STOP AND STAY IN ARNHEMS BUITEN
HET ONTWERP VAN EEN NIEUW STATION EN CONFERENTIEHOTEL IN BESTAANDE GEBOUWEN IN ARNHEMS BUITEN
DE REFLECTIE
HENS ZOET, 1303724 RMIT AFSTUDEER STUDIO
Impressum Stop and stay in Arnhems Buiten Het ontwerp van een nieuw station en conferentiehotel in bestaande gebouwen in Arnhems Buiten De reflectie Hens Zoet Oranjeplein 47B 2515 LJ Den Haag +31 (0)613204305
[email protected] [email protected] Student nummer: 1303724 Afstudeerstudio Rmit 2012, groep Arnhem master architecture, urbanism and building sciences Faculteit Bouwkunde Technische universiteit Delft Mentors: studio architectuur: Ir. Lidy Meijers studio bouwtechnologie: Ir. Frank Koopman Thesis plan: Dr. Ir. Hielkje Zijlstra Gecommitteerde: Dr. M.E.A. Haffner Alle afbeeldingen, schema’s en foto’s zijn door de auteur gemaakt, tenzij anders vermeld. omslag: ingang conferentiehotel
2
tcn
REFLECTIE
Voorwoord Sinds februari 2012 ben ik, Hens Zoet, bezig met mijn afstudeerproces. Dit heb ik doorlopen bij de track Rmit aan de faculteit Bouwkunde, TU Delft. Dit document is de reflectie op het afgelopen jaar. Het project omvat een herbestemmingsopgave van bestaande panden op het business park Arnhems Buiten in Arnhem. De eigenaar van Arnhems Buiten, ontwikkelaar TCN, heeft de TU Delft benaderd om plannen in te brengen en voor de (leegstaande) gebouwen in het park. Ik heb gekozen voor twee gebouwen gelegen langs de spoorlijn ArnhemNijmegen en hierin de functies van een klein treinstation en conferentiehotel geïmplementeerd. Nu het einde van dit proces nadert kijk ik terug, formuleer ik wat ik gedaan heb en of dit is gegaan zoals ik van tevoren verwacht had. Bij het eerste officiële peilmoment (P2, 4 juni 2012) heb ik een thesisplan geschreven waarin vermeld werd hoe het onderzoek en ontwerpproces eruit zouden gaan zien. Deze reflectie kijkt terug naar het thesisplan en geeft eventuele verschillen tussen planning en daadwerkelijke uitwerking aan. Naast het thesisplan heb ik in een essay mijn standpunt in het werkveld van restauratie en herbestemming beschreven. Dit document werd een houvast gedurende het afstudeerproces en hier wordt dan ook regelmatig naar verwezen. Ik heb het afgelopen jaar erg veel geleerd en het over het algemeen als plezierig ervaren. De begeleiding was zeer professioneel en het was een hechte groep. Hierbij wil ik dan ook iedereen bedanken die dit mogelijk heeft gemaakt. Hens Zoet, Den Haag 17 januari 2013
HENS ZOET
3
Inhoud Voorwoord
3
1. Introductie ontwerpopgave & gebouw
5
2. Ontwerp Masterplan Architectonisch ontwerp Bouwtechniek
7 7 8 11
3. Reflectie op ontwerpproces
13
4. Bibliografie
17
Bijlagen
Essay heritage development
18
railway to Arnhem
Mariendaal Den Brink Utrechtseweg
De Hes
weg
ekse
elbe
Kling
Rh i
ne
Rosande
railway to Nijmegen N 500 m
Arnhems Buiten aanpassing van TU Delft maps
4
REFLECTIE
1. Introductie ontwerpopgave & gebouw Rmit is een richting binnen de mastertrack Architectuur van de faculteit Bouwkunde, TU Delft. Rmit staat voor Restauratie, Modificatie, Interventie en Transformatie en richt zich op het hergebruik en herontwikkeling van het bestaande. Hierbij worden bestaande gebouwen die hun oorsspronkelijke functie verloren hebben omgevormd. Middel hiertoe is het doen van aanpassingen en toevoegen van addities. De manier waarop een architect dit doet verschilt per persoon. Één van de doelen van het afstudeerproces was het vinden en formuleren van deze positie binnen het werkveld van Rmit.
explosielaboratorium op Den Brink
de Zoetenlaboratorium op Den Brink
HENS ZOET
Voor dit project is Rmit een samenwerking aangegaan met TCN, een ontwikkelaar die zich richt op herontwikkeling van gebouwen. Industrieel erfgoed vormt een groot deel van de portefeuille van TCN, zo ook Arnhems Buiten. Arnhems Buiten is ontstaan als bedrijfslocatie van KEMA, de NV voor Keuring van Elektrotechnische Materialen te Arnhem. TCN heeft het park in 2005 aangekocht en hierna gekozen het park in de markt te plaatsen als “Energy park”. Ze ontwikkelen een business park waar voornamelijk bedrijven gevestigd zijn die werken met elektriciteit en elektrotechniek. TCN wilde ideeën van studenten van de TU ontvangen om dit doel te bereiken. Begin december 2012 is TCN, en daarmee Arnhems Buiten, failliet verklaard. Dit heeft echter geen invloed op het afstudeerproces. Helaas is hiermee de kans dat er iets met de plannen gedaan wordt miniem geworden.
en de zichtlijnen binnen het park leiden weer naar de gebouwen. De gebouwen zijn speciaal ontwikkeld voor KEMA, ze hebben dan ook zeer specifieke functies, zoals testfaciliteiten en laboratoria. Na ca. 1980 verplaatste KEMA haar testfaciliteiten naar een nieuw deel van Arnhems Buiten: Rosande aan de Nederrijn. Daardoor kwamen veel gebouwen in het oorspronkelijke deel Den Brink tot op heden leeg te staan. Den Brink is gekozen als locatie voor het ontwerpproject. De gebouwen krijgen weer een functie. Deze functie moet de rest van het park en de buurt ondersteunen en een nieuwe impuls aan het businesspark geven. TCN heeft verschillende wensen om het park aantrekkelijker te maken voor bestaande en nieuwe huurders. Deze diverse wensen van TCN en huurders zijn ook mede de basis voor het gekozen programma in het project geworden.
KEMA is in 1927 opgericht en had van 1930 tot 1980 haar testfaciliteiten op het oude landgoed Den Brink aan de Utrechtseweg in Arnhem. De meeste van deze testfaciliteiten zijn ontworpen door de architecten prof. ir. R.L.A. Schoemaker, H. Fels en G. Hamerpagt in de stijl van de Haagse School. Deze stijl ontstond ca. 1920 en kenmerkt zich door een baksteenarchitectuur waarbij horizontale lijnen overheersen. De daken hebben een overstek en de gebouwdelen bestaan uit rechte, karakteristieke en symmetrische vormen. Entrees worden benadrukt door verticale elementen, bijvoorbeeld met torens. In het metselwerk zijn duidelijke doorgaande banden boven de dorpels etc. gemaakt. De gebouwen van de KEMA zijn allemaal in een park in Engelse landschapsstijl geplaatst. Ze liggen in het groen, zijn hierop gericht
5
Twee gebouwen in Den Brink vormen het uitgangspunt voor het ontwerp. Dit zijn het de Zoetenlaboratorium en het explosielaboratorium. Deze gebouwen liggen op het zogeheten Zoetenlabensemble, een ensemble van gebouwen op Den Brink, gelegen langs de spoorlijn Arnhem-Nijmegen waarbij de spoorlijn ook de richting van het ensemble en de gebouwen geeft. Het Zoetenlab is gebouwd als testgebouw voor transformatoren. Het gebouw kenmerkt zich door drie zones liggend over de gehele breedte van het gebouw en de lineaire richting van het ensemble volgend. De zuid-zone was voor het personeel en is het laagste. Hier waren twee uitkijkpunten die de midden-zone instaken om het testen te kunnen overzien. De midden-zone is een grote langgerekte zaal waar de generatoren stonden opgesteld. Door de zaal liep een spoorlijn waarover de transformatoren werden binnen gebracht en zo de ruimtes van de noord-zone konden worden ingeschoven. In deze nissen werden de transformatoren vervolgens getest. Het gebouw fungeerde als machine en de midden en noord-zone werden dan ook nauwelijks door mensen betreden. Deze zijn dan ook open naar buiten toe en niet geïsoleerd. De zuid-zone daarentegen heeft een spouwmuur en werd verwarmd. Binnen liggen tegels op de vloer en de muren en cassette plafonds zijn afgewerkt met een stuc laag. In de noord-zone is het in het werk gestorte beton zichtbaar door de horizontaal gebruikte bekistingdelen die is gebruikt. Het exterieur wordt net als de andere gebouwen op Den Brink gekenmerkt door rood-bruin metselwerk in Noors verband. Hiervoor is speciaal voor KEMA een baksteen ontwikkeld die nog extra de horizontale richting benadrukt. Ook is gebruik gemaakt van horizontale elementen zoals dorpels. De stalen kozijnen zijn voorzien van enkel glas. De zuidgevel is geopend naar het park toe, met veel ramen. De noordgevel richting het spoor is erg gesloten en heeft geen ramen, enkel bovenin een strook met openingen om de druk van een eventuele explosie te kunnen laten wegvloeien.
6
zone 3: noordzone zone 2: middenzone zone 1: zuidzone typologie plattegrond Zoetenlab
oorspronkelijk interieur hal zoetenlab (midden-zone) spoorlijn Arnhem-Nijmegen
explosielab
Zoetenlaboratorium
kantoorgebouw
originele plan Zoetenlab ensemble bron: TCN archief
REFLECTIE
2. Ontwerp Masterplan: De belangrijkste uitgangspunten van het masterplan zijn het openstellen van Arnhems Buiten, het behouden van het park en het Zoetenlabensemble wordt het hart van Arnhems Buiten. Arnhems Buiten was een geheime werklocatie van KEMA en zodoende geheel met hekken omsloten en afgeschermd door middel van bomen en bosschages. Deze enclave wordt meer opengesteld voor de omgeving door meerdere ingangen te maken. Ook worden routes door het park gelegd zodat omwonenden niet meer langs het park maar door het park kunnen. Door bomen en struiken langs de grenzen deels weg te halen worden bestaande zichtlijnen op het park verlengt tot daarbuiten en is er ook vanaf de buitenwereld zicht op de gebouwen. De vier verschillende delen van Arnhems Buiten worden gekoppeld door één weg door alle delen te laten lopen. Om de bereikbaarheid te vergroten en het park ook op een andere manier dan per auto, fiets of lopen toegankelijk te maken wordt een station Arnhems Buiten toegevoegd waar trein en bus zullen stoppen. Voor Arnhems Buiten geldt momenteel de regel dat niet meer dan 10% van het oppervlak van het gehel park bebouwd is. De restruimte is voor infrastructuur en groen zoals bomen en weides. Ook mag bebouwing niet boven de bomen uitkomen. Deze regel wordt gehandhaafd. Het Zoetenlabensemble in Den Brink ligt centraal en heeft de hoogste dichtheid. Dit wordt het hart van Arnhems Buiten met de meeste activiteit. Zodoende is hier ook het trein- en busstation gesitueerd.
masterplan Arnhems Buiten i.s.m. Paul Mulder en Patrick Levie
HENS ZOET
7
Architectonisch ontwerp 1)Functie Bij het eerste bezoek van Arnhems Buiten en rondleiding door directeur Willem van der Ven bleek dat TCN al enkele wensen had voor het park en de gebouwen. Zo moest de bereikbaarheid verbeterd worden door het toevoegen van een treinstation. Het park moest voor huurders ook aantrekkelijker worden door het toevoegen van een hotel en evenementenlocatie. Dit is het uitgangspunt geweest bij het zoeken naar een functie voor de gebouwen van het Zoetenlabensemble. Een functie die aansluit bij de functie die het park nu al heeft. Besloten is een station te ontwerpen in het bestaande explosielaboratorium op het Zoetenlabensemble. In Nederland is nog nooit een nieuw station in een bestaand gebouw ontworpen, hier lag dus een uitdaging. Om het station en het plein ervoor levendig te maken is aan het plein in het de Zoetenlaboratorium een conferentiehotel gepland en in het kantoorgebouw een restaurant. Het levendig maken van het plein met meer mensen betekent dat er nieuwe routes over het plein gaan lopen, bijvoorbeeld van station naar hotel en van hotel naar restaurant. Hiervoor moeten de ingangen van de nieuwe functies aan het plein komen en zijn er openingen in de gebouwen gekomen voor de relatie van binnen naar buiten en andersom. Voor het ontwerp van het station is het rapport “Arnhems Buiten knooppuntnotitie” gebruikt (van Nie et al., 2011). Hierdoor bleek al snel dat een station in de komende tien jaar onrendabel is. Om meer gebruikers naar het station te trekken is de conferentielocatie, waarbij grote conferenties tot 400 man in één zaal georganiseerd kunnen worden, en het hotel toegevoegd. Hiernaast is het rapport “visie op stationsoutillage” van Prorail gebruikt voor eisen aangaande een station (Blom & Moors, 2011). Om het programma van het conferentiehotel vast te stellen zijn verschillende media gebruikt. De harde eisen aangaande het hotel zijn afgeleid van het kenniscentrum horeca (BHC, 2012). Ook zijn er verschillende hotels bezocht en mensen geïnterviewd om het programma aan te scherpen. Het programma is verdeeld over verschillende gebouwen,
8
het station zal in het explosielaboratorium gesitueerd worden. De horecafunctie van het conferentiehotel komt in het kantoorgebouw en het conferentiehotel komt in het de Zoetenlaboratorium. Alleen het Conferentiehotel is uiteindelijk tot in detail uitgewerkt. De langgerekte hal in de midden-zone wordt opgedeeld tot drie conferentiezalen. De ruimtes in de zuid-zone worden vergader- en workshopruimtes. In de noord-zone zijn de hotelkamers gevestigd. Hierbij is het bestaande westelijke deel van de noord-zone weggehaald en vervangen door een nieuw gebouwdeel om plaatsing van hotelkamers, ivm grootte, licht en geluid, mogelijk te maken. 2)Lineaire richting exterieur Het Zoetenlabensemble is ingericht in een lineaire structuur. Deze structuur was al aanwezig voordat KEMA zich op Den Brink vestigde. De richting is zichtbaar in de orientatie van de gebouwen en de bomen en in de richting van de spoorlijn en het landschap. Het ensemble ligt namelijk in een kleine vallei. In deze richting is door KEMA verder gebouwd en nu weer opgepakt bij de interventie die afgelopen jaar tot stand is gekomen. Bij de uitbreiding wordt in het exterieur de richting van het ensemble benadrukt door duidelijke lijnen. Een overstek aan de zuidkant vormt een extra lijn. De gevel wordt uitgevoerd in glas en Europees Douglas Fir. Het hout wordt gebeitst zodat het langer mee gaat en in kleur overeen komt met het metselwerk van het bestaande. Zo is er overeenkomst tussen oud en nieuw maar vormt de toevoeging toch een extra laag. 3)Sequentie van ruimtes De lineaire richting van het ensemble komt veel terug in het ontwerp. Een variatie hierop is de noordelijke zone. Deze bestaat uit nissen met openingen naar de grote hal in het midden van het gebouw. De nissen worden ontsloten door aftakkingen van de oude spoorlijn die door de hal loopt. Omdat er langs de grote hal een centrale verkeersruimte wordt toegevoegd moeten de nissen weggehaald worden. Dit is in eerste instantie gedaan maar hierdoor ging het kenmerkende ritme in het noordelijke gedeelte van het gebouw verloren. Het ritme was er nog wel, namelijk door de plaatsing van de
stationsplein met aanzicht naar station en conferentiehotel
noordaanzicht vanaf perron 2
grote conferentiezaal
REFLECTIE
N
0
10
20
30
plattegrond begane grond
HENS ZOET
9
tussenwanden van de hotelkamers, maar deze was niet meer te ervaren. Na een nuttige vraag en opmerking van Jean Paul Corten van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed is het ritme duidelijk teruggebracht in de centrale verkeersruimte. Er zijn schijven geplaatst die op twee levels voor een sequentie van ruimtes zorgen. Ten eerste zijn er schachten ontstaan in het nieuwbouwgedeelte die een duidelijk ritme geven. Hiernaast is er een afwijking door in het bestaande oostelijke deel de schijven niet helemaal door te laten lopen. 4) Interieur en materiaalgebruik De ingang, centrale verkeersruimte en conferentiezalen zijn drie aspecten van het gebouw die meer in detail zijn ontworpen. In het midden van de noordgevel bevindt zich het trappenhuis en de liftschacht. Deze toren verwijst naar de twee bestaande toren aan de zuidgevel. Het trappenhuis is echter wit gestukadoord en komt zo in materiaal en beeld overeen met de nieuwe ingang. Zo herkennen bezoekers die aankomen met de trein de toren en na het verlaten van het stationsgebouw meteen de ingang van het hotel. Het is een gesloten en witte gevel met één grote opening om de ingang herkenbaar te maken. Bij binnenkomst is er rechtdoor nog zicht op het perron ter oriëntatie en rechts ligt de lobby met een langgerekte balie met receptie, garderobe etc.
In het bestaande gebouw wordt de langgerekte zaal opgedeeld in drie zalen en twee verkeersruimtes. Door vier witte schijven toe te voegen is de ruimte gedefinieerd en door deze vrij te houden van de wand en plafond en de ruimte op te vullen met glas blijft de gehele hal overzichtelijk. Het bestaande stukadoorwerk en cassettenplafond blijven wit. De kolommen en balken in de zaal worden lichtgrijs om de sequentie te versterken. De bestaande tegels op de vloer moeten weggehaald worden in verband met techniek, deze worden in de conferentiezaal vervangen door een felrode gietvloer. Qua kleur sluit de vloer aan op de rest van het gebouw, het is echter felrood omdat het actiever voor de ogen is bij het bijwonen van een conferentie. En de gietvloer verwijst met de strakke structuur naar het industriële verleden van de zaal.
De centrale verkeersruimte wordt gekenmerkt door de schijven die de ruimte opdelen in verticale schachten in de nieuwbouw en de open vide in het bestaande gedeelte. De schijven worden uitgevoerd in beton en door middel van matten in de bekisting wordt een horizontaal patroon aangebracht. De bestaande muur in baksteen en stukadoorwerk vormt zo een contrast in kleur met het toegevoegde en zo is de nieuwe laag beter te onderscheiden. De vloer van het hele gebouw (met uitzondering van de conferentiezalen) wordt bekleed met rood-bruine vloerbedekking. Deze sluit in kleur aan op de beboste omgeving van het gebouw, vooral in herfst, winter en lente. En de structuur en kleur ogen warm en uitnodigend. centrale verkeersruimte met lobby & receptie
10
REFLECTIE
Bouwtechniek 1) Constructie Het ontwerp bestaat uit twee constructieve delen, het bestaande Zoetenlaboratorium en de nieuwbouw. Den Brink ligt op een zandgrond en hier is dan ook voornamelijk op staal gefundeerd. Zo ook het bestaande gebouw. Omdat er binnen het gebouw grote, zware machines stonden is de fundering fors geproportioneerd. Een betonfundering van meer dan een meter dik. Een deel van het Zoetenlab (noord-west) wordt gesloopt. De fundering van dit deel wordt losgezaagd van de rest en ook weg gehaald. De nieuwbouw krijgt een nieuwe fundering, ook op staal maar dan 600 mm dik, en zo komt de hele nieuwbouw constructief los te staan van het bestaande deel. Als de nieuwbouw zich iets zet, kan dat. Er is gekozen om de poer van het explosielaboratorium eraf te halen om de eerste schijf van de nieuwbouw neer te zetten. Dit kwam erg laat in het proces naar voren en achteraf gezien had de beukmaat van de schijven iets kleiner (nu 6800 mm) moeten zijn zodat de eerste schijf langs de poer zou gaan in plaats van dat deze weggebroken moet worden. In de nieuwbouw is de draagconstructie uitgevoerd met in het werk gestort beton. Zo worden de verbindingen momentvast. De schijven gedragen zich als grote balken en kunnen zo dus ook het overstek dragen. Omdat de schijven door de vide lopen wordt de kniklengte van de kolommen waar de schijf op steunt een stuk kleiner. In de oudbouw worden ook nieuwe schijven en vloeren toegevoegd, volgens hetzelfde principe als de nieuwbouw. Het verschil is echter dat ze hier gedragen worden door de bestaande fundering en niet doorlopen in de vide. Dit is mogelijk omdat de fundering zo zwaar is uitgevoerd. 2) Isolatie Rond 1930 werd in de bouw het gebruik van spouwmuren grootschaliger toegepast. Zo ook bij het Zoetenlaboratorium, hier heeft de zuid- en middenzone een spouw. De noord-zone is zonder spouw
3800 +P
doorsnede over nieuwbouw
HENS ZOET
11
uitgevoerd. Het gehele gebouw heeft karakteristieke cassettenplafonds die de moeite waard zijn om te behouden. Hiernaast zijn de stalen kozijnen met enkel glas karakteristiek voor het gebouw en nog in goede staat. Om het energieverlies van de bestaande bouw te beperken zijn enkele maatregelen getroffen. De spouwmuren worden gevuld met Rockwool inblaaswol. Hiernaast wordt aan de binnenzijde een dunne extra laag van 50 mm isolatie toegevoegd omdat er ter plaatste van de penanten geen spouw aanwezig is en dus niet gevuld kan worden. Tussen de ramen zou anders een koudebrug ontstaan. De kozijnen en ramen worden intact gehouden, er wordt een achterzetraam met dubbele beglazing van de firma Metaglas toegevoegd (Metaglas, 2005). Zo blijft het aanzicht vanaf buiten behouden. Wat wel enigszins verandert is dat er in de bestaande glasopening een minimaal ventilatierooster wordt toegevoegd om de opbouwende warmte in de nieuwe spouw tussen bestaand en nieuw raam af te voeren. In de spouw wordt namelijk een zonwering opgehangen. Het dak kan vanwege de cassettenplafonds niet aan de binnenkant geïsoleerd worden. Dit gebeurt met harde isolatie op het dak. Een gevolg hiervan is dat er in de overgang tussen dak en muur een kleine koudebrug ontstaat. 3)Geluid De eerste vraag die bij de presentatie van het voorlopig ontwerp in Arnhem op 4 oktober 2012 gesteld werd, kwam van Jacob Fontijne (COO KEMA) en luidde of het wel een goed idee is om hotelkamers langs het spoor te situeren. De nieuwbouw ligt inderdaad op 12 meter van het spoor en door veel passerende treinen is het geluidsniveau buiten hier 70-75 dB (MvIM, 2012). Van dit geluidsniveau is echter door technische oplossingen binnen het gebouw niets meer te merken. Op het spoor zelf worden “tuned rail dempers” van Corus toegevoegd, deze verminderen het geluid met 3-5 dB (Volkerrail, 2012). Hiernaast is in de gevel het glas het zwakste punt. Dit wordt opgelost met “Pilkington Optiphon 44/2-16A-*4” glas, dit glas reduceert het geluid van buiten met 34 dB (Pilkington, 2012). In totaal is het maximale geluidsniveau in de kamers dus 37 dB, dit ligt onder het niveau van 40 dB wat maximaal is om prettig bij te slapen (Gezondheidsraad, 2005). De ramen in de noordgevel zijn in verband met het geluid en
12
veranderende luchtdruk door passerende treinen niet te openen. De installaties vangen de wens voor frisse lucht op. 4) Installaties Het Zoetenlaboratorium is gebruikt als een machine. Hierbij waren installaties van groot belang. De lucht om de turbines mee te koelen werd aangezogen door de torens. Op menselijke schaal is er nu alleen CV in de zuid-zone. Deze wordt niet hergebruikt. Het bestaande gebouw gaat verwarmd en gekoeld worden door middel van vloerverwarming en -koeling. Hiervoor worden de huidige tegels en dekvloer weggehaald en vloerverwarming en een nieuwe dekvloer toegevoegd. Bij de nieuwbouw is er kans om bij het storten van de constructie meteen de installaties mee te nemen. Dit gebeurt dan ook in de vorm van betonkernactivering. Hiermee kan verwarmd worden in de winter en gekoeld worden in de zomer. Met betonkernactivering wordt een lagere (bij verwarming) temperatuur gebruikt dan vloerverwarming en is zuiniger in energieverbruik. In combinatie met het betonkernactivering en vloerverwarming systeem wordt een open systeem warmtepomp toegevoegd. Er worden twee putten geboord. Uit één wordt in de winter warm water gepompt en afgekoeld water teruggepompt in de tweede put. Uit de tweede put wordt in de zomer het koude water gepompt en het opgewarmde water in de eerste put teruggepompt. Betonkernactivering zorgt voor een constante temperatuur die niet snel aangepast kan worden. Omdat iedereen een eigen voorkeur heeft qua temperatuur is in de hotelkamers dit nog enigszins te beïnvloeden door middel van de ventilatie. De ventilatie kan bijverwarmd of gekoeld worden.
detail oudbouw met isolatieprincipe
Op het dak van de hotelkamers worden zonnepanelen geplaatst. Deze zijn niet te zien vanuit het gebouw. De zonnepanelen zorgen voor ongeveer 10% van de elektriciteitsbehoefte van het gehele gebouw (zeer grove berekening).
geluidsoverlast Arnhems Buiten (MvIM, 2012)
REFLECTIE
3. Reflectie op ontwerpproces analyse & onderzoek waardestelling uitgangspunten programma masterplan schets ontwerp voorlopig ontwerp definitief ontwerp schematische opbouw afstudeerproces
Design goal RESEARCH
Predict effects
Validate
Z might do
Data Y might do
X might do
DESIGN
research by design (van Dorst, 2012)
HENS ZOET
Tijdens het afstudeerproces is er tweemaal een ontwerpproces doorlopen. De eerste keer in samenwerking met Patrick Levie en Paul Mulder, wat leidde tot het masterplan voor Arnhems Buiten. De tweede keer het individuele proces naar aanleiding van de individuele opgave. De aanvang was een stedenbouwkundige analyse naar Arnhems Buiten en Arnhem en hierop een architectonische en bouwtechnische analyse van het gebouw. Hiernaast is er een onderzoek gedaan naar verschillende functies om te bepalen welke functie nodig is op Arnhems Buiten, daarbij haalbaar is en welke uitgewerkt wordt. Deze analyse en het onderzoek leidde tot een waardestelling van Arnhems Buiten en het gebouw. Ook konden hierdoor de uitgangspunten geformuleerd worden en het programma van eisen vastgesteld worden. Hierop vormden de waardestelling, uitgangspunten en programma de basis voor het ontwerp. Het schetsen van verschillende varianten vormden op zichzelf ook een proces wat beschreven kan worden als ‘research by design’ (van Dorst, 2012) Door verschillende opties te schetsen en deze terug te koppelen naar de waardestelling, uitgangspunten en programma werd de beste optie gekozen. De studio Rmit is het hergebruik van het bestaande op alle schaalniveaus. Dit is dan ook de basis van de ontwerpopgave: “het hergebruik van een bestaand hoogspanningslaboratorium in Arnhem en het omvormen tot een conferentiehotel”. Herbestemmen van bestaande gebouwen wordt de grootste bouwopgave in Nederland. Per dag komt er een boerderij leeg te staan, evenals twee kerken per week en een klooster per maand (Koot, 2012). In 2012 stond 15,4 % van de kantoren leeg, dat is een totaal van 7,62 miljoen m2 (nos, 2012). De verwachting is dat dit op gaat lopen tot 10 miljoen m2 (DTZ, 2013). Door bestaande gebouwen te hergebruiken, zijn minder investeringen nodig in nieuwbouw en blijft er een referentie naar het verleden bewaard. De goede eigenschappen worden bewaard en de slechte eigenschappen weggehaald of vervangen door iets nieuws. Hier gaat de afstudeeropdracht ook over. Het herbestemmen van industrieel erfgoed met een hoge cultuurhistorische waarde zodat het bewaard kan blijven voor de toekomst.
De functie van het ontwerp zorgt ook nog eens voor een relevantie voor Arnhem en omstreken. Door het station wordt de hele omgeving beter bereikbaar. Het conferentiehotel heeft aantrekkingskracht, waardoor meer bedrijven zich op Arnhem Buiten zullen vestigen. Samenwerking tussen deze bedrijven wordt vereenvoudigd. Vragen De onderzoeksvraag luidde: “Op welke manier kunnen de gebouwen van het Zoetenlab ensemble in Arnhems Buiten worden vernieuwd waarbij twee nieuwe functies worden geïmplementeerd: een hotel en een treinstation?” (In which way can the buildings of the Zoetenlab ensemble in Arnhems Buiten be regenerated with adding two new functions, a hotel and a train station?) Deze vraag is beantwoord. Met het definitieve ontwerp wordt een manier laten zien waarop de gebouwen her bestemd kunnen worden. Uiteraard bestaat er op deze vraag niet één antwoord. Er zijn ontelbare manieren waarop dit kan gebeuren. Achteraf zou de vraag anders gesteld kunnen worden. bijvoorbeeld: “Welke interventies moeten gedaan worden om in het Zoetenlab ensemble in Arnhems Buiten een treinstation en conferentiehotel te implementeren”. Hierbij zijn er nog steeds meerdere opties mogelijk, maar ontstaat er ook een standaardisatie van aspecten die zeker nodig zijn. De onderzoeksvraag is ondersteund met verschillende sub-vragen. Deze zijn deels wel en deels niet beantwoord. Gedurende het ontwerpproces is het ontwerp van het treinstation steeds meer op de achtergrond geraakt. Het conferentiehotel heeft de overhand gekregen en is geheel uitgewerkt. Het station is alleen op stedelijke schaal uitgewerkt. De vragen die hiervoor opgesteld zijn, verdwenen dus ook gedurende het proces naar de achtergrond geraakt. - What is the meaning of a new train station for Oosterbeek and Arnhem? (Wat is de betekenis van een nieuw treinstation voor Oosterbeek en Arnhem?) Het gebruik van het woord “meaning” (betekenis) is lastig. Het is een breed begrip wat op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden. Het begrip is
13
letterlijk genomen. Dus deze vraag is beantwoord door in te gaan op wat het station letterlijk zou betekenen (in de vorm van bezoekersaantallen, eisen op het spoor etc.). - What is the meaning of a train station for Arnhems Buiten? (Wat is de betekenis van een treinstation voor Arnhems Buiten?) Hier is het woord “meaning” niet letterlijk genomen maar is ook naar meer ongrijpbare aspecten gekeken. Arnhems Buiten wordt door het station veel beter bereikbaar. Door het station wordt er ook een nieuwe toegang tot Arnhem en Arnhems Buiten gecreëerd. Alle gebouwen langs het spoor sluiten zich van het spoor af en openen zich naar het park. De gebouwen worden naar het spoor geopend omdat het een nieuwe toegang is, een nieuwe voorkant. - What is the meaning of a hotel for Arnhems Buiten and Arnhem? (Wat is de betekenis van een hotel voor Arnhems Buiten en Arnhem?) Deze vraag is ook weer beantwoord aan de hand van cijfers. Maar ook wat dit ruimtelijk voor uitwerking heeft. Er is onderzocht hoeveel hotelkamers er totaal en gemiddeld per hotel er in Arnhem zijn. Hoeveel de gemeente er nog bij wenst, en hoeveel kamers een hotel nodig heeft om rendabel te zijn. - What are the (spatial) conditions and demands for a train station in a comparative place? (Wat zijn de (ruimtelijke) condities en eisen voor een treinstation op vergelijkbare plekken?) Deze vraag is beantwoord, maar niet op de uitgebreide manier die voorheen voorzien was. Er is afgegaan op rapporten van de spoorbouwmeester, de NS en prorail, zoals het rapport Stationsoutillage (Blom & Moors, 2011). - What are the (spatial) conditions and demands for a new hotel in an existing building? (Wat zijn de ruimtelijke eisen voor een nieuw hotel in een bestaand gebouw?) Deze vraag is wel onderzocht maar er is geen eenduidig antwoord op te geven. Om de vraag te beantwoorden is het Conservatorium hotel in Amsterdam bezocht ,evenals het Bilderberg hotel in Oosterbeek en daar met de manager gesproken. De conclusie is dat er qua eisen geen andere eisen voor een hotel in een bestaand
14
gebouw bestaan dan voor een nieuw hotel. Omdat de herbestemde gebouwen ook erg verschillen is er niet één werkwijze te benoemen op welke manier de hotels zijn geïmplementeerd. - What are the (spatial) conditions for a hotel on Arnhems Buiten?(Wat zijn de (ruimtelijke) eisen voor een hotel op Arnhems Buiten?) Door deze vraag is de functie van een conferentiecentrum toegevoegd, naar aanleiding van een interview met de directeur van Arnhems Buiten. Voor het programma zijn de standaard hotel eisen van de Hotel classificatie gebruikt (NHC, 2012). Het gebouw en het gebied, zoals de aangrenzende spoorlijn zorgen voor extra eisen op het gebied van geluid etc.. - How can a train station and hotel work together on Arnhems Buiten? (Hoe kunnen een treinstation en hotel samen werken op Arnhems Buiten?) Het definitieve ontwerp bevat een ontwerp voor een conferentiehotel. De situatie waarin het hotel ligt, en daarmee ook het treinstation, zijn minder uitgewerkt. Deze vraag is dus nog niet goed te beantwoorden. Dit is een interessant punt voor verder onderzoek en ontwerp. - How can the noise nuisance of the train be lowered to the maximum allowed noise in living areas?(Hoe kan de geluidsoverlast van de trein verlaagd worden tot de maximale toegestane waarde in residentiële gebieden) Door het stellen van een limiet in de sub-vraag was deze vraag te beantwoorden. Het geluidsniveau in residentiele gebouwen mag maximaal 55 dB zijn. Dit is echter nog vrij hoog, om te slapen is een maximaal geluidsniveau van 40 dB. Fabrikanten van bouwmaterialen geven geluidsisolatiewaardes, zodat het was uit te rekenen.
eerdere plan om 3 gebouwen te koppelen en opties
- How can the building be more economical in energy use? (Hoe kan het gebouw economischer in energiegebruik zijn?) De vraag is niet te beantwoorden omdat er geen waarde of referentie genoemd is. In het ontwerp is steeds gekozen voor de meest isolerende of energiezuinige optie. eerdere plan met meer verdiepingen
REFLECTIE
Gedurende het project bleek het uitwerken van zowel het station en hotel onhaalbaar. Omdat het conferentiehotel de meest interessante opgave was is ervoor gekozen die helemaal uit te werken. Als er meer tijd was, zou het goed zijn het station ook uit te werken. Van het conferentiehotel is het meest gefocust op de entree, de centrale hal en de conferentiezaal. De hotelkamers en workshopruimtes kunnen nog verder uitgewerkt worden. Keuzes Gedurende afgelopen jaar zijn er verschillende beslissingen genomen die cruciaal zijn voor het definitieve ontwerp. Een belangrijke keuze was het verdelen van de hotelkamers over het gehele gebouw. Het eerste uitgangspunt was om de hotelkamers allemaal in een nieuwbouw gedeelte te plaatsen en het conferentie gedeelte in de bestaande bouw. Dit resulteerde in een hoog nieuw volume, wat het totaalbeeld teveel overheerste. In het bestaande gedeelte was juist teveel ruimte ingedeeld voor de workshopzalen. Hierop is een deel van de hotelkamers ondergebracht in het bestaande gebouw en de nieuwbouw lager geworden. Er is nu meer samenhang tussen oud en nieuw en het nieuwe gedeelte overstemt niet meer het gehele ontwerp.
HENS ZOET
schetsopties benadrukken van schijven
Een tweede belangrijke ontwerpbeslissing was het opdelen van de centrale zaal. Door het uitgangspunt dat de lineaire richting van het gebouw versterkt moet worden, moest de grote hal intact blijven. Functioneel was dit echter een lastig punt. In de eerste schetsontwerpen was er een onderdoorgang onder de zaal om de ruimtes aan de zuidzijde van het gebouw te bereiken. Hierdoor moeten bezoekers veel trappen lopen. De zaal zelf werd ingedeeld door het plaatsen van een tribune in het midden als vormend element. Langs en over de tribune was nog zicht. Maar dit brengt geluidsproblemen met zich mee. Ik heb naar oplossingen gezocht om de doorgangen door de zaal te realiseren, maar tóch de richting van de zaal te laten zien. Dit heb ik bereikt door vier schijven in de zaal te plaatsen, die tevens dienen als in- en uitlaat voor ventilatie. Rondom de schijven zit glas in minimale profielen. Zo is er langs de schijven nog zicht
op de doorlopende wanden en plafond. Het ontwerp wordt door de ingreep in de zaal een stuk duidelijker en functioneler terwijl de ruimtelijke kwaliteit blijft. Het Zoetenlaboratorium bestaat uit drie zones. De noordelijke zone met nissen wordt weggehaald. Maar er wordt nieuwbouw met hotelkamers voor terug geplaatst. Deze hotelkamers zijn weer in dezelfde richting als de oorspronkelijke derde zone georiënteerd. Deze verwijzing naar het bestaande was eerst totaal onzichtbaar in het ontwerp. Naar aanleiding van kritische (nuttige) vragen van Jean Paul Corten (Rijksdienst Cultureel Erfgoed) is deze verwijzing meer duidelijk gemaakt en uitgebuit. Zo lopen de dragende schijven geheel door de vide. Een van de gevolgen is dat in de nieuwbouw er op de verdiepingen niet meer een groot zicht is over de centrale hal. Bij het bestaande deel is dit wel het geval en zo wordt de differentiatie tussen bestaand en nieuw vergroot. Essay Msc. 3-4 is ingedeeld in een aantal vakken: het schrijven van een thesisplan, drie analyses, het ontwerpen zelf en het schrijven van een essay (zie bijlage). Dit essay is bedoeld om de positie binnen het werkveld van Rmit te formuleren. Ik heb mijn standpunt op kunnen bouwen door meningen van andere architecten en verschillende charters en verdragen te lezen. Mijn standpunt is dat gebouwen gebruiksvoorwerpen zijn. Als een gebouw een functie verliest en een nieuwe functie krijgt mag het gebouw aangepast worden om deze functie te huisvesten. Hierbij moet een nieuw deel wel, door middel van een contrast, te onderscheiden zijn van het bestaande. Gedurende de tijd ontstaat zo een gebouw met delen uit verschillende jaren. Er ontstaat een gelaagdheid van verschillende stijlen in het gebouw. Deze gelaagdheid vormt weer een nieuwe eenheid. Eén stijl of deel moet dus niet overheersen. Bij ontwerpbeslissingen kan ik mijn standpunt in het werkveld van Rmit gebruiken om een keuze te maken. Zo moest ik een stap terug doen toen mijn additie te overheersend werd. Het formuleren van mijn standpunt heeft me dus zeker geholpen binnen het ontwerpproces.
15
Advies Een advies over het ontwerpen binnen dit werkveld voor nieuwe Rmit studenten is om zo snel mogelijk hun eigen standpunt te formuleren. Omdat dit kan helpen bij het maken van ontwerpbeslissingen. Alle opdrachten zijn anders, maar als je voor jezelf duidelijk hebt hoe je er in staat heb je een uitgangspunt. Als een student ook een conferentiehotel in een bestaand gebouw zou willen realiseren is het advies goed onderzoek te doen naar welk gebouw te kiezen met deze functie. Achteraf gezien zouden andere gebouwen op Arnhems Buiten misschien eenvoudiger aan te passen zijn aan de functie. Deze keuze is gemaakt vanwege de directe koppeling tussen station, conferentiecentrum en hotel. Ook moest het Zoetenlab ensemble het hart van Arnhems Buiten worden, zodoende zijn de publiekstrekkers hier geplaatst. Omdat in Arnhems Buiten de afstanden te belopen zijn, zijn deze functies echter ook over verschillende bestaande gebouwen te verdelen. Als een andere student exact dezelfde opdracht kiest, het ontwerpen van een station en conferentiehotel in het Zoetenlabensemble, is een advies de verschillende opdrachten los van elkaar te koppelen. Bij alleen een station had het plan er anders uit gezien, evenals er alleen voor een conferentiecentrum of hotel gekozen was. Wanneer er bijvoorbeeld alleen het conferentiehotel uitgewerkt was, was het plan veel realistischer geworden. Maar ik ben blij dat ik de keuze heb gemaakt omdat het voor mij een meer interessante opgave opleverde. Als een andere student de opgave herhaalt, zal die het bestaande gebouw eens wat meer los kunnen laten om meer eigen inbreng te geven. Zelfreflectie Bij het ontwerpen begin ik met mijn uitgangspunten en programma. Ik overweeg op welke plek welke ruimtes het beste passen en welke vorm dit oplevert. Met de vorm probeer ik voort te borduren op wat er al is of wat er was, dus te refereren. Dit doe ik voornamelijk door middel van schetsen. Eerst in plattegrond, doorsnede en aanzicht. Tijdens het afgelopen proces ben ik hier te lang mee doorgegaan. Toen heeft mijn docent Lidy Meijers me de tip gegeven alleen nog ruimtelijke schetsen te maken. Dit hielp me om keuzes te maken. Een andere tip was om bij verschillende opties maar twee extreme opties (optie A
16
en optie Z) te maken en dan te kiezen: een van de twee of een compromis. Ik wil tijdens het ontwerpen nog wel eens vervallen in een eindeloos tekenen van verschillende opties, en dan kan ik niet meer kiezen. Door maar twee extreme opties te tekenen kon ik sneller keuzes maken. Ook al was het nog niet de goede. Ik kon het dan later nog verfijnen en delen aanpassen. De vele verschillende opties maak ik omdat er veel verschillende oplossingen zijn voor het probleem. Het maken van keuzes doe ik door de verschillende opties te testen aan mijn uitgangspunten en programma. Hierbij schrijf ik plus en minpunten bij mijn schetsen en bepaal ik zo wat de beste is. Dit is soms ook deels een gevoelskwestie waarbij als iets een associatie bij me oproept ik dit ook opschrijf. Dit is voor anderen soms vreemd om te lezen. Ik heb commentaar teruggevonden in mijn proces als: “teveel Bijlmer” en “voetbalveld”. In het begin schets ik nog veel extreme situaties die niet uit te voeren zijn, om mijn blikveld te verruimen en de opties te verkennen. Wat echter opvalt is dat ik vroeg de keuze heb gemaakt aan de noordzijde een interventie te maken en zodoende is daar alle aandacht op komen te liggen. Dit begrijp ik achteraf niet van mezelf, waarom ik aan de zuidzijde ook niet wat extremen heb uitgeprobeerd. Misschien was de uitkomst wel precies hetzelfde geweest, maar dan kon ik het in ieder geval helemaal uitsluiten. Een ander voorbeeld hiervan is dat ik me te lang heb gefocust op de noordzijde: de nieuwbouw. Slechts enkele weken voor de P4 besefte ik me dat de rest van het gebouw nog helemaal niet goed in elkaar zat. Dit had ik eens snel in elkaar gezet en niet meer naar gekeken. Dit heb ik later dus weer opgepakt en verbeterd maar het had meer simultaan met de rest moeten lopen.
varianten grote zaal
Dit wil ik ook voor de toekomst meenemen. Het ontdekken van verschillende opties, maar me niet te snel vastleggen op één aspect. Door te wisselen tussen schaalniveaus en de connectie tussen het ontwerp van het geheel en de uitbreiding te behouden.
optie A en optie Z
REFLECTIE
4. Bibliografie BHC. 2012. website kenniscentrum horeca [Online]. vindplaats: http://www.kenniscentrumhoreca.nl/ [geraadpleegd op 02-06 2012]. Blom & Moors 2011. Visie op stationsoutillage. DTZ 2013. Waar vraag en aanbod elkaar vinden, De markt voor Nederlands commercieel ontroerend goed, Utrecht. Gezondheidsraad 2005. Over de invloed van geluid op de slaap en de gezondheid, Den Haag. vindplaats: http:// www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/
[email protected] Koot, J. 2012. De leegstand van kantoren groeit, wat nu? in: Financieel Dagblad 11-01-2012, Amsterdam Metaglas 2005. achterzetramen / klimaatramen algemeen, Tiel. vindplaats: http://www.metaglas.nl/Files/PDF/6.1_ Achterzetramen_(algemene_info).pdf MvIM. 2012. Geluid vanwege spoorverkeer: geluidkaart [Online]. vindplaats: http://www.geluidspoor.nl/geluidkaart_ ref.html [geraadpleegd op 06-10 2012]. Nos, 2012 vindplaats: http://nos.nl/artikel/404337-meer-leegstand-kantoren.html, geraadpleegd op: 03-12-2012 Pilkington. 2012. Pilkington Optiphon™ [Online]. vindplaats: http://www.pilkington.com/europe/the-netherlands/ dutch/products/bp/bybenefit/noisecontrol/optiphon/default.htm [geraadpleegd op 06-10 2012]. van Nie, M., Vermeulen, J., Hectors, P., Pos, J. H., Van der Lelij, R., Van Voorst van Beest, I., Drent, E., Korpershoek, G., Lautenbach, P., Stijkel, R., Verduijn, P., Mentink, M., Augustijn, R., Hesseling, S., Van Uum, E. & Van Gerwen, R. 2011. Arnhems Buiten knooppuntnotitie, Arnhem. Volkerrail. 2012. Raildemper [Online]. vindplaats: http://www.volkerrail.nl/bin/ibp.jsp?ibpDispWhat=zone&ibpPage =S90_FocusPage&ibpDispWho=S90_Raildemper&ibpZone=S90_Raildemper&ibpDisplay=view& [geraadpleegd op 0610 2012].
verschillende ontwerpopties en beoordeling hiervan
HENS ZOET
17
Bijlage 1: essay heritage development “Gelaagdheid in Arnhem” Essay Heritage Development AR3AR071 Dr.ir. P.H. Meurs TU Delft, faculteit Bouwkunde, afdeling ®MIT Hens Zoet #1303724 Dit essay Arnhem is de thuisplaats van KEMA: de Keuringsdienst voor Elektrotechnische materialen te Arnhem. Deze locatie vormt gedurende een jaar het decor van mijn afstudeeropdracht voor het afstudeerlab ®mit aan de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft. ®mit staat voor Restauratie, Modificatie, Interventie en Transformatie. Het is gericht op het hergebruik van bestaande gebouwen. Met dit essay wil ik mijn positie in het werkveld van ®mit toelichten en wat betekent deze positie voor mijn opdracht in Arnhem? Eerst stel ik de vragen die opgeroepen worden bij de opdracht. Hierna formuleer ik mijn standpunt ten opzichte van ®mit. Vervolgens zal ik verschillende bestaande standpunten van architecten en uit charters kort behandelen en vergelijken hoe deze standpunten zich tot de mijne verhouden en waarom. Dit kan leiden tot een herformulering van mijn eigen standpunt in de conclusie. Start & stellingname Wat is bij mijn opdracht het startpunt voor het ontwerp? De gebouwen op de ontwerplocatie kenmerken zich door een jaren ‘30 nieuwe Haagse School stijl. De eerste gebouwen werden in het noorden van het landgoed, langs de spoorlijn, gebouwd. Deze gebouwen zijn gegroepeerd in een lineair opgezet ensemble. Welke eigenschappen zijn voor mij waardevol, wat is de betekenis van de gebouwen? Wat vind ik de moeite waard om te behouden en waar kan iets aan gebeuren? Direct aan deze vraag is natuurlijk de waarom vraag gekoppeld, waarom zou ik iets veranderen of behouden?
18
Deze vragen leiden me gedurende mijn ontwerpproces naar mijn eindproduct: een herontwerp voor het Zoetenlaboratorium in Arnhem. Mijn stellingname hierin is dat gebouwen gebouwd zijn voor het gebruik. Als dit gebruik verandert gedurende de jaren, verandert het gebouw mee. Hierdoor wordt een gebouw een verzameling van stijlen en kenmerken van gedurende de levensduur. Hierbij wordt getracht elementen van hoge waarde intact te houden en op voort te borduren. Dit is per geval verschillend en wordt zodanig steeds opnieuw beoordeeld. In stijl en uitvoering moet duidelijk en visueel zichtbaar zijn wat origineel is, en wat een vernieuwing of aanvulling is. Dit wordt bereikt door middel van een contrast in vorm en/of materialisatie. Elk project is anders en vereist een vooronderzoek en analyse om vast te stellen wat de beste oplossing zou zijn. Deze analyse kan op bouwtechnisch niveau exact uitgevoerd worden, maar het architectonische niveau is meer subjectief. Voor het cultuurhistorische deel moet worden teruggegrepen op bronnen die niet altijd meer aanwezig zijn en, zeker in het geval van verhalen, ook subjectief kunnen zijn. Wat betekent nu dit standpunt in het geval van de herbestemming van het hoogspanningslaboratorium van de KEMA? Een overdaad aan meningen Ik heb al veel praktijkvoorbeelden gezien van gebouwen die een nieuwe bestemming hebben gekregen, die zijn aangepast aan hedendaags gebruik of uitgebreid zijn. Vaak kan ik zeggen of het me aanspreekt of niet. Maar waarom me iets aanspreekt, daar had ik nog niet over nagedacht en vind ik moeilijk te beantwoorden. Er zijn al wel veel bestaande (internationale) meningen, verdragen en charters geschreven over het onderwerp. Hierbij valt mij op dat bijvoorbeeld een charter erg samenhangt met de dan geldende meningen van de tijd waarin het is geschreven. Vaak is het hierbij een afrekening met eerdere gebruikte methodes. Alle ingrepen die gedaan worden op bestaande gebouwen en monumenten zijn wel te verantwoorden met een van deze verdragen of
REFLECTIE
meningen. Waar sluit mijn mening op aan? Ik heb een aantal verdragen en meningen over het werkveld van ®mit vergeleken. Dit is gerangschikt op een chronologische manier, op volgorde waarop de uitspraken zijn gedaan. Het charter van Venetië uit 1964 rekent af met naoorlogse “interpretatie bouw” waarbij het verleden werd gebruikt als stijlgever, maar de herbouw nieuw was, en ook in een nieuwe opzet gebouwd waren. Hiernaast stelt het charter dat restauraties en ingrepen op een monument het monument in de huidige staat laten en omkeerbaar moeten zijn. Zo kunnen nieuwe inzichten leiden tot betere restauratie technieken. En een oudere (huidige) restauratie techniek kan gedurende de tijd meer kapot maken dan restaureren (Icomos, 1964). Ik denk dat dit klopt op het gebied van restauratietechnieken, het kan bijvoorbeeld lastig zijn een chemische beschermlaag op steen aan te brengen die naderhand niet mee weg te halen is. Maar op gebouw niveau is het minder aan de orde. Een uitbreiding is immers een voortzetting van het gebouw, een nieuwe fase. Dit hoort in de toekomst bij het totaalbeeld van het gebouw. Ed Taverne schrijft dat uitgebreide kennis over het monument en haar omgeving (tradities, kleur- en materiaalgebruik, constructiemethoden etc.) essentieel is voor de restauratie en herbestemming van monumenten. De kennis leidt tot een identiteit van de stad of het monument en het weer levendig maken hiervan. Hij richt zich voornamelijk op de restauratie van monumenten en hoe deze binnen de stad tot hun recht komen (Taverne, 1991). Ik denk dat kennis van het monument een startpunt is voor de herontwikkeling ervan. Elk monument is anders en vereist een eigen benaderingswijze. Deze benaderingswijze kan pas bepaald worden na een analyse van het bestaande. Auke van der Woud heeft kritiek op het terugbrengen van monumenten naar een bepaalde tijd. Er wordt met nieuwe materialen iets oud gesuggereerd, waarbij nog niet eens altijd zeker is of het ooit zo geweest is. De restauratie architect verandert naar eigen inzicht kleuren materiaalgebruik en ruimtes. Hierbij wordt gesteld dat eigen tijd zichtbaar mag worden gemaakt. Van der
HENS ZOET
Woud stelt dat een monument mensen herinnert aan stilstand of stagnatie en dat men daarom monumenten wilt veranderen. Hier brengt hij tegenin dat het monument juist zijn kracht ontleend aan het niet eigentijds zijn en dat daarom de onvolmaaktheid, de essentie van het monument, juist beschermd moet worden in plaats van verbeterd. Hier geeft hij als argumenten dat behoud goedkoper is dan verandering. Ook heeft het gebouw een historisch verhaal te vertellen. Als derde geeft hij aan dat een verweerd en oud gebouw meer een beleving van het verleden geeft. Als laatste noemt hij restauratie met nieuwe materialen en ingrepen een leugen (Van Der Woud, 1996). Ik denk dat Auke van der Woud te weinig rekening houdt met het aantal monumenten in Nederland. Met 60.000 rijksmonumenten, 2000 provinciale monumenten en 30.000 gemeentelijke monumenten is er simpelweg geen geld om te voorkomen dat deze gebouwen allemaal in dezelfde staat worden onderhouden zonder dat ze bruikbaar zijn voor nieuwe functies. Dit aspect van een nieuwe functie geven aan een gebouw en het doorontwikkelen van een gebouw weegt voor mij zwaarder. In 2005 is door Unesco het memorandum van Wenen uitgegeven. Dit stuk richt zich op monumenten in samenwerking met hedendaagse architectuur. Het stelt onder andere dat de veranderingen in politiek, economische tijd en gebruik van een monumentale plek onderdeel wordt van de traditie van het stad. Bij hedendaagse architectuur op monumentale plekken moet de nieuwbouw gefaciliteerd kunnen worden, maar met respect naar de bestaande bouw. Het monument mag niet ondergeschikt worden. Maar er wordt ook gesteld dat een hedendaagse aanvulling aan een stad zou moeten meewerken met de ‘branding’ van de stad. Dus het imago verbetert en mensen nieuwsgierig maakt de stad te bezoeken (Unesco, 2005). Een voorbeeld hiervan wat me erg aanspreekt is de stad Graz in Oostenrijk. De binnenstad is Middeleeuws en staat in zijn geheel op de UNESCO werelderfgoed lijst. Toch zijn ze er niet bang om hedendaagse (soms contrasterende) uitbreidingen en aanpassingen te doen aan (gebouwen in) de binnenstad. Het Johanneum quarter, is het museum in Neo-barok stijl in 2011 uitgebreid door Nieto Sobejano
19
Arquitectos/EEP architekten. Het nieuwe ontwerp waarbij de uitbreiding ondergronds gemaakt is, is volledig ondergeschikt aan de oudbouw. De uitbreiding vormt een contrast in materialisering en vorm met de oudbouw. Maar de oudbouw valt je eerst op, en dan pas zie je de nieuwbouw. Het Kunsthaus (2003) van Colin Fournier en Peter Cook vormt met haar “blob architectuur” een groot contrast met de bestaande bebouwing eromheen. Hierdoor vindt menigeen het niet binnen de stad passen. Toch vind ik het gebouw niet overheersend ten opzichte van de andere bebouwing. Het is meer een verassing die ineens tussen de gebouwen door komt. Dit trekt me aan, een aanpassing kan helemaal anders zijn dan het monument, als de nieuwbouw niet het bestaande overstemd of meer teruggetrokken is. Een aspect aan het memorandum is dat het specifiek voor Unesco World heritage sites is geschreven. Dus niet voor bijvoorbeeld een Nederlands gemeentemonument met een kleinere impact op de wereld. Mij spreekt aan dat ze de ontwikkeling van de stad als zodanig ook een aspect vinden wat waarde kan hebben. Een nieuwe functie van een gebouw kan even belangrijk zijn als de oude, of belangrijker. Een aanvulling bij een bestaand gebouw moet herkenbaar zijn als zodanig. Het mag hierbij een contrast teweegbrengen, of een confrontatie aangaan. Als het monument, oorspronkelijke gebouw of aspecten met hoge waarden maar als zodanig te herkennen zijn en niet overschreeuwd worden door de uitbreiding. Hierbij kan de samenwerking juist een sterker beeld geven. Jo Coenen hekelt de tegenstelling in de architectuur tussen ‘oud’ en ‘nieuw’. Hij vindt het zinvoller om verleden, heden en toekomst met elkaar in verbinding te zien. Ook stelt hij dat gebouwen en steden geen statische objecten zijn, maar gezien moeten worden als ‘gelaagde constructies in de tijd’. Coenen zegt dat het nieuwe en de behoefte het oude te bewaren elkaar kunnen versterken, hierbij denkt hij vanuit transformatie en continuïteit (Coenen, 2006). Dit standpunt spreekt me aan om dat Coenen ook uit gaat van het gebruik en evolutie van het gebouw. De woordkeuze gelaagdheid geeft hier nog een groter spectrum weer dan alleen gebruik. Monumentenzorg in Nederland zorgt voor de regels met
20
betrekking tot de aanpassing van monumenten. Omdat het aantal monumenten in Nederland blijft stijgen, evenals de leegstand van gebouwen, is monumentenzorg flexibel. Zo wordt er bij herbestemming samengewerkt met monumentenzorg, in plaats van dat monumentenzorg alles maar zou tegenhouden. Dit standpunt heb ik ondervonden in de praktijk bij een gesprek met Louis Knoppert van het Conservatorium Hotel (Piero Lissoni) te Amsterdam. Hier is monumentenzorg al vroeg in het ontwerpproces erbij betrokken. Ze had duidelijke regels, zoals het herstellen van de oorspronkelijke gevel, en het niet aantasten van het oude pand. Dit is opgelost door de nieuwbouw op de binnenplaats in zijn geheel los te houden van het originele pand. De nieuwbouw is geheel demontabel en dus betrekkelijk makkelijk weer weg te halen. Piero Lissoni heeft deze regels in acht genomen en uitgevoerd. Maar daarbij zijn eigen standpunt als startpunt gebruik. Namelijk het zichtbaar blijven van de oudbouw. Dit is bereikt door veel glas te gebruiken in de nieuwbouw, ook in de constructie. En de inrichting is geheel laag gebleven, zodat bezoekers eroverheen kunnen kijken naar het oude gebouw (Zoet, 2012). Conclusie Johanneum quarter Graz
Veel standpunten in het gebied van Rmit sluiten elkaar niet uit. Zo is continuïteit (volgens Coenen) prima te bereiken in een reviseerbare uitvoering (volgens Charter van Venetië). Het standpunt is een startpunt voor de architect maar kan bij elk project een andere uitwerking en nadruk krijgen. Elk gebouw en elk monument is immers anders met eigen belangen en eigen hoge en lage waardes. Mijn eigen standpunt is nog te uitgebreid en kan meer verfijnd. Hoe ik veranderend gebruik en dus een veranderend gebouw omschrijf kan meer, zoals Coenen, omschreven worden als gelaagdheid van een gebouw. Hierbij kende elke laag haar gebruik, stijl en vorm. Hierbij is elk project nog steeds anders en vereist een vooronderzoek zoals Taverne aangeeft, maar de gelaagdheid is een uitgangspunt. Ook zou ik willen toevoegen dat een nieuwe ‘laag’ bij een gebouw het oude niet overschreeuwt. Zoals in het memorandum van Wenen wordt getracht.
Kusthaus Graz
REFLECTIE
atrium conservatorium hotel Amsterdam (de architect 2012)
Gelaagdheid in Arnhem
Bronnen
In 1931 kocht de KEMA het landgoed den Brink in het westen van Arnhem. Het ligt op de rand van de Veluwe en kent grote hoogteverschillen. De KEMA veranderde het landgoed en legde rechte lanen aan door het glooiende landschap. Ze bouwde testfaciliteiten en kantoren op den Brink. Dit werd grotendeels gedaan door de architecten Schoemaker en Fels. Alle originele gebouwen van KEMA op den Brink zijn gebouwd tussen 1930 en 1960 en in dezelfde architectonische (Haagse school) stijl. De gebouwen worden gekenmerkt door een baksteen architectuur met veel horizontaal gerichte accenten. De gebouwen in het ensemble zijn over het algemeen laag, niet meer dan 15 meter, omdat ze ook in een kleine vallei liggen kan men vanaf het park over de gebouwen heen kijken. Ze vallen weg in dat opzicht weg in de omgeving. De bruine kleur van de bakstenen zorgt ook voor een laag contrast tussen gebouw en omgeving, omdat het goed aansluit bij het groen en bruin van de omliggende bomen.
Architect. (2012). Atrium Conservatorium hotel, Geraadpleegd op 20 augustus 2012, vindplaats http://www.dearchitect.nl/nieuws/2012/04/04/ nominaties-gulden-feniks-2012/nominatiesguldenfeniks-bekend.html
Het gebouw wat ik heb gekozen om te herbestemmen is een oud hoogspanningslaboratorium: het Zoeten laboratorium (Zoetenlab). Het Zoetenlab is onderdeel van het lineaire ensemble waarin de KEMA begonnen is (Zoetenlabensemble). De start van het project vormt een onderzoek naar Arnhem, KEMA, het park en de gebouwen. Deze waardestelling en analyse heb ik gemaakt. Hieruit blijkt dat ik de lineaire opzet uit het ensemble wil handhaven, dit gebeurt in de opzet van de nieuwbouw en in het situatieontwerp voor het ensemble. Het Zoetenlab hoe het er nu bij staat is in drie perioden gebouwd en vormt dus al een gelaagdheid. Alleen vonden deze perioden zo snel op elkaar plaats dat de gelaagdheid in stijl niet te onderscheiden is. Ik wil met mijn aanpassing een nieuwe laag toevoegen die duidelijker zichtbaar is maar de oudere lagen niet overschreeuwd.
Coenen, J. M. J. (2006). De kunst van versmelting. Delft: Publikatieburo Bouwkunde. Icomos. (1964). International charter for the conservation and restoration of Monuments and sites, Geraadpleegd op 21 augustus 2012, vindplaats http://www.icomos.org/venicecharter2004/index.html Taverne, E. (1991). De incomplete stad; voorstel voor de monumentenzorg in de jaren negentig. Bulletin KNOB, 90(2), 44-48. Unesco. (2005). Vienna Memorandum on “World Heritage and Contemporary Architecture Managing the Historic Urban Landscape”, Geraadpleegd op 21 augustus 2012, vindplaats http://whc.unesco.org/archive/2005/whc05-15ga-inf7e. pdf Van Der Woud, A. (1996). De ethiek van de onthouding; de beoefening van het niets-doen bij restauraties. Archis(juni), 32-36. Zoet, J. G. H. (2012). Stop and stay in Arnhems Buiten, the design of a new trainstation and conferencehotel in Arnhems Buiten. TU Delft, Delft. Alle afbeeldingen en foto’s zijn, tenzij anders vermeld, gemaakt door de auteur
de Zoeten laboratorium
HENS ZOET
21