geen sprake geweest zijn van plaatsing? Zijn er zaken die u zou veranderen aan de huidige hulpverlening?
94
Bijlage 5: Overzicht respondenten Respondent Data interviews 1
2 3 4 5
6 7 (1) 8 9 10
28/12/2010 29/12/2010 29/01/2011 3/01/2011 6/01/2011 5/01/2011 7/01/2011 17/01/2011 22/01/2011 4/02/2011 15/02/2011 26/02/2011 2/02/2011 7/02/2011 7/02/2011 11/02/2011 19/02/2011 11/02/2011 19/02/2011
Geslacht Burgerlijke staat Leeftijd Aantal kinderen Leeftijd kinderen (2) respondent respondent respondent
Verwijzende instantie
V
gehuwd
46
2
14 - 19
JRB
V
gescheiden/ nieuwe partner gescheiden/ alleenstaand gescheiden/ alleenstaand hertrouwd
50
1
17
JRB
46
3
14 - 15 - 19
CBJ
42
2
11 - 8
CBJ
44
7
22-19-16-12-10-9-5
JRB
gescheiden/ alleenstaand gescheiden/ alleenstaand niet gehuwd samenwonend niet gehuwd samenwonend hertrouwd
47
6
25-24-22-8-4-1
JRB
40
5
22-20-17-14-8
JRB
39
5
19-17-12-8-2
CBJ
41 45
5 3
19-17-12-8-2 16-14-6
CBJ CBJ
alleenstaand
45
1
18
JRB
M M V
M V M
V 12/02/2011 M 16/02/2011 11 24/02/2011 V 8/03/2011 15/03/2011 (1) slechts één interview omwille van depressie (2) vet = leeftijd van het geplaatste kind
95
Bijlage 6: Boomstructuur Nvivo Stress Stressindicatoren Stressoren Samenhang stressoren Mening van anderen Coping Copingstrategieën Avoidance strat. – acceptance Avoidance strat. – denial and disengagement Engagement strat. – direct action Engagement strat – seeking social support Self learning and support – restraint, reinterpretation and personal growth Self learning and support – turning to religion Andere Evolutie coping Sociale steun Informele steun Positieve elementen Negatieve elementen Soort steun Waardering Gezelschap Emotioneel Instrumenteel Hulp bij opvoeding Informatief Andere Semi-informele steun Positieve elementen Negatieve elementen Soort steun Waardering Gezelschap Emotioneel Instrumenteel Hulp bij opvoeding Informatief Andere Formele steun Positieve elementen Negatieve elementen Soort steun 96
Waardering Gezelschap Emotioneel Instrumenteel Hulp bij opvoeding Informatief Andere Effect steun op stress Voldoende of gebrek aan steun
97
Bijlage 7: Normscores NOSI Respondent (1) Competentie 1 boven gem/gem (2) 3 onder gem/laag 4 zeer laag/zeer laag 5 zeer hoog/hoog zeer hoog/zeer 6 hoog 8 gem/gem boven gem/onder 9 gem 10 zeer laag/zeer laag zeer hoog/zeer 11 hoog
Respondent 1 3 4 5 6 8 9 10 11
Aanpassing gem/laag gem/laag onder gem/zeer laag zeer hoog/hoog boven gem/gem zeer hoog/boven gem boven gem/gem zeer laag/zeer laag boven gem/onder gem
Rolrestrictie
Hechting zeer hoog/zeer zeer hoog/zeer hoog hoog gem/gem gem/onder gem gem/gem gem/onder gem zeer hoog/zeer zeer hoog/zeer hoog hoog
Depressie
Gezondheid
Sociale isolatie
Huwelijksrelatie
boven gem/gem gem/gem laag/laag
hoog/boven gem boven gem/gem zeer laag/zeer laag
gem/gem gem/gem onder gem/gem
zeer hoog/hoog
hoog/boven gem
zeer hoog/hoog zeer hoog/boven gem
zeer hoog/hoog
hoog/boven gem
zeer hoog/hoog boven gem/boven gem
boven gem/gem hoog/boven gem zeer hoog/hoog zeer hoog/boven gem
hoog/boven gem
hoog/boven gem boven gem/boven gem zeer laag/zeer laag
hoog/boven gem
-zeer hoog/boven gem
zeer laag/zeer laag laag/laag
zeer laag/zeer laag laag/laag
hoog/boven gem
zeer hoog/hoog
--
zeer hoog/hoog zeer hoog/zeer hoog
hoog/boven gem onder gem/laag
gem/laag laag/laag zeer hoog/zeer zeer hoog/zeer hoog hoog
Stemming boven gem/onder gem laag/zeer laag zeer laag/zeer laag zeer hoog/zeer hoog zeer hoog/gem zeer hoog/zeer hoog gem/onder gem zeer laag/zeer laag gem/onder gem
onder gem/laag zeer laag/zeer laag zeer hoog/zeer hoog
Afleidbaarheid boven gem/onder gem boven gem/gem hoog/gem hoog/gem boven gem/gem zeer hoog/zeer hoog boven gem/gem boven gem/gem laag/zeer laag
Veeleisendheid boven gem/onder gem boven gem/gem zeer laag/zeer laag zeer hoog/zeer hoog zeer hoog/gem zeer hoog/zeer hoog hoog/gem gem/onder gem zeer hoog/zeer hoog
Positieve bekrachtiging gem/onder gem boven gem/gem zeer laag/zeer laag zeer hoog/zeer hoog gem/onder gem zeer hoog/zeer hoog zeer hoog/boven gem onder gem/laag zeer hoog/zeer hoog
Acceptatie hoog/gem zeer hoog/boven gem gem/onder gem zeer hoog/hoog boven gem/gem boven gem/gem hoog/gem onder gem/laag boven gem/onder gem
98
Respondent 1 3 4 5 6 8 9 10 11
Kinddomein boven gem/onder gem gem/onder gem gem/laag zeer hoog/zeer hoog hoog/gem zeer hoog/zeer hoog hoog/gem onder gem/zeer laag hoog/gem
Ouderdomein hoog/boven gem gem/onder gem gem/onder gem zeer hoog/zeer hoog zeer hoog/hoog hoog/boven gem gem/onder gem zeer laag/zeer laag zeer hoog/zeer hoog
Totale stress hoog/gem gem/onder gem gem/laag zeer hoog/zeer hoog zeer hoog/boven gem zeer hoog/hoog boven gem/onder gem laag/zeer laag zeer hoog/boven gem
(1)
Niet alle respondenten vulden de NOSI volledig in waardoor de normscores niet van alle ouders berekend konden worden. Vergelijking met niet-klinische groep / vergelijking met klinische groep; een hoge score betekent een hoge mate van stressbeleving op de betreffende schaal -- geen normscores omwille van alleenstaand ouderschap (2)
99
Bijlage 8: Overzicht SRT Symptom Rating Test Hoe vaak hebt u elk van de volgende symptomen ervaren gedurende de laatste 3 maanden? NOOIT
SOMS
VAAK
1.
Je duizelig of flauw voelen
6
5
0
2.
Je moe voelen of gebrek aan energie
2
6
3
3.
Je zenuwachtig voelen
2
4
5
4.
Druk of spanning in je hoofd voelen
4
6
1
5.
Je angstig of verschrikt voelen
8
1
2
6.
Weinig eetlust hebben
5
2
4
7.
Snelle hartslag of hartkloppingen zonder reden hebben (kloppen of bonzen)
8
2
1
8.
Het gevoel hebben dat er geen hoop is
7
2
2
9.
Je rusteloos of prikkelbaar voelen
1
6
4
10.
Een slecht geheugen hebben
5
1
5
11.
Pijn in de borst of ademhalingsmoeilijkheden hebben of het gevoel hebben niet genoeg lucht te krijgen
6
5
0
12.
Je schuldig voelen
3
4
4
13.
Je zorgen maken
1
4
6
14.
(Spier)pijnen of reuma hebben
2
7
2
15.
Het gevoel hebben dat mensen op je neerkijken of slecht over je denken
4
4
3
16.
Trillen of beven
9
2
0
17.
Moeite hebben om helder te denken of moeite hebben om besluiten te nemen
6
2
3
18.
Je waardeloos of mislukt voelen
5
2
4
19.
Je gespannen of „opgewonden‟ voelen
2
6
3
20.
Je minder voelen dan andere mensen
5
5
1
100
21.
Je lichaam (of een deel ervan) voelt verstijfd of tintelend aan
6
3
2
22.
Lichtgeraakt zijn
1
7
3
23.
Gedachten hebben die je niet uit je hoofd kan krijgen
3
4
4
24.
Interesseverlies in de meeste zaken
6
3
2
25.
Je ongelukkig of depressief voelen
4
4
3
26.
Paniekaanvallen hebben
8
2
1
27.
Je lichaam (of een deel ervan) voelt zwak aan
6
4
1
28.
Je niet kunnen concentreren
2
6
3
29.
Het duurt lang om in slaap te vallen of een rusteloze slaap of nachtmerries hebben
3
4
4
30.
Vroeg wakker worden en niet meer kunnen inslapen
2
4
5
101