Straatgras jaargang 24 nummer 4 december 2012
hetnatuurhistorisch.nl
Huiskraai, Hoek van Holland, 28 augustus 2012. (Chris vanRijswijk | www.birdshooting.nl)
berichten uit het Natuurhistorisch Museum Rotterdam
Schoorsteenslachtoffers Henk de Jong [collectie-adviseur, Natuurhistorisch Museum Rotterdam;
[email protected]]
G Het huis, met links de betreffende schoorsteen. (Henk de Jong)
Straatgras
24 [4] 2012
V
70
ogels kunnen slachtoffer worden van het verkeer, van het vliegen tegen ramen en hoogspanningsmasten maar wat minder voor de hand ligt: van schoorstenen. Sommige vogelsoorten hebben de gewoonte om schoorstenen als broedholen te gebruiken. Bij gebrek aan natuurlijke nestholten hebben cultuurvolgers, zoals duiven en kauwtjes, de menselijke bewoning opgezocht om hun nesteldrang te bevredigen. Zo worden in gebruik zijnde schoorstenen elk jaar ontdaan van roet, maar ze moeten ook - indien niet beschermd door vogelkappen - bevrijd worden van nestmateriaal. In de zomer van 2012 was ik getuige van de sporen van de drama’s die zich vele jaren lang moeten hebben afgespeeld in een in onbruik geraakte schoorsteen. Op een onder monumentenzorg staande voormalige middenstandswoning van de DRU-fabriek (Diepenbrock en Reigers te Ulft) in Gendringen staat een schoorsteen, met een hoogte vanaf de schouw tot het uiteinde van ruim acht meter. De schoorsteen is vanaf 1928 in gebruik geweest en sinds de aanleg van centrale verwarming (omstreeks 1970, nu meer dan 40 jaar geleden) in onbruik geraakt. Zeker 37 skeletten In de actieve periode is het rookkanaal via een vuilvang schoonge-
houden, maar nadien niet meer. De schoorsteen werd nu een mooie nestplaats. De plek bleek letterlijk een valkuil te zijn. Vogels kunnen namelijk
moeilijk rechtstandig omhoog vliegen. Zat een vogel eenmaal in de schoorsteenpijp, dan restte hem maar één richting, die van de zwaartekracht. De naar beneden gekukelde vogel kwam er dan niet meer uit en stierf een jammerlijke dood. Dit drama heeft zich die veertig jaar vele malen voorgedaan. Bij het leeghalen van de vuilvang in september 2012, konden zeker 37 vogelskeletten worden herkend. Vogelanatomen van Het Natuurhistorisch konden van de schedels en skeletresten de volgende soorten en aantallen onderscheiden: dertig adulte en juveniele kauwtjes (Corvus monedula), drie adulte holenduiven (Columba oenas), twee adulte spreeuwen (Sturnus vulgaris) en twee adulte bosuilen (Strix aluco). Allemaal soorten waarvan bekend is dat ze in schoorstenen broeden.
G Schematisch overzicht van de opeenhoping van vogelskeletten in de onderste 170 cm van de schoorsteen. (Eric van der Heijden)
Andere slachtoffers In de literatuur is nauwelijks iets terug te vinden over dergelijke vondsten. Alleen als de slopershamer gehanteerd wordt, komen schoorsteenslachtoffers te voorschijn. Dan moeten ze nog opgemerkt worden en spectaculair genoeg zijn om gedocumenteerd te worden, zoals het skelet van Joseph Schexnider dat in 2011 ruim 27 jaar na diens verdwijning werd teruggevonden in een schoorsteen. Of de resten van een postduif die in november 2012 werden gevonden in een rookkanaal van een woonhuis in Engeland. Aan
de poot zat in een buisje een mintrektijd te voorkomen. stens 65 jaar oude geheime code uit Na het ruimen van het knekelhuis de Tweede Wereldoorlog. Veelvuldig in Gendringen konden eindelijk de zijn de meldingen waarbij vogels die noodzakelijk dakreparaties plaatsin schoorstenen zijn beland, bevrijd vinden. De vogelskeletten zijn onder worden uit hun benarde posities, aanwinstnummer 12-076 in de vaak door speciale hulpdiensten die museumcollectie opgenomen. F zelfs getraind zijn in de klimsport. Assurantie-Adviesbureau Voor A.K. Bakker Bloem schoorsteMakelaar in Assurantiën nen zijn er afdoende middelen in Oschadeverzekeringen de handel om vogels, maar Olevensverzekeringen ook andere Opensioen dieren buiten de pijp en Ohypotheek de vuurplaats Obankzaken te houden. In NoordEn wilt u uw huidige verzekeringen eens kostenloos laten controleren ? Amerika Is de waarde van uw verzameling nog wel up-to-date ? worden zelfs Bel ons voor een afspraak. Een telefoontje is zo gepleegd! speciaal ontworpen ‘swift Pruimendijk 164 towers’ geïn2989 AL Ridderkerk stalleerd om het massale T: 0180 - 425608 invliegen van F: 0180 - 430186 schoorsteenE:
[email protected] gierzwaluwen (Chaetura pelagica) in ‘rokende’ schoorstenen tijdens de
Straatgras
Opvallende gelaagdheid In de 170 centimeter hoge kolom van skeletten kon van beneden naar boven de volgende gelaagdheid worden onderscheiden. 0 - 5 cm: twee bosuilskeletten ingebed in fijn stof, vermengd met zand en cementresten; 5 - 25 cm: uit elkaar gevallen skeletten met duidelijke schedels; 25 - 100 cm: karkassen van voornamelijk kauwen dikwijls zonder schedel; 100 - 170 cm: complete skeletten, waarvan de bovenste mummie nog het halfvergane verenkleed droeg. Daarnaast werd nestmateriaal van voornamelijk populier, eik en els gevonden, en het papieren bonnetje van een lokale slager. Verder de nodige voedselresten zoals kersenpitten, walnoten, hazelnoten en eikels, en de eierschaal van een kauw.
24 [4] 2012
G Een greep uit de gevonden vogelskeletten. (Kees Moeliker)
71
Wolbachia: een bacterie die het seksleven van veel diersoorten verstoort Barbara M. Reumer [
[email protected]]
G In de sluipwesp Asobara japonica veroorzaakt Wolbachia parthenogenese in vrouwtjes, en cytoplasmatische incompatibiliteit in mannetjes. (Herman Berkhoudt)
Straatgras
24 [4] 2012
I
72
n 2009 schreef Barbara Reumer in Straatgras (21: 1) over haar promotieonderzoek aan de Universiteit Leiden over de Wolbachia-infectie bij de sluipwespen Tetrastichus coeruleus en Asobara japonica. Om zijn eigen overdracht naar de volgende generatie te bevorderen kan de Wolbachia-bacterie het voortplantingsmechanisme van zijn gastheer manipuleren. In T. coeruleus en A. japonica veroorzaakt Wolbachia parthenogenese (maagdelijke voortplanting). Wolbachia komt echter in vele verschillende organismen voor en kan ook op vele andere manieren zijn gastheer manipuleren. Op 30 mei 2012 is Barbara gepromoveerd bij dr. Ken Kraaijeveld en prof. dr. Jacques van Alphen (Universiteit Leiden). Wolbachia, behorend tot de orde Rickettsiales binnen de klasse a-Proteobacteria, is een bacterie die alleen in de cellen van een ander
organisme kan leven en niet daarbuiten. Wolbachia infecteert een groot aantal verschillende geleedpotigen, zoals insecten, spinnen, mijten, schorpioenen en pissebedden, maar is ook gevonden in rondwormen (nematoden). De typesoort voor het geslacht Wolbachia is Wolbachia pipientis, die in 1936 is ontdekt in de mug Culex pipiens. Het wordt geschat dat 66% van alle insectensoorten geheel of gedeeltelijk is geïnfecteerd met Wolbachia. Verschillende insectensoorten zijn met meerdere Wolbachia soorten geïnfecteerd. Omdat Wolbachia niet buiten dierlijke cellen kan leven, moet hij met de geslachtscellen van zijn gastheer meeliften naar een volgende generatie. Een spermacel is echter te klein om de bacterie te kunnen huisvesten. Daarom moet hij verplicht meeliften met een eicel. Wolbachia kan daardoor dus alleen van moeder op kind worden doorgegeven.
Zulke verticale overdracht (van moeder op kind) is de belangrijkste overdrachtsmethode van Wolbachia. Maar omdat de stambomen van de verschillende soorten Wolbachia en hun gastheren niet overeenkomen, komt horizontale overdracht van Wolbachia tussen gastheren waarschijnlijk ook vaak voor. In verschillende experimenten is het gelukt om Wolbachia horizontaal over te brengen, zowel tussen individuen binnen één gastheersoort als tussen verschillende gastheersoorten. Bij sluipwespen kan horizontale overdracht bijvoorbeeld optreden wanneer een geïnfecteerd vrouwtje en een ongeïnfecteerd vrouwtje hun eitjes in dezelfde gastheer leggen. Een andere manier waarop een Wolbachia-infectie horizontaal kan worden overbracht is doordat een ongeïnfecteerd individu een geïnfecteerd individu opeet. Omdat Wolbachia wordt overdragen via de moeder, heeft Wolbachia er voordeel bij wanneer zijn gastheer meer vrouwen dan mannen produceert. Om zijn eigen overdracht naar de volgende generatie te verbeteren, is Wolbachia in staat om verschillende veranderingen te veroorzaken in het voortplantingsmechanisme van zijn gastheer, zoals cytoplasmatische incompatibiliteit, feminisatie, mannendoding, en parthenogenese of maagdelijke voortplanting. Reddingsmechanisme Cytoplasmatische incompatibiliteit (CI) is een verandering in het voortplantingsmechanisme dat zorgt voor incompatibiliteit (= onverenigbaarheid) tussen sperma- en eicellen. Wolbachia past de spermacellen van geïnfecteerde mannetjes tijdens de aanmaak van sperma op zo’n manier aan dat er zich uit eitjes die met deze spermacellen worden
G Wolbachia veroorzaakt parthenogenese in de sluipwesp Tetrastichus coeruleus. (Herman Berkhoudt)
geïnfecteerd dan het mannetje, dan zijn sperma en eitje incompatibel. Als de verandering van het sperma niet ongedaan wordt gemaakt, leidt dit in sommige soorten tot de dood van het embryo, terwijl in andere soorten zich alleen mannelijk nageslacht zal ontwikkelen. CI is het meest voorkomende effect van een Wolbachia-infectie. Het is beschreven in mijten, pissebedden en veel insectenordes, zoals Coleoptera (kevers), Diptera (vliegen, muggen), Hemiptera (wantsen, bladluizen, cicaden), Hymenoptera (mieren, hommels, bijen, wespen), Lepidoptera (vlinders) en Orthoptera (krekels, sprinkhanen). Feminisatie en mannendoding Feminisatie door Wolbachia is gevonden in pissebedden en de insectenordes Hemiptera en Lepidoptera. Bij door Wolbachia veroorzaakte feminisatie ontwikkelen genetische mannetjes zich tot functionele vrouwtjes, bijvoorbeeld door de onderdrukking van mannelijke hormonen. Mannendoding door Wolbachia is beschreven in pseudoschorpioenen en de insectenordes Coleoptera, Diptera en Lepidoptera. Met Wolbachia geïnfecteerde mannetjes
worden tijdens hun ontwikkeling als embryo’s gedood, waardoor de vrouwelijke embryo’s meer voedingsstoffen ter beschikking hebben. Door Wolbachia veroorzaakte parthenogenese is tot nu toe alleen beschreven in verschillende soorten tripsen, mijten en Hymenoptera (vliesvleugeligen), waarin bevruchte eitjes zich ontwikkelen tot dochters en onbevruchte eitjes tot zonen. Wolbachia verstoort de celdeling in de eicel, waardoor het aantal chromosomen in onbevruchte eitjes wordt verdubbeld. Hierdoor kunnen zich toch dochters ontwikkelen uit onbevruchte eitjes. Wolbachia kan echter ook invloed hebben op andere eigenschappen van zijn gastheer. Onderzoek aan de fruitvlieg Drosophila melanogaster laat bijvoorbeeld zien dat geïnfecteerde vrouwtjes langer leven, competitiever zijn, en tijdens voedselschaarste meer nakomelingen krijgen dan ongeïnfecteerde vrouwtjes. De sluipwesp Asobara tabida is zelfs volledig afhankelijk van Wolbachia om eicellen te kunnen vormen. Maagdelijke voortplanting Bij de sluipwespen Tetrastichus coeruleus en Asobara japonica,
Straatgras
bevrucht geen embryo kan ontwikkelen. Eitjes van vrouwtjes die geïnfecteerd zijn met CI-veroorzakende Wolbachia hebben een reddingsmechanisme dat de verandering van het sperma ongedaan kan maken, waardoor er zich wel een embryo kan ontwikkelen. Wanneer het juiste reddingsmechanimse niet aanwezig is in het eitje, bijvoorbeeld omdat het vrouwtje niet geïnfecteerd is met Wolbachia of omdat ze met een andere soort Wolbachia is
24 [4] 2012
G Geïnfecteerde vrouwtjes van de fruitvlieg Drosophila melanogaster leven langer, zijn competitiever en krijgen meer nakomelingen. (André Karwath)
73
Straatgras
24 [4] 2012
G Wolbachia kan schakelen tussen mannendoding en cytoplasmatische incompatibiliteit in de vlinder Hypolimnas bolina. (Greg Hume)
74
die ik voor mijn promotieonderzoek heb bestudeerd, veroorzaakt Wolbachia maagdelijke voortplanting (parthenogenese). Het interessante aan deze sluipwespen is dat er bij beide soorten zowel geïnfecteerde als ongeïnfecteerde populaties in de natuur voorkomen. Bij T. coeruleus komen de verschillende populaties relatief dicht bij elkaar voor, maar in verschillende habitats. Geïnfecteerde populaties van T. coeruleus komen voor in Nederlandse duingebieden, terwijl ongeïnfecteerde populaties in Nederlandse landbouwgebieden leven. Door het DNA van sluipwespen uit een aantal populaties te bestuderen en met elkaar te vergelijken, kon worden aangetoond dat de verschillende populaties niet of nauwelijks met elkaar in contact komen. Waarschijnlijk heeft Wolbachia zich daarom (nog) niet van de duinen naar de akkers kunnen verspreiden. Bij A. japonica komen de verschillende populaties op verschillende Japanse eilanden voor. Met Wolbachia geïnfecteerde populaties van A. japonica komen voor op de twee grote Japanse hoofdeilanden, terwijl ongeïnfecteerde populaties op de kleine zuidelijke eilanden van Japan leven. De geografische afstand tussen de Japanse eilanden is voor Wolbachia waarschijnlijk te groot om de zuidelijke eilanden te bereiken. Door het DNA van verschillende populaties te bestuderen heb ik verder een schatting gemaakt van de ouderdom van de Wolbachiainfecties in beide soorten sluipwespen. De populaties van T. coeruleus zijn waarschijnlijk al meer dan 200.000 generaties geïnfecteerd
met Wolbachia. Met één tot drie generaties per jaar komt dat neer op zeker 100.000 jaar. De Wolbachia--infectie in A. japonica is een stuk jonger. In de meeste gevallen van door Wolbachia veroorzaakte parthenogenese is de infectie gefixeerd en bestaat de hele populatie uit vrouwtjes die zich maagdelijk voortplanten. Toch worden in beide sluipwespsoorten regelmatig enkele mannetjes geproduceerd. In A. japonica krijgt ongeveer een derde van de geïnfecteerde vrouwtjes naast dochters ook zonen. De productie van deze mannetjes lijkt een bijproduct te zijn van de nog niet complete aanpassing van Wolbachia aan zijn gastheer, omdat de infectie in A. japonica nog relatief jong is. In T. coeruleus komt de productie van mannetjes door geïnfecteerde vrouwtjes een stuk minder vaak voor. Wolbachia en T. coeruleus hebben langer de tijd gehad om zich aan elkaar aan te passen.
verleden aangepast van CI naar parthenogenese. De bacterie blijkt echter nog steeds in staat om zijn oude strategie te gebruiken wanneer de nieuwe niet mogelijk is. Ander onderzoek aan de vlindersoort Hypolimnas bolina heeft aangetoond dat Wolbachia snel kan schakelen tussen CI en mannendoding. De schakeling tussen CI en parthenogenese was tot nu toe nog nooit aangetoond, dus dat was nieuw. Het mag duidelijk zijn dat de biologie van Wolbachia zeer complex en divers is, en daarmee ontzettend interessant! Niet voor niets luidde de eerste stelling bij mijn proefschrift: ‘Een van de belangrijkste eigenschappen van Wolbachia is zijn flexibiliteit.’ F
Ontdekking Dat met Wolbachia geïnfecteerde vrouwtjes toch af en toe mannetjes produceren vonden we onverwacht, en daarom erg interessant en waard om te onderzoeken. Geen van de mannetjes die door geïnfecteerde T. coeruleus vrouwtjes worden geproduceerd zijn geïnfecteerd met Wolbachia. Echter, meer dan de helft van de mannetjes die door geïnfecteerde A. japonica vrouwtjes worden geproduceerd zijn zelf ook geïnfecteerd met Wolbachia. De Wolbachia in deze mannetjes blijkt van precies dezelfde soort te zijn als die welke in de vrouwtjes parthenogenese veroorzaakt. Het is echter niet mogelijk om in mannetjes parthenogenese te veroorzaken. Wanneer deze Wolbachia zich in mannetjes bevindt, blijkt hij cytoplasmatische incompatibiliteit (CI) te veroorzaken. Waarschijnlijk stamt de parthenogenese veroorzakende Wolbachia in A. japonica af van een Wolbachia-soort die eerder CI veroorzaakte. Wanneer Wolbachia in een nieuwe gastheer terecht komt kan het soms gunstiger of voordeliger zijn om een andere manipulatiestrategie te gebruiken. De Wolbachia die nu in A. japonica voorkomt heeft zijn strategie in het
Stouthamer, R., Breeuwer, J.A.J., Hurst,
Aanbevolen literatuur Reumer, B.M., 2012 - Co-evolution between parthenogenesis-inducing Wolbachia and its hosts - PhD thesis, Leiden University, The Netherlands (https://openaccess.leidenuniv.nl/ handle/1887/19031) G.D.D., 1999 - Wolbachia pipientis: microbial manipulator of arthropod reproduction - Annual Review of Microbiology 53: 71-102 Werren, J.H., 1997 - Biology of Wolbachia - Annual Review of Entomology 42: 587-609 Werren, J.H., Baldo, L. & Clark, M.E., 2008 - Wolbachia: master manipu lators of invertebrate biology - Nature Reviews: Microbiology 6: 741-751
G Omslag van het proefschrift van Barbara Reumer.
The making of Biodiversiteit: soortenrijkdom in de collectie Shirley Jaarsma [educatief medewerker, Natuurhistorisch Museum Rotterdam;
[email protected]]
et is zover! De nieuwe vaste tentoonstelling Biodiversiteit is klaar. De zaal waarin de tentoonstelling ‘wereldNatuur’ 16 jaar lang te zien is geweest, was afgelopen zomer aan de beurt voor een grondige herindeling rond het thema Biodiversiteit - de verscheidenheid aan levensvormen op aarde. Er zijn nu bijna twee miljoen plant- en diersoorten beschreven. Het werkelijke aantal soorten wordt echter geschat tussen 3 en 30 miljoen. Deze verscheidenheid aan levensvormen bestaat uit de variatie in alle soorten planten, dieren, schimmels en microorganismen. Met dit altijd actuele en voor iedereen belangrijke thema konden we de grote diversiteit aan objecten uit de eigen collectie laten zien en de museumbezoeker bewust maken van de enorme soortenrijkdom in de natuur. De bestaande collectie is, samen met aanvullingen uit het depot, letterlijk en figuurlijk in nieuw licht gezet. De nu levende soorten Ter introductie op de tentoonstel-
ling hangen bij binnenkomst twee grote tekstborden die uitleg geven over wat biodiversiteit nu precies is, hoe die grote soortenrijkdom in de biologie geordend wordt en wat de termen stam, klasse en soort betekenen. Samen met een vereenvoudigd cladogram wordt ook de verwantschap tussen de verschillende stammen en klassen duidelijk. We laten een veelheid aan soorten zien van de meest bekende stammen en klassen uit het dieren- en plantenrijk. De presentatievormen zijn al even divers als de soorten: opgezet, opgeprikt, gedroogd of opgepot in alcohol. In de tentoonstelling hebben we ons beperkt tot de nu levende soorten, de huidige biodiversiteit. Fossielen zijn elders in het museum te zien. Indeling: grote variatie De voor het algemene publiek meest bekende en aantrekkelijke stammen (en vanaf de chordaten ook klassen), hebben een plekje in de vitrines gekregen. Hierbij is ook praktisch gekeken: van welke groepen is in
24 [4] 2012
H
G De afdeling vissen. (Jaap van Leeuwen)
Straatgras
G Overzicht van de nieuwe vaste presentatie ‘Biodiversiteit’. (Jaap van Leeuwen)
onze depots genoeg en toonbaar materiaal te vinden? Op basis hiervan is op een plattegrond een indeling gemaakt, en besloten hoeveel ruimte elke groep krijgt. Natuurlijk zouden we met elke groep vele kasten willen vullen, maar helaas moest er gekozen worden. Zo is er maar beperkt ruimte geschonken aan schimmels, aan sommige plantengroepen en aan rond- en platwormen, maar de vogels en zoogdieren hebben vanwege hun uiterlijke variatie binnen de klasse en hun aantrekkelijkheid voor de gemiddelde bezoeker, meer ruimte gekregen. Desalniettemin zijn ook de ongewervelden goed vertegenwoordigd. De diverse groepen zijn in dezelfde volgorde gepresenteerd als in het cladogram. Zo kan men helemaal links in de tentoonstelling de sponzen en neteldieren bewonderen, gevolgd door een grote diversiteit aan geleedpotigen, waarna de rondwormen, platwormen, weekdieren en ringwormen volgen. De reeks links van de ingang wordt afgesloten met de stekelhuidigen, waarna rechts verder wordt gegaan met de chordaten. Hier is dus een grote variatie aan manteldieren, prikken, kraakbeenvissen, beenvissen, amfibieën, zoogdieren, reptielen en vogels te zien. Om de bezoeker niet het idee te geven dat de mens het eindproduct van evolutie is, is er bewust voor gekozen om de zoogdieren eerst te laten zien, en te eindigen met de reptielen en vogels.
75
24 [4] 2012 Straatgras
76
G Bloemmodel met herbariumblad. (Jaap van Leeuwen)
G Grote zoogdieren. (Jaap van Leeuwen)
G Bekersponzen en andere ongewervelden. (Jaap van Leeuwen)
Licht en inrichting De tentoonstelling wereldNatuur was vrij donker en vol. In de nieuwe indeling moesten de objecten meer licht en ruimte krijgen. Hiervoor werd een eenvoudige oplossing gevonden die in het beperkte budget paste. In uitgefreesde sleuven in de houten tussenwanden van de bestaande kasten werden tlbuizen geplaatst. Met een melkwit plexiglasplaatje ervoor geeft dat het gewenste effect: helder en diffuus licht. De grote zoogdieren die her en der in het museum stonden, hebben ook een mooie nieuwe plek. Zo kwam tijger Boris uit zijn vertrouwde hoekje onder de trap vandaan, verhuisde Huma de wolf een verdieping naar beneden en mocht de miereneter vanaf de hoge kast naar een plekje in de spotlights. Met sokkels van verschillende hoogten is een mooi podium gemaakt waarop deze en andere zoogdieren een prominente plek hebben gekregen. Links in de zaal werd een zeshoekig plateau gebouwd, zodat ook onze grote bekersponzen en verschillende grote alcoholpreparaten van krabben, kreeften en koppotigen de bezoeker opvallen. In de kasten eromheen kon een groot aantal vlinders en schelpen mooi gepresenteerd worden. Na al het bouwwerk en het op papier uitdenken van de tentoonstelling, startten we begin september met het inrichten van de vitrinekasten. Bijna de hele museumstaf heeft geholpen om het stof van jaren van de dieren en glasplaten te zuigen en te poetsen, en om bijna 100 alcoholpreparaten die altijd in het depot hadden gestaan, in mooie cilinders
over te potten en met kraakheldere alcohol te verversen. Standaardjes om objecten op te plaatsen werden besteld, plexiglasplaten om herbariumbladen tussen te doen werden opgehaald en in elkaar geschroefd. Selecties werden gemaakt van vogels en zoogdieren die niet meer in de nieuwe opstelling te zien zouden zijn, planken waar dieren op stonden werden geschilderd, ongeregistreerde museumstukken werden zoveel mogelijk gedetermineerd, afzetpalen en koorden voor de grote zoogdieren werden gekocht. Uiteindelijk kon daarmee het echte inrichten beginnen. Niet alles wat we wilden laten zien hadden we zelf in huis. Om de plantenpresentatie gevarieerder te maken, hebben we van het Universiteitsmuseum Utrecht diverse antieke plantenmodellen geleend, waarbij we uit eigen bezit een mooi herbariumblad konden laten zien. Met bruiklenen van platwormen en rondwormen van Naturalis konden we ook deze groepen de nodige aandacht geven.
bezoeker te laten zien dat die enorme soortenrijkdom in de natuur een rol heeft. Niet per se voor de mens, maar wel voor het voortbestaan van andere soorten of ecosystemen. Alle tekstborden bij deze tentoonstelling zijn ook van een Engelse tekst voorzien. Daarnaast heeft elke groep een eigen silhouet gekregen, volgens de nieuwe huisstijl van het museum. Om de soortaanduiding voor de bezoeker duidelijk te maken, is elk object in Biodiversiteit voorzien van een nummer dat correspondeert met een nummer op een raamsticker op elke kast. Na diverse proefjes is gekozen voor een melkwitte raamsticker, waarop de soortnamen in het Nederlands, Latijn en Engels te lezen zijn.
Informatie Om de bezoeker meer informatie te geven over biodiversiteit is in deze tentoonstelling bij elke groep een tekstbordje te lezen met daarop het aantal bekende soorten, de grootte, hun habitat en de algemene bouw van de groep. Zo is te lezen dat er meer dan 1,2 miljoen soorten geleedpotigen bestaan, dat platwormen 20 meter lang kunnen worden en dat de naaktzadigen ook in zeer hete, droge of koude gebieden voorkomen. Tot slot is ook de ecologische rol die de soorten binnen de groep spelen vermeld, dit om de
Reacties zijn positief Al met al bleek de inrichting van een nieuwe zaal een flinke en vooral uitdagende klus, waaraan bijna iedereen in het museum wel een steentje of steen heeft bijgedragen. Gelukkig zijn de eerste reacties van de bezoekers positief. Er wordt vaak goed de tijd genomen om de diverse soorten planten, dieren en schimmels te bekijken en daar de juiste naam bij te zoeken. Met enthousiaste bezoekers die iets meekrijgen van de enorme soortenrijkdom op aarde en onze veelzijdige collectie kunnen we spreken van een geslaagde nieuwe, vaste tentoonstelling. F De herinrichting van de vaste tentoonstelling Biodiversiteit werd financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Vrienden van Het Natuurhistorisch.
G Silhouetten van de belangrijkste groepen planten, schimmels en ongewervelde dieren. (Jaap van Leeuwen)
The time available: een herinnering aan David F. Mayhew (1948-2012) Jelle Reumer [directeur, Natuurhistorisch Museum Rotterdam;
[email protected]]
p 3 oktober van dit jaar overleed na een relatief kort ziekbed David Mayhew. Zijn gezondheid liet al een tijdje te wensen over, maar de plotselinge ontdekking afgelopen zomer van uitgezaaide tumoren deed David op 29 juli een mail sturen naar een paar collega-paleontologen met de mededeling dat hij zich moest voorbereiden op een verkeerde afloop. Die kwam al na drie maanden, en de enige troost die we daaruit kunnen putten is het feit dat hem een langdurig ziekbed is bespaard gebleven. Zijn vrouw Marijke en zijn vele vrienden rest het gemis. Ik leerde David halverwege de jaren 1970 kennen – ik was toen als student biologie verzeild geraakt in het toenmalige Geologisch Instituut aan de Oudegracht te Utrecht en de sympathieke Brit David Mayhew dook daar op als jonge wetenschapper. Hij kwam uit Cambridge en had daar gewerkt met bekende onderzoekers als Tony Stuart en Richard Preece. In Cambridge was hij ook gepromoveerd op een onderzoek naar fossiele kleine zoogdieren. Tijdens de zomer van 1976 brachten we een week of
Wetenschapper, musicus, kunstschilder Na een tijdje moest David de paleontologie vaarwel zeggen om zijn boterham elders te verdienen, en enkele decennia lang werkte hij bij Excerpta Medica, de medische literatuur datamijn van Elsevier, en in het octrooiwezen. Ondertussen stortte hij zich op de muziek (in 2003 verscheen zijn CD Coming Home) en het schilderen. Honderden aquarellen en olieverfschilderijen kwamen uit zijn atelier tevoorschijn. Die veelzijdigheid tekende David: wetenschapper, musicus, kunstschilder. Af en toe zagen we elkaar, bij promoties en borrels ‘onder paleontologen’, want het vakgebied bleef hem trekken. Dat leidde er uiteindelijk toe dat David een jaar of zes, zeven geleden (hij was opgehouden met werken) weer als actief paleontoloog binnenboord kon worden gehaald. Met aanstellingen als honorair onderzoeker bij Het Natuurhistorisch en gastmedewerker bij Naturalis kreeg hij weer instituutsgrond onder de voeten en onmiddellijk stortte hij zich vol overgave op de nog altijd enigmatische wereld van de fossiele woelmui-
Britse humor David ritselde kleine reisbeurzen bijeen die hem onder andere naar Budapest en Krakau brachten waar beroemde referentiecollecties liggen opgeslagen. Hij reisde weer naar oude collega’s in Cambridge en Norfolk en er verschenen weer gedegen artikelen van zijn hand. Een hoogtepunt van de samenwerking van de laatste jaren was de booroperatie nabij Zierikzee, waar we op zoek naar vroeg-Pleistocene zoogdierkiesjes een bijna 60 m diepe boring konden zetten. De resultaten van deze zogenaamde ‘boring Moriaanshoofd’ zijn momenteel in druk in het Netherlands Journal of Geosciences. ‘s Avonds sliepen we op een streng-gereformeerde kampeerboerderij, overdag boorden we naar het aanslibsel van de zondvloed – hij kon zich daar kostelijk om vermaken. Als grap had hij bij deze gelegenheid voor iedereen een T-shirt laten bedrukken met de simpele tekst BORING. Britse humor! Regelmatig hield David ons op zakelijke wijze op de hoogte van zijn bezigheden, met korte berichtjes als deze: Dear Frank, Jelle, Lars, Attached is an overview of my current work in hand / collaborations etc. on the subject of arvicolids and biostratigraphy. As is obvious, work expands to fill the time available (and more). Cheers, David The time available. Die tijd bleek helaas te kort. We missen een goed wetenschapper en een fijn mens. F
In de zomer van 2013 zal in Het Natuurhistorisch een tentoonstelling worden ingericht met schilderijen van David Mayhew. De opening daarvan wordt eind mei gepland.
24 [4] 2012
O
zen (Arvicolidae) en hun betekenis voor de stratigrafie. Hij verrijkte onze collectie met een groot aantal skeletresten van kleine zoogdieren, waaronder eikelmuizen uit Spanje en Italië, en mooie schedelseries van vele tientallen hazen en konijnen uit Cambridgeshire.
Straatgras
G David Mayhew tijdens de Boring Moriaanshoofd, eind augustus 2008. (André Slupik)
zes door op het eiland Kreta, en een deel van de tijd was David daar ook bij. Hij deed er onderzoek aan de uitgestorven endemische knaagdieren van dit destijds nog niet door budgettoeristen platgelopen eiland. Dit werk leidde tot een nog altijd actueel artikel over de fauna-opvolging van knaagdieren in het Kretenzer Pleistoceen. David publiceerde in de loop van zijn carrière een indrukwekkend oeuvre over Britse Pleistocene knaagdieren, over de bevers van Tegelen, over obscure Hongaarse holotypen en nog veel meer, en daarnaast was hij zelden te beroerd om als native speaker ons Hollandse polderengels op te poetsen.
77
Natuurlijk Rotterdam
Huiskraaien in Hoek van Holland: is de groei eruit? André de Baerdemaeker [ecoloog, bureau Stadsnatuur Rotterdam;
[email protected]] Olaf Klaassen [Sovon vogelonderzoek Nederland;
[email protected]]
Straatgras
24 [4] 2012
D
78
e huiskraai (Corvus splendens) komt van oorsprong voor in het zuiden van Azië, maar heeft in de afgelopen decennia verschillende andere continenten weten te bereiken. Bijzonder is dat dit in de meeste gevallen gelukt is door als verstekeling mee te liften aan boord van schepen. De eerste vestiging van een huiskraai in Europa vond plaats in 1974 in Ierland, door een solitair exemplaar die daar uiteindelijk vijf jaar lang verbleef. Ook Nederland moest eraan geloven. In 1994 vestigden twee vogels zich in de haven van Hoek van Holland. In 1997 werden voor het eerst nakomelingen geconstateerd. Inmiddels broeden er meerdere paren en gaat het hier om de eerste en tot dusver enige broedende populatie op Europees grondgebied. Ondanks het feit dat de huiskraaien van Hoek van Holland zich jaarlijks kunnen verheugen op de warme aandacht van vele vogelaars, levert dat weinig bruikbare gegevens op voor het bepalen van populatieomvang, broedsucces en overleving. De soort wordt voornamelijk getwitcht* op de favoriete foerageerplek bij het Vispaleis aan de Koningin Emmaboulevard. Een betrouwbaar beeld reconstrueren van de populatieomvang is daarmee niet goed mogelijk. Daarom is in 2009 besloten om speciaal op de huiskraai gerichte tellingen uit te voeren. Inmiddels heeft zich een goed hanteerbare aanpak uitgekristalliseerd: een slaapplaatstelling voorafgegaan door een integrale gebiedstelling. Aanpak In opdracht van Team Invasieve Exoten van het Ministerie van EL&I
G De Hoekse huiskraaien verblijven vaak tussen de steigers in de haven. Hoek van Holland, 17 september 2005. (Chris van Rijswijk | www.birdshooting.nl)
hebben Sovon Vogelonderzoek Nederland en Bureau Stadsnatuur gezamenlijk een dergelijke telling uitgevoerd op 4 maart 2012 (Klaasen & De Baerdemaeker 2012). Hoek van Holland werd hiertoe opgedeeld in vijf deelgebieden die elk door een waarnemer zijn onderzocht. Per fiets zijn de deelgebieden vanaf 14.00 uur minutieus uitgekamd. Alle aangetroffen huiskraaien zijn op kaart ingetekend, voorzien van waarnemingstijden, zodat dubbeltellingen later uit konden worden gesloten. Om 16.15 uur zijn de waarnemers bijeengekomen om de bevindingen naast elkaar te leggen en de te volgen tactiek voor de slaapplaatstelling te bespreken. Vanaf 17.20 uur is begonnen met de slaapplaatstelling. Hiervoor zijn eerst de voorverzamelplaatsen bezocht en hebben de waarnemers zich daarna geposteerd op vijf waarneemposten met
uitzicht op bekende en/of potentiële slaapplaatslocaties. Tijdens de slaapplaatstelling is regelmatig kort telefonisch contact geweest tussen de waarnemers onderling om elkaar snel van verplaatsingen van huiskraaien op de hoogte te stellen. De telling eindigde om 18:55 uur, het moment dat vanwege de duisternis huiskraaien niet meer met zekerheid kon worden gedetermineerd. Resultaat De telling op 4 maart 2012 leverde in totaal 23 huiskraaien op. Dit aantal werd zowel behaald op de voorverzamelplaats als op de slaapplaats. Overdag werden maximaal 13 vogels geteld. De zoekacties overdag leverden alleen vogels op rond het Station Hoek van Holland Haven en in de Berghaven. Bij restaurant het Vispaleis aan de Koningin Emmaboulevard,
Natuurlijk Rotterdam
traditioneel de beste plek voor huiskraaien, zaten geen vogels. Het restaurant bleek op maandag gesloten te zijn, waardoor er geen frietjes en andere lekkernijen op de grond lagen. Dit zou de afwezigheid van huiskraaien aldaar goed kunnen verklaren. Aan het einde van de middag bleek de Berghaven de locatie van de voorverzamelplaats. Hier zaten rond 17.15 uur 13 vogels op de steigers. Na een tijdje werd deze groep aangevuld met vogels die tussen de steigers tevoorschijnleken te komen. Het groepje van 23 dat ontstond vloog om 17.35 uur als één groep op, om snel en gericht laag over de daken in noordoostelijke richting te vertrekken. Daar trokken de huiskraaien op met grote aantallen kauwen (Coloeus monedula), die langs de Rondgang een slaapplaats hebben van ruwweg 700 exemplaren. Tussen de massale vliegbewegingen van de kauwtjes door konden de waarnemers de huiskraaien in groepjes van wisselende grootte heen en weer zien vliegen tussen vier verschillende locaties. Met het invallen van de duisternis bleven er 21 huiskraaien overnachten aan de Alkstraat, één exemplaar bleef langs de Rondgang in het Roomse Duin en één vogel verdween uit beeld rond de Harwichweg.
De groei eruit? De populatie huiskraaien in Hoek van Holland heeft sinds 1994 een gestage groei doorgemaakt. Van twee exemplaren in 1994 tot ten minste 29 stuks in 2011. Met een totaal van 23 vogels in 2012 kan de voorzichtige conclusie getrokken worden dat de populatie huiskraaien dit jaar niet is toegenomen en misschien zelfs is afgenomen. Dit is verrassend omdat de afgelopen jaren de soort jaarlijks tot broeden is gekomen (Bakker 2009). Over broedsucces is echter nauwelijks iets bekend. Het is evenmin bekend in hoeverre tegenwoordig nog nieuwe huiskraaien van buitenaf worden aangevoerd. Het opduiken van een lichtgekleurde huiskraai in augustus 2012, vermoedelijk van de ondersoort Corvus splendens zugmayeri en daardoor dus niet genetisch verwant aan de overige huiskraaien van de ondersoort C.s. splendens, geeft wat dat aangaat te denken. Hoe kan de huidige afname verklaard worden? De afgelopen twee winters hebben in Nederland felle vorstperiodes plaatsgevonden die bij vorstgevoelige vogelsoorten hun sporen hebben nagelaten. In hun normale verspreidingsgebied maken huiskraaien nooit strenge winters mee. Desondanks bleef de populatie van Hoek van Holland redelijk overeind. Ook na de relatief strenge winter van 2008/09 bleef het aantal vogels op peil met minimaal 25 exemplaren. Een andere verklaring voor de afname zou kunnen zijn dat enkele huiskraaien om de een of andere reden het gebied hebben verlaten, op zoek naar geluk
G De groei van de populatie huiskraaien in Hoek van Holland.
Informatie gewenst Indien iemand een huiskraai waarneemt buiten de nu bekende gebieden rond Hoek van Holland, is het belangrijk de waarneming goed te documenteren, bij voorkeurmet foto’s. Daarnaast is het zinvol de situatie in Hoek van Holland zelf nauwgezet te blijven volgen, in ieder geval door de komende winters de slaapplaats te blijven tellen. Meer informatie over de broedbiologie, zoals het aantal jongen dat jaarlijks wordt grootgebracht en de voedselkeuze kan in belangrijke mate bijdragen aan een beter begrip van de aantalsontwikkelingen. F Literatuur Bakker, G., 2009 - Broedvogels van de Hoekse Bosjes – Resultaten inventarisatie 2009 - bSR-rapport 136. bSR ecologisch advies, Rotterdam Klaassen, O. & De Baerdemaeker, A., 2012 - Telling van Huiskraaien in Hoek van Holland op 4 maart 2012 Sovon-notitie 2012-105. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen
D
Resultaten van huiskraaitellingen in Hoek van Holland in de afgelopen drie winters.
winter
teldatum
aantal bron
2009/2010
16-11-2009
2009/2010
6-1-2010
24 Sovon
2009/2010
28-2-2010
23 Sovon
2010/2011
10-1-2011
2010/2011
24-1-2011
2010/2011
25-2-2011
2011/2012
26-10-2011
2011/2012
4-3-2012
24 Sovon
>5
bSR
29 bSR 27 bSR >17 Sovon/bSR 23 Sovon/bSR
24 [4] 2012
G Huiskraaien en kauwen bij een geliefde voedselbron. Hoek van Holland, 28 oktober 2012. (Chris van Rijswijk | www.birdshooting.nl)
Straatgras
G Sinds augustus 2012 is een huiskraai van ondersoort Corvus splendens zugmayeri in Hoek van Holland aanwezig; 28 augustus 2012. (Chris van Rijswijk | www.birdshooting.nl)
elders. Een waarneming van twee exemplaren in Den Haag, die in juli 2012 twee weken verbleven in de wijk Morgenstond (bron: www.waarneming.nl), geeft aan dat dit een reële mogelijkheid is. Desalniettemin zijn waarnemingen van Huiskraaien buiten Hoek van Holland tot op heden zeer zeldzaam.
79
Natuurlijk Rotterdam
Bladmijnexcursie op oud havenslib Wouter Moerland [ecoloog, bureau Stadsnatuur Rotterdam;
[email protected]]
op het blad. Vaak zorgen ze voor extra bescherming: ze slaan een bladtop of bladlob om, of maken zelfs bladrolletjes. Dit voorkomt uitdroging en biedt bescherming tegen foeragerende vogels, spinnen en sluipwespen.
G De gewone eikenmineermot is een algemene vlinder, ook in stedelijk gebied. (Garry Bakker)
Straatgras
24 [4] 2012
M
80
isschien is het voor de hondenuitlater of jogger een ordinair recreatieoord, de Broekpolder is voor Ben van As, bevlogen vlinderman en vrijwilliger van bSR, meer dan een verzameling bomen en gras. Al meer dan 20 jaar zoekt hij hier naar de bladminerende microvlinders - kleine vlinders waarvan de rupsen gangetjes of blaasjes in het bladweefsel van planten uitvreten. Op 20 oktober 2012 vond een vlinderexcursie plaats onder leiding van Ben in de Vlaardingse polder. Het onderwerp: vlinders die vooral te vinden zijn door hun mijnen. Bladminerende insecten zijn er in een breed scala. Mijnen zijn afkomstig van kevers, vliegen, bladwespen en vlinders. De larven (rupsen, in het geval van vlinders) eten zich een weg door de bovenste en onderste bladlaag van het bladmoes. Hierin zijn leuke ecologische observaties te doen. Bijvoorbeeld: de gangetjes worden geleidelijk breder omdat de larven groeien en breder worden. Soms verlaat een larve in een bepaald stadium de mijn. Dan leven ze vrij
87 soorten Voor Ben van As is deze excursie een thuiswedstrijd. Hij kent het gebied op zijn duimpje. Inmiddels heeft hij meer dan 100 minerende vlindersoorten kunnen noteren. De Broekpolder staat ook wel bekend als de Havenslibpolder. Een zes meter dikke laag Rotterdamse havenslib is er vanaf de vijftiger jaren van de vorige eeuw gestort. Het slib moest de ondergrond vormen voor een nieuwe woonwijk. De opgespoten grond bleek dusdanig verontreinigd met zware metalen en minerale olie, dat van woningbouw geen sprake kon zijn. Derhalve werd de polder als groengebied ingericht: bos, met ruigten en open gebieden. Van een ultieme nulsituatie, naar een uitgebreide vlinderfauna. De excursie brengt ons langs een lange reeks van vouwmotten en mineermotten, kokermotten en ooglapmotten. Vaak is de relatie van vlinder tot de plant een specifiek ecologisch verband. De rupsen leven dan van één of enkele soorten planten. Deze zogeheten waardplant moet dus in het terrein aanwezig zijn, wil de vlinder er kunnen leven. Per waardplant heeft Ben de soorten vlinders strak in het geheugen. Op hazelaar (Corylus avellana) leven in de Broekpolder vijf soorten vlinders: de maagdelijke mineermot (Stigmella microtheriella), hazelaarmineermot (Stigmella floslactella), hazelaarblaasmot (Phyllonorycter coryli), hazelaarvouwmot (Phyllonorycter nicellii) en de gewone zebramot (Parornix devoniella). Op Spaanse aak zijn drie vlindersoorten te
vinden: akenmineermot (Stigmella aceris), bonte esdoornsteltmot (Caloptilia hemidactylella) en Spaanse-aakvouwmot (Phyllonorycter acerifoliella). En dit gaat zo een tijd door, want er zijn nogal wat waardplanten die bladminerende insecten huisvesting bieden. Regiospecialist Op een rijtje (relatief) oude iepen vinden we lichte iepkokermotten (Coleophora limosipennella). Dat mag de beheerder, de gemeente Vlaardingen, best weten, aangezien de soort landelijk gezien zeker niet algemeen is. Een regiospecialiteit passeert de revue: de windemineermot (Stigmella freyella). En warempel, Ben wordt zowaar gewezen op een kokermot nieuw voor de Broekpolder, de witsprietkokermot (Coleophora violacea). Het moge duidelijk zijn: de biodiversiteit zit soms goed verstopt, zelfs als je goed zoekt. De excursie eindigt met 78 bladminerende vlindersoorten, een lucratieve opbrengst voor paar uur rondkijken in wat ‘recreatiegroen’. En wie eenmaal kennis heeft gemaakt met de subtiele mijnen op hertshooi van de hertshooisteltmot (Euspilapteryx auroguttella), of het larvaal gelaveer in het beukenblad van zigzagbeukenmineermot (Stigmella tityrella), die wil meer weten. F
G Een berk is een dankbaar object voor mijnenzoekende vlinderaars; in het midden excursieleider Ben van As. (Wouter Moeland)
Opinie
Langs de Afrikaanse oostkust beschouwt men huiskraaien als een plaag Gerard Ouweneel [bevlogen vogelaar;
[email protected]]
Hoek van Holland Waarom blijft de huiskraai nu al bijna twintig jaar op zijn Hoek van Hollandse stek, terwijl ze elders stormenderhand terrein annexeren? Zijn het de ter plekke talrijk aanwezige grote soorten meeuwen en kauwen die geduchte voedselconcurrenten zijn? Of zijn de locale zwarte kraaien ze de baas en pikken deze de meest
gunstige nestelplekken in? Waarom dan optreden tegen een vogelsoort die nu al bijna twee decennia zich in een hoekje van onze natie staande houdt, daar niet in aantal expandeert en hoe dan ook toch een verrijking van onze avifauna betekent. Natuurlijk, we moeten het reilen en zeilen van de Hoekse huiskraaien volgen en bij populatie-uitzaaiingen ons opnieuw beraden. Een mooie taak voor Bureau Stadsnatuur, temeer omdat Hoek van Holland Rotterdams territorium is. En valt bij een uitbraak van huiskraaien uit den Hoek een besluit op te treden, dan zal dat, gelet op de snelheid waarmee de soort elders expandeerde, snel en grondig moeten gebeuren. Wel of geen exoot? Tenslotte nog een kanttekening, eentje van meer academische aard. Mogen we de huiskraai wel beschouwen als een exoot? Inventief en opportunistisch als ze zijn, gaan ze in het kielzog van de mens over de wereld.
G Vangkooi voor (en met) huiskraaien in Dar-es-Salaam, Tanzania. (Anne Schram)
Net als huismussen en spreeuwen dat deden (en doen). Worden die dan ook in die delen van de wereld waar ze verschenen, beschouwd als exoten? F Eind november gaf het Team Invasieve Exoten de opdracht om de populatie Hoekse huiskraaien weg te vangen en te doden. Faunabescherming maakte daar bezwaar tegen bij de rechter. Hierdoor is de vangactie voorlopig afgeblazen. Bij het ter perse gaan van deze Straatgras was er nog geen rechterlijke uitspraak. [red.]
24 [4] 2012
aren het de onheilspellende berichten uit Afrika en het Midden-Oosten die Haagse beleidsbedenkers een paar jaar geleden (en recentelijk ook weer) deed besluiten de banvloek uit te spreken over de Hoek van Hollandse huiskraaien? Dat kan best. Meeliftend op schepen verspreidden ze zich vanuit India en Pakistan in adembenemend tempo tot voorbij Kaapstad. Waar ze verschenen werden ze niet met applaus begroet. Niet door autoriteiten die de nieuwkomers aanrekenden problemen te veroorzaken bij de volksgezondheid, noch door de plaatselijke vogelaars die constateerden dat de aanwinst de locale avifauna ging brandschatten. Een paar jaar geleden op bezoek in Kaapstad raadde een plaatselijke vogelaar mij aan ‘kill them, kill them’. En er volgde een lijst van inderdaad niet voor de poes zijnde wandaden die de huiskraaien onder de Kaapse avifauna verrichtten. Op het eiland Socotra, in de Indische Oceaan voor de Hoorn van Afrika, krijgen schoolkinderen een premie voor iedere meegebrachte huiskraai en in het Tanzaniaanse Dar-es-Salaam gingen de autoriteiten ertoe over vangkooien te verstrekken en kwam er een speciale ophaaldienst om de bemachtigde vogels af te voeren. Zomer 2012 leek de stad er inderdaad wat minder te herbergen. Maar toch!
G Huiskraaien heten nieuwkomers welkom; Hoek van Holland, 16 december 2012. (Garry Bakker)
Straatgras
W
81
‘Hoe prepareer je een meeuw?’ trekt volle zaal André de Baerdemaeker [ecoloog, bureau Stadsnatuur Rotterdam (en part-time preparateur);
[email protected]] Liset Stoffers [educatief medewerker, Natuurhistorisch Museum Rotterdam;
[email protected]]
D
e tentoonstelling ‘Meeuw in uitvoering - over prepareren en verzamelen’ nam de bezoeker van Het Natuurhistorisch mee achter de schermen van het museum. De expositie gaf antwoord op vaak aan museummedewerkers gestelde vragen: ‘Waarom bewaart het museum dode dieren?’, ‘Hoe komt het museum aan de collectiestukken?’, ‘Maakt het museum dieren dood ten behoeve van de collectie?’ Wie doet het snijwerk? Te zien was hoe een meeuw, die model staat voor iedere andere soort vogel of zoogdier, via verschillende conserveringstechnieken bewaard en geregistreerd wordt. Opgezette meeuwen, balgen, skeletten en meeuwen in alcohol in verschillende stadia van preparatie waren te zien. Zeer illustratief uiteraard, maar toch gaat niets boven het echte werk. Daarom werd de tentoonstelling op donderdag 25 oktober 2012 opgeluisterd met een prepareerdemonstratie.
Straatgras
24 [4] 2012
Oranje LZ Een preparateur en een educatief medewerker van Het Natuurhistorisch (de auteurs van dit stukje) hadden in de tentoonstellingsruimte plaatsgenomen achter een met instrumenten gevulde tafel. Het leidend voorwerp
van de demo was een op 18 februari 2011 in Strijen (ZH) gevonden zilvermeeuw (Larus argentatus) die via Vogelklas Karel Schot in het museum terecht is gekomen. De dode vogel droeg een metalen ring met een code van het Vogeltrekstation en een oranje kleurring met de zwarte letters LZ. Daardoor wisten wij dat meeuwenonderzoeker Roland-Jan Buijs de meeuw op 13 mei 2006 als volwassen vogel had gevangen en geringd in de broedkolonie van Moerdijk. Op basis van de lichaamsmaten werd gesteld dat het om een mannetje moest gaan. In de tussenliggende jaren bewoog Oranje LZ zich in de loop van zijn (bijna vijfjarige) leven tussen Moerdijk, IJmuiden en de vuilstort van Breda. De prepareerdemonstratie werd goed bezocht. Een buitenschoolse opvang kwam er speciaal voor naar Rotterdam. Ruim twintig kinderen, hun ouders en andere belangstellenden stonden ademloos te kijken hoe de meeuw werd uitgevild. Niet in de laatste plaats omdat het dode dier een karakteristiek aroma door de zaal verspreidde. Onderwijl kwam het spervuur van vragen al snel op gang. Alle ins en outs van het prepareren, details over de meeuw, de achtergrond van
82
G De prepareerdemonstratie werd goed bezocht en nauwlettend gevolgd. (Vincent van Dordrecht | www.vincentvandordrecht.nl)
Met dank aan Roland-Jan Buijs voor het delen van de levensgeschiedenis van Oranje LZ.
de preparateur en talloze ervaringen passeerden de revue terwijl het scalpelmesje door het meeuwenvlees ging. Zowel onder volwassenen als kinderen deed zich een opvallende tweedeling voor. Waar de een met de hand voor de mond en een vies gezicht de gang van zaken van een afstandje voorzichtig gade sloeg, stond de ander ontspannen met z’n neus boven het kadaver te keuvelen. Enkele sleutelmomenten in het prepareerproces deden de spanning in de van Roonzaal voelbaar oplopen. Zo viel uit het stilvallen van het publiek op te maken dat het moment waarop de schedel werd geopend om de hersenen en ogen eruit te vissen, behoorlijk wat indruk maakte. Doodsoorzaak? Nadat de meeuw volledig uit zijn jas was gehaald werd de huid opzij gelegd voor een wasbeurt op een later moment. Nu kon het lichaam van de vogel aan een nadere inspectie worden onderworpen. De maag was leeg. Daarnaast was goed te zien dat tussen de ingewanden van de vogel veel bloed lag opgehoopt als gevolg van een inwendige bloeding. Wat een dergelijke bloeding teweeg heeft gebracht blijft giswerk, maar een ongeluk lijkt, ondanks de afwezigheid van uiterlijke verwondingen of botbreuken, de meest voor de hand liggende doodsoorzaak. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat de meeuw toch vergiftigd was met een anticoagulant - een middel dat het stollen van bloed tegengaat, zoals bepaalde soorten rattengif. Wat in ieder geval wel duidelijk is geworden, is dat het op geslacht brengen van zilvermeeuwen op basis van lichaamsmaten geen eenduidige aangelegenheid is. Een blik op de geslachtsorganen van Oranje LZ wees dat ondubbelzinnig uit: het is een meisje. Uiteraard het is demonstratiemodel opgenomen in de collectie, als balg met catalogusnummer NMR 9989-003329. F
Column
Sluipmoord ent u de Ichneumon? Dit wezen is de schrik van de natuur. Bij Plinius was de Ichneumon een drakendodend monster, dat zichzelf met modder bedekte, zijn staart in zijn neusgaten propte en daarna de draak doodde. In de moderne biologie zijn Ichneumons sluipwespen, en sluipwespen zijn werkelijk nare dieren. Een sluipwesp legt, net als ieder ander insect, eitjes. Maar in tegenstelling tot de meeste andere insecten doen ze dat niet, zoals vlinders, op de blaadjes van een waardplant of, zoals libellen, in het water of, zoals bijen, netjes in een raatgaatje. Sluipwespen leggen hun eitjes in de eitjes of in de larven van een ander insect. Het is daarmee de ultieme parasiet. De sluipwespeneitjes komen na verloop van tijd uit en dan zijn er dus sluipwespenlarfjes. Minuscule rupsjes eigenlijk, die in het inwendige van de gastheerlarve zitten. Die gastheerlarve wordt langzaam, héél langzaam, van binnenuit opgegeten. Dat gebeurt op zodanige wijze dat hij zo lang mogelijk blijft leven. De vitale organen, de zenuwen, de spijsverteringorganen en dergelijke, blijven zo lang mogelijk intact want de gastheerlarve moet zich wel kunnen blijven voeden om zijn ongenode gasten van eten te voorzien. Maar uiteindelijk blijft er weinig meer van hem over dan een wriemelend vel gevuld met parasieten. Soms komt hij nog wel tot verpoppen, maar het eind van het liedje is altijd dat er geen kever of vlinder uit de pop tevoorschijn komt, maar een hele trits kleine sluipwespjes. Het is een afschuwelijke manier van voortplanten die altijd ten koste gaat van een andere larve die op een uiterst trage en nare manier aan zijn eindje komt, letterlijk van binnenuit opgevreten tot de dood er op volgt. Ichneumons gaven in de negentiende eeuw dan ook aanleiding tot lastige theologische discussies: het was volstrekt onduidelijk hoe deze nare beestjes zouden kunnen passen in het idee van een omnipotente en barmhartige schepper. Hoe kan God in godsnaam zoiets verfoeilijks hebben geschapen? De Ichneumon is terug. Hij heet bezuiniging. Ons museum,
dat voor een belangrijk deel draait dankzij een subsidie van de overheid, wordt al sinds vele jaren gekort. Heel gewiekst, eigenlijk zonder dat je het merkt, is al jaren geleden het zogenaamde accrès, ofwel de inflatiecorrectie, afgeschaft. Dan blijft dus het subsidiebedrag gelijk aan dat van het voorgaande jaar. Het is dan mogelijk dat je de ene week van de overheid (dienst A, ambtenaar X) een vriendelijke brief krijgt met de mededeling dat er over het komende jaar geen accrès wordt verleend. De volgende week krijg je van dezelfde overheid (dienst B, ambtenaar Y) een vriendelijke brief dat de huur van het museumgebouw (dat we huren van de overheid die daarmee een belangrijk deel van de subsidie weer ziet terugvloeien) per
1 juli wordt verhoogd met de zogenaamde CBS-index. Verder wordt het schoonmaakbedrijf een paar procent duurder, stijgen de lonen van de medewerkers conform de afspraken, vraagt Eneco een paar procent meer voor de elektriciteit en ook voor de stadsverwarming, en stijgen de OZB, de waterschapsheffing, de Roteb-tarieven en wat men nog meer kan verzinnen. Een en ander betekent een jaarlijkse teruggang van al gauw 2 à 3 procent. Dat dan een aantal jaren achter elkaar levert snel een enorme reductie op in de besteedbare middelen. Geen geld meer voor PR, geen geld meer voor aankopen voor de collectie, geen geld meer om een nieuwe vitrine te laten maken. Over 2012 kwam daar, in het kader van de bezuinigingen, een extra korting bovenop – voor alle culturele instellingen – van 2 procent. Dat lijkt niet veel, maar opgeteld bij de genoemde stilstand levert dat feitelijk een teruggang van zo’n 5 procent op. Alsof dat niet genoeg is, zijn vorig jaar de bijdragen voor gesubsidieerd werk afgeschaft. Mensen die tot nu toe via zg. Melkert-banen nuttig werk konden verrichten, worden gedwongen thuis te blijven zitten: de bijstand is voor de overheid goedkoper dan de verschillende Melkert-regelingen, en alle garanties die de overheid daar ooit over afgaf zijn in de prullenbak gegaan. Bijgevolg zijn bij ons (en overal elders in ons land) inmiddels de suppoosten ontslagen. Nieuwe ronde, nieuwe kansen met de cultuurperiode 2013-2016. Voor de komende vier jaar boffen we. Sommige musea worden gehalveerd. Wij krijgen een subsidiekorting van “maar” 7 procent. Daar mogen we blij mee zijn! Dat zijn we natuurlijk ook, ondanks het feit dat we eigenlijk altijd aan de rand van het bestaansminimum hebben geleefd, en ondanks het feit dat we over de laatste 4 à 5 jaar al zeker 15 procent hebben ingeleverd. Dat komt nu zeker boven de 20 procent uit. De huur blijft stijgen, de gas- en lichtrekening ook, de salarissen hebben we al een paar jaar geleden bevroren. Zo wordt Het Natuurhistorisch langzamerhand van binnenuit leeggevreten door de Ichneumon van de bezuiniging. Ja, zult u zeggen, zoek dan naar andere inkomsten. Dat doen we ook, al jaren eigenlijk. Het Natuurhistorisch is één van de musea met een relatief hoog percentage aan eigen inkomsten. Ook dat loopt echter terug. De bezoekers geven minder uit, de sponsors hebben hun eigen kopzorgen. Maar in tegenstelling tot de larven die als gastheer voor kleine sluipwespjes dienen en die dat met hun mini-insectenbreintjes niet eens in de gaten hebben (ze blijven vrolijk dooreten), hebben wij het gelukkig wel in de gaten. Tijd voor maatregelen, om de sluipmoord te verhinderen. F
Straatgras
K
24 [4] 2012
Jelle Reumer
83
G Opwindbare pinguïns, uit 1940-1950. (Sebastian Köpcke & Volker Weinhold)
Opgewonden beestjes Wie kent het nog? Het traditionele blikken opwindspeelgoed dat na draaien aan het sleuteltje vanzelf klik-klak-klik-klak over de tafel of grond beweegt. Het Natuurhistorisch presenteert t/m 3 maart 2013 samen met de Kunsthal ‘Opgewonden Beestjes’, een tentoonstelling die een speelse blik werpt op de mechanische dierenwereld. Ruim tweehonderd mechanische beestjes, variërend van pinguïns tot krokodillen en van kevers tot libellen, zijn op twee locaties te bewonderen. Land- en luchtdieren in Het Natuurhistorisch en waterdieren in de naast gelegen Kunsthal, nooit eerder waren zoveel opgewonden beestjes bijeen. De tentoonstelling laat ook foto’s van de blikken beestjes zien, gefotografeerd in hun eigen biotoop. Gedurende de looptijd van de tentoonstelling (nog t/m 3 maart) hebben kinderen met een kaartje van Het Natuurhistorisch gratis toegang tot de Kunsthal.
Straatgras
24 [4] 2012
Het Abecedarium van de dieren Anneke van Dijk en Mascha Wasserman schreven 26 verhalen over 26 diersoorten, en maakten evenzoveel kleurrijke illustraties. De schilderijtjes zijn tot en met eind februari 2013 te zien in
83
de Haverhorst Vestibule van Het Natuurhistorisch. Het is een kleine maar fijne expositie. En er is ook een boek ‘Het Abecedarium van de dieren - de fantasiewereld van dieren en letters’, dat te koop is in de museumwinkel.
Nieuwe website Er is goed nieuws. Zowel het museum als Bureau Stadsnatuur hebben een nieuwe website die tweeledig is aangepast, aan de nieuwe huisstijl, en aan de nieuwe media (Facebook en Twitter). De (aparte) websites van Het Natuurhistorisch en Bureau Stadsnatuur hebben nu dezelfde uitstraling die duidelijk maakt dat we tot dezelfde organisatie behoren. Verder is nu ook het gebruik van de website op smartphones en tablets mogelijk. Kortom: vernieuwing waar wij erg blij mee zijn. De vernieuwing is ons in de schoot geworpen door Yucca inter-
Colofon
netbureau uit Rotterdam. Precies op het juiste moment trokken zij aan de bel. Met de (bekende) mededeling ‘jullie website kan wel een facelift gebruiken’. Dat was ons bekend, maar geld om de website te laten restylen hadden we niet. Daar had Yucca een oplossing voor: geheel naar onze wensen ontwikkelden ze twee nieuwe websites en sponsorden de kosten daarvan bijna volledig. In deze tijd van forse bezuinigingen was dat voor ons een waardevol geschenk. Leuke en creatieve mensen, bij Yucca! Neem eens een kijkje op www. hetnatuurhistorisch.nl, daar zijn bijvoorbeeld alle Straatgras-artikelen te downloaden (vanaf jaargang 1 uit 1989!) en dat geldt ook voor ons wetenschappelijke jaarbericht Deinsea, waarin kortgeleden twee nieuwe artikelen online zijn verschenen: over de vlinders van Sichuan (China) door Ruud Vis en Hans Coene, en over de oorzaak van de rode neus van Rudolf het Rendier, door een team onderzoekers van het Erasmus MC en Diergaarde Blijdorp.
Agenda 27 februari 2013 3e Hoboken Lecture Chris Stringer t/m 3 maart 2013 Opgewonden beestjes
hetnatuurhistorisch.nl
Straatgras is een uitgave van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam, waarin opgenomen
druk Oranje Van Loon drukkers, Den Haag | oplage 1850
berichten van bureau Stadsnatuur Rotterdam (voorheen ‘Natuurlijk Rotterdam’) en nieuws van de
tekst André de Baerdemaeker, Shirley Jaarsma, Henk de Jong, Olaf Klaassen, Kees Moeliker,
Stichting Vrienden van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam | ISSN 0923-9286
Wouter Moerland, Gerard Ouweneel, Barbara M. Reumer, Jelle Reumer, en Liset Stoffers
adres Natuurhistorisch Museum Rotterdam | Westzeedijk 345 (Museumpark) | 3015 AA
beeldmateriaal Garry Bakker, Herman Berkhoudt, Vincent van Dordrecht, Eric van der
Rotterdam
Heijden, Greg Hume, Henk de Jong, André Karwath, Sebastian Köpke, Jaap van Leeuwen, Kees
telefoon 010 4364222 | e-mail
[email protected] | website hetnatuurhistorisch.nl
Moeliker, Wouter Moerland, Chris van Rijswijk, Anne Schram, André Slupik en Volker Weinhold
redactie Kees Moeliker, André de Baerdemaeker en Peter Milders ontwerp & opmaak Jaap van Leeuwen