Strategie 4
Welke vragen heb ik?
Welke vragen heb ik over dit onderwerp? Welke antwoorden op mijn vragen vind ik in de tekst?
Zijn er nog vragen onbeantwoord? Hoe kan ik verder zoeken?
Stap 1
Wat is het onderwerp van de tekst?
Stap 2
Welke vragen heb ik over dit onderwerp? Schrijf een paar vragen op. Laat ruimte tussen de vragen om de antwoorden op te schrijven.
Stap 3
Lees de tekst. Welke antwoorden op mijn vragen vind ik in de tekst? Schrijf die antwoorden kort op bij de vragen.
Stap 4
Zijn er nog vragen onbeantwoord? Hoe kan ik verder zoeken? Bijvoorbeeld door die antwoorden op te zoeken in: een opzoekboek, een informatief boek, op internet, in een bibliotheek of door het iemand te vragen.
Stap 5
Zoek de antwoorden op en schrijf ze kort op bij de vragen.
vraag: … antwoord: … vraag: … antwoord: …
Wat is het onderwerp van de tekst?
vraag: … antwoord: … vraag: … antwoord: …
1 Welke vragen heb ik over een onderwerp? Lees de tekst ‘Bloesemfeest’ op pagina 6 van Kidsweek. a Vertel in één zin waar dit artikel over gaat. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
b Wat is het onderwerp van dit artikel?........................................................................................................................................................................................
c Hieronder staan vier vragen. Op welke twee vragen staat het antwoord in de tekst? Kleur deze vragen groen.
Wat eten ze het liefst in Japan? Hoe vieren de Japanners het bloesemfeest?
Wat vieren Japanners tijdens het bloeien van de kersenbomen? Hoeveel kersenbomen groeien er in Japen?
d Geef nu de antwoorden op de twee vragen die jij groen hebt gekleurd. Antwoord vraag 1 ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Antwoord vraag 2 ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
2 Welke vragen heb ik over een onderwerp? Lees de tekst ‘Knokken met kussens’ op pagina 10 van Kidsweek.
a Waarom stel je eigenlijk vragen? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b Bedenk een vraag die gaat over de tekst. Let op! Het is belangrijk dat het antwoord op jouw vraag in de tekst staat. Vraag: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..…………….. c Schrijf het antwoord op jouw zelfbedachte vraag op een oefenblaadje.
Bedenk twee vragen over het onderwerp.
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Het antwoord op vraag 1 staat WEL / NIET in de tekst. Het antwoord op vraag 2 staat WEL / NIET in de tekst.
Camilo vond de kikker bij het zwembad. De vreemde kikker is ontdekt door een jongen van 8 jaar oud. De kikker is familie van de smalbekkikker. De kikker houdt de naam Camilo. De kikker is ook in Nederland gezien.
f Lees het artikel ‘Wil jij hier staan?’ op pagina 9 van Kidsweek en doe mee met de schrijfwedstrijd.
e Bekijk de tabel en zet een kruisje op de goede plek.
WAAR
d Stonden de antwoorden op jouw vragen in het artikel? Streep de foute woorden in de zinnen hieronder door:
2 ‐ ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………..…
1 ‐ ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
c
b Wat is het onderwerp van het artikel?
a Onderstreep de sleutelwoorden (belangrijke woorden) in het artikel, of schrijf ze op een oefenblad.
3 Lees het artikel ‘Kind ontdekt kikker’ op pagina 9 van Kidsweek.
NIET WAAR
.
1 Vragen stellen
a Bekijk pagina 2 en 3 van het lesboekje. Heb jij vandaag al een vraag gesteld? Bijvoorbeeld aan je vader, moeder, klasgenootje, meester of juf? Schrijf een vraag op die jij vandaag al hebt gesteld. ……………………………………………...…………………………………………….…………
………………………………………………………………………………….………………………
b Welk antwoord kreeg jij op deze vraag?
……………………………………………………………….……………….………………………
c
Waarom stel jij eigenlijk vragen?
……………………………………………………………….……………….………………………
………………………………………………………………….…………….………………………
d Stel jij veel of weinig vragen in de klas? Leg uit waarom.
……………………………………………………………….……………….………………………
a Wat is het onderwerp van het artikel? ……………………….……….…………………..
b Bedenk een vraag over het onderwerp van dit artikel, waarop het antwoord in de tekst staat.
2 Lees het artikel ‘Apie erbij’ op pagina 9 van Kidsweek.
………………………………………………………………….…………….………………………
e Lees artikel ‘Hoe scoort jouw chocopasta?’ op pagina 5 van Kidsweek. Bedenk een vraag waarop jij het antwoord zou willen weten. Schrijf jouw vraag op een oefenblaadje.
1 ‐ …………………………………………………………………………………………………………….
c
Bedenk twee vragen over het onderwerp van dit artikel, waarop het antwoord NIET in de tekst staat.
1 ‐ ……………………………………………………………………………………………….………….
2 ‐ ……………………………………………………………………………………………………………. d Waar zou jij het antwoord kunnen vinden op jouw vragen?
………………………………………………………………………………….……………………………… e Zoek de twee antwoorden op jouw vragen op.
1 ‐ ………………………………………………………………………………….………………….………
2 ‐ …………………………………………………………………………………….……………………… f Lees het artikel ‘Wil jij hier staan?’ op pagina 9 van Kidsweek en doe mee met de schrijfwedstrijd.
3 Welke vragen kan ik stellen?
Lees tekst 1 op pagina 10 van het lesboekje.
a Waar gaat dit artikel over? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
b Uit welk boek komt tekst 1? Omcirkel het juiste antwoord. Er is één antwoord goed! A aardrijkskundeboek B natuurkundeboek C rekenboek D encyclopedie
c
Je hebt net een meerkeuzevraag beantwoord. Bij een meerkeuzevraag worden vaak vier antwoorden gegeven. Maar van deze antwoorden is maar één antwoord goed. Drie antwoorden zijn fout. Bedenk nu zelf een meerkeuzevraag, die gaat over tekst 1 en schrijf de vraag in het groene vak hiernaast.
d Laat een klasgenoot jouw meerkeuzevraag beantwoorden en jij die van een klasgenoot.
e Bij een quiz worden vragen gesteld. Ken jij een quizprogramma op televisie?
Vraag: ………………………………………………………….………….….…… …………………………………………………………………………………..….… A ……………………………………………………………………………………
B ……………………………………………………………………….…..………
C …………………………………………………………………….………..……
D …………………………………………………………………….……..………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
f
Jij gaat nu zelf 3 quizvragen bedenken, die gaan over tekst 1. In de tabel hieronder lees je met welk woord jouw vraag moet beginnen. Vul de tabel in.
WAT
HOE
WANNEER
Wat ……………………………………………………………………………………………………………………………………….……………………………………………………………….… Hoe ……………………………………………………………………………………………………………………………………….……………………………………………………………….… Wanneer ……………………………………………………………………………………………………………………………….……………………………………………………………….…
1 Lees ‘Hoe scoort jouw chocopasta?’ op pagina 5 van Kidsweek. a Wat is het onderwerp van het artikel? …………………………………………………………….………………………..………….………………………………………………….……………….………..
b Bedenk twee vragen over het onderwerp van dit artikel, waarop het antwoord in de tekst staat.
1 ‐ ……………………………………………………………………………………..………………..…… 2 ‐ ……………………………..………………………….……..……………………..……...……..……
c
Bedenk twee vragen over het onderwerp van dit artikel, waarop het antwoord NIET in de tekst staat.
1 ‐ …………………………………………………………………………….………..……..……....…… 2 ‐ ……………………………………………………..….……………..…………….……….……….……
d Waar zou jij het antwoord kunnen vinden op jouw vragen? ………..……………………………………………………..…………………………….……..……………………..………………….
e Zoek de twee antwoorden op jouw vragen op.
1 ‐ …………………………………………………………………………….…..……..…..….….…… 2 ‐ ………………………………………………………….………..…………..……..……….……..……
f Jij gaat nu zelf 6 quizvragen bedenken, die gaan over het artikel ‘Hoe scoort jouw chocopasta?’. In de tabel hieronder lees je met welke woorden jouw vragen moeten beginnen. Vul de tabel in.
WAAROM
WIE Wie ……………………………………………………………………………………
WAT Wat ……………………………………………………..…………………………….
WAAR
Waarom ……….………………………………………………………………………… WANNEER Wanneer ……..…………………………………………………………………………. HOE Hoe …………………………………………………………………………………………
Waar……………………………………………………………….…………………… g Laat een klasgenoot jouw quizvragen beantwoorden en jij die van een klasgenoot.
2 Vragen stellen
3 Welke vragen heb ik?
a Waarom stellen mensen vragen?
……………………………………………….……………….………………………
a Wat betekent het woordje ‘bron’ onderaan de twee teksten?
………………………………………………………………….…….……….………………..……………..
………………………………………………………………….…….……….…………………..…………..
b Stel jij veel of weinig vragen in de klas? Leg uit waarom.
……………………………………………………………….……………….………………………
b Wat is het onderwerp van de tekst?
Tekst 1: …………………………………………………….………………….…………………………..
………………………………………………….…………….………………………
Lees tekst 1 en tekst 2 op pagina 10 van het lesboekje.
………………………………………………………………….…………….………………………
c
Ben jij het EENS of ONEENS met de zin hieronder. Leg uit waarom.
Kinderen die veel vragen stellen, worden later slimmer!
Je wilt weten wie deze twee teksten hebben geschreven. Hoe zou jij hierachter kunnen komen?
………………………………………………………………….……….…….………………..……………..
Tekst 2: …………………………………………………….………………….…………………………..
……………………………………………………………….……………….………………………
………………………………………………………………….…………….………………………
…………………………………………….…………….……………………
d
Lees het artikel ‘Grootste verkiezingen ooit’ op pagina 7 van Kidsweek. Bedenk een vraag waarop jij het antwoord zou willen weten, maar waarop het antwoord NIET in de tekst staat. Ga op zoek naar het antwoord. Schrijf jouw vraag en antwoord op een oefenblaadje.
c
………………………………………………………………….……….………………………..…………..
d Hieronder staan twee vragen. Ga op zoek naar de antwoorden op deze vragen en schrijf op een oefenblaadje hoe jij aan deze antwoorden bent gekomen.
Hoeveel supermarkten zijn er in Nederland? Wie heeft het boek Spijt geschreven?
Hoofdstuk 3
TEKST 1
Het enige wat je weggooit…
Vroeger en nu Toen buurvouw Sientje nog een klein meisje was, gingen de mensen naar de kruidenier, de bakker, de slager en de groenteboer. Die verkochten de meeste artikelen los. De groenteboer pakte de groente in een oude krant. Dat deed de visboer ook. De kruidenier had papieren zakken om suiker en meel in te doen. Er kwamen ook handelaren langs de huizen. Zoals de melkboer met bussen melk, losse eieren en boter. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er steeds meer nieuwe producten op de markt. Ze werden vaak al in de fabriek verpakt. De welvaart steeg. De mensen gingen meer verdienen en konden ook meer kopen. Rond 1960 verschenen de eerste supermarkten. Nu vind je ze in iedere plaats. In de verpakkingsindustrie zat men niet stil. Er werden veel nieuwe materialen uitgevonden. En nieuwe manieren om producten te verpakken. Moderne verpakkingen Kijk eens in de supermarkt hoe de verschillende artikelen verpakt zijn. Dan vallen je een paar dingen op. 1. Ieder merk en iedere hoeveelheid heeft weer een andere verpakking. 2. Je ziet verpakkingen van plastic, aluminium, papier en karton, glas, staal en laminaat. Een laminaatverpakking bestaat uit verschillende laagjes. Een kartonnen pak van vruchtensap heeft aan de binnenkant een laagje aluminium. En daar omheen weer een kartonnen doos. 3. Veel artikelen zijn dubbel verpakt. Sommige koekjes zitten zelfs in een plastic bakje met een aluminium zakje. En daar omheen weer een kartonnen doos. 4. Op sommige verpakkingen zit statiegeld (PET-flessen van frisdrank, kunststof of glazen melkflessen). Maar de meeste gebruik je één keer en moet je daarna weggooien. De moderne verpakkingen hebben veel voordelen. Maar ze veroorzaken ook grote problemen. Bron: Wijzer door de natuur
Spijt!
TEKST 2
Jochem voelt zich niet erg gelukkig in de tweede klas. Hij is het mikpunt van getreiter. David doet er niet aan mee, maar hij durft er niks van te zeggen. De klassenleraar, die gymnastiek geeft, grijpt ook niet in, Hij heeft een hekel aan dikke Jochem. Jochem lijkt zich niets aan te trekken van de pesterijen, die elke dag erger worden. Als de klas weer eens dubbel ligt, lacht hij zelf mee. Maar op een ochtend krijgen ze van de rector te horen dat Jochem na de klassenavond niet is thuisgekomen. David voelt zich schuldig. Waarom heeft hij zijn mond ook nooit opengedaan? Samen met een vriendin gaat hij Jochem zoeken om te zeggen dat het hem spijt. Dan vinden ze Jochem’s tas in het meer. (…)
Bron: Spijt
Tetris
Hanami
hygiëne
mascotte
ebola
dat Tetris op zo’n bijzondere plek kon worden gespeeld.’ (pag.10)
is een computerspel dat dertig jaar oud is. Bij dit spel moet je blokken zo snel mogelijk in een rij naast elkaar en op elkaar plaatsen. ‘Het is niet de eerste keer
(pag.6)
is de naam van het feest dat de Japanners vieren als de kersenbomen in bloei staan. ‘Ze trekken massaal naar het park om de bloeiende bomen te bewonderen en Hanami te vieren.’
is de verzamelnaam voor alles wat je doet om gezond te blijven. ‘Goede hygiëne. Wat is dat eigenlijk?’ (lesboekje pag.15)
mascotte van het gebouw is sinds 1914 een leeuw.’ (pag.6)
is een poppetje of ander voorwerp dat geluk brengt als je daarin gelooft. ‘En de
is een zeldzaam, maar gevaarlijk virus. Het komt voor in afgelegen gebieden in Afrika. Ebola kan zich verspreiden via bloed, zweet of het eten van besmet vlees. ‘In het Afrikaanse land Guinee heerst ebola.’ (pag.7)
bruidstaart
is een Canarisch eiland. ‘Het allerkleinste eiland van de Canarische Eilanden, El Hierro, zorgt vanaf nu helemaal voor z’n eigen energie.’ (pag.6)
is een land in het noordwesten van Zuid‐Amerika. ‘Deze vreemde kikker werd een paar weken geleden gevonden door Camilo uit Colombia.’ (pag.11)
‘De kersenbomen staan in bloei. En in Japan betekent dat: feest!’ (pag.6)
is een land in Azië.
El Hierro
‘Woensdag ging in de Britse stad Nottingham een punt van de prinselijke taart onder de hamer.’ (pag.10)
Colombia
Japan
Nottingham
is een stad in het midden van Engeland.
is een stad in de provincie Zuid‐Holland. ‘Neefjes Cas (9) en Pepijn (9) liepen door crematorium Rhijnhof in Leiden. (pag.5)
Leiden
is een stad en gemeente in de provincie Noord‐Holland. ‘Met tegenzin gingen kinderen van basisschool de Cocon in Alkmaar naar de wc!’ (pag.2)
Alkmaar
Lees ‘Bloesemfeest’ op pagina 6 van Kidsweek.
Eerst komen er bloemen en dan blaadjes aan een plant of boom. Bloesem is een tak met allemaal kleine bloemetjes bij elkaar. Een blad zorgt voor vruchten en zaadjes.
4) Bouw een eigen bijenhotel! Lees tekst 4 op pagina 13 hiernaast en ga aan de slag met het bouwen van een hotel voor de bijen in jouw tuin of schooltuin.
2) Lees tekst 1 op pagina 13 hiernaast. a) Hoe heet het seizoen waarin de natuur hard groeit? b) Wat groeit er uit een bladknop? c) Wat groeit er uit een bloemknop? d) Wat vind jij het leukst aan de lente? 3) Zijn de zinnen WAAR of NIET WAAR?
‘Bloesemfeest’ In welk land vieren ze het bloesemfeest? Welke bomen staan in bloei? Heb jij al bomen met bloesem gezien deze lente? d) Lijkt het jou leuk het bloesemfeest te vieren?
1) a) b) c)
A
Lees ‘Bloesemfeest’ op pagina 6 van Kidsweek.
Lees ‘Bloesemfeest’ op pagina 6 van Kidsweek.
4) Bouw een eigen bijenhotel! Lees tekst 4 op pagina 13 hiernaast en ga aan de slag met het bouwen van een hotel voor de bijen in jouw tuin of schooltuin.
4) Bouw een eigen bijenhotel! Lees tekst 4 op pagina 13 hiernaast en ga aan de slag met het bouwen van een hotel voor de bijen in jouw tuin of schooltuin.
3) Lees tekst 3 op pagina 13 hiernaast. a) Wat zou er gebeuren als de bij zou uitsterven? b) Wat zou je kunnen doen om de bijensterfte tegen te gaan?
2) Lees tekst 1 en tekst 2 op pagina 13 hiernaast. a) Wat gebeurt er in de lente met de natuur? b) Wat moet er met een bloem gebeuren om zaadjes aan te maken? c) Bekijk het filmpje over bestuiving op www.kidsweek.nl/bestuiving. Leg uit hoe bestuiving van een bloem door een bij werkt.
1) ‘Bloesemfeest’ a) Wat is het Japanse woord voor bloemen kijken? b) Wat vind jij ervan dat er Japanners zijn die zelfs onder de boom blijven slapen? Leg uit waarom. c) In welk werelddeel ligt Japan? Je mag een atlas gebruiken!
C
3) Lees tekst 2 op pagina 13 hiernaast. a) Hoe heet het fijne poeder van een bloem? b) Bekijk het filmpje over bestuiving op www.kidsweek.nl/bestuiving. Leg uit hoe bestuiving van een bloem door een bij werkt. Gebruik hierbij de woorden nectar, bij, poten, stuifmeel, stamper, bestuiving.
1) ‘Bloesemfeest’ a) Wat is het Japanse woord voor bloesemfeest? b) Wat betekent dit woord? c) Lijkt het jou leuk het bloesemfeest te vieren? Leg uit waarom. 2) Lees tekst 1 op pagina 13 hiernaast. a) Wat gebeurt er in de lente met de planten en bomen? b) Zet de woorden in de goede volgorde: bloemen – bladknoppen – bloemknoppen – blaadjes
B
Schrijf de antwoorden op een oefenblaadje!
TEKST 1 Lente De lente is het seizoen waarin de natuur heel hard groeit. Er komen bladeren en bloemen aan planten en bomen. Kijk maar eens goed om je heen, binnen een korte tijd krijgen veel bomen weer blaadjes. En veel bomen staan in bloei met bloesem. Dit zijn allemaal kleine bloemetjes bij elkaar aan een takje. Uit bladknoppen komen blaadjes en uit bloemknoppen komen bloemen. Eerst komen de blaadjes en dan de bloemen. De bloem zorgt weer voor een vrucht en zaadjes.
Bron: Wijzer door de natuur
TEKST 2 Bloemen houden van bijen In de herfst vallen er zaadjes op de grond. Die zorgen voor nieuwe planten. Daarvoor moet het zaadje wel eerst bevrucht zijn. Elke bloem heeft stuifmeel. Stuifmeel is een fijn poeder. Dit poeder moet op de stamper van de bloem komen. Pas daarna kunnen er in de stamper zaadjes groeien. Soms zorgt de wind ervoor dat het poeder op de stamper komt. Honingbijen, hommels, vliegen en wespen helpen ook een handje mee. Die eten de nectar van de bloemen om honing te maken. Nectar is een kleverige vloeistof. Het stuifmeel van de bloemen blijft aan hun poten hangen. Zodra de bij rondkruipt in een mannelijke bloem komen er stuifmeelkorrels op de rug van de bij. Vol stuifmeel zoekt de bij naar een vrouwelijke bloem, daar zoekt hij ook nectar. Terwijl ze dat doet, blijft een deel van het stuifmeel kleven aan de stamper van de vrouwelijke bloem. Dit noemen we bestuiving. Bloemen en bijen hebben elkaar daarom nodig.
TEKST 2
TEKST 4 Bouw je eigen bijenhotel en red de bij! Het gaat niet zo goed met de bijen in Nederland. Om ervoor te zorgen dat de bij blijft bestaan en er meer bijen komen kun je een fijn huisje maken voor de bij in jouw tuin of de tuin op school. Zoek bij Google op de woorden ‘Het maken van een bijenhotel’ en ga aan de slag!
TEKST 3 Bijen zorgen voor ons eten Bijen bestuiven meer dan 70% van het fruit en groente. De koningin is het middelpunt omdat zij de enige is die eitjes legt en dus voor nieuwe bijtjes zorgt. Wij zijn veel afhankelijker van bijen dan we ons realiseren. Honingbijen, wilde bijen en hommels bestuiven een groot deel van onze landbouwgewassen. Van de 100 gewassen, die 90 procent van alle voedsel in de wereld leveren, wordt 70 procent bestoven door bijen. Zonder de bij zou het voedsel voor de mens en vele dieren in gevaar komen.
Schrijf de antwoorden op een oefenblaadje!
Lees het artikel ‘Govrien over wc’s A
schrobben’ op pagina 2 van Kidsweek.
1) a) b) c)
‘Stelling’ Wie heeft de stelling geschreven? Wat is de stelling van deze week? Waar gingen kinderen met tegenzin naar de wc?
B
Lees het artikel ‘Govrien over wc’s schrobben’ op pagina 2 van Kidsweek.
1) a) b) c)
‘Stelling’ Waarom wil Barry niet naar de wc op school? Welke oplossing heeft de directeur van de school in Alkmaar bedacht? Ben jij het eens of oneens met de stelling? Leg uit waarom.
2) ‘Jouw mening’ a) Ben jij het eens of oneens met de stelling?
Leg uit waarom.
b) c) d)
Hoe zien de wc’s er bij jullie op school uit? Moeten jongens en meisjes naar dezelfde wc’s bij jullie op school? Wat vind jij hiervan? Vind jij het vervelend om op school naar de wc te gaan?
3) Lees tekst 1 op pagina 15 hiernaast. a) Waar denk jij aan bij het woord ‘hygiëne’? Schrijf zoveel mogelijk dingen op. b) Welke twee soorten hygiëne worden in de tekst genoemd?
3) Lees de vijf groene kaartje op pagina 15. Geef antwoord op deze vijf vragen. a) Hoe vaak heb jij ‘ja’ geantwoord? b) Hoe vaak heb jij ‘nee’ geantwoord?
Lees het artikel ‘Govrien over wc’s schrobben’ op pagina 2 van Kidsweek.
C
2) Lees tekst 1 op pagina 15 hiernaast. a) Waarom vinden veel mensen het vervelend om naar een andere wc te gaan? b) Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen persoonlijke en algemene hygiëne. c) Waarom is persoonlijke hygiëne erg belangrijk? d) Vind jij dat je in een schone omgeving leeft? e) Beantwoord de vijf vragen op de groene kaartjes op pagina 15.
3) a) b)
Lees tekst 2 op pagina 15. Waarom is het belangrijk om je handen te wassen? Hoe vaak en hoe lang per dag was jij je handen?
1) a) b)
‘Stelling’ Barry klaagde over de vieze wc’s tegen het Algemeen Dagblad. Wat is het Algemeen Dagblad? Wat vind jij van de oplossing van de directeur van de school in Alkmaar? c) Klaag jij wel eens over de wc’s op school? Waarom wel of niet.
2) Lees tekst 1 op pagina 15 hiernaast. a) Waarom is hygiëne heel erg belangrijk? b) Waar komt het woord ‘hygiëne’ vandaan? c) In Nederland is de hygiëne veel beter dan in derde wereldlanden. Waarom is de hygiëne hier beter? Leg uit met voorbeelden. d) Vind jij dat je in een schone omgeving leeft? Wat zou beter kunnen? e) Beantwoord de vijf vragen op de groene kaartjes op pagina 15. 3) Lees tekst 2 op pagina 15. a) Waarom is het belangrijk om je handen te wassen? b) Wat vind jij ervan als mensen na het wc‐bezoek hun handen niet wassen?
TEKST 2
Hygiëne
TEKST 1 TEKST 2
Goede hygiëne. Wat is dat eigenlijk? Hygiëne is de verzamelnaam voor alles wat je doet om gezond te blijven. Er zijn twee soorten hygiëne: 1 ‐ Persoonlijke hygiëne Dit is de verzorging van je lichaam. Goede persoonlijke hygiëne is een belangrijk onderdeel bij het voorkomen van ziektes en infecties. Zorg voor schone kleding en schoon ondergoed. Was regelmatig je handen en houd je hand voor je mond als je hoest of niest. 2 ‐ Algemene hygiëne Dit is het schoonhouden van de omgeving waarin je leeft: het toilet, de badkamer en de keuken bijvoorbeeld. Was altijd je handen nadat je aan afval hebt gezeten of voordat je gaat eten. Wist je dat... Het woord hygiëne afkomstig is van het Griekse woord Hygieia? Hygieia was in de Griekse mythologie de godin van de gezondheid en reinheid.
Elke dag onder de douche? Twee keer per dag je tanden poetsen? WC‐bril schoonmaken, voordat je gaat zitten? Altijd voor het eten je handen wassen? Elke dag schoon ondergoed aan?
Na het plassen handen wassen!
TEKST 2
Voor een goede hygiëne is het belangrijk om regelmatig je handen te wassen. In ieder geval nadat je naar de wc bent geweest en als je eten gaat klaarmaken. De meeste mensen weten wel dat handen wassen belangrijk is. Toch neemt niet iedereen het handen wassen serieus. We vergeten het of wassen even vluchtig. Zo kunnen ziektes zich gemakkelijk verspreiden! Tussen de 20 en 30 seconden Het heeft geen zin om even snel je handen af te spoelen. Alleen als je ze grondig wast, worden je handen écht goed schoon. Een goede wasbeurt duurt tussen de 20 en 30 seconden. Tip! Draai tijdens het inzepen van je handen de kraan dicht.
Bron: www.kennisnet.nl/kids
Jaargang 5, week 15, 10 april 2014 Kidsweek in de Klas hoort bij Kidsweek en is een uitgave van Uitgeverij Young & Connected BV. Redactieadres Meeuwenlaan 98‐100, 1021 JL Amsterdam Directeur Mark Termeer Redactie Jolien Huis in ’t Veld, Marieke Rikken Operations Angela Kokshoorn Contact mail naar
[email protected] of bel met de Lezersservice 020‐6304707 van maandag tot en met vrijdag tussen 9.00 uur en 13.00 uur. Druk Dijkman Print, Diemen Bezorging PostNL Copyright 2014, Kidsweek in de Klas. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van enige methode of vorm dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de directeur. De inhoud van Kidsweek in de Klas is auteursrechtelijk beschermd. Eventuele rechthebbenden die wij niet hebben kunnen achterhalen, verzoeken wij contact op te nemen met de directeur.
2. Afgelopen weekend kwam er hete as en gloeiende lava uit de mond van de vulkaan Tungurahua in ... (p.6) 3. In welk land gaan er de komende maand ruim 814 miljoen mensen naar de stembus? (p.7) 6. Japanners zijn dol op de roze … (p.6) 7. Welke jonge zangeres presenteerde vorige week haar eerste album? (p.15) 8. Welk computerspel bestaat 30 jaar? (p.10) 9. Welk dier is de mascotte van een Japans winkelcentrum? (p.9) 10. Hoe heet de hond van Miley Cyrus die overleden is? (p.15)
Verticaal
1. Wat zit er soms op de muren van de wc’s van basisschool de Cocon? (p.2) 4. Welke voetbalclub verkeert in grote problemen? (p.11) 5 .… Lucas Spano (17) staat sinds dit weekend bekend als ‘The Popcorn Kid’. (p.11) 11. Wat test het feestteam deze week? (p.12/13) 12. Wat heerst er in het Afrikaanse land Guinee? (p.7) 13. De vreemde … werd een paar weken geleden gevonden door Camilo (6) uit Colombia. (p.9)
Horizontaal