1 Strafrechtelijk verleden van de PBC observandi
Stoornis en delictkarakteristieken. Observandi in het Pieter Baan Centrum. Verschillende psychische stoornissen, verschillende delictkarakteristieken?
Ester Robbe Universiteit van Tilburg
Masterthesis Ester Robbe September 2009
Prof. Dr. S. Bogaerts Prof. Dr. A.J.J.M. Vingerhoets Dr. M. Barendregt
2
Abstract Four hundred forty-seven male observandi which observed between 2002 and 2007 in the PBC were categorised into four groups: with an antisocial personality disorder (N=215), with a psychotic disorder (N=86), with comorbide disorder (antisocial disorder and a psychotic disorder) (N=35) and without a disorder (N=138). The observandi were compared on the basis of their criminally past. Observandi with a psychotic disorder, compared to observandi with an antisocial personality disorder are less frequently first offender, commit less heavy offences and less property crimes with violence. Moreover for 74 male observandi, observed between august 2006 and august 2007, the degree of psychopathy was stipulated by means of the Psychopathy Checklist Revised (PCL-R). The observandi were also compared on the basis of their criminally past. It was found that how lower the age is at the time of the first conviction how higher PCL-R the score was. Also observandi with more convictions gained higher PCL-R scores. It appears that convictions for middle violent offences and sexual offences make the PCL-R score higher. For the remaining variables this was not the case.
Samenvatting Vierhonderdzevenenveertig mannelijke observandi die tussen 2002 en 2007 werden onderzocht in het PBC werden onderverdeeld in vier groepen: met een antisociale persoonlijkheidsstoornis (N=215), met een psychotische stoornis (N=86), met een comorbide stoornis (antisociale stoornis en een psychotische stoornis) (N=35) en zonder een stoornis (N= 138). De observandi werden vergeleken op basis van hun strafrechtelijk verleden. Observandi met een psychotische stoornis, vergeleken met observandi met een antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn minder vaak first offender, plegen minder zware delicten en minder vermogensdelicten met geweld. Daarnaast werd bij 74 observandi, onderzocht tussen augustus 2006 en augustus 2007, de mate van psychopathie bepaald aan de hand van de Psychopathy Checklist Revised (PCL-R). De observandi werden eveneens vergeleken op basis van hun strafrechtelijk verleden. Gevonden werd dat hoe lager de leeftijd ten tijde van de eerste veroordeling is hoe hoger de PCL-R score uitvalt. Ook behaalden observandi
3 met meer veroordelingen een hogere PCL-R score. Tevens blijkt dat veroordelingen voor midden gewelds delicten en zeden delicten de PCL-R score hoger doet uitvallen. Voor de overige variabelen was dit niet het geval.
4
Inleiding Onderzoek toont een verband aan tussen criminaliteit en psychopathologie. Individuen met een psychische stoornis vertonen meer gewelddadig crimineel gedrag (Hiday, Swanson, Swartz, Borum & Wagner, 2001; Walsh et al. 2004). Het gaat vooral om personen met een psychotische stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis (Arseneault, Moffitt, Caspi, Taylor & Silva, 2000; Brennan, Mednick & Hodgins, 2000; Tiihonen, Isohanni, Räsänen, Koiranen & Moring, 1997). In de literatuur worden de psychotische stoornis en de antisociale persoonlijkheidsstoornis geregeld in verband gebracht met gewelddadig delictgedrag (Abushua’leh & Abu-Akel, 2006; Barros & Serafim, 2008; Fountoulakis, Leucht & Kaprinis, 2008; Fullam & Dolan, 2006; Rasmussen, Storsæter & Levander, 1999). In deze studie worden psychische stoornissen en delictgedrag onderzocht bij een groep observandi uit het Pieter Baan Centrum (PBC). Veel gedetineerden hebben één of meer psychische stoornissen en vaak is er sprake van verslavingsproblematiek (alcohol en/of drugs) (Coté & Hodgins, 1990; Teplin, 1990; Fountoulakis, Leucht & Kaprinis, 2008). Drie soorten stoornissen zullen onderzocht worden, namelijk de psychotische stoornis (As I), de antisociale persoonlijkheidsstoornis cluster B (As II) en psychopathie. Deze stoornissen zullen hierna verder worden uitgewerkt. Onder de psychotische stoornis valt een aantal subcategorieën: schizofrenie, de schizofreniforme stoornis, de schizo-affectieve stoornis en de psychotische stoornis door een medische conditie of middelenmisbruik. Volgens de DSM-IV-TR (2000) is schizofrenie een stoornis die tenminste zes maanden duurt en waarbij er tenminste één maand is met actieve symptomen zoals wanen, hallucinaties, verwarrende spraak, erg ongeorganiseerd of katatoon gedrag en negatieve symptomen zoals affectvervlakking, verlies van concentratievermogen en initiatiefverlies. De schizofreniforme stoornis gelijkt op schizofrenie maar verschilt in de duur van de stoornis. Deze stoornis behelst een periode van één tot zes maanden terwijl de symptomen van schizofrenie minstens zes maanden aanwezig moeten zijn. Daarnaast is er bij een schizofreniforme stoornis niet altijd een vermindering van functioneren van de patiënt (DSM-IV-TR, 2000). De schizoaffectieve stoornis is een stoornis waarbij een stemmingsepisode en de actieve
5 symptomen van schizofrenie samen voorkomen en waaraan voorafgaand of naderhand, een periode is van tenminste twee weken van wanen of hallucinaties zonder een prominente stemmingsepisode (DSM-IV-TR, 2000). Daarnaast is er de psychotische stoornis door een medische conditie of door druggebruik, medicijnen of vergiftiging. Als laatste onderscheiden we de psychotische stoornis niet anderszins omschreven (NAO). Deze stoornis omvat symptomen van de specifieke psychotische stoornissen maar is niet onder één van deze stoornissen te plaatsen omdat niet aan alle criteria van één van deze stoornissen is voldaan. Schizofrenie heeft een wereldwijde prevalentie van ongeveer een half tot anderhalf procent. In een onderzoek gedaan door NEMESIS (Vollebergh et al, 2003) werd gevonden dat ongeveer 0.25 procent van de individuen in Nederland de diagnose schizofrenie heeft (dak/thuislozen niet meegerekend). Het werkelijke aantal wordt geschat op één procent van de totale Nederlandse populatie. De schizofreniforme stoornis zou ongeveer vijf keer minder vaak voorkomen dan schizofrenie. In ontwikkelingslanden blijkt de schizofreniforme stoornis ongeveer even vaak voor te komen als schizofrenie, waarom is niet bekend. Er zijn geen cijfers over de prevalentie van de schizo-affectieve stoornis maar het lijkt dat deze stoornis minder vaak voorkomt dan schizofrenie. De prevalentie van de psychotische stoornis door een medische conditie of middelmisbruik en de psychotische stoornis NAO is niet bekend (DSM-IV-TR, 2000). Een persoonlijkheidsstoornis is volgens de DSM-IV-TR (2000) een voortdurend patroon van innerlijke ervaringen en gedrag dat duidelijk van de verwachtingen van de cultuur van de persoon afwijkt, die doordringend en onbuigbaar is, een begin heeft in de adolescentie of vroege volwassenheid, stabiel in tijd is, en leidt tot nood. In dit onderzoek beperken we ons tot de persoonlijkheidsstoornis cluster B, in het bijzonder tot de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast wordt gekeken naar psychopathie niettegenstaande deze classificatie niet voorkomt op de As II van de DSM-IV-TR (2000). De antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door het niet in acht nemen en overtreden van regels en het schenden van de rechten van anderen. De stoornis zou haar oorsprong vinden in de kindertijd of vroege adolescentie en continueert in de volwassenheid. Een individu met een antisociale
6 persoonlijkheidsstoornis kan zich niet houden aan sociale normen, is onverantwoordelijk, impulsief, vertoont geen berouw en is snel geïrriteerd en agressief. De diagnose wordt pas gegeven vanaf de leeftijd van 18 jaar (DSM-IV-TR, 2000). De antisociale persoonlijkheidsstoornis komt bij ongeveer drie procent van de mannelijke populatie voor, in de vrouwelijke populatie komt de antisociale persoonlijkheidsstoornis bij ongeveer één procent voor (DSM-IV-TR, 2000). De diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt bij vrouwen minder vaak gesteld, omdat agressie als centraal kenmerk bij ‘antisociale vrouwen’ minder vaak latent aanwezig is (DSM-IV-TR, 2000). Vrouwen worden vaker dan mannen gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis (ratio 1:4) (DSM-IVTR, 2000). Er is geen onderzoek gedaan naar het voorkomen van de antisociale persoonlijkheidsstoornis onder de algemene populatie in Nederland. De antisociale persoonlijkheidsstoornis is vaak gerelateerd aan één of meerdere aanverwante stoornissen (comorbiditeit) (Fountoulakis, Leucht & Kaprinis, 2008; Joyal, Putkonen, Paavola & Tiihonen, 2004). De antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie worden geregeld in een adem uitgesproken (DSM-IV-TR, 2000). De meeste individuen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn echter geen psychopaat en bij sommige psychopaten wordt geen antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld (Hare, 1996; Skilling, Harris, Rice & Quinsey, 2002). Ongeveer een derde van de individuen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis is ook psychopaat ( Hart & Hare, 1996). Bij psychopathie gaat het vooral om gedrag en persoonlijkheidstrekken en de criteria voor de antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn over-inclusief voor psychopathie (Hare, 1996). De DSM IV-TR (2000) definieert de antisociale persoonlijkheidsstoornis vooral aan de hand van chronisch antisociaal en crimineel gedrag. De persoonlijkheidstrekken waaruit psychopathie bestaat, zoals een gebrek aan empathie en het niet in staat zijn om betekenisvolle relaties aan te gaan, worden in de DSM IVTR grotendeels genegeerd (Hare, 1996, 1998; Andrade, 2008). Omdat het bij psychopathie vooral om gedragsconstellaties en persoonlijkheidstrekken gaat, wordt deze problematiek zeer vaak in verband gebracht met (gewelddadig) recidive. De mate van psychopathie wordt meestal bepaald aan de hand van de Psychopathy Checklist Revised (PCL-R, Hare, 1991; Vertommen, Verheul, de Ruiter &
7 Hildebrand, 2002) (Hoogerwerf, van Kordelaar, Pauw, Verheugt & van Woudenberg, 2007; Hildebrand, Hesper, Spreen & Nijman, 2005). Op basis van de PCL-R wordt niet alleen aangegeven of bij een individu sprake is van psychopathie (categoriaal op basis van de cut-off score; voor klinische doeleinde wordt een cut-off score van 30 gehandhaafd, voor onderzoeksdoeleinde wordt een cut-off score van 26 gehandhaafd) maar ook wordt inzicht gegeven in hoeverre iemand overeenkomt met de prototype psychopaat (dimensioneel aspect). De PCL-R bestaat uit twee dimensies. Factor één beschrijft een constellatie van persoonlijkheidseigenschappen, die volgens clinici de kern van psychopathie uitmaken. De beschrijvende titel van deze factor is: ‘Egoïstisch, ongevoelig en zonder wroeging gebruik maken van anderen’. Bij factor één gaat het om affectieve processen en inter-persoonlijke stijl. Factor twee heeft als titel, ‘Chronisch instabiel en antisociaal gedrag’. Enkel de tweede factor correleert sterk positief met de antisociale persoonlijkheidsstoornis zoals beschreven in de DSM IV-TR (Hare, 1991; Hildebrand, de Ruijter, de Vogel & van der Wolf, 2002; Hildebrand, 2004). Ook dit geeft aan dat het foutief is om psychopathie en de antisociale persoonlijkheidsstoornis onder één en dezelfde noemer te scharen. Er wordt geschat dat ongeveer één tot twee procent van de algemene populatie psychopathisch is. Individuen uit de algemene populatie behalen over het algemeen een score tussen de nul en acht op de PCL-R. Hier is echter geen literatuur over beschikbaar daar de PCL-R over het algemeen niet afgenomen wordt bij een nietcriminele algemene populatie ( zie bijlage A). Van comorbiditeit is sprake als er bij een PBC observandus een antisociale persoonlijkheidsstoornis cluster B en een psychotische stoornis is gediagnosticeerd. Tyrer en Johnson (1996) ontwikkelden een classificatieschaal om de ernst van een persoonlijkheidsstoornis aan te geven. Zij onderscheiden vier classificaties: geen stoornis, persoonlijkheidsmoeilijkheden, eenvoudige persoonlijkheidsstoornis (er is hier sprake van één of meer persoonlijkheidsstoornissen binnen één cluster) en complexe persoonlijkheidsstoornis (er is sprake van meerdere persoonlijkheidsstoornissen in meerdere clusters). Hoewel er in dit onderzoek gesproken wordt over comorbiditeit als er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis cluster B (as II) en een psychotische stoornis (as I), zou deze naar onze mening toch op punt vier ingedeeld worden en als meest ernstig beschouwd
8 worden. Wij kijken dus niet naar de comorbiditeit tussen twee persoonlijkheidsstoornissen maar naar de comorbiditeit tussen de antisociale persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis. Om een beeld te geven van de ernst van deze comorbiditeit wordt verwezen naar de complexe stoornis van het classificatiesysteem van Tyrer en Johnson. Over de ernst van de persoonlijkheidsstoornis wordt in deze paper geen uitspraak gedaan omdat enkel de aanwezigheid van een antisociale persoonlijkheidsstoornis cluster B relevant is en niet de ernst van de aanwezige stoornis.
De psychotische stoornis, de antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie in relatie tot criminaliteit: verschillende pathways? De prevalentie van de psychotische stoornis en de persoonlijkheidsstoornis (verder te lezen als de antisociale persoonlijkheidsstoornis) ligt in de criminele populatie hoger dan in de algemene populatie ( Fazel & Danesh, 2002; Bulten, Nijman & van der Staak, 2009). Psychotische stoornissen binnen de gevangenispopulatie worden geschat tussen vijf en 13 procent (Bulten & Van Kordelaar, 2005; Von Schönfeld et al. 2006). Hildebrand en de Ruiter (2004) vonden in hun onderzoek onder 94 tbs-patiënten in Nederland dat ongeveer 17 procent aan een psychotische stoornis leed. Ongeveer 50 procent van de mannelijke gevangenen in de westerse wereld heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis (Fazel & Danesh, 2002). Von Schönfeld et al. (2006) vonden onder 76 Duitse gevangenen met een gemiddelde leeftijd van 34 jaar, een prevalentie van 33 procent voor de antisociale persoonlijkheidsstoornis. In de gevangenis populatie, inclusief de forensische populatie, wordt het aantal psychopaten geschat op ongeveer 15 tot 25 procent (Grann, 2000; Jackson, Rogers, Neumann, & Lambert, 2002; Salekin, Rogers, & Sewell, 1997; Strand & Belfrage, 2005; Vitale, Smith, Brinkley, & Newman, 2002; Warren et al, 2003). In de Nederlandse klinische forensische populatie wordt het aantal individuen met psychopathische trekken geschat tussen 18 en 33 procent (Hildebrand, De Ruiter & Nijman, 2004; De Ruiter, 1999; Hildebrand, De Ruiter, De Vogel, & Van der Wolf, 2002; Pham, Remy, Dailliet, & Lienard, 1997; Hildebrand, Hesper, Spreen & Nijman, 2005). Niet psychopathische individuen met een crimineel verleden behalen ongeveer een score van 22 op de PCL-R. Twintig tot 30 procent van
9 de opgenomen tbs-gestelde in Nederland heeft een PCL-R score van 30 of hoger (Hildebrand & De Ruiter, 2004). Hoewel deze drie stoornissen verband houden met criminaliteit, is het aannemelijk dat er sprake is van verschillende ‘pathways’. Psychotische stoornissen worden in verband gebracht met laatstarters, geweld tegen bekenden en geweld op bekend terrein ( Pera & Dailliet, 2005; Arseneault et al. 2000; Wallace, Mullen & Burgess, 2004). De antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt in verband gebracht met vroegstarters en instrumenteel geweld, zoals diefstal en inbraken. (Pera & Dailliet, 1998). De psychotische stoornis lijkt zich later te uiten dan de antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathie, meestal rond de leeftijd van 20-25 jaar, daarmee begint de criminele ‘carrière’ ook later. De oorzaak van het criminele gedrag moet gezocht worden in de psychotische stoornis en de hiermee samenhangende factoren. Er kan gedacht worden aan de aanwezigheid van wanen en/of hallucinaties en de eventuele aanwezigheid van drugsgebruik. Individuen met een psychotische stoornis lijken ook andersoortige delicten te plegen dan individuen met een persoonlijkheidsstoornis. In de loop der jaren is er onderzoek gedaan naar de karakteristieken en de aard van delicten gepleegd door patiënten met een psychotische stoornis (o.a. Nijman, Cima, & Merkelbach, 2003; Arseneault et al. 2000; Brennan et al. 2000; Fullam & Dolan, 2006). Nijman et al. (2003) toonden aan dat individuen met een psychotische stoornis die een dodelijk delict begaan, vaker first offenders waren en op latere leeftijd startten met het plegen van delicten dan individuen met een psychotische stoornis die geen dodelijk delict pleegden. Individuen met een psychotische stoornis pleegden nauwelijks zedendelicten maar meestal algemene geweldsdelicten. Onder algemene geweldsdelicten wordt verstaan: het toebrengen van letsels aan één of meerdere personen, dan wel een poging daartoe of het dreigen daarmee (Philipse, de Ruiter, Hildebrand & Bouman, 2000). Individuen met een psychotische stoornis pleegden ook vaker delicten tegen een bekende dan tegen een onbekende. Barros en Serafim (2008) vonden in hun onderzoek naar persoonlijkheidsstoornissen en gewelddadig gedrag dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis een sterke voorspeller is voor gewelddadig gedrag. Daarnaast vonden ze dat individuen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis meer instrumenteel geweld (geweld om een bepaald doel te bereiken) gebruiken en meer geweld tegen bezit zoals inbraak en diefstal. Individuen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis plegen vaker misdaden waarvoor (meer) gedetailleerde
10 planning nodig is. In een onderzoek onder 99 moordenaars (of poging tot moord) in België werd gevonden dat individuen met een psychotische stoornis verschillen van individuen met een cluster B persoonlijkheidsstoornis. Individuen met een psychotische stoornis plegen vaker een moord in hun bekende omgeving (familie en bekenden), plegen vaker een moord in een opwelling, plegen meer emotionele misdaden en hebben minder vaak problemen met een verslaving. Ook zijn individuen met een psychotische stoornis vaak ouder ten tijde van het delict (Pera & Dailliet, 2005). Eronen, Angermayer en Schulze (1998) vonden in hun literatuuronderzoek naar de relatie tussen gewelddadig gedrag en geestelijke stoornis dat, hoewel een psychotische stoornis een voorspeller is van gewelddadig gedrag, een antisociale persoonlijkheidsstoornis een veel grotere voorspellende waarde voor gewelddadig gedrag heeft. Ook vonden ze dat bij de aanwezigheid van een psychotische stoornis de kans op het plegen van een moord acht maal groter is dan de kans op het plegen van een moord door individuen zonder een psychotische stoornis, de kans op het plegen van een moord door individuen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt elf maal hoger geacht dan bij individuen zonder een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Als er sprake is van een psychotische stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis (comorbiditeit), neemt de kans op gewelddadig gedrag toe (Webster, Douglas, Eaves & Hart, 1997; Hodgins, Toupin & Coté, 1996; Hodgins, Hiscoke & Freese, 2003). Alden, Brennan, Hodgins en Mednick, (2007) vonden dat de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis of verslaving naast een psychotische stoornis (comorbiditeit), de kans op een eerdere arrestatie voor een zedendelict significant verhoogt. Bij alle stoornissen geldt dat wanneer er tevens sprake is van een alcohol of drugs verslaving dit het risico van gewelddadig gedrag verhoogt. Blackburn en Coid (1998) vonden dat er een sterk verband is tussen agressief impulsief gedrag en een hoge score op de PCL-R. Daarnaast vonden zij dat psychopaten zwaardere criminele carrières hebben dan niet-psychopaten. Hoewel de PCL-R officieel geen risicotaxatie instrument is, blijkt dat de score op factor twee van de PCL-R een van de meest krachtige voorspellers van gewelddadig recidive is (Hoogerwerf et al. 2007; Vertommen, Verheul, Ruiter, de & Hildebrand, 2002). In een studie van het Expertise centrum Forensische Psychiatrie werd onderzoek gedaan naar de waarde van gestructureerde risicotaxatie. Er werd gekeken naar de
11 betrouwbaarheid en predictieve validiteit van een drietal testen, te weten: de HCR-20, HKT-30 en de PCL-R. Hieruit bleek factor twee van de PCL-R de beste voorspeller van gewelddadige recidive. De PCL-R totaalscore bleek een evenzo goede voorspeller van recidive als de beste voorspellers van de HKT-30. Factor twee bleek eveneens een betere voorspeller dan de HCR-20 voor gewelddadige recidive ( Hildebrand, Hesper, Spreen & Nijman, 2005). Rasmussen, Storsæter en Levander (1999) hebben onderzoek gedaan naar persoonlijkheidsstoornis en criminaliteit. Zij deden dit onder 41 gevangenen met een gemiddelde leeftijd van 30 jaar verblijvend in de Tunga Kretsfengsel gevangenis in Trondheim (Noorwegen). Zij vonden dat individuen met het kenmerk psychopathie op veel jongere leeftijd starten met het plegen van criminaliteit, meer veroordelingen hebben en veelzijdiger zijn in hun criminele carrière. Individuen met het kenmerk psychopathie bleken meer generalisten te zijn in tegenstelling tot specialisten. Vergeleken met individuen zonder het kenmerk psychopathie, plegen ze niet meer moorden of zedendelicten, maar wel meer geweldsmisdaden, drugsgerelateerde daden, alcohol gerelateerde misdrijven, meer diefstal en meer verkeersgerelateerde misdrijven. Uit onderzoek is ook naar voren gekomen dat er een relatie is tussen de leeftijd waarop iemand begint met het plegen van delicten (startleeftijd) en de score op de Psychopathy Checklist Revised (PCL-R) en dus de mate van psychopathie. Individuen die vroeg beginnen met het plegen van criminaliteit, scoren hoger op de PCL-R in vergelijking tot individuen met dezelfde stoornis die op latere leeftijd beginnen met het plegen van criminaliteit zowel op factor één als op factor twee (Hare, 1991, Hodgins, 1998). Er is veel bekend over psychische stoornissen en delictgedrag. Er zijn echter weinig studies die psychische stoornissen met elkaar vergelijken op basis van hun delictkarakteristieken. In deze studie wordt de psychotische stoornis vergeleken met de antisociale persoonlijkheidsstoornis op basis van delictkarakteristieken. Daarnaast wordt gekeken of en hoe het delictverleden samenhangt met de verschillende mate van psychopathie. Het doel van dit onderzoek is tweeledig: ten eerste willen we onderzoeken of individuen met een psychotische stoornis verschillen van individuen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis wat betreft delictkarakteristieken. Ten tweede; hoe de mate van psychopathie samenhangt met de verschillende delictkarakteristieken.
12
Dit onderzoek Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is inzicht verkrijgen in de delictkarakteristieken van daders met een verschillende psychopathologie.
Vraagstellingen en hypothesen In deze studie onderzoeken we ten eerste of observandi met een persoonlijkheidsstoornis verschillen van observandi met een psychotische stoornis wat betreft delictkarakteristieken. Ten tweede wordt onderzocht of en in welke mate psychopathie samenhangt met de verschillende delictkarakteristieken. In overeenstemming met de literatuur veronderstellen we dat daders met een persoonlijkheidsstoornis op jongere leeftijd starten met het plegen van delicten (vroegstarters), meer veroordelingen hebben en meer gevarieerde delicten hebben gepleegd dan daders met een psychotische stoornis. Van daders met een psychotische stoornis veronderstellen we dat zij op latere leeftijd starten met criminaliteit, minder veroordelingen hebben dan daders met een persoonlijkheidsstoornis, er weinig sprake is van zedendelicten en dat het indexdelict, het delict dat bij meerdere veroordelingen centraal staat bij de veroordelingen, homogener is. Van daders met een hoge PCL-R score verwachten we dat deze op vroegere leeftijd zijn begonnen met het plegen van criminaliteit vergeleken met individuen met een lage(re) PCL-R score. Over het algemeen genomen is er wel wat literatuur beschikbaar over het delictgedrag van individuen met verschillende soorten psychopathie. Doorgaans worden echter individuen met een pathologie vergeleken met individuen zonder pathologie, daarnaast is de pathologie vaak grofmazig. De pathologie is wel of niet aanwezig en is er weinig detail in het delictgedrag; vaak één soort delict of erg grofmazig bijvoorbeeld het aantal delicten. Deze studie verschilt van de voorgaande omdat in de vergelijking van de groep delinquenten met een psychotische stoornis en persoonlijkheidsstoornis, een dimensionale benadering van de PCL-R is gebruikt en
13 het delictgedrag gedetailleerd in kaart is gebracht met behulp van verschillende delictclusters.
Methode
Assessment site Het Pieter Baan Centrum (PBC) is de psychiatrische observatiekliniek van het ministerie van Justitie. Hier wordt in opdracht van de Rechter Commissaris een onderzoek ingesteld naar de geestesvermogens van verdachten van ernstig strafbare feiten. Jaarlijks wordt in Nederland in ongeveer 5000 strafzaken onderzoek gedaan naar het geestesvermogen van personen die verdacht worden van het plegen van een ernstig misdrijf. Klinisch onderzoek is in minder dan vijf procent van deze gevallen geïndiceerd. Deze onderzoeken worden voor meer dan 90 procent in het PBC uitgevoerd. De overige tien procent van de klinisch geïndiceerde onderzoeken worden gedaan in forensisch-psychiatrische klinieken en op gesloten afdelingen van sommige algemeen psychiatrische ziekenhuizen. Voorwaarde is wel dat ze op grond van artikel 198 van het wetboek van strafrecht hiertoe zijn aangewezen. Het PBC behandelt meestal de meest serieuze, gecompliceerde en publiciteit- gevoelige zaken. De PBC populatie is daarmee niet representatief voor de totale forensische populatie, maar beslaat dat deel dat gekenmerkt wordt door de meest ernstige pathologie en/of criminaliteit. De onderzoeksvragen die gesteld worden zijn ondermeer of de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling? Of deze aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde? Of de stoornis heeft doorgewerkt in het delict, de inschatting van de mate van gevaarlijkheid van de onderzochte en een advies over hoe dat gevaar is terug te brengen tot maatschappelijk aanvaardbare proporties. Dit houdt in dat het recidivegevaar binnen de perken gehouden wordt en de kans op een ernstigere recidive erg laag is. Om deze vragen te beantwoorden, worden de verdachten gedurende zeven weken in het PBC door een multidisciplinair team onderzocht, bestaande uit een psychiater, een psycholoog, een milieuonderzoeker (deze doet onderzoek naar de levensloop van de betrokkene aan de hand van informatie van derden) en de groepsleiding. Daarnaast wordt het team gecoördineerd
14 door een jurist en wordt het proces bewaakt door een seniorpsychiater die de verdachte niet onderzoekt. Het finale doel is het opstellen van een Pro-Justitia rapportage om de rechtbank of het gerechtshof onpartijdig en onafhankelijk voor te lichten over de persoon van de verdachte (o.a. persoonlijkheid en verleden). Het forensisch psychologische onderzoek bevat observatie en waarneming, strafdossier, gesprekken, testpsychologisch onderzoek en informatie uit andere mogelijk relevante bronnen. De verdachten kunnen een onderzoek in het PBC niet weigeren, er vindt altijd onderzoek plaats. De verdachten kunnen besluiten om niet mee te werken aan het onderzoek, onder andere door niet met de psychiater en psycholoog te praten, niet mee te werken aan het testpsychologisch onderzoek, de milieuonderzoeker niet te voorzien van namen van derden, en zich te onttrekken van observaties op de afdeling. Jaarlijks ligt het percentage van niet meewerkende verdachten rond de 20 procent. Dit is niet altijd een reden om geen rapport te maken dat een conclusie en een advies bevat. De observandi verblijven zeven weken in het PBC waardoor er veel mogelijkheid is tot observeren. Deze klinische observaties leiden niet zelden tot een conclusie en advies terwijl de verdachte zijn medewerking niet heeft verleend. In deze gevallen heeft een onderzochte zich niet volledig onttrokken aan de onderzoekssituatie, zijn er genoeg observatiemomenten geweest en wellicht zijn er enkele gesprekken geweest met de psycholoog of psychiater. Er kan in ieder geval voldoende informatie verzameld zijn om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van een eventuele geestelijke stoornis. In de rapportage zal dan aangegeven worden dat de onderzochte in principe een weigerende verdachte is maar wordt tevens aangegeven dat er door verschillende andere methoden toch genoeg informatie is verzameld om tot een gegronde conclusie en advies te komen.
Populatie De populatie bestaat uit observandi over wie in het PBC is gerapporteerd in de periode januari 2002 tot augustus 2007. Voor het huidige onderzoek is een steekproef getrokken van mannelijke observandi onderzocht in het PBC in de periode 1 januari 2002 tot 1 augustus 2007. Voor de twee onderzoeksvragen werden alleen observandi
15 genomen bij wie sprake was van ofwel een psychotische stoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis (cluster B), een combinatie van beide stoornissen of bij wie geen stoornis geconstateerd werd. Observandi met een andersoortige problematiek (bijvoorbeeld autisme) zijn niet in het onderzoek meegenomen. Exclusiecriteria bij onderzoeksvragen een en twee waren voorts: het niet hebben kunnen vaststellen van een conclusie en een advies. Verslaving en of zwakbegaafdheid zijn in dit onderzoek geen reden voor exclusie. Exclusiecriteria voor beide onderzoeksvragen zijn: vrouw zijn, voor vrouwen geldt andere literatuur en er kan bij vrouwen in principe geen PCL-R afgenomen worden. De twee onderzoeksvragen hebben beide een andere steekproef grootte. De grootte van de steekproef bij de eerste onderzoeksvraag is 474 respondenten en bij de tweede onderzoeksvraag 76. Het verschil in steekproef grootte is te wijten aan het feit dat bij onderzoeksvraag één alle observandi tussen 2002 en 2007 meegenomen zijn. Bij onderzoeksvraag twee ging het alleen om de observandi uit 2007 waarvan een PCL-R score bepaald kon worden door de onderzoekers.
Variabelen Delicten Delicten worden in dit onderzoek geclassificeerd op basis van de 10 delictclusters ontwikkeld door Van Kordelaar (2000). Dit classificatiesysteem, ontwikkeld ten behoeve van een beoordelingsinstrument Beslissingsondersteuning Onderzoek Geestvermogens (BooG), bestaat uit 10 clusters die oplopen op basis van indicatie voor een Pro-Justitia onderzoek. Dit classificatiesysteem gaat uit van de signaalwaarde van een delict voor het doen van een onderzoek naar de geestvermogens; dus geen juridische classificatie, maar een gedragskundige. Daarnaast zijn er drie aanpassingen gedaan om de volledigheid te waarborgen. Deze aanpassingen bestaan uit het toevoegen van twee clusters die geen rol speelden in het classificatiesysteem van Van Kordelaar vanwege de geringe signaalwaarde voor een Pro-Justitia onderzoek maar wel meegenomen dienen te worden voor het in kaart brengen van een strafrechtelijk verleden. De twee clusters zijn ‘ lichte vergrijpen strafrecht’ (strafdreiging < 12 mnd), en ‘verkeer’. Het cluster zeden wordt ten opzichte van Van Kordelaar uitgebreid met ”schennis van de eerbaarheid” (art 239Sr). De clusters lopen op van minder ernstig naar zeer ernstig op basis van een indicatie
16 voor een Pro-Justitia onderzoek. Voor een indeling van de clusters en de artikelen die in elk cluster vallen zie bijlage B.
Strafrechtelijk verleden De zogenaamde “schatkamer van het PBC” is een langlopend project met als doel dossierinformatie uit het archief van het PBC door middel van een digitaal databestand toegankelijk te maken voor wetenschappelijke analyse. Sinds 1999 registreert het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) (waartoe het Pieter Baan Centrum behoort) een aantal basale gegevens met betrekking tot de uitgevoerde rapportages op het zogenoemde FRIS-formulier ( zie bijlage C voor een voorbeeld.). Per onderzochte verdachte registreert het NIFP sociaaldemografische kenmerken, psychische stoornis, IQ, historische variabelen, conclusie en advies. De gegevens voor de in het PBC onderzochte observandi worden door de onderzoekers van het PBC verwerkt in een databestand. De analyses in deze studie zijn mede gebaseerd op deze op het FRIS-formulier vermelde gegevens. Vijf niveaus van het item strafrechtelijk verleden worden rechtstreeks uit de hierboven beschreven database van het PBC gehaald. Het gaat om de volgende vijf niveaus: één: leeftijd eerste veroordeling, twee: first offender (dichotome variabele), drie: aantal veroordelingen (gecorrigeerd voor leeftijd), vier: ernstigste veroordeling of het hoogste delictcluster dat voorkomt op het strafblad, vijf: komt een bepaald cluster voor op het strafblad. De opbouw van het strafblad wordt gemeten aan de hand van de 13 delictclusters. Als er sprake is van tenminste één veroordeling in verschillende delictclusters is er dan een ‘stijgende lijn’ te zien? Met andere woorden begint iemand met het plegen van minder zware delicten (lagere delictclusters) en worden de delicten steeds zwaarder (hogere delictclusters)? Het meest prominente cluster wordt bepaald door per observandi te onderzoeken in welk delictcluster de meeste veroordelingen voorkomen. Vervolgens wordt gekeken naar mogelijke uniformiteit in het strafblad. Een uniform strafblad wordt gekenmerkt door een grote proportie van delicten binnen één en hetzelfde cluster. Op basis daarvan wordt deze variabele als volgt geoperationaliseerd: voor het meest prominente cluster wordt berekend welk percentage van alle delicten binnen dat cluster valt, hoe dichter deze komt bij één hoe
17 uniformer het strafrechtelijke verleden is. Een score van één betekent dat alle veroordelingen binnen hetzelfde cluster vallen. De laagst mogelijke score (dus het minste uniformiteit) is .077 omdat er dan sprake is van een delict in elk van de 13 clusters (1/13=.077). Dit betekent dat alle veroordelingen evenredig over alle clusters zijn verdeeld, wat maximale variatie is.
Psychopathologie Stoornis Deze variabele bestaat uit vier categorieën te weten, persoonlijkheidsstoornis, psychotische stoornis, comorbide stoornis (persoonlijkheidstoornis en psychotische stoornis) en geen stoornis. Deze gegevens zijn verkregen van de rapporterende psychiater en psycholoog. Onder persoonlijkheidsstoornis verstaan we de antisociale persoonlijkheidsstoornis cluster B van de DSM IV-TR (2000). Onder de psychotische stoornis verstaan we, schizofrenie, schizofreniforme stoornis, schizo-affectieve stoornis, psychotische stoornis door een somatische ziekte, een psychotische stoornis door een middel en een psychotische stoornis NAO. Bij de comorbide stoornis is er zowel sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis cluster B als van een psychotische stoornis. Er is niet gekeken naar de ernst van de stoornissen. Bij de categorie geen stoornis is er van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis geen sprake (er kan wel sprake zijn van andere stoornissen maar die zijn in deze studie niet relevant). De diagnostiek van de hierboven genoemde stoornissen is gedaan door de psychiaters en psychologen die werkzaam zijn in het Pieter Baan Centrum. De diagnoses zijn tot stand gekomen via het klinisch oordeel van de onderzoekers aangevuld met de testresultaten van de verschillende persoonlijkheidsvragenlijsten die ingevuld zijn door de onderzochte (onder andere de MMPI-2, EPPS, NVM, NPV en verschillende projectieve tests).
Psychopathie We zagen eerder dat antisociaal gedrag niet aanwezig hoeft te zijn voor de diagnose psychopathie, maar wel voor de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis (Schade & Koerselman, 1994). Hare geeft in zijn boek
18 Gewetenloos de volgende definitie van psychopathie: ‘psychopathie is een persoonlijkheidsstoornis die wordt gedefinieerd door een kenmerkende verzameling gedragingen en daaruit afgeleide persoonlijkheidskenmerken die voor het merendeel als maatschappelijk ongewenst gelden’ (Hare, 2003, p 7). Psychopathie wordt in dit onderzoek gemeten met de PCL-R.
Psychopathy checklist revised (PCL-R) De PCL-R is een klinische classificatie schaal die bestaat uit 20 items. Op elk item is een score te behalen van nul, één of twee. Deze scores worden bepaald door een geclassificeerde onderzoeker op basis van dossier informatie en een semigestructureerd interview (Hare, 2003). Een score van nul wordt toegekend als het item niet van toepassing is, een score van één wordt toegekend als het item misschien van toepassing is en een score van twee wordt toegekend als het item van toepassing is. In Nederland is er een cut-off score van 26. Deze cut-off score betekent dat iemand met score van 26 en meer als psychopaat wordt gediagnosticeerd. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de PCL-R totaalscore ligt tussen de .81 en .93, wat zeer hoog is (Hare, 2003, Laurell & Daderman, 2007). Voor zowel factor één als factor twee zijn de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de interne consistentie goed (Hare, 2003; Hildebrand, Hesper, Spreen & Nijman, 2005). De PCL-R wordt ook gebruikt als risicotaxatie instrument, hierbij heeft alleen de factor antisociaal (twee) een predictieve waarde met betrekking tot recidive, en voor het voorspellen van de aanwezigheid van psychopathie bij de onderzochte. De PCL-R scores zijn per observandus door de onderzoekers aan de hand van dossier informatie bepaald.
Statistische analyses
Onderzoeksvraag 1: Verschillen observandi met een antisociale persoonlijkheidsstoornis van observandi met een psychotische stoornis wat betreft strafrechtelijk verleden? Door middel van een univariate test ( ANOVA, χ2-tests) wordt onderzocht of observandi met een persoonlijkheidsstoornis verschillen van observandi met een
19 psychotische stoornis wat betreft strafrechtelijk verleden. Daarnaast wordt er door middel van een Bonferonni toets bij significant resultaat gekeken welke groepen daadwerkelijk van elkaar verschillen door ze onderling met elkaar te vergelijken. We verwachten onder andere dat observandi met een antisociale persoonlijkheidsstoornis op jongere leeftijd zijn begonnen met het plegen van delicten, meer veroordelingen hebben en meer delicten hebben gepleegd (gecorrigeerd naar leeftijd eerste delict) en andersoortige delicten (meer zeden, minder geweld) dan observandi met een psychotische stoornis. Tevens wordt er door middel van een multinominale logistische regressieanalyse onderzocht of de stoornis een onafhankelijke determinant is van strafrechtelijk verleden en kenmerken huidig delict en bijdraagt aan de voorspelling wanneer gestart is met het plegen van criminele feiten. Hiermee wordt onderzocht of een correlatie blijft bestaan als alle strafrechtelijke variabelen worden meegenomen in het model. Alleen de variabele die een statistisch significant resultaat opleveren op de multivariate test zullen in dit model opgenomen worden. De N is in het geval van deze onderzoeksvraag 474.
Onderzoeksvraag 2: Is er een correlatie tussen strafrechtelijk verleden en de verschillende mate van psychopathie? Door middel van een correlatietest wordt onderzocht of er een verband is tussen strafrechtelijk verleden en de mate van psychopathie, op basis van de behaalde score op de PCL-R. Tevens wordt er door middel van een lineaire regressieanalyse onderzocht of strafrechtelijk verleden en kenmerken huidig delict significante determinanten zijn voor de hoogte van de score op de PCL-R. Met andere woorden voorspellen het strafrechtelijk verleden en de kenmerken van het huidige delict de hoogte van de score op de PCL-R. We verwachten onder andere dat vroegstarters een hogere score op de PCL-R hebben behaald dan daders die op latere leeftijd zijn begonnen met het plegen van delicten, ernstigere delicten en veelsoortige delicten hebben gepleegd. Ook hier zullen alleen de variabelen die op de eerste analyse een statistisch significant resultaat opleveren in het regressiemodel geïncorporeerd worden. De N is in het geval van deze onderzoeksvraag 76.
Design
20 Retrospectief cross-sectioneel dossieronderzoek.
Procedure Op basis van de dossiers in het archief van het PBC in een steekproef uit de periode september 2002 tot augustus 2007 worden de vraagstellingen onderzocht. Deze vraagstellingen zijn: Verschillen observandi met een antisociale persoonlijkheidsstoornis van observandi met een psychotische stoornis wat betreft strafrechtelijk verleden? En is er een correlatie tussen strafrechtelijk verleden en de verschillende mate van psychopathie? Uit het archief worden de benodigde dossiers gehaald waarna deze nauwkeurig worden bestudeerd. Op 113 dossiers is de PCL-R afgenomen via een gestructureerd scoreformulier, van de overige dossiers is er een databestand in het PBC aanwezig met de benodigde informatie. Deze informatie is verzameld via het eerder genoemde FRIS-formulier dat ingevuld wordt na afronding van een rapportage, hierop worden alle karakteristieken van de verdachte ingevuld. Deze karakteristieken bestaan uit leeftijd, burgerlijke staat, beroep, de variabele van het strafrechtelijk verleden en de eventuele aanwezige stoornis van de betreffende observandi. Deze variabele worden in een SPSS databestand geplaatst waarna ze met SPSS versie 15.0. worden geanalyseerd.
Resultaten In tabel 1 worden de resultaten getoond met betrekking tot onderzoeksvraag één. Er is een statistisch significant verschil tussen individuen met een psychotische stoornis, met een persoonlijkheidsstoornis, met een comorbide stoornis en individuen zonder een stoornis op de variabele first offender (p < .01). Tevens vonden we dat deze groepen verschilden op het totale aantal veroordelingen totaal (p < .01), zwaarste delictcluster (p < .01), meest prominente cluster (p=.011), aantal veroordelingen in
21 cluster 3 (opium) (p=.017), aantal veroordelingen in cluster 4 (licht geweld) (p=.001), aantal veroordelingen in cluster 5 (vermogen & profijt) (p=.003), aantal veroordelingen in cluster 6 (midden geweld) (p=.041), aantal veroordelingen in cluster 7 (vermogen met geweld) (p < .01), aantal veroordelingen in cluster 9 (zeden) (p=.017), aantal veroordelingen in cluster 10 (leven) (p=.023) en aantal veroordelingen in cluster 12 (leven extra) (p=.009). Op de overige variabele bleek geen statistisch significant verschil te zijn tussen observandi met een psychotische stoornis, observandi met een persoonlijkheidsstoornis, observandi met een comorbide stoornis en observandi zonder een stoornis. Na de Bonferroni correctie bleken de observandi met een psychotische stoornis en de observandi met een persoonlijkheidsstoornis enkel te verschillen op cluster 7 (vermogen met geweld). ========= TABEL 1 ========= De volgende variabelen leverden een statistisch significant verband op met de variabele geen stoornis als referentiegroep. Voor de groep persoonlijkheidsstoornis vonden we dat de kans op een veroordeling in de volgende clusters groter is voor iemand met een persoonlijkheidsstoornis dan voor iemand zonder een stoornis: cluster 4 (licht geweld) (p=.031), cluster 7 (vermogen met geweld) (p=.004) en in cluster 9 (zeden) (p=.025). Met andere woorden een observandus met een persoonlijkheidsstoornis heeft meer kans op een veroordeling in cluster 4, 7 en/of 9 dan een observandus zonder een stoornis. De kans dat een observandus met een comorbide stoornis first offender (p=.037) is, een meer prominente delictcluster (p=.042) heeft en een veroordeling heeft in één van de volgende clusters: 4 (licht geweld) (p=.016), cluster 7 (vermogen met geweld) (p=.003) en cluster 10 (leven) (p=.026) is groter dan een observandus zonder een stoornis. De resultaten zijn te zien in tabel 2. ========= TABEL 2 =========
22
Met betrekking tot onderzoeksvraag 2 werden negatieve correlaties gevonden tussen de hoogte van de PCL-R score en de variabelen leeftijd eerste veroordeling (r=-.42) en first offender (r=-.52). Dit betekent dat hoe jonger een observandus was ten tijde van zijn eerste veroordeling hoe hoger zijn PCL-R score is en er sprake is van meer klinische psychopathie. Daarnaast valt de PCL-R score veel lager uit in het geval van een first offender (een observandus zonder eerdere veroordeling) en is er dus sprake van minder klinische psychopathie. De volgende variabelen bleken de PCL-R score hoger te doen uitvallen: totaal aantal veroordelingen (r=.43), aantal veroordelingen in cluster 4 (licht geweld) (r=.35), aantal veroordelingen in cluster 5 (vermogen & profijt) (r=.27), aantal veroordelingen in cluster 6 (midden geweld) (r=.47), aantal veroordelingen in cluster 7 (vermogen met geweld) (r=.27), aantal veroordelingen in cluster 8 ( zwaar geweld) (r=.32), aantal veroordelingen in cluster 9 (zeden) (r=.34), zwaarste delictcluster (r=.59) en meest prominente cluster (r=.47). Tussen de overige variabelen bleek geen samenhang te zijn met de hoogte van de score op de PCL-R. (tabel 3). ========= TABEL 3 ========= Na incorporatie van de statistisch significante variabelen in de lineaire regressie analyse bleken alleen de volgende variabelen een bijdrage te leveren aan het regressiemodel. Aantal veroordelingen in cluster 4 (licht geweld) (p=.015) en aantal veroordelingen in cluster 9 (zeden) (p=.004). (tabel 4). Een veroordeling in cluster 4 en/of cluster 9 hangt samen met een hogere PCL-R score. De adjusted R² was .456 dit betekend dat 45.6 procent van de variantie in de PCL-R score door het model verklaard wordt. ========= TABEL 4 =========
23
Discussie Het doel van dit onderzoek is nagaan of er een verschil bestaat in de delictkarakteristieken tussen observandi met een antisociale persoonlijkheidsstoornis (cluster B) en observandi met een psychotische stoornis (onderzoeksvraag één). Observandi met een psychotische stoornis, vergeleken met observandi met een antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn minder vaak first offender, plegen minder zware delicten en minder vermogensdelicten met geweld (cluster 7). Wat in overeenstemming is met onze hypotheses. Deze resultaten lijken te suggereren dat daders met een persoonlijkheidsstoornis meer instrumenteel geweld gebruiken wat in overeenstemming is met het onderzoek van Baros en Serafim (2008). De hypothese dat observandi met een psychotische stoornis minder vaak zedendelicten plegen dan observandi met een persoonlijkheidsstoornis, werd in dit onderzoek enigszins bevestigd. De verwachting dat observandi met een persoonlijkheidsstoornis op jongere leeftijd starten met het plegen van delicten of een meer gegeneraliseerd strafblad hebben is in dit onderzoek niet bevestigd. Relevante factoren voor het vermoeden van het bestaan van een psychische stoornis op basis van het strafblad zijn wel of een observandus al eens eerder veroordeeld is, of er een delict gepleegd is in het cluster vermogen met geweld (7) en/of zeden (9) en/of leven extra (12) en wat het totaal aantal veroordelingen is. Omdat gebleken is uit dit onderzoek dat observandi met een persoonlijkheidsstoornis vaker zwaardere delicten plegen en meer eerdere veroordelingen hebben zouden dit aanwijzingen kunnen zijn voor een eventuele persoonlijkheidsstoornis die we in het strafdossier kunnen vinden. Afwezigheid van deze variabelen zou dan kunnen duiden op een psychotische stoornis, een comorbide stoornis of de afwezigheid van een stoornis. Observandi met een antisociale stoornis en observandi met een psychotische stoornis bleken nauwelijks van elkaar te verschillen op de variabelen van het strafrechtelijk verleden (na Bonferroni correctie). Naar voren kwam dat zij enkel verschillen in het aantal veroordelingen in het cluster vermogen met geweld (7). Uit dit onderzoek komt verder naar voren dat de aanwezigheid of afwezigheid van een stoornis, ofwel een antisociale stoornis of een comorbide stoornis, enigszins uit het strafblad af te leiden is. Een probleem hierbij is
24 dat er natuurlijk ook observandi zullen zijn die aan de strafrechtelijke karakteristieken voldoen van iemand met bijvoorbeeld een persoonlijkheidsstoornis waarvan na de diagnostiek blijkt dat er sprake is van een psychotische stoornis. Het strafrechtelijk verleden zal dan ook nooit alleen als een diagnostisch instrument gebruikt moeten of kunnen worden. Hooguit kunnen de karakteristieken uit het strafrechtelijk verleden de richting van het diagnostisch onderzoek aangeven. Als tweede hebben we gekeken of er een samenhang bestaat tussen de verschillende variabelen en de hoogte van de PCL-R score. Hier blijkt dat hoe lager de leeftijd ten tijde van de eerste veroordeling is hoe hoger de PCL-R score is. Dit werd ook gevonden in een onderzoek gedaan door Rasmussen et al., Hare (1991) en Hodgins (1998). Ook in overeenstemming met de resultaten van deze onderzoeken vinden wij dat observandi met meer veroordelingen een hogere PCL-R score behaalden. Wij vinden dus dat hoogscoorders meer delicten plegen wat de vraag doet rijzen wat voor soort delicten ze dan plegen. Daarnaast vinden wij in dit onderzoek dat veroordelingen in het cluster midden geweld (6) en het cluster zeden (9) de PCL-R score hoger doet uitvallen. Wanneer observandi een veroordeling hebben in het cluster midden geweld (6) en/ of zeden (9), behalen ze significant vaker een hogere PCL-R score dan observandi die geen veroordeling hebben in een van deze clusters. In dit onderzoek vonden we weliswaar dat observandi met een hogere PCL-R score meer veroordelingen hebben in het cluster midden geweld (6) en/of het cluster zeden (9) maar op basis van dit onderzoek kunnen we geen uitspraken doen over of een delict in het cluster midden geweld (6) of zeden (9) iemand tot een hoogscoorder maakt of dat een hoogscoorder meer delicten in het cluster midden geweld (6) en/of zeden (9) pleegt. Er is longitudinaal onderzoek nodig om de richting van de relatie te kunnen bepalen. Uit de literatuur blijkt dat een hogere PCL-R gepaard gaat met meer delictplegingen. Uit dit onderzoek blijkt dit niet het geval te zijn voor elk cluster. Observandi met een hogere PCL-R score hebben weliswaar veel delictplegingen maar dat geldt niet voor alle clusters. Observandi met een hoge PCL-R score blijken meer midden gewelds ( strafdreiging 24/36-72 maanden) en zeden delicten te plegen en enigszins meer licht geweld en zwaar gewelds delicten. Opmerkelijk is hier dat een hogere PCL-R score dus niet samenhangt met alle clusters. De clusters verkeer, opium, en leven extra zijn zelfs negatief gecorreleerd met de PCL-R score (hoewel de
25 correlatie niet statistisch significant is), ook vermogensdelicten (cluster 5 en 7) en leven correleren niet met een hogere PCL-R score. Een hogere mate van klinische psychopathie hangt dus samen met het aantal delicten en het soort delicten. Vooral geweldsdelicten correleren hoog met psychopathie. Een observandus kan weliswaar in meerdere clusters een veroordeling hebben maar uit dit onderzoek blijkt dat niet alle cluster bijdrage aan een hogere PCL-R score en dus meer klinische psychopathie. Het totale aantal veroordelingen draagt wel bij aan een hogere PCL-R score maar belangrijker is het cluster waarin een veroordeling valt. In ons onderzoek vinden we wederom dat er een sterke samenhang bestaat tussen factor één en de hoogte van de PCL-R score en factor twee en de hoogte van de PCL-R score. Als laatste vinden we dat er een statistisch significant verschil bestaat tussen PCL-R score en de variabele first offenders. First offenders scoorden over het algemeen de helft lager dan niet first offenders. Dit is een interessant resultaat want het is duidelijk dat niet first offenders hoger scoren op aantal veroordelingen. Maar welke factoren of gedrag veroorzaken het verschil in de scores nog meer? Hiervoor is verder onderzoek nodig. De variabele first offender levert echter geen bijdrage aan het model na een lineaire regressie analyse. Dat we op de variabelen zwaarste delictcluster en meest prominente cluster geen statistisch significant resultaat hebben gevonden is waarschijnlijk te wijten aan de operationalisatie van deze variabelen of er is daadwerkelijk geen verschil. Een volgend onderzoek met een grotere steekproef kan ons wellicht nog meer inzicht verschaffen in de relatie tussen psychopathie en delictgedrag.
Conclusie en beperkingen Onderzoek naar criminele carrières van individuen in relatie tot psychopathologie is relatief schaars. Één van de gebreken van dit onderzoek was de grootte van de steekproef, omdat er gebruik gemaakt werd van 13 delictclusters bleven er weinig, doch net voldoende observandi per delictcluster over wat maakt dat er wellicht in sommige gevallen geen statistisch significante resultaten gevonden zijn die in een ander onderzoek met een grotere steekproef wel gevonden zouden kunnen worden. Dit geldt overigens alleen voor de variabelen zwaarste delictcluster en meest
26 prominente cluster. Voor de andere variabelen werd gebruik gemaakt van gemiddelden. Daarnaast is er in dit onderzoek sprake van een scheve verdeling van de observandi over de vier groepen, waardoor de gevonden resultaten een vertekend beeld kunnen geven. Het zou beter zijn geweest als de observandi gelijkmatiger over de verschillende groepen waren verdeeld. In dit onderzoek was er in verhouding maar een kleine groep toegewezen aan de psychotische stoornis en de comorbide stoornis. Er is meer onderzoek nodig om de gevonden resultaten en de mogelijke praktische implicaties te onderzoeken. Longitudinaal onderzoek zou dan gewenst zijn. Dit om te kijken of de gevonden resultaten over een langere periode blijven bestaan. Wellicht dat we door verder onderzoek het strafrechtelijk verleden als hulpmiddel bij de diagnostiek van een pathologische stoornis kunnen gaan gebruiken. Met dit onderzoek hebben we enig inzicht verkregen in de samenhang tussen mate van psychopathie en delictgedrag. Omdat er in dit onderzoek niet gekeken is naar causale relaties tussen gevonden resultaten zou ook hier verder onderzoek gewenst zijn.
27
Referenties Abushua’leh, K., & Abu-Akel, A. (2006). Association of psychopathic traits and symptomatology with violence in patients with schizophrenia. Psychiatric research, 143, 205-211. Alden, A., Brennan, P., Hodgins, S., & Mednick, S. (2007). Psychotic Disorders and Sex Offending in a Danish Birth Cohort. Archives of General Psychiatry, 64 (11), 1251-1258. Andrade, J.T. (2008). The inclusion of antisocial behavior in the construct of psychopathy: A review of the research. Aggression and violent behavior, 13, 328-335. Arseneault, L., Moffitt, T. E., Caspi, A., Taylor, P., & Silva, P. A. (2000). Mental Disorder and Violence in a Total Birth Cohort. Results from the Dudenin study. Archives of General Psychiatry, 57(10), 979-986. Barendregt, M., Muller, E., & Nijman, H. (accepted). Factors associated with experts’ opinion regarding criminal responsibility in The Netherlands. Behavioural Science & the Law. Barros, D. M., & Serafim, A. P. (2008). Association between personality disorder and violent behavior pattern. Forensic science international, doi:10.1016/j.forsciint.2008.04.013 Blackburn, R., & Coid, J. W. (1998). Psychopathy and the dimensions of personality disorder in violent offenders. Personality and Individual Differences. 25, 129145. Brennan, P. A., Mednick, S. A., & Hodgins, S. (2000). Major Mental Disorders and Criminal Violence in a Danish birth cohort. Archives of General Psychiatry, 57, 494-500. Brink, J. (2005). Epidemiology of Mental Illness in a Correctional System. Current Opinion in Psychiatry, 18(5), 536–541. Bulten, B.H. (1998). Gevangen tussen straf en zorg: psychische stoornissen bij jeugdige, kortgestrafte gedetineerden. Deventer: Kluwer. Bulten, B.H., & Van Kordelaar, W.F.J.M. (2005). Zorg in detentie. In E.R. Muller & P.C. Vegter (Red.), Detentie: Gevangen in Nederland. Alphen aan den Rijn: Kluwer.
28 Bulten, E., Nijman, H., &, Staak, van der, C. (2009) Psychiatric disorders and Personality characteristics of prisoners at regular prison wards. International Journal of Law and Psychiatry, doi: 10.1016/j.ijp.2009. 01.007. Coté, G., & Hodgins, S. (1990). Co-occuring mental disorders among criminal Offenders. Bulletin of the American Academy of Psychiatry and Law, 18, 271281. Emmerik, J. (2001). De terbeschikkingstelling in maat en getal [Data on involutary inpatient forensic psychiatric treatment in the Netherlands]. Den Haag: Ministerie van justitie. Eronen, M., Angermayer, M. C., & Schulze. M. (1998). The psychiatric epidemiology of violent behaviour. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 33: S13±S23 Fazel, S., & Danesh J. (2002) Serious Mental Disorder in 23000 prisoners: a Systematic review of 62 surveys. The Lancet, 359, 545-550. Fountoulakis, K. N., Leucht, S., & Kaprinis, G. S. (2008). Personality disorder and violence. Current opinion in psychiatry, 21, 84-92. Fullam, R., & Dolan, M. (2006). The criminal and personality profile of patients with Schizophrenia and comorbid psychopathic traits. Personality and individual differences, 40, 1591-1602. Gezondheidsraad. Preventie en behandeling van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Den Haag: Gezondheidsraad. (2006). Publicatie nr. 2006/07. Grann, M. (2000). The PCL-R and Gender. European Journal of Psychological Assessment, 16, 147-149. Hare, R. D. (1996). Psychopathy: A clinical construct whose time has come. Criminal Justice and Behavior, 23, 25-54. Hare, R. D. (1998). The Hare PCL-R: Some issues concerning its use and misuse. Legal and Criminological Psychology, 3, 99-119. Hare, R. D. (2003). Manual for the Revised Psychopathy Checklist (2nd ed.). Toronto, ON, Canada: Multi-Health Systems. Hare, R. D. (1991). The Hare PCL-R: Rating booklet. Toronto, ON, Canada: Multihealth systems. Hare, R. D. (2003).Gewetenloos. De wereld van de psychopaat. Elmar BV, Rijswijk.
29 Hart, S, D & Hare, R. D. (1996). Psychopathy and antisocial personality disorder. Current Opinion in Psychiatry, 9(2), 129-132. Harte, J. M., & Barendregt, M. (2007). Research in the Pieter Baan Centre; Topics, opportunities, and limitations. In F. Koenraadt, A.W.M. Mooij, & J.M.L. van Mulbregt (red) The Mental Condition in Criminal Law; Forensic psychiatric and Psychological Assessment in a Residential Setting. Amsterdam: Dutch University Press. pp. 159-170. Hiday, V. A., Swanson, J. W., Swartz, M. S., Borum, R., & Wagner, H. R. (2001). Victimization: A link between mental illness and violence? International Journal of Law and Psychiatry, 24, 559-572. Hildebrand, M. (2004). Psychopathy in the treatment of forensic psychiatric patients: Assessment, prevalence, predictive validity, and clinical implications. Academisch proefschrift Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: Dutch University Press. Hildebrand, M., Hesper. B. L., Spreen, M., & Nijman, H. L. I. (2005). De waarde van gestructureerde risicotaxatie en van de diagnose psychopathie. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid en predictieve validiteit van de HCR-20, HKT-30 en PCL-R. Expertisecentrum Forensische Psychiatrie. Amsterdam: Spinhex & Industrie. Hildebrand, M., De Ruiter, C., De Vogel, V., & Van der Wolf, P. (2002). Reliability and Factor Structure of the Dutch Language Version of Hare’s Psychopathy Checklist-Revised. International Journal of Forensic Mental Health, 1, 139154. Hildebrand, M., & De Ruiter, C. (2004). PCL-R psychopathy and its relation to DSMIV Axis I and II disorders in a sample of male forensic psychiatric patients in the Netherlands. International Journal of Law and Psychiatry, 27(3), 233248. Hildebrand, M., De Ruiter, C., & Nijman, H. (2004). PCL-R psychopathy predicts disruptive behavior among male offenders in a Dutch forensic psychiatric hospital. Journal of Interpersonal Violence, 19, 13-29. Hodgins, S., Toupin, J., & Coté, G. (1996) Schizophrenia and antisocial personality disorder: A criminal combination. In L. B. Schlesinger & C. Charles (Eds.),
30
Explorations in criminal psychopathology: clinical syndromes with forensic implications, pp. 217-237. Springfield, IL, US: Thomas Publishers Ltd. Hodgins, S. (1998). Epidemiological Investigations of the Associations Between Major Mental Disorder and Crime: methodological limitations and validity of the conclusions. Social psychiatry and epidemiology, 33(1), 29-37. Hodgins, S., Hiscoke, U. L., & Freese, R. (2003). The antecedents of aggressive behaviour among men with schizophrenia: A prospective investigation of patients in community treatment. Behavioural Sciences and the Law, 21, 523-546. Hoogerwerf, R., Kordelaar, van, W., Pauw, J., Verheugt, T., & Woudenberg, van, I.(2007). Best practice ambulant – Forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht voor volwassenen. Nederlands instituut voor forensische psychiatrie en psychologie. Jackson, R. L., Rogers, R., Neumann, C. S., & Lambert, P. L. (2002). Psychopathy in female offenders – An investigation of its underlying dimensions. Criminal Justice and Behavior, 29, 692 – 704. Joyal, C. C., Putkonen, A., Paavola, A., & Tiihonen, J. (2004). Characteristics and circumstances of homicidal acts committed by offenders with schizophrenia. Psychological Medicine, 34, 433-442. Koenraadt, F., Mooij, A., & Mulbregt, J. (2007). The mental condition in criminal law, Forensic psychiatric and psychological assessment in a residential setting (3rd ed.). Amsterdam, Dutch University Press. Koenraadt, F.,& Deutekom, van, C. (2007). The psychological assessment. In The mental condition in criminal law, Forensic psychiatric and psychological assessment in a residential setting (3rd ed.). Amsterdam, Dutch University Press. P 101-123. Kordelaar, van, W. F. (2003). Delictclusters en hun signaalwaarde voor Gedragsdeskundig onderzoek. Actuele ontwikkelingen in de forensische Psychiatrie, Deventer, Kluwer. 69-86. Laurell, J., & Daderman, A. 2007. Psychopathy (PCL-R) in a forensic psychiatric sample of homicide offenders: some reliability issues. International Journal of law and psychiatry, 30(2), 127-135. Nijman, H., Cime, M., & Merkelbach, H. (2003). Nature and antecedents of psychotic
31 patients’ Crimes. Journal of forensic psychiatry & psychology, 14(3), 542553. Pera S. B., & Dailliet, A. (2005). Homicide by mentally ill: clinical and criminological analysis. Encephale. 2005 Sep-Oct; 31(5 Pt 1):539-49. Pham, T. H., Remy, S., Dailliet, A., & Lienard, L. (1997). Psychopathy and Prediction of Violent Behaviors: An Assessment in a Security Hospital. Poster Presented th
at the 5 International Congress on the Disorders of Personality. Vancouver: June 24-27. Philipse, M., de Ruiter, C., Hildebrand, M., & Bouman, Y. (2000). HCR-20: Beoordelen van het risico van gewelddadig gedrag. Utrecht/Nijmegen: Dr. Henri van der Hoeven stichting/Pompestichting. Rasmussen, K., Storsæter, O., & Levander, S. (1999) Personality Disorders, Psychopathy, and Crime in a Norwegian Prison Population, International Journal of Law and Psychiatry, 22(1), 91-97. Ruiter, de., C. (1999). Risicotaxatie bij Forensisch Psychiatrische Patiënten. In C. de Ruiter & M. Hildebrand (Red.). Behandelingsstrategieën bij Forensisch Psychiatrische Patiënten. Houten / Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Salekin, R. T., Rogers, R., & Sewell, K. W. (1997). Construct validity of psychopathy in a female offender sample: a multitrait-multimethod evaluation. Journal of Abnormal Psychology, 106, 576 – 585. Schadé, A., & Koerselman, G.F. (1994). De diagnose 'psychopathie'; ten onrechte in onbruik? Tijdschrift voor Psychiatrie, 36, 265-277. Schoemaker, C., & Van Zessen, G. (1997). Psychische stoornissen bij gedetineerden: een verkennend onderzoek in Penitentiair Complex Scheveningen. Utrecht: Trimbos-instituut. Skilling, T. A., Harris, G. T., Rice, M. E., & Qiunsey, T. L. (2002). Identifying Persistently Antisocial Offenders Using the Hare Psychopathy Checklist and DSM Antisocial Personality Disorder Criteria. Psychological Assessment, 14 (1), 27-38. Strand, S., & Belfrage, H. (2005). Gender differences in psychopathy in a Swedish offender sample. Behavioral Sciences and the Law, 23, 837-850. Teplin, L. A. (1990). Detecting Disorder: The Treatment of Mental illness Among Jail Detainees. Yournal of Consulting and Clinical Psychology, 58(2), 233-
32 236. Tiihonen, J., Isohanni, M., Räsänen, P., Koiranen, P., & Moring, J., (1997). Specific major mental disorders and criminality: a 26-year prospective study of the 1966 northern Finland birth cohort. American Journal of Psychiatry, 154, 840845. Timmerman, I. G. H., & Emmelkamp, P. M. G. (2001). The Prevalence and Comorbidity of Axis I and Axis II Pathology in a Group of Forensic Patients. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, Vol. 45, No. 2, 198-213 (2001) DOI: 10.1177/0306624X01452006. Tyrer, P., & Johnson, T. (1996). Establishing the severity of personality disorder. American Yournal of Psychiatry, 153, 1593-1597. Vertommen, H., Verheul, R., de Ruiter, C., & Hildebrand, M.(2002). Handleiding bij de herziene versie van Hare’s Psychopathie Checklist. Lisse: Swets Test Publishers. Vitale, J. E., Smith, S. S., Brinkley, C. A., & Newman, J. P. (2002). Reliability and construct validity of the Psychopathy Checklist-Revised in female offenders. Criminal Justice and Behavior, 29, 202-231. Vitale, J. E., & Newman, J. P. (2001). Using the psychopathy checklist-revised with female samples: reliability, validity, and implications for clinical utility. Clinical Psychology Science and Practice, 8, 117 – 132. Vollebergh W.A.M., Graaf R. de, Have M. ten, Schoemaker C.G., Dorsselaer S. van, Spijker J., et al. (2003).Psychische stoornissen in Nederland; overzicht van de resultaten van NEMESIS. Uitgave Trimbos-instituut. Von Schönfeld, C. E., Schneider, F., Schröder, T., Widmann, B., Botthof, U., & Driessen, M. (2006). Prävalenz psychischer Störungen, Psychopathologie und Behandlungsbedarf bei weiblichen und männlichen Gefangenen. Nervenartz, 77, 830-841. Wallace, C., Mullen, P., & Burgess, P. (2004) Criminal offending in schizophrenia over a 24-year period marked by deinstitutionalization and increasing prevalence of co-morbid substance use disorders. American Journal of Psychiatry, 161(4), 716-727. Walsh, E., Gilvarry, C., Samele, C., Harvey, K., Manley, C., Tattan, T., et al. (2004). Predicting violence in schizophrenia: a prospective study. Schizophrenia
33 Research, 67, 247-252. Warren, J. I., Brunette, M. L., South, S. C., Chauhan, P., Bale, R., Friend, R., et al. 2003). Psychopathy in women: Structural modelling and comorbidity. International Journal of Law and Psychiatry, 26, 223 – 242. Webster, C.D., Douglas, K. S., Eaves, D., & Hart, S. D. (1997). HCR-20: Assesing Risk for Violence (version 2). Mental Health Law and Policy Institute, Simon Fraser University, Vancouver.
34
Tabel 1
Observandi met een psychotische stoornis versus observandi met een persoonlijkheidsstoornis Variabele
N (% van de totale
Psycho-
Persoon-
Comorbide
Geen
tische
lijkheids
stoornis
stoornis
stoornis
stoornis
86 (17%)
215 (44%)
35 (6.5%)
138 (32.5%)
17.00% (a)
15.00% (a)
6.00% (a)
36.00% (b)
χ 2 of F
Df
p
3, 470
.000**
steekproef) First offender
10.528
* Lft eerste veroord.
1 2
Aantal veroord. (tot.)
22.34 (a)
20.95 (a)
20.95 (a)
22.85 (a)
1.553
3, 470
.065
4.44 (a)(b)
6.30 (a)
6.63 (a)
2.77 (b)
11.230
3, 470
.000** *
Aantal veroord (clus.): Overige
.24 (a)
.19 (a)
.14 (a)
.14 (a)
.433
3, 470
.730
Lichte vergrijpen
.15 (a)
.13 (a)
.03 (a)
.05 (a)
1.684
3, 470
.170
Verkeer
.49 (a)
.93 (a)
.89 (a)
.46 (a)
2.429
3, 470
.065
Opium
.12(a)(b)
.12(a)(b)
.34(b)
.04 (a)
3.445
3, 470
.017*
Licht geweld
.50(a)(b)
.62(a)
.74(a)
.24(b)
5.584
3, 470
.001**
strafrecht
* Vermogen & profijt
1.66(a)(b)
2.24(b)
2.09(a)(b)
.87(a)
4.713
3,470
.003**
Midden geweld
.64 (a)
.67 (a)
.89 (a)
.41 (a)
2.782
3, 470
.041*
Vermogen met geweld
.23 (a)(c)
.76 (b)
.80 (b)
.23 (c)
10.304
3, 470
.000** *
Zwaar geweld
.14 (a)
.19 (a)
.17 (a)
.13 (a)
.657
3, 470
.579
Zeden
.07(a)(b)
.24 (a)
.14 (a)(b)
.08(b)
3.429
3, 470
.017*
Leven
.13(a)(b)
.10(a)(b)
.23 (b)
.05(a)
3.191
3, 470
.023*
Brand & drinkwater
.06 (a)
.08 (a)
.06 (a)
.06 (a)
.354
3, 470
.786
Leven extra
.01(a)
.03(a)
.11(b)
.01(a)
3.920
3, 470
.009**
Zwaarste delictcluster
5.39 (a)
6.46 (a)
7.54 (a)
4.44 (b)
11.806
3, 470
.000**
Meest prom. cluster
4.55 (a)(b)
4.76 (a)
5.06 (a)(b)
3.72 (b)
3.615
3, 470
.013*
Opb. van het strafblad
-.345 (a)
-.579 (a)
.303 (a)
.278 (a)
2.435
3, 246
.065
Uniformiteit strafblad
.641 (a)
.596 (a)
.569 (a)
.649 (a)
1.391
3, 366
.245
*
Lft eerste veroord. = Leeftijd ten tijde van de eerste veroordeling; Aantal veroord. (tot) = Aantal veroordelingen totaal; Aantal veroord. (clus)= aantal veroordelingen binnen elk cluster; meest prom. cluster = meest prominente cluster; opb. van het strafblad = opbouw van het strafblad. 1
In jaren; alleen voor subjects die al een veroordeling hebben (niet first-offenders) n=322
2
Groepen met zelfde subscript vertonen geen significant verschil op alpha .05 met Bonferroni-correctie
bij Posthoc analyse. *p<.05; **p<.01; ***p<.001.
35 Leeswijzer: variabele zeden: 7 procent van de observandi met een psychotische stoornis heeft een veroordeling voor een zeden delict, 24 procent van de observandi met een persoonlijkheidsstoornis heeft een veroordeling voor een zeden delict, 14 procent van de observandi met een comorbide stoornis heeft een veroordeling voor een zeden delict en 8 procent van de observandi zonder een stoornis heeft een veroordeling voor een zeden delict.
36
Tabel 2 Model na nominale regressie analyse Groep
Variabele
Beta
SE
P
OR (exp. Beta)
Groep 1 Psychotische stoornis
First Offender Aantal veroord. (tot.) Zwaarste
-.939 -.141
.673 .101
.163 .170
.391 .869
.107
.113
.341
1.113
-.133
.109
.222
.875
Opium
.393
.402
.329
1.481
Licht geweld
.408
.253
.106
1.504
Vermogen &
.217
.119
.068
1.243
Midden geweld
.166
.198
.402
1.181
Vermogen met
-.116
.273
.672
.891
Zeden
-.131
.530
.805
.877
Leven
.689
.580
.235
1.991
Leven extra
-.551
1.341
.681
.576
First Offender Aantal veroord. (tot.) Zwaarste
-.856 -.070
.561 .078
.127 .369
.425 .932
.060
.097
.534
1.062
-.136
.092
.139
.873
Opium
.264
.376
.483
1.302
Licht geweld
.466
.216
.031*
1.594
Vermogen &
.133
.095
.160
1.142
Midden geweld
.008
.163
.962
1.008
Vermogen met
.551
.192
.004**
1.735
delictcluster Meest prom. cluster Aantal veroord. (clus.)
Profijt
geweld
Groep 2 Persoonlijkheids stoornis
delictcluster Meest prom. cluster Aantal veroord (clus.)
Profijt
geweld
37
Groep 3 Comorbide stoornis
Zeden
.795
.356
.025*
2.215
Leven
.651
.519
.210
1.917
Leven extra
.441
.977
.652
1.554
First Offender Aantal veroord. (tot.) Zwaarste
-2.331 -.223
1.120 .122
.037* .067
.097 .800
.094
.144
.514
1.098
-.276
.133
.038*
.758
Opium
.689
.412
.095
1.990
Licht geweld
.702
.292
.016*
2.018
Vermogen &
.229
.142
.108
1.257
Midden geweld
.315
.241
.191
1.371
Vermogen met
.761
.260
.003**
2.141
Zeden
.674
.518
.193
1.963
Leven
1.495
.672
.026*
4.461
Leven extra
2.074
1.153
.072
7.959
delictcluster Meest prom.cluster Aantal veroord (clus.)
Profijt
geweld
Aantal veroord. (tot.)= Aantal veroordelingen totaal; Aantal veroord (clus.)= aantal veroordelingen per cluster; meest prom. cluster = meest prominente cluster. *p<.05; **p<.01; ***p<.001. Leeswijzer: groep 2, licht geweld. P=.031 de kans dat iemand met een persoonlijkheidsstoornis een licht geweld delict pleegt is groter dan dat iemand zonder een stoornis dit zal doen.
38
Tabel 3 Mate van psychopathie en delictkarakteristieken Variabele
PCL-R
P
Correlaties
score
N 76
aangepast
Aantal veroordelingen
.438
.000***
Lft eerste veroord.
-.422
.000***
First offender
-.520
.000***
Opbouw van strafblad
-.090
.579
Overige
.070
.550
Lichte vergrijpen
.241
.036
Verkeer
.007
.955
Opium
.046
.696
Licht geweld
.352
.002**
Vermogen & profijt
.271
.018*
Midden geweld
.471
.000***
Vermogen met geweld
.274
.017*
Zwaar geweld
.320
.005*
Zeden
.338
.003**
Leven
.199
.085
Brand & drinkwater
.050
.665
Leven extra
-.093
.423
Uniformiteit strafblad
-.122
.343
Zwaarste delictcluster
.594
.000***
Meest prom. cluster
.465
.000***
Factor 1
.688
.000***
Factor 2
.773
.000***
Aantal veroord. (clus):
Lft eerste veroord. = leeftijd ten tijde van de eerste veroordeling; aantal veroord. (clus)= aantal veroordelingen binnen elk cluster; meest prom. cluster = meest prominente cluster. *p<.05; **p<.01; ***p<.001. Leeswijzer: bij een statistisch significant resultaat betekent het dat een variabele een correlatie heeft met de hoogte van de PCL-R.
39
Tabel 4 Model na lineaire regressie analyse Variabele
Β
SE
Beta
T
p
Aantal veroordelingen
-1.082
.840
-.968
-1.287
.203
Lft eerste veroord.
-.130
.082
-.158
-1.591
.117
First offender
-2.049
3.677
-.108
-.557
.579
1.047
2.671
0.50
.392
.696
Licht geweld
2.141
1.340
.235
1.597
.115
Vermogen & profijt
.692
.815
.371
.849
.399
Midden geweld
2.731
1.095
.545
2.494
.015*
Vermogen met geweld
1.271
1.039
.207
1.224
.226
Zwaar geweld
1.973
1.889
.149
1.044
.300
zeden
4.476
1.501
.292
2.982
.004**
Zwaarste delictcluster
.907
.563
.424
1.612
.112
Meest prom. cluster
-.350
.575
-.134
-.608
.546
Correlaties N 76
Aantal veroord. (clus) Lichte vergrijpen strafrecht
R squared = .543 Afhankelijke variabele = PCL-R score Leeswijzer: als de T-waarde de kritieke waarde van + of – 1.96 overschrijdt betekent dit dat deze variabele een significante bijdrage levert aan het regressie model. Lft eerste veroord. = leeftijd ten tijde van de eerste veroordeling; aantal veroord. (clus)= aantal veroordelingen binnen elk cluster; meest prom. cluster = meest prominente cluster *p<.05; **p<.01; ***p<.001.
40
Bijlage A: De items van de PCL-R De PCL-R bestaat uit 20 items. Deze items zijn te scoren op een drie-puntschaal te weten: 0 = niet van toepassing, 1 = in een aantal opzichten van toepassing en 2 = geheel van toepassing. De 20 items van de PCL-R zijn: Itemnaam
Factor 1
1: Gladde prater /
*
Factor 2
oppervlakkige charme 2: Sterk opgeblazen
*
gevoel van eigenwaarde 3: Prikkelhonger / neiging
*
tot verveling 4: Pathologisch liegen
*
5: List en bedrog /
*
manipulerend gedrag 6: Gebrek aan berouw of
*
schuldgevoel 7: Ontbreken van
*
emotionele diepgang 8: Kil / gebrek aan
*
empathie 9: Parasitaire levensstijl
*
10: Gebrekkige beheersing
*
van het gedrag 11: Promiscue seksueel gedrag 12: Gedragsproblemen op
*
jonge leeftijd 13: Ontbreken van realistische doelen op lange termijn
*
41 14: Impulsiviteit
*
15: Onverantwoordelijk
*
gedrag 16: Geen
*
verantwoordelijkheid nemen voor het eigen gedrag 17: Veel kortstondige partnerrelatie 18: Jeugdcriminaliteit
*
19: Schending van
*
voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling 20: Veelsoortige criminaliteit De items 11, 17 en 20 laden niet op factor 1 en 2.
42
Bijlage B: Delictclusters en de bijbehorende artikelen (van Kordelaar, 2003). Cluster 0: ‘overige’ Cluster 1: ‘ lichte vergrijpen strafrecht’ (strafdreiging < 12 mnd) (toegevoegd t.b.v. volledigheid) Cluster 2: ‘ verkeer’ wegen verkeerswet (toegevoegd t.b.v. volledigheid) Cluster 3: ‘opium’ (drugs gerelateerde delicten)
Opiumwet
Cluster 4: ‘licht geweld’ (strafdreiging 12-24 mnd) art.137c, 137d,149, 180, 188, 261, 300, 350. Cluster 5: ‘vermogen & profijt’ art. 137a, 208, 209, 250t140, 177, 178, 198, 225, 310, 311, 321, 322, 323, 326, 326a, 416, 417, 417b. Cluster 6: ‘midden geweld’ (strafdreiging 24/36-72 mnd) art. 131, 141, 279, 285, 285a, 285b, 294, 301 en wet wapen en munitie. Cluster 7: ‘vermogen met geweld’ art. 312, 317. Cluster 8: ‘zwaar geweld’(strafdreiging 96-180 mnd) art. 282, 282a, 302, 303. Cluster 9: ‘zeden’ (o.a. schennis van de eerbaarheid, kinderporno, verkrachting, ontucht en aanranding) art. 240, 243, 244, 245, 246, 247, 248t, 249. (uitgebreid t.b.v. volledigheid) Cluster 10: ‘leven’ art. 287, 290, 291. Cluster 11: ‘brand en drinkwater’ (brandstichting en vergiftigen van drinkwater) art. 157, 172. Cluster 12: ‘leven extra’(strafdreiging 240 mnd) art. 288, 289.
43
Bijlage C: FRIS-formulier
44