Steyaert, J. (1999). 'Civic centre' bouwen ? Bouwen aan sociale netwerken. Eindhoven: Causa, Fontys. _________________________________________________________________________
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 1 van 49
1 INLEIDING
1.1
Opdracht Dit rapport is het resultaat van een vraag van de gemeente Eindhoven om het begrip ‘civic centres’ uit te klaren middels een zgn. conceptstudie. Deze conceptstudie heeft duidelijk niet de opdracht of doelstelling een plan van aanpak uit te werken, wel het uitklaren en positioneren van het begrip. De doelstelling, zoals omschreven in onze offerte, is: “een visie op het concept ‘civic centre’ te ontwikkelen, waarbij de concrete toepassing van het concept in de Eindhovense situatie en de logistieke vormgeving ervan voorlopig minder prioritair zijn”. De doelstelling zoals verwoord in een adviesnota van de Gemeente Eindhoven (MCZ, H. van den Oord, 6 maart 1998) luidt: “de eerste fase (conceptstudie) zal een nieuw inhoudelijk concept dienen op te leveren dat flexibel toepasbaar is op de gewenste geografische schaalgrootte.” Dit onderzoek is derhalve een eerste stap in het concreet gestalte geven van het ideeëngoed rondom ‘civic centre’ en kadert in een reeks voorziene activiteiten: • Conceptstudie; • Definitiestudie; • Ontwerpstudie; • Implementatiefase. In meer concrete termen stelde de gemeente Eindhoven ons de volgende vragen: 1. Wat houdt de ‘civic center’ gedachte in? 2. Welke functies en activiteiten moeten door welke partners (maatschappelijke organisaties en gemeente) op basis van welke behoeften van burgers (gebruikers en cliënten) daarin ondergebracht worden? 3. Op welke geografische schaalgrootte (cluster van buurten, wijk en/of stadsdeel) dient dat te geschieden? 4. Hoe moet de organisatie ingericht worden? 5. Welke kosten en opbrengsten op basis van welke bedrijfsvoering brengt dit met zich mede?
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 2 van 49
6. Welke rol kan het ‘civic center’ leveren aan de sociale cohesie? 7. Welke rol kan het ‘civic center’ leveren aan de bevordering van ‘burgerschap’? 8. In welke mate kan informatietechnologie worden toegepast binnen het ‘civic center’? 1.2
Strategie De strategie die we volgden voor het beantwoorden van gestelde vragen bestond erin te starten bij de beoogde functionaliteit (verhogen van sociale cohesie op wijkniveau) om slechts nadien het beoogde instrumentarium (civic centre) gestalte te geven: 1. Eerst doel: wat, wat is er mis, (sociale cohesie en burgerschap) 2. Dan middel (civic centre en alternatieven) 3. Dan aanzet tot concrete invulling (wijk/buurt, grootte, technologie, …) Door de aard van de antwoorden op de vragen naar het doel en het middel vervallen een aantal van de concrete invullingsvragen en moeten een aantal ervan doorgeschoven worden naar een verdere fase, nadat er door de gemeente Eindhoven beslissingen genomen zijn over hoe verder met ‘civic centre’. Derhalve is van het bovenstaande lijstje vragen door middel van deze conceptstudie antwoord gegeven op vragen 1, 6, 7 en 8. Vraag 3 wordt minder relevant en vragen 2, 4 en 5 kunnen slechts beantwoord worden nadat er een nieuw beslissingsproces plaats gevonden heeft. Wel geeft dit rapport een aantal ideeën ten opzichte van deze laatste vragen. Deze zijn evenwel exemplarisch van karakter.
1.3
Methode Het onderzoek is uitgevoerd in de periode oktober 1998-Januari 1999 door Dr. Jan Steyaert van Fontys Hogescholen, samen met Prof. Dr. Erik van Hove van de Universitaire Instelling Antwerpen (Departement Politieke en Sociale Wetenschappen) en Hein de Graaf van AcquestCreon. De concrete activiteiten omvatten: • ‘desk research’ door verzameling en analyse van relevante literatuur, publicaties en beleidsstukken, onder andere: • Eindhovense beleidsstukken; • Professionele literatuur uit de (stads)sociologie en de samenlevingsopbouw; • Internationale initiatieven: Europese Commissie: o.a. resultaten van onderzoeksprojecten uit de ‘Telematics for Urban & Rural Actions’, UN: healthy cities, HABITAT II;
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 3 van 49
• • • 1.4
Groepsgesprekken in Eindhoven en Antwerpen met verschillende ‘stake holders’ uit het Eindhovense lokaal sociaal beleid; Aangevuld met een beperkt aantal gerichte interviews; Cyclische rapportage en overleg met opdrachtgevers.
Structuur van dit rapport In hoofdstuk 2 beschrijven we de vernieuwde en versterkte aandacht van sociaal beleid voor de buurt en de wijk. Dit schetst een deel van de context van de bekommernis van Gemeente Eindhoven voor sociale cohesie op wijkniveau. In hoofdstuk 3 worden de begrippen sociale uitsluiting en sociale cohesie omschreven. Vooral sociale cohesie wordt in de belangrijkste vormen daarvan ontleed. In hoofdstuk 4 richten we ons op de bijdrage van technologie tot het hele vraagstuk, zowel als bepalende factor in de context van sociale cohesie als aangrijpingspunt of instrument ter bevordering van sociale cohesie. In hoofdstuk 5 wordt het ideeëngoed omtrent ‘civic centre’ beschreven. In hoofstuk 6 worden alle uitgezette lijntjes bij elkaar getrokken om een antwoord te formuleren op de vraag wat ‘civic centre’ kan bijdragen aan wijkgebonden sociale cohesie. Hoofdstuk 7 geeft een korte samenvatting.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 4 van 49
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 5 van 49
2 KIJK OP DE BUURT
2.1
Het gaat goed met Nederland (?) Wie de krant regelmatig leest is getuige van een welhaast ongebreideld optimisme over de recente maatschappelijke ontwikkelingen. Kwistig worden statistieken gepresenteerd over steeds maar dalende werkloosheid, stijgende levensverwachting, stijgend onderwijsniveau van de bevolking en stijgende beurskoersen. Niemand zou slechts een decennium geleden hebben kunnen bevroeden dat er nu meer geschreven wordt over een krappe arbeidsmarkt in termen van een te kleine beroepsbevolking eerder dan langdurige werkloosheid en uitsluiting van lager geschoolden. Het ‘poldermodel’ dat de peilers voor de gunstige sociaal-economische ontwikkelingen zou leveren, wordt geestdriftig geëxporteerd. De vele positieve signalen over het reilen en zeilen van de Nederlandse samenleving zijn echter maar één zijde van het verhaal. Ondanks de vele positieve berichten zijn er aanhoudende en nieuwe problematieken die in een goed boerende samenleving des te pijnlijker aandoen. Kees Schuyt heeft er eind 1997 op vraag van De Balie een encyclopedisch overzicht van samengesteld (Schuyt 1997a). Vanuit de individuele burger worden problemen als werkloosheid, armoede, verslaving en gebrek aan zelfredzaamheid geïdentificeerd. Het Etty-rapport over de sociale infrastructuur van Nederland gaat samen met een appendix waarin het Sociaal en Cultureel Planbureau een soortgelijk overzicht geeft van de ontwikkeling van de sociale problematiek. Vanuit een bevolkingsperspectief worden ontwikkelingen als vergrijzing, gezinsverdunning en tewerkstelling geïdentificeerd. Elders schat het SCP: ‘desalniettemin kan ongeveer een miljoen Nederlanders gerekend worden tot maatschappelijke risicogroepen’. Daarbij gaat het om burgers die kwetsbaar zijn op (een combinatie van) de factoren opleiding, arbeid, inkomen en zelfredzaamheid.
2.2
De wijk als aangrijpingspunt van het sociale Tijdens de afgelopen jaren is in sociaal beleid het inzicht gegroeid dat de categoriale aanpak van problemen te eenzijdig is om effectief en efficiënt ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 6 van 49
te zijn. De sociale problemen vertonen een opvallende ruimtelijke clustering waardoor aanvulling van het traditionele sociaal beleidsinstrumentarium met een regio-, buurt- of wijkbenadering van sociaal beleid zich opdrong. Duyvendak merkt op dat het hierbij niet gaat om een nieuwe invalshoek als wel om het hernieuwen van een bestaande aandacht: “een territoriale aanpak van sociale problemen kent in Nederland een lange geschiedenis. … nieuwe benaming … eerst als stadsvernieuwing, toen als probleemcumulatiegebieden-beleid, daarna als sociale vernieuwing, vervolgens als Grote Steden-Beleid en recentelijk als stedelijke vernieuwing.” (Duyvendak 1997a, p. 26-27). Deze (h)erkenning van de aandacht voor het territoriale betekent niet dat Duyvendak deze ontwikkeling volledig onderschrijft. Elders spreekt hij van ‘de mythe van de wijk’. De eerder genoemde SCP-appendix bij het Etty-rapport heeft als treffende titel: ‘de ontwikkeling van de sociale problematiek in (stedelijk) Nederland’. De toevoeging ‘(stedelijk)’ is niet zonder relevantie omdat blijkt dat elke beschreven maatschappelijke ontwikkeling vanuit stedelijk opzicht een extra dimensie krijgt. Eerder publiceerde het SCP een studie met de eveneens treffende titel ‘de beklemde stad, grootstedelijke problemen in demografisch en sociaaleconomisch perspectief’ (van der Wouden 1996). Beide publicaties beschrijven het proces van ruimtelijke probleemconcentraties waardoor achterstandsbuurten of aandachtsgebieden ontstaan. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling sluit zich aan bij deze bevindingen en gaf op vraag van het kabinet advies over het thema ‘sociale opbouw en kwaliteit van de buurt’. De RMO merkt op dat de leefbaarheid van buurten in Nederland overwegend goed is: “veel buurten vormen een plek waar mensen ongestoord kunnen bestaan zonder dat er intensieve beleidsingrepen moeten worden gepleegd” (RMO 1997, p. 7). Toch zijn er een aanzienlijk aantal buurten (geschat op 8 tot 15 % van alle buurten) waar de kwaliteit te wensen overlaat. Bovendien merkt de Raad op dat op verschillende dimensies van kwaliteit van de buurt (werkloosheid, armoede, verslaving, slechte gezondheid) er sprake is van ‘geïmporteerde’ problemen omdat de oorzaken en daarmee ook de aangrijpingspunten voor beleid buiten de buurt liggen. De sociaal-wetenschappelijke studies over geografische probleemconcentraties en het sociaal beleid inzicht over de buurtgerichte aanpak zijn de voedingsbodem geweest voor het Grote Stedenbeleid (G-4 en G-25) en de reorganisatie van de sector Zorg & Welzijn volgens het scenario van ‘lokaal sociaal beleid’. Daardoor verschuift het aangrijpingspunt van de sector van een categoriale (ouderen, gehandicapten, allochtonen, …) naar een meer territoriale benadering. ‘Wijkgericht werken’ is het nieuwe leidmotief van de sector.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 7 van 49
Ook de pers en het maatschappelijke middenveld dragen een steentje bij ter verduidelijking en verspreiding van deze inzichten. Zo onderzocht de Nationale Woningraad (NWR) eind 1996 de leefbaarheid in de honderd grootste Nederlandse gemeenten. Daarbij komen ze tot de vaststelling dat de woningkwaliteit behoorlijk is maar de kwaliteit van de buurten veel te wensen overlaat: één op zeven buurten wordt omschreven als ‘onvoldoende leefbaar, t.w. vies, onveilig, lawaaiig en vergeven van ‘ongewenste activiteiten’’ (NWR 1996). Terwijl het NWR-onderzoek gebaseerd was op de door bewoners ingeschatte leefbaarheid van buurten (en omwille daarom veel kritiek kreeg) berust een andere berucht onderzoek op statistische gegevens. Dick van Eijk, journalist bij het NRC handelsblad verzamelde gegevens over 2049 buurten van de 33 grootste Nederlandse steden en stelde een rangorde van buurten op, rekening houdend met inkomen, samenstelling van de huishoudens, etnische samenstelling, maatschappelijke participatie en woonomgeving. Het sociaal en cultureel planbureau gebruikt een gelijkaardige maar theoretisch beter onderbouwde benadering door postcodegebieden te scoren op een achterstandsindex. Ook dit levert een overzicht op van de postcodegebieden waar het relatief goed of slecht wonen is (SCP 1998b, p. 122). De achterstandsindex bestaat uit drie componenten: het relatief aantal personen met een inkomen minder dan het modale inkomen, het relatief aantal personen met een lage opleiding en het percentage werklozen. Een andere SCP-studie sluit voorlopig het rijtje onderzoeken naar de kwaliteit van de buurt af met een studie naar de sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen van wijken tussen 1971 en 1995 (Knol 1998). De leefbaarheid en status van een buurt wordt daarin gekenmerkt als een dynamisch proces, met stijgers en dalers. Een belangrijke factor die samengaat met een eventuele statusstijging is het percentage koopwoningen in een buurt. Huurwoningen zorgen niet voor een stijging. Een statusdaling vertoont anderzijds relaties met algemene verloedering en sociale onveiligheid alsook de aanwezigheid van veel personen die weinig binding hebben met de wijk. Een verrassend resultaat is dat de beschikbare voorzieningen in de wijk zoals winkels, scholen en gezondheidscentra geen invloed hebben op de statusontwikkeling van een wijk, noch ten positieve noch ten negatieve. Vanuit methodologisch oogpunt moet ten aanzien van deze studies gewaarschuwd worden voor de ‘mythe van het getal’. Elk van deze studies vertrekt, sommige meer rigoureus dan andere, vanuit beschikbare of speciaal daartoe verzamelde kwantitatieve gegevens over wijken en bewoners. Daarbij worden methodologische afwegingen gemaakt als aggregatieniveau, betrouwbaarheid en beschikbaarheid van gegevens. En hoewel zelfs complexe begrippen als sociale cohesie of sociale uitsluiting geoperationaliseerd kunnen worden tot meetbare variabelen, blijft dit een reductie van de werkelijkheid waarbij niet uitsluitend inhoudelijke maar ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 8 van 49
ook beleidsmatige argumenten hun invloed uitoefenen. Daarom is er behoefte aan het aanvullen van kwantitatieve onderzoeken met een meer kwalitatieve benadering die vertrekt vanuit het ‘perspectief van de burger’, zg. wijkanalyses (de Kluis 1999). 2.3
Sociale uitsluiting als ‘ijkpunt’ De aandacht voor buurten en wijken als kristallisatiepunt van het sociale heeft behoorlijke invloed op het Nederlandse sociale beleid, maar wordt gedomineerd door een analyse- en referentiekader dat zich richt op sociale uitsluiting. In de pers, beleidsdocumenten en gesprekken wordt ‘sociale uitsluiting steevast samen gebruikt met ‘sociale cohesie’. Beide termen worden daarbij veelvuldig als nauw verwant begrippen gehanteerd. Toch zijn sociale uitsluiting en sociale cohesie twee duidelijk verschillende begrippen en is het zelfs lang niet vanzelfsprekend dat wijken met een probleem op het vlak van sociale uitsluiting ook problematisch zijn in termen van sociale cohesie. Anderzijds kunnen ook wijken zonder enige kans op sociale uitsluiting juist problematisch zijn in termen van sociale cohesie. Duidelijke taal is aangewezen. Daarom wordt in het volgende deel van deze tekst het begrip ‘sociale cohesie’ uitgeklaard en in relatie tot buurten en wijken gesitueerd.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 9 van 49
3 DE ‘NETWERK’LOZE: OVER SOCIALE COHESIE EN BURGERSCHAP
3.1
Sociale cohesie en burgerschap, bedreigde soorten? Sociale cohesie wordt in beleid en media opgevoerd als een bedreigt aspect van de samenleving. Wat de term juist inhoudt, wordt bekend verondersteld, maar dat het met uitsterven bedreigd is en daarom dringend moet opgekrikt worden is het belangwekkende deel van deze berichten. Verschillende verschijnselen worden genoemd beurtelings als oorzaak van de afnemende sociale cohesie en als kenmerk of gevolg ervan. Een bloemlezing uit de veelvuldig aangehaalde elementen: •
• • •
• •
Mensen zijn steeds minder lid van verenigingen, kerk of een politieke partij. “Het percentage partijleden onder de kiesgerechtigden daalde van 10 procent in 1963 tot minder dan drie procent thans” (Hoogerwerf 1998, p. 12); Sinds de afschaffing van de opkomstplicht in 1969, is de opkomst bij verkiezingen beangstigend laag en telkens kleiner. Burgers voelen zich niet meer betrokken bij beleid; Mensen vereenzamen en hebben nauwelijks nog betekenisvolle contacten of een netwerk van mantelzorg waarop ze beroep kunnen doen; Mensen vereenzamen. Er is sprake van vergaande ‘gezinsverdunning’ als gevolg van de vergrijzing van de bevolking en echtscheidingen. “Het aandeel alleenstaanden in het totaal van de huishoudens is sinds 1960 2.5 keer zo hoog. Sinds 1981 steeg dit aandeel met een factor 1.4. Het percentage alleenstaande huishoudens steeg van 27 % in 1985 naar 31 % in 1995” (SCP 1998a); Mensen hebben geen ‘thuisbasis’ meer. Per jaar verhuist gemiddeld 12 % van de Nederlanders, anders dan vroeger gaat het daarbij meer om verhuizen over grotere afstand; Mensen ‘cocoonen’ in de huiskamer en komen de straat niet meer op, er is geen gemeenschapsleven meer. De burger zit een groot deel van de tijd voor de televisie ‘als konijnen voor een lichtbak’;
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 10 van 49
•
Mensen zijn niet meer betrokken op elkaar en gaan geen stap opzij om anonieme medemensen te helpen: dagbladen maken regelmatig melding van overleden vereenzaamde burgers die pas na dagen, weken, … worden gevonden, kleine criminaliteit vindt plaats met publiek maar niemand steekt een hand uit, mensen worden vermoord om een zinloze kleinigheid en de burger/politicus roept om ‘meer blauw op straat’; @
Het weekend van een fietsendief
Vrij Nederland brengt begin januari 1999 een reportage over een Amsterdams fietsendief. Niet de snelheid en professionaliteit van het fietsen stelen is verbazingwekkend, maar de wijze waarop voorbijgangers het gebeuren negeren. @
De cultuur van afzijdigheid
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) publiceerde in december 1998 een advies over de cultuur van afzijdigheid. Deze cultuur ontstaat als mensen onverschillig worden voor het (ongewenste) gedrag van anderen of bang zijn daar iets van te zeggen. Een cultuur van afzijdigheid biedt ruimte aan geweldsuitbarstingen. •
• •
Enigszins in tegenspraak met voorgaande uitspraak wordt ook veelvuldig gesteld dat de solidariteit binnen families afneemt: mantelzorg neemt af en het zorgen voor zwakkere leden van de familie wordt aan de samenleving overgedragen, gezinsleden doen steeds minder gemeenschappelijk door lang woon-werkverkeer, flexibele arbeidstijden en 24-uurs economie. De door de magnetron opgewarmde prakjes vervangen de gezamenlijke avondmaaltijd; Er is geen inzet voor de samenleving meer. Steeds minder burgers zetten zich als vrijwilliger in voor zaken zonder onmiddellijk persoonlijke relevantie; De burger is een ‘calculerende burger’ geworden die nauwlettend het eigen profijt nastreeft maar de samenleving liever geen cent teveel gunt.
Elk van deze uitspraken kan en moet genuanceerd worden. Zo beschrijft de meest recente uitgave van ‘sociale- en culturele verkenningen’ dat het gevoel van onmacht tegenover de (lokale en nationale) politiek juist beduidend lager is dan 20 jaar geleden: “het grotere belang van het lokale bestuur vertaalt zich echter niet in een grotere opkomst bij gemeentelijke verkiezingen. De partijpolitieke profilering van het lokale beleid is daarvoor te gering.” (SCP 1998b, p. 28) Het belangrijkste is evenwel niet de empirische onderbouwing van elk van deze uitspraken als wel het eruit opborrelende en veelvuldig geformuleerde besluit dat er wat mis is met de cohesie van de Nederlandse samenleving. Vanuit de veelheid van uitspraken kunnen ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 11 van 49
individualisering, secularisering, verlies van betrokkenheid en verzakelijking worden benoemd als de vier ruiters van de (veronderstelde) cohesionistische Apocalyps. Het is ook deze cocktail van bekommernissen die de grondslag vormt van het door Etzioni gelanceerde communitarisme (Etzioni 1993): “communitaristen maken zich zorgen over de toenemende desintegratie van de moderne samenleving. Zij signaleren onder meer een groot gebrek aan loyaliteit en burgerzin en een te grote fixatie op individualisme, eigenbelang en materialisme. Daar tegenover plaatsen zij begrippen als herstel van de eigen verantwoordelijkheid, solidariteit, gemeenschapszin en gevoel voor traditie, en roepen zij op tot herwaardering van groepen/gemeenschappen waar individuen deel van uitmaken, zoals het gezin, de straat, de buurt enzovoort.” (themanummer communitarisme, Tijdschrift voor de sociale sector, februari 1996). 3.2
Maar wat zijn sociale cohesie en burgerschap voor dingen? Sociale cohesie is een begrip dat zich slechts de laatste jaren kan koesteren in een ruime populariteit. De populariteit komt evenwel met een keerzijde, namelijk vervaging van de precieze betekenis van het begrip en veelvuldig verkeerd gebruik. Het intensieve gebruik van de term ‘social cohesion’ door de Europese Commissie (vb. als doelstelling van de structurele fondsen) is een belangrijke factor in de verklaring van zowel de populariteit als de misverstanden over het begrip. De Beus is zelfs zo kritisch het begrip ‘sociale cohesie’ een neologisme te noemen dat voornamelijk uitgevonden is om meer geladen begrippen zoals gemeenschap, solidariteit, nationale identiteit of burgerzin ter vermijden. Hij beklaagt zich over de ‘cohesie van de sociale cohesie’ (de Beus 1998). Gelukkig is een dergelijke melancholische houding niet nodig, enige klare taal wel. Veelgebruikte, multi-interpreteerbare begrippen worden rijkelijk door velen gedefinieerd. Er zijn genoeg omschrijvingen en definities om als grondstof voor een vergelijkende studie te dienen. Jan Willem Duyvendak noemt dit treffend de strategie van de omgevallen boekenkast (Duyvendak 1997b). We beperken ons voorlopig tot een eenvoudige maar heldere definitie: “de sociale cohesie (sociale binding of sociale integratie) is de mate waarin mensen in de samenleving met elkaar verbonden zijn en zich met elkaar verbonden voelen” (Hoogerwerf 1998). Hieruit blijkt dat sociale cohesie iets anders is dan het afwezig zijn van sociale uitsluiting. Sociale uitsluiting ontstaat als er in de sociale stratificatie (of één van de samenstellende dimensies daarvan, zoals inkomen of opleiding) duidelijke breuklijnen of onaanvaardbare verschillen ontstaan. Zo kunnen migrantenjongeren, alleenstaande ouders, langdurige werklozen, laaggeschoolden, …. sociaal uitgesloten zijn ten opzichte van het onderwijs, de arbeidsmarkt, de informatiesamenleving, …
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 12 van 49
Afwezigheid van sociale uitsluiting betekent dat er een meer egalitaire samenleving ontstaat. Maar gelijkheid tussen mensen is niet hetzelfde als verbondenheid: • In een familie kan een verscheidenheid van sociaal-economische posities aanwezig zijn maar toch een grote verbondenheid tussen de verschillende familieleden bestaan; • In een migrantenwijk kan sprake zijn van grote sociale uitsluiting ten opzichte van de ruimere samenleving, maar toch een grote onderlinge solidariteit heersen; • 19de eeuwse stedelijke buurten waren niet zelden zeer verkommerd, maar bij een bevalling kon de vader de eerste week elke dag bij een andere buur gaan eten; • wijken met een hoge aanwezigheid van immigranten zijn dikwijls achterstandswijken (in termen van sociale uitsluiting) maar slechts een korte wandeling door de wijken is voldoende om vast te stellen dat de sociale cohesie, de groepsband tussen de immigranten, groot is; • daklozen zijn sociaal uitgesloten maar zijn daarom niet totaal vereenzaamd. Onder soortgenoten bestaan talrijke contacten door het delen van hangplekken en slaapmogelijkheden; • woonbuurten van welgestelde burgers hebben geen last van sociale uitsluiting, maar de sociale cohesie is er niet erg groot: grote huizen met tuin eromheen, weinig contacten tussen buren, lege straten, … Met het oog op ‘klare taal’ is het belangrijk in elk gebruik van de termen sociale cohesie en sociale uitsluiting voor ogen te houden dat: ð sociale cohesie is niet het tegenovergestelde van sociale uitsluiting. Iemand die sociaal uitgesloten is staat onderaan de sociaaleconomische ladder, iemand met een lage sociale cohesie staat ‘alleen in de wereld’. Het tegenovergestelde van sociale uitsluiting is sociale integratie of sociale gelijkheid, het tegenovergestelde van sociale cohesie is anomie, isolement, vereenzaming, verbrokkeling van de samenleving; ð er is geen eenduidige relatie tussen sociale cohesie en sociale uitsluiting. Je kan sociaal uitgesloten zijn maar toch een hoge sociale cohesie hebben (broeders in de ellende). Maar je kan ook hoog op de sociale ladder staan en toch tegen een lage sociale cohesie aanhikken (de ‘sherry-dames’ van de gegoede buitenwijken). Om de reikwijdte van de eerder gesignaleerde problemen te kunnen omvatten moet de definitie van sociale cohesie evenwel uitgebreid worden. Opnieuw zijn er verscheidene ontmantelingen van het begrip sociale cohesie in zijn samenstellende componenten beschikbaar. Voortbouwend op het werk van Jan Willem Duyvendak (Duyvendak 1997b) is het mogelijk onderscheid te maken tussen sociale cohesie op micro, meso en macro niveau: •
Op microniveau: mensen behoren middels een netwerk van significante, informele relaties tot een groep zoals de wijkgemeenschap, het kerkgenootschap, de ideologische groep. Een problematische sociale cohesie op microniveau laat zich beschrijven ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 13 van 49
•
•
3.3
in termen van individualisering en vereenzaming, resulterend in ‘netwerkloze’ burgers. Vragen die hierbij aan de orde zijn, omvatten o.a. hoe kan je vereenzaming voorkomen, hoe kan je (terug) een dorpse sfeer in een buurt krijgen, … Op mesoniveau: verschillende groepen hebben ook contacten en relaties met elkaar. Ook tussen groepen kan dus sociale cohesie aanof afwezig zijn, zoals tussen allochtonen en autochtonen of tussen rijken en armen. Een problematische sociale cohesie op mesoniveau laat zich beschrijven als gebrek aan verdraagzaamheid, verzuiling en in extremis als xenofobie en racisme. Vragen die hierbij aan de orde zijn, omvatten o.a. hoe kan je verdraagzaamheid vergroten, hoe kan je de positie van etnische en andere minderheden verbeteren, … Op macroniveau: tussen burger en een wat abstractere samenleving (staat, overheid, maar ook gemeente, ….). Deze vorm van sociale cohesie staat gelijk aan burgerschap. Een problematische sociale cohesie of macroniveau laat zich beschrijven als gebrek aan burgerschap of ‘de calculerende burger’. Vragen die hierbij aan de orde zijn, omvatten o.a. hoe kan je de kloof tussen burger en politiek verkleinen, hoe kan je de burger terug bij de maatschappij betrekken, …
Daalt of stijgt de sociale cohesie? De vraag naar sociale cohesie, naar de integratie van de gemeenschap, behoort tot de kern van de sociologie. Verschillende hoofdfiguren van deze wetenschap worden dan ook telkens aangehaald omdat hun analyse van de maatschappelijke veranderingen van het begin van deze eeuw een nog steeds bruikbaar denkkader opleverde. Daarbij wordt de aandacht wel voornamelijk toegespitst op sociale cohesie op microniveau. Max Weber analyseerde de veranderingen in de samenleving als een overgang van traditioneel handelen naar rationeel handelen. Emile Durkheim beschreef de veranderingen in termen van een overgang van een mechanische naar een organische solidariteit. In de discussie rondom sociale cohesie is evenwel Tönnies de meest aangehaalde socioloog. Hij gebruikte de termen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’. Tönnies beschrijft de pre-moderne samenleving als getypeerd door ‘Gemeinschaft’: interactie was op een ‘menselijke’ schaal en mensen leefden samen met anderen die ze ‘face to face’ kenden omdat bij steeds wisselende activiteiten (werk, huishouden, kerk, …) dezelfde mensen een rol speelden. Mensen hadden hierdoor meervoudige, vervlochten relaties met elkaar. Door verschillende maatschappelijke ontwikkelingen vond en vindt er een verschuiving plaats van ‘Gemeinschaft’ naar ‘Gesellschaft’. Deze omvatten industrialisatie, verstelijking, hogere economische welvaart, een grotere geografische mobiliteit (zowel in termen van frequenter en vooral over grotere afstand verhuizen als het spreiden van dagelijkse activiteiten over een groter gebied). Mensen komen daarbij in contact met meer
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 14 van 49
mensen maar elk contact op zich is vluchtiger en instrumenteler. We ontbundelen, fragmenteren onze relaties met anderen. Waar mensen vroeger de groenteboer kenden omdat hij ook in de voetbalploeg speelde en zijn zoon in de jeugdbeweging was met hun kinderen, zullen dit soort relaties elkaar nu minder overlappen en elk op zich enkelvoudig worden. Binnen ‘Gemeinschaft’ hebben mensen een beperkt maar erg dicht en geconcentreerd netwerk van meervoudige sociale relaties. Binnen ‘Gesellschaft’ hebben mensen een ruimer maar veel ijler en instrumenteler netwerk van enkelvoudige sociale relaties. De sociologische hoofdfiguren van het begin van deze eeuw zagen dus in de toenmalige maatschappelijke ontwikkelingen een rechtstreekse aanleiding tot grondig wijzigende sociale cohesie. Maar geldt dat ook voor het einde van de eeuw? Ten aanzien van de vraag of sociale cohesie gedaald is tijdens de afgelopen decennia bestaan drie hypothesen (Wellman & Leighton 1979): •
•
•
‘Community lost’: de meest verspreid en populistische hypothese is dat de sociale cohesie inderdaad gedaald is, dat er geen gemeenschapszin meer is en dat het vroeger allemaal beter was, toen was er nog een gezellige, warme ‘dorpssfeer’ waarin iedereen elkaar kende en hielp in tijden van nood: “the popular concept of the neighborhood often also includes the notion that the quality of neighborhood life –that is, the degree to which neighbors form an intimate and active social group- is seriously reduced by urbanism. In this view the city is exemplified with apartment-house neighbors who never greet each other, much less know each other’s names…” (Fischer 1976, p. 113) ‘Community saved’: deze hypothese wordt soms op basis van empirische bevindingen over de zwakke sociale cohesie vroeger of de nu nog bestaande cohesie naar voor geschoven. Helaas moeten we vaststellen dat sterke sociale cohesie die nu gevonden wordt meestal voldoet aan één of meerdere van de volgende kenmerken: van buitenaf bedreigd worden, een etnische of levensbeschouwelijke sterke identiteit hebben of bestaan uit minder-mobiele burgers (ouderen, gehandicapten, werklozen) (Fischer 1976, p. 119). ‘Community liberated’: een derde meer genuanceerde hypothese erkent dat wijkgebonden sociale cohesie inderdaad niet meer sterk is, maar dat daarvoor een andere soort cohesie in de plaats is gekomen. De cohesie is nu meer ‘maakbaar’ en individuen hebben meer keuzevrijheid in welk netwerk van sociale cohesie ze rond zich uitbouwen. Er is dus sprake van een bevrijdingsproces: “wanneer een samenleving heterogener wordt en uit een grotere verscheidenheid aan mensen en groepen gaat bestaan, dan vermindert de bestaande sociale cohesie ten gunste van een andere vorm van sociale binding.”(Schuyt 1997b, p. 23, oorspronkelijke cursivering)
Opnieuw dringt een verdere specifiëring van sociale cohesie zich op. Sociale cohesie (op microniveau) kan blijkbaar verschillende elkaar ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 15 van 49
aanvullende of vervangende vormen aannemen (Blokland-Potters 1998). We maken onderscheid tussen wijkgebonden en netwerk cohesie. Wijkgebonden cohesie De meer oorspronkelijke omschrijving van sociale cohesie is ongetwijfeld de wijkgebonden variant. Ze steunt op de gedachte dat wijk en gemeenschap met elkaar verbonden zijn. Binnen kleine geografische gebieden zouden mensen elkaar goed kennen, regelmatig treffen en er een grote solidariteit en gezelligheid op na houden. Wijkgebonden cohesie vertaalt zich steeds in gebiedsafbakening. Er wordt aanspraak gemaakt op de geografische ruimte waarin de wijkgebonden cohesie zich afspeelt en deze wordt beschouwd als een territorium, niet helemaal verschillend van de wijze waarop dieren hun territorium afbakenen en beschermen. Er heerst een ‘wij en zij’ sfeer waarin burgers van buiten het territorium argwanend worden gewikt en gewogen voor ze toegelaten worden tot de groep (Elias & Scotson 1965). Bewoners van aanpalende of andere territoria worden met stereotypen en als niet gelijke omschreven: ‘dat zijn er van over ’t water’ of ‘das ene van die andere wijk’. De wijkgebonden cohesie verleent op die wijze identiteit en identificatie aan wie ertoe behoort. Wijkgebonden cohesie vindt zijn ruimtelijk kristallisatiepunt in ontmoetingsplaatsen die niet zelden in het centrum van het territorium gesitueerd zijn. Het zijn centra als het parochiehuis waar na de mis iedereen ging napraten en –drinken en de seculiere tegenhanger het volkshuis waar alle vakbonds- en partijvergaderingen elkaar kruisen en een gezellige zij het ietwat doorrookte sfeer hangt. Moderne varianten zijn het buurthuis, het wijkcafé of recenter het ‘grand café’. De hele hedendaagse notie van wijkgebonden sociale cohesie is doordrongen van een romantische nostalgie. Wijkgebonden cohesie was immers veelvuldig verbonden met door bittere armoede opgelegde immobiliteit. Bovendien kon cohesie in een dergelijke geografische ruimte snel ‘teveel van het goede’ worden en omslaan in sociale controle en dorpse bekrompenheid. Waar oorspronkelijk de wijkgebonden cohesie als typisch voor elke wijk werd opgevat, is dit later verschoven naar wijken of dorpen op het platteland. Enkel in rurale omgevingen zou een dergelijke wijkgebonden cohesie nog te vinden zijn, scherp contrasterend met de anonimiteit en kilte van de stad. “De stedelijke samenleving zou zich kenmerken door onpersoonlijke, vluchtige en verzakelijkte relaties en afstandelijke omgangsvormen. In de stadssociologische visie op het karakter van steden en stedelijke verschijnselen ligt de nadruk sterk op de ‘koude stad’; deze wordt afgebeeld als een rationele samenleving, schijnbaar zonder emoties, hartelijkheid en intimiteit” (Brunt 1996, p. 53-54). Het is evenwel de vraag of het stedelijk leven een kille voedingsbodem voor sociale relaties vormt: “what implications for the individual urban ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 16 van 49
resident follow from the conclusion that urbanism reduces the extent and intimacy of neighborhood relationships ? One expectation is that the absence of local ties should reduce the sum total of the urbanite’s personal bonds. But the evidence indicates that this is not the case. Instead, local relationships are only alternatives to extra-local ones.”(Fischer 1976, p. 120) De wijkgebonden cohesie wordt vervangen door een netwerkcohesie. Netwerkcohesie De idyllische wijkgebonden sociale cohesie is in steden niet meer terug te vinden. Door het veelvuldig verhuizen over grotere afstand, door de grotere mobiliteit en de daarbij horende geografische spreiding van dagelijkse activiteiten ontstaan wijken waar bewoners elkaar nog nauwelijks kennen of op elkaar betrokken voelen. De naaste buren ken je misschien nog wel, maar wie om de hoek woont is ‘onbekend en onbemind’. Hieruit besluiten dat sociale cohesie afneemt is evenwel een te snelle conclusie. Wegkwijnende wijkgebonden sociale cohesie houdt niet noodzakelijk in dat bewoners van moderne wijken uitsluitend individualistisch door het leven gaan, zonder enige noemenswaardige sociale cohesie. Er is immers een andere soort cohesie gegroeid, t.w. een netwerkcohesie. De moderne mens heeft een heel gamma aan sociale relaties met een veel ruimere kring van personen dan vroeger het geval was of kon zijn. Het netwerk van relaties is niet alleen ruimer in termen van aantal personen, maar ook in termen van geografische reikwijdte. De auto en de telefoon laten de moderne mens toe relaties over grote afstand uit te bouwen en in stand te houden. De mobiliteit van de Nederlander, hoewel reeds substantieel gestegen deze eeuw, gaat nog steeds in stijgende lijn, blijkens cijfers uit de mobiliteitsstudie van het Centraal Bureau voor de Statistiek:
Mobiliteit van de Nederlander 45
Gemiddelde afgelegde km per dag
40
35
30
Overige Toeren/wandelen Ontspanning/sport Onderwijs Winkelen Visite/logeren Zakelijk bezoek Van en naar werk
25
20
15
10
5
0 1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
Waar de kost in termen van financiële middelen en tijd nog een practische belemmering zijn ten opzichte van het te onderhouden netwerk ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 17 van 49
kan de verspreiding van electronische post (lage kost, hoge bereikbaarheid, hoge informaliteit van berichten) ervoor zorgen dat deze ‘onderhoudskost’ van een netwerk daalt. Het laat zich derhalve verwachten dat netwerkcohesie niet aan belang zal inboeten. Een voorstudie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid naar de sociale segmentatie van Nederland komt tot de conclusie dat de opleidingsongelijkheid een overheersende rol speelt in de sociale ongelijkheid (Ganzeboom & Ultee 1996). Opvallend is de onafhankelijkheid van woonplaats en sociale cohesie: sociale cohesie laat zich door opleiding bepalen en woonplaats door inkomen: “Hoger en lager opgeleiden vormen ook onderling afgesloten groepen, zoals in Nederland van oudsher godsdienstige groepen dat waren. De groepen hebben ook ieder hun eigen vorm van vrijetijdsbesteding, hun eigen politieke en sociale opvattingen, en huwen in sterke mate binnen de eigen groep. In twee opzichten worden geen grote verschillen tussen hoger en lager opgeleiden gevonden. Ten eerste zijn de twee groepen niet sterk onderscheiden wat betreft de buurt waarin zij wonen en de kwaliteit van de woning. Hierin is inkomen de doorslaggevende factor gebleven.” (kiesgedrag is de tweede dimensie zonder grote verschillen). Netwerkcohesie heeft andere ruimtelijke implicaties dan de wijkgebonden cohesie. In netwerkcohesie zijn er geen eenduidige ruimtelijke centra. Ruimtelijke kristallisatiepunten als parochiehuis en volkshuis worden dan ook een anachronisme. Bovendien is er geen sprake van een territorium, van een gebied dat met duidelijke lijnen in een geografische ruimte kan uitgetekend worden. Eerder is er sprake van een als een spinnenweb geweven patroon van relaties tussen verschillende personen. Toch heeft ook een netwerkcohesie zijn ruimtelijke consequenties. Afgezien van de wisselende plekken waar de netwerkcohesie door activiteiten tussen personen gestalte krijgt en uitgebouwd wordt, zijn er op die plaatsen waar het spinnenweb een hogere dichtheid kent plekken die het netwerk zijn identiteit en identificatie geven en waar een verhoogde concentratie van activiteiten zich situeert. Brussel heeft zich ontwikkeld tot het centrum van het netwerk van de Europese Unie. Het Antwerpse Zuid heeft zich op amper tien jaar een plaats verworven in een netwerk van moderne kunst. ‘De brakke grond’ (http://www.brakkegrond.nl/) in Amsterdam is de ‘hangplaats’ van o.a. Vlamingen, of ze nu in de stad wonen of er een weekend komen stappen. ‘De Balie’ (http://www.balie.nl/) in Amsterdam is het trefpunt van al wie met cultuur en politiek bezig is en slechts een beperkt deel van de bezoekers komt uit Amsterdam zelf. New Orleans is wereldwijd het centrum van Jazz. … Ruimelijke kristalisatiepunten van een netwerkcohesie kunnen ook van een minder zichtbare, kleinschaligere en informelere aard zijn, vb. groenvoorzieningen in de stad (decentrale speeltuinen met een ‘wipkip’
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 18 van 49
op een pleintje), ontmoetingsplaatsen voor het verenigingsleven, sportinfrastructuur (looproutes) en dergelijke. Het lijstje van centra die een ruimtelijke neerslag van een netwerk zijn is eindeloos. Maar door de enkele voorbeelden wordt het wel mogelijk om enkele kenmerken van dergelijke ‘netwerkcentra’. Het belangrijkste kenmerk is dat de notie van een territorium ze vreemd is. Het zijn centra die op knooppunten, verdichtingspunten van een netwerk zitten maar daar omheen geen afgebakend, afgegrensd terrein hebben. Aanvullende kenmerken zijn dat ze identiteit en identificatie geven, niet alleen aan wie deelneemt aan de activiteiten van het centrum maar ook aan de burgers van de plaats waar het centrum gevestigd is. Dat laatste veruiterlijkt zich in een stukje trots, van ‘civic pride’ voor het ‘in huis hebben’ van het centrum. Vanzelfsprekend is dit aspect duidelijker naarmate het centrum sterker geprofileerd is en het thema ervan maatschappelijk aanvaard is. Bij maatschappelijk negatief gewaardeerde thema’s als drugshandel of criminaliteit zal de trots eerder afkeer zijn. Door het loslaten van de territorialiteit van netwerkcohesie is deze vorm van sociale cohesie niet meer te begrenzen. Het stopt niet bij fysische of administratieve grenzen en laat zich ook niet ‘omheinen’. Het loslaten van territorialiteit door de sociale infrastructuur van de samenleving wordt ook weerspiegeld in de fysische infrastructuur. Er is al lang geen sprake meer van een ommuurde stad (tenzij om toeristische redenen, cf. Elburg) en de randen van de stad ontrafelen in snel tempo doordat bedrijfsgebouwen en woongebieden de oorspronkelijke territoriale grenzen doorbreken.
Wijkgebonden en netwerkcohesie Een dorp in de stad
De netwerk plek
Door het verlies van territorialiteit gaat ook de exclusieve aandacht naar de inwoner van de wijk of gemeente verloren. Een dergelijke vorm van ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 19 van 49
buiten-territoriaal burgerschap is niet nieuw. In het Ancien Regime kenden steden zowel binnen- als buitenburgers, soms in gelijke verhouding. De eerste hadden een woonplaats binnen het territorium, de tweede waren met de stad verbonden vanuit netwerkopzicht (handelsrelaties, ….). De Canadese socioloog Barry Wellman schrijft uitvoerig over deze netwerkcohesie. Hij omschrijft gemeenschap als een rond een bepaald persoon geconstrueerd netwerk van andere personen waarmee deze ‘ankerpersoon’ informele en significante relaties onderhoud. Met die omschrijving worden formele relaties (zakelijke transacties) en vluchtige contacten buiten de definitie van ‘gemeenschap’ gehouden. Het over elkaar heen leggen van meerdere van dergelijke op ankerpersonen geënte netwerken resulteert in een netwerk voor groepen burgers. Buurt als cohesie-plek Wijkgebonden of netwerkcohesie hebben beide ruimtelijke implicaties, al zijn deze sterk verschillend van elkaar. Een wijkgebonden cohesie laat zich ruimtelijk vertalen als een territorium, een afgebakend geografisch gebied met relatief duidelijke grenzen. Een netwerkcohesie is een dergelijke territorialiteit volledig vreemd. Het gaat hier om een netwerk van relaties tussen personen. Hoewel dit niet te begrenzen is of te binden aan één bepaalde plaats, zijn er wel ruimtelijke kristallisatiepunten. Deze nemen de vorm aan van plekken waar bepaalde netwerken geactiveerd worden. Daar ontstaan verdichtingen van het netwerk. Vanuit deze omschrijving van wijkgebonden sociale cohesie en netwerkcohesie is het duidelijk dat er verschillende dimensies van sociale cohesie zijn (op het eerder omschreven micro-niveau, behoren tot één groep of groepen). Enkele van deze dimensies zijn (Blokland-Potters 1998, p. 77 e.v.): •
• • • • •
De specialisatie: hoe enkelvoudig of meervoudig is de relatie die twee personen met elkaar hebben. Gaat het enkel over het eenmaal per week met elkaar gaan squashen, of ligt de relatie op het terrein van werk, sport, cultuur, gezelligheid, …. De duurzaamheid: is er sprake van een aantal stabiele langdurige relaties of zijn er sneller elkaar afwisselende relaties? De frequentie: hoe frequent zijn de ontmoetingen? De reikwijdte: hoe ligt de verhouding tussen actieve relaties en potentiële relaties? De dichtheid: zijn het relaties die zich enkel op de ‘ankerpersoon’ richten of is er ook sprake van kruisverbanden waardoor het netwerk hechter, dichter wordt? De sterkte: hoe sterk is de relatie: “the strength of a tie is a (probably linear) combination of the amount of time, the emotional intensity, the intimacy (mutual confiding) and the reciprocal services which characterise the tie” (Granovetter 1973)
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 20 van 49
Sommigen vatten het verschil tussen wijkgebonden en netwerk sociale cohesie aan om te stellen dat de notie van een relatie tussen territorialiteit en sociale cohesie een anachronisme wordt. De post-moderne mens is een netwerkmens wiens sociale netwerk niet beïnvloed wordt door geografische afbakeningen. Daarvoor zorgen de fors toegenomen mobiliteit en recenter de informatiesamenleving: “…de afname van binding aan kleine geografische eenheden in het algemeen en daarmee de wijk als integratiekader. De mobiliteit die in deze eeuw sterk is vergroot, heeft ertoe geleid dat allerlei contacten op een bredere schaal dan de wijk of de buurt plaatshebben.” (Knol 1998, p. 17) De vraag moet gesteld worden of er inderdaad zo een volledig plaatsonafhankelijke sociale cohesie ontstaan is, en of die de enig zaligmakende cohesie vormt. Bovendien is het wegcijferen van alle ruimtelijke implicaties van netwerkcohesie omwille van het wegvallen van de territorialiteit even reductionistisch als de oorspronkelijk koppeling tussen ‘community’ en ‘neighbourhood’. Diversiteit aan levensstijlen Een ‘community liberated’ hypothese ten aanzien van stijgende of dalende sociale cohesie kan niet ophouden bij de analyse van wijkgebonden versus netwerk cohesie. De vervanging van de ene eenduidig opgevatte cohesie door een andere is immers geen bevrijding. Een netwerk cohesie moet dan ook niet gezien worden als een vervanging van de wijkgebonden cohesie maar als een aanvulling of keuzealternatief daarop. Het is aan ieder om zijn of haar eigen structuur van wenselijke en mogelijke sociale cohesie uit te bouwen. (Overigens heeft Tönnies zijn dichotomie van ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ ook steeds als twee alternatieven omschreven en niet als opeenvolgende generaties van ‘het sociale’). Wie welke sociale cohesie wenst en nastreeft is sterk afhankelijk van de levensstijl. Deze is afhankelijk van persoonlijke ingesteldheid en plaats in de sociaal-economische stratificatie, maar eveneens van levensfase. Als jonge ongehuwde net afgestudeerde ben je veel mobieler en actiever in sociale contacten dan als dertiger met een jong gezin en een drukke baan. In de literatuur over de cohesionistische aspecten van levenstijlen wordt er voornamelijk verwezen naar de typologie van Hannerz (Hannerz 1980). Deze maakt onderscheid tussen vier soorten sociale cohesie levensstijlen: •
inkapseling: een ingekapseld netwerk heeft een hoge dichtheid, een geringe specialisatie, een hoge frequentie en een relatief klein aantal relaties. De eerder beschreven wijkgebonden cohesie is typisch een ingekapseld netwerk, maar daarom hoeft het omgekeerde nog niet steeds het geval te zijn. Auto en telefoon laten immers toe een ingekapseld netwerk in stand te houden zonder geografische concentratie (Blokland-Potters 1998, p. 90).
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 21 van 49
•
•
•
segregatie: een gesegregeerd netwerk heeft een lage dichtheid, een hoge specialisatie, een lage frequentie en een groot aantal relaties. In vele opzichten is het een tegenpool van een ingekapseld netwerk. Het hangt samen met de eerder beschreven netwerkcohesie. Een gesegregeerd netwerk wordt toegeschreven aan moderne stedelingen: veel mensen kennen, met verschillende mensen verschillende activiteiten opzetten, weinig elkaar overlappende relaties, …Een gesegregeerd netwerk is niet erg buurtgebonden: “burenrelaties ontbreken niet altijd geheel, maar hebben een functioneel karakter en worden slechts dan geëffectueerd, wanneer daarvoor een concrete aanleiding is” (Blokland-Potters 1998, p. 79). isolement: van een geïsoleerd netwerk spreken is eigenlijk een ‘contradictie in terminis’. Er is immers vooral sprake van weinig tot geen relaties met een lage frequentie. Hoewel deze vorm van (afwezige) sociale cohesie veroorzaakt kan worden door werkloosheid en armoede is dit geen noodzakelijk verband: “men hoeft niet werkloos of arbeidsongeschikt te zijn om moeite te hebben met een persoonlijk netwerk van informele en significante relaties op te bouwen” (Blokland-Potters 1998, p. 96) integratie: waar andere levensstijlen zich kenmerken door zeer dichte netwerken, zeer gespreide netwerken of het afwezig zijn van netwerken, kenmerkt de integratie levensstijl zich door een mengeling van de drie vormen: “Deze netwerken zijn typisch voor de Jansens. Jansens zijn gewone mensen met gewone levens.” (Blokland-Potters 1998, p. 98-99)
Inkapseling, segregatie, isolement en integratie zijn verschillende levensstijlen, verschillende figuraties van sociale cohesie op microniveau. Hoewel er een grote lijn getrokken kan worden doorheen de ontwikkeling van de sociale cohesie in de afgelopen eeuw (dalende wijkgebonden cohesie door industrialisatie, vanaf jaren vijftig stijgende netwerk cohesie door telefoon en auto) is er momenteel noch in descriptief noch in normatief opzicht sprake van één zaligmakende figuratie van sociale cohesie. Er is sprake van verschillende levensstijlen die door verschillende bevolkingsgroepen gehanteerd worden. Welke levensstijl bij welke bevolkingsgroep of burger past is minder eenduidig aan te geven. Van studenten en jonge gezinnen kan verwacht worden dat ze eerder aanleunen bij een netwerk cohesie, van minder mobiele groepen als werklozen en hoogbejaarden kan verwacht worden dat ze eerder aanleunen bij een wijkgebonden cohesie. Ook het hebben van jonge kinderen zorgt voor een grotere wijkgebondenheid: “Children play a strategic role in linking their parents to the neighborhood; they not only promote contacts with nearby parents but also curtail opportunities to interact socially away from home.” (Stueve & Gerson 1977, p. 85) Hiermee wordt aangegeven dat een levensstijl dynamisch is en kan wijzigen volgens levensfase of –omstandigheden. Een onderzoek naar herkomst van persoonlijke relaties illustreert deze dynamiek van levensstijl (Stueve & Gerson 1977) en beklemtoont de noodzaak om levensfase als onafhankelijke variabele te betrekken bij ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 22 van 49
onderzoek naar sociale cohesie. Uit dit onderzoek naar de oorsprong van ‘close friends’ blijkt dat er een duidelijke en te verwachten verschuiving is volgens de levensfase. Vriendschapen ontstaan in de jeugd (op school, jeugdbeweging, …) worden relatief minder belangrijk naarmate men ouder wordt, en worden vervangen door relaties uit de wijk of van diverse andere oorsprong. De oorsprong van sociale relaties zegt evenwel nog weinig over de wijkgebondenheid van die relaties. Het is immers best mogelijk dat een sociale relatie ontstaat in de werksfeer maar toch bepaald wordt door fysische nabijheid van woonplaats. Hetzelfde onderzoek vroeg daarom ook naar het aandeel ‘close friends’ dat in de wijk woonde. Dit evolueerde over de verschillende levensfasen van 50 % (jong alleenstande) over 33, 43, 43 en 48 % naar 39 % voor de ouder zonder thuiswonende kinderen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat dit onderzoek uitsluitend bij mannen gebeurde en bijna 25 jaar geleden. Sindsdien is de mobiliteit (één van de belangrijkste fundamenten van netwerkcohesie) sterk toegenomen. De resultaten zijn dan ook alleen illustratief. Helaas is een gelijkaardig onderzoek van recentere datum niet beschikbaar.
Source of 'close friends' 100% 90% 80% 70% 60%
No known roles
50%
Association
40%
Neighbourhood
30%
Work
20%
Childhood
10%
Kin
0%
young single
young husband
young father
mid-aged father
old father
post-parent
Als lokale overheid is het belangrijk te omschrijven op welke soort sociale cohesie men zich wil richten. Immers, verschillende soorten sociale cohesie vragen andere beleidsinstrumenten. Wil men wijkgebonden cohesie versterken door gezellige buurthuizen en buurtfeesten te organiseren? Is het de bedoeling om vereenzaming te voorkomen? Is het de aan wijkgebonden sociale cohesie verbonden sociale controle die terug moet aangewakkerd worden om de stijgende criminaliteit tegen te gaan? Wil men verdraagzaamheid tussen (etnische of levensbeschouwelijke) groepen verhogen door meer bekendheid te geven aan elkaars cultuur? Een lokale overheid kan er ook voor kiezen de variatie aan configuraties van sociale cohesie te respecteren en ‘voor elk wat wils’ organiseren. Daarbij is belangrijk voor ogen te houden dat de huidige situatie van
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 23 van 49
groepen burgers misschien wel dichter bij het geromantiseerde ideaal van een dorpse sfeer kan staan dan andere situaties, maar daarom nog niet de meest optimale of wenselijke situatie is: “in cases where other social contacts are too distant in time or cost, people must either form personal connections with their neighbors, or have none at all. People whose mobility is restricted, such as the elderly, or who are isolated, as in the countryside, face this choice. Usually they choose to neighbor.” (Fischer 1976, p. 117) Vanuit deze vaststelling hoeft werken aan sociale cohesie niet uitsluitend te betekenen dat er gewerkt wordt aan de sociale infrastructuur. Ook de fysische en economische infrastructuur hebben invloed op de sociale cohesie. Een paar voorbeelden van andere mogelijkheden zijn de initiatieven van: • de gemeente Hasselt: alle openbaar vervoer binnen de gemeente gratis en goed (toegankelijk, klantvriendelijk) georganiseerd; • van de Vlaamse minister Stevaert: lokale besturen kunnen voor een gering bedrag per persoon per jaar specifieke groepen als jongeren, ouderen, werklozen gratis toegang geven tot het openbaar vervoer; • of een fysische infrastructuur die mobiliteit van minder mobiele personen als ouderen of gehandicapten bevordert (vb. hellingen aan het einde van de voetpaden voor rollators, rolstoelen en kinderwagens, strategische positionering van straatmeubilair e.d.). 3.4
Een ‘maakbare’ sociale cohesie? Op de vorige pagina’s is een beschrijving gegeven van sociale cohesie als begrip en fenomeen. Daarbij is getracht te verhelderen dat: • Sociale cohesie verschillend is van sociale uitsluiting en een eigen dynamiek heeft; • Er verschillende niveau’s van sociale cohesie zijn; • Op microniveau minstens onderscheid moet gemaakt worden tussen wijkgebonden en netwerkcohesie; • Beide vormen verschillende ruimtelijke consequenties hebben. De vraag die logisch volgt op deze beschrijving is of sociale cohesie ‘maakbaar’ is, effectief via sociaal beleid kan gestuurd worden. Sociale cohesie als resultante van maatschappelijke ontwikkelingen Sociale cohesie is de resultante van een veelheid van ontwikkelingen in de samenleving. Aanvullend op de grote maatschappelijke ontwikkelingen die eerder omschreven werden (individualisering, secularisering, verlies van betrokkenheid en verzakelijking) hebben ook meer tijdelijke ontwikkelingen hun invloed. Zo is het duidelijk dat bij een bedreiging van buitenaf de interne cohesie in belangrijke mate stijgt. Een externe gemeenschappelijke vijand zoals plannen over het bouwen van een asielcentrum of een instelling voor verslaafden in een bepaalde wijk, of de verlenging van de startbaan van de luchthaven, … verdichten het netwerk van relaties. Hetzelfde verschijnsel is waar te nemen bij vb. de deelname van ‘Oranje’ aan belangrijke internationale voetbalwedstrijden. ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 24 van 49
Het idee dat conflicten (reële, potentiële of symbolische) de sociale cohesie bevorderen werd oorspronkelijk beschreven door Georg Simmel maar nadien herhaaldelijk overgenomen en geïllustreerd in de dagelijkse realiteit (Schuyt 1997b, p. 20). Helaas is de groei van cohesie op microniveau al te vaak omgekeerd evenredig aan de cohesie op mesoniveau. Een grotere groepsinterne cohesie verzwakt de cohesie tussen de groepen. Het gemeenschappelijke van dit verschijnsel is evenwel dat ze veroorzaakt wordt door factoren die vanuit beleid moeilijk kunnen beïnvloed worden om practische of ethische redenen. We moeten daarom op zoek gaan naar andere instrumenten die wel een positieve invloed kunnen uitoefenen op sociale cohesie. Sociaal beleid voor sociale cohesie Werken aan sociale cohesie en werken op het buurtniveau is traditioneel het professioneel domein van buurtwerk, opbouwwerk en samenlevingsopbouw. Daarin is de laatste decennia aan ruime professionele kennis uitgebouwd. Recentelijk is het instrumentarium uitgebreid met nieuwe concepten als sociale vernieuwing en opzoomeren (of de Antwerpse variant OpSinjoren), beide gericht op het verhogen van de sociale cohesie. Minder specifiek maar daarom niet minder relevant voor sociale cohesie zijn de vele vormen van wijkontwikkeling en –beheer.. Op landelijk niveau doet het Verwey-Jonker instituut onderzoek naar integrale wijkontwikkeling en werkt het NIZW aan het meerjarenproject Heel de buurt. Beide beschrijven en analyseren lokaal sociaal beleid op wijk/buurtniveau. Ook in het Eindhovens sociaal beleid is er de afgelopen jaren aandacht geschonken aan de kwaliteit van de buurt, o.a. via de wijkimpulsplannen en een gericht beleid op de achterstandswijken, de zg. impulswijken. De Stadsvisie 2010, het sociaal structuurplan en IMPULS 1998-2002 illustreren dit. Opvallend is dat veel van deze ontwikkelingen sociale uitsluiting op buurtniveau (achterstand, werkloosheid, …) als aangrijpingspunt nemen en sociale cohesie wel in hun doelstellingen vernoemen maar er weinig specifiek op gericht zijn. En ‘civic centre’? Het ‘brandpunt’ van dit onderzoek ligt bij een ‘civic centre’ als beleidsinstrument om sociale cohesie te vergroten. In het voorgaande zijn de verschillende dimensies van sociale cohesie alsook hun territoriale en geografische implicaties beschreven. Daarbij is een ‘civic centre’ stijl buurthuis, parochiehuis, volkshuis, … gekoppeld aan één specifieke soort sociale cohesie, t.w. de wijkgebonden sociale cohesie. Aanvullend daarop omschreven we netwerkgebonden cohesie met een andere vorm van ‘civic centre’ als ruimtelijk kristallisatiepunt.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 25 van 49
4 TECHNOLOGIE EN SOCIALE COHESIE
4.1
Van een post-moderne naar een informatiesamenleving
De voorgeschiedenis Het ontstaan van het begrip ‘informatiesamenleving’ kan teruggevoerd worden naar sociaal-wetenschappelijk onderzoek in de late jaren 60 en vroege jaren 70. Sociale wetenschappers analyseerden de maatschappelijke en economische ontwikkelingen van die tijd en gebruikte de term ‘post-industrialisatie’ om aan te geven dat een nieuw tijdperk ons leven insijpelde. Hoewel de term ‘informatiesamenleving’ nog niet gebruikt werd, was reeds duidelijk welk belang informatie zou hebben als ingrediënt van deze postindustriële samenleving. Anderen hebben later op dit gedachtegoed verder gewerkt en de term ‘informatiesamenleving’ bedacht en gepopulariseerd. De echte doorbraak van het begrip ‘informatiesamenleving’ is waarschijnlijk terug te leiden tot de eerste verkiezingsstrijd van Al Gore en zijn belangstelling voor de ‘information highway’. Daarop lanceerde de Europese Commissie haar ‘information society’ om duidelijk te maken dat het hier niet uitsluitend ging om technische ontwikkelingen, maar ook en vooral om maatschappelijke ontwikkelingen. Het heden Wat zijn de belangrijkste samenstellende delen van die ‘informatiesamenleving’, zoals dat begrip nu gebruikt wordt? •
•
De moderne samenleving kent een significante toename van informatie. We hebben nu meer boeken, telefoons, televisies, radio, internet, …. dan ooit en steeds meer informatie is via deze media beschikbaar. De moderne samenleving kent een significante toename van technologie, in het bijzonder op het vlak van informatie en communicatie (ICT = Informatie en Communicatie Technologie). Deze technologie verschilt in kwantitatief opzicht van wat enkele jaren geleden beschikbaar was. Zo is het een gemeenplaats te stellen dat de gemiddelde bureaucomputer van vandaag krachtiger is dan een ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 26 van 49
•
universitair rekencentrum van slechts een decennium geleden. Maar ook in kwalitatief opzicht is er een verschil. De traditionele media verliezen hun begrenzing en vloeien steeds meer in elkaar. Daarbij kan gedacht worden aan de convergentie van tekst en beeld en geluid … maar ook aan de convergentie van computer en televisie, telefoon en computer, … Een derde dimensie van de ontwikkeling naar een informatiesamenleving situeert zich in de verschuiving van het economisch zwaartepunt naar de ‘tertiaire sector’. Terwijl de generatie van onze grootouders voornamelijk arbeid vond in de agrarische sector of de zware industrie bestaat de huidige arbeid voornamelijk uit ‘witte-boorden’ arbeid. De arbeidsstructuur van onze samenleving is grondig gewijzigd in slechts enkele generaties. Dit reflecteert de toegenomen belangrijkheid van informatieintensieve economische sectoren als media, banken, verzekeringen, sociale zekerheid, overheid en onderwijs.
De toekomst Eind jaren vijftig voorspelde de voorzitter van IBM dat de wereld een behoefte had aan ongeveer 5 computers, t.w. 3 voor Noord-Amerika en 2 voor de UK. De hele technologie van internet met email, wwww, e.d. was tien jaar geleden nog vrijwel onbekend en onbestaand. Wie toen durfde de huidige toepassingen te voorspellen werd weggelachen. Enige voorzichtigheid is derhalve geboden in het trachten te omschrijven van waar we zullen staan in termen van beschikbare technologie en informatiesamenleving binnen vijf of tien jaar. Verschillende ‘visionaire’ auteurs hebben zich hieraan gewijd en hun publicaties kunnen inspirerend werken. Een aantal krachtlijnen van waarschijnlijke ontwikkelingen kunnen uitgetekend worden: • Informatienetwerk: de stijging van de levensverwachting eind 19de eeuw is in belangrijke mate te danken aan het organiseren van een fijnmazig netwerk van riolering en water. Midden 20ste eeuw is daar het netwerk van electriciteit, aardgas en telefoon bijgekomen. Het is een veilige hypothese te stellen dat binnen een decennium een aansluiting van elke woning en gebouw op een fijnmazig en krachtig informatienetwerk vanzelfsprekend zal zijn. Of dit netwerk gebaseerd is op telefoon, (glasvezel)kabel, electriciteit of draadloos zal verlopen is met minder zekerheid te voorspelen. • Convergentie: Er zal een vergaande convergentie plaatsvinden van informatie- en communicatietechnologie met allerlei andere bestaande media. De ontwikkeling met waarschijnlijk de belangrijkste implicaties is de integratie van internet met de televisie (vb. WebTV van Microsoft). Een dergelijke integratie zou meteen het gebruik van internet in vergaande mate democratiseren en een geweldige electronische markt creëren. Ongetwijfeld is de kracht van dit laatste de belangrijkste aanwijzing dat deze integratie van internet en televisie ook daadwerkelijk zal plaatsvinden. ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 27 van 49
•
4.2
Ook in andere producten zal informatie- en communicatietechnologie geïntegreerd worden. Intelligente auto’s zullen weten waar ze zich bevinden via Global Positioning System en ook weten hoe ze naar hun bestemming moeten via digitale routesystemen. ‘Verloren gereden’ zal steeds minder een geldig excuus worden. Nieuwe in- en uitvoer: hoewel computers een snelle ontwikkeling hebben doorgemaakt is er relatief weinig gewijzigd in de mogelijkheden van invoer (toetsenbord, muis) en uitvoer (scherm, printer). Op dit ogenblik wordt veel vooruitgang geboekt met ‘voice recognition’ zodat het niet denkbeeldig is dat we binnen enkele jaren met onze computer (of auto, microwave, ….) praten in plaats van op knopjes drukken.
de informatiesamenleving en sociale cohesie
Maatschappelijke ontwikkelingen Als de invloed van de informatiesamenleving in verband wordt gebracht met sociale cohesie, dan is het meestal vanuit een verkeerdelijke invulling van sociale cohesie als het afwezig zijn van sociale uitsluiting. Het gaat dan voornamelijk over de invloed van de informatiesamenleving op bestaande en nieuwe vormen van sociale uitsluiting. Het ‘grote doembeeld’ hier is van een zich ontwikkelende nieuwe maatschappelijke tweedeling tussen ‘haves and haves-not’. Dit doembeeld doet zich voor op velerlei niveau’s, zoals tussen eerst en derde wereld (Haywood 1995), tussen zuidelijke en noordelijke lidstaten van de Europese Unie (communicatie van de Europese Commissie, COM(97)7/3: Cohesion and the information society) of tussen verschillende groepen van de bevolking, vb. ouderen (van Rijsselt & Weijers 1997). Het is niet het voorrecht van de huidige informatiesamenleving om te inspireren tot beschouwingen over het ‘sociale’ van de moderne mens. Bij de opkomst van de televisie werd al geklaagd over het verloren gaan van de sociale dimensie van de cinema. Bij de opkomst van de grammofoon werd in dezelfde zin geklaagd over het verloren gaan van het collectief naar de radio luisteren. In juni 1998 maakte de Noord-Amerikaanse senatoren William Bennett en Sam Nunn de resultaten bekend van hun onderzoek naar de betrokkenheid van de Amerikanen bij het maatschappelijk bestel. In A nation of spectators stellen zij: ‘de Amerikanen meer vrije tijd hebben dan ooit en er toch over klagen dat ze geen tijd hebben om te besteden aan de school van hun kinderen of hun lokale gemeenschap’. De oorzaak voor de discrepantie vinden zij bij de televisie: ‘er is iets mis in een land waar 40 tot 34 % van de vrije tijd geconsumeerd wordt door de televisie’. De gemiddelde Amerikaan kijkt 28 uur TV per week, de Nederlander ongeveer 24 uur. Ten opzichte van de invloed van de informatiesamenleving op de sociale cohesie (in ‘onze’ betekenis van gemeenschap) worden tegenstrijdige ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 28 van 49
hypothesen geformuleerd. Zo is er de High Level Group of Experts die in opdracht van de Europese Commissie de sociale gevolgen van de informatiesamenleving onderzocht en een positieve invloed verwacht. Opvallend is daarbij dat ze zelfs een toename van wijkgebonden cohesie verwachten: “the IS provides the tools to increase distance working. Such an increase could have a profound impact on social integration. At present, some individuals resist tele-working because they are afraid that they will be socially isolated due to reduced contact with colleagues. However, more employees working from home could result in increased social contacts within the neighbourhood and family thus creating 'social networks' within communities” (Experts 1996, p. 33) Anderen formuleren eerder sombere hypothesen. Zo onderzocht het departement antropologie van de San Jose Universiteit de sociale gevolgen van de arbeidsomgeving van Silicon Valley, als centrum van de technologieontwikkeling als voorbeeld van ons aller toekomst voorgeschoteld. Door de lange werktijden en de grote competiviteit wordt alles, zelfs gezins- en sociale relaties, zeer rationeel benaderd en vanuit utilitair oogpunt ingeschat. Deze tot in het uiterste doorvoeren van een Weberiaanse rationaliteit wordt omschreven als de ‘McDonaldisation’ van de samenleving (Ritzer 1996). In meer practische termen resulteert de informatiesamenleving in het ontstaan van een rijk gamma van virtuele gemeenschappen. Via e-mail en world-wide-web ontstaan gemeenschappen van gelijkgezinden die druk met elkaar communiceren maar elkaar in regel nooit ontmoeten. Hoewel er derhalve uitermate zelden sprake is van ‘face to face’ contacten kan het wel gaan om contacten die vallen binnen de door ons eerder gehanteerde definitie van significante en informele relaties. Rheingold doorbrak in 1993 het algemene beeld van virtuele gemeenschappen als samenbundeling van weinig significante, vluchtige en vrijblijvende contacten door te beschrijven hoe zijn deelname aan de virtuele gemeenschap The Well zijn sociaal netwerk beïnvloedde (Rheingold 1993). Bovendien leidt de afwezigheid van ‘face to face’ contacten tot meer expliciete, persoonlijke communicatie. Technologie en wijkgebonden sociale cohesie Wat Rheingold helder maakt is dat we een ontkoppeling moeten doorvoeren van enerzijds significante en informele relaties (bouwstenen van sociale cohesie) en anderzijds ‘face-to-face’ contacten. We situeren intimiteit en kwaliteit van een relatie steeds met directe contacten en vooronderstellen daar fysische nabijheid bij. Contacten via nieuwe media associëren we met onpersoonlijke, oppervlakkige en weinig beklijvende contacten (Cerulo 1997). Opvallend is evenwel dat we diezelfde koppeling tussen fysische nabijheid en betekenisvolheid niet of minder maken bij het medium telefoon.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 29 van 49
O Virtuele ‘clubjes’ De bekende zoekmachine Yahoo lanceerde onlangs een nieuwe informatiedienst: virtuele clubjes. Via http://clubs.yahoo.com/ kan eenieder met anderen een club oprichten of een bestaande ‘open’ club vervoegen. Binnen een virtueel clubhuis kunnen berichten achtergelaten worden (tekst, maar ook foto’s, geluidsfragementen, …), kan men rechtstreeks met elkaar communiceren (het zg. ‘chatten’) en bestaat er een kalender voor gezamenlijke afspraken. De vraag naar de waarde van virtuele gemeenschappen vertrekt evenwel van een te enge vraag en gaat mee met de huidige ‘hype’. In realiteit zullen er burgers immers weinig relaties uitbouwen die uitsluitend virtueel bestaan. Een meer waarschijnlijk scenario is van een veelheid aan sociale relaties waarvan sommige enkel reëel zijn, sommige enkel virtueel en de meeste een combinatie van beide. En daarbij is die situatie niet verschillend van de telefoon of brieven: sommige mensen zien we dikwijls en bellen we nooit, sommige bellen we dikwijls en zien we nooit, maar het overgrote deel van de mensen die we kennen zien en bellen we. Wordt aan dit scenario iets verandert doordat telefoon vervangen wordt door E-mail, virtuele clubjes, …? Een begin van analyse wordt gemaakt door Virnoche en Marx. Door de mate van ‘realiteit’ en ‘virtualiteit’ van gemeenschappen tegen elkaar af te zetten, komen ze tot zes mogelijke soorten (Virnoche & Marx 1997) die we zelf voor de eenvoud van de discussie voorzien van namen:
Steeds reële gemeenschap
Soms reële gemeenschap
nooit reële gemeenschap
Geen virtuele gemeenschap Wijkgebonden cohesie
Wel virtuele gemeenschap Digitale reservaten
Buurten, wijken Totale instituties Netwerk cohesie
Virtuele wijken, steden
Sociale netwerken van vrienden, familie, collega’s, …
Virtuele ‘uitbreiding’
Gemoderniseerde cohesie
Virtuele gemeenschappen The Well (Rheingold 1993) Door toegenomen mobiliteit en telefoon is sociale cohesie in de loop van de eeuw ‘onthecht’ geraakt van haar territoriale binding. Daarom is er een verschuiving opgetreden van wijkgebonden cohesie naar netwerkcohesie. De discussie rondom nieuwe informatiediensten en sociale cohesie wordt gemonopoliseerd door virtuele gemeenschappen. De meest waarschijnlijke ontwikkeling is er evenwel een naar gemoderniseerde cohesie, waarin burgers sociale relaties uitbouwen met anderen zonder gehinderd te worden door territoriale beperkingen en de ruimtelijke reikwijdte van sociale relaties uitgebreid wordt door aanvulling van telefoon met nieuwe informatiediensten. ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 30 van 49
Is er toekomst voor de ‘digitale reservaten’? Als we uitgaan van een situatie waarin het overgrote deel van de burgers vlot toegang heeft tot de informatiesnelweg (via ruime beschikbaarheid van pc’s of via integratie van internet en televisie), hoe zien onze wijken er dan uit? O Wired Suburbs De onderzoeksgroep rond Barry Wellman (University of Toronto) volgt de bewoners van een nieuwe wijk aan de rand van de stad. Het onderzoek wil bekijken wat de invloed is van de uitstekende informatiesnelweg in de wijk op de relaties van de bewoners met werk, met elkaar en met hun sociale netwerk. De fase van de gegevensverzameling wordt lente 1999 afgerond en de eerste resultaten kunnen in het najaar verwacht worden. O MSN street Microsoft installeerde pc’s en netwerktoegang bij ongeveer 25 bewoners van de wijk Islington, London. De belangrijkste onderzoeksvraag is hoe mensen leven in een situatie van volledige beschikbaarheid van de informatiesnelweg. 4.3
Technologie en de kwaliteit van de buurt Het perspectief van technologie in de wijk kan verruimd worden van sociale cohesie naar kwaliteit van de wijk. Bovendien kan de eerder ingenomen reductie van technologie tot informatie- en communicatietechnologie wegvallen. Vanuit een dergelijk ruimer perspectief ontstaan verschillende invalshoeken om door inzet van technologie de kwaliteit van de buurt te verhogen. Enkele mogelijke aangrijpingspunten: •
•
•
Het vermijden van sociale uitsluiting door op het terrein van technologie opleidings- en tewerkstellingsprojecten op te zetten. Daarmee wordt ingespeeld op de schaarste op de technologiearbeidsmarkt; Het gebruiken van technologie om woningen en woonomgeving toegankelijk te maken voor ouderen en gehandicapten. Daarbij kan gedacht worden aan ‘smart houses’ technologie maar ook aan de schuin aflopende voetpaden voor rollators en kinderwagens, ringleidingen in publieke gebouwen, een netwerk van sociaal alarm, … Een totaalconcept van technologie voor een toegankelijke wijk is hier nodig; Technologie voor criminaliteitspreventie, ofwel ter bestrijding van criminaliteit door monitoring ofwel ter preventie van criminaliteit door vb. digitale hangplekken voor jongeren te verwezenlijken;
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 31 van 49
• •
•
• 4.4
Burgers terug de mogelijkheid geven in de wijk te leven door ‘telecottages’: wijkgebonden volledig uitgeruste kantoren voor ‘wijk’werkers eerder dan thuiswerkers; Virtuele wijk waarin gestructureerde informatie over de wijk gekoppeld wordt aan interactie tussen burger en overheid en inspraakmogelijkheid in voor de wijk relevante dossiers. Dit verhoogt de betrokkenheid van de burger op de wijk; Vergroting van de efficiëntie van diensten (publieksfunctie, beleidsfunctie en netwerkfunctie) van stadsdeelkantoren door het concept van front-office en back-office, zoals uitgewerkt door OL2000, te implementeren; ….
Technologie als kans en bedreiging Technologie vormt voor sociale cohesie zowel een kans als een bedreiging. Het is een bedreiging als sociale netwerken uitdijen en uitsluitend gaan bestaan uit filterdunne sociale relaties die weinig beklijvend zijn. Het is een bedreiging als de informatiesamenleving de kwaliteit van de arbeid dermate aantast dat sociale netwerken eronder lijden. Maar technologie is bovenal een kans om bestaande en nieuwe sociale cohesie te ondersteunen. De snelle ontwikkeling van technologie creërt nieuwe mogelijkheden en de snelle disseminatie van technologie over de bevolking maakt intensief gebruik van deze mogelijkheden niet langer ‘science fiction’.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 32 van 49
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 33 van 49
5 CIVIC CENTRE, EEN DOEKJE VOOR HET BLOEDEN?
Het begrip ‘civic centre’ deed ongeveer twee jaar geleden zijn intrede in het Eindhovense gemeentebeleid. Het is evenwel een eigen leven gaan leiden en een ‘kameleon-begrip’ geworden: afhankelijk van wie het begrip hanteert of omschrijft krijgt het een andere inhoud. 5.1
‘Civic centre’ als nieuw kameleonbegrip
Nieuw Ongeveer twee jaar geleden dook het begrip ‘civic centre’ voor het eerste op in Eindhovense beleidsdocumenten. Daarin wordt het omschreven als: “een facilitair ‘dienstencentrum’ dat open staat voor commerciële en nietcommerciële activiteiten. Het dienstencentrum heeft een dienstenbalie, een breed aanbod en commerciële horeca”. (MCZ, praatpapier, januari 1997). In latere documenten wordt daarbij gevoegd dat een ‘civic centre’ de sociale cohesie in de wijk moet verhogen. ‘Civic centre’ is een begrip zonder veel voorgeschiedenis. In de Angelsaksische wereld heeft het begrip een generische en weinig specifieke betekenis. Het verwijst naar een cluster van gebouwen uit de burgerlijke of publieke sfeer. In de woorden van een Engels collega: “A Civic Centre is either used as a generic term for the very centre bit of a city, often a shopping centre, or can just refer to local government administrative buildings”. ‘Civic’ verwijst evenwel in eerste instantie naar gebouwen van de (lokale) overheid. Zo zetelt de gemeenteraad van Southampton in een gebouw dat de naam ‘civic centre’ draagt. Eigenlijk zou Eindhoven dus beter spreken van een ‘civil centre’. Een ‘civic centre’ heeft in de Angelsaksische wereld ook de connotatie dat het iets prestigieus is, iets waarop de burger trots kan zijn en een stukje identiteit aan kan ontlenen. Hoewel de term in Nederland weinig voorgeschiedenis heeft is het idee in zijn rudimentaire vorm niet nieuw. Het sluit aan bij de wijkgedachte die in de stedelijke planologie in de jaren dertig ontwikkeld werd (Nelissen 1974, p. 280 e.v.). Dit was oorspronkelijk een planningsconcept om de groeiende verkeersproblematiek van grote steden aan te pakken, maar ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 34 van 49
werd snel een sociaal concept ‘want in deze beschermde gebieden zouden behalve en lagere school ook tal van voorzieningen, zoals winkels en sportvelden moeten worden ontworpen en zou ook het sociaal leven in de stad een nieuw territoriaal kader kunnen vinden.’ Ook het idee van een ‘civic centre’ als fysisch gebouw is niet nieuw. Eerder verwezen we reeds naar het parochiecentrum en het seculiere volkshuis. Reeds kort na de tweede wereldoorlog deed ook in Amsterdam het fenomeen wijkcentrum zijn intrede om de vooroorlogse sociale verbanden te herstellen (Hulshof & Noyon 1997). Door middel van wijkcentra werd getracht ‘recht te doen aan de binding die mensen met hun woonbuurt voelen. Naast de verbondenheid per zuil moest er toch ook zoiets zijn als een territoriale solidariteit.’ Kameleonbegrip Het begrip ‘civic centre’ is evenwel slachtoffer geworden van onduidelijkheid doordat velen het op- of overnamen zonder een nauwkeurige definitie. Er is sprake van een gezamenlijk gebruikte term met gedeelde ingrediënten van de definitie ervan maar een grote reikwijdte van precieze invulling van het begrip. Verschillende ‘stakeholders’ hebben het begrip in hun taalgebruik opgenomen. Sommige van deze ‘stakeholders’ verkiezen een pragmatische benadering en zien een ‘civic centre’ dan ook voornamelijk vorm krijgen in een gebouw, anderen hanteren een minder pragmatische benadering en zien in ‘civic centre’ vooral een benaderingswijze van het gestelde probleem van sociale cohesie in de wijk. Deze situatie leidt dan ook tot een gamma van omschrijvingen die door onze gesprekspartners geformuleerd worden en in de Eindhovense beleidsdocumenten terug te vinden zijn. Een ‘civic centre’ wordt omschreven als: • De ‘huiskamer van de wijk’; • Wijkcentra nieuwe stijl; • Een ‘sociale supermarkt’ met een uiteenlopend gamma van activiteiten voor uiteenlopende groepen burgers. De veelheid aan definities leidt evenwel tot onduidelijkheid over de positie van ‘civic centre’. Het is onduidelijk hoe het begrip kadert in het gemeentebeleid en met name de IMPULS-programma’s, GOGO (lange termijn strategie van gemeentelijke organisatie) en de VINEXnieuwbouwwijken. Gesprekspartners vragen zich dan ook af of ‘civic centre’ een nieuwe naam is voor de bestaande vrije-tijdsaccomodaties (VTA’s), of het een reorganisatie is van deze VTA’s met buurtwinkels, of met buurtwinkels en stadsdeelkantoren, of ‘civic centre’ een herkansing is voor ’t Karregat, … Doordat veel actoren vanuit Eindhoven en elders zich tegen het begrip ‘civic centre’ hebben ‘aangeschurkt’ met hun eigen problemen, oplossingen, visies en affiniteiten, is het begrip vanuit zijn
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 35 van 49
oorspronkelijke originaliteit uitgegroeid tot een schoolvoorbeeld van ‘garbage can’ besluitvorming. Deze metafoor van vuilnisbak werd begin jaren zeventig ontwikkeld in de organisatiesociologie naar aanleiding van onderzoek naar besluitvormingsprocessen in universiteiten (Cohen et al. 1972). Daarbij bleek de normatieve sequentie van rationele besluitvorming (probleem, analyse, oplossing, evaluatie) niet te beantwoorden aan de realiteit. Er bestond iets van een anarchie waarbinnen verzamelingen van oplossingen, problemen, middelen, beleidsopties, … elkaar vinden. Helaas is de keuze voor de vuilnisbak als metafoor ongelukkig omdat daarbij negatieve connotaties worden opgeroepen. Misschien ware het beter geweest een composthoop als metafoor te kiezen. Daaruit ontstaan immers voedingsstoffen voor nieuwe frisse ideeën. Om het idee van ‘civic centre’ inderdaad die kans te geven is het nodig de gemeenschappelijke elementen uit de verschillende definities en interpretaties te lichten en deze te spiegelen aan de doelstelling van het verhogen van sociale cohesie, daarbij rekening houdend met de eerder gegeven omschrijving van de verschillende soorten cohesie en hun ruimtelijke consequenties. 5.2
Gemeenschappelijke elementen
Multifunctionaliteit Een eerste belangrijk element van het begrip ‘civic centre’ betreft het multifunctionele karakter ervan. Het gaat niet alleen om een centraal gelegen en grootschalig centrum maar vooral om het clusteren van voorheen over heel de stedelijke ruimte verspreide voorzieningen. Als mogelijke op te nemen voorzieningen werden genoemd: • • • • • • • • • •
Vrije Tijds Accomodaties (VTA) met embryonale horeca Buurtwinkels Stadsdeelkantoren Kinderopvang peuterspeelzalen Bibliotheken Scholen Buurtwerk Eindhoven (BWE), voornamelijk in achterstandswijken O&O, facilitering vrijwilligerswerk Stichting welzijn ouderen
Grootschalig? De term ‘grootschalig’ wordt regelmatig genoemd als er in Eindhoven over een ‘civic centre’ wordt gepraat. Maar tegelijkertijd wordt erop gewezen dat het vooral dicht bij de burger moet staan. Derhalve de vraag op welke schaalgrootte een ‘civic centre’ moet geënt worden.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 36 van 49
Ook hier worden begrippen door elkaar gebruikt. Met het oog op duidelijkheid omschrijven we hier de belangrijkste begrippen: • Buurt: enkele straten, paar honderd mensen • Wijk: 5.000 tot 10.000 mensen • Stadsdeel: ongeveer 35.000 mensen Inzake de grootte van het ‘bedieningsgebied’ waarin een ‘civic centre’ geplaatst wordt, bestaan tegenstrijdige wenselijkheden. Vanuit budgettaire overwegingen is het wenselijk het aantal ‘civic centres’ te beperken aangezien elk ervan gepaard gaat met minstens een initiële opstart-investering. Een situering van ‘civic centre’ op stadsdeelniveau is daarom wenselijk. Vanuit het standpunt van de sociale cohesie evenwel is een kleinere schaal aangewezen. Het wijkniveau lijkt het meest aangewezen. Op buurtniveau is er reeds bekendheid door dagelijkse bezigheden, terwijl het stadsdeelniveau te ruim is waardoor het platform voor ‘familiariteit’ dreigt verloren te gaan. De vraag naar de optimale grootte van een ‘civic centre’ of wijk is niet nieuw: “Juist omdat de wijk zowel een fysiek als sociaal begrip was, bleek de optimale grootte bijzonder moeilijk vast te stellen. Wilde men een passend voorzieningenniveau in de woonomgeving tot stand brengen, dan moest meer rekening worden gehouden met het draagvlak van deze voorzieningen en was de …grootte van 5000 inwoners te klein. Tegelijkertijd noopte het uitgangspunt van een territoriaal kader voor face-to-face relaties ertoe de wijk zo klein mogelijk te houden en dan was de omvang van 5000 inwoners te groot. Het is duidelijk dat deze twee doelstellingen niet tegelijk te realiseren zijn.”(Nelissen 1974, p. 284) Wijkgericht Grote overeenstemming is er te vinden ten opzichte van het kenmerk van een ‘civic centre’ om een wijkgerichte strategie te volgen, aansluiten op de eerder geschetste aandacht voor de buurt/wijk en in tegenstelling tot het categoriaal gericht sociaal beleid (op jongeren, ouderen, allochtonen, …) Sociale cohesie Even duidelijk is de gedachte dat ‘civic centre’ moet aansluiten bij de huidige aandacht voor sociale uitsluiting (impulsgebieden e.d.) maar zich toch voornamelijk moet richten op sociale cohesie en derhalve een voor het gehele grondgebied relevante ontwikkeling is. Actief Tenslotte wordt ten aanzien van ‘civic centre’ de verwachting uitgesproken dat ze een actieve rol zullen spelen in de verschillende wijken. Dit wordt gecontrasteerd met de huidige meer passieve opstelling van de vrije tijds accomodaties.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 37 van 49
5.3
‘Civic centre’ als antwoord op welke vraag? Bij het exploreren van de precieze contouren van de vraag van de gemeente Eindhoven naar een conceptstudie omtrent ‘civic centre’ werd duidelijk dat het begrip zich op een kruispunt bevond van drie problematieken, te weten de bekommernis omtrent de sociale cohesie in de stad, de bekommernis om de kwaliteit van de wijk en de aandacht voor technologie. Alle drie behoren tot de speerpunten zoals neergelegd in de stadsvisie 2010. Eén van de speerpunten luidt: “Eindhoven als een stad waarin mensen zich met elkaar thuis voelen”. Verder schrijft men in de stadsvisie: “…we kiezen voor Eindhoven als.. een stad die bekend staat als een centrum van kennis en vernieuwing, met het accent op Sociale De wijk technologie” (p. 8). Het cohesie concept van sociaal infrastructuurplan schrijft als doelstelling: “door ontwikkeling van een goede sociale De basisbekabeling voelen informatiemensen zich betrokken samenleving bij hun buurt.” (p. 19). Zoals blijkt uit de beschrijving van de gemeenschappelijke kenmerken van het begrip ‘civic centre’ gaat het voornamelijk om een initiatief dat zich situeert op het snijvlak van de sociale cohesie en de kwaliteit van de wijk. In de intiële invulling van het concept ‘civic centre’ was er voor technologie weinig aandacht weggelegd. Bovendien gaat het voornamelijk om sociale cohesie op microniveau, t.w. het behoren tot een of meerdere groepen. Sociale cohesie op mesoniveau (relaties tussen groepen, vb. allochtonen en autochtonen) en op macroniveau (burgerschap) is minder aan de orde. Derhalve werd ook in deze rapportage voornamelijk ingezoomd op dit microniveau van sociale cohesie.
5.4
‘Civic centre’ als multifunctioneel centrum In het gemeentebeleid van Eindhoven is het concept ‘civic centre’ enkele jaren geleden gelanceerd als een visie/droom op een nieuw instrument voor sociaal beleid in de gemeente. Maar ‘tussen droom en daad staan wetten en practische bezwaren’, schreef Willem Elsschot in een andere context. Het concept ‘civic centre’ werd voornamelijk gestalte gegeven vanuit de eerder beschreven pragmatische invalshoek. Daardoor is de meest herkenbare voorstelling van een ‘civic centre’ er momenteel één van een fysisch gebouw per stadsdeel met daarin gehuisvest een stadsdeelkantoor, een grote vrije-tijdsaccomodatie, een kinderdagverblijf, een filiaal van de ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 38 van 49
openbare bibliotheek, …. en andere mogelijk met elkaar te verbinden bestaande gemeentelijke producten en diensten. Vanuit het perspectief van het organiseren van een efficiënt en burgervriendelijk gemeentelijk apparaat lijkt er veel te zeggen voor een dergelijk ‘civic centre’. Maar hoe laat het zich beschrijven vanuit het perspectief van de sociale cohesie? Drie aspecten lijken daarbij belangrijk: ‘civic centre’ als platform voor familiariteit, ‘civic centre’ gesitueerd t.o.v. wijkgebonden en netwerkcohesie en de schaalgrootte van ‘civic centres’. Het samenbrengen van voorheen op verschillende locaties ondergebrachte (gemeentelijke) diensten sluit aan bij de eerder genoemde bekommernis van Tönnies over de ontbundeling van sociale relaties. Door (gemeentelijke) diensten op eenzelfde plek onderdak te geven worden een aantal relaties (terug) met elkaar gekoppeld. Tönnies wordt als het ware omgedraaid: van een tendens naar ontbundeling van relaties wordt actief gewerkt aan bundeling. Door verschillende diensten op dezelfde fysische plek te organiseren wordt meer ruimte geschept aan burgers om elkaar te ontmoeten. Daardoor worden mensen herkenbaar en groeit er een minimaal niveau van familiariteit (familiariteit opgevat als sociale relaties waarin voldoende informatie aanwezig is om iemand te herkennen en sociaal te plaatsen). Op die wijze wordt het niveau van de anonimiteit overstegen (anonimiteit opgevat als sociale relaties waarin geen persoonlijke informatie overgedragen wordt). Er is evenwel nog geen sprake van intimiteit, opgevat als sociale relaties waarin persoonlijke informatie uitgewisseld wordt (Blokland-Potters 1998, p. 153-154). Hoewel familiariteit een noodzakelijke voorwaarde is om te komen tot een volwaardige sociale cohesie, is het er geen voldoende voorwaarde voor. Het fysisch bundelen van relaties kan de herkenbaarheid van burgers ten opzichte van elkaar vergroten maar ook aanleiding geven tot een toename van wrevel eerder dan betrokkenheid op elkaar. Vanuit het perspectief van de eerder beschreven wijkgebonden en netwerkcohesie valt het ‘civic centre’ als multifunctioneel centrum tussen twee stoelen. Het is te grootschalig om als centrum van wijkgebonden cohesie dienst te doen en het is te utilitair om als centrum van een netwerk cohesie dienst te doen. Vanuit de eerder genoemde overwegingen met betrekking tot wenselijke schaalgrootte lijkt een situering op stadsdeelniveau minder aangewezen omdat de omvang van de bevolking die gebruikt maakt van het ‘civic centre’ (ongeveer 35.000 burgers) te groot is om ‘familiarity’ te bewerkstelligen.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 39 van 49
6 WAT NU MET ‘CIVIC CENTRE’?
6.1
Civic centre’: 3 scenario’s Op basis van voorgaande informatie en argumenten over sociale cohesie (met name wijkgebonden en netwerkcohesie) en de Eindhovense gedachten over ‘civic centre’ kunnen we drie mogelijke scenario’s van een ‘civic centre’ onderscheiden: • Een dorpscafé-scenario: ruimtelijk kristalissatiepunt van een wijkgebonden cohesie, vb. een buurthuis, een parochiehuis, een volkshuis, …; • Een ‘Karregat’-scenario: een ruimtelijke clustering van functies (stadsdeelkantoor, openbare bibliotheek, kinderdagverblijf, welzijn ouderen, …) met het oog op het verhogen van ‘familiariteit’ als noodzakelijke voorwaarde tot cohesie; • Een ‘Evoluon’-scenario: een ruimtelijk kristallisatiepunt van een netwerk cohesie.
Een dorp in de stad
Dorpscafé scenario
De netwerk plek
‘t Karregat scenario
Evoluon scenario
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 40 van 49
De beschrijving van sociale cohesie in deel 3 van dit rapport verheldert niet alleen de verschillende niveau’s van sociale cohesie en de verschillende vormen waarin sociale cohesie in de moderne samenleving zich manifisteert, het sluit af met de vaststelling dat er niet één zaligmakende vorm van sociale cohesie is maar een variatie aan levensstijlen. Vanuit die vaststelling is er dan ook geen eenduidige invulling van beleidsinstrumenten mogelijk. De drie geschetste scenario’s moeten niet bekeken worden vanuit een ‘…of … of …’ perspectief maar vanuit een ‘… en …en…’ perspectief. Beleidsinitiatieven in het dorpscafé-scenario sluiten initiatieven binnen de andere scenario’s niet uit. Het is derhalve zaak om de beleidsprioriteiten te formuleren: welke sociale cohesie is problematisch en voor verbetering vatbaar? Omdat het Evoluon-scenario het meest innovatieve is van de drie spitsen we het vervolg van dit rapport daarop toe. 6.2
Uitwerking van het Evoluon scenario Een ‘civic centre’ als buurthuis nieuwe stijl moet aansluiten bij cohesie nieuwe stijl en identiteitsverlenende ruimten ontwikkelen. Vanuit die opvatting moet niet gekeken worden naar het dorpscafé of ’t Karregat als voorloper van het ‘civic centre’ idee maar naar het voormalige Evoluon. Vanuit heel de Benelux kwamen mensen, al dan niet in de vorm van een schooluitstap, naar het Evoluon om de toekomst van de technologie te aanschouwen. En Eindhoven ontleende er een identiteit van stad van de technologie aan. Voorbeelden van een ‘civic centre’ in het Evoluon-scenario zijn de eerder genoemde ‘De Balie’ en ‘De brakke grond’ in Amsterdam maar ook het boekendorp Bredevoort in de achterhoek of het centre Pompidou (niet omwille van de post-moderne architectuur of moderne kunst maar de sociale middelpuntzoekende kracht van de combinatie van het fysische gebouw, de straatmuzikanten en de ligging op een verdichting van een netwerk). Dergelijke centra moeten evenwel meer zijn dan een trekpleister van veel mensen. Daarvan is de opbrengst voor sociale cohesie immers gering. Derhalve zijn er enkele gevaren te identificeren: Gevaar voor toeristische attractie Het oorspronkelijke Evoluon was met het oog op vergroten van netwerkcohesie teveel een toeristische attractie die leidde tot een éénmalig bezoek en te weinig naar het op elkaar richten van bezoekers. Een kritisch ingrediënt van het Evoluon-scenario is derhalve het (aanvullend) uitbouwen van activiteiten die burgers op elkaar richten. Dit is vergelijkbaar met een lokale bibliotheek: die kan zich beperken tot het uitlenen van boeken en andere media waarbij het vooral dienstverlenende relaties met zijn cliënten uitbouwt, of ook leesgroepen uitbouwen, waarbij cliënten op elkaar betrokken raken en een verschuiving van zakelijkheid naar identificatie optreedt. ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 41 van 49
Zonder dergelijke uitbreiding van het scenario verwordt het tot een vorm van stadsmarketing, een banale toeleiding tot ‘burger worden van de stad’. Gevaar voor monopolie van het stadscentrum Elke stad heeft centra die in min of meerdere mate bijdragen aan een netwerkcohesie. Deze centra hebben evenwel de neiging om zich steeds in het centrum van de stad te vestigen omdat daar de bereikbaarheid het grootst is en derhalve de grootst mogelijke groep gebruikers kan bereikt worden (in luchthaventermen spreekt men van ‘catchment areas’). Door deze centraliseringen van centra ‘verarmen’ de buitenwijken van de stad evenwel. Ze worden gereduceerd tot woonwijken waaruit al het sociale leven ‘weggezogen’ wordt naar het centrum van de stad. Wie een beetje mobiel is gaat immers zijn/haar sociale activiteiten niet in de wijk vormgeven maar gaat in het centrum ‘stappen’. Voorbeelden van dergelijke ‘zuigkracht’ van het centrum zijn de bioscoop Pathé, evenementhallen zoals De Danssalon, jeugdcentra als De Effenaar en cultuur-historische organisaties als het streekarchief. Alle kiezen voor het centrum van de stad omwille van bereikbaarheid maar ‘verarmen’ daardoor de buitenwijken. Er is behoefte aan het actief tegenwerken van deze zuigkracht van het stadscentrum door een geografisch spreidingsbeleid ten aanzien van centra die netwerkcohesie ondersteunen. Gevaar voor grootschaligheid Eindhoven kent enkele bioscoopketens. Zo is er Pathé in het centrum en Plaza Futura in Stratum. Pathé is een megabioscoop met verschillende zalen, gesitueerd op loopafstand van drank- en eetgelegenheden terwijl Plaza Futura een combinatie vormt van bioscoop, muziek, werktheater, evenementen, café, e.d. Door de grootschaligheid van Pathé is de impact ervan op sociale cohesie gering. Je gaat alleen of met vrienden naar de bioscoop, verdwijnt in de groep bezoekers en gaat nadien met diezelfde personen iets drinken. Bij toeval kan je andere bekenden ontmoeten. Plaza Futura heeft door kleinschaligheid en eigenzinnige programmering veel meer impact op sociale cohesie. Je kan er alleen of met enkele personen naar de bioscoop gaan met meer de kans om er bestaande of nieuwe relaties te ontmoeten. De schaal en inhoudelijke profilering zorgden immers voor een lage drempel in het bereiken van ‘familiariteit’. Gevaar voor elitaire cohesie De Balie, De Brakke Grond, centre Pompidou, … het is eenvoudig voorbeelden te vinden van centra in de culturele sfeer. Maar dit kan snel een elitair karakter krijgen. Dit is evenwel geen noodzakelijk kenmerk van het Evoluon-scenario. Antwerpen bouwde jaren geleden in een hoek van het stadspark een installatie om creatief en intensief te ‘skateboarden’ en snel ontstond er een netwerk van jongeren aldaar. Voetbalploegen met hun wedstrijden maar eveneens allerlei andere activiteiten zijn perfecte voorbeelden van ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 42 van 49
‘civic centra’ voor hun achterban. Waarom niet denken aan een ‘Brabants centrum voor volkssporten’ met frequente bingo-avonden? Gevaar voor ‘buitenburgers -indigestie’ Met de notie van netwerkcohesie wordt ook de notie van ‘burger’ verruimd. Er is immers geen sprake meer van burgers in staatspolitieke zin: officiële huisvesting hebben in de gemeente en er ingeschreven zijn. Netwerken storen zich niet aan administratieve grenzen en hebben een aantrekkingskracht voor binnen- en buitenburgers. Maar er moet wel een gezond evenwicht blijven bestaan. Bij een activiteit als De Efteling (waarbij ook gevaar van toeristische attractie geïllustreerd wordt) gaat het vrijwel uitsluitend over buitenburgers en slechts in zeer geringe mate over binnenburgers. 6.3
Het Evoluon-scenario in Eindhoven Een plek in de ruimte kan in min of meerdere mate een netwerkcohesie ondersteunen. Pathé bioscoop doet dan minder dan Plaza Futura, de National Gallery in London doet dat meer dan het van Abbemuseum, …. Een ‘civic centre’ in het Evoluon-scenario moet niet noodzakelijk opgevat worden als een volledig nieuw initiatief maar kan ook de vorm aannemen van een toegevoegde waarde aan een bestaande plek of initiatief. Het is een extra functie (het op elkaar richten van burgers, het ondersteunen van een netwerk-cohesie) die een meerwaarde geeft aan nieuwe of bestaande activiteiten. Voor ankerpunten van civic centres kan Eindhoven denken aan thema’s die reeds aansluiten bij de identiteit en de speerpunten van de gemeente, zoals voetbal (PSV, Euro 2000, …), techniek (Philips’ Technocampus, twinningcentre, Technocentrum, TUE en Fontys), theater (Het Zuidelijk Toneel met Ivo van Hove), cultuur (Plaza Futura of De Witte Dame als centrum voor kunst, technologie en vormgeving). Zoals eerder beschreven moet bij het inhoudelijk vormgeven van ‘civic centres’ gestreefd worden naar een gezond evenwicht in termen van geografische spreiding over de gehele stadsoppervlakte alsook in termen van relevantie van de centra voor verschillende sociaal-economische segmenteringen van de bevolking. Voorbeelden Het is nuttig het Evoluon-scenario concreet voor te stellen aan de hand van enkele voorbeelden. Het gaat hier evenwel om voorbeelden om het concept van het Evoluon-scenario te verduidelijken en niet om uitgewerkte voorstellen van de onderzoekers. De concrete invulling van een Evoluon-scenario voor Eindhoven gaat immers de reikwijdte van dit rapport te buiten. Bovendien kan een dergelijke concretisering van het aangereikte begrippenkader geen resultaat zijn van een beperkt aantal personen maar moet het een eindpunt zijn van een proces dat steunt op ‘co-productie’ van alle betrokkenen. Dit ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 43 van 49
omhelst niet uitsluitend lokale overheid en burgers maar ook organisaties zoals het bedrijfsleven (de werkgeversorganisatie VNO-NCW organiseerde net een congres met als thema ‘een goede buur(t) is beter….’) en woningbouwcorporaties (in het eerder genoemde rapport ‘verder dan de voordeur’ roept de Nationale Woningraad woningcorporaties op om hun verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid van wijken ernstig te nemen). Dergelijke betrokkenheid sluit aan bij de door VWS ondersteunde ontwikkeling naar ‘maatschappelijk ondernemen’ en sociaal ondernemersschap. Vanuit deze behoefte aan ‘co-productie’ moeten de volgende ideeën enkel als voorbeelden ter concretisering van de Evoluon-metafoor gezien worden en niet als reële invulling van het scenario.
Jeugd & sport In het stadsdeel Strijp zijn momenteel twee voetbalploegen (Brabantia en DBS) gehuisvest op de terreinen aan de Botenlaan. Eén van deze ploegen zal verhuizen naar de nieuwbouwwijk Meerhoven waardoor er een aanzienlijk deel van de bestaande sportterreinen aan de Botenlaan vrij zal komen. Tegenover de sportterreinen is nu een Albert Hein gesitueerd met een belangrijke stedelijke functie door de lange openingstijden. De ontwikkeling naar een 24-uurseconomie is er ver gevorderd. Een ‘civic centre’ hier zou de brug kunnen vormen tussen de resterende sportinfrastructuur en de Albert Hein door vb. een complex uit te bouwen rond het thema Jeugd & sport met aangepaste infrastructuur, openingstijden, programmering van activiteiten, aangepaste sportbegeleiding, sportkampen tijdens de schoolvakanties, … eventueel ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 44 van 49
aangevuld met een ‘Karregat’-scenario van een stadsdeelkantoor, kinderdagopvang (vb. via het bestaande project KNAP, kort naschoolse opvang), e.d. Op die wijze kan er een revitalisering ontstaan van het industrieterrein ‘de Hurk’. Digitolk plus O.a. in Woensel loopt momenteel het project Digitolk dat tracht nieuwe sociale uitsluiting op de informatiesnelweg te voorkomen door in achterstandswijken gerichte vormings- en opleidingsinitiatieven op te zetten voor de burgers. De aandachtspunten van aansluiting op de informatiesnelweg en toeleiding naar de technologie-arbeidsmarkt zijn maatschappelijk zeer relevant. Waarom Digitolk niet optuigen van een digitaal buurthuis in Woensel tot een digitaal stadscentrum in Woensel met ruime infrastructuur, kennismakings- en intensieve cursussen, opleidingen gericht op de arbeidsmarkt, projecten om schoolgaande jeugd en hun ouders ten volle van de informatiesnelweg te laten kennis maken, een ‘cyberstreet’-project met een intranet in de wijk, buurt, stadsdeel en gemeente, … Opnieuw kan een draagvlak opgebouwd worden met in de buurt gesitueerde bedrijven en instellingen zoals Philips, Fontys Hogescholen, … Plaza Futura In Stratum is Plaza Futura met zijn combinatie van bioscoop, muziek, werktheater, evenementen, café, e.d. reeds een embryonaal ‘civic centre’. Dit kan uitgebreid worden met activiteiten die mensen meer op elkaar betrekken om het sociaal cohesie-verhogende karakter te versterken. Het Zuidelijk Toneel In Tongelre zou een ‘civic centre’ gesitueerd kunnen worden aansluitend bij de oefenruimte van het Zuidtoneel. Waarom de bestaande interngerichte oefenruimte niet ontsluiten en middels vergroting ook openstellen voor amateurtoneel groepen. Waarom er geen centrum voor straatkunsten onderbrengen, met oefen- en opleidingsfaciliteiten en een jaarlijks een zomer-festivalmaand (stijl Gentse feesten, die het dynamische volk zelfs vanuit heel Vlaanderen halen) met aansluitende week van de straatkunst. Straatartiesten zijn een erg effectieve vorm om mensen uit huis en in groep te brengen. De Witte Dame De centrale ligging van De Witte Dame en de thematische profilering ervan als centrum voor kunst, technologie en vormgeving maken het geschikt om er een extra meerwaarde van het Evoluon scenario aan te geven.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 45 van 49
7 SAMENVATTING
Het begrip ‘civic centre’ wordt sinds enkele jaren door de gemeente Eindhoven gebruikt en verwijst naar een beleidsinstrument om sociale cohesie op wijkniveau te vergroten. In dit rapport wordt het concept ‘civic centre’ uitgewerkt. Daarbij wordt vertrokken van de doelstelling (versterken sociale cohesie) en niet van het instrument (een multifunctioneel centrum). Een eerste vaststelling is dat het belangrijk is klare taal te gebruiken en begrippen zuiver te omschrijven. Sociale uitsluiting en sociale cohesie zijn verschillende begrippen, die niet elkaars tegenpool zijn. Er is tussen beide geen rechtlijnige, eenduidige relatie. De gemeenplaats dat de sociale cohesie in de samenleving afneemt, moet verfijnd worden met verduidelijking van de gemeenplaats naar niveau en vorm van sociale cohesie. Op die wijze ontstaat een meer genuanceerd beeld van de evolutie van sociale cohesie in de samenleving. Het is dan helemaal niet meer zo duidelijk dat sociale cohesie inderdaad afneemt of bedreigt wordt. Er bestaan verschillende niveau’s van sociale cohesie. Daarom moet er onderscheid gemaakt worden tussen sociale cohesie op micro-, meso- en macroniveau. Op microniveau bestaan verschillende vormen van sociale cohesie, waarbij minstens onderscheid moet gemaakt worden tussen wijkgebonden en netwerkcohesie. Wijkgebonden cohesie heeft als ruimtelijke consequenties dat er een territorium wordt afgebakend met een ontmoetingsplaats als centrum. Dit kan gaan om een parochiehuis, een volkshuis, een buurthuis, een café, …. Netwerkcohesie kent geen territoriale afbakening maar een spinnenweb van relaties tussen burgers. Het laat zich niet ‘omheinen’ door administratieve of fysische grenzen. Netwerkcohesie heeft ondanks gebrek aan territorialiteit wel degelijk ruimtelijke kristallisatiepunten. Deze verlenen het netwerk identiteit en ruimte tot identificatie. Een ‘civic centre’ als buurthuis nieuwe stijl moet aansluiten bij cohesie nieuwe stijl en identiteitsverlenende ruimten ontwikkelen. Vanuit die ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 46 van 49
opvatting moet niet gekeken worden naar ’t Karregat als prehistorie van het ‘civic centre’ idee maar naar het Evoluon. Vanuit heel de Benelux kwamen mensen, al dan niet in de vorm van een schooluitstap, naar het Evoluon om de toekomst van de technologie te aanschouwen. En Eindhoven ontleende er een identiteit van stad van de technologie aan. Het Evoluon-scenario was met het oog op vergroten van netwerkcohesie teveel een toeristische attractie die leidde tot een éénmalig bezoek. Het scenario kan evenwel uitgebreid worden met activiteiten die het netwerk enerzijds verdichten maar ook concentreren op de Eindhovense ruimte. Dit is vergelijkbaar met een lokale bibliotheek: die kan zich beperken tot het uitlenen van boeken en andere media waarbij het vooral zakelijke relaties met zijn cliënten uitbouwt, of ook leesgroepen uitbouwen, waarbij cliënten op elkaar betrokken raken en een verschuiving van zakelijkheid naar identificatie optreed. Zonder dergelijke uitbreiding van het scenario verwordt het tot een vorm van stadsmarketing, een banale toeleiding tot ‘burger worden van…’. Door het verlies van territorialiteit gaat ook de exclusieve aandacht naar de inwoner van de gemeente verloren. Dit wil niet zeggen dat die niet het vertrekpunt is of in beeld blijft. Bovendien is een dergelijke vorm van buiten-territoriaal burgerschap niet nieuw. In het Ancien Regime kenden steden zowel binnen- als buitenburgers, soms in gelijke verhouding. De eerste hadden een woonplaats binnen het territorium, de tweede waren met de stad verbonden vanuit netwerkopzicht (handelsrelaties, ….). Aangezien een netwerkcohesie in geografisch oogpunt een veel grotere reikwijdte heeft dan een wijkgebonden cohesie, kan een ‘civic centre’ prachtig gebruik maken van een thematische virtuele gemeenschap (door middel van WWW, e-mail, listserv’s, ….) die de netwerkcohesie tussen reële activiteiten in ondersteunt en versterkt. Door hierin gebruik te maken van de Nederlandse taal kan de verhouding van binnen- en buitenburgers op het netwerk realistische verhoudingen blijven aannemen. Deelnemers aan het virtueel netwerk zullen overwegend binnen haalbare afstand van Eindhoven wonen, zodat het virtuele netwerk ook daadwerkelijk zijn ruimtelijke verwezenlijking kan krijgen binnen de Eindhovense ruimte. Het Evoluon-scenario hoeft niet verstaan te worden als een uitnodiging tot nieuwe initiatieven, maar moet opgevat worden als het geven van een meerwaarde aan bestaande initiatieven waardoor deze sociale cohesie ondersteunen. Voor ankerpunten van het Evoluon-scenario kan Eindhoven denken aan thema’s die reeds aansluiten bij de identiteit van de gemeente, zoals voetbal (PSV, Euro 2000, …), techniek (Philips’ TechnoCampus, TUE en Fontys), theater (Het Zuidelijk Toneel met Ivo van Hove), cultuur (De Witte Dame als centrum voor kunst, technologie en vormgeving), ...
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 47 van 49
8 REFERENTIES
Beleidsstukken van de gemeente Eindhoven • • •
Stadsvisie 2010: in het licht van de toekomst Sociaal structuurplan Eindhoven Eindhoven IMPULS 1988-2002, een werkend perspectief
alsook: • Op weg naar een sterke organisatie in 2000 • Rapporten stadsdeelkantoren • Rapporten Meerhoven Andere literatuur • • • • • • • • • • • • •
Blokland-Potters. 1998. Wat stadsbewoners bind, sociale relaties in een achterstandwijk. Kok Agora. Brunt, Lodewijk. 1996. Stad. Boom. Cerulo, Karen. 1997. “Reframing sociological concepts for a brave new (virtual) world.” Sociological inquiry 67(1):48-58. Cohen, Michael, James March, and Johan Olsen. 1972. “A garbage can model of organizational choice.” ASQ 17:1-25. de Beus, Jos. 1998. “De cohesie van sociale cohesie.” Beleid en maatschappij (1):2-3. de Kluis, Eric. 1999. “Cijfers vertellen maar het halve verhaal.” Zorg + welzijn 5(3):8-11. Duyvendak, Jan Willem. 1997a. “Gemeenten en het wij(k)gevoel.” Binnenlands bestuur (42):26-29. Duyvendak, Jan Willem. 1997b. “Social cohesion, the new social challenge?” Pp. 7 . VWS. Elias, Norbert, and John Scotson. 1965. The established and the outsiders. Frank Cass & co. Etzioni, A. 1993. The spirit of community. Experts, High Level Group of. 1996. “Building the European Information Society for Us All: First Reflections of the High Level Group of Experts.” Pp. 85 . European Commission. Fischer, Claude. 1976. The urban experience. Harcourt Brace Jovanovich. Ganzeboom, H., and W. Ultee. 1996. De sociale segmentatie van Nederland in 2015. WRR. ‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 48 van 49
• • • • • • • • • • • • • • • • • • •
• •
Granovetter, Mark. 1973. “The strength of weak ties.” American journal of sociology 78(1360-1380). Hannerz, U. 1980. Exploring the city, inquiries towards an urban anthropology. Columbia University Press. Haywood, Trevor. 1995. Info-rich info-poor, access and exchange in the global information society. Bowker. Hoogerwerf, Andries. 1998. “Marktdenken ondermijnt de sociale cohesie.” Openbaar bestuur (3):11-14. Hulshof, Marije, and Rogier Noyon. 1997. “Wijkopbouworganen op de tweesprong.” Tijdschrift voor de sociale sector :14-19. Knol, F. 1998. Van hoog naar laag, van laag naar hoog. SCP. Nelissen, N. 1974. De stad: een inleiding tot de urbane sociologie. van Loghum Slaterus. NWR. 1996. Verder dan de voordeur; woningcorporaties en de leefbaarheid van wijken in Nederland. NWR. Rheingold, Howard. 1993. The virtual community, homesteading on the electronic frontier. William Patrick. Ritzer, George. 1996. The McDonaldization of society, an investigation into the changing character of contemporary social life. Pine Forge press. RMO. 1997. Kwaliteit in de buurt. RMO. Schuyt, Kees (ed.). 1997a. Het sociaal tekort, veertien sociale problemen in Nederland. de Balie. Schuyt, Kees. 1997b. Sociale cohesie en sociaal beleid. de Balie. SCP. 1998a. “De ontwikkeling van de sociale problematiek in (stedelijk) Nederland.” , edited by Commissie Etty. SCP. 1998b. Sociale en culturele verkenningen 1998. SCP. Stueve, Ann, and Kathleen Gerson. 1977. “Personal relations across the life-cycle.” Pp. 79-98 in Networks and places, social relations in the urban setting, edited by Claude Fischer. The free press. van der Wouden, H. 1996. De beklemde stad, grootstedelijke problemen in demografisch en sociaal-economisch perspectief. SCP. van Rijsselt, R., and T. Weijers. 1997. Ouderen en de informatiesamenleving. Rathenau instituut. Virnoche, Mary, and Gary Marx. 1997. “"Only connect" - E.M. Forster in an age of electronic communication: computer-mediated association and community networks.” Sociological inquiry 67(1):85100. Webster, Frank. 1995. Theories of the information society. Routledge. Wellman, Barry, and B. Leighton. 1979. “Networks, neighboorhoods and communities: approaches to the study of the community question.” Urban affairs quarterly 14:363-390.
‘Civic centre’ bouwen? Bouwen aan sociale netwerken! dinsdag 23 maart 1999, Pagina 49 van 49