FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Stigmatisering van rokers in Vlaanderen
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (20055238.) Dierick Stephanie
Academiejaar 2009-2010
Promotor :
Commissarissen :
Prof. Dr. Vermeulen Gert
Prof. Dr. Ponsaers Paul Lic. Tieberghien Julie
Trefwoorden: roken – labelling – stigmatisering – tabak - discriminatie
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Dierick Stephanie (20055238) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad.
Datum: …………………………………….. Handtekening:……………………………
iv
Woord vooraf Deze thesis kadert in de opleiding criminologische wetenschappen. Het betreft het eindwerk van een zeer leerrijke opleiding. Mijn dank gaat bij deze uit naar de Universiteit Gent en al zijn medewerkers. Graag zou ik verder mijn promotor bedanken bij de keuze en voor de ondersteuning van het onderwerp van deze thesis. Ook bedank ik graag alle respondenten die het mogelijk maakten een onderzoek bij te voegen aan dit eindwerk.
iii
Inhoudstafel Verklaring
inzake
de
toegankelijkheid
van
de
masterproef............................................................ iv
Woord
vooraf.................................................................................................................................. iii
Inhoudstafel .................................................................................................................................... ii
Inleiding .......................................................................................................................................... 1
Hoofdstuk
1:
Wat
is
stigmatisering? ............................................................................................... 5
1. Definitie ....................................................................................................................... 5
2. Literatuur
–
theorieën ................................................................................................. 7
Hoodstuk
2:
Wat
is
roken?.............................................................................................................. 10
1. Definitie ....................................................................................................................... 10
2. Roken
en
raakvlakken.................................................................................................. 13
2.1 Roken
en
gezondheid............................................................................................ 13
2.2 Roken
en
fiscaliteit................................................................................................ 18
2.3 Roken
en
cultuur................................................................................................... 21
2.4 Roken
en
gender ................................................................................................... 22
2.5 Roken
en
kinderen ................................................................................................ 24
3. Belgische
(en
internationale)
rookwetgeving.............................................................. 26
3.1 Overzicht ............................................................................................................... 26
3.2 Het
rookverbod ..................................................................................................... 28
Hoodstuk
3:
Kwalitatief
onderzoek................................................................................................. 31
1. Respondenten ............................................................................................................. 31
2. Onderzoeksmethode ................................................................................................... 32
3. Betrouwbaarheid
en
geldigheid .................................................................................. 34
4. Overzicht
resultaten .................................................................................................... 35
Hoodstuk
4:
De
stigmatisering
van
rokers ...................................................................................... 44
1. Aanwezigheid............................................................................................................... 44
2. Oorzaken......................................................................................................................
45
2.1 Literatuur
–
theorie ............................................................................................... 45
i
2.2 Empirie .................................................................................................................. 49
2.3 Vergelijking
theorie
en
empirie............................................................................. 51
3. Gevolgen...................................................................................................................... 52
3.1 Literatuur
–
theorie ............................................................................................... 52
3.2 Empirie .................................................................................................................. 55
3.3 Vergelijking
theorie
en
empirie............................................................................. 56
4. Oplossingen ................................................................................................................. 57
Besluit ............................................................................................................................................. 60
Bibliografie ...................................................................................................................................... 64
Bijlagen ........................................................................................................................................... 70
ii
Inleiding In de loop van de laatste jaren werd ik in mijn directe omgeving op een regelmatige basis geconfronteerd met een bestaande problematiek met betrekking tot roken. Het al dan niet mogen roken of niet roken op bepaalde openbare plaatsen, de dreiging (voor sommigen) van een algemeen rookverbod, de opgaande stemmen van uitbreidingen en nieuwe regelgeving van het verbod te roken tot in de huiskamer of in de auto… Ik spreek bewust over een problematiek, niet omdat bepaalde media deze term aan het rookdebat toegevoegd hebben, maar omwille van het effectieve nadelige effect van het jarenlange debat over roken op de bevolking. Waar men een tiental jaren geleden rokers had en niet-rokers, moet men nu vaststellen dat er een radicalisering heeft plaatsgehad naar roker en anti-roker. Meer dan het debat rond roken en criminalisering van bepaalde zaken in verband met roken, had ik graag de aandacht gevestigd op een gevolg van dit lang durende debat. Reeds aan het begin van 20ste eeuw werd opgemerkt en geschreven dat roken een negatieve invloed heeft op de gezondheid. Het is echter sinds de jaren ’70 dat er meer grootschalige acties op poten werden gezet om het gezondheidsprobleem met betrekking tot roken aan te kaarten. Het aanhoudende roken en beginnen met roken binnen alle bevolkingsgroepen, ondanks het feit dat de negatieve gezondheidsgevolgen wijdverspreid raken, heeft de regeringen aangespoord om nationale (alsook Europese…) preventiecampagnes op te starten. Het effect van deze preventiecampagnes is aanwezig, maar is nog te weinig doorslaggevend en veranderend. Een criminaliseringsgolf van zaken met betrekking tot roken lijkt me een duidelijk gevolg. De evolutie binnen deze golf van regularisering en criminalisering heeft zich uiteindelijk geuit in een hangend algemeen rookverbod. Hoewel persoonlijk ik niet geloof in het aanpakken van problemen door handelingen die we niet kunnen inperken, te criminaliseren, heeft de wetgever hier anders over beslist. Een onderkend of niet gekend probleem in dit geval is de groep rokers die met lege handen achterblijft. Op dit moment telt België 30% rokers. Dit aantal stelt met andere woorden dat één persoon op drie in België rookt en dat twee personen op drie, een meerderheid weliswaar, niet rookt. Ondanks het feit dat er dus een minderheid rokers in België leven, kan men niet ontkennen dat de rokersgroep nog een groot aantal mensen omvat die nu en binnen enkele jaren zich achteruitgestoken zullen voelen door de wetgever. Het feit dat de risico’s in verband met roken reeds tientallen jaren bestaan en gekend zijn, heeft dit de wetgever nooit geïnspireerd om actie te ondernemen. Nu daarentegen gebeurt dit wel. Deze actie, ondanks
1
gerechtvaardigd, laat een heleboel mensen achter in een positie waar men (ongewild) open staat voor stigmatisering. De probleemstelling van deze verhandeling behelst dus de stigmatisering van rokers in Vlaanderen. Er wordt nagegaan of men in werkelijkheid kan spreken over stigmatisering bij de rokers in Vlaanderen, alsook wat de oorzaken en gevolgen van deze (eventuele) stigmatisering zijn. Als het inderdaad zou blijken dat het rokende deel van de bevolking zich gestigmatiseerd voelt en het niet-rokende deel van de bevolking coöpereert in de stigmatisering van de roker, kan men hier dan op zoek gaan naar een oplossing of komt het neer op een nieuwe roep naar solidariteit? De probleemstelling zal doorheen deze verhandeling op een praktijkgerichte benadering gestoeld worden. Het doel is te achterhalen wat de oorzaken zijn die samenhangen met de het probleem van de stigmatisering. Dit doel vormt ook het doel van mijn kwalitatief onderzoek, alsook het externe doel van dit project. Eerst en vooral zal deze uiteenzetting een bijdrage proberen leveren aan de hand van het opstellen van een probleemanalyse van de (eventuele) stigmatisering bij rokers in Vlaanderen. Het is de bedoeling te achterhalen wat in deze praktijk het probleem exact is en waarom het probleem zich voordoet. Verder wordt bekeken wat de achtergronden zijn en dus ook de algemenere problematiek om tot oorzaken, gevolgen en een duidelijker beeld te komen.1 Het is vooral de bedoeling om een onderkend probleem, alsook een meer opkomend probleem, met name de (eventuele) stigmatisering van rokers, te beschrijven. Ik wil graag bijdragen tot het blootleggen van nieuwe verhoudingen tussen de verschillende deelnemende partijen binnen het rookdebat. Belangrijk zijn ook de meningen en percepties van de roker en de niet-roker binnen de bevolking. De theoretische relevantie van deze verhandeling bevindt zich in een belangrijk perspectief met
betrekking
tot
stigmatisering,
met
name
het
labelling
perspectief.
Het
stigmatiseringsproces is een proces van het uiten van reacties. De stigmatisering van de roker in Vlaanderen kan onder andere gezien worden als een maatschappelijke reactie op enkele strafbaarstellingen of een wisselwerking tussen de publieke opinie en (nieuwe) normen, omtrent roken gedurende de laatste jaren. In sommige situaties wordt roken gezien als crimineel gedrag.
1
DECORTE,
T.,
Methoden
van
criminologisch
onderzoek:
ontwerp
en
dataverzameling,
2009,
41‐46
2
De praktische relevantie, ook wel de maatschappelijke relevantie
genoemd, omvat het
blootleggen van sociale processen in onze samenleving. Men gaat dieper in op de totstandkoming van deze sociale processen en de gevolgen hiervan voor bepaalde groepen in onze maatschappij. Om tot antwoorden te komen met betrekking tot de vraag of er inderdaad stigmatisering van de rokers plaatsvindt, alsook de oorzaken en gevolgen van deze stigmatisering, zal een kwalitatieve benadering worden aangewend. Een kwalitatief onderzoek is een haalbare kaart binnen een korte voorbereidingsperiode. Het is een interessante manier om nieuwe informatie te verzamelen omtrent het onderwerp. De keuze om respondenten te gebruiken om dit doel te bereiken, past goed binnen het kader van een kwalitatief, empirisch onderzoek. Deze paper heeft een bepaalde structuur aangenomen om vanuit een ruime achtergrond de vooropgestelde vragen te beantwoorden. Er zijn drie essentiële vragen die ik binnen deze verhandeling wil beantwoorden. In de eerste plaats zoeken we naar een antwoord op de vraag of er een effectieve stigmatisering van rokers in Vlaanderen aanwezig is. Indien deze vraag positief beantwoord wordt, zal op zoek gegaan worden naar het antwoord op twee andere vragen. We gaan dan op zoek naar de oorzaken van deze stigmatisering en in tweede instantie naar de gevolgen die deze etikettering meebrengt. Alvorens een antwoord te formuleren op voorgaande vragen is het belangrijk om eerst een goed begrip te hebben van de twee basistermen die de ruggengraat vormen van deze thesis, met name ‘stigmatisering’ en ‘roken’. In hoofdstuk 1 zal uitgebreid ingegaan worden op de vraag ‘Wat is stigmatisering?’. Hoofdstuk 2 handelt over de tweede term, met name het roken. Hoofdstuk 2 krijgt de titel ‘Wat is roken?’. In dit hoofdstuk gaat men uitgebreid in op de betekenis van ‘roken’, maar gaat men ook verschillende raakvlakken tussen roken en andere thema’s bespreken. De bedoeling van een uitgebreide bespreking van deze raakvlakken betreft een goede achtergrond te schetsen bij het beantwoorden van de vragen en bij de conclusies die uit het kwalitatief onderzoek zullen worden getrokken. In hoofdstuk 2 komt verder ook de rookwetgeving aan bod die wederom een verdere uitdieping en achterliggende problematiek aantoont alvorens het beantwoorden van de drie hoofdvragen. Hoofdstuk 3 behandelt het gevoerde kwalitatieve onderzoek dat in het kader van deze paper op poten werd gezet. Er wordt naast een beschrijving van de respondenten, onderzoeksmethode, materiaalverzameling, betrouwbaarheid en geldigheid, ook een overzicht gegeven van de resultaten van de kwalitatieve survey.
3
Hoofdstuk 4 zal uiteindelijk de antwoorden proberen leveren op de vragen of er een effectieve aanwezigheid is van stigmatisering van rokers, alsook wat de oorzaken en gevolgen daarvan (kunnen) zijn. De antwoorden op deze vragen zullen worden gegeven aan de hand van zowel literatuur als onderzoeksresultaten.
4
Hoofdstuk 1: Wat is stigmatisering? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is het van belang een duidelijk begrip te hebben van wat stigmatisering inhoudt. Binnen dit hoofdstuk wordt een uitgebreide definitie gegeven van stigmatisering, alsook van de labelling theory. De theorie van etikettering biedt de mogelijkheid om de processen van het plakken van stigma’s op een theoretische wijze te bekijken, terwijl de definitie duidelijk een schets probeert te maken van het fenomeen in de samenleving dat we willen onderzoeken.
1. Definitie Vooraleer we kunnen onderzoeken of er stigmatisering aanwezig is met betrekking tot de figuur van de roker is het belangrijk een duidelijk begrip te hebben van wat ‘stigmatisering’ nu juist is. ‘Stigmatisering’ krijgt in de eerste plaats ‘etikettering’ als meest gehanteerde synoniem. Beeldvorming, sociale uitsluiting en stereotypen zijn begrippen die nauw aansluiten bij het begrip van stigmatisering. Als we de etymologie toepassen op het woord ‘stigmatisering’ komen we terecht bij de term ‘stigma’. Een stigma wordt ook wel een schandvlek of brandmerk genoemd dat aan een bepaalde persoon wordt toegekend. Het betreft hier dan bijvoorbeeld een vooroordeel dat leeft bij een bepaalde bevolkingsgroep. De essentie is: ‘Als men een groep stigmatiseert, dicht men deze groep een negatief kenmerk toe’. Labelling sluit aan bij de definitie van stigmatisering, maar houdt vaak eerder het etiketteren van deviantie in.2 Stigmatisering is afgeleid van het Griekse woord ‘stigma’ en meerbepaald van het woord ‘stigmatias’. Stigmatias betekent letterlijk een getatoeëerde misdadiger.3 Een stigma houdt een stempel in. Deze stempel, het bestempelen, maakt het makkelijk om zichzelf te onderscheiden van anderen. Stigma’s zijn met andere woorden ook verstrengeld met de aanwezigheid van verschillen.4 ‘Stigmatisering’, het stigmatiseren gaat terug naar het letterlijk tekenen van mensen omwille van een bepaald zijn of omwille van het stellen van een bepaalde actie. Tot in de vorige eeuw was het gebruikelijk om misdadigers te brandmerken voor het leven. Deze eerste vormen van stigmatisering hielden het afsnijden van oren, het afhakken van
2
MACIONIS,
J.J.
en
PLUMMER,
K.,
Sociology:
a
global
introduction,
Harlow,Pearson
education,
2005,
447‐448
VAN
DELEN,
P.,
Misdaad
en
straf
in
Nederland,
Assen/Maastricht,
Van
Gorcum,
1987,
69‐76
4
The
Goffman
reader,
GOFFMAN,
E.,
LEMERT,
C.
en
BRANAMAN,
A.
(Eds.),
Malden,
Blackwell,
2000,
285p
3
5
handen…, met andere woorden het letterlijk brandmerken van personen in. Om deze actie nog meer kracht bij te zetten en de stigmatisering een duidelijk exemplarisch karakter toe te dichten, gebeurde de strafuitvoering op openbare plaatsen, zoals op een marktplein. Dit letterlijke en figuurlijke kenmerken van een misdadiger wordt dus stigmatiseren genoemd.5 Vandaag omvat het bestempelen van mensen vooral een figuurlijke component. De reden om een bepaalde groep mensen een bepaald stigma te laten meedragen kan gebaseerd zijn op een uiterlijk kenmerk zoals een huidskleur, een handicap…, maar de basis kunnen ook handelingen zijn die mensen stellen zoals het roken van sigaretten, teveel alcohol consumeren, of eerder ideologisch, bijvoorbeeld mee protesteren voor een extreem doel. De oorzaken van deze stigma’s zijn absoluut niet eenduidig en verschillen van stigma tot stigma, en samenleving tot samenleving. Vandaag stelt men dat stigma’s zich kunnen ontwikkelen op vier mogelijke manieren. Ten eerste bestaat er de mogelijkheid om (in)directe ervaringen met mensen uit een andere groep te generaliseren. Ten tweede kan een specifieke groep worden beschouwd als concurrentie of worden ervaren als een bedreiging. Als derde potentie kunnen er waarnemings- of attributiefouten optreden. Waarnemingsfouten ontstaan bij een foutieve informatie geven of bij een constante benadrukking van ongewenst gedrag vanuit een bepaalde groep. De attributiefouten daarentegen hebben betrekking op het toekennen van ongewenst gedrag van de eigen groep aan omstandigheden, terwijl het ongewenste gedrag van andere groepen wordt toegeschreven aan tekortkomingen van de groep zelf. Tot slot kunnen stigma’s ontstaan door socialisatie. Socialisatie zorgt er niet enkel voor dat dominante waarden van ouders op kinderen worden doorgegeven, maar ook de daaronder vallende historische vooroordelen.6 Stigmatisering kan verder beschouwd worden als een proces van generalisering. Het is namelijk zo dat mensen worden benaderd volgens de categorie waartoe ze worden gerekend. Het in categorieën denken en het sociale ordenen dat erbij hoort, verwijst naar het bestaan van stereotypen. Het gebruik van stigma’s zorgt voor een eenvoudigere sociale werkelijkheid die bovendien makkelijker hanteerbaar is.7
5
VAN
DELEN,
P.,
o.c.,
69‐76
SHADID,
W.A.,
‘Media
en
minderheden:
De
rol
van
de
media
bij
het
ontstaan
en
bestrijden
van
vooroordelen
over
etnische
minderheden’,
Toegepaste
taalwetenschap:
Thema’s
en
trends
in
de
sociolinguïstiek,
1995,
93‐ 104
7
LAMMERTYN,
F.
en
SAMOY,
E.,
‘De
drie
gezichten
van
handicapisme’,
De
gids
op
maatschappelijk
gebied,
1998,
201‐214
6
6
Stigmatisering is niet hetzelfde als discriminatie, maar het kan wel een eerste stap zijn naar discriminatie. De meest gebruikte definitie voor discriminatie is het maken van een onderscheid op grond van criteria die niet relevant zijn. Er bestaan verschillende soorten discriminatie die telkens een subtiel verschil weergeven. Ten eerste is er directe discriminatie waar het meteen duidelijk is dat er een onderscheid wordt gemaakt op grond van bijvoorbeeld ras. Bij indirecte discriminatie daarentegen is dit onderscheid niet onmiddellijk duidelijk. Alles ziet er naar uit dat er een neutrale eis wordt gesteld, maar er worden op een subtiele, indirecte wijze bepaalde groepen of mensen uitgesloten. Als een vorm van discriminatie niet te herleiden valt tot een individuele gedraging, kan het zijn dat deze vorm het gevolg is van bepaalde regels of procedures ten nadele van bepaalde groepen. Deze discriminatievorm krijgt de naam selectiviteit of institutionele discriminatie mee. Tot slot bestaat ook positieve discriminatie. Hier wordt eenzelfde onderscheid gebruikt als bij negatieve discriminatie, maar dit onderscheid wordt dan in het voordeel van de achtergestelde groep uitgespeeld. We zien deze tendens bijvoorbeeld ten opzichte van vrouwen en etnische minderheden.8 Als we over stigmatisering spreken, moeten we aanhalen dat in principe het initiatief buiten de gestigmatiseerde groep ligt. Het is de samenleving die stereotypen en vooroordelen over de gestigmatiseerde ‘outlaws’ gaat verspreiden en ingang gaat laten vinden bij de bredere bevolking.9
2. Literatuur - theorieën Het stigmatiseringsproces wordt in belangrijke mate verklaard door het labellingperspectief van Howard Becker. Vooraleer deze labelling theory samen te vatten, is het belangrijk te melden dat Becker en zijn theorie een voorloper hadden. Frank Tannenbaum ontwikkelde een theoretisch model dat gekend is als ‘the dramatization of evil’. De grondslag van het model stelt dat het niet zo is dat een individu slecht geadopteerd is aan de samenleving en daarom overgaat tot criminele handelingen, maar wel dat een adaptatie naar een speciale groep het individu slecht geadapteerd maakt aan de bredere samenleving, omdat die speciale groep in conflict staat met de samenleving.10
8
SCHWITTERS,
R.J.S.,
Recht
en
samenleving
in
verandering:
een
inleiding
in
de
rechtssociologie,
Deventer,
Kluwer,
2008,
252‐253
9
PENNINX,
R.,
Minderheidsvorming
en
emancipatie,
Alphen
aan
Den
Rijn,
Samsom,
1988,
57
10
TANNENBAUM,
F.,
Crime
and
the
community,
Boston,
Ginn
and
Co.,
1938,
8
7
Het labelling perspectief blijkt een perfecte keuze als we processen van vooroordelen en discriminatie gaan beschrijven. Stigmatisering wordt dan ook het centrale begrip in een theorie over afwijkend gedrag, met name de labellingtheorie. Het etiketteerperspectief vindt zijn oorsprong in de roerige jaren zestig waar men tot de conclusie (aanklacht) komt dat het bestaande strafrechtsysteem criminaliteit oproept die zegt te bestrijden.11 De kern van de stigmatiseringstheorie wordt beschreven door Becker in zijn boek ‘Outsiders’. Hij stelt dat men ervan uitgaat dat wat de wet strafbaar stelt, afwijkend is. Becker poneert daarentegen de stelling dat het pas het stigma is dat de mens tot een misdadiger maakt. Iemand wijkt volgens hem pas af van zijn omgeving als die omgeving dat gedrag bestempelt als afwijkend. De persoon die ‘afwijkt’ is met andere woorden volgens Becker een persoon op wie het etiket ‘afwijkend’ met succes is geplakt. Bepalend is dus niet het gedrag zelf, maar wel de reactie van de omgeving op het gedrag.12 Het nadeel aan de labellingtheorie is wel dat het perspectief geen verklaring biedt voor de term ‘stigmatisering’. Deze verklaring moet men zoeken binnen andere disciplines. Het fenomeen van ‘interpsychologische mechanismen’ bijvoorbeeld vindt men terug in de psychologie. Deze mechanismen zorgen ervoor dat men stigma’s gaat toedichten aan bepaalde mensen of groepen, dit zowel op een bewuste of onbewuste wijze, vanuit verschillende vormen van angst. Hier blijkt duidelijk dat deze angstvormen verbonden zijn aan bepaalde sociale processen.13 Vanuit bepaalde stromingen binnen de psychologie ziet men met andere woorden een duidelijk verband tussen het ontstaan en bestaan van stigma, en bepaalde vormen van angst. Marks (1999)daarentegen stelt dat de oorzaak niet zozeer ligt bij bepaalde angstvormen. Het vormen van stigma’s is het gevolg van de psyche-vorming. Het creatieproces van de psyche wordt volgens hem vooral gevormd en beïnvloed door reële ervaringen in de sociale omgeving van de vormgever. Zo ziet men bijvoorbeeld regelmatig dat als men reeds enkele keren is overvallen, of mensen in de omgeving van een persoon, dat deze ervaringen, als ze terugkeren naar een groep mensen met een bepaald kenmerk, een generalisering plaatsvindt.
11
VAN
DELEN,
P.,
o.c.,
69‐76
BECKER,
H.S.,
Outsiders:
studies
in
the
sociology
of
deviance,
London,
Free
press
of
Glencoe,
1963,
215p
13
DE
CORDIER,
B.,
Blinde
regen:
Centraal‐Azië
in
de
frontlijn,
Gent,
Academia
Press,
2007,
47
12
8
Op deze manier is het makkelijk voor psyche-vormgever te categoriseren voor zichzelf, ondanks het feit dat hij bepaalde groepen een etiket opplakt.14 Coleman voegt een cognitieve component tot aan het begrip ‘stigma’. Hiervoor verwijst hij naar het concept ‘self-referencing’. Het idee houdt in dat het soms makkelijker is om het proces tot het begrijpen van een situatie over te laten aan iemand anders. Zo kunnen bijvoorbeeld in een nieuwe sociale context autoriteitsfiguren een bron zijn voor selfreferencing.15 Dit principe komt reeds voor in de kindertijd. Als men als kind zich in een nieuwe sociale situatie bevindt, zal men kijken naar de reactie en handelingen van bijvoorbeeld de ouders of een lerares in plaats van de situatie zelf in te schatten. Het conflictsociologisch paradigma stelt dat de ideologieën binnen een samenleving de ongelijkheiden binnen deze maatschappij in stand houden. Deze kunnen eventueel aan de wieg staan van stigmatisering van bepaalde bevolkingsgroepen en moeten worden verbonden met de economische situatie van die bepaalde samenleving. Als men deze conflictbenadering van dichtbij gaat bekijken, ziet men dat de sociale orde vastgelegd wordt door de machtigste groepen binnen de samenleving. Men spreekt dan van een soort zondebok-fenomeen om de sociale ongelijkheid te rechtvaardigen.16
Besluit We kunnen besluiten dat stigmatisering (of etikettering) vaak in relatie staat tot (negatieve) beeldvorming en het vormen van stereotypen. Het proces van stigmatisering is een proces van generalisering. Om te komen tot een eenvoudige sociale werkelijkheid verdeelt men de samenleving in categorieën, waarvan sommigen een bepaald label meekrijgen. De stigmatisering is met andere woorden een gevolg van het bestaan van verschillen in een maatschappij. Het begrip ‘stigmatisering’ staat centraal in het labelling perspectief van Howard Becker. Zijn theorie stelt dat pas nadat een label is geplakt, een persoon als misdadiger wordt ervaren. De persoon die afwijkt, is dus de persoon waar het etiket ‘afwijkend’ met succes is opgeplakt.
14
DE
CORDIER,
B.,
o.c.,
47‐48
Ibid,
48
16
Ibid,
50
15
9
Een belangrijke handeling is dus niet het gedrag van een persoon an sich, maar wel de reactie van de samenleving (of andere ‘groep’) op het gestelde gedrag.
10
Hoodstuk 2: Wat is roken? Naast stigmatisering is ook het begrip roken een belangrijke component van onze probleemstelling. Het is interessant om na te gaan wat nu precies roken juist is. In dit hoofdstuk volgt een uitgebreide definitie van ‘roken’. Een tweede onderdeel van dit hoofdstuk handelt over de raakvlakken die bestaan rond het thema ‘roken’. Deze beschrijvingen dragen bij tot een beter begrip en het vormen van een ruimere achtergrond bij het zoeken van antwoorden naar de oorzaken en gevolgen van de (eventuele) stigmatisering van de roker in Vlaanderen. Verder wordt ook de Belgische (en internationale) rookwetgeving besproken, daar de wetgevende processen een invloed uitoefenen op de zienswijze van rokers. Het actuele rookverbod draagt bij tot de enger wordende bewegingsruimte van de roker. De evolutie van roken in het algemeen binnen onze maatschappij vormt het grotere kader van deze wetgevende initiatieven en zorgen voor een veranderende zienswijze van roken, waardoor stigmatisering kan ontstaan.
1. Definitie Roken wordt gedefinieerd als het door middel van inhaleren, nuttigen van de rook van smeulende tabak. Er bestaan nog andere omschrijvingen van ‘roken’, maar de voorgaande definitie zal verder in deze paper gebruikt worden. Mensen die roken tot slot noemt men rokers. Het WHO, World Health Organization, definieert tabak als “product made entirely or partly of leaf tobacco as raw material, which are intended to be smoked, sucked, chewed or snuffed. All contain the highly addictive psychoactive ingredient, nicotine.”17 Het hoofdonderdeel van roken is dus het inhaleren van de rook . Deze rook van een brandende sigaret kan men definiëren aan de hand van twee componenten. Ten eerste heeft men het over de hoofdstroomrook. Deze component wordt ingeademd door de roker bij het inhaleren. Ten tweede bestaat de nevenstroomrook die ontstaat wanneer de sigaret zelf verder brandt. Deze tweede component van de rook van de sigaret vormt het onderwerp van de discussies over passief roken. Passief roken wordt gedefinieerd als de ongewilde blootstelling aan de nevenstroomrook of omgevinsrook van personen in de omgeving van rokers.18
17
X
(z.d.)
‘Tobacco’
[WWW].
World
Health
Organization:
http://www.who.int/topics/tobacco/en/
[24/03/2010]
BLANPAIN,
R.
en
ANDERSON,
G.,
Smoking
and
the
workplace,
Den
Haag,
Kluwer
law
international,
2005,
23‐ 24
18
11
Roken wordt vaak omschreven als een sociale actie. Aangezien het deze stempel meekrijgt, betekent dit ook dat het fenomeen ‘roken’ gevoelig is aan peer pressure. Covington en Omelich stelden in hun onderzoek bij adolescenten vast dat vooral experimentele rokers en occasionele rokers zeer gevoelig zijn aan deze groepsdruk. Zij stelden vast dat rokers die op regelmatige basis sigaretten nuttigen zelden of nooit worden beïnvloed door en vorm van peer pressure.19 Een vraag die hierbij kan gesteld worden is waarom men start met roken, en men vervolgens blijft roken. Men stelt dat de meest voorkomende redenen de volgende zijn: stressreductie, faciliteren van sociale ontmoetingen, ontvangen van stimulerende of verdovende hoeveelheden van nicotine, verslaving, gewoonte en sensomotorische aspecten van roken.20 Als we spreken over het initieel starten met roken en verder over het stoppen met roken, bestaan er enkele omgevingsfactoren die worden geacht deze handelingen te beïnvloeden. In de eerste plaats is het starten en stoppen met roken afhankelijk van de toenemende kosten van de tabak. Ten tweede zouden anti-tabakscampagnes die via de media geponeerd worden een invloed uitoefenen. De verminderende sociale aanvaardbaarheid van roken vormt een derde factor. Tot slot oefenen de beperkingen van plaatsen waar gerookt mag worden en de beperkte toegankelijkheid tot roken/tabak door minderjarigen ook invloeden op het rookgedrag binnen de samenleving.21 Volgens Warner wordt via onderzoek bewezen dat een intensieve media-campagne met betrekking tot stoppen met roken en het informeren van de roker over de schadelijke gevolgen van de sigaret, een verregaand effect hebben op het gedrag van de roker.22 Anderzijds blijkt dat het informeren van de roker over de ziektebeelden die het gevolg kunnen zijn van roken, niet leiden tot het stoppen met roken bij de meerderheid van de rokers. Smith stelt dat de gezondheidswaarschuwingen (bijvoorbeeld op de pakjes sigaretten) een verschillend effect bekomen. Als er nieuwe gezondheidsinformatie zou vrijkomen met betrekking tot het gebruiken van tabak zullen rokers en niet-rokers hier verschillend op reageren. Rokers hechten veel meer belang aan hun eigen ervaringen tot hun gezondheid en welzijn, als het
19
COTTERELL,
J.,
Social
networks
in
youth
&
adolescence,
London,
Routledge,
2007,
183
Assessment
of
addictive
behaviors,
DONOVAN,
D.M.
en
MARCATT,
G.A.
(Eds.),
New
York,
The
Guilford
Press,
2008,
117
21
Strategies
to
control
tobacco
use
in
the
United
States:
a
blueprint
for
public
health
action
in
the
1990’s,
US
DEPARTEMENT
OF
HEALTH
AND
HUMAN
SERVICES
(Ed.),
Bethesda,
National
cancer
institut,
1991,
6‐7
22
WARNER,
K.E.,
‘The
effect
of
the
anti‐smoking
campaign
on
cigarette
consumption’,
American
journal
of
public
health,
1977,
645‐650
20
12
gaat
om
roken,
dan
een
algemene
vaststelling
van
bijvoorbeeld
negatieve
gezondheidsgevolgen.23 Wat is belangrijk als men het rookpatroon van de rokende bevolking wil veranderen? Economische studies tonen aan dat rokers vooral reageren op prijsveranderingen en beleidsplannen met betrekking tot roken. Natuurlijk zijn er nog enkele andere belangrijke factoren zijnde een gelimiteerde zelfcontrole, het mechanisme van sociale interactie en onzekerheid.24 De kosten die aan roken verbonden zijn, behelzen een breed scala. De belangrijkste kosten van het roken zijn de sociale kosten. Deze categorie omvat drie onderverdelingen. Een eerst sociale kost is de private kost van het roken. Het gaat hier dan over de effectieve uitgaven die men doet aan sigaretten, mortaliteit dewelke vervroegd wordt door het roken, hogere gezondheidskosten…, met andere woorden individuele kosten waar de persoon zelf voor instaat. Een tweede sociale kost betreft de quasi-externe kosten. Daar er zijn; kosten voor familieleden van de roker. Het gaat hier dan vooral over het passief meeroken door de nietroker. Tot slot bestaan ook nog de externe kosten van het roken. Deze categorie omvat werkverzuim, productiviteitsverlies en verlies in belastingsinkomsten.25 Als men het tabaksgebruik (en de roker) wil controleren en veranderen, moet men rekening houden met het feit dat er zes belangrijke sectoren delen in de succeskansen van strategieën en campagnes met betrekking tot (stoppen met) roken. Een eerste belangrijke actor is de politieke sector. Binnen deze peiler worden wetten gestemd en beleidsplannen opgesteld met als doel het rookgedrag te veranderen. Politiek heeft/is de grootste autoriteit als men spreekt over het bepalen van ‘gedrag’ dat normatief is of deviant. De politieke sector bepaalt met andere woorden wat kan en wat niet kan. Men legt bijvoorbeeld ook bepaalde maatschappelijke normen vast waar men als burger dient aan te voldoen. Een tweede belangrijke speler in het succesvol samenstellen van strategieën met betrekking tot de roker/tabak, is de economische sector. Binnen deze peiler zijn er drie belangrijke thema’s aan te halen, met name het belasten van individuen, beleidsplannen op de werkvloer
23
SMITH,
V.K.,
TAYLOR,
D.H.,
SLOAN,
F.A.
JOHNSON,
F.R.
en
DESVOUSGES,
W.H.,
Do
smokers
respond
to
health
shocks?,
Duke
University,
2000
(werkrapport)
24
CHALOUPKA,
F.J.
en
WARNER,
K.E.,
‘The
economics
of
smoking’
in
Handbook
of
heatlh
economics,
CULYER,
A.J.
en
NEWHOUSE,
J.P.
(Eds.),
Amsterdam,
Elsevier,
2000,
1539‐1627
25
SLOAN,
F.A.,
The
price
of
smoking,
Cambridge,
MIT
Press,
2004,
340p
13
binnen het anti-rookbeleid en praktijken binnen andere economische instituten of bedrijven. Binnen dit laatste thema past het rookverbod in restaurants en (binnenkort ook) cafés. De koepel van verzekeringen implementeren het roker of niet-roker zijn ook in hun product. Hiermee bedoelt men dat er bijvoorbeeld een reductie aan verzekeringpremies moet betaald worden door niet-rokers. Een derde sector is de sector van de educatie. Men bedoelt hier vooral het initiatieproces van roken bij kinderen/jongeren. De jeugd moet dus goed geïnformeerd worden omtrent tabaksgebruik. Een vierde sector is de communicatiesector. De media blijken steeds een machtige speler te zijn als men een gedragsverandering wil doorvoeren. In dit geval is het doel het roken als activiteit te controleren en vervolgens het aantal rokers te ontmoedigen. Alles dat men wil weten over roken zelf, maar ook over zaken die samenhangen met roken, komen aan bod in het kader van het informeren van het publiek via massamedia. De communicatiesector is ook verantwoordelijk voor het beïnvloeden van de perceptie van de bevolking, onder andere met betrekking tot roken (en rokers). Ze portretteren gewenst en normaal gedrag als gesteld door mensen die geëngageerd zijn, maar ook ongewenst gedrag. Een vijfde belangrijke sector met betrekking tot het aanpakken van de tabaksproblematiek is de sector van gezondheidszorg. Tot slot bestaat ook nog de vrijwillige gezondheidszorg die bronnen aanboort om het rookgedrag te controleren.26
2. Roken en raakvlakken 2.1 Roken en Gezondheid Als we spreken over ‘roken’ is het in de eerste plaats belangrijk te kijken naar de gezondheid. We spreken dan zowel van de maatschappelijke gezondheid, als de individuele gezondheid. We kunnen dit verschil ook aanduiden in termen van algemene gezondheidscondities en individueel gezond gedrag. Een goede oplossing voor de overheid om omgevingsveranderingen die zowel gezond gedrag als een gezonde leefcondities stimuleren te bekomen, vraagt om een combinatie van preventie samen met regelgeving. Als men gezondheidsbevordering voor ogen heeft gaat het om een
26
US
DEPARTEMENT
OF
HEALTH
AND
HUMAN
SERVICES
(Ed.),
l.c.,
52‐60
14
combinatie van sociale, politieke, economische, organisatorische en wettelijke condities die gezondheid kunnen beïnvloeden. Er bestaan natuurlijk ook een heleboel interventies die eerder het omgekeerde proberen te bewerkstelligen en ongezond gedrag proberen te bevorderen. Een voorbeeld hiervan is de reclame voor tabak of alcohol. Anderzijds bestaan er ook voorzieningen die het stellen van ongezond gedrag makkelijker maken zoals sigarettenautomaten in cafés, alcoholverkoop in supermarkten….Uitzonderlijk kan het ook voorkomen dat wetgeving ongezond gedrag aanmoedigt, bijvoorbeeld toen in Australië het verplicht werd een fietshelm te dragen bij het fietsen, daalde het aantal fietsers duidelijk. Soms komt het ook voor dat een campagne ter gezondheidsbevordering in se een ongelijke strijd is. Deze ongelijke strijd is het gevolg van de soms grote financiële belangen die verbonden zijn aan ongezond gedrag. Een overheid heeft door de accijnzen die op alcohol en tabak geheven worden een financieel voordeel aan het ongezonde gedrag van zijn bevolking. Dit voordeel kan een rem betekenen voor de ontwikkeling van campagnes en regels om het ongezonde gedrag in een samenleving aan banden te leggen.27 De Swaan stelt dat we een evolutie naar een medicalisering van het dagelijkse leven gaan. Hij poneert de stelling: “reinheid, goede voeding, lichaamsoefening en milieuzorg zijn allemaal aspecten van een geciviliseerd leven naar de eisen van de tijd, en die eisen van de tijd worden dikwijls, ook meer en meer, gesteld in medische termen, ook als artsen zich daarin op de vlakte houden, ook als het verband met ziekte en gezondheid ver te zoeken of veelslachtig is.”28 Britse artsen publiceerden in 1962 het eerste rapport met betrekking tot alle gevaren die samengaan met roken. Dit rapport kreeg de naam ‘Smoking and Health’. In 1986 na een heleboel andere rapporten en publicaties, kwam de conclusie van het rapport van het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid over passief roken niet echt als een donderslag bij heldere hemel. Het besluit was duidelijk: passief roken is bij gezonde niet-rokers een oorzaak van ziekten waaronder longkanker. Passief roken staat ook bekend onder de naam tweedehandsroken of onvrijwillig roken.
27
BRUG,
J.,
VAN
ASSEMA,
P.
en
LECHNER,
L.,
Gezondheidsvoorlichting
en
gedragverandering:
een
planmatige
aanpak,
Assen,
Van
Gorcum,
2007,
18‐19
28
BOOT,
J.M.D.
en
KLINKERT,
J.J.,
Inleiding
in
de
medische
sociologie,
Assen,
Van
Gorcum,
2002,
190
15
Gedurende de twintigste eeuw is roken de meest voorkomende oorzaak van premature dood geworden in de ontwikkelde landen. De ontwikkelingslanden zijn ondertussen gestart met hun race naar hetzelfde resultaat.29 Bij het roken van sigaretten inhaleert men vrijwel altijd, dit in tegenstelling tot het roken van sigaren of een pijp waarbij de tabaksrook niet of veel minder diep wordt geïnhaleerd. Door de wijze van inhalering is het roken van sigaretten veel schadelijker. Het kankerverwekkende effect dat zich in de tabakrook bevindt, kan men toeschrijven aan een groot aantal kankerverwekkende stoffen in de tabaksrook en het condensaat (teer).30 Rokers zijn vaker ziek dan niet-rokers en consulteren bijgevolg vaker een arts. De kosten die gemaakt worden, zullen gedeeltelijk terugbetaald worden door de ziekteverzekering en vallen zo ten laste van de gemeenschap. De Wereldbank stelt dat de kosten van het roken in de rijke landen 6 tot 15% van de globale ziektekosten bedragen. In 2008 werd het Nationaal Kankerplan voorgesteld voor de periode 2008-2010. Het plan bestaat uit 32 initiatieven die kaderen binnen drie grote peilers, met name preventie en opsporing (1), zorg, behandeling en ondersteuning van de patiënt (2), en, onderzoek, innoverende technologie en evaluatie (3). Het Nationaal Kankerplan bevat onder andere een maatregel die voorziet in de terugbetaling van raadplegingen voor hulp bij tabaksontwenning. Hiernaast wordt ook een versterking voorzien van de controles op de tabakswetgeving door de FOD Volksgezondheid.31 Gezondheidszorg vormt een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Box heeft in dit kader een gezondheidsmodel opgesteld dat hijzelf ‘Het sociale en fysieke omgevingsmodel van gezondheid’ noemt. Hij stelt dat de ‘staat van de gezondheid’ wordt bepaald door een aantal risicofactoren. Het startpunt van het model betreft de risico-omstandigheden in verband met gezondheid binnen een samenleving. Men kan het hier over een toestand van armoede, stress, discriminatie… hebben of bijvoorbeeld het leven in een gevaarlijke of milieugevaarlijke
29
PETO,
R.,
LOPEZ,
A.D.,
BOREHAM,
J.,
THUN,
M.
en
HEATH
JR,
C.,
Mortality
from
smoking
in
developed
countries
1950‐2000,
Oxford,
Oxford
University
Press,
1994,
A19
30
Cancer:
causes,
occurence,
and
control,
TOMATIS,
L.,
AITO,
A.
en
DAY,
N.E.
(Eds.),
New
York,
Oxford
University
Press,
1990,
352p
31
ONKELINX,
L.,
Nationaal
Kankerplan,
maart
2008,
46p
(congres)
16
omgeving. Deze risico-omstandigheden vloeien verder in drie mogelijke categorieën, met name de fysiologische of psychosociale risicofactoren en gedragsrisico’s. Fysiologische risicofactoren omvatten onder andere genetische factoren, een hoge bloeddruk, een hoge cholesterol of een zwak afweersysteem. Gedragsrisico’s daarentegen zijn gedragsfactoren die de mens zelf in de hand heeft. Het betreft hier roken, alcoholgebruik, ongezonde voeding en een tekort aan lichaamsbeweging. Het is nog belangrijk om aan te geven dat de gedragsrisico’s een invloed kunnen hebben op de fysiologische risicofactoren. Tot slot bestaan er nog psychosociale risicofactoren die op hun beurt ook een invloed hebben op de staat van de gezondheid. We hebben het dan over zaken als eenzaamheid, zelfverwijt, gebrek aan sociale steun en zelfvertrouwen. Box heeft dus een mooi model opgesteld waaruit blijkt dat het inderdaad een complex geheel blijkt van factoren die de uiteindelijk gezondheid beïnvloeden en vormen.32 Volgens Lupton heeft de publieke gezondheid een lang parcours afgelegd waarin het menselijke lichaam eerst werd gezien als voorwerp van bron van ziektes, risicodragers… Nu worden personen steeds meer gezien als verantwoordelijk voor hun eigen gezondheid. Om mensen er zich bewust van te maken dat ze inderdaad de verantwoordelijk dragen over hun eigen lichaam en hun responsabel dienen te gedragen ten opzichte van hun gezondheid, worden vaak preventiecampagnes opgezet met als enige doel mensen aan te moedigen om risico’s te vermijden. Het blijkt namelijk dat hartziekten, diabetes, longkanker, obesitas, overmatig alcohol- en tabaksgebruik allemaal voorkombare uitkomsten zijn als men zijn risicogedrag zou aanpassen. Het zal u niet verbazen dat de meeste samenlevingen het etiket van risico-samenleving meekrijgen als men categorieën gaat vormen.33 De these van een ‘risk society’, een risico-samenleving, suggereert dat de menselijke soort zijn eigen bestaan op aarde in gevaar brengt in ruil voor winst op korte termijn. Op deze manier zou men het uitsterven van de menselijke soort gaan verzekeren op lange termijn.34 Baggott stelt dat mensen aan de oorzaak liggen van hun ziektes. Het menselijke gedrag en de levensstijl die een persoon zich aanmeet, worden gezien als problematisch. Ze vormen zowel
32
LABONTE,
R.,
‘Health
promotion
and
empowerment:
reflections
on
professional
practice’,
Health
education
and
beahavior,
1994,
253‐268
33
MYTHEN,
G.
en
WALKLATE,
S.,
Beyond
the
risk
society,
London,
Open
University
Press,
2006,
83
34
Ibid,
212
17
de directe als de indirecte oorzaak van ziektes, zoals daar de correlatie tussen roken en longkanker bestaat.35 Passief roken, zoals eerder gesteld, is het risico dat de niet-roker loopt in de buurt van rokers. Het is geweten dat passief roken het risico op longkanker verhoogt met 15 tot 25 procent. Omgevingsrook bevat duizenden chemische stoffen waarvan er minsten 40 als kankerverwekkend gekend zijn. Passief roken veroorzaakt of verergert ook andere longaandoening zoals astma en chronische bronchitis.36 37 Roken tijdens de zwangerschap zorgt voor een aparte vorm van passief roken. Het is namelijk de foetus of baby die meerookt met de moeder. Het roken van tabak is de meest voorkomende vorm van druggebruik bij zwangere vrouwen. Aan deze handeling worden door menig studies een heleboel gevaren verbonden. Het grootste gevaar schuilt in de gereduceerde groei van het kind in de baarmoeder. Verder wordt het roken ook verbonden aan verhoogde risico’s van de late dood van de foetus, alsook van kindersterfte.38 Met betrekking tot een goed werkende en vergoedbare zorg vormt de trechter van Dunning een ideale leidraad. De trechter van Dunning steunt op vier criteria. De basis van het model wordt gevormd door de criteria noodzakelijkheid, werkzaamheid, doelmatigheid en eigen rekening en verantwoording. Deze laatste maatstaf stelt dat een bepaalde leefstijl die een individu zich aanmeet, zijn eigen verantwoordelijkheid is. Een veel bediscussieert gevolg zou een beperking van vergoeding uit publieke middelen kunnen zijn. Als men deze maatregel wil toepassen zijn bepaalde richtlijnen en voorwaarden nodig. Deze voorwaarden betreffen causaliteit, schuld, relatieve doelmatigheid, redelijkheid en een verbod op discriminatie. Het is nodig dat condities duidelijk worden vermeld, anders komt het beginsel van onder andere rechtszekerheid in gedrang om burgers tegen willekeur van strafbaarstelling te beschermen. Met betrekking tot roken en de eventuele nieuwe regels die kunnen worden ingesteld, moet dus zeer voorzichtig worden omgesprongen. Als men de roker binnen deze denkwijze zou inpassen, blijft hij achterop met een grotere inbreng bijvoorbeeld in de gezondheidszorg. Het blijft een redenering die op het einde van de rit een bepaalde groep binnen de bevolking wil
35
BAGGOTT,
R.,
ALLSOP,
J.
en
JONES,
K.,
‘Representing
the
repressed?
Health
consumer
groups
and
the
national
policy
process’,
Policy
and
politics,
2004,
317‐331
36
BROWNSON,
R.C.,
FIGGS,
L.W.
en
CAISLEY,
L.E.,
‘Epidemiology
of
environmental
tobacco
smoke
exposure’,
Oncogene,
2002,
7341‐7348
37
EISNER,
M.D.,
‘Environmental
tobacco
smoke
and
adult
asthma’,
Clinics
in
chest
medicine,
2002,
749‐761
38
NORDSTRÖM,
M.L.,
Effect
of
smoking
on
social
differences
in
birthweight,
late
fetal
death,
and
infant
mortality,
Uppsala,
Acta
Universitatis
Upsaliensis,
1995,
13
18
uitsluiten. Men volgt namelijk de redenering dat als men het individu meer autonomie geeft, deze ook verantwoordelijk moet zijn voor zijn eigen gezondheid. Het gevolg kan niet enkel maatschappelijke criminalisering, maar ook het principe van ‘blaming the victim’ inhouden.39 Reeds in de jaren ’80 werd gesteld dat roken voor een bepaalde gezondheidsschade zorgde. Roken verkort de levensverwachting met een gemiddelde van 7 jaar, het veroorzaakt allerlei soorten kankers en luchtaandoeningen, maar ook de geschatte kosten tijdens de levensduur van een roker zijn een heleboel hoger dan een niet-roker. Wat men er vaak vergeet bij te vertellen is dat deze kosten doorgaans worden gecompenseerd. De vereffening gebeurt aan de hand van het innen van accijns, maar ook doordat de roker vaak vroeger sterft en daardoor ook geen gebruikmaakt van het pensioenstelsel, verpleeg- en verzorgingshuizen. Men stelt zelfs nog meer dat als de roker zou stoppen met het consumeren van tabak dit op korte termijn wel een besparing zou opleveren, zeker met betrekking tot de gezondheidskosten, maar op lange termijn dit een verhoging van de kosten zou meebrengen.40
2.2 Roken en fiscaliteit De Belgische fiscale inkomsten in 2008 kunnen geschat worden op 2307,76 miljoen euro. Deze inkomsten omvatten zowel de accijnsrechten als de BTW-heffing op sigaretten. Wat betreft de accijnzen zien we dat ze hier het grootste deel van uitmaken. De FOD Financiën heeft namelijk berekend dat deze in 2008 1756,06 miljoen euro bedroegen. Haast elk jaar nemen de inkomsten voor de Belgische staat voor tabak toe door het stijgen van de belastingheffing. Zoals we in de onderstaande tabel en in de hierboven geschetste grafiek kunnen zien zijn de totale fiscale inkomsten van tabak gedurende een dertigtal jaren bijna vervijfvoudigd. We kunnen duidelijk zien in de grafiek dat er een lichte stijging plaatsvindt tot en met de 1990. Vanaf het begin van het laatste decennium van de 20ste eeuw merken we dat deze stijging veel groter word en dat de fiscale inkomsten aan tabakswaarden meer dan verdubbelen.
39
BROUWER,
E.,
VAN
DALEN,
H.,
ROELANDT,
T.,
RUITER,
M.
en
VAN
DER
WIEL,
H.P.,
‘Market
structure,
innovation
and
productivity:
a
marriage
with
chemistry’
in
Fostering
productivity,
GELAUFF,
G.,
KLOMP,
L.,
RAES,
S.
en
ROELANDT,
T.
(Eds.),
Amsterdam,
Elsevier,
2004,
199‐212
40
BARENDREGT,
J.J.,
BONNEUX,
L.,
VAN
DER
MAAS,
P.,
‘The
health
care
cost
of
smoking’,
The
New
England
Journal
of
Medicine,
1997,
1052‐1057
19
Totale
fiscale
inkomsten
van
tabak
(in
miljoen
Euro)
3000
2500
2000
1500
Totale
fiscale
inkomsten
van
tabak
(in
miljoen
Euro)
1000
0
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
500
Grafiek 1: De fiscale inkomsten uit tabakswaren in België van 1980-200841 Zoals gezegd kan tabak naast de Belasting op de Toegevoegde Waarde (BTW), die toegepast wordt op bijna alle consumptiegoederen, ook het voorwerp vormen van vier bijzondere accijnzen. Deze vormen zijn ad valorem accijnzen, de ad valorem bijzondere accijnzen, specifieke accijnzen en de specifieke bijzondere accijnzen. In de programmawet van 2006 worden voor sigaretten specifieke en specifieke bijzondere accijnzen voor sigaretten vastgelegd. Als we de ons de vraag stellen waarom het komt dat deze inkomsten over een periode van 30 jaar zoveel hoger liggen, moeten we ons eerst de vraag stellen wat er juist verhoogd is. Zoals gesteld bestaan de totale fiscale inkomsten van tabak uit zowel inkomsten uit BTW-heffing, als uit accijnsheffing. De tabellen hieronder laten zien wat het verschil in evolutie is.
41
Fiscale
inkomsten
uit
tabakswaren
–
zie
bijlage
20
Grafiek 2: Accijsinkomsten van tabak42
Accijns‐inkomsten
van
tabak
(in
miljoen
Euro)
2000
1500
1000
Accijns‐inkomsten
van
tabak
(in
miljoen
Euro)
0
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
500
Grafiek 3: BTW-inkomsten van tabak43
BTW‐inkomsten
van
tabak
(in
miljoen
Euro)
700
600
500
400
300
BTW‐inkomsten
van
tabak
(in
miljoen
Euro)
200
0
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
100
42
Fiscale
inkomsten
uit
tabakswaren
–
zie
bijlage
Ibid
43
21
2.3 Roken en cultuur Het roken is gekend sinds de Amerikaanse Indianen vredespijpen rookten. In Europa kwam de tabaksplant samen met Colombus binnen ongeveer 500 jaar geleden (in 1518). Bij het begin van de 19de eeuw was niet het roken van de tabak een veel voorkomend fenomeen, maar waren kauwen en snuiven van tabak de dominante vormen van tabaksgebruik. De eerste sigarettenmachines verschenen op het toneel een honderdtal jaar geleden. Het gebruik van deze productiemachines van sigaretten zorgde voor de massaproductie van sigaretten. Na twintig jaar constateerde men dat als gevolg van de massaproductie, het roken van sigaretten een wijdverspreid fenomeen was geworden. Na de tweede wereldoorlog was het vooral de thuis gerolde sigaret die zijn opmars kende en als een normaal deel van het leven werd beschouwd. Het aandeel van de filtersigaretten bedroeg in 1965 50% van de totale verkoop aan sigaretten (tegenover 90% nu). Geleidelijk aan werd het voor iedereen de gewoonte om overal en op elk moment van de dag te roken. Kjønstad verklaart deze evolutie door de vinger te wijzen naar de filmindustrie die ‘coole’ rokende hoofdpersonages creëerde, alsook de tabaksindustrie die agressieve reclamestrategieën
gebruikte.
Deze
verklaring
verantwoordt
bijvoorbeeld de tolerantie van het recht om te roken op de werkplaats.
natuurlijk
nauwelijks
44
Als roken een onderdeel vormt van de cultuur van een bepaalde bevolking is het van belang om na te gaan wat ‘cultuur’ inhoudt. Binnen de cultuursociologie stelt men dat cultuur drie betekenissen heeft. Een eerste verklaring voor ‘cultuur’ is culturaliteit in het algemeen. Een tweede betekenis omvat een aanduiding van een sociale context waar een bepaald specifiek referentiekader in werking is. Tot slot kan ‘cultuur’ gezien worden als de elitairrepresentatieve cultuur. Een mogelijke verschijningsvorm van cultuur noemt men een cultureel referentiekader. Een levensstijl is een vluchtige manifestatie van een referentiekader. Hoe men zijn leven leidt, welke waarden en normen in acht worden genomen… vormen een deel van een cultureel referentiekader dat aan evolutie onderhevig is. Met andere woorden de levensstijl en cultuur zijn een steeds veranderend gegeven.45 Cultuur bepaalt mee de zienswijze op bepaalde fenomenen binnen de samenleving. Zoals onze cultuur is geëvolueerd de laatste honderd jaar, zo is ook de visie op roken veranderd.
44
BLANPAIN,
R.
en
ANDERSON,
G.,
o.c.,
59‐60
BUIKS,
P.E.J.
en
KWANT,
R.C.,
Cultuursociologie:
perspectief
op
cultuurvorming,
cultuurbeweging
en
cultuurbeleid,
Brussel,
Samsom
Uitgeverij,
1981,
36‐196
45
22
Waar roken vroeger een vrijetijdsvulling was en de niet-roker bijna gestigmatiseerd werd, wordt roken nu gezien als ongezond, dom…en wordt de roker gestigmatiseerd. Het stigma verandert dus in de loop der tijd, omdat normen en waarden veranderen. Hiernaast zijn bijvoorbeeld ook media en de overheid belangrijke hoofdrolspelers in het negatieve beeldvormingsproces. De overheid implementeert waarden en normen in de maatschappij via regels en wetten. De media deelt deze taak, maar doet dit op een subjectieve manier.46 Het cultuurverschil met betrekking tot roken komt ook duidelijk naar voor als men het roken bij vrouwen gaat onderzoeken.
2.4 Roken en gender Of we nu spreken over stemrecht, politiek, werk, gezondheid, gewoonten…reeds in het begin der tijden was er een verschil aanwezig tussen de man en de vrouw. Als we het hebben over roken en gender zien we ook een duidelijk verschil. Toen Europa met zijn massaproductie startte van sigaretten na de tweede wereldoorlog, was het de gewoonte om overal en altijd te roken als man. Het roken werd een soort vrijetijdsbesteding en later een gewoonte zoals een kauwgum in je mond hebben. Er was op dat moment geen stigmatisering van de mannelijke rokers aanwezig. Een man werd soms zelfs als inadequaat gezien als hij niet rookte. Men zou dus kunnen stellen dat niet-rokende mannen gestigmatiseerd werden omwille van hun weigering om te roken.47 Gilbert stelt dat het verschil tussen het aantal mannen en vrouwen die roken afhankelijk is van de cultuur van het land waar deze mensen zich bevinden. In de jaren 90 rookte in Indonesië bijvoorbeeld 75% van de mannen en 5% van de vrouwen. In België is het verschil tussen mannen en vrouwen die roken verkleint over de jaren heen (zie tabel hieronder).
46
BOOT,
J.M.D.
en
KLINKERT,
J.J.,
o.c.,
113
COAMBS,
R.B.,
KOZLOWSKI,
L.T.
en
FERRENCE,
R.G.,
‘The
future
of
tobacco
use
and
smoking
research’
in
Smoking
and
human
behavior,
NEY,
T.
en
GALE,
A.
(Eds.),
New
York,
John
Wiley
&
sons,
1989,
337‐346
47
23
Grafiek 4: Aantal rokers in België van 1982 tot 2008, onderverdeeld naar geslacht.48
Aantal
rokers
in
België
(naar
geslacht)*
60%
50%
40%
Vrouwelijke
rokers(in
%)
Mannelijke
rokers
(in
%)
30%
20%
0%
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
10%
*Tot 1989 werd het aantal rokers gemeten vanaf 18 jaar. Hierna werd het aantal rokers geteld bij personen vanaf 15 jaar. Uit cijfers van het OIVO blijkt dat in 1982 het verschil nog 25% bedroeg. In 2008 was het verschil tussen vrouwelijke en mannelijke rokers gereduceerd tot 8%.49 Deze cijfers tonen aan dat culturen veranderen doorheen de tijd en door de verandering van een cultuur ook de prevalentie van rokers wordt aangepast. Als we de cultuurverandering in Europa onder de loep nemen die zich vorige eeuw heeft gemanifesteerd, merken we dat er zich een stijging heeft voorgedaan in het aantal rokers in Europa. De oorzaak van deze stijging vinden we dus binnen de veranderende rollen met betrekking tot gender en dus ook de veranderende culturele processen.50 In het tweede deel van vorige eeuw werd door de veranderende culturele patronen ook meer gefocust op de vrouw als consument. Enkele voorbeelden hiervan zijn de enorme reclamecampagnes voor tabaksproducten die gericht zijn op vrouwelijk publiek, maar ook de introductie van light-sigaretten, sigaretten met een laag teer- en nicotinegehalte.51
48
OIVO,
Documentatiemap
roken,
Brussel,
2009,
14
Zie
bijlage
cijfers
OIVO
over
het
tabaksgebruik
in
België
50
GILBERT,
D.G.,
Smoking,
Washington,
Taylor
&
Francis,
1995,
178‐179
51
GRUNBERG,
N.E.,
WINDERS,
S.E.
en
WEWERS,
M.E.,
‘Gender
differences
in
tobacco
use’,
Health
psychology,
1991,
143‐153
49
24
2.5 Roken en kinderen Zoals gesteld onder de titel ‘Roken en gezondheid’ zijn de gevolgen van passief roken niet te onderschatten. Het meeroken van niet-rokers verhoogt bijvoorbeeld de kans op longkanker met 15 tot 25 procent. De oorzaak van de gevaren van passief roken zit hem in de omgevingsrook die wordt geproduceerd door de brandende sigaret, sigaar, pijp... Deze rook bevat zoals eerder geformuleerd vele chemische componenten waardoor niet alleen het risico om een longaandoening te ontwikkelen vergroot, maar ook bestaande longaandoeningen zoals astma verergert worden.52 53 Bij kinderen ligt passief roken nog een heleboel gevoeliger. Het is namelijk zo dat onze samenleving het kind moet beschermen. Het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind stellen duidelijk dat het kind het recht heeftop het genieten van de grootst mogelijke mate van gezondheid. Vandaar dat de vorige jaren reeds meerdere keren het idee geopperd is en er reeds wetvoorstellen geponeerd zijn om onder andere een rookverbod in het bijzijn van kinderen in te voeren. Deze initiatieven willen niet enkel de gezondheidstoestand van het kind op dat moment beschermen, maar willen ook vermijden dat het kind, als het ouder is, start met roken. Het is namelijk zo dat de percepties die bijvoorbeeld tieners hebben over passief roken en meeroken, een factor is of men zelf begint te roken.54 Een speciaal geval van het meeroken van kinderen betreft het meeroken van de foetus, ofwel het roken door zwangere vragen. Zoals eerder vermeld kan het roken tijdens de zwangerschap nefaste gevolgen hebben voor de foetus. Het gaat meerbepaald om een gereduceerde groei van het kind in de baarmoeder, alsook gevaren voor een late dood binnen de baarmoeder of kindersterfte.55 Deze negatieve gevolgen voor het kind (of de foetus) kennende probeert men voorstellen te laten goedkeuren om de ouders te verbieden om in de buurt van het kind (of de foetus, met andere woorden in de buurt van een zwangere vrouw) te roken. Zo zou het dan verboden worden om als ouder in het bijzijn in de huiskamer van beider thuis, te roken. Volgens sommigen zou dit een regelrechte inbreuk zijn op het recht op privacy, zeker in tijden dat ‘de woning’ als ultieme plaats van persoonlijk en eigen leven wordt beschouwd. Anderen stellen
52
BROWNSON,
R.C.,
FIGGS,
L.W.
en
CAISLEY,
L.E.,
l.c.,
7341‐7348
EISNER,
M.D.,
l.c.,
749‐761
54
SONG,
A.,
GLANTZ,
S.
en
HALPERN‐FELSHER,
B.,
‘Perceptions
of
second‐hand
smoke
risks
predict
future
adolescent
smoking
initiation’,
Journal
of
adolescent
health,
2009,
618‐625
55
NORDSTRÖM,
M.L.,
o.c.,
13
53
25
dan weer dat dit een tijdelijke oplossing zou kunnen vormen totdat er een algemeen rookverbod wordt uitgevaardigd en tot slot een verbod op tabak wordt ingesteld. Het onderzoek dat in het kader van deze thesis werd gevoerd wordt in hoofdstuk 3 van deze paper besproken, maar één van de vragen uit vragenlijst betrof een vraag over deze initiatieven. De respondenten hielden er verschillende meningen op na, maar toch kunnen we duidelijk enkele groepen onderscheiden. Zowel binnen de groep rokende, als de groep nietrokende respondenten kan men twee groepen onderscheiden. De eerste groep vindt dit soort wetgeving een goede evolutie. Men volgt het principe ‘De vrijheid stopt wanneer hij die van een ander schaadt’. Verder wordt nog aangehaald dat een kind niet in staat is te beslissen wat goed en slecht is, wat gezond of ongezond is. Anderzijds vormt zich een tweede groep waar ook de respondenten die vroeger rookten zich bij aansluiten. Zij gaan akkoord met het feit dat het absoluut geen gezonde zaak is als een kind constant in de rook zit en zij hopen dat via alternatieven ook resultaten bereikt zullen worden. Deze groep denkt dan vooral als (nog meer) sensibilisering als oplossing. Een wetsvoorstel als deze vinden ze verwerpelijk. Het gaat te ver en betekent een grote invasie van de privacy. Het is namelijk zo dat indien men het principe van het recht op privacy niet met de voeten wil treden, men geen sluitend toezichsen sanctioneringsmechanisme kan opstellen. Dit initiatief is met andere woorden in hun ogen praktisch onhaalbaar. De Clerck, preventieverantwoordelijke van de Vlaamse Liga tegen Kanker, is een pleiter vóór het rookverbod in het bijzijn van kinderen. Hij stelt dat iedereen recht heeft op een gezonde leefomgeving en dat het aan de overheid is om dit af te dwingen indien dit niet het geval is. Hij stelt dat het roken op elke manier moet gedenormaliseerd worden.56
56
DE
CEULAER,
J.,
‘Een
rookverbod
in
de
huiskamer?’,
Knack,
17‐09‐2008
26
3. Belgische (en internationale) wetgeving 3.1 Overzicht Als we de Belgische wetgeving onder de loep nemen en op zoek gaan naar wetten die gestemd zijn, alsook Koninklijke Besluiten en andere met betrekking tot tabakspreventie, moeten we starten in 1975. Op 14 juni van dat jaar verschijnt een verplichting in het Staatsblad waarin wordt gesteld dat op de verpakking van sigaretten een verplichte tekst moet worden geplaatst. De wet stelt dat de boodschap ‘Sigaretten roken kan uw gezondheid schaden’ in de drie landstalen moet worden vermeld op de verpakking. De volgende stap met betrekking tot het rookbeleid van de federale overheid behelst een verbod in de vorm van een Koninklijk Besluit dewelke het roken door personeel en reizigers in bepaalde vormen van openbaar vervoer, zoals de tram, metro en autocar, verbiedt. Het rookbeleid van de federale overheid kreeg zijn officiële vorm in een anti-tabakscampagne op 1 juli 1977. In 1982 verschijnt een Koninklijk Besluit die enkele beslissingen die de jaren ervoor genomen waren, ongedaan maakt. Het KB stelt grenzen aan de tabaksreclame en verplicht de tabaksindustrie op deze manier enkel nog productinformatie zoals de merknaam en de verpakking weer te geven in de reclamecampagnes voor hun tabaksproduct. Het roken op openbare plaatsen werd beperkt door de uitvaardiging van een verbod te roken op bepaalde openbare plaatsen. Dit KB verscheen in 1987, maar werd via een nieuw KB in 1990 opgeheven. De Europese wetgever produceert in1989 een richtlijn waarin wordt gesteld dat er gezondheidswaarschuwingen op de verpakkingen van sigaretten moeten worden aangebracht, zowel op de voorzijde als op de achterzijde. Deze Europese richtlijn zou ingaan vanaf 1992. Als gevolg van een nieuwe Europese richtlijn worden er in 1990 beperkingen ingesteld met betrekking tot het nicotine- en teergehalte dat een sigaret mag bevatten. Datzelfde jaar verschenen ook nog twee KB’s over reclame en roken in openbare ruimtes. Het KB van 15 mei 1990 tot het verbieden van het roken in bepaalde openbare plaatsen is in se een beperkt rookverbod. Het Koninklijk Besluit baseert zich op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid, met name op artikel 7§ 3. Deze sectie stelt:
27
“Op voorstel of na advies van de Hoge Gezondheidsraad kan de Koning het gebruik van tabak, producten op basis van tabak en soortgelijke producten in openbare plaatsen en vervoermiddelen beperken of verbieden”. Het KB van 13 augustus 1990 verbiedt de verkoop van tabaksproducten via automaten, uitgezonderd in die plaatsen waar tabaksproducten tevens op de gewone manier worden verkocht. In 1993 verschijnt een KB die de werkgevers de opdracht geeft het rookgedrag op het werk af te stemmen op de verwachtingen van zowel de roker als de niet-roker. Vanaf 1 januari 1999 moet de wet van 10 december 1997 ingaan welke reclame en sponsering voor tabaksproducten verbiedt. Artikel 3 van de wet bepaalt dat het ten verboden is reclame te voeren en te sponseren door tabak, producten op basis van tabak en soortgelijke producten. In 2003 wordt een kaderovereenkomst van de WHO, Wereldgezondheidsorganisatie, aanvaard. In 2004 wordt het Federaal Plan ter bestrijding van het tabaksgebruik voorgesteld. In treinen van de NMBS wordt het roken sinds 1 januari 2004 niet meer toegelaten. De wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten werd gewijzigd in 2004 waardoor het verboden is tabaksproducten te verkopen aan jongeren onder de zestien jaar. Op 19 januari 2005 verschijnt een KB dat het totale rookverbod op de werkplek invoert vanaf 1 januari 2006. Verder wordt in 2005 een minimumprijs per pakje sigaretten opgelegd per KB. In december 2005 wordt het Koninklijk Besluit goedgekeurd dat er vanaf 1 januari 2006 voor zorgt dat er een totaal rookverbod komt in alle gesloten openbare plaatsen, met uitzondering van horecazaken. In 2006 wordt het KB goedgekeurd dat roken verbied in bepaalde horecazaken. In 2009 wordt per Ministerieel Besluit beslist dat het nummer van de Tabak Stop Lijn op alle sigarettenpakjes moet komen van 1 januari 2011.
28
De Kamercommissie Volksgezondheid keurde op 30 juni 2009 een wetsvoorstel over de uitbreiding van het rookverbod goed. Deze regeling gaat in op 1 januari 2010. Hierna heeft ook het Federale parlement dit voorstel goedgekeurd. In alle horeca-inrichtingen geldt nu dus een algemeen rookverbod, met uitzondering van bepaalde drankgelegenheden. Om als een drankgelegenheid beschouwd te worden, moet men aan volgende voorwaarden voldoen: de hoofdactiviteit is het aanbieden van dranken; er worden dranken met ethylalcohol (dranken met een alcoholgehalte hoger dan 22% of gedistilleerde dranken) verkocht; de zaak is geen deel van een sportinfrastructuur; er worden enkel voorverpakte voedingswaren geserveerd die zonder enige bijkomende maatregel gedurende minstens drie maanden houdbaar blijven. Belangrijk om te melden is dat deze voorgaande uitzondering op het algemene rookverbod ten laatste op 1 juli 2014 en ten vroegste op 1 januari 2012 zal worden ingetrokken.
3.2 Het rookverbod Een rookverbod wordt gedefinieerd als ‘een verbod om te roken’. Het allereerste rookverbod dat van bovenaf werd opgelegd dateert van het jaar 1590. Het rookverbod werd ingevoerd door de Paus en was van toepassing binnen de muren van de kerk. Het verbod sloeg terug op het gebruik van tabak in eender welke vorm. In Europa werd het eerste rookverbod zoals we het nu kennen, namelijk een verbod om te roken in publieke ruimtes, in brasseries… ingevoerd in Ierland in 2004. Sindsdien zijn verschillende landen in de voetsporen van Ierland getreden. In the Irish Examiner kunnen we lezen dat de verkoop van sigaretten met 10% is gedaald na het invoeren van het rookverbod.57 Men kan hier twee mogelijke verklaringen voor aandragen. In de eerste plaats bestaat de mogelijkheid dat de bevolking zijn rookgedrag heeft aangepast, anderzijds is het mogelijk dat er zich een vlucht heeft voorgedaan richting illegale circuits. De Belgische Grondwet bevat artikel 23 waarin wordt gesteld dat ieder mens recht heeft op een menswaardig leven. Dit artikel en grondrecht houdt ook de bijzondere bescherming van de gezondheid en het recht op een gezond leefmilieu in. Dit artikel vormt een bestaande ruggengraat om het passief roken te voorkomen en de strijd aan te gaan om tot een algemeen rookverbod te komen.
57
GUIDER,
I.,
Smoking
ban
hits
cigarette
sales,
Irish
Examiner,
9
november
2004
29
Het rookverbod dat men in België tussen 2012 en 2014 wil invoeren zorgde en zorgt nog steeds voor veel commotie. Het algemeen rookverbod is een rechtstreeks gevolg van een Europese richtlijn omtrent roken. De discussie of roken al dan niet ongezond is, wordt hier niet gevoerd. Het zijn vooral verenigingen die horeca-zaken samenbrengen die in opstand komen. Zij vrezen voor een economische terugslag van het verbod. Hiernaast wordt ook met een bang hard uitgekeken naar enkele andere directe gevolgen van de roker buiten te laten roken. Men kan hierbij denken aan nachtlawaai, gebroken glazen op straat, eventuele investeringen in terrasverwarmers… Naast enkele horeca-federaties zijn er ook rokende burgers die zich scharen achter het recht of eerder de vrijheid om een sigaret te roken. De wetgever die deze ultieme beslissing moet nemen, voelt dezelfde verdeeldheid in zijn regering en parlement. Het zal uiteindelijk toch een politiek compromis zijn die het delict zal beslechten. Een rookverbod zal er hoogst waarschijnlijk wel komen, maar hoeveel achterdeurtjes er zullen worden opengelaten, daar heeft men nog het raden naar. Als we enkele resultaten bekijken van de onderzoeksbijdrage kunnen we enkele vaststellingen doen omtrent het rookverbod dat sinds 1 januari 2010 aanwezig is en eventuele toekomstige uitbreidingen ervan. Wat betreft het huidige rookverbod en de perceptie hiervan blijkt het zeer positief te vallen bij zowel de niet-rokers als bij de ex-rokers. De rokende respondenten verdelen zich hierover in twee kampen. De ene groep vindt roken op restaurants en andere eetgelegenheden geen behoefte, de andere groep vindt dat deze beslissing aan de consument gelaten moet worden. Wat betreft een uitbreiding van het huidige rookverbod, met name het rookvrij maken van uitgaansbuurten zoals de Overpoortstraat en de Vlasmarkt in Gent vinden zowel de rokers als de ex-rokers dit bijna unaniem een negatieve evolutie. De niet-rokers zijn verdeeld over de eventuele verandering. Als men de respondenten hun mening vraagt over een algemeen rookverbod stellen de rokers bijna allemaal dat deze verandering een stap te ver zou gaan in de politiek van criminalisering van het genotsmiddel tabak. De niet-rokers en ex-rokers zijn verdeeld over een de komst van een algemeen rookverbod.
30
Besluit Roken wordt gedefinieerd als het door middel van inhaleren, nuttigen van de rook van smeulende tabak. Het wordt gezien als een sociale actie. Vandaar bestaat telkens de mogelijkheid dat de handeling peer pressure kan ondergaan. Roken heeft vele raakvlakken die verder reiken dan het roken op zich. Een eerste raakvlak betreft de gezondheid. Roken beïnvloedt niet enkel de individuele gezondheid van diegene die rookt, maar ook van de mensen rondom de rokende persoon (passief roken). Verder dient ook de maatschappelijke gezondheid in rekening te worden genomen. Lupton stelt dat met betrekking tot de publieke gezondheid er zich een evolutie heeft voorgedaan die zich heden nog steeds stelt. In de 20ste eeuw vormt roken de meest voorkomende oorzaak van een premature dood. Box stelt dat de ‘staat van de gezondheid’ wordt bepaald aan de hand van risicofactoren. Hij stelt een sociaal en fysiek omgevingsmodel van de gezondheid op ter bepaling van deze ‘staat van de gezondheid’. Een tweede raakvlak betreft fiscaliteit. De verkoop van tabak betekent inkomsten voor de overheid. Deze totale inkomsten omvatten zowel een heffing van accijnzen, als een heffing van BTW. Men kan duidelijk stellen dat deze inkomsten de laatste tientallen jaren steeds gestegen zijn. De reden hiervoor is vooral een stijging van de heffing van BTW. Een derde raakvlak dat wordt besproken is ‘cultuur’. Roken wordt vaak aanschouwd als een gewoonte en behoord daardoor tot het grotere geheel van cultuur. Wat is cultuur dan juist? Cultuur is een systeem dat mede de zienswijze op bepaalde fenomenen in de samenleving bepaalt. Als met andere woorden het denken over roken stilaan verandert, kan de gewoonte van roken als fenomeen binnen een maatschappij als onderdeel van cultuur ook veranderen. Als men gender en roken onder de loep neemt, kan men dit laten aansluiten bij cultuur. Het is namelijk door de sociale, culturele…positieverandering van de vrouw, dat er steeds meer vrouwen roken. De wetgeving met betrekking tot roken is bezig met een evolutie. Waar men gestart is bij de verplichtingen om gezondheidsboodschappen mee te geven, is men overgegaan naar een verbod van tabaksreclame, een verbod te roken op bepaalde openbare plaatsen… Zo gaat men op weg naar misschien wel een verbod tot in de huiskamer.
31
Hoofdstuk 3: Een kwalitatief onderzoek Een bescheiden kwalitatief onderzoek vormt een meerwaarde voor het onderzoek naar de stigmatisering van de roker. Vooraleer de resultaten worden besproken die het gevolg zijn van de beantwoorde vragen, dient de onderzoeksopbouw besproken te worden. Vooreerst wordt de selectie van respondenten voorgesteld, vervolgens wordt de onderzoeksmethode omschreven en tot slot de betrouwbaarheid en geldigheid van het onderzoek. Onder punt 4 worden op een uitgebreide wijze de resultaten van de beraadslagingen met de respondenten samengevat.
1. Respondenten De onderzoekseenheden die gebruikt worden binnen het kleine kwalitatieve onderzoek in het kader van deze paper omvatten individuen. De onderzoekseenheden betreffen meerbepaald respondenten die worden benaderd om informatie te delen over zichzelf, alsook hun visies en percepties. Aangezien we meer informatie wensen te bekomen over de visie met betrekking tot roken, evenals of er een vorm van stigmatisering aanwezig is tegenover de roker in Vlaanderen, is het belangrijk meerdere criteria aan te stippen waar de respondent aan dient te voldoen. In de eerste plaats dienen de respondenten in Vlaanderen te leven. Aangezien Vlaanderen het gebied is waarover we uitspraken willen doen, is het relevant een kleiner onderzoeksgebied uit te kiezen dat representatief is voor het gebied waar uitspraken over gedaan willen worden. De Gentse uitgaansbuurt is een mooi vertrekpunt en blijkt representatief om uitspraken te kunnen doen over ‘Stigmatisering van de roker in Vlaanderen’. Ten tweede is het van belang dat zowel rokers, niet-rokers als ex-rokers aan het woord komen. Alleen op deze manier verkrijgen we de informatie die zal bijdragen tot het antwoord en onderzoek naar de stigmatisering. Verder verkrijgen we meer kennis over eventuele gestigmatiseerden, maar ook stigmatiseerders. Ten derde is het interessanter om zowel mannen en vrouwen aan bod te laten komen. Het is ook representatiever en op deze wijze draagt het verder bij aan de kwaliteit van het onderzoek. Om tot de steekproef te komen waar hiermee gewerkt wordt, zijn enkele figuren gecontacteerd die op hun beurt nog andere personen hebben aangebracht. Er is met andere
32
woorden gebruik gemaakt van de ‘Snowball sample’. Aangezien de respondenten maar aan enkele voorwaarden dienden te voldoen, was de belangrijkste factor mensen met een verschillende kijk op roken en rokers te vinden. De samenstelling van de groep respondenten is in de eerste plaats een verzameling van mensen uit verschillende werkomgevingen. Enkele respondenten zijn tewerkgesteld in het onderwijs en bij de overheid. Hiernaast werden ook zelfstandigen (zowel in horeca als daarbuiten), arbeiders, bedienden en studenten bevraagd. Er werd gestart met enkele respondenten die over dit onderwerp een duidelijke meningen hadden. Hierna werd geïnformeerd of ze nog iemand kenden die geïnteresseerd was om mee te doen en die over ‘stigmatisering van de roker’ een mening had. De bedoeling was oorspronkelijk de respondenten zo te kiezen dat ongeveer evenveel mannen als vrouwen, evenals evenveel rokers als niet-rokers, zouden meewerken. Uiteindelijk is deze doelstelling zonder bewuste keuzes tot stand gekomen.
Respondenten
(naar
geslacht
en
rookgedrag)
16
14
12
10
9
5
8
Mannen
6
Vrouwen
4
2
7
5
0
Rokers
Niet‐rokers
1
2
Ex‐rokers
2. Onderzoeksmethode Naar aanleiding van het onderzoek naar het voorkomen van stigmatisering bij rokers was een bescheiden kwalitatief onderzoek aangewezen. In het kader van deze paper en het gekozen onderwerp is het gekozen onderzoekstype een kwalitatieve survey. Een kwalitatieve survey heeft als doel het in kaart brengen van ‘een verschijnsel in een natuurlijke maatschappelijke situatie’. Het is de bedoeling dat men informatie verzamelt op
33
een individueel niveau dat op zijn beurt generaliseerbaar is voor de gehele bevolking. Het hoofddoel van een kwalitatieve survey is het bekomen van een ‘insiders-view’ van de geïnterviewde. Deze respondent vormt de schakel tussen de onderzoeker en het fenomeen dat hij wil onderzoeken. Een tweede belangrijke intentie van deze survey-vorm is het centraal opstellen van het sociale verschijnsel waarrond het onderzoek draait. Er wordt met andere woorden gebruik gemaakt van een vorm van interviewen.58 Om het hoofddoel van de kwalitatieve survey te bekomen dient de respondent geïnterviewd te worden. Aan de respondenten werd geïnformeerd naar het sociale verschijnsel van stigmatisering waarrond het onderzoek draait aan de hand van een vooropgestelde vragenlijst. Deze vragenlijst die samengesteld werd in het kader van de toetsing van stigmatisering van rokers is drieledig. In het eerste deel worden enkele vragen gesteld met betrekking tot de geïnterviewde, met name persoonlijke gegevens. Er wordt geïnformeerd naar sekse, beroepsuitoefening, leeftijdscategorie en rokerscategorie. Deze laatste onderverdeling vraagt of de respondent een roker, niet-roker of ex-roker is. Verder wordt geïnformeerd naar het gemiddelde aantal sigaretten men per dag rookt of rookte. Het tweede deel van de vragenlijst wordt onderverdeeld in drie delen. De respondent dient enkel één van de drie onderdelen in te velen, afhankelijk van het feit of men roker, niet-roker of ex-roker is. Dit gedeelte bestaat uit 6 vragen met een telkens een lichte variatie afhankelijk van het soort (niet-) roker. De onderwerpen die aan bod komen, hebben allemaal betrekking op het roken en (niet- / ex-) roker zijnde. De thema’s die worden bevraagd zijn stigma en media, stigma en werk, stigma en naasten, stigma en uitgaan, oorzaken en gevolgen van stigma’s. Het derde deel bevat 4 vragen over enkele algemene veranderingen in verband met roken. Er wordt getoetst naar de mening over het huidige rookverbod in eetgelegenheden, over het komende algemene rookverbod, het rookvrij maken van de Gentse uitgaansbuurten en tot slot wordt de mening gevraagd over het eventueel invoeren van een passage in verband met roken van ouders in het bijzijn van hun kinderen door de wetgever.59
58
Onderzoekstypen
in
de
communicatiewetenschap,
HÜTTNER,
H.J.M.
en
RENCKSTORF,
K.,
Den
Haag,
Kluwer,
1995,
539‐540
59
Zie
Bijlage
voor
vragenlijst
34
3. Betrouwbaarheid en geldigheid Belangrijk bij het voeren van een kwalitatief onderzoek is het respecteren van drie criteria, met name de betrouwbaarheid, interne geldigheid en externe geldigheid van je onderzoeksresultaten. De betrouwbaarheid van je data moet in orde zijn, met andere woorden de gegevens moeten zorgvuldig verzameld, geanalyseerd en gerapporteerd worden. De onderzoeksresultaten zijn onafhankelijk van het toeval. Ten tweede moet de interne geldigheid gerespecteerd worden. De onderzoeksresultaten moeten een juiste weergave zijn van de onderzochte situatie. Deze juiste weergave kan verzekerd worden als men volgende vraag kan beantwoorden: ‘Heb de gegevens verzameld die je wilde verzamelen, en zijn het die gegevens die je nodig hebt om je probleemstelling te beantwoorden?’. In de eerste plaats heb ik de data verzameld die ik wou en meerbepaald de data die ik nodig had. Door de antwoorden op de vragen, bestaat de mogelijkheid om de probleemstelling te tackelen. De vraag of rokers gestigmatiseerd worden en indien ja, in welke mate dit gevoel aanwezig is in de bevolking worden verder in hoofdstuk vier besproken. Tot slot houdt men zich ook aan de externe geldigheid, waar men zijn onderzoeksresultaten toepast op andere situaties (inhoudelijke generalisatie). Als men extern geldige resultaten wil bekomen, kan men dit nagaan door ‘de kern van vergelijkbaarheid. Het is namelijk zo dat binnen een kwalitatief onderzoek vaak onderzoekssituaties worden gebruikt die in belangrijke mate overeenstemmen met de situatie in de praktijk. We kunnen de externe geldigheid dus nagaan door vast te stellen of de eigen onderzoekssituatie op bepaalde belangrijke punten overeenkomt met de situatie in de praktijk. Aan de hand van deze ‘kern van vergelijkbaarheid’ stellen we enkele relevante en belangrijke criteria vast waarop de vergelijkbaarheid wordt vastgesteld. In dit geval dienden er een bepaald aantal vrouwen en mannen deel te nemen, alsook een bepaald aantal roker en niet-rokers. Tot slot kwam het de externe geldigheid alleen maar ten goede als de respondenten uit verschillende werksituaties (en ook sociale contexten) kwamen.60
60
BAARDA,
D.B.,
DE
GOEDE,
M.P.M.
en
TEUNISSEN,J.,
Kwalitatief
onderzoek,
Houten,
Stenfert
Kroese,
1997,
97‐101
35
4. Overzicht resultaten De eerste vraag van het onderzoek ging op zoek naar een antwoord over de relatie tussen stigma en media. Als men de antwoorden samen legt en vergelijkt kan men enkele conclusies trekken. Ten eerste zijn er amper twee rokende respondenten akkoord met het beeld dat wordt opgetrokken in de media over ‘de roker’. Zij zien vooral de schadelijke gevolgen van roken voor de gezondheid weerspiegeld in de media. Dit gezondheidsaspect is een waarheidsgetrouw, maar eenzijdig beeld. Deze conclusie werd getrokken door de andere rokende respondenten. Als men bijvoorbeeld naar films of series gaat kijken, ziet men vaak enkel marginalen of bad guys een sigaret roken. Dit beeld klopt volgens hen helemaal niet met de werkelijkheid. Een occasionele roker of gelegenheidsroker vindt zichzelf niet terug in de media. Men spreekt vooral over kettingrokers die niet de mogelijkheid hebben om met hun ‘verslaving’ te stoppen. Verder merkt men ook op dat de roker vaak wordt weergegeven als onbezorgd en egoïstisch tegenover niet-rokers ( verwijzing naar het debat rond passief roken). Als men de antwoorden van niet-rokers vergelijkt met de antwoorden van rokers merken we een duidelijk verschil. In de niet-rokers categorie zijn er duidelijk twee stromingen. Enerzijds is er een groep die stelt dat roken als ongezond wordt voorgesteld in de media. Er bestaat een (licht) negatieve waas rond het beeld van de roker, maar ondanks deze negatieve labelling vinden ze het beeld dat wordt opgetrokken in de media wel correct. Anderzijds bestaat er een groep die vinden dat de roker te rooskleurig in de media wordt voorgesteld. In films zijn het de stoere personages, alsook de echte babes die een sigaret roken. Op televisie zie je bijvoorbeeld zelden een oude terminaal zieke man met een longaandoening als gevolg van het roken. De ex-rokers die gevraagd werden gelijksoortige vragen te beantwoorden kwamen tot eenzelfde conclusie als hierboven. Twee van drie vinden dat het beeld niet strookt met de werkelijkheid. Een roker wordt geschetst als een verslaafde, een ongezond mens. Ook vaak de marginale met een rokershoest, met andere woorden enkel voorkomend in één bepaald milieu. De andere respondent vindt dat roken op twee manieren wordt voorgesteld in de media. Enerzijds schetst men roken als dom, duur en ongezond. Anderzijds, vooral in films, wordt roken veel positiever benaderd, met name wordt het gezien als gezellig, sociaal en passend bij sommige personages. Beide visies vormen het totaalbeeld in onze maatschappij. De tweede vraag toetste naar de relatie tussen stigma en werk. Bij de vraag of men zich dus als roker verplicht voelt om te melden dat men een roker is, blijkt maar één respondent dit een
36
aangeraden handeling te vinden. De andere respondenten vinden het overbodig om het feit dat ze rokers zijn, te melden op hun werk. De redenen hiervoor zijn vooral het feit dat men niet rookt op het werk of het feit dat als men toch rookt, men de regels volgt die de werkgever heeft opgesteld omtrent roken. Sommigen verwachten uit eigen ervaring een reactie van nietrokende collega’s, maar in het algemeen verwacht men geen problemen als men de vooropgestelde afspraken rond het rookbeleid op het werk volgt. Als men de niet-rokers vraagt naar stigma en werk met betrekking tot roken, stellen slechts 4 individuen dat er geen verschil in behandeling is tussen rokers en niet-rokers. De andere nietrokende respondenten merken een duidelijk verschil in behandeling. Het meest voorkomende grief zijn de ‘gratis’ rookpauzes die de roker krijgt. Een direct gevolg van deze pauzes is een grotere workload voor niet-rokende collega’s. De ex-rokers hebben in eerste instantie niet gemeld dat ze een roker waren, maar naderhand wel. Dit leidde tot enkele positieve veranderingen zoals het sneller leggen van sociale contacten. De behandeling is wel anders als roker of als niet-roker. Voorbeelden van deze conclusie zijn het krijgen van meer pauzes in bepaalde sectoren, een andere kijk op rokers sinds het rookverbod… Vraag drie gaat op zoek naar meer informatie over mogelijke reacties die men krijgt van vrienden en/of familie op het feit dat men rookt. Negen van de veertien respondenten stellen dat ze regelmatig reacties krijgen. Één persoon stelt geen reacties te krijgen op het feit dat hij rookt. De andere respondenten stellen dat ze weinig of geen reacties krijgen. Deze weinige reacties komen vooral verder uit anti-rokers en moraalridders. Men kan dus wel stellen dat het merendeel van de rokers wordt geconfronteerd met reacties op de handeling van het roken. Deze reacties komen zowel van hun vrienden als hun familie. Een gelijksoortige vraag werd gesteld aan de niet-rokende respondenten, met name of ze soms reacties geven op het feit dat leden van hun vriendengroep of familie roken. Drie van de twaalf respondenten antwoorden negatief op deze stelling. De overige meerderheid beantwoordt deze vraag positief. Volgens hen zijn daar verschillende redenen voor. Een eerste motivatie om te reageren op het rookgedrag is omdat het een storende handeling is, bijvoorbeeld tijdens het eten. Een tweede reden vormt het gezondheidsaspect. Zowel voor de roker, als voor de niet-roker. Hierbij horen ook de raadgevingen aan vrienden of familie om te stoppen met roken. En laatste reden waarom men reageert op de rokende medemens vormt de
37
plaats waar men rookt. Men zal reageren als er gerookt wordt op een plaats waar het verboden is en zeker ook als het in een thuisomgeving plaatsvindt. De twee vrouwelijke ex-rokers kregen regelmatig reacties van oudere familieleden, alsook mannelijke niet-rokende vrienden. De mannelijke ex-roker heeft zelden reacties ontvangen van familie of/en vrienden Verder wordt er gevraagd naar reacties van bekenden of onbekenden omwille van het roken in het uitgaansleven. Een eerste conclusie die men uit de gegeven antwoorden kan trekken, is het feit dat de rokers onder de respondenten zelden in contact komen met reacties van onbekenden bij het stellen van de handeling van het roken. De antwoorden die gegeven werden slaan met andere woorden vooral op reacties van bekenden op hun roken in het uitgaansleven. Zes respondenten komen regelmatig in aanvaring met bekenden omtrent roken in het uitgaansleven. De andere acht respondenten ondervinden geen reacties. Wat betreft de niet-rokende correspondenten werd gevraagd naar de gedraging als niet-roker ten opzichte van de roker in het uitgaansleven. Meerbepaald werd geïnformeerd naar het verschil in reactie tegenover bekenden of onbekenden. Zeven respondenten stelden dat ze zich op eenzelfde manier gedragen ongeacht het feit of het bekenden of onbekenden zijn. De andere niet-rokers reageren veel sneller ten opzichte van hun vrienden of familie, dan tegenover onbekenden. In de ene groep stelde men dat het een persoonlijke keuze blijft om te roken en op plaatsen waar het niet verboden is je ook geen commentaar hoeft te geven of te reageren op rokende mensen. Anderzijds stelt de andere groep dat wanneer iets je stoort, je het recht hebt hier iets op te zeggen. Er wordt met andere woorden gebruikt gemaakt van het principe van vrije meningsuiting door beide kampen. Vroeger kwamen er regelmatig reacties zowel van bekenden en (in mindere mate van) onbekenden omwille van het roken in het uitgaansleven. De ex-rokers stellen dat vooral het gezondheidsaspect werd aangehaald, alsook het op een andere plaats moeten gaan roken (asociale handeling). Als ex-rokers storen ze zich niet aan huidige rokers. Uit de vorige twee vragen kunnen we reeds besluiten dat de context vaak een onderdeel speelt in het zich thuis voelen van de roker binnen een bepaalde omgeving, alsook van de niet-roker. Als we het in het algemeen hebben over reacties van bekenden stelt dat negen van de veertien respondenten regelmatig commentaren aan hun adres ontvangen. Als men dit gegeven vernauwd naar reacties in het uitgaansleven zijn er plots minder respondenten die reacties
38
ondervinden. Deze conclusie kan betekenen dat het uitgaansleven een plaats blijkt te zijn waar het roken nog meer aanvaard is of bijvoorbeeld een gevolg van het feit dat meer rokers het uitgaansleven bezoeken dan niet-rokers. Vraag vijf vraagt naar het effectieve gevoel van stigmatisering bij de roker. Verder wordt verzocht eventuele oorzaken hiervan op te geven. Bij de vraag of men zich gestigmatiseerd voelt, antwoorden negen respondenten positief. Hier valt wel aan te merken dat de antwoorden meer gematigd zijn dan op de vorige twee vragen. Als men vraagt naar reacties kan men zich duidelijke situaties voor ogen halen waar men inderdaad commentaren moest ondergaan of replieken te horen kreeg op de handeling van het roken. Nu spreekt men over het aanvoelen van stigmatisering en ondanks het feit dat negen individuen wel positief antwoorden, volgt een verantwoording of schuldbekenning nadien. Oorzaken die aangehaald worden zijn de focus binnen de media en de politiek, alsook de gekende schadelijke gezondheidsgevolgen. Verder wordt ook gesteld dat er een evolutie binnen de maatschappij heeft plaatsgehad met betrekking tot roken. De andere respondenten voelen zich niet gestigmatiseerd. Zij geloven dat het ieders persoonlijke keuze is om te roken en leggen de reacties die ze eventueel krijgen naast zich neer. Bij de niet-rokers werd geïnformeerd naar het feit of rokers in onze huidige maatschappij gestigmatiseerd worden. Op deze vraag werd bijna unaniem met ‘ja’ geantwoord. Toch een atypisch antwoord aangezien ze bij de vorige vragen stelden dat zij regelmatig reacties geven op het feit dat iemand rookt in hun bijzijn en zij met andere woorden aan de basis liggen van de stigmatisering. Doch is de oorzaak niet bij hun te zoeken volgens de respondenten. De redenen die zij opgeven die aan de basis van deze stigmatisering liggen omvatten de media, de bekendwording van de schadelijke gezondheidsgevolgen, de mindere productiviteit op het werk en de keuze voor een ongezond levenspad. Volgens sommigen bestaat er ook een onrechtstreeks gevolg van het aanwezig zijn van verschillende premies en tegemoetkomingen voor wanneer men wil stoppen met roken. Door de aanwezigheid van deze mogelijkheden stelt men eigenlijk al duidelijk dat roken iets slechts is en waar men van af moet. Het betreft hier een onrechtstreeks effect dat verspreid wordt die kan bijdragen tot een negatieve beeldvorming over de roker. De meeste onderzoekseenheden matigen hun antwoord op deze vraag wel door het stigma eerder te leggen op het roken zelf, dan op de rokers. Op de vraag of rokers soms gestigmatiseerd worden antwoorden de vroegere rokers unaniem ‘ja’. De oorzaken zijn volgens hen meervoudig. In de eerste plaats gaat het om een verslaving.
39
Als niet-roker kan men het feit dat men nood heeft aan een sigaret of er gewoon zin in heeft ondanks de gekende gezondheidsschade, niet begrijpen. Ten tweede hebben zowel de media als de overheid ook een aandeel in het ontstaan van het stigma met betrekking tot roken. Tot slot heeft ook het rookverbod afgevaardigd door de wetgever een invloed op de zienswijze op roken en rokers. Tot slot werd gevraagd naar gevolgen die de stigmatisering meebrengt. De individuen die positief geantwoord hebben op deze vraag of ze zich gestigmatiseerd voelen als roker, halen vooral praktische gevolgen aan. Ze linken het feit dat ze gestigmatiseerd worden in de eerste plaats aan de aangegeven oorzaken zoals de media en politiek. De gevolgen in hun ogen zijn dan ook directe gevolgen van criminaliseringprocessen door de wetgever. Voorbeelden hiervan zijn het buiten roken, het algemene rookverbod, het ondervinden van beperkingen, het rekening houden met de onwenselijkheid van roken, het steeds maken van aanpassingen… Dezelfde vraag werd gesteld aan de niet-rokers. Hier vormen zich opnieuw twee groepen. Enerzijds is er een groep die vinden dat rokers een bevoorrechte groep (zullen) vormen. In de werkomgeving krijgen ze meer rookpauzes, werkgevers investeren soms in betere condities voor rokers, men vervuilt de lucht met rook zonder gevolg… Anderzijds bestaat een groep die vindt dat het gevoel van verdraagzaamheid en solidariteit binnen de maatschappij, en dus ook tussen rokers en niet-rokers, veel minder groot is. Door interventies als het algemene rookverbod worden de mensen verplicht om op te gaan in een soort verplichte clanvorming. Het gevolg van de stigmatisering en de stigmatisering an sich is volgens hen eerder een gevolg van de evolutie van een samenleving samen met processen van politiek. Op de vraag of de ex-rokers stigmatisering van rokers opmerken aan specifieke zaken werden verschillende acties aangehaald. De verschillende overheidsmaatregelen die worden genomen, die uitbreidende anti-rookmaatregelen alsook anti-rookcampagnes, terugbetalingsmaatregelen om te stoppen met roken…Eén respondent merkte op dat in haar werkomgeving reeds jaren aan de ingang een asbak buiten stond voor rokers. Sinds enkele maanden werd de asbak verwijderd om de look van het bedrijf te optimaliseren, zeker tegenover bezoekers. De reacties binnen het bedrijf waar de respondent werkt, waren enorm (zelfs van de niet-rokers). Sinds korte tijd staat er opnieuw een asbak, hetzij niet aan de hoofdingang, maar in een hoekje aan de zijkant van het bedrijf. De vragenlijst omvat een derde deel met vier algemene vragen omtrent de evolutie van roken in Vlaanderen. Een eerste stelling vraagt naar de mening over het sinds 1 januari 2010
40
ingevoerde gedeeltelijke rookverbod, met name het rookverbod in restaurants en cafés waar men eten serveert. Als men de rokende respondenten aan het woord laat, kan men de antwoorden in twee groepen catalogiseren. Een eerste groep vindt deze regeling in orde. Roken in restaurants is een goede zaak. Anderzijds bestaat een andere groep die deze beslissing jammer vinden. Zij vinden dat het een beslissing van zowel de consument als de uitbater moet zijn om roken al dan niet toe te laten in zijn etablissement. Het is wel zo dat ongeacht een positieve of negatieve mening over het reeds ingevoerde verbod, alle respondenten het een tijdelijke en inconsequente regelgeving vinden. Het niet kunnen nuttigen van een kaasplank of soepje vindt men een spijtige zaak. Bij de niet-rokers is slecht één persoon niet volledig overtuigd van de positieve kanten van de huidige regeling met betrekking tot niet-roken in restaurants en (sommige) cafés. De respondent stelt dat de keuze om ergens binnen te gaan, een plaats waar al dan niet gerookt wordt, moet gelaten worden aan de consument. De andere respondenten vinden deze regeling een positieve evolutie. De reden van het akkoord gaan met het gedeeltelijke rookverbod betreft vooral de invloed van de rook op de eetlust. Tot slot kunnen we nog aanhalen dat sommige respondenten stellen dat door de invoering van deze nieuwe wet, plaatsen waar wel nog gerookt mag worden, nu meer rokers tellen dan voor deze splitsing
van
rookmogelijkheden. De ex-rokers vinden het een positieve regeling dat er niet meer gerookt mag worden waar gegeten wordt. Anderzijds zijn ze het er ook unaniem over eens dat er een verschil moet gemaakt worden tussen cafés waar men een soepje of broodje kan eten en een restaurant. Vraag twee informeert naar het idee om nog voor het algemene rookverbod zou ingaan de Overpoortstraat of de (dans)cafés op de Vlasmarkt rookvrij te maken. Van alle rokers is er slechts één respondent die dit initiatief weet te appreciëren. De overige meerderheid vindt dat de keuze om een zaak rookvrij te maken een keuze zou moeten zijn voor de uitbater van de zaak en geen zaak van de overheid. Men vindt dat de individuele vrijheid ook in het gedrang wordt gebracht. Tot slot denkt men aan de negatieve gevolgen die deze beslissing zou meebrengen. Het grootste probleem is hoogstwaarschijnlijk de overlast die deze beslissing meebrengt. We spreken dan over nachtlawaai, peuken en glas op straat… Tot slot wordt nog aangehaald naar het controleprobleem. Als men nu naar grote evenementen gaat, bijvoorbeeld een indoor festival, een fuif in de Vooruit, een concert in de AB… mag men reeds enkele jaren niet meer roken. Toch blijkt het zo dat als enkele mensen beslissen om te roken, hier
41
zelden niets aan gedaan wordt/of kan worden. Wordt de eigenaar vervolgens verantwoordelijk gesteld of er gerookt wordt in zijn zaak? Misschien werd hij door de wet verplicht zijn zaak rookvrij te maken; is het dan niet logisch dat diezelfde wetgever dan ook de controles uitvoert en geen schuld zal leggen bij de uitbater? Waar men bij de vorige vraag als niet-roker bijna eensluidend akkoord ging met het huidige rookverbod (2010), lijkt een toekomstig rookverbod in uitgangsbuurten meer verdeling te brengen. Enerzijds is een groep respondenten voorstander van zo’n regeling. De motivaties zijn steeds dezelfde, met name het gezondheidsaspect, de geur… Anderzijds vormt er zich ook een groep die het een spijtige verandering zouden vinden als het rookverbod in dans- en andere drankgelegenheden wordt ingevoerd. De hoofdredenen die men hiervoor geeft betreffen: ‘roken en drinken horen bij het uitgaansleven’, de vele ontsnappingsmogelijkheden (zoals privéfeestjes organiseren, zaaltjes huren, roken in kleinere buurten zoals op een kot (brandgevaar)…) en tot slot ook de negatieve gevolgen voor de cafés, alsook voor de nietroker met rokende vrienden. Ook werd nog de vraag gesteld wie dit alles zou controleren en wat het sanctioneringstelsel juist inhoudt, alsook ten kost van wie dat juist valt… Alle ex-rokende respondenten hebben geen probleem met de regeling zoals die nu bestaat. Als men deze buurten rookvrij zou maken, brengt deze actie ook een heleboel negatieve gevolgen mee, zoals het gegeven van overlast. Anderzijds blijft een café wel een café stellen ze. Het positieve aan dit verbod zou zich vooral op vlak van de jongeren in deze uitgaansbuurten bevinden. Ook het gezondheidsaspect is een groot onderdeel om in overweging te nemen. Een derde vraag handelt over het komende algemene rookverbod in de horeca. De respondenten gaan weer bijna unaniem niet akkoord met het initiatief van de wetgever. Zij hameren zoals bij de vorige vragen op de keuzevrijheid van de consument en de uitbater van een horecazaak. Sommigen refereren naar de individualiserende trend van de laatste jaren, waar men vreest verplicht in te geraken als het verbod in werking zal treden. Ze drukken ook op het feit dat voor kleinere volkscafés of bruine kroegen dit niet alleen een economische ramp zou kunnen zijn, maar het sociaal gegeven dat daar aanwezig is zal samen met het verbod verdwijnen. Ook bij deze vraag wordt de groep niet-rokende respondenten verdeeld in twee categorieën. Enerzijds zijn er zes respondenten die het een zeer goede evolutie vinden, een positieve trend zeker wat betreft het gezondheidsaspect. Anderzijds bestaat een groep die eerder
42
terughoudend is en zijn twijfels heeft over de nieuwe regeling. Sommigen zijn bang voor een omgekeerd effect, anderzijds stellen sommigen de haalbaarheid in vraag. De meningen bij de ex-rokers zijn verdeeld als men naar hun mening vraagt over het komende rookverbod dat ten laatste in 2014 doorgevoerd zou worden. Eén respondent zou het jammer vinden, maar vindt het komende rookverbod duidelijker dan het dubbelzinnige en (licht) discriminerende rookverbod dat in 2010 is ingegaan. Een andere respondent vindt net het omgekeerde. Het rookverbod dat momenteel in werking is, mag dan wel dubbelzinnigheden bevatten, het laat ten minste nog ruimte voor eigen keuze. Tot slot stelt men nog dat een rookverbod een oplossing is voor een eigen gecreëerd probleem. Het zal in hun ogen niet makkelijk zijn om het roken dat reeds jarenlang een deel uitmaakt van onze samenleving te bannen uit deze maatschappij. Tot slot handelde de laatste vraag over het idee om ‘een rookverbod voor ouders in het bijzijn van hun kinderen’ in de wet te schrijven. Vijf respondenten vinden dit voorstel een goed idee om verder te onderzoeken. Men zou namelijk kunnen stellen ‘De vrijheid stopt wanneer hij die van een ander schaadt’. Dan blijkt dus dat er acties moeten worden ondernomen om de ‘de andere’ te beschermen. Toch is men anderzijds bij deze vraag het bijna unaniem eens dat zelfs al zou het zover komen, het een praktisch oncontroleerbare wet zal blijken. Daarom vinden de meeste respondenten dat sensibilisering een betere oplossing zou zijn. De meerderheid van de respondenten zouden het een complete invasie van het privéleven vinden als deze wet er zou komen. Bij de niet-rokers zijn vier respondenten het eens dat deze evolutie een positieve verandering zou zijn. Zij vertrekken vooral uit de stelling dat kinderen nog niet in staat zijn te beslissen wat goed of slecht is. Ondanks het feit dat meeroken een bewezen risicofactor is voor longpathologie, stellen de andere acht respondenten dat er geen wetgever gewenst is in de huiskamer. De praktische onuitvoerbaarheid en controleerbaarheid worden verder ook aangehaald. Tot slot stellen nog enkele personen dat men moet uitkijken voor een soort heksenjacht. Als men aan dit soort wetgeving denkt, wil men elk soort rookgedrag gaan bestraffen. De enige oplossing volgens hun is het invoeren van een tabaksverbod. Wat betreft de ex-rokers is men ook akkoord dat zo’n wet praktisch onhaalbaar is. Een sluitend toezichts- en sanctioneringsmechanisme kan enkel worden bereikt als men het recht van privacy van de burgers met de voeten treedt. De respondenten stellen tot slot dat
43
sensibiliseringscampagnes en campagnes binnen het stelsel van het onderwijs betere middelen zijn om het doel te bereiken.
44
Hoofdstuk 4: de stigmatisering van rokers Hoofdstuk 4 gaat op zoek naar het antwoord op de probleemstelling. In de eerste plaats stelt men de vraag of er een effectieve aanwezigheid van de stigmatisering van de rokers bestaat. In tweede en derde instantie worden de oorzaken en gevolgen van dit fenomeen aangekaard aan de hand van zowel theoretische inzichten als empirische onderzoeksgegevens. Tot slot wordt op zoek gegaan naar mogelijke oplossingen voor het fenomeen.
1. Aanwezigheid We gaan in dit onderdeel na hoe de maatschappij tegenover tabaksgebruik staat. Dit onderdeel behandelt met andere woorden de macrosociologische factoren die het tabaksgebruik beïnvloeden. Over de jaren heen is het opvallend dat de bevolking met perioden gefocust is op een bepaald soort drug. Aan het einde van de 20ste eeuw en het begin van de 21ste eeuw waren het vooral de debatten rond cannabis en een eventuele regulering of legalisering die op de voorgrond verschenen. Enkele jaren later woedt het debat rond tabak heviger dan ooit. De samenleving schenkt zijn selectieve aandacht aan bepaalde soorten drugs of genotsmiddelen doorheen de tijd. Deze intense belangstelling heeft zijn weerslag op het overheidsbeleid dat rond tabak gevoerd wordt. Een gevolg is een aanpassing van een bestaande wet of regel. Deze aanpassing betekent vaak een verstrenging en dus verdere criminalisering van een bepaald fenomeen. Strengere straffen staan vaak aan de wieg van stigmatisering en het vormen van subculturen.61 De stigmatisering wordt steeds makkelijker als de groep rokers afneemt. Stigmatisering komt steeds voor bij een kleine groep binnen de maatschappij en niet als we spreken over een meerderheid van de bevolking. In het geval dat bijvoorbeeld 60% van de bevolking rookt, zullen het eerder de niet-rokers zijn die gestigmatiseerd worden omwille van hun niet roken. De makkelijkheid van de bevolking om een bepaalde groep te isoleren en te stigmatisering neemt dus toe bij een afname van de grootte van de te stigmatiseren groep.62 Allerlei labels worden gebruikt met een bepaalde doelstelling. Iemand die zich niet gedraagt volgens het normaal en modaal bevonden gedrag valt op en loopt het risico om tot een bepaalde categorie geordend te worden dewelke vervolgens een bepaald stigma meekrijgt.
61
Drugs
in
Nederland,
VAN
DIJK,
W.K.
en
HULSMAN,L.H.C.(Eds.),
Bussum,
Paul
Brand,
1970,
163‐164
NUEHRING,
E.
en
MARKLE,
G.E.,
‘Nicotine
and
norms:
the
re‐emergence
of
ad
deviant
behavior’,
Social
problems,
1974,
513‐526
62
45
Normaal en modaal gedrag wordt een verplicht gegeven als men geen maatschappelijke consequenties wil ondervinden. De vrijheid van gedrag komt hier duidelijk in gedrag als men zonder meer aanvaard wil worden. Gutwirth stelt dat de privacyvrijheid eens te meer op de helling staat. Foucoult volgt deze stelling en poneert daarbij de these dat tegenover het juridische beeld van het wilsautonome en vrije rechtssubject, de productie van normaal, gecontroleerd en gedrongen gedrag staat.63 Als we de cijfers van het kleinschalig gevoerde kwalitatieve onderzoek bekijken komen we tot de conclusie dat de meerderheid van de respondenten akkoord gaat met de stelling ‘de roker in Vlaanderen wordt gestigmatiseerd’.
Wordt
de
roker
gesrgmarseerd?
14
12
10
1
3
8
NEE
6
4
11
JA
9
0
2
3
0
Roker
Niet‐roker
Ex‐roker
2. Oorzaken 2.1 Literatuur - theorie Als men in de literatuur op zoek gaat naar theorieën over het ontstaan en met andere woorden de oorzaken van stigmatisering komt men in de eerste plaats terecht bij het symbolisch interactionisme. Deze sociaal-psychologische theorie, met zijn grondlegger G. Mead, stelt onder andere dat het gedrag van een persoon slechts kan begrepen worden in samenhang met
63
GUTWIRTH,
S.,
Privacyvrijheid!:
de
vrijheid
om
zichzelf
te
zijn,
Amsterdam,
Cramwinckel,
1998,
81‐83
46
de groep waarin hij leeft. Het is namelijk zo dat alle betekenissen ontstaan in een permanente interactie, langs een uitwisseling van symbolen die ontvangen en geëvalueerd worden door anderen. 64 Als men zich de vraag stelt waarom men stigmatiseert of met andere woorden wat de oorzaken zijn van stigmatisering, kan men reeds enkele redenen aanhalen. Ten eerste begint het etiketteren vaak bij een angst die gebaseerd is op bepaalde, vaak verkeerde, informatie. Een tweede reden waarom men overgaat tot stigmatisering is het zich baseren op morele oordelen. Tot slot kan het ook dat mensen zich gaan baseren op ontwijking of ontkenning van een bepaald fenomeen of bepaalde individuen.65 Een veranderende cultuur kan ook als oorzaak worden aangehaald van een veranderende zienswijze met betrekking tot roken. Een cultureel systeem bestaat eigenlijk uit een betekenissensysteem dat wordt opgebouwd rond belangrijke waarden in een maatschappij. Hiernaast bestaat ook het sociale systeem dat wordt samengesteld door een interactiesysteem gestructureerd rond belangrijke normen in de samenleving. Het culturele systeem stuurt met andere woorden de institutionalisering van patronen binnen het sociale systeem. We kunnen dus besluiten dat de sociale werkelijkheid deel uitmaakt van het grotere geheel, namelijk cultuur. Normenstelsels, gedragspatronen…als voorbeelden van het sociale systeem worden opgetrokken in het licht van bepaalde waarden, voorkeuren of opties. Zij creëren op deze manier een antwoord op bepaalde behoeften of problemen die ontstaan zijn in die samenleving.66 Men kan vaststellen dat de media een grote rol speelt met betrekking tot de beïnvloeding van attitudes en gedragingen. Volgens Hornig zijn er nog te weinig onderzoeksresultaten gekend en kan men moeilijk in de diepte verkennen in welke mate media-informatie over risico’s mensen gaan beïnvloeden.67 De massamedia kan ook gedefinieerd worden als een uniforme beeldvorming vol banaliseringen en apathisering. Zij vormen de drijfveer achter het conformistische gedrag dat een bevolking stelt. Soms gebeurt er een uniformisering door het uitzenden van duidelijke en rechtlijnige boodschappen waarin een duidelijk waardeoordeel naar voor komt. Indien de
64
PAUWELS,
L.
Cursus
etiologische
criminologie,
2007,
192‐194
SINANI,
Research
project:
Reduction
and
management
of
stigma
towards
children
affected
by
HIV
and
AIDS,
2007,
64p
(
brochure
onderzoeksproject)
66
BUIKS,
P.E.J.
en
KWANT,
R.C.,
o.c.,
21‐29
67
HORNIG,
S.,
‘Reading
risk:
Public
response
to
print
media
accounts
of
technological
risk’,
Public
understanding
of
science,
1993,
95‐109
65
47
beïnvloeding niet rechtstreeks gebeurd, kan men stellen dat het ‘publiek’ versuft wordt achtergelaten. Men blijft met andere woorden zonder inhoudelijke tegenspraak achter, waardoor het bereiken van of het gebruikmaken van vrijheden en weerstandshandelingen een heleboel moeilijker worden.68 Ryan stelde vast in zijn onderzoek dat de media vaak verweten werd inaccurate informatie voor te leggen aan het publiek wat betreft risico-beoordelingen. Anderen uiten dan weer kritiek op het feit dat journalisten vaak te veel aandacht besteden en feiten uitvergroten die eigenlijk een veel kleinere nieuwswaarde hebben en in het grote geheel minder belangrijk zijn, dan eerder de focus te leggen op veel voorkomende en meer belangrijke risico’s. De media vormt natuurlijk nooit de enige bron voor het publiek om een inschatting te maken van risico’s. Als men bijvoorbeeld informatie te lezen krijgt over de negatieve gevolgen van roken en de duidelijke correlatie tussen roken en longkanker, kan me dit ter harte nemen, maar dit hoeft geen voldoende informatie te zijn om het gedrag van een roker te veranderen. Als iemand in je omgeving na een leven van roken sterft aan longkanker vormt dit gegeven samen met de gekregen informatie via mediakanalen een grotere invloed op het leven van de achtergebleven persoon. De kans dat het individu zijn persoonlijk leven zal proberen aanpassen zal groter zijn dan als men enkel kennis heeft over één van de twee feiten.69 Wat betreft de risico’s die worden weergegeven door de media kan men bepaalde thema’s opsommen, met betrekking tot de risicoweergave, regelmatig terugkomen. Ten eerste heeft men de gewoonte om de focus te leggen op risico’s die mensen doden of verwonden in één keer, in plaats van een overzicht te geven van het aantal doden die sterven of gekwetst worden door een bepaald risico te nemen over bijvoorbeeld een tijdspanne van een jaar. Ten tweede focust men graag op het menselijke gelaat van een bepaald risico. Ook de ongewone en voor de media dus meer attractieve feiten komen meer aanbod dan de alledaagse risico’s. Een man die een hond dood bijt, dit feit zal eerder nieuws zijn dan het omgekeerde geval.70 Als men op zoek gaat naar de oorzaak van stigmatisering is het niet onbelangrijk te weten wat nu juist de rol van die stigma’s inhoudt. Shoham stelt dat er vijf redenen zijn om te stigmatiseren.71 Hij stelt dat een stigma de functie van een statement meekrijgt als men bepaalde fenomenen aan het criminaliseren is of als men een onderscheid moet maken wat
68
GUTWIRTH,
S.,
o.c.,
91‐92
RYAN,
C.,
Prime
time
activism:
media
strategies
for
grassroots
organizing,
Cambridge,
South
End
Press,
1991,
295p
70
KITZINGER,
J.,
‘Researching
risk
and
the
media’,
Health,
risk
&
society,
1999,
62
71
SHOHAM,
S.,
The
mark
of
cain,
Jerusalem,
Israel
Universities
Press,
1970,
6‐19
69
48
een normatieve of niet-normatieve handeling is. Het statement van het stigma kan zowel visueel zijn, als symbolisch. In onze huidige maatschappij lijkt het stigma beide karakteristieken te hebben. De stereotypen die nu bestaan zijn vaak gebaseerd op een uiterlijk kenmerk of een bepaalde gedragskarakteristiek. Als men in onze huidige maatschappij iemand ziet roken, worden hier automatisch bepaalde morele oordelen aan verbonden. Dit voorbeeld schetst duidelijk het linken van een uiterlijk kenmerk met een innerlijk. Shoham stelt dat stigma’s ook de functie van afschrikking omvatten. De essentie van deze reden is wederom conformiteit aan de norm. Als men niet conformeert aan de algemeen geldende normen en waarden binnen een samenleving dreigt voor de potentiële ‘overtreder’ een (sociale) sanctie die vaak vergezeld wordt van een stigma. Deze etikettering krijgt een afschrikkend effect mee. Stigmata kunnen een sanctie in se zijn of ze kunnen rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden zijn aan een sanctie. Hoe dan ook is het duidelijk dat een stigma de reactie van een groep weerspiegelt op een bepaalde inbreuk. Het is interessant om te zien dat we de kracht van de norm of waarde in de maatschappij kunnen meten aan de hand van de reactie of de zwaarte van het stigma. We merken hier met andere woorden een positieve correlatie: ‘Hoe erger of ernstiger het stigma, hoe harder de reactie van de groep op de inbreuk, hoe groter de inherente macht van de norm’. Een vierde reden die Shoham aanhaalt is: het gebruik van stigma’s als middel van sociale controle is het meest effectief bij personen die meer gericht zijn op sancties. Deze effectiviteit vindt men niet terug bij personen die zich oriënteren op normen. Tot slot is het stigmagebruik als middel van sociale controle veel effectiever bij solidaire individuen. Als men zijn eigen imago dicht bij het sociaal geaccepteerde imago plaatst, is de kans dat de stigmatisering een hardere weerslag heeft veel groter. Anderzijds is het effect van het ontvangen stigma dus kleiner bij subjectieve personen die hun zelfbeeld veel verder plaatsen van het sociale imago. Volgens Link en Phelan ligt de oorzaak van stigmatisering in de samenstelling van wat een stigma juist is. Ten eerste gaat men een onderscheid tussen mensen erkennen en gaat men vervolgens over tot het plakken van etiketten op bepaalde personen. Een tweede component van stigma’s houdt een koppeling van mensen met etiket aan onwenselijke eigenschappen in. Hier wordt een stereotype gecreëerd. Een derde onderdeel van stigmatisering betreft het
49
duidelijk onderscheiden van geëtiketteerden als ‘anderen’ tegenover ‘ons’. Een laatste component betreft het statusverlies en de discriminatie van gelabelden. Het gevolg hiervan is een situatie van ongelijkheid.72 Het is belangrijk om te stellen dat de stigmatisering van rokers een onderdeel is van de veranderende samenleving en kijk daarop. Wat houdt een verandering in de samenleving juist in? In de eerste plaats is het goed om te weten dat een samenleving een ‘plaats’ is waar mensen in verbondenheid leven, zowel op economisch, sociaal-politiek en cultureel gebied. Een verandering binnen die samenleving heeft dan betrekking op een verandering in de verhoudingen tussen mensen op economisch, sociaal-politiek en cultureel vlak.73 Een mogelijke oorzaak van de stigmatisering van rokers is de steeds uitbreidende wetgeving en nieuwe regels die worden ingevoerd met betrekking tot tabak en roken. Een bijkomend gevolg van bijvoorbeeld steeds repressievere wetten is dat de uitvoerende macht steeds meer bevoegdheden in handen krijgt. Deze bevoegdheden gaan ten koste van de individuele rechten en vrijheden van de bevolking.74 Foucault stelt de (juridische) macht van de staat te vinden is in zijn regulerende en repressieve juridische apparaten. Hij haalt anderzijds ook aan dat er een tweede soort macht is, met name de medische macht. Deze medische macht vindt men in elk onderdeel van de maatschappij zoals in scholen, in een bedrijf of in een rechtbank. Foucault benadrukt hier het gegeven dat deze macht niets onderdrukt wat haar bedreigt, maar daarentegen iets produceert, met name normaliteit. De medische macht schept met andere woorden een soort homogeniteit of maatschappelijke orde. De macht die uitgaat van en de plaats die geneeskunde inneemt in de samenleving zorgt er dus voor dat handelingen overeenkomstig de algemene gezondheid gesteld moeten worden. Het gaat met andere woorden over een soort normalisering.75
72
PLOOY,
A.
en
VAN
WEEGHEL,J.,
‘Stigmatisering
en
discriminatie
van
mensen
met
psychische
aandoeningen:
een
update’,
Jaarboek
voor
psychiatrie
en
psychotherapie,
2007,
332‐333
73
BOOT,
J.M.D.,
o.c.,
4
74
VERSCHUEREN,
F.,
‘Als
de
rook
om
je
hoofd
is
verdwenen…’,
Ethiek
en
maatschappij,
1998,
105‐120
75
MOL,
A.
en
VAN
LIESHOUT,
P.,
Ziek
is
het
woord
niet:
medicalisering,
normalisering
en
de
veranderende
taal
van
huisartsengeneeskunde
en
geestelijke
gezondheidszorg
1945‐1985,
Amsterdam,
Amsterdam
university
press,
2008,
51‐77
50
2.2 Empirie Als we het gevoerde onderzoek onder de loep nemen, kunnen we enkele conclusies trekken met betrekking tot de oorzaken van stigmatisering van de roker in Vlaanderen. De respondenten zochten de oorzaken van de stigmatisering in de eerste plaats bij de media. Volgens de respondenten wordt er de laatste jaren een enorme focus gelegd op een gezond leven en meerbepaald wat daar niet in thuis hoort. De verslaggeving over de negatieve gevolgen voor de gezondheid van de mens is sinds de jaren ’90 bij het grote publiek op gang gekomen. Naast dit gezondheidsaspect, wordt dichtbij dit thema ook gefocust op het feit dat roken een verslaving is. Mensen die verslaafd zijn, worden vaak als zwak aanzien en getuigen van weinig karakter. Ook het directe contact met de rokende medemens via bijvoorbeeld het medium televisie is zo goed als verdwenen. Waar men vroeger als reporter in de studio rookte tijdens het interviewen van een gast, of waar men als tv-gast kon roken, zijn deze tijden nu reeds enkele jaren lang vervlogen. Wat er nog aan roker op televisie te zien is, komt vaak in de verpakking van een marginale burger. Anderzijds zijn er de films die nog regelmatig acteurs laten roken in hun verhaal. De personages die roken blijven wel beperkt en worden dus in se gekoppeld aan bepaalde persoonskenmerken van een bepaald personage. Zo zijn er de ‘bad guys’ die er nog lustig op uit roken, alsook de in misdaad gedrenkte maffiosi of het in geldproblemen zittende hoertje. Een tweede oorzaak van de stigmatisering van de roker vinden de respondenten in de politiek. Hun criminaliseringspolitiek wordt volgens sommigen ‘te verregaand’ genoemd, ‘te dubbelzinnig’, ‘niet eenduidig’… In plaats van voor meer gelijkheid en solidariteit te zorgen binnen hun samenleving, zorgen de wetgevers er vaak voor dat bepaalde groepen zich achtergesteld voelen of zich niet gehoord voelen. Het steeds uitstellen van het algemene rookverbod en de, zoals sommige respondenten het noemen, tussenoplossing die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zorgen voor onzekerheid en verwarring. Verder zorgen bepaalde voorstellen voor argwaan en onbegrip. Het voorstel om een wet in te voeren dat ouders zou verbieden te roken in het bijzijn van hun kinderen bijvoorbeeld. Het is algemeen geweten dat passief roken, en zeker het meeroken van kinderen, ongezond is. De respondenten zijn het er unaniem over eens dat indien dit nog niet doorgedrongen is bij de gehele bevolking men nog meer sensibiliseringscampagnes moet opstarten om dit duidelijk te maken. Eventueel ook via onderwijsinstellingen deze kennis laten binnenlopen. Het gegeven
51
dat men zulke gedraging wil criminalisering gaat voor vele respondenten te ver. Het gaat om een serieuze inbreuk van het privéleven. Zowel wat betreft toepasbaarheid, controleerbaarheid en sanctioneerbaarheid heeft men onhaalbare kaarten in de hand. Deze stap kan voor vele respondenten niet genomen worden. Een derde oorzaak volgens het onderzoek stellen dat de gekende gezondheidsschade die verbonden is aan het roken, mensen afkerig maken van diegenen die nog steeds roken. Hier geldt hetzelfde onbegrip dat zich ook manifesteert bij mensen die een verslaving niet kunnen begrijpen. De keuze voor een ongezond levenspad in tijden van de opwarming van de Aarde, een toename van diabetici…is in hun ogen onbegrijpelijk. Een vierde oorzaak van stigmatisering vloeit verder uit een mindere productiviteit op het werk. Deze oorzaak wordt vooral aangegeven door de niet-rokende respondenten. De stigmatisering is dan een gevolg van de nadelige positie waarin de niet-roker zich bevindt als hij omgeven wordt met rokende collega’s die een deel van de workload overmaken aan hun, als gevolg van hun rookpauzes.
2.3 Vergelijking theorie en empirie We vergelijken in dit onderdeel nu de gevonden gelijkenissen en verschillen die opgetreden zijn tussen de theorie en de empirie, anders gezegd ook tussen de literatuur en het gevoerde onderzoek. In de eerste plaats stellen we drie opvallende gelijkenissen vast met betrekking tot de zoektocht naar de oorzaken van stigmatisering bij rokers. Een eerste overeenkomst tussen empirie en theorie betreft de media. Volgens beide kan de media gezien worden als een oorzaak van stigmatisering. De reden hiervoor ligt hem vooral in de eenzijdige focus op het fenomeen van het roken vanuit het gezondheidsaspect of vanuit de invalshoek van roken als verslaving. Verder worden bepaalde media er op betrapt om inaccurate informatie te verspreiden of hun focus te leggen op irrelevante zaken. Een laatste te vermelden item rond het thema van media als bron van gronden tot stigmatisering omvat het maken van subjectieve risico-analyses. Een tweede punt waarover men het eens is, blijkt de wetgever, of politiek in het algemeen. Men verwijst dan in de eerste plaats naar de steeds uitbreidende wetgeving die ervoor zorgt
52
dat de roker steeds meer beperkt wordt in zijn mogelijkheden om te roken. Deze politiek van criminalisering zorgt voor een effect van stigmatisering van de roker. Een derde punt van gelijkenis betreft de veranderende cultuur. Een cultuur is eigen aan een maatschappij. Als deze cultuur verandert, wijzigt ook de maatschappij. Het is namelijk zo dat een veranderende cultuur een nieuwe zienswijze met betrekking tot bepaalde fenomenen meebrengt. Cultuur is het geheel van betekenissystemen rond belangrijke normen en waarden binnen een samenleving. Als dus de cultuur verandert, wijzigen ook bepaalde waarden en normen. Het blijkt de laatste jaren dat de focus ligt op een gezond levenspad en het vermijden van risicofactoren. Na terroristische aanvallen, de opwarming van de aarde, de vele mogelijke kankers door onder andere een ongezonde levensstijl…is gezondheid een belangrijk onderdeel binnen de samenleving geworden. Het gegeven dat men ondanks de kennis van de schadelijke effecten van roken toch zijn rokende handelingen verder zet, past niet in het nieuwe gezondheidsbeeld van onze vernieuwde visie. Angst vormt volgens de literatuur ook een oorzaak van stigmatisering. Binnen het gevoerde onderzoek is dit niet onmiddellijk naar boven gekomen. Natuurlijk kunnen de gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan roken omschreven worden als een indirecte vorm van angst, maar angst an sich als oorzaak werd niet opgegeven. Verder haalde sommigen binnen het literatuuronderzoek het morele oordeel aan als oorzaak van stigmavorming. Het vormen van een moreel oordeel over roken en rokers is een aanzet om de roker te labellen. Bij de respondenten kwam dit niet naar voor. Ondanks het feit dat bijvoorbeeld niet-rokers stelden dat zij regelmatig reageren op het feit dat iemand rookt, vonden zij niet dat dit het gevolg was van het vellen van een moreel oordeel. We kunnen stellen dat het inderdaad niet zo ver gaat dat men een oordeel velt of dat het vellen van een moreel oordeel een onbewuste actie is van de stigmatiseerder. Tot slot kunnen we nog een laatste verschil aanhalen, met name de mindere werkproductiviteit. In het kader van het onderzoek kwam duidelijk naar voor dat een lagere productiviteit in de werkomgeving een oorzaak tot frustratie kan zijn bij mensen die niet roken. Deze frustratie kan leiden tot het stigmatiseren van de rokende medemens.
53
3. Gevolgen 3.1 Literatuur - theorie Een gevolg van stigmatisering kan een vorm van schaamte zijn. Schaamte wordt in deze context dan gezien als een vorm van sociale pijn. Terwijn stelt dat schaamte een gevoel van er niet bij horen oproept, evenals een gevoel van dreigende afwijzing. We spreken dan niet alleen van een gevoel dat men zichzelf aandoet, maar ook over een gevoel dat mensen elkaar aandoen. Men beschaamt met andere woorden ook elkaar. Beschaming is met andere woorden de oorzaak van het veroorzaakte gevoel van schaamte. Het systeem van beschaming treedt in werking op een zeer subtiele manier, wat op zijn beurt het gevolg heeft dat mensen flauwe signalen van afkeuring veel zwaarder zullen opnemen dan ze bedoeld waren. Het kan ook nog erger: mensen gaan zich beschaamd voelen en zo een gevoel van schaamte ontwikkelen zonder dat men een teken gekregen heeft van afkeuring. Schaamte roept een vorm van gedweeheid op. Ondanks de innerlijke strijd die heerst over het aanvaarden van de afwijzing, gaat men toch het negatieve oordeel (voorlopig) aanvaarden.76 Inzlicht en Good stellen dat mensen die een bepaald stigma opgeplakt krijgen ingrijpende effecten kunnen ervaren van deze stigma. Het gaat dan bijvoorbeeld over problemen met betrekking tot het welzijn, het zelfvertrouwen, het zelfbeeld, de motivatie, de taakuitvoering, de sociale interactie en problemen met groepsidentificatie. De leden die horen bij een gestigmatiseerde groep worden vaak gedevalueerd, genegeerd en buitengesloten. Het belangrijkste probleem waar zij mee te maken krijgen betreft het tot stand brengen van een nauwkeurig, stabiel en duidelijk zelfconcept.77 Een onderdeel van de stigmatisering van een persoon of een groep personen houdt ook een niet aanvaarding in van deze persoon of deze groep personen door de maatschappij. Als een verkrachter na therapie en een gevangenis straf bijvoorbeeld opnieuw wil meedraaien in de maatschappij, heeft hij/zij hier vaak problemen mee door het stigma dat hij/zij meedraagt door zijn vroegere acties.78 Eens men een label heeft gekregen, is het zeer moeilijk om dit etiket opnieuw van zich af te schudden.
76
GOUDSBLOM,
J.,
Het
regime
van
de
tijd,
Amsterdam,
Meulenhoff
bv,
1997,
13‐17
LEVIN,
S.
en
VAN
LAAR,
C.,
Stigma
and
Group
inequality:
social
psychological
perspectives,
New
Jersey,
Lawrence
Erlbaum
Associates
Inc.,
2006,
2
78
SIEGEL,
L.J.,
Introduction
to
criminal
justice,
Belmont,
Wadsworth
Cengage
Learning,
2009,
27
77
54
Het gevoel dat men gestigmatiseerd wordt of het feit dat men een stigma draagt is onlosmakelijk verbonden aan de sociale context waar men zich in bevindt. Het is belangrijk te vermelden dat de normen en waarden binnen een bepaalde context mee bepalen wat verwacht wordt binnen deze context en wat niet gewenst is. Davies stelt dat indien men verandert van sociale of culturele context, het stigma ook kan veranderen. Hiermee bedoelt hij dat er een mogelijkheid bestaat dat het stigma verdwijnt of een andere inhoud krijgt naargelang men verandert van context, alsook het veranderden van de gevolgen van een bepaald stigma bij het wijzigen van die context.79 In de theorieën van Goffman en Friedson worden de effecten van stigma op de menselijke interacties besproken. We kunnen deze theorieën samenvatten door de stelling te poneren dat het probleem van stigmatisering niet enkel een probleem is van de persoon die het stigma gekregen heeft, maar ook van de personen die reageren op deze stigma’s. We kunnen met andere woorden spreken van een bepaald interactiepatroon tussen twee groepen.80 Gestigmatiseerde mensen lokken vaak atypische reacties en gedragingen uit, die vaak toch voorspelbaar blijken te zijn. Deze reacties van het algemene publiek beïnvloeden het zelfconcept en zelfbewustzijn van de persoon die het stigma meedraagt, alsook het gedrag van de gestigmatiseerde.81 Slovic stelt dat mensen soms negatieve associaties maken tussen dingen, plaatsen, organisaties of mens, en riscio’s. Een ander aspect van deze negatieve associaties die leiden tot stigmatisering, omvat de economisch kant van de zaak.82 Toen in 1999 bekend raakte dat de giftige stof ‘dioxine’ in de voedselketen was beland, veroorzaakte dit een kleine crisis met betrekking tot de verkoop van alle producten die iets met kippen, maar ook eieren, varkens… te maken hadden. De financiële verliezen waren groot, ook achteraf doordat de negatieve associatie tussen kip (e.a.) met giftige stoffen nog even bleef aanhouden. Zelfs na de bekendmaking van de negatieve gezondheidsgevolgen van roken, heeft de tabaksector niet extreem veel moeten inboeten. Het is natuurlijk wel zo dat de inhoud of samenstelling van de sigaret op zich niet is/was veranderd. Het enige dat gewijzigd werd, was de mate van kennis over de schadelijkheid van het genotsmiddel.
79
The
disability
studies
reader,
DAVIS,
L.J.(Ed.),
New
York,
Routledge,
1997,
218
WELSH,
R.L.,
‘The
psychosocial
dimensions
of
orientation
and
mobility’
in
Foundations
of
orientation
and
mobility,
BLASCH,
B.B.,
WIENER,
W.R.
en
WELSH,
R.L.(Eds.),
New
York,
AFB
Press,
1997,
217
81
Ibid
82
SLOVIC,
P.,
‘Perceived
risk,
trust
and
democracy’,
Risk
Analysis,
1993,
675‐682
80
55
Als een persoon stigmatisering ondergaat, kan deze labelling resulteren in een verandering van de identiteit van deze persoon. Deze wijziging houdt een aanpassing van het gedrag van het individu in naar de verwachtingen die de anderen hebben met betrekking tot een persoon die een dergelijk label draagt.83 Een bepaald stigma kan bepaalde zaken zoals culturele stereotypen en negatieve beeldvorming in gang zetten. Deze zaken worden vervolgens toegepast door anderen op de gelabelde persoon of groep, of worden door de gelabelde(n) op zichzelf toegepast. De veranderde beeldvorming beïnvloedt en vermindert de waarde van de persoon die gestigmatiseerd wordt. Een nog verregaander gevolg van stigma kan discriminatie zijn.84 Volgens sommigen kan de stigmatisering van een bepaalde bevolkingsgroep dus leiden tot discriminatie. Om als gestigmatiseerde of gediscrimineerde groep om te gaan met deze situatie, bestaan er enkele copingstrategieën. We kunnen een onderscheid maken tussen individuele en collectieve strategieën. Een individuele strategie definieert men als ‘het feitelijk of psychologisch verlaten van een groep’. Vaak implementeert deze actie ook het terugtrekken in de kring die men kent en waar men weet dat de men gewaardeerd wordt. Een collectieve strategie daarentegen kan men beschrijven als ‘het plaatsen en benadrukken van positieve kenmerken tegenover de negatieve standaardoordelen’. Deze strategie steunt duidelijk op sociale organisatie, maar ook op confrontatie.85
3.2 Empirie De gevolgen van de stigmatisering van de roker die worden aangegeven door de respondenten betreffen vooral praktische gevolgen. Het directe gevolg van twee aangegeven oorzaken, met name politiek en media, betreft de criminaliseringsprocessen. Deze processen worden niet enkel tewerkgesteld door de wetgever, maar via de media nemen de burgers deze redenering ook over, onder andere door de media. De directe veranderingen die de wetgever aanbrengt omvatten bijvoorbeeld het rookverbod. Deze beslissing houdt voor rokende mensen een beperking in vrijheid in. Men is verplicht rekening te houden met de onwenselijkheid van
83
MARKOWITZ,
F.E.,
‘The
effects
of
stigma
on
the
psychological
well‐being
and
life
satisfaction
of
persons
with
mental
illness’,
Journal
of
health
and
social
behavior,
1998,
335‐347
84
ROSENFIELD,
S.,
‘Labeling
mental
illness:
The
effects
of
received
services
and
perceived
stigma
on
life
satisfaction’,
American
Sociological
Review,
1997,
660‐672
85
VERKUYTEN,
M.,
‘Sociaal
psychologische
gevolgen
van
stigmatisering’,
Stigma:
Marokkaan!,
2003
56
roken op bepaalde plaatsen, binnen andere contexten, maar ook rond bepaalde personen. Het stigmatiseren van rokers brengt een soort afkeuring met zich mee die leidt tot het steeds aanpassen van de roker afhankelijk van de situatie waarin men zich bevindt. De afkeuring waarover men spreekt kan verder leiden tot een vorm van discriminatie in het dagelijkse leven. Zo kan een bedrijf bepaalde maatregelen opleggen, omdat zij een antirokerskoers willen varen, die een achteruitstellend effect meebrengen voor de rokende werknemers. Zij kunnen zich gestigmatiseerd en uiteindelijk gediscrimineerd gaan voelen binnen hun werkomgeving. Een ander gevolg van de stigmatisering van rokers werd vooral aangehaald door respondenten die niet roken. Zij voelen een evolutie naar een soort clanvorming van rokers en niet-rokers. Het gevoel van solidariteit en verdraagzaamheid in de maatschappij hangt soms aan een zijden draadje en het roken of niet roken draagt niet bij tot een verbetering van de situatie. Tot slot wordt een circulair versterkend effect vastgesteld van het afkeuren van roken. Hiermee bedoelen de respondenten dat door de negatieve beeldvorming en impulsen die men ontvangt door onder andere de media en politiek, het roken iets wordt dat niet meer gewenst is in onze maatschappij. De rokers voelen deze verandering en krijgen het gevoel gestigmatiseerd te worden. Men reageert op dit gevoel van stigmatisering door nog meer openlijk nieuwe antirookinitiatieven naar voor te brengen. Zo is de opkomst de laatste jaren van antirookcampagnes, terugbetalingsmechanismen als men stopt met roken…niet te ontkennen. Het gevolg van de stigmatisering met andere woorden een uitbreiding of verharding van de oorzaken. Men kan dit laatste gevolg ook anders interpreteren en stellen dat de creatie van culturele stereotypen en het ontstaan van negatieve beeldvorming zowel de plaats van oorzaak als gevolg kan innemen.
3.3 Vergelijking theorie en empirie Als we de gevolgen van stigmatisering onder de loep nemen, merken we een aantal gelijkenissen tussen de resultaten van het onderzoek en de theorie. In de eerste plaats stelt de literatuur dat stigmatisering kan leiden tot de verandering van het gedrag van de gestigmatiseerde. Verder kan het mogelijk zijn dat ook het gedrag wordt aangepast aan de
57
nieuwe situatie. De respondenten stelden zelf ook al dat ze beperkt worden in hun vrijheid en dat ze regelmatig aanpassingen moeten maken afhankelijk van welke sociale context ze zich in bevinden. De in de literatuur aangehaalde culturele stereotypen en negatieve beeldvorming als gevolg van stigma worden ook opgemerkt door de respondenten. Een uitloper van deze negatieve beeldvorming is het gevoel van discriminatie door de rokers. De theorie stelt met betrekking tot dit onderwerp enkele copingsstrategieën voor. Er wordt in het theoretische gedeelte verwezen naar het ontstaan van problemen met betrekking tot welzijn, het zelfbeeld, motivatie, sociale interactie enzovoort. De aangehaalde clanvorming door de respondenten past perfect binnen dit concept. Men gaat zich terugtrekken in een ‘veilige sociale haven’ waar men vrij is van vooroordelen of commentaren. Het gevolg hiervan is natuurlijk een sociale opdeling van de samenleving in twee groepen. Deze (mogelijke) evolutie zorgt voor een verminderde verdraagzaamheid en solidariteit. De literatuur stuurt verder aan op het ontstaan van een vorm van schaamte als gevolg van stigmatisering. Men zal als drager van een stigma een bepaalde sociale pijn ervaren. Volgens sommige auteurs zou deze sociale pijn de oorzaak zijn van een vorm van gedweeheid. Dit volgen toont zich in het volgen van regels met betrekking tot roken, maar de respondenten voelen (nog) geen gevoel van schaamte in hun handelingen. De economische gevolgen worden tot dusver onderkend door de respondenten. Dit geldt ook voor de impact van reacties en stigmatisering op het zelfconcept en zelfbewustzijn.
4. Oplossingen Het probleem van de stigmatisering van rokers is een veelgelaagd probleem dat ook op verschillende niveaus meespeelt. Stigmatisering kan het gevolg zijn van een staat van gezondheid die niet optimaal is en waar mensen de ‘ongezonde mensen’ of de mensen die teveel risico’s nemen (zoals roken gezien wordt als een aanslag op iemands gezondheid) gaan stigmatiseren. Een gezondheidsverbetering als een mogelijke (deel)oplossing ter vermindering van de stigmatisering van rokers vraag om acties met betrekking tot deze risicoomstandigheden (zoals Box ze heeft vermeld in zijn gezondheidsmodel). De oplossing in dit
58
kader moeten we gaan zoeken binnen de politiek. Niet verbazend aangezien vaak wordt gesteld: ‘Geneeskunde is politiek’.86 Sommige auteurs stellen dat in de laatste twintig jaar de tendens is ingezet waar het profiel van de roker een totale ommekeer zal maken. Deze profielwijziging is het gevolg van het veranderende beeld van tabak, zijnde van een wijdverspreid en geaccepteerde substantie naar een substantie die wordt gebruikt door een minderheid van afhankelijke personen. De wijziging zou nog een stap verder gaan volgens de onderzoekers. Zij stellen dat de komende jaren tabak zich zal manifesteren en verder gezien zal worden als een zwaar verslavende drug.87 Volgens CINDI, Children in destress, kan men stigmatisering aanpakken op vier verschillende manieren. Ten eerste is het belangrijk om de mensen hun angsten te verminderen. Deze oplossing is het makkelijkste te bereiken door te informeren. Een tweede mogelijke manier is het in twijfel trekken van morele oordelen. De mens moet opnieuw leren nadenken over morele standpunten die hij inneemt, als ook over de oordelen die hij over een ander velt. Een derde wijze heeft betrekking op het proberen veranderen van stereotypen. Jammer genoeg bestaat het labelen van mensen reeds van het begin der tijden en dus ook de stereotypen die er mee samengaan. Een laatste mogelijkheid bestaat uit het bespreken van angsten en stigma’s. Open communicatie levert bijna altijd voordelen op en is het dus waard te proberen.88
86
KERKHOFF,
A.H.M.,
De
staat
als
dokter;
sociaal‐
en
politiek‐filosofische
denkbeelden
over
staat
en
gezondheidszorg
in
de
Westerse
wereld
vóór
1870,
Bussum,
Coutinho,
1997,
178p
87
COAMBS,
R.B.,
KOZLOWSKI,
L.T.
en
FERRENCE,
R.G.,
l.c.,
345‐346
88
SINANI,
Research
project:
Reduction
and
management
of
stigma
towards
children
affected
by
HIV
and
AIDS,
2007,
64p
(
brochure
onderzoeksproject)
59
Besluit Het ultieme doel van deze paper is het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Het belangrijkste antwoord waar op zoek is naar gegaan is: Is er stigmatisering van de roker in Vlaanderen? In de eerste plaats werd aan een antwoord gewerkt aan de hand van het hoofdstuk ‘Wat is stigmatisering?’. Stigmatisering of etikettering is het letterlijk tekenen van mensen omwille van een bepaald zijn of omwille van het stellen van een bepaalde actie. Een belangrijk kenmerk van stigmatisering betreft de generalisering die eigen is aan dit proces. Een verklaring hiervoor vinden we binnen het labellingperspectief. Becker omschrijft in zijn theorie dat mensen pas als afwijkend worden gezien als hen een stigma van afwijkend is opgeplakt. Roken vormt het tweede begrip dat om meer duiding vraagt bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Roken kan men definiëren als ‘het door middel van inhaleren, nuttigen van de rook van smeulende tabak. De rook van de tabak omvat twee componenten, met name de hoofdstroomrook die ingeademd wordt en dus bedoeld is voor de roker, en, de nevenstroomrook die ontstaat wanneer de sigaret brandt. Deze laatste component wordt blootgesteld aan anderen behalve de roken en vormt het onderwerp van de discussie rond passief roken. De reden van het roken is meervoudig. Het is in de eerste plaats een sociale actie, maar wordt ook gezien als een middel van stressreductie, ontvangen van bepaalde nicotinehoeveelheden, gewoonte… De beïnvloedingsfactoren van het al dan niet roken omvatten vooral omgevingsfactoren. Het gaat dan over de toenemende kosten van roken, campagnes, mate van sociale aanvaardbaarheid en (wettelijke en ruimtelijke) beperkingen en toegankelijkheid van/tot roken. Volgens anderen kan men de beïnvloeding op het rookgedrag onderbrengen bij verschillende sectoren. Zo zijn er de politiek sector, de economische sector, de gezondheidszorg… Gezondheid is een thema dat wordt beïnvloed door roken. Het gaat dan zowel over de maatschappelijke als de individuele gezondheid. Box stelt dat ‘de staat van de gezondheid’ binnen een samenleving wordt bepaald door de aanwezigheid van een aantal risicofactoren. Zo bevindt roken zich onder de gedragsrisico’s die ook de fysiologische risicofactoren kunnen beïnvloeden. Een vorm van stigmatisering die bijvoorbeeld kan leiden tot een gebrek aan sociale steun en zelfvertrouwen behoort tot de psychosociale risicofactoren die de algemene gezondheid bepalen.
60
Lupton stelt dat de publieke of maatschappelijke gezondheid een evolutie doormaakt. Momenteel wordt een individu gezien als verantwoordelijk voor zijn eigen gezondheid. Het gevolg van deze veranderende mentale toestand van de samenleving zorgt bijvoorbeeld voor campagnes ter vermijding van risicogedrag. Baggott stelt in dit kader dat de mens zowel de directe als de indirecte oorzaak is van het ontstaan van ziektes (bv. roken en longkanker). Barendregt (e.a.) stellen dat de geschatte kosten tijdens het leven van een roker een heleboel hoger liggen dan bij een niet-roker. Deze kosten worden volgens hen wel gecompenseerd. De auteurs stellen namelijk dat er een vereffening gebeurt door het innen van accijnzen en door de vervroegde dood van de roker. Ze beweren zelfs nog meer dat indien een individu stopt met roken, dit enkel op korte termijn een besparing zou opleveren, maar op lange termijn een verhoogde kost zou betekenen. De Belgische staat ontvangt meer dan 2000 miljoen euro per jaar aan fiscale inkomsten uit rookwaren. Deze inkomsten omvatten zowel accijnzen als BTW-heffing. De accijnsinkomsten zijn op 30 jaar bijna verviervoudig. De inkomsten aan de hand van BTW-heffing bleef beperkt van 1980 tot 1990, maar kende de jaren daarna een grote stijging. De laatste 30 jaar zijn de inkomsten door BTW ongeveer verzesvoudigd. Roken wordt gezien als een onderdeel van cultuur. Cultuur bepaalt ook mee de zienswijze op bepaalde fenomenen binnen de samenleving. Als er met andere woorden een stigma zou ontstaan omtrent bepaalde fenomenen kan men de oorzaak zoeken bij de veranderende normen en waarden eigen aan een specifieke cultuur. De veranderende rollen met betrekking tot geslacht en dus veranderende culturele processen vormen de basis voor de stijging van het aantal rokers in Europa in de 20ste eeuw. De rookwetgeving heeft reeds een heel parcours afgelegd. De eerste noemenswaardige actie van de wetgever werd gesteld in 1975. De actie omvatte de verschijning van een Koninklijk Besluit waarin het verplicht werd om een (gezondheids)boodschap te vermelden op de verpakking van sigaretten. Hierna volgen nog allerlei soorten wetgeving tot het (gedeeltelijke) rookverbod dat we nu kennen. In de nabije toekomst zou er een finale aanpassing van het rookverbod komen, opdat we echt kunnen spreken van een algemeen rookverbod. Het gevoerde kwalitatieve onderzoek draagt bij tot het beantwoorden van de vraag of er een effectieve stigmatisering van rokers bestaat en wat eventueel hier oorzaak en gevolg van kunnen zijn. Onder de respondenten, zowel de roker, niet-rokers als ex-rokers, gaat de
61
meerderheid akkoord dat rokers heden ten dage gestigmatiseerd worden. De literatuur schetst hiernaast op zijn minst dat die mogelijkheid bestaat. Stigmatisering gebeurt steeds bij een minderheidsgroep binnen de bevolking, zoals bij de groep rokers het geval is (met name ongeveer 30% rookt). Aangezien de samenleving een risicosamenleving geworden is en men met een medicalisering te maken heeft, net zoals een constante focus op gezondheid, blijkt dit een evidente evolutie te zijn. Het gedrag van rokers strookt dus niet meer met de algemene waarden en normen binnen de huidige samenleving. Het gevolg uit zich in maatschappelijke consequenties zoals stigmatisering als men zijn rookgedrag niet aanpast aan het modaal verwachte gedrag. De oorzaken van deze stigmatisering zijn met andere woorden veelvoudig. De veranderende cultuur vormt een belangrijke oorzaak zoals hierboven aangegeven. Het vormen van morele oordelen is hier een (on)rechtstreeks gevolg van. De weergave van deze veranderende cultuur kan men onder andere terugvinden in de media, waar men via allerlei kanalen het gewenste en ongewenste gedrag weergeeft. Ook de wetgever deelt in de stigmatisering van rokers. De uitbreidende wetgeving en nieuwe regels met betrekking tot roken en tabak zorgt voor nieuwe normen en waarden binnen de maatschappij. Deze laatste veroorzaken een gevoel van stigmatisering bij de rokers (rechtstreeks gevolg), maar vormen ook een leidraad voor anderen, zoals media, om een bepaald gedrag of te keuren (onrechtstreeks gevolg). De angst die kan ontstaan door het opnemen van informatie met betrekking tot de negatieve gezondheidsgevolgen van roken en passief roken, draagt ook bij tot een bepaalde afkeer van mensen die roken. Deze gevoelens gaan vaak gepaard met een sentiment van onbegrip voor de keuze voor een ongezond leven. De respondenten zochten de oorzaken van de ervaren stigmatisering in de eerste plaats bij de media. Een tweede oorzaak vond men in de vorm van politieke beslissingen met betrekking tot roken. Een mindere productiviteit en een keuze voor het ongezonde levenspad door rokers vormen twee bijkomende redenen voor het opstarten van het proces van stigmatisering. De gevolgen van stigmatisering betreffen onder andere een gevoel van schaamte, meerbepaald een vorm van sociale pijn. Verder kan de stigmatisering ook andere effecten hebben zoals problemen met betrekking tot het welzijn, zelfbeeld, sociale interactie… Aangezien stigma zeer verbonden zijn aan een bepaalde sociale context en cultuur, kan het stigma verdwijnen als men ook verandert van sociale context of naar een andere samenleving. De stigmatisering kan zich uiten in een verandering van identiteit van de persoon die gestigmatiseerd wordt. Een verregaand gevolg van stigmatisering kan discriminatie zijn. De
62
respondenten focussen vooral op de praktische gevolgen. Verder wordt een soort clanvorming aangegeven. Het gevoel van solidariteit en verdraagzaamheid wordt volgens hen zwaar op de proef gesteld. Tot slot kan men ook nog stellen dat de creatie van culturele stereotypen en het ontstaan van negatieve beeldvorming zowel kunnen fungeren als oorzaak, evenwel als gevolg. Een oplossing voor de gepercipieerde stigmatisering is geen evidentie. Men kan de angsten van de bevolking proberen rationaliseren en zo proberen wegwerken. Een andere oplossing is een meer eenduidige aanpak van de wetgever. Misschien wel de meest eenvoudige oplossing is een verhoging van het gevoel van solidariteit en verdraagzaamheid. Jammer genoeg blijkt die ook de moeilijkst doorvoerbare oplossing te zijn. De toekomst zal uitwijzen in welke mate de stigmatisering zich zal verder zetten, alsook of we gaan naar een verdere banning van tabak binnen onze samenleving.
63
Bibliografie BAARDA, D.B., DE GOEDE, M.P.M. en TEUNISSEN,J., Kwalitatief onderzoek, Houten, Stenfert Kroese, 1997, 97-101 BAGGOTT, R., ALLSOP, J. en JONES, K., ‘Representing the repressed? Health consumer groups and the national policy process’, Policy and politics, 2004, 317-331 BARENDREGT, J.J., BONNEUX, L., VAN DER MAAS, P., ‘The health care cost of smoking’, The New England Journal of Medicine, 1997, 1052-1057 BECKER, H.S., Outsiders: studies in the sociology of deviance, London, Free press of Glencoe, 1963, 215p BLANPAIN, R. en ANDERSON, G., Smoking and the workplace, Den Haag, Kluwer law international, 2005, 254p BOOT, J.M.D. en KLINKERT, J.J., Inleiding in de medische sociologie, Assen, Van Gorcum, 2002, 231p BROUWER, E., VAN DALEN, H., ROELANDT, T., RUITER, M. en VAN DER WIEL, H.P., ‘Market structure, innovation and productivity: a marriage with chemistry’ in Fostering productivity, GELAUFF, G., KLOMP, L., RAES, S. en ROELANDT, T. (Eds.), Amsterdam, Elsevier, 2004, 199-212 BROWNSON, R.C., FIGGS, L.W. en CAISLEY, L.E., ‘Epidemiology of environmental tobacco smoke exposure’, Oncogene, 2002, 7341-7348 BRUG, J., VAN ASSEMA, P. en LECHNER, L., Gezondheidsvoorlichting en gedragverandering: een planmatige aanpak, Assen, Van Gorcum, 2007, 18-19 BUIKS, P.E.J. en KWANT, R.C., Cultuursociologie: perspectief op cultuurvorming, cultuurbeweging en cultuurbeleid, Brussel, Samsom Uitgeverij, 1981, 240p
64
CHALOUPKA, F.J. en WARNER, K.E., ‘The economics of smoking’ in Handbook of heatlh economics, CULYER, A.J. en NEWHOUSE, J.P. (Eds.), Amsterdam, Elsevier, 2000, 15391627 COAMBS, R.B., KOZLOWSKI, L.T. en FERRENCE, R.G., ‘The future of tobacco use and smoking research’ in Smoking and human behavior, NEY, T. en GALE, A. (Eds.), New York, John Wiley & sons, 1989, 337-346 COTTERELL, J., Social networks in youth & adolescence, London, Routledge, 2007, 183 The disability studies reader, DAVIS, L.J.(Ed.), New York, Routledge, 1997, 218 DE CEULAER, J., ‘Een rookverbod in de huiskamer?’, Knack, 17-09-2008 DE CORDIER, B., Blinde regen: Centraal-Azië in de frontlijn, Gent, Academia Press, 2007, 231p DECORTE, T., Methoden van criminologisch onderzoek: ontwerp en dataverzameling, 2009, 41-46 Assessment of addictive behaviors, DONOVAN, D.M. en MARCATT, G.A. (Eds.), New York, The Guilford Press, 2008, 117 EISNER, M.D., ‘Environmental tobacco smoke and adult asthma’, Clinics in chest medicine, 2002, 749-761 GILBERT, D.G., Smoking, Washington, Taylor & Francis, 1995, 178-179 The Goffman reader, GOFFMAN, E., LEMERT, C. en BRANAMAN, A. (Eds.), Malden, Blackwell, 2000, 285p GOUDSBLOM, J., Het regime van de tijd, Amsterdam, Meulenhoff bv, 1997, 13-17 GRUNBERG, N.E., WINDERS, S.E. en WEWERS, M.E., ‘Gender differences in tobacco use’, Health psychology, 1991, 143-153
65
GUIDER, I., Smoking ban hits cigarette sales, Irish Examiner, 9 november 2004 GUTWIRTH, S., Privacyvrijheid!: de vrijheid om zichzelf te zijn, Amsterdam, Cramwinckel, 1998, 151p HORNIG, S., ‘Reading risk: Public response to print media accounts of technological risk’, Public understanding of science, 1993, 95-109 Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap, HÜTTNER, H.J.M., RENCKSTORF, K. en WESTER, F., Den Haag, Kluwer, 1995, 695p KERKHOFF, A.H.M., De staat als dokter; sociaal- en politiek-filosofische denkbeelden over staat en gezondheidszorg in de Westerse wereld vóór 1870, Bussum, Coutinho, 1997, 178p KITZINGER, J., ‘Researching risk and the media’, Health, risk & society, 1999, 62 LABONTE, R., ‘Health promotion and empowerment: reflections on professional practice’, Health education and beahavior, 1994, 253-268 LAMMERTYN, F. en SAMOY, E., ‘De drie gezichten van handicapisme’, De gids op maatschappelijk gebied, 1998, 201-214 LEVIN, S. en VAN LAAR, C., Stigma and Group inequality: social psychological perspectives, New Jersey, Lawrence Erlbaum Associates Inc., 2006, 2 MACIONIS, J.J. en PLUMMER, K., Sociology: a global introduction, Harlow,Pearson education, 2005, 447-448 MARKOWITZ, F.E., ‘The effects of stigma on the psychological well-being and life satisfaction of persons with mental illness’, Journal of health and social behavior, 1998, 335347 MOL, A. en VAN LIESHOUT, P., Ziek is het woord niet: medicalisering, normalisering en de veranderende taal van huisartsengeneeskunde en geestelijke gezondheidszorg 1945-1985, Amsterdam, Amsterdam university press, 2008, 51-77
66
MYTHEN, G. en WALKLATE, S., Beyond the risk society, London, Open University Press, 2006, 254p NORDSTRÖM, M.L., Effect of smoking on social differences in birthweight, late fetal death, and infant mortality, Uppsala, Acta Universitatis Upsaliensis, 1995, 37p NUEHRING, E. en MARKLE, G.E., ‘Nicotine and norms: the re-emergence of ad deviant behavior’, Social problems, 1974, 513-526 OIVO, Documentatiemap roken, Brussel, 2009, 14 ONKELINX, L., Nationaal Kankerplan, maart 2008, 46p (congres) PAUWELS, L. Cursus etiologische criminologie, 2007, 192-194 PENNINX, R., Minderheidsvorming en emancipatie, Alphen aan Den Rijn, Samsom, 1988, 57 PETO, R., LOPEZ, A.D., BOREHAM, J., THUN, M. en HEATH JR, C., Mortality from smoking in developed countries 1950-2000, Oxford, Oxford University Press, 1994, A19 PLOOY, A. en VAN WEEGHEL,J., ‘Stigmatisering en discriminatie van mensen met psychische aandoeningen: een update’, Jaarboek voor psychiatrie en psychotherapie, 2007, 332-333 ROSENFIELD, S., ‘Labeling mental illness: The effects of received services and perceived stigma on life satisfaction’, American Sociological Review, 1997, 660-672
RYAN, C., Prime time activism: media strategies for grassroots organizing, Cambridge, South End Press, 1991, 295p SCHWITTERS, R.J.S., Recht en samenleving in verandering: een inleiding in de rechtssociologie, Deventer, Kluwer, 2008, 252-253
67
SHADID, W.A., ‘Media en minderheden: De rol van de media bij het ontstaan en bestrijden van vooroordelen over etnische minderheden’, Toegepaste taalwetenschap: Thema’s en trends in de sociolinguïstiek, 1995, 93-104
SHOHAM, S., The mark of cain, Jerusalem, Israel Universities Press, 1970, 6-19 SIEGEL, L.J., Introduction to criminal justice, Belmont, Wadsworth Cengage Learning, 2009, 27 SINANI, Research project: Reduction and management of stigma towards children affected by HIV and AIDS, 2007, 64p ( brochure onderzoeksproject)
SLOAN, F.A., The price of smoking, Cambridge, MIT Press, 2004, 340p SLOVIC, P., ‘Perceived risk, trust and democracy’, Risk Analysis, 1993, 675-682 SMITH, V.K., TAYLOR, D.H., SLOAN, F.A. JOHNSON, F.R. en DESVOUSGES, W.H., Do smokers respond to health shocks?, Duke University, 2000 (werkrapport) SONG, A., GLANTZ, S. en HALPERN-FELSHER, B., ‘Perceptions of second-hand smoke risks predict future adolescent smoking initiation’, Journal of adolescent health, 2009, 618625 TANNENBAUM, F., Crime and the community, Boston, Ginn and Co., 1938, 8
Cancer: causes, occurence, and control, TOMATIS, L., AITO, A. en DAY, N.E. (Eds.), New York, Oxford University Press, 1990, 352p Strategies to control tobacco use in the United States: a blueprint for public health action in the 1990’s, US DEPARTEMENT OF HEALTH AND HUMAN SERVICES (Ed.), Bethesda, National cancer institut, 1991, 307p VAN DELEN, P., Misdaad en straf in Nederland, Assen/Maastricht, Van Gorcum, 1987, 6976
68
Drugs in Nederland, VAN DIJK, W.K. en HULSMAN,L.H.C.(Eds.), Bussum, Paul Brand, 1970, 163-164
VERKUYTEN, M., ‘Sociaal psychologische gevolgen van stigmatisering’, Stigma: Marokkaan!, 2003 VERSCHUEREN, F., ‘Als de rook om je hoofd is verdwenen…’, Ethiek en maatschappij, 1998, 105-120 WARNER, K.E., ‘The effect of the anti-smoking campaign on cigarette consumption’, American journal of public health, 1977, 645-650 WELSH, R.L., ‘The psychosocial dimensions of orientation and mobility’ in Foundations of orientation and mobility, BLASCH, B.B., WIENER, W.R. en WELSH, R.L.(Eds.), New York, AFB Press, 1997, 217 X (z.d.) ‘Tobacco’ [WWW]. World Health Organization: http://www.who.int/topics/tobacco/en/ [24/03/2010]
69
Bijlagen Bijlage 1: Tabel 1: De fiscale inkomsten uit tabakswaren in België 1980-2008 Jaartal
Accijnzen
BTW
Totaal
1980
501,06
51,38
552,45
1981
535,79
61,38
597,18
1982
650,19
65,16
715,35
1983
700,12
68,85
768,97
1984
756,79
74,83
831,62
1985
769,54
76,39
845,93
1986
788,12
77,94
866,06
1987
772,39
76,56
848,96
1988
792,03
78,10
870,12
1989
835,04
80,19
915,23
1990
864,37
81,60
945,97
1991
902,35
85,28
987,63
1992
939,74
152,92
1.092,66
1993
864,41
270,93
1.135,34
1994
910,93
297,27
1.208,20
1995
991,02
326,71
1.317,73
1996
1.048,68
355,98
1.404,66
1997
1.059,97
366,18
1.426,14
1998
1.157,71
399,09
1.556,79
1999
1.260,04
431,22
1.691,27
2000
1.334,30
458,54
1.792,84
2001
1.275,19
437,07
1.712,27
2002
1.469,85
509,62
1.979,47
2003
1.616,42
547,73
2.164,15
2004
1.640,78
558,01
2.198,79
2005
1.656,98
555,49
2.212,47
2006
1.726,60
580,25
2.306,85
2007
1.820,15
577,10
2.397,26
2008
1.756,06
551,70
2.285,76
70
Bijlage 2: Vragenlijst Hieronder bevinden zich enkele vragen omtrent de mogelijke stigma’s die de laatste jaren ontstaan zijn rond de persoon van de roker. De peiling gaat over de eigen ervaring als roker, ex-roker of als niet-roker met betrekking tot het beeld en behandeling van de roker in de Vlaamse samenleving. Stigma’s kan men definiëren als vormen van negatieve labelling of categorisering van mensen. Deze vragenlijst bestaat uit 3 delen. Ten eerste zijn er 4 korte vragen over u als persoon. In deel 2 kan u kiezen uit 3 mogelijke vragenlijsten, namelijk vragen als roker, ex-roker of nietroker. Deel 2 omvat 6 vragen waar u zo breed mogelijk op mag antwoorden. Deel 3 wil kort peilen naar uw mening over roken en de strafbaarstelling in uitgaansbuurten…Indien u nog iets extra wil melden omtrent dit onderwerp kan dit steeds op het einde van deze vragenlijst. Deel 1 1. Bent u een roker, ex-roker of niet-roker? Indien u ooit gerookt heeft of nog steeds rookt, hoeveel sigaretten rookt/rookte u dan gemiddeld per dag? 2. Bent u een man of een vrouw? 3. In welke leeftijdscategorie situeert u zichzelf? -18 jaar, 18-25 jaar, 26- 35 jaar, 36- 45 jaar of 46+ 4. Welk beroep oefent u uit?
Deel 2 Indien u een roker bent: 1. Stigma en media: Hoe ziet u zichzelf als roker terug in de media? Is het een correct beeld of kloppen de weergegeven feiten niet met de werkelijkheid? 2. Stigma en werk: Voelt u zich verplicht te melden dat u rookt? Verwacht u een bepaalde reactie hierop en indien ja, welke? 3. Ondervindt u soms reacties op het feit dat u een roker bent van vrienden en/of familie? 4. Komen er reacties van bekenden of onbekenden omwille van uw roken in het uitgaansleven? 5. Voelt u zich als roker soms gestigmatiseerd? Indien ja, wat denkt u dat hier de oorzaken van zijn?
71
6. Indien de vorige vraag positief beantwoord is; aan wat ondervindt u deze stigmatisering en zijn er duidelijke gevolgen aan verbonden?
Indien u een ex-roker bent: 1. Stigma en media: Klopt het beeld van de roker dat voorgesteld wordt in de media? Is dit gevormde beeld correct of kloppen de feiten niet met de werkelijkheid? 2. Stigma en werk: Voelde u zich verplicht te melden dat u een roker was? Is er een verschil in behandeling, aanzien… als roker of als niet-roker? 3. Ondervond u soms reacties op het feit dat u een roker was van vrienden en/of familie? 4. Kwamen er vroeger reacties van bekenden of onbekenden omwille van uw roken in het uitgaansleven? Hoe gedraagt u zich tegenover rokers in uw huidige situatie als exroker? 5. Vindt u dat rokers soms gestigmatiseerd worden? Indien ja, wat denkt u dat hier de oorzaken van zijn? 6. Indien de vorige vraag positief beantwoord is; aan wat merkt u deze stigmatisering en zijn hieraan duidelijke gevolgen verbonden?
Indien u een niet-roker bent: 1. Stigma en media: Wat vindt u van het beeld van de roker dat wordt voorgesteld in de media? Is dit volgens u een correct beeld of kloppen de feiten niet met de werkelijkheid? 2. Stigma en werk: Denkt u dat er een verschil in behandeling is tussen een roker en een niet-roker in een werksituatie? 3. Geeft u zelf soms een reactie op het feit dat iemand van uw vrienden of familie rookt? 4. Hoe gedraagt u zich tegenover rokers als niet-roker? Is dit hetzelfde bij bekenden en onbekenden? 5. Vindt u dat rokers soms gestigmatiseerd worden? Indien ja, wat denkt u dat hier de oorzaken van zijn? 6. Indien de vorige vraag positief beantwoord is; aan wat merkt u deze stigmatisering en zijn hieraan duidelijke gevolgen verbonden?
72
Deel 3 1. Wat vindt u van de regeling die sinds januari 2010 is ingevoerd om rokers te weren uit restaurants en cafés waar men iets van eten serveert? 2. Wat vindt u van het idee om bijvoorbeeld de Overpoortstraat of alle cafés op de Vlasmarkt (als Gentse uitgaansbuurten) rookvrij te maken? 3. Wat vindt u van een algemeen rookverbod dat men ten vroegste in 2012 en ten laatste in 2014 wil invoeren? 4. De wetgever heeft reeds meerdere bepalingen over het gebruik van tabak in bv. Openbare ruimtes, treinen… in de wet geplaatst. Vindt u dat de wetgever bijvoorbeeld een rookverbod voor ouders in het bijzijn van hun kinderen in de wet kan inschrijven?
73
Bijlage 3: Tabel aantal rokers in België (in procent) Jaar
Mannen
Vrouwen
Totaal
1982
53%
28%
40%
1983
47%
27%
37%
1984
47%
26%
36%
1985
45%
27%
35%
1986
46%
26%
35%
1987
42%
26%
32%
1988
42%
24%
32%
1989
39%
26%
32%
1990
38%
26%
32%
1991
33%
24%
29%
1992
31%
21%
26%
1993
31%
19%
25%
1994
33%
19%
26%
1995
33%
24%
28%
1996
34%
27%
30%
1997
31%
22%
26%
1998
30%
23%
27%
1999
31%
26%
29%
2000
36%
26%
31%
2001
34%
22%
28%
2002
33%
25%
29%
2003
30%
25%
27%
2004
26%
15%
20%
2005
23%
16%
20%
2006
29%
16%
22%
2007
25%
19%
22%
2008
24%
16%
20%
74
75